Het bericht op Twitter: Foto met mijn favoriete geleerde |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aissa Zanzen op Twitter: Foto met mijn favoriete geleerde»?1
Ja
Klopt het dat de heer A. Zanzen hoofd Algemene Zaken is op uw ministerie?
Nee dat klopt niet.
Wel is betrokkene werkzaam als hoofd Algemene zaken in een penitentiaire inrichting.
Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de heer A. Zanzen een dubbele pet op heeft, aangezien hij namens de Raad van Marokkaanse Moskeeën in Nederland (RMMN) officieel gesprekspartner is van de regering?
Aan betrokkene is – conform de circulaire nevenwerkzaamheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie – toestemming verleend voor de uitoefening van de door hem gemelde nevenwerkzaamheden. Dit wordt periodiek getoetst. Zodra wordt geconstateerd dat nevenwerkzaamheden zich niet verdragen met de functie van de medewerker, kan dit alsnog leiden tot een verbod op de uitvoering hiervan.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Moslimbroederschap door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst wordt gezien als een bedreiging voor de democratische rechtsorde?
In een brief aan de Tweede Kamer van 11 april 2011 (Kamerstuk 29 614, nr. 26) liet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties weten dat de AIVD heeft geconstateerd dat de activiteiten van de Moslimbroederschap op de lange termijn een risico zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland. In diezelfde brief meldt de Minister ook dat de AIVD niet over concrete aanwijzingen beschikt dat de Moslimbroederschap op dat moment in Nederland een bedreiging vormde voor de democratische rechtsorde of de nationale veiligheid. Er is thans geen aanleiding dit standpunt te herzien.
Deelt u de mening dat het hoofd Algemene Zaken op V&J onhoudbaar is, niet vanwege een cartoonactie van een belangenorganisatie waarvoor hij ook werkzaam is, maar wèl wanneer hij beweert dat zijn favoriete islamgeleerde Issam al Bashir is, die opereert in de top van de Moslimbroederschap en tevens lid is van de European Council for fatwa and research van jodenhater Yusuf al Qaradawi? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene is niet het hoofd Algemene Zaken op V&J, maar werkzaam bij een penitentiaire inrichting.
Ik deel die mening niet. Uit onderzoek van DJI is gebleken is dat de uitingen van betrokkene op geen enkele wijze het functioneren van hemzelf of van de PI heeft geschaad. Betrokkene is voorts aangesproken op de onderhavige tweet en hij is er op gewezen dat hij bij het gebruik van social media rekening dient te houden met zijn positie als leidinggevende en zich zeer terughoudend dient op te stellen hierin.
Bent u bereid alle ministeries en ambtelijke diensten door te lichten, zodat mensen die een overduidelijke loyaliteit aan de dag leggen voor islamitische organisaties en foute figuren die tot doel hebben de rechtstaat te ondergraven, ontslagen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe zie ik geen noodzaak. Het personeelsbeleid is zodanig ingericht dat er via een VOG-screening integriteitsonderzoeken worden uitgevoerd door de dienst Justis, van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met de VOG laat de aanvrager zien dat hij of zij, geen voor de functie relevante justitiële antecedenten heeft. Daarnaast mogen (eventueel conflicterende) nevenfuncties alleen met toestemming van het bevoegd gezag worden bekleed. Op deze wijze kan worden bepaald of er sprake is van onverenigbaarheid van zaken. Tevens leggen alle ambtenaren de eed of belofte af waarbij zij nadrukkelijk worden gewezen op onder meer de plicht zich als een goed ambtenaar te gedragen. Via bijeenkomsten, workshops of trainingen wordt gewenst en ongewenst gedrag besproken. Mocht de beschreven situatie van onverenigbare zaken zichtbaar worden, dan vindt gericht onderzoek plaats en zullen passende maatregelen worden getroffen. Tot op heden zie ik geen aanleiding om, naast deze al genomen maatregelen, tot een dergelijk grote doorlichting over te gaan.
Het artikel ‘Verplichte opgraving na nieuwjaarsbrand Alkmaar kost modezaak 60.000 euro’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verplichte opgraving na nieuwjaarsbrand Alkmaar kost modezaak 60.000 euro»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van de eigenaar van de modezaak dat er in deze situatie sprake is van «absurde wetgeving»?
Het probleem dat de eigenaar van de modezaak ervaart is reëel, maar wordt niet veroorzaakt door de wet. Doordat het uitgangspunt van de regelgeving is dat de integrale besluitvorming over het wel of niet verrichten van archeologisch onderzoek bij gemeenten ligt, biedt de wet veel ruimte voor lokaal maatwerk, ook als het gaat om het beperken van de gevolgen voor betrokken partijen.
Zo zijn er tal van mogelijkheden voor gemeenten om de kosten voor archeologisch onderzoek zo laag mogelijk te houden. Deze variëren van een lokaal calamiteitenfonds, de aanpassing van plannen zodanig dat archeologie in de grond kan blijven, tot de inzet van de gemeentelijke archeoloog. De Kamer heeft in mei 20132 een publicatie ontvangen met praktijkvoorbeelden. De gemeenten ontvangen sinds 2007 structureel € 6,35 miljoen euro bestuurslastenvergoeding en vanaf 2008 structureel € 1,25 miljoen extra tegemoetkoming excessieve kosten archeologie in het gemeentefonds. Het aanleggen van een kleine reserve voor uitzonderlijke gevallen is dus in principe binnen iedere gemeente mogelijk.
Ook de gemeente Alkmaar heeft zich ingespannen om in dit geval de kosten voor archeologisch onderzoek zo laag mogelijk te houden. De gemeente betaalt in totaal de helft van de kosten. Dat de kosten alsnog aanzienlijk zijn, komt door de keuze voor een volledige opgraving (zie antwoord 3) en door het feit dat de verzekeraar deze kosten niet rekent tot de kosten voor herbouw.
Archeologisch onderzoek is overigens maar een van de extra kosten die kunnen optreden bij een bouwproject. Andere voorbeelden zijn asbestsanering of bodemsanering. In de Omgevingswet komt dit bij elkaar en zal de archeologie een integraal onderdeel van de ruimtelijke besluitvorming worden.
Is de verplichting in de wet voor archeologisch onderzoek bij bouw ook bedoeld voor herbouw na brand of calamiteit?
De wet heeft betrekking op bodemverstoringen in algemene zin, ongeacht hun oorzaak. De wet bevat nadrukkelijk geen verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, maar gaat uit van een systematiek waarin door de betrokken gemeente het archeologisch belang wordt afgewogen tegen andere belangen. Het maken van deze afweging is verplicht, niet het doen van onderzoek. Gemeenten maken hun afweging op basis van trapsgewijs verkregen informatie. Indien achtereenvolgens bureauonderzoek, proefboringen of proefsleuven geen aanleiding geven tot verder onderzoek, dan blijft het daarbij. Als het vooronderzoek aantoont dat er wel sprake is van een plek met archeologische resten dan zijn er vier opties:
Vanwege de locatie van het afgebrande pand (in het historische centrum) en vanwege eerdere naburige opgravingen heeft de gemeente Alkmaar gekozen voor optie 2.
Heeft u eerder signalen ontvangen waaruit blijkt dat ondernemers veel extra geld kwijt zijn aan archeologisch bodemonderzoek bij herbouw na brand of een andere calamiteit? Zo ja, welke signalen?
Nee, die signalen heb ik niet ontvangen.
Op welke wijze had de eigenaar/ondernemer archeologische meerkosten kunnen voorkomen bij de herbouw van zijn afgebrande pand?
De eigenaar had beroep kunnen aantekenen tegen het besluit van de gemeente dat hij archeologisch onderzoek moest laten uitvoeren. Ook had hij een verzoek tot vergoeding van de kosten daarvan kunnen indienen op grond van het huidige artikel 4.2 van de Wabo. Navraag bij de gemeente Alkmaar leerde dat hij beide niet heeft gedaan, omdat hij vreesde dan niet binnen de door de verzekeraar vereiste termijn voor heropening van zijn winkel te zullen blijven.
Zijn er verzekeringen die het archeologisch bodemonderzoek bij grote schade die buiten de schuld van de eigenaar ontstaat, bijvoorbeeld na brand, vergoeden?
Ik heb geen overzicht over welke verzekeraars wel en niet archeologisch bodemonderzoek bij herbouw na brand of andere calamiteit vergoeden. Ik vind dit echter wel een belangrijke kwestie en heb de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed daarom gevraagd een verkenning uit te voeren naar de handelwijze van verzekeraars in deze gevallen en mij hier voor 31 december 2015 over te rapporteren.
In hoeverre is er volgens u sprake van grondverstoring, wanneer gebouwd wordt op een al eerder bebouwde locatie? Kunt u bevestigen dat men in de gemeentelijke verordening uitgaat van een diepte van 20 cm bij een oppervlakte van 25 m2 (uitpandig gemeten vanaf het maaiveld, inpandig gemeten vanaf de top van de vloer)? Zijn dit uitgangspunten die ook in landelijke wetgeving verankerd zijn?
In het geval van een historisch pand is het waarschijnlijk dat de grond onder dat pand niet recentelijk verstoord is en dat archeologische resten dus nog aanwezig zullen zijn. De gemeente, die hier de bevoegde autoriteit is, heeft aan de hand van het plan voor de herbouw kennelijk geoordeeld dat hierdoor de bodem verstoord zou raken. Gezien het historische karakter van de Alkmaarse binnenstad kunnen archeologische waarden zich dicht onder het oppervlak bevinden. In de landelijke wetgeving is niets opgenomen over van de diepte van mogelijke bodemverstoring of daaraan gerelateerde vrijstellingen. Op grond van het bestemmingsplan kan een gemeente dit zelf bepalen.
Kunt u op basis van de Monumentenwet 1988 of de Wet op de Archeologische Monumentenzorg vrijstelling verlenen voor het doen van archeologisch onderzoek?
Nee, het is aan de gemeente om het archeologische belang af te wegen tegen andere belangen. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het misbruiktribunaal binnen de Rooms-Katholieke Kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bericht dat de Paus een tribunaal opricht binnen het Vaticaan dat zich gaat buigen over bisschoppen die niet ingrepen terwijl ze wel wisten dat kinderen werden misbruikt?1 Gaat de instelling van dit tribunaal volgens u ver genoeg?
De instelling van het tribunaal geschiedt volledig onder verantwoordelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Ik ben niet op de hoogte hoe een dergelijk tribunaal vorm zal krijgen en ingericht zal worden anders dan uit openbare bronnen blijkt. In het licht van de verhouding tussen kerk en staat is het niet aan mij om een oordeel te vellen over de onafhankelijkheid van een door de Rooms-Katholieke Kerk ingesteld tribunaal. Evenmin kan ik een uitspraak doen over de toepassing van kerkelijk recht binnen kerkelijke rechtbanken of een dergelijk tribunaal. Dat neemt niet weg dat ik het in algemene zin toejuich dat binnen de Rooms-Katholieke Kerk maatregelen worden genomen tegen degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik of daar op enigerlei wijze verantwoordelijkheid voor dragen.
Ik wijs er overigens op dat het tribunaal kennelijk gericht is op verantwoordelijken binnen de Rooms-Katholieke Kerk die nalatig zijn geweest in het bestrijden van seksueel misbruik en niet op het berechten van seksueel misbruik als zodanig. Het berechten van (seksueel) misbruik is uiteraard wel een taak van de overheid die binnen het strafrecht wordt vormgegeven. Wanneer het negeren van misbruik naar strafrechtelijke maatstaven leidt tot bijvoorbeeld medeplichtigheid, kan dit aanleiding zijn voor strafrechtelijke vervolging.
Wie zullen zitting nemen in dit misbruiktribunaal en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een tribunaal binnen de kerk niet onafhankelijk genoeg is en dus de schijn van belangenverstrengeling blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn bisschoppen die wegkeken niet eerder op grond van het kerkelijk recht veroordeeld? Biedt het kerkelijk recht wel voldoende aanknopingspunten om deze mensen aan te pakken en is al duidelijk welke straffen het tribunaal zal kunnen uitdelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de kritiek van het Survivors Network of those Abused by Priests (SNAP)?2 Deelt u de mening dat er weinig verandert zolang de kerk blijft werken met geestelijken die misbruik plegen of verdoezelen? Zo nee, waarom niet?
De instelling van het tribunaal geschiedt zoals gezegd volledig onder verantwoordelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Het staat een ieder vrij om hier kritiek op te hebben, maar ik zie voor mezelf hierin geen rol weggelegd. Overigens lees ik in het persbericht van de Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik (KLOKK) niet alleen kritiek, maar ziet de KLOKK de instelling van het tribunaal ook als de belangrijkste stap tot nu toe in het misbruikdossier.
Deelt u de mening dat geestelijken die door het misbruiktribunaal op de vingers worden getikt in ieder geval niet meer werkzaam mogen zijn binnen de Rooms-Katholieke Kerk? Zo nee, waarom niet?
In het licht van de bijzondere verhouding tussen kerk en staat is het niet aan mij om een oordeel te vellen over de interne disciplinaire maatregelen die de kerken zelf nemen, zoals ontzetting uit het ambt.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik op onder andere de beperkte reikwijdte van het misbruiktribunaal?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid voorgaande zorgpunten mee te nemen in uw gesprek met de Rooms-Katholieke Kerk en de Kamer over de resultaten hiervan te berichten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid ook op het niveau van de JBZ-raad aandacht te vragen voor de kwestie?
In het licht van het bovenstaande zie ik geen aanleiding om hierover afzonderlijk in gesprek te gaan met de Rooms-Katholieke Kerk of dit aan de orde te stellen in de JBZ-raad. Voor de inhoud van mijn gesprek dat ik mede op verzoek van uw Kamer voerde met de vertegenwoordiger van de Konferentie Nederlandse Religieuzen en de Bisschoppenconferentie verwijs ik u graag naar mijn brief van heden over seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk.
De Katwijkse aanpak van drugs |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Katwijk wil geen blowende jongeren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Katwijkse aanpak van drugsgebruik en verkoop door en aan jongeren van onder de 18 navolging verdient?
De combinatie van repressie en preventie, waarbij ook ouders worden betrokken, is een goede aanpak. Met het tijdig signaleren van druggebruik en de inzet van daarop afgestemde interventies worden jongeren bewust gemaakt van de risico’s van druggebruik. Door de ouders/opvoeders van de jongeren te betrekken, worden de interventies effectiever. De lokale Katwijkse aanpak kan als voorbeeld dienen voor andere gemeenten. Het lokaal gezag is het best in staat om afhankelijk van de specifieke lokale situatie een maatwerkaanpak op te stellen.
Wat vindt u ervan dat Katwijk een repressieve aanpak combineert met een actief hulpaanbod?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Katwijk ouders actief bij de aanpak van blowende jongeren betrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Is de aanpak in Katwijk wat u betreft een voorbeeld voor de aanpak van softdrugsgebruik door jongeren onder de 18 in andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen alle gemeenten een beroep doen op het openbaar ministerie voor medewerking aan de Katwijkse aanpak?
In Katwijk is er sprake van specifieke lokale problematiek met jongeren en softdrugs. De Halt-verwijzingen vinden plaats op de basis van een projectmatige aanpak, waarbij wordt samengewerkt tussen gemeente, politie, Openbaar Ministerie (OM) en Halt om zo de lokale overlast terug te dringen. Indien er elders in het land sprake is van dergelijke lokale criminaliteits- en/of overlastproblematiek kunnen gemeenten in overleg treden met politie, OM en Halt om gezamenlijk te beoordelen of een aanpak als in Katwijk zinvol is.
Bent u bereid te inventariseren wat gemeenten doen om softdrugsgebruik door minderjarigen aan te pakken, de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren en de beste praktijken te ontsluiten voor andere gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het opstellen van beleid dat het meest geschikt is voor de lokale situatie is een zaak van het bevoegd lokaal gezag. Er bestaan voldoende kanalen voor gemeenten om zich van beleid in andere gemeenten op de hoogte te stellen. Een inventarisatie van lokale initiatieven en/of het door de rijksoverheid verspreiden van de Katwijkse aanpak ligt daarom niet in de rede.
Bent u bereid, rechtstreeks of via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Katwijkse aanpak te ontsluiten voor andere gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de nationale politie proeven houdt met privacy schendende chips in kentekenplaten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de nationale politie proeven doet met zogeheten RFID-chips in kentekenplaten waarmee alle reisbewegingen van automobilisten kunnen worden gevolgd?1 Zo ja, hoe verhoudt dit bericht zich tot uw eerdere bericht aan de Kamer dat er sprake zou zijn van een praktijktest uitgevoerd door drie ontwikkelaars?2 Zo nee, in opdracht van welke instantie en met welk doel wordt op dit moment een proef uitgevoerd met de RFID-chip?
Nee, dit bericht klopt niet. De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten voeren de proef op eigen initiatief uit. De nationale politie heeft geen betrokkenheid bij de proef. Deze proef vindt niet plaats op de openbare weg, maar bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot.
Waarvoor dient de proef met chips in kentekenplaten precies, welke gegevens kunnen ermee worden verzameld en door en voor wie?
De fabrikanten hebben een RFID-chip ontwikkeld die mogelijkheden heeft om de toegang tot de informatie op de chip te beschermen tegen onbevoegd gebruik. Deze chip kan alleen worden uitgelezen door daartoe bevoegde personen of instanties die in het bezit zijn van een gecertificeerde reader met een hoog beveiligingsniveau. Het doel van de praktijktest is om te zien of de nieuwe chip onder alle omstandigheden goed is uit te lezen.
Op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal het kabinet bezien of het wenselijk is om de RFID-chip in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken welke gegevens er met de RFID-chip kunnen worden verzameld, wie er inzicht dient te hebben in de gegevens, of het systeem voldoende waarborgen voor de bescherming van privacy kent en of de data die het systeem genereert voldoende beveiligd zijn.
Op welke schaal en waar wordt deze proef precies uitgevoerd?
De praktijktest wordt uitgevoerd bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. Bij dit opleidingscentrum worden alle militaire rij- en bergingsopleidingen verzorgd. Het centrum beschikt over enkele honderden voertuigen. Deze zullen worden uitgerust met kentekenplaten met de RFID-chip.
Welke diensten naast de politie, kunnen meekijken in de gegevens die via de chip worden verzameld?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt identificatie, registratie en het permanent volgen van alle automobilisten zich tot het in de Kamer voorliggende wetsvoorstel om zogeheten kentekenregistratie (Automatic Numberplate Recognition, ANPR) middels camera’s langs de weg in te voeren?
Zoals eerder aangegeven bevindt de RFID-chip zich nog in de testfase, en betreft het een proef van private partijen. Pas als duidelijk is waarvoor de RFID-chip kan worden gebruikt en hoe en welke gegevens (kunnen) worden verwerkt, kan bekeken worden wat de precieze gevolgen zijn voor de privacy en of er een relatie ligt met het wetsvoorstel tot het bewaren van kentekengegevens en zo ja, welke.
Gezien de grote privacy bezwaren die reeds aan de orde zijn bij het wetsvoorstel tot invoering van kentekenregistratie, hoe verhoudt identificatie, registratie en het permanent volgen van alle automobilisten door middel van een chip, zich tot die ernstige privacy bezwaren en tot Nederlandse privacy wetgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Indien sprake is van een proef uitgevoerd door (dan wel in opdracht van) de nationale politie waarom is deze proef dan niet vooraf expliciet aan de Kamer voorgelegd terwijl de wet tot invoering van kentekenregistratie nog niet door de Kamer is en bij de behandeling van dat wetsvoorstel tot dusver grote privacy bezwaren zijn gerezen die in meerdere mate ook op deze proef van toepassing kunnen zijn?
Zoals reeds aangegeven, vindt de proef plaats op initiatief van de drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten. Over de proef heb ik uw Kamer ingelicht in de brief die ik op 10 april 2015 naar uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van een mondelinge vraag van het lid Oskam over het gebruik van valse kentekenplaten3. In de brief wordt aangegeven dat de drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip gedurende ruim een jaar een praktijktest uitvoeren. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Mocht de overheid te zijner tijd de chip in enigerlei vorm willen invoeren, dan zal uiteraard, zoals gebruikelijk, het advies van het College bescherming persoonsgegevens worden ingewonnen.
Is advies ingewonnen bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over het plaatsen van een chip in kentekens? Zo ja, hoe luidde dat advies precies? Kunt u het advies van het CBP aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen een week, uiterlijk 23 juni 2015 beantwoorden?
De standaardtermijn voor de beantwoording van Kamervragen is drie weken. De vragen zijn binnen deze termijn beantwoord.
Het gebrek aan kennis over reanimatie en gebruik van AED’s (Automatische Externe Defribilator) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paniek bij reanimatie kost mensenlevens»?1 Zo ja, bent u bekend met het recente onderzoek van het Rode Kruis waaruit blijkt dat, wanneer iemand in het openbaar een hartstilstand krijgt, 74% van de omstanders niet of nauwelijks weet hoe te handelen?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel in de Telegraaf en de uitkomsten van het onderzoek van het Rode Kruis. Overigens heeft de Hartstichting aangegeven dat uit een aantal (langlopende) onderzoeken in Nederland blijkt dat 3 van de 4 reanimaties buiten het ziekenhuis wel door omstanders worden gestart.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek voor u aanleiding om met het Rode Kruis in overleg te gaan om te kijken hoe Nederlanders meer handelingsbekwaam kunnen worden gemaakt als het gaat hoe om te gaan met een hartstilstand?
Vanuit het ministerie is contact geweest met het Rode Kruis en de Hartstichting. Met deze organisaties ben ik van mening dat op hoofdlijnen twee paden bewandeld kunnen worden om te bereiken dat meer mensen weten wat te doen bij een hartstilstand. Allereerst door mensen te stimuleren om een reanimatiecursus te volgen. Meer toegepaste kennis kan bijdragen aan de inzet van spoedeisende hulp door adequaat handelen op het moment dat het er echt toe doet. Landelijk werkende organisaties als de Hartstichting en het Rode Kruis ondernemen activiteiten als het voorlichten van burgers over het volgen van reanimatiecursussen, de aanschaf van oefenpoppen en reanimatieapparatuur om het aanbod van reanimatiecursussen te vergroten of door zelf reanimatiecursussen te verzorgen. Tevens motiveren zij getrainde burgers om zich aan te melden als burgerhulpverlener en nemen ze zelf initiatief tot oprichting van een netwerk voor burgerhulpverlening. Ook op lokaal en regionaal niveau ontstaan netwerken voor burgerhulpverlening en zien we initiatieven om EHBO en levensreddend handelen een plek te geven in het onderwijs. Ik juich dat toe.
Daarnaast is het van belang dat vrijwilligers weten waar een AED zich bevindt om ook in actie te kunnen komen. Om die reden is het Rode Kruis de actie gestart om de AED’s die in Nederland aanwezig zijn in kaart te brengen.
Ik wil dergelijke initiatieven primair bij maatschappelijke organisaties laten, deelnemen wordt niet vanuit overheidswege opgelegd en is voor ieder een vrijwillige keuze. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij burgers zelf. Burgerhulpverlening is een aanvulling op de professionele hulpverlening die in Nederland op hoog niveau functioneert. Relevant daarbij is dat in een groeiend aantal regio’s samenwerkingsverbanden tot stand komen tussen Regionale Ambulancevoorzieningen en AED-burgernetwerken die gericht zijn op het zo snel mogelijk verlenen van hulp. En dat bij reanimatiemeldingen ook politie- en brandweermensen worden ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Onderschrijft u de stelling dat de combinatie van een AED en reanimatie bevorderd moeten worden, zodat hulpverleners binnen de gouden 6 minuten de overlevingskansen van 50% kunnen vergroten? Zo ja, op welke wijze kan worden bevorderd dat meer mensen weten wat te doen «wanneer iedere seconde telt»?
Ik onderschrijf dat het van groot belang is dat een reanimatie zo spoedig mogelijk kan worden gestart om gezondheidschade en overlijden zoveel mogelijk te volkomen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn dergelijke vormen van burgerhulpverlening een waardevolle aanvulling op de in Nederland goed georganiseerde professionele hulpverlening. Ik ben van mening dat het initiatief daarvoor primair in de samenleving thuis hoort. Ik waardeer het daarbij zeer dat, zoals geschetst in mijn antwoord op de vorige vraag, de Hartstichting en het Rode Kruis hier actief in optreden.
Ziet u het als een probleem dat «hoewel er 40.000 tot 60.000 AED’s in Nederland zijn, van slechts 22.000 bij het Rode Kruis bekend is wáár zij zich bevinden»? Zo ja, op welke wijze kunt u – naast de reeds beschikbare app van het Rode Kruis2 – bevorderen dat het in Nederland makkelijk wordt de locatie van AED’s te vinden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat zoveel mogelijk hulpverleners in geval van nood weten waar zij een AED kunnen vinden. Het Rode Kruis heeft in dit kader recent de taak op zich genomen om alle AED’s in Nederland in kaart te brengen door middel van de in de vraag genoemde app. Daarnaast stimuleert het Rode Kruis ook actief het gebruik van de app. Het Rode Kruis en de Hartstichting hebben daarnaast aangegeven voorstander te zijn van de koppeling van verkoop van AED’s aan locatieregistratie. Dit zou wellicht kunnen via afspraken met de AED-leveranciers.
Ik vind het niet verstandig om andere initiatieven op dit vlak te stimuleren. Ieder systeem dat is gericht op het in kaart brengen van AED’s vergt immers continu onderhoud gezien het feit dat iedereen in Nederland een AED kan aanschaffen en beschikbaar kan stellen in de publieke ruimte. Hoe meer systemen, hoe meer kans op fouten en verwarring bij hulpverleners.
Ten slotte is van belang dat AED’s waar mogelijk openbaar toegankelijk zijn. Het is echter aan de eigenaren om hier een afweging te maken tussen de voordelen hiervan versus de risico’s die dit met zich meebrengt voor diefstal en beschadiging van de apparaten.
Welke concrete acties gaat u op dit punt ondernemen?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik de aanvulling van burgerhulpverlening op de professionele spoedzorg in Nederland zeer waardevol. Dit is primair een verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties en lokale partijen en burgers zelf om hier vorm aan te geven. Mochten er knelpunten zijn die de overheid moet oplossen, dan ben ik daar natuurlijk toe bereid.
Is u bekend of de kosten voor een AED nog een beperkende factor zijn voor het ruim voorradig hebben van dit soort levens besparende apparatuur in publieke ruimtes?
Volgens de Hartstichting zijn met name de kosten voor het beschikbaar maken van AED’s in woonwijken mogelijk een beperkende factor. Mij is niet bekend of dit ook in overige publieke ruimtes het geval is.
Zijn u gegevens bekend over de groei in de afgelopen jaren van het aantal beschikbare AED’s in Nederland?
Deze gegevens zijn bij mij en bij het Rode Kruis en de Hartstichting niet beschikbaar.
De aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betrek gezin bij oplossen huiselijk geweld»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Bij een ketenaanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling gaat het om voorkomen (preventie), signaleren, stoppen en beperken van de schadelijke gevolgen van de mishandeling. Bij een integrale aanpak past dat het gezin en het omringende netwerk wordt betrokken.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment in Caribisch Nederland het beleid is aangaande het tegengaan van huiselijk geweld? Klopt het dat de aanpak in de praktijk zich vooral focust op een justitiële aanpak? Hoe komt dit?
Het rapport van Regioplan, die in opdracht van het Kabinet onderzoek hebben gedaan welke maatregelen in Caribisch Nederland getroffen moeten worden om te voldoen aan het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld2 (Verdrag van Istanboel), en die ik uw Kamer in mijn brief van d.d. 19 mei 2014 heb toegestuurd 3 maakt duidelijk dat de aanpak van huiselijk geweld niet los kan worden gezien van de brede aanpak van sociale problematiek op de eilanden. Pas wanneer ook op deze terreinen vooruitgang wordt geboekt, zal een investering in de aanpak van huiselijk geweld daadwerkelijk tot een structurele verbetering van de situatie in Caribisch Nederland kunnen leiden. Het gaat bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland dus om een integrale aanpak, waarin naast justitiële maatregelen, ook aandacht uitgaat naar preventie en hulpverlening. Mede naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek zijn door de eilanden een aantal maatregelen genomen. Zo is er op Saba en Sint Eustatius een maatschappelijk werker aangesteld. En op Bonaire wordt met subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een veiligheidshuisconstructie ingericht. Daarnaast worden er in de integrale aanpak projecten uitgevoerd die gericht zijn op armoedebestrijding, een van de oorzaken van huiselijk geweld. Bonaire kent een integrale wijkaanpak, met wijkteams die de wijken ingaan en via de «achter de voordeur» methodiek zicht krijgen op de problematiek in gezinnen. Tevens nemen alle drie de eilanden deel aan de WE CAN YOUNG campagne die zich richt op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren. Verder zet het Kabinet samen met de eilanden in op het tot stand brengen van een basisaanpak huiselijk geweld op Caribisch Nederland. In juni 2014 is er tijdens de Caribisch Nederland week met de Openbare Lichamen gesproken over de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek en is er besloten tot het instellen van een Taskforce kinderrechten en huiselijk geweld Caribisch Nederland, die onder andere zorg draagt voor het opstellen van een plan van aanpak kinderrechten en huiselijk geweld per eiland. Tijdens de afgelopen Caribisch Nederland week (juni 2015) zijn deze plannen van aanpak besproken met alle drie de eilanden en zijn afspraken gemaakt over de implementatie van de plannen. Op Saba zal een projectleider worden aangesteld voor de aanpak van huiselijk geweld en kinderrechten. Op Bonaire zal men voor de speerpunten uit het actieplan kinderrechten een programma van eisen uitwerken, waarin ook de verbinding wordt gelegd met de aanpak van huiselijk geweld.
Deelt u de mening van Chris Palm, directeur van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) op Bonaire, dat slimme voorzorgsmaatregelen (zoals coaching en de Eigen Kracht methodiek, bespreekbaar maken van huiselijk geweld en meer aandacht voor interacties in het gezin i.p.v. aanpak richten op straffen huiselijk geweldplegers) beter passen bij een structurele aanpak van huiselijk geweld dan complex ingrijpen door het justitieel apparaat? Deelt u de mening dat deze preventieve aanpak rondom huiselijk geweld beter vandaag dan morgen ingezet kan worden?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat gebruik moet worden gemaakt van de kleinschalige infrastructuur van de eilanden door de zorgketen en de justitiële keten direct aan elkaar te koppelen. Verder is het noodzakelijk dat de hulpverleningsketen wordt versterkt. Dit betekent dat er onder andere geïnvesteerd moet worden in het professionaliseren van hulpverleners, het geven van voorlichting en het opzetten van preventieactiviteiten. In de plannen van aanpak voor huiselijk geweld is dit ook terug te vinden en de eilanden zijn voornemens om zich in te zetten voor het versterken van de preventie en hulpverlening.
Om een impuls te geven aan het verbeteren van de kinderrechten in Caribisch Nederland is per amendement van uw Kamer op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een bedrag van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2015 – 2017. Daarnaast zijn er voor de aanpak van huiselijk geweld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) structureel middelen begroot voor de aanpak van huiselijk geweld.
Hebben de CJG’s voldoende financiële middelen om dit soort laagdrempelige hulp aan te bieden bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid samen met het CJG Bonaire een pilotproject vorm te geven dat het tweedelige doel heeft om 1. huiselijk geweld bespreekbaar te maken, en 2. bij incidenten van huiselijk geweld eerst de «zachte aanpak» van bijvoorbeeld coaching of Eigen Kracht aan te wenden, alvorens tot complex ingrijpen over te gaan? Wilt u, mocht deze pilot ontwikkeld en succesvol zijn, dit project uitrollen over en aanbieden aan alle CJG’s van het Caribisch gebied?
De Ministeries van VWS, VenJ en BZK steunen het initiatief (BZK door een financiële bijdrage) van het Openbaar Lichaam (OL) van Bonaire om nog dit jaar een Eigen Kracht conferentie te organiseren. Mocht de conferentie een succes blijken te zijn, dan zullen de resultaten gedeeld worden met de andere eilanden conform de aangenomen moties inzake samenwerking en het delen van trainingsmateriaal tijdens het debat met uw Kamer van 3 juni jongstleden over de ratificatie van het Verdrag van Istanboel. Ik wil hierbij wel opmerken dat de drie eilanden qua aard en omvang van de problematiek verschillen, en dat wat op één eiland succesvol blijkt, niet per definitie hetzelfde effect zal hebben op een ander eiland.
Bent u bereid in de uitvoering van de twee aangenomen moties naar aanleiding van het Verdrag van Istanboel over samenwerking en trainingen2 dit project mee te nemen? Wilt u hierover de Kamer informeren vóór het Algemeen overleg Actieplan kinderrechten in het Koninkrijk voorzien op 25 juni 2015?
Zie antwoord vraag 5.
De sluiting van de kerncentrale Tihange |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van raadsuitspraken in de gemeenteraad van Heerlen en een aantal andere gemeenten, waarin wordt aangedrongen op sluiting van de Belgische, door scheurvorming aangetaste, kerncentrale in TIhange?1
Ja
Hoe gaat u acteren op dit signaal? Kunt u in overleg treden met uw Belgische collega om een eventuele sluiting van deze kerncentrale te bespreken?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid en het is dan ook de Belgische toezichthouder (het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, FANC) die (onafhankelijk) besluit of de kerncentrale veilig is of gesloten moet worden. Dit neemt niet weg dat de ANVS nauw contact heeft met het FANC over dit soort processen. Er is op dit moment geen sprake van een onveilige situatie, de beide reactoren in België met afwijkingen zijn veilig afgeschakeld.
Heeft u regelmatig overleg met uw Belgische collega Minister van Economische Zaken en/of Infrastructuur en Milieu en worden daarin ook de kerncentrales van Tihange en Doel besproken?
Mijn ambtsvoorganger de Minister van Economische Zaken heeft contact gehad met zijn collega over de nucleaire veiligheid van de centrales Doel en Tihange. Hierbij is ondermeer de afspraak gemaakt dat het FANC en de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) hun samenwerking en informatie-uitwisseling gaan versterken. De samenwerking tussen het FANC en de ANVS voorloopt voorspoedig, zo heeft 10 juni jl. nog een delegatie van het FANC de ANVS bezocht voor verdere afstemming en samenwerking.
Is het voor gemeenten ook mogelijk om op lokaal niveau communicatie- en calamiteitenplannen op te stellen en in werking te alten treden? Op welke manier kunt u hierbij betrokken raken?
Conform Wet op de Veiligheidsregio artikel 16 lid 2 bevat het regionale crisisplan een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen (waaronder communicatie) die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Gemeenten zijn als onderdeel van de Veiligheidsregio partij in dit crisisplan. Het crisisplan wordt ten minste eenmaal in de vier jaar door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld.
De ANVS werkt samen met de Veiligheidsregio’s op het gebied van de (voorbereiding op) de respons bij een nucleair ongeval. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het Breed Overleg Kernongevalbestrijding, en ook in het project «versterking risico- en crisisbeheersing stralingsincidenten», dat één van de gezamenlijke doelstellingen is van het Veiligheidsberaad en de Minister van Veiligheid en Justitie.
Wanneer zal het uitdelen van de jodiumpillen gaan plaatsvinden? Is deze maatregel afdoende tegen het stralingsgevaar? Zo nee, welke maatregelen kunnen nog meer genomen worden?
In aanvulling op de landelijke voorraad jodiumtabletten is aan een aantal veiligheidsregio’s jodiumtabletten verstrekt om decentraal op te slaan of te predistribueren. In Zuid-Limburg is dit in april 2013 gebeurd.
Het is mogelijk dat er bij een incident met een kernreactor radioactief jodium vrij komt. Door inname van de jodiumtabletten, die niet-radioactief jodium bevatten, kan de opname van radioactief jodium in de schildklier sterk worden verminderd.
Andere maatregelen om de effecten van een mogelijk stralingsincident te verlagen zijn bijvoorbeeld evacuatie en schuilen.
Tot op welke afstand van de stralingsbron worden jodiumpillen verstrekt? Is die veiligheidszone even groot als die welke in België gehanteerd wordt?
Het aangegeven van een exacte afstand is lastig, omdat bij het voorbereiden van beschermingsmaatregelen onder meer rekening wordt gehouden met natuurlijke en bestuurlijke grenzen. Er is een voorraad jodiumtabletten aanwezig in de regio Zuid-Limburg, samen met een uitgewerkt plan om die tabletten bij een dreigend ongeval tijdig bij de bevolking te krijgen. In België worden tabletten verstrekt in een straal van 20 km rond kerncentrale Tihange (Tihange ligt op iets minder dan 40 km van de grens met Zuid-Limburg).
Het ‘warrior weekend’, schiet weekend in een dorpje in Polen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lekker je wapen leegknallen in Pools oefendorp?1
Hoe waardeert u het feit dat Nederlandse inwoners in andere Europese lidstaten gewelddadige schietoefeningen kunnen volgen die in Nederland verboden zijn of onderhevig zijn aan strenge criteria?
Bent u voornemens om vanuit de regering aan te sturen op Europese regelgeving, die het volgen van trainingen in het uitoefenen van geweld met vuurwapens in lidstaten aan criteria bindt? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de visie dat dit soort schiettrainingen voor maatschappelijke onrust en dreiggevoelens in onze samenleving zorgt? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze gevoelens weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat deelname aan dit soort kampen uit voorzorg verboden moeten worden? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te bewerkstelligen? Zo, nee waarom niet?
Bent u van mening dat deelnemers aan dit kamp kwetsbaar zijn voor radicalisering of gewelddadige sympathisering? Zo ja, wat doet u om deze risico’s te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de achtergronden en doeleinden van de organisaties die dit soort schietoefeningen organiseren te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Heeft u zicht op hoeveel Nederlanders er jaarlijks gebruik maken van dit soort trainingen? Zo ja, ziet u aanleiding om op basis van dit aantal maatregelen te nemen? Zo nee, bent u bereid dit te gaan onderzoeken?
Wat vindt u van het feit dat het Isreali Tactical Holland School lesgeeft in de verdediging tegen terroristische dreigingen? Is dit een vorm van eigenrichting en horen deze taken niet bij de politie en het leger?
De bescherming van persoonsgegevens |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in 2012 naar de aangepaste privacyvoorwaarden van Google?1
Ja. Zie ook de antwoorden die de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 6 maart 2012 mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gegeven op schriftelijke vragen (kenmerk 2012Z01382) van het lid Verhoeven (D66).
Bent u bekend met het onderzoek van het CBP over het gebruik van tracking cookies door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?2
Ja. Zie ook de antwoorden die ik op 1 oktober 2014 heb gegeven op schriftelijke vragen (kenmerk 2014Z13302) van het lid Verhoeven (D66).
Bent u bekend met een organisatie genaamd Snappet die persoonsgegevens van kinderen niet alleen verwerkte voor doelen die redelijkerwijs voortvloeien uit het gebruik van onderwijstablets?
Ja.
Vindt u dat Snappet zich hiermee houdt aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen?
Het staat ter beoordeling van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of in individuele gevallen sprake is van overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP heeft onderzoek gedaan naar de activiteiten van Snappet en daarbij geconstateerd dat Snappet op meerdere punten de Wbp overtreedt. Snappet heeft daarop maatregelen genomen om aan deze overtredingen een einde te maken. Het CBP heeft als reactie daarop besloten geen handhavende maatregelen tegen Snappet te nemen.3
Vindt u dat persoonsgegevens alleen gebruikt mogen worden voor datgene waarvoor de internetgebruiker toestemming geeft? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar artikel 9 van de Wbp. Daarin is bepaald dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Deelt u de mening dat internetgebruikers beter geïnformeerd moeten worden over de tracking cookies? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (Tw) moeten partijen die (tracking) cookies plaatsen internetgebruikers voorzien van duidelijke en volledige informatie over het plaatsen en lezen van cookies. Hierop wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Deelt u de mening dat er eerst onderzocht moet worden hoe apps met persoonsgegevens omgaan voordat ze beschikbaar worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan degene die voornemens is een app beschikbaar te stellen om te beoordelen of de app persoonsgegevens verwerkt en zo ja om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een wijze die voldoet aan vereisten van de Wbp. Als de app eenmaal beschikbaar is gesteld dan kan de toezichthouder, in dit geval het CBP, beoordelen of daadwerkelijk wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en zo nodig handhavend optreden. Een app wordt dus niet vooraf door de overheid onderzocht of goedgekeurd. De verantwoordelijkheid om te voldoen aan de wettelijke vereisten ligt geheel bij de aanbieder van de app.
Bent u van mening dat omroepsites, alvorens de webpagina geladen wordt, toestemming moeten vragen voor tracking cookies? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 11.7a van de Tw moet voordat een (tracking) cookie wordt geplaatst de internetgebruiker duidelijk en volledig worden geïnformeerd over het plaatsen/lezen van de cookie. Tevens moet voordat de cookie wordt geplaatst toestemming zijn verkregen van de internetgebruiker voor het plaatsen van de cookie. De toestemming hoeft dus niet te zijn verkregen voordat een webpagina wordt geladen, maar wel voordat de cookie wordt geplaatst. Dit betekent in de praktijk dat veelal eerst een webpagina zonder tracking cookies wordt geladen, waarop informatie wordt gegeven over de te plaatsen cookie en waarin om toestemming wordt gevraagd. Als de internetter eenmaal toestemming heeft gegeven (bijvoorbeeld door op een «ja» button te klikken of door verder te surfen nadat hij duidelijk en volledig is geïnformeerd over de te plaatsen cookies en het feit dat hij door verder te surfen toestemming geeft), dan kunnen de cookies worden geplaatst.
Bent u van mening dat een organisatie die onderwijstablets aan scholen aanbiedt zorgvuldig met de persoonsgegevens van de leerlingen moet omgaan? Zo ja, vindt u dat een dergelijke organisatie gegevens niet voor andere doeleinden kan gebruiken dan waarvoor ze verstrekt zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u van mening dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar organisaties, apps en websites die gebruik maken van persoonsgegevens? Zo ja, gaat u hier onderzoek naar laten doen? Zo nee, waarom niet?
Het CBP en de ACM zijn onafhankelijke toezichthouders. «Profiling» is een van de hoofdthema’s voor het CBP in 2015. Verder heeft de ACM begin dit jaar aangekondigd het aangepaste artikel 11.7a van de Tw actief te zullen handhaven. Verschillende partijen die (nog) niet voldoen aan de cookiebepaling zijn inmiddels door de ACM aangeschreven.
Vindt u dat apps voor kinderen duidelijk moeten vermelden dat de kinderen eerst toestemming van hun ouders nodig hebben, voordat ze gebruik van de app kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
De Tw bevat geen specifieke bepalingen voor apps. Kenmerkend voor apps is echter dat er informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst en dat er meestal ook informatie van dat randapparaat wordt gelezen. Hierdoor is artikel 11.7a van de Tw ook op apps van toepassing. Dit artikel vereist voorafgaande toestemming en gebruikt daarbij hetzelfde begrip «toestemming» als de eveneens van toepassing zijnde Wbp. In artikel 5 van de Wbp is bepaald dat bij personen onder de 16 jaar in plaats van de toestemming van de betrokkene, die van zijn wettelijk vertegenwoordiger is vereist. In het kader van de duidelijke en volledige informatie die volgens de Tw en de Wbp moet worden verstrekt, ligt het voor de hand dat een app die speciaal gericht is op minderjarigen onder de 16 jaar haar gebruikers daarop attendeert.
De aanpak van wraakporno en onderzoek naar sexting |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tegen wraakporno is wet nodig»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik verwijs naar mijn brief2 van 12 juni jl. aan uw Kamer, waarin reeds antwoord wordt gegeven op deze vragen.
Klopt het dat, in eerste instantie vrijwillig gemaakte, erotische opnames bij onvrijwillige verspreiding alleen via de strafbaarstelling van belediging en smaad kan worden aangepakt? Acht u dat afdoende?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u hoeveel gevallen van wraakporno jaarlijks plaatsvinden? Zo nee, bent u bereid daarnaar onderzoek te doen?
Uit het totaal aan veroordelingen op grond van smaad of laster, kan niet worden herleid hoe vaak een relatie kan worden gelegd met een aangifte inzake wraakporno omdat dit niet als zodanig wordt geregistreerd.
Hoe vaak is het tot een veroordeling gekomen op grond van smaad of laster?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met een specifieke strafbaarstelling te komen van het verspreiden van erotisch materiaal zonder de toestemming van betrokkenen, zoals in veel andere landen al is gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de door u eerder aangekondigde algemenere strafbaarstelling van het kopiëren, verspreiden of voorhanden hebben van vertrouwelijk gegevens van personen via de wet Computercriminaliteit III?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de in vraag 5 aangehaalde strafbaarstelling als afzonderlijk wetsvoorstel naar de Kamer te zenden, teneinde de behandeling daarvan te bespoedigen en te vereenvoudigen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat hulpverleningsorganisaties die zich richten op loverboy-slachtoffers constateren dat sexting steeds vaker wordt gebruikt om jongeren tot prostitutie te dwingen?
De problematiek van sexting in relatie tot loverboys is mij bekend. In het rapport «Verboden rood in beeld» heeft het WODC in het kader van de nulmeting van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche3, geconstateerd dat minderjarige meisjes soms via internet of sociale media onder druk worden gezet om seksuele diensten aan te bieden, bijvoorbeeld door dat gedreigd wordt met verspreiding van erotisch materiaal van de meisjes.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de gevolgen en risico’s van sexting en de noodzaak om wetgeving daarop aan te passen?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag eveneens naar mijn brief aan uw Kamer van 12 juni jl.
Bent u in het kader van preventie bereid, in overleg met uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het beschikbare lesmateriaal over de risico’s van sexting bij elkaar te brengen en dit voor scholen te ontsluiten?
De Staatssecretaris van OCW bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om zo bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Het NJI krijgt steun voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van media (waaronder ook sexting) tegen te gaan.
De Minister van OCW zet zich daarnaast in voor het vergroten van derelationele en seksuele weerbaarheid van jongerenmet de campagne «WE CAN Young» in 15 gemeenten en de jongerenaanpak «Maak seks lekker duidelijk» (samen met VWS). In beide campagnes is aandacht voor sexting, zie o.a. www.onuitwisbaar.nu
Mogelijk Nederlandse betrokkenheid bij de FIFA omkopingszaak |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Braziliaanse voetbalfraudeur stalt uitzendrechten in Nederland» en «Nike en Nederlandse ex-directeur verstrikt in FIFA-omkopingszaak»?1
Ja.
Zijn de berichten, dat onrechtmatig verkregen vermogen geparkeerd zou staan bij een Nederlandse brievenbusmaatschappij, aanleiding te vermoeden dat er in Nederland strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de in het eerste bericht genoemde fraude met voetbalrechten? Zo ja, betekent dit dat er door de Nederlandse justitiële autoriteiten onderzoek wordt gedaan naar deze brievenbusfirma dan wel medewerking wordt verleend aan het onderzoek door de FBI? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) kan geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en de privacy van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Wat is de aard van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) naar de sponsoring door Nike van het Nederlands elftal?
Ik beschik niet over deze informatie. De KNVB is een private organisatie die haar eigen prioriteiten stelt.
Deelt u de mening dat wanneer er aanleiding is te veronderstellen dat er mogelijk sprake is geweest van strafbare feiten rondom de sponsor(ing) van het Nederlandse elftal dat dan het openbaar ministerie door de KNVB daarvan op de hoogte moet worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Frauderen met rijkssubsidies |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u ook kennisgenomen van het artikel «Frauderen met subsidies blijkt kinderspel»?1
Ik ben bekend met dit artikel. In de voortgangsrapportage van eind 20142 over de Rijksbrede aanpak van fraude is aangegeven dat mogelijke risico’s op fraude met overheidssubsidies de komende periode scherper in beeld worden gebracht. Of en hoe fraude met overheidssubsidies kan worden gepleegd en welke aanvullende maatregelen mogelijk kunnen worden ondernomen om eventuele frauderisico’s zoveel mogelijk te beperken, wordt thans nader onderzocht. In de voortgangsrapportage van dit najaar zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Wat is uw reactie op de stelling dat «met gemak» gefraudeerd kan worden met overheidssubsidies?
Zie antwoord vraag 1.
Langs welke weg vindt de screening plaats van subsidieaanvragers door de rijksoverheid? Welke wettelijke ruimte is voorhanden als het gaat om het beoordelen van het juridisch verleden van de subsidieaanvragers? In hoeverre voldoen de wettelijke mogelijkheden?
In de wet- en regelgeving voor subsidieverstrekking zijn regels opgenomen die het tegengaan van misbruik moeten bewerkstellingen. Zo dienen onder meer subsidieregelingen op basis van een risicoanalyse te worden opgesteld en subsidieaanvragen kritisch te worden beoordeeld. Als op basis van objectieve gronden de risico’s van een subsidieaanvraag hoog worden ingeschat is het mogelijk een nadere controle uit te voeren door aanvullende informatie op te vragen, de aanvrager bij de verantwoording intensiever te controleren of de subsidie preventief te weigeren. Screening kan plaatsvinden op basis van openbare bronnen.
Daarnaast is op grond van voornoemde regelgeving vereist dat subsidieontvangers die misbruik maken van de subsidie departementaal worden geregistreerd. Deze registratie wordt gebruikt bij de risicoanalyse die ten grondslag ligt aan een subsidieregeling of een individuele subsidietoekenning. Zo nodig kan een volgende aanvraag van dezelfde ontvanger preventief worden geweigerd op basis van artikel 4:35 Awb. Dit zal van geval tot geval worden bezien. Daarnaast kan de registratie gebruikt worden bij de risicoafweging ten aanzien van de steekproefsgewijze verantwoording en controle. Ten slotte biedt de registratie op departementaal niveau inzicht in de aard en omvang van misbruik. Deze informatie kan gebruikt worden bij het ontwerpen en bijstellen van subsidieregelingen.
Voorts kunnen bestuursorganen zelf is ingevolge de Wet Bibob onderzoek doen naar subsidieaanvragers en zich daarbij, indien nodig, laten ondersteunen door advies van het Landelijk Bureau Bibob. Daarbij komt tevens het juridische verleden van de subsidieaanvrager aan de orde alsook het vraagstuk of voor de te subsidiëren c.q. gesubsidieerde activiteiten reeds een subsidieaanvraag is of nog zal worden ingediend bij andere bestuursorganen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob is toegezegd dat de toepassing van de Wet Bibob zal worden gemonitord, onder meer in relatie tot subsidies. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft over 2013 en 2014 een monitor uitgevoerd, die ik uw Kamer deze zomer zal doen toekomen.
De (wijze van) screening van subsidieaanvragers en de mogelijkheden en de toepassing van het instrument Bibob vormen ook onderdeel van het thans lopende nader onderzoek naar potentiële frauderisico's bij rijkssubsidies. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd nader informeren via de voortgangsrapportage dit najaar over de rijksbrede fraudeaanpak. Daarbij zal ook worden ingegaan op de rol en werking van computersystemen.
In hoeverre is het gangbaar dat bij twijfel over de integriteit van de subsidieaanvrager Bureau BIBOB wordt ingeschakeld om de subsidieaanvraag te toetsen? Hoe vaak gebeurt dit jaarlijks?
Zie antwoord vraag 3.
In het artikel valt te lezen dat computersystemen binnen de rijksoverheid niet op orde zouden zijn en onvoldoende op elkaar aangesloten als het gaat om het herkennen van subsidieaanvragers die eerder bij een verzoek bot vingen; wat is uw reactie hierop? Zijn de systemen op elkaar ingesteld? Ziet u reden hier actief beleid op te gaan voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht: ‘Onrust in tbs-kliniek’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust in tbs-kliniek»?1
Ja.
Klopt het dat het beveiligingspersoneel wordt gehalveerd en nachtdiensten met minder mensen worden gedraaid en daardoor de veiligheid niet meer gewaarborgd kan worden?
Nee, dit klopt niet. De genoemde bezuinigingsmaatregelen betreffen interne bezuinigingen van de particuliere kliniek die niet vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn doorgevoerd. Een particuliere Forensisch Psychiatrische Kliniek heeft de bevoegdheid om zelf bedrijfsvoeringsmaatregelen te treffen teneinde de zorgkosten beheersbaar te houden. De kliniek dient zich hierbij te houden aan de wettelijke bepalingen en kwaliteitseisen.
De bestuurder van de kliniek heeft desgevraagd uiteengezet dat de genoemde bezuiniging een herstructurering van het beveiligingspersoneel betreft, doch beslist geen halvering van het personeelsbestand. Hierbij is zorgvuldig onderzocht en gewaarborgd dat het vereiste veiligheidsniveau in stand blijft.
Zo ja, is de kans op eventuele ontsnappingen of onttrekkingen hierdoor groter? Zo nee, waarom niet?
Het beveiligingsniveau is gelijk gebleven. Dit geldt zowel voor de gebouwelijke als de immateriële beveiliging. Ook is geen wijziging opgetreden ten aanzien van de zogeheten «verblijfsintensiteit». Dit is het zorgniveau uitgedrukt in de mate van personele begeleiding ten behoeve van de door de Directie Forensische Zorg van DJI ingekochte zorgplaatsen voor justitiabelen binnen de kliniek. Overigens zijn er tussen 1 januari 2015 en heden geen onttrekkingen of ontvluchtingen vanuit deze locatie gemeld.
Het personeel spreekt van vele geweldsincidenten, maar in hoeverre zijn het dan nog incidenten?
De directie van de kliniek herkent de in de brief geschetste toename van incidenten niet. Ook uit de zogeheten Meldingen Bijzonder Voorval, waarvan klinieken verplicht zijn bij incidenten deze aan de Minister van Veiligheid en Justitie (lees de Staatssecretaris) te sturen, is geen afwijkend hoger niveau n gebleken in de afgelopen maanden vergeleken met dezelfde periode van vorig jaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze onveilige situatie te stoppen en ervoor te zorgen dat zowel het personeel als de samenleving zo goed mogelijk beschermd worden?
Zoals hierboven uiteen is gezet, is er binnen de betreffende kliniek geen sprake van een onveilige situatie voor personeel, patiënten of de samenleving.
De controle op illegaal hout |
|
Eric Smaling , Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel Fte zet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) full-time in op het bestrijden van illegaal hout en de criminele netwerken hierachter en acht u dit voldoende gezien de omvang van de illegale houthandel?1
De NVWA heeft 3 fte beschikbaar voor het bestrijden van illegaal hout en dit blijkt gezien de benodigde inzet voldoende.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheid controles op illegaal hout en de uitkomsten daarvan? Hoeveel aangekondigde dan wel onaangekondigde controles zijn er geweest en hoeveel waarschuwingen zijn uitgedeeld?
Er zijn in de periode van maart 2013 tot op heden inspecties bij 101 bedrijven uitgevoerd. Verder zijn er 10 herinspecties geweest. De inspecties worden niet aangekondigd. Er zijn tot op heden 29 schriftelijke waarschuwingen gegeven.
Hoe komt het dat er geen boetes uitgedeeld zijn door de NVWA?
De mogelijkheid voor het opleggen van een bestuurlijke boete moet in de wet zijn opgenomen. De Flora- en faunawet, waarin de Europese Houtverordening is opgenomen, kent geen bestuurlijke boetes. Wel kan de NVWA bestuursrechtelijk handhaven via bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Klopt het dat de NVWA als uitgangspunt voor beleid op illegaal hout gekozen heeft voor een zachte aanpak, door bedrijven bij het niet voldoen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven?
De insteek is eerst waarschuwen, opdat bedrijven de kans krijgen hun werkwijze aan te passen aan de vereiste regelgeving. Voor welwillende bedrijven is gebleken dat een overtreding vaak onbewust is gedaan. Deze handhavingsmethodiek blijkt succesvol en heeft een betere naleving tot gevolg. Tot op heden hebben alle gewaarschuwde en opnieuw geïnspecteerde bedrijven hun stelsel van zorgvuldigheidseisen en onderliggende procedures op orde gebracht.
Bent u bereid de zachte aanpak te vervangen door een daadkrachtige aanpak, waarbij wel sancties worden uitgedeeld, nu na 2 jaar European Union Timber Regulation (EUTR) blijkt dat nog steeds veel illegaal hout zich op de Nederlandse markt bevindt?
De NVWA handhaaft waar nodig en kan bij een overtredend bedrijf proces-verbaal opmaken. Daarnaast kan de NVWA bestuursrechtelijk handhaven (zie vraag 3). Verder is mij niet gebleken dat er zich veel illegaal hout op de Nederlandse markt bevindt. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 294).
Wat is het beleid van de NVWA omtrent hoog-risico hout en waarom blokkeert de NVWA hoog-risico hout niet en haalt het van de markt?
De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen. De NVWA kan hout dat wettelijk bewijsbaar illegaal is gekapt in bewaring nemen en daarmee van de markt halen. Tot op heden is geen bewijsbaar illegaal gekapt hout aangetroffen.
Is het beleid van de NVWA dat van een specifieke boomstam onomstotelijk bewezen moet zijn dat hout illegaal is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het EUTR uitgangspunt dat het risico op illegaal hout verwaarloosbaar klein moet zijn en moet het niet zo zijn dat als het risico niet verwaarloosbaar klein gemaakt kan worden, het hout niet op de markt gebracht mag worden?
De Houtverordening kent een verbod voor het op de markt brengen van illegaal gekapt hout. Om handhavend te kunnen optreden moet het bewijs voor de overtreding van dit verbod onomstotelijk en onweerlegbaar zijn. Daarnaast kent de verordening de verplichting van het voeren van een stelsel van zorgvuldigheidseisen om het risico op illegaal hout te minimaliseren. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe wordt het uitgangspunt van Due Diligence (zoals verwoord in artikel 6 van de EUTR) gecontroleerd en gehandhaafd door de NVWA?2 Wat acht de NVWA voldoende aan maatregelen om bij hoge corruptie in het land van herkomst vast te stellen dat het risico verwaarloosbaar is?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen, het zogenaamde due diligence-systeem, te hanteren. Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen. De NVWA controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due diligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast.
Wat de NVWA afdoende acht aan mitigerende maatregelen verschilt per casus. Mogelijkheden van maatregelen zijn het overstappen op hout met een duurzaamheidskeurmerk, toepassen van audits door onafhankelijke derden en het laten uitvoeren van DNA- of isotopenanalyses om de soort en herkomst te kunnen vaststellen. Ook kan het afzien van het op de markt brengen van bepaalde goederen een mogelijkheid zijn.
Ligt de nadruk bij handhaving op Due Diligence of op «heterdaadjes»?
Bij de handhaving ligt de nadruk op het voldoen aan het gestelde in de Houtverordening.
Hoe wordt kennis over EURT onder NVWA medewerkers verspreid?
Kennis onder medewerkers van de NVWA wordt verspreid door onder meer opleiding, training en intervisie.
Wilt u bij de implementatie een voorbeeld nemen aan de Engelse overheid die stelt dat: «In order to comply with the EUTR, each link in the chain needs to be evidenced by specific documentation, (e.g. felling licence, transit documentation), along with a risk assessment (e.g. prevalence of illegal harvesting in each country) and a mitigation step (e.g. third party verification relating to harvester, testing or other relevant methods) that enables the operator to come to a conclusion that there is negligible risk of the timber having been sourced illegally, or the timber is non negligible, can’t be mitigated and therefore cannot be placed on the market.»?3
Ik onderschrijf deze stelling. De NVWA geeft op haar website ook aan hoe bedrijven een stelsel van zorgvuldigheidseisen dienen te voeren. Deze instructies komen overeen met wat de Engelse overheid aangeeft. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zijn de NVWA inspecteurs getraind om om te gaan met het feit dat veel corruptie voorkomt in hout exporterende landen en dat officiële papieren vaak onbetrouwbaar blijken, en hoe gaan ze er in de praktijk mee om?4
De NVWA verifieert de betrouwbaarheid van documenten onder meer door beoordeling op echtheid en vergelijking met brondocumenten uit de herkomstlanden. Ook wordt contact gelegd met officiële instanties of instanties zoals de onafhankelijke waarnemer in de herkomstlanden om de echtheid te verifiëren. Bij twijfel over de juistheid wordt onderzoek gedaan naar falsificaties.
Hoe wordt er samengewerkt met andere lidstaten, producerende landen, onafhankelijke waarnemers en NGO’s(niet-gouvernementel organisaties)?
Onder voorzitterschap van de Europese Commissie hebben de lidstaten geregeld overleg over beleidsmatige zaken. Daarnaast bespreken de lidstaten handhavinggerelateerde zaken op reguliere basis. Ook met producerende landen, NGO’s en onafhankelijke waarnemers bestaan contacten en wordt samengewerkt.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 30 juni a.s. beantwoorden?
Het Algemeen Overleg NVWA is uitgesteld tot 6 oktober 2015.
De gevolgen van de onlangs ingevoerde aanpassing van de Opiumwet (nieuw art. 11a) voor Nederlandse ondernemers in de hennepzaadindustrie en in de aanverwante industrieën |
|
Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Veel zaden in beslag genomen bij actie tegen growshops»?1
Ja.
Is bij u bekend of de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, zoals onlangs ingevoerd via een wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt?
Hennepzaad is uitgezonderd van de lijst van stoffen waarvoor de verboden handelingen van artikel 3 van de Opiumwet gelden en kan als zodanig worden aangemerkt als een legaal product. Het sinds 1 maart 2015 geldende artikel 11a van de Opiumwet ziet op de strafbaarstelling van handelingen die illegale beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of illegale teelt van grote hoeveelheden hennep voorbereiden en bevorderen. Daaronder wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben, het aanbieden en verkopen van legale producten, waartoe dus ook hennepzaden behoren, ten behoeve van die illegale hennepteelt, indien de verkoper weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de hierboven beschreven illegale hennepteelt. Van strijd met het legaliteitsbeginsel met betrekking tot hennepzaden is derhalve geen sprake.
Uit het enkele feit dat hennepzaad niet is genoemd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 11a van de Opiumwet kan niets worden afgeleid. De in het kader van die behandeling genoemde voorwerpen zijn steeds bij wijze van voorbeeld genoemd. Daarbij is nooit de indruk gewekt van een uitputtende opsomming.
Bij de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet gaat het om beroeps- en bedrijfsmatige teelt of teelt van grote hoeveelheden en de hoeveelheid zaad zal daaraan gerelateerd zijn. Daarbij moet worden bedacht dat onder omstandigheden ook vijf planten onder bedrijfsmatige teelt kunnen vallen.
Ten slotte wordt er voor de goede orde op gewezen dat artikel 11a niet het begrip ernstig vermoeden hanteert, maar ernstige reden om te vermoeden.
Weegt u in uw antwoord op vraag 2 mee dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin het nieuwe artikel 11a werd toegelicht, wordt gesproken van plantenbakken, potaarde, groeilampen, stekken en apparatuur, maar niet van hennepzaad?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u van oordeel bent dat de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, is dan ook bij u bekend boven welke hoeveelheid hennepzaad de verkoper zonder meer een ernstig vermoeden moet hebben, zoals bedoeld in artikel 11a Opiumwet? Zo ja, acht u, gelet op het feit dat hennepzaad uitdrukkelijk is uitgesloten van de onder de in de Opiumwet opgenomen strafbaarstellingen, artikel 11a in strijd met het legaliteitsbeginsel? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er bij u bekend over de economische omvang van de hennepzaadindustrie in Nederland? Hoe verhoudt die Nederlandse industrie zich ten opzichte van de hennepzaadindustrieën van andere landen? Hoe verhoudt de mogelijke strafbedreiging zich tot de Green Deal voor Bevordering Groene Maakindustrie, waarbinnen de ambitie is uitgesproken om de hennepteelt opnieuw tot een gangbaar rotatiegewas in de Nederlandse landbouw te laten uitgroeien?
De economische omvang van de vezelhennepzaadindustrie in Nederland, voor legale toepassingen zoals vezels en zaden, is gering en werkt uitsluitend met volgens de Europese rassenlijst goedgekeurde rassen. In andere landen zoals Frankrijk is de teelt omvangrijker.
De omvang van de vezelhennepteelt (uitgedrukt in hectare) in Europa geeft het volgende beeld:
Frankrijk 7.300
Nederland 1.600
Oostenrijk 900
Roemenië 400
Litouwen 400
België 300.
De Opiumwet laat ruimte voor vezelhennepzaadindustrie (artikel 12 van het Opiumwetbesluit) en dus ook voor de twee Green Deals (GD Natuurvezels en GD Grassen en Gewassen) die de rijksoverheid heeft afgesloten voor de bevordering van de groene maakindustrie.
Voor welke legale toepassingen wordt het uit de hennepzaadindustrie afkomstige hennepzaad gebruikt?
Op grond van artikel 12 van het Opiumwetbesluit gelden de verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht. Het voor deze doeleinden gebruikte hennepzaad moet aan bepaalde eisen voldoen. Het moet hennepzaad betreffen van een Europees ras en bovendien zijn goedgekeurd door een Europees keuringsstation. In Nederland is dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). Verder zijn er hennepzaden van rassen waarmee hennep legaal voor olie wordt geteeld, inclusief het gebruik als vogelvoer, visvoer of als humaan levensmiddel.
Lopen betrokkenen in de hennepzaadindustrie het risico te worden uit- of overgeleverd als gevolg van verkoop van hennepzaad, terwijl diezelfde verkoop in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zou leiden?
Binnen de Europese Unie (EU) is hennepteelt voor landbouwkundige doeleinden erkend en zelfs lange tijd gesubsidieerd, mits deze teelt gebeurde met specifieke zaden en er werd voldaan aan andere voorschriften die erop waren gericht, teelt voor illegale doeleinden tegen te gaan. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat deze teelt onder een strafbepaling zal vallen. Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft enige jaren geleden zelfs een door Zweden ter zake van die gesubsidieerde teelt doorgevoerde strafbaarstelling onverenigbaar geacht met de EU regelgeving. Het ligt daarom niet voor de hand dat er in de EU een Europees aanhoudings- of arrestatiebevel wordt uitgevaardigd voor een verkoper van deze typen hennepzaad.
Voor de overige zaden kan er sprake zijn van omstandigheden dat de verkoop ervan onder de wetgeving inzake verdovende middelen valt. Dit kan ook in Nederland het geval zijn, zoals blijkt uit artikel 11a Opiumwet. Alsdan is er geen sprake van omstandigheden die in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zouden leiden.
Is bij u bekend hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met de handel in hennepzaad?
Het is niet bekend of, en zo ja, hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met handel in hennepzaden, aangezien de registratie van rechtshulpverzoeken niet plaats vindt op basis van de delicten die aan de verzoeken ten grondslag liggen.
Bent u tevreden over de duidelijkheid omtrent de reikwijdte van artikel 11a Opiumwet ten aanzien van hennepzaad en de daarmee samenhangende rechtszekerheid voor de betrokkenen?
Ja, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op de vragen 2 tot en met 4, in het bijzonder de eerste alinea daarvan.
Kent u het bericht «Politie en OM gaan zelf wiet kweken»?2
Ja, ik ken dit bericht, maar het stemt niet overeen met de feiten. De zaden zijn in beslag genomen tijdens een landelijke actiedag tegen growshops.
Van deze zaden zal door het NFI een DNA bepaling worden gedaan om uit te sluiten dat er sprake is van hennepzaad bedoelt voor de legale hennepteelt.
Van het opkweken van hennepzaden door politie en OM is geen sprake.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ontheffing verleend voor het mogelijk kweken van wiet zoals daar in dit bericht melding van wordt gemaakt? Zo ja, op welke grond? Zo nee, hoe verhoudt dit kweken zich dan tot de verboden in de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat drugsafval het riool overspoelt |
|
Eric Smaling , Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drugsafval overspoelt riool»?1
Ja.
Kunt u zeggen, in navolging op eerder gestelde2, hoeveel lozingen van drugsafval er sinds oktober 2014 zijn geweest? Zo nee, hoe kan de registratie van deze incidenten verbeterd worden?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen3 uiteen heb gezet beschik ik niet over landelijke cijfers omtrent dumpingen van drugsafval, aangezien geen aparte categorie «dumpen van drugsafval» in de bedrijfsprocessensystemen van de opsporingsdiensten is opgenomen. Daarvoor zouden de systemen aangepast moeten worden met bijbehorende investeringen en het zou extra administratieve inzet vergen; ik acht dit vooralsnog niet noodzakelijk.
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat in de periode van 1 oktober 2014 tot juni 2015 24 drugslaboratoria zijn ontmanteld. Er wordt niet geregistreerd of in deze zaken de schade op de daders is verhaald.
Voorts zijn in Zuid-Nederland in de periode 1 oktober 2014 tot 1 juni 2015 32 dumpplekken gevonden. Dit gaat om dumping op land, niet om lozing op het riool.
Hoe hebben de Taskforce Brabant Zeeland, de financiële bijdragen van de regering en de verdubbeling van het aantal coördinatoren van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) geholpen bij de opsporing van drugslaboratoria? Hoeveel vaker zijn de mensen van LFO ingezet in verhouding tot voorgaande jaren? Is deze extra ondersteuning en mankracht voldoende voor de aanpak van deze problematiek? Zo nee, welke aanvullende middelen zijn nodig?
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat er tot 1 juni 2015 24 drugslaboratoria zijn ontmanteld en 20 opslagplaatsen voor chemicaliën. Daarnaast kan ik u melden dat het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie afgelopen jaar 77 projectmatige onderzoeken op het gebied van synthetische drugs hebben uitgevoerd (ten opzichte van 61 in 2013). De Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) houdt cijfers omtrent haar eigen inzet bij, maar deze waren op deze termijn niet beschikbaar. Wat betreft de inzet van mensen en middelen kan ik melden dat de capaciteit van de LFO sinds januari van dit jaar is verdubbeld van vier naar acht medewerkers en dat mijn ministerie de voortgang monitort.
Hoe zien uw verdere plannen er uit om de lozing van drugsafval, een vorm van milieucriminaliteit, aan te pakken? Welke preventieve aanpak hoort daarbij?
De preventieve aanpak van het lozen van drugsafval bestaat uit het voorkomen dat er afval wordt geproduceerd door het aanpakken van drugslaboratoria. Als er desondanks toch drugsafval wordt gedumpt moet dit, na het veiligstellen van informatie die van belang is voor de opsporing, zo spoedig mogelijk worden opgeruimd. De Provincie Noord-Brabant heeft daarover met onder meer politie, OM, gemeenten, waterschappen en afvalverwerkers afspraken gemaakt en is bezig om de samenwerking verder vorm te geven. Ik ondersteun deze aanpak door de Provincie Noord-Brabant op ambtelijk niveau met raad en daad bij te staan. In de provincie Limburg wordt een aanpak zoals in Noord-Brabant ontwikkeld.
Hoe is het gesteld met de veiligheid van de Buitengewone Opsporingsambtenaren (BOA's) die werkzaam zijn in de gebieden waar het drugsafval wordt gedumpt? In hoeverre beschikken zij over veilige kleding en schoenen? Zijn er confrontaties bekend tussen BOA’s en verdachten van afvallozing?
In Noord-Brabant is, onder meer voor de buitengewoon opsporingsambtenaren, een protocol ontwikkeld hoe op te treden bij het zien van een illegale dumping of het aantreffen van drugsafval. Dit protocol komt er kort gezegd op neer dat men niet zelf dient te handelen, maar de politie dient in te schakelen. Het opruimen van drugsafval is werk voor de specialisten van de LFO. De boa’s beschikken dan ook niet over speciaal voor het ruimen van chemisch afval geschikte kleding en schoenen. Er zijn mij geen confrontaties tussen boa’s en verdachten van drugsdumpingen bekend.
Hoe hoog zijn de kosten van het filteren waarmee de waterschappen worden geconfronteerd door de lozing van drugsafval? In hoeverre kan deze schade worden verhaald op de daders?
Verhaal van kosten is niet aan de orde. Bij navraag bij de Unie van Waterschappen is gebleken dat geen specifieke actie wordt ondernomen voor de extra zuivering van drugsafval bij de rioolwaterzuivering. Hiervoor worden derhalve door waterschappen geen kosten gemaakt. De rioolwaterzuivering moet overigens niet verward worden met de drinkwaterzuivering. Tot nu uitgevoerd onderzoek geeft geen aanwijzingen dat druggerelateerde stoffen in het oppervlaktewater gehaltes bereiken die risico’s opleveren voor de mens.
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen4 heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt niet altijd om de schade op de dader te verhalen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geeft momenteel uitvoering aan het amendement Cegerek – Dijkstra, dat inhoudt dat in 2015 een bedrag van 1 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld als bijdrage aan de opruimkosten van gedumpt drugsafval. Het amendement vraagt een continuering met twee jaar, waarna een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten wordt gezocht.
Hoeveel xtc-labs zijn er in de afgelopen jaren in Zuid- Nederland opgerold en hoe vaak is in deze zaken ook de schade (bijvoorbeeld de kosten van het filteren van het drugsafval) op de daders verhaald? Om welke bedragen ging het hier?
Zie antwoord vraag 2.
Wie betaalt momenteel de schade van het filteren van dit rioolwater, de kosten van het verwerken van het chemisch afval bij dumpingen en de kosten bij verwerking van het afval bij het oprollen van drugslabs?
Zie antwoord vraag 6.
Bij sanering ontbreekt het volgens Lievense CSO aan eenduidige afspraken en omdat instanties langs elkaar heen werken zouden mensen grote gezondheidsrisico’s lopen; wat is uw reactie op deze zorgelijke signalen? Wat gaat u hiermee doen?
Ik herken niet dat vanwege het langs elkaar heen werken van instanties mensen grote gezondheidsrisico’s lopen. Zoals in antwoord op vraag 6 en 8 is aangegeven geeft tot nu toe uitgevoerde onderzoek geen aanwijzingen dat drugsgerelateerde stoffen in het oppervlaktewater gehaltes bereiken die risico’s opleveren voor de mens. Ten aanzien van de dumpingen van drugsafval op het land zijn er risico’s als de vaten lekken of geopend worden. Zorgvuldige opruiming is daarom van belang.
De provincie Noord-Brabant heeft het afgelopen jaar in samenwerking met gemeenten en andere betrokken instanties een werkwijze ontwikkeld voor de opruiming, zoals reeds in antwoord 4 is gemeld. De toepassing van die werkwijze krijgt inmiddels vorm. Ook buiten Brabant kan men deze expertise benutten. In de Brabantse werkwijze is de nodige aandacht voor forensisch onderzoek.
Bij antwoord 8 kwam al het amendement Cegerek – Dijkstra aan de orde, dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitvoert. De kosten van het adequaat opruimen van gedumpt drugsafval zijn over heel Nederland genomen veel hoger dan 1 miljoen euro per jaar, maar de bijdrage vanuit het ministerie kan als katalysator fungeren om tot een betere aanpak te komen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Georganiseerde Misdaad voorzien op 17 juni a.s?
Bij dezen.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het genoemde bericht? Zo ja, hoe is het mogelijk dat een zesvoudig moordenaar met een levenslange gevangenisstraf nog steeds in een tbs-kliniek verblijft en daar wordt behandeld alsof hij ooit vrijkomt?
Het is thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. Er zijn nog drie levenslang gestraften die in een tbs-kliniek verblijven, waaronder betrokkene. Betrokkene is de enige van hen die ook over een machtiging voor verlof beschikt. De basis voor de vrijheden die betrokkene zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van betrokkene dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor betrokkene een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door betrokkene aangetekende beroep gegrond verklaard. Op aanvragen van betrokkene voor een machtiging onbegeleid verlof is negatief beslist. Echter, als gevolg van een uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2014 moest per 18 juli 2014 alsnog een machtiging onbegeleid verlof worden afgegeven voor betrokkene.
Eind februari 2015 is geconstateerd dat de Van der Hoevenkliniek in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en over de maatregelen die ik naar aanleiding daarvan heb getroffen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat naïeve directeuren van tbs-klinieken de samenleving ooit nog in gevaar brengen met onwettige experimenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een levenslange gevangenisstraf altijd levenslang dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Een levenslange gevangenisstraf duurt in beginsel levenslang. Ik teken daarbij wel aan dat personen die zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, net als andere veroordeelden, een gratieverzoek kunnen indienen. Gratie kan onder meer worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Voorts verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV) over een viervoudig moordenaar die, ondanks een levenslange gevangenisstraf, van de Raad voor de Strafrechttoepassing en de Jeugdbescherming (RSJ) met verlof mag.
Kunt u garanderen dat mensen met een levenslange gevangenisstraf nooit meer in tbs-klinieken geplaatst worden?
Zoals gezegd, is het thans niet meer het beleid om levenslang gestraften in een FPC te plaatsen. In een individueel geval blijft echter de mogelijkheid bestaan om een gedetineerde op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht in een FPC te plaatsen als zijn psychische toestand daartoe noodzaakt.
Realiseert u zich dat dit soort experimenten een enorme impact hebben op slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben mij er zeker van bewust dat de ontstane situatie voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. In verschillende juridische procedures die in deze zaak zijn gevoerd is vanuit het departement van Veiligheid en Justitie het belang van de slachtoffers en nabestaanden ook nadrukkelijk ingebracht.
Het bericht dat een gevaarlijke killer nachtverlof heeft gekregen tegen de regels in |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg nachtverlof»?1
Ja.
Klopt het dat zesvoudig moordenaar Cevdet Yilmaz met toestemming van tbs-kliniek Van der Hoeven tijdens zijn onbegeleid verlof, tegen alle regels in, ook 's nachts mocht wegblijven?
Eind februari 2015 is geconstateerd dat het forensisch-psychiatrisch centrum de dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna Van der Hoevenkliniek) in de uitoefening van de verlofmachtiging van betrokkene meer vrijheden aan betrokkene heeft verleend dan op grond van de verleende verlofmachtiging was toegestaan. Op grond van de machtiging was eendaags familiebezoek toegestaan. De kliniek heeft echter ook toegestaan dat betrokkene bleef overnachten bij familieleden, terwijl overnachtingen niet waren opgenomen in de machtiging onbegeleid verlof. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 31 maart jl. (TK 2014–2015, 29 452, nr. 190)
Klopt het dat u hier in februari al achter kwam? Zo ja, waarom heeft u het stil gehouden? Zo nee, wanneer kwam u er dan achter en hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor de nabestaanden al niet te verkroppen is dat deze levenslanggestrafte moordenaar een gezin kon stichten, naar de tbs ging in plaats van naar de gevangenis, op verlof mocht en dat het een nieuw dieptepunt is nu hij ook nog eens tegen de regels in ‘s nachts lekker bij partner en kind mocht blijven slapen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 31 maart heb aangegeven, was de wijze van handelen van de Van der Hoevenkliniek in deze kwestie niet aanvaardbaar. Daarom is direct een opnamestop afgekondigd: in de kliniek worden geen nieuwe patiënten geplaatst totdat duidelijkheid is verkregen over de toedracht van dit incident. De Inspectie Veiligheid en Justitie is een onderzoek begonnen teneinde die vraag te kunnen beantwoorden. Tevens is de inspectie verzocht een steekproef uit te voeren naar de uitoefening van het verlof bij andere tbs-gestelden met een machtiging, om te bezien of dit incident past in een breder beeld of dat het een geïsoleerd geval is geweest. De geneesheer-directeur van de kliniek is door de Raad van Bestuur van de kliniek op non-actief gesteld hangende de uitkomsten van het onderzoek. Zoals ik ook in de brief van 31 maart heb vermeld, zal ik uw Kamer nader informeren zodra ik over de uitkomsten van het onderzoek beschik.
Kunnen nabestaanden nog meer geblunder verwachten of is het nu eindelijk klaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft de samenleving aan een strikt protocol voor verlofregels omwille van de veiligheid als dit niet wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er sinds maart een vertrouwenscrisis gaande is tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Van der Hoeven-kliniek waarbij de geneesheer-directeur met onmiddellijke ingang op non-actief is gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nog meer ondernemen, ook tegen ander betrokken personeel?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er nog meer dwarse tbs-klinieken die lak hebben aan de veiligheid van de samenleving en de regels omtrent verlof niet naleven? Zo ja, hoe gaat u daar per direct een einde aan maken?
Ik heb geen aanwijzingen dat andere klinieken de regels omtrent verlof niet zouden naleven.
Bent u nu eindelijk tot het heldere inzicht gekomen dat de tbs in de huidige vorm beter kan worden afgeschaft omdat de samenleving geen proeftuin is, u met deze gang van zaken het vertrouwen van burgers in justitie schaadt en de samenleving willens en wetens in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
De recidivecijfers van de tbs-behandeling laten zien dat de tbs juist bijdraagt aan de veiligheid van de samenleving. Het recidivecijfer bij personen die een tbs-behandeling hebben gehad ligt namelijk veel lager dan bij personen die alleen een gevangenisstraf hebben gehad. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze maatregel af te schaffen.
Het bericht dat er te weinig geld is voor opvang loverboyslachtoffers ivm toename problematiek |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onvoldoende opvang voor slachtoffers van loverboys»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gespecialiseerde opvanghuizen van Fier in Leeuwarden en Rotterdam een wachtlijst hebben?
Slachtoffers van loverboys die gespecialiseerde hulp nodig hebben moeten deze snel kunnen krijgen en niet op een wachtlijst terechtkomen, te meer daar het risico bestaat dat zij opnieuw het slachtoffer worden van mensenhandel. Het betreft kwetsbare mensen, vaak getraumatiseerd door hun ervaringen.
Naar aanleiding van het bericht in de media heb ik contact laten opnemen met de VNG. De VNG heeft mij meegedeeld dat regelmatig overlegmomenten worden georganiseerd met Fier Fryslân en Kompaan en de Bocht. Dit gebeurt in het kader van de rol die deze aanbieders vervullen binnen het landelijke arrangement dat de VNG met hen heeft afgesloten. Op 22 april 2015 heeft Fier Fryslân ter voorbereiding op een dergelijk overleg laten weten dat er een wachtlijst bestaat voor slachtoffers van loverboys voor een opvangplek en behandeling. Het betrof 6 personen2. In oktober 2015 vindt een volgend overleg plaats met Fier Fryslân – en Kompaan en de Bocht – over de afspraken met betrekking tot de opvang van specifieke groepen in de vrouwenopvang, waaronder slachtoffers van loverboys.
In mijn voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die op 10 juli 2014 aan uw Kamer is verzonden3, heb ik u geïnformeerd over de afspraken die ik heb gemaakt met de centrumgemeenten over een kwaliteitsimpuls voor het stelsel van vrouwenopvang en huiselijk geweld. Onderdeel van de afspraken is dat de opvang voor slachtoffers die vanwege de veiligheid of de vereiste deskundigheid bovenregionaal of landelijk moet worden georganiseerd, geborgd is. Met de gemeenten is afgesproken dat zij deze opvang gezamenlijk inkopen en hiervoor een passend financieringsarrangement treffen. Dat betekent dat gemeenten in overleg met de opvanginstellingen afspraken moeten maken over de benodigde capaciteit.
De VNG heeft voor de financiering van een aantal specifieke functies voor jeugdhulp een landelijk transitiearrangement getroffen. Voor deze zorgfuncties gelden raamcontracten met een vastgestelde prijs op grond waarvan gemeenten de jeugdhulp beschikbaar maken en financieren. Gemeenten kunnen gebruik maken van hulp bij deze organisaties; de raamcontracten zijn dan van toepassing en gemeenten betalen naar gebruik. Met deze functies is landelijk 3,76% van het macro-budget gemoeid. Deze 3,76% wordt niet door de VNG afgezonderd, maar is een landelijk gemiddelde dat een indicatie vormt van wat een regio zou kunnen reserveren voor de landelijke afspraken. Fier Fryslân, Kompaan en De Bocht zijn als expertise- en behandelcentra op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties voor zover het minderjarigen betreft, partij bij deze afspraken. Overigens kan en wordt specialistische hulp aan minderjarige slachtoffers van loverboys/mensenhandel ook door andere jeugdhulpaanbieders geboden. Er staan gemeenten dus verschillende mogelijkheden ter beschikking om opvang en zorg aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel te organiseren om zodoende aan hun zorgplicht op grond van de Wmo of de Jeugdwet te kunnen voldoen. Uitgangspunt daarbij is dat in individuele situaties afhankelijk van de persoon en diens situatie maatwerk wordt geboden. Dat kan bij Fier Fryslân, Kompaan en Bocht, maar ook in de jeugdzorg.
Bent u het ermee eens dat de opvang van slachtoffers van loverboys hoog specialistische hulp is, die niet ambulant of in niet-gespecialiseerde voorzieningen kan worden geboden?
Voordat kan worden vastgesteld waarmee iemand het beste kan worden geholpen, dient een gedegen onderzoek plaats te vinden, aan de hand van de kenmerken van de betreffende persoon en diens situatie.
Niet alle slachtoffers hebben behoefte aan de gespecialiseerde opvang zoals deze door (bijvoorbeeld) Fier Fryslân wordt geboden. Mocht het onderzoek uitwijzen dat deze gespecialiseerde opvang nodig is, dan dient deze ook toegewezen te worden.
De Commissie Azough werkt samen met jeugdhulpaanbieders in opdracht van Jeugdzorg Nederland aan verbeteringen in signaleren, specialistische opvang en hulp aan deze slachtoffers.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de wachtlijsten bij Fier, slachtoffers van loverboys het risico lopen om vanuit ambulante zorg of vanuit een niet-gespecialiseerde voorziening terug te vallen in een situatie van gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat veroorzaakt de wachtlijsten naar uw mening?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2 zijn er goede afspraken en voldoende mogelijkheden en middelen voor opvang en hulp voor deze slachtoffers. Ik heb afgesproken met de gezamenlijke gemeenten dat het systeem gaat functioneren onder hun verantwoordelijkheid. Ik heb zowel de VNG als Fier Fryslân gevraagd om een adequate procedure in te richten en hier regelmatig contact over te hebben zodat eventuele knelpunten snel en adequaat kunnen worden opgelost. Ik zal daarop toezien. De VNG heeft mij toegezegd met Fier Fryslân in overleg te zullen treden over de vraag of de thans beschikbare capaciteit voldoende is.
Hoe konden deze wachtlijsten ontstaan ondanks de gemaakte afspraken in het Landelijk Transitiearrangement?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Fier Fryslân en de betrokken gemeenten om te kijken hoe deze problemen ondervangen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.