Het artikel "Snelle opsporing wijkt voor contract" |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Snelle opsporing wijkt voor contract»?1
Ja.
Is het waar dat politie en justitie afspraken hebben gemaakt met media? Zo ja, hoe luiden die afspraken?
Zie het antwoord op de vragen 1 t/m 4 van het lid Van Raak (SP) over opsporingsberichtgeving en contracten tussen het Openbaar Ministerie en de media (ingezonden 22 oktober 2010), met nr. 2010Z15131.
Is het waar dat politie en justitie een selectie toepassen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat beelden voor ieder medium tegelijkertijd moet vrij komen en onder dezelfde voorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden gerealiseerd?
Nee. Van geval tot geval moet worden bekeken welke media moeten worden ingezet. Voor de toelichting daarvan verwijs ik naar het in de vorige antwoorden aangehaalde antwoord.
Bent u van mening dat contracten die strijdig (kunnen) zijn met het opsporingsbelang zo spoedig mogelijk moeten worden aangepast? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van afspraken met mediapartners zijn de normen die zijn opgenomen in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving altijd leidend. Er zijn geen standaardafspraken die de opsporing van strafbare feiten belemmeren.
Kunt u aangeven welke criteria politie en justitie momenteel hanteren als het gaat om de keuze van de mediapartner? Zo ja, kan dit inzichtelijk worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opsporingsbelang altijd voorop moet staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het budget voor milieuvriendelijke maatregelen |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Milieusubsidie op eerste dag overschreden»?1
Ja.
Hoeveel aanvragen voor de subsidieopenstelling investeringen in milieuvriendelijke maatregelen kunnen ongeveer worden gehonoreerd met 6,4 miljoen euro?
Het aantal aanvragen dat kan worden gehonoreerd is afhankelijk van de rangschikking van de aanvragen en het bedrag dat wordt aangevraagd. Er zit veel verschil tussen de aangevraagde subsidiebedragen. Het hoogst aangevraagde bedrag is € 298 040, – en het laagst aangevraagde bedrag is het minimale subsidiebedrag van € 5 000, -.
Uitgaande van een gemiddeld aangevraagd subsidiebedrag van € 47 000 kunnen er waarschijnlijk tussen de 130 en 140 aanvragen worden gehonoreerd met de 6,4 miljoen euro.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn binnengekomen?
Tot en met 18 oktober zijn er in totaal 3 153 aanvragen binnengekomen.
Om wat voor totaal bedrag zou het gaan als alle aanvragen voor de subsidieopenstelling Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen worden gehonoreerd?
Tot en met 18 oktober is er voor de categorieën 1–4 voor ruim € 151 miljoen aan subsidie aangevraagd.
Bent u bereid de milieuregeling dusdanig aan te passen zodat alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd om zo investeringen in milieumaatregelen niet te frustreren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor stappen worden ondernomen?
Nee. Een eventuele budgetophoging is niet aan de orde, omdat vanuit POP-nieuwe uitdagingen voor 2010 geen extra budget beschikbaar is gesteld. In het licht van het regeerakkoord zal worden bezien of en in hoeverre de regeling volgend jaar voor deze voorziening zal worden opengesteld.
De mogelijkheden voor gasopslag bij Pieterburen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pieterburen wars van plannen voor gasopslag»?1
Ja.
Zou het Franse bedrijf EDF in aanmerking komen voor een vergunning om op de, in het bericht genoemde locatie aan gasopslag te doen? Is er al sprake van een vergunningsaanvraag?
De vraag of Electricité de France (EDF) in aanmerking komt voor een opslagvergunning is nu nog niet aan de orde. EDF heeft nog geen vergunning aangevraagd voor de opslag van aardgas, maar heeft wel een vergunning aangevraagd voor de opsporing van zout in de omgeving van Pieterburen. Met een opsporingsvergunning krijgt EDF het alleenrecht om in dat gebied door middel van een boring het zout in de ondergrond te onderzoeken. De plaats van de boring staat bij de verlening van een opsporingsvergunning nog niet vast. Voor het daadwerkelijk uitvoeren van een proefboring zijn naar verwachting nog «uitvoeringsgerichte» besluiten nodig, zoals een omgevingsvergunning of een ruimtelijk besluit. Op basis van de kennis die verkregen wordt bij een boring zal EDF kunnen besluiten om een winningsvergunning voor zout aan te vragen. Met een winningsvergunning kan EDF zout winnen, waardoor een caverne ontstaat die later gebruikt kan worden voor opslag van gas. Om gas te kunnen opslaan heeft EDF dan een aparte opslagvergunning nodig. Daarvoor is een opslagplan vereist, waarmee door mij moet worden ingestemd.
Deelt u de mening dat aantasting van ecologische en landschappelijke waarden ten alle tijden voorkomen moet worden? Hoe denkt u gasopslag met dat uitgangspunt te verenigen?
Ecologische en landschappelijke waarden spelen een belangrijke rol bij de ruimtelijke inpassing van mijnbouwactiviteiten. Deze aspecten zijn geïntegreerd in het vergunningenproces. Voordat een gasopslag in zoutholtes in Pieterburen gerealiseerd kan worden, dienen drie fasen te worden doorlopen:
Voordat gas in zout opgeslagen kan worden, moet eerst gekeken worden of de zoutlaag geschikt is voor gasopslag. Hiervoor moet een proefboring gezet worden. Hiervoor is een opsporingsvergunning onder de Mijnbouwwet vereist. De opsporingsvergunning geeft het alleenrecht om binnen het vergunde gebied te zoeken naar geschikt zout. De vergunning legt niet een oppervlaktelocatie vast, waar vandaan geboord mag worden.
Zodra geschikt zout gevonden is, moet een holte (caverne) gemaakt worden. Dit wordt gedaan door middel van winning van het zout. Hiervoor is een winningsvergunning nodig en moet ingestemd zijn met een winningsplan. Voor beide besluiten ben ik verantwoordelijk. Het winningsplan speelt een belangrijke rol omdat daarin expliciet gekeken wordt naar bodemdaling en mogelijke schade. In elk geval zijn omgevingsvergunningen en ruimtelijke plannen noodzakelijk voordat fysieke mijnbouwactiviteiten plaats kunnen vinden. Hier moeten ecologische en landschappelijke waarden in worden meegewogen.
Om de holte in het zout te kunnen gebruiken voor gasopslag is het verkrijgen van een opslagvergunning nodig, die ook door mij wordt verleend. Met een opslagvergunning mogen nog geen opslagactiviteiten plaatsvinden. Hiervoor is mijn instemming met een opslagplan vereist.
De procedures en besluiten gerelateerd aan de opslagfase vallen onder de rijkscoördinatieregeling. Voor gasopslag is in beginsel het maken van een Milieu Effecten Rapportage vereist, waardoor gewaarborgd is dat het belang van het milieu, waaronder landschap en de ecologie, een volwaardige plaats in deze besluitvorming hebben.
Alle bovengenoemde vergunningen en de rijkscoördinatieregeling voorzien in een bezwaar- en beroepfase.
Hoe lang duurt het verleningtraject voor een vergunningsaanvraag in zulke gevallen doorgaans?
De wettelijke procedure voor de voorbereiding van de opsporing is inmiddels doorlopen en de adviezen naar aanleiding van deze aanvraag zijn uitgebracht. De beslissing op de vergunningaanvraag zal dus op korte termijn worden genomen. De verwachting is dat EDF in staat is binnen twee jaar een boring te verrichten. Indien de resultaten van de boring gunstig zijn, dus als de zoutkwaliteit geschikt is voor opslag van gas, kan EDF een winningsvergunning aanvragen. De benodigde duur van het beoordelen van de winningsvergunningaanvraag tot en met de verlening van de vergunning bedraagt 6 à 12 maanden. Dezelfde termijn geldt voor een opslagvergunning. Daarnaast zal EDF voor het verrichten van concrete activiteiten in het kader van opsporing, winning en opslag, zoals reeds gezegd, ook operationele besluiten nodig hebben. Die besluiten hebben hun eigen procedures, die voorzien in inspraak- en beroepmomenten.
Welke (sociaal-)economische gevolgen zou de eventuele komst van een gasopslaginstallatie van EDF hebben voor de provincie, gemeente en regionale economie?
Volgens informatie van EDF bedraagt de totale investering een half miljard euro en biedt werk aan tien vaste werknemers en veertig lokale leveranciers en aannemers.
Holland Casino als staatsdeelneming |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Top Holland Casino wilde niet minder, maar meer verdienen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de rechtvaardiging van Holland Casino (HC) als monopolist van tafelspelen en als staatsdeelneming geheel gelegen is in het nastreven van de publieke doelen, te weten het beschermen van de consument, het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit? Zo ja, betekent de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van HC dat het bedrijf met een aandeel van 20% «van de relevante kansspelmarkt» één van de spelers op een relevante markt voor kansspelen is, dan niet dat voor het bereiken van die publieke doelen de marktpartijen buiten HC belangrijker zijn? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op de kansspelen (Wok) is voor speelcasino’s, gelet op de genoemde publieke belangen en het daarmee verbonden beschermingsniveau, een éénvergunningstelsel (monopolie) opgenomen voor speelcasino’s. De (enige) vergunning voor het organiseren van speelcasino’s is voor onbepaalde duur verleend aan Holland Casino. Op grond van haar vergunning biedt Holland Casino gelegenheid tot deelname aan tafelspelen en kansspelautomaten. De kansspelmarkt waarop Holland Casino opereert is dus die van tafelspelen en van kansspelautomaten. Wat betreft tafelspelen is Holland Casino de enige aanbieder in Nederland en ondervindt het geen concurrentie. Kansspelautomaten staan opgesteld bij Holland Casino, in speelhallen en in horecagelegenheden. Er is sprake van enige concurrentie tussen de kansspelautomaten bij Holland Casino en die in speelhallen. Van volledige concurrentie is echter geen sprake omdat de kansspelautomaten bij Holland Casino en in speelhallen elk een eigen doelgroep en eigen regime kennen.
Op grond van het bovenstaande meen ik dat Holland Casino op de door de voorzitter van de Raad van Commissarissen aangehaalde «bredere relevante kansspelmarkt» slechts in beperkte mate concurrentie ondervindt. De stelling van de voorzitter dat het bedrijf een aandeel van 20% op de relevante kansspelmarkt inneemt, onderschrijf ik dan ook niet. De Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wettelijke monopolie voor speelcasino’s staat daarom niet onder druk.
Niettemin onderken ik dat Holland Casino in haar bedrijfsvoering, naast de genoemde beperkte concurrentie op de relevante kansspelmarkt, ook concurrentie ondervindt van andere vormen van entertainment.
Ik zal de Kamer overigens binnenkort een brief sturen over mijn beleidsvoornemens met betrekking tot het kansspelbeleid. Hierin zal ik ook ingaan op het regime voor speelcasino’s.
Deelt u de mening dat een restrictief nationaal kansspelbeleid met een monopolistische aanbieder onder druk zal komen te staan van Europese mededingingsregels als die monopolistische aanbieder in feite niet meer dan één van de marktpartijen is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de mening van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van HC waaruit blijkt dat hij HC als één van de spelers op een bredere relevante kansspelmarkt ziet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan de Staat bij het aanstellen van commissarissen het belang van publieke doelen van HC daarbij laten doorklinken? Kunt u in het aanstellingbeleid het belang van een legaal, betrouwbaar en goed te controleren aanbod van casinospelen de prioriteit benadrukken? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 3, derde lid, van de Beschikking casinospelen 1996 benoemt de Minister van Financiën de leden van de raad van commissarissen, nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met de Minister van Veiligheid en Justitie. Benoemingen van commissarissen vinden plaats in overeenstemming met de profielschets voor de raad van commissarissen van Holland Casino. Dergelijke profielschetsen voor bestuurders van staatsdeelnemingen worden besproken met de Minister of de Staatssecretaris van Financiën. In de profielschets voor Holland Casino is onder andere vermeld dat van Holland Casino weliswaar een bedrijfsmatige aanpak wordt verwacht, maar dat deze moet passen binnen de (in vraag 2 genoemde) doelstellingen van het kansspelbeleid. Voorts benadrukt de profielschets dat het aanbod van casinospelen via één vergunning bedoeld is om te voorzien in een legaal en goed gecontroleerd speelaanbod voor spelers en potentiële casinobezoekers.
De Koerdische zender Roj TV |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Hebt u kennis genomen van het voornemen van de Deense autoriteiten om de uitzendvergunning in Denemarken van de Koerdische satellietzender Roj TV en productiemaatschappij Mesopotamia Broadcasting in te trekken? Is het tevens waar dat bankrekeningnummers zijn geblokkeerd?1
Ja. Naar ik begrijp werden de bankrekeningen van Roj TV op 31 augustus jl. geblokkeerd. Inmiddels heeft de rechter op 19 oktober jl. de banktegoeden van Roj TV vrijgegeven.
Wat zijn de officiële redenen van de Deense autoriteiten om de vergunning te beëindigen? Is het waar dat van Turkse zijde op enige wijze druk is uitgeoefend op Denemarken om de vergunning voor Roj TV in te trekken? Zo ja, op welke wijze? Is het waar dat de intrekking van de vergunning onder andere wordt gevraagd vanwege eenzijdige berichtgeving? Sinds wanneer is dat het geval, en waarom wordt nu overgegaan tot beëindiging van de uitzendvergunning?
Op 24 september 2010 werden Roj TV en Mesopotamia A/S officieel aangeklaagd, omdat ze, op grond van artikel 114e van het DeenseWetboek van Strafrecht, het terrorisme zouden bevorderen. De aanklager is van mening dat een aantal TV-uitzendingen van Roj-TV, gezien hun vorm en inhoud, moet worden beschouwd als propaganda-activiteiten ter ondersteuning van de verboden PKK en dat deze de activiteiten van de PKK bevorderen. Daarom eiste de aanklager intrekking van de vergunning van Roj TV. Hiertoe zal de rechter eerst een uitspraak moeten doen.
Volgens de Deense autoriteiten is de beslissing Roj TV aan te klagen een zelfstandige beslissing geweest. Zij bevestigen dat er van druk van Turkse zijde geen sprake is geweest. Wel deed de Turkse Ambassade in Kopenhagen in 2005 aangifte tegen Roj TV, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de officiële aanklacht van 24 september jl.
Is het tevens waar dat Denemarken Roj TV beschuldigt van het bevorderen van terrorisme door middel van tv-uitzendingen? Zo ja, wat wordt daarmee bedoeld? Was dat eerder, bijvoorbeeld bij het verlenen van de vergunning in 2004, niet het geval? Zo ja, wat is er veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de aard van de programma’s en de journalistieke kwaliteit van Roj TV? Is het waar dat veel programma’s van sociale en culturele aard zijn?2 Deelt u de mening dat het niet aan de vergunningverstrekkende autoriteiten is om op basis van de inhoud van programma’s de uitzendvergunningen niet te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich die beslissing tot de criteria van Kopenhagen, waarin de vrijheid van meningsuiting als een van kernwaarden van de EU staat beschreven? Kunt u dat toelichten?
Het is niet aan de Nederlandse regering om de inhoud van in Denemarken gevestigde TV-zenders te becommentariëren. De toelaatbaarheid van genoemde TV-programma’s is aan de vergunningverstrekkende autoriteiten en uiteindelijk de rechter in Denemarken. De Deense wetgeving en rechtspraktijk zijn volledig in overeenstemming met het Europese acquis communautaire. De Nederlandse regering ziet geen reden om naar aanleiding van de Deense vergunningverlening te interveniëren.
Bent u bereid er bij de Deense autoriteiten op aan te dringen Roj Tv een uitzendvergunning te blijven verlenen? Indien neen, kunt u toelichten waarom de vrijheid van meningsuiting van Roj Tv mag worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de persvrijheid in Turkije en de naleving van de vrijheid van meningsuiting in dat land onvoldoende is?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen Roj TV uitzendrechten te verlenen en een volledige vrijheid van meningsuiting en persvrijheid te garanderen? Indien neen, waarom niet?
De Turkse regering heeft de afgelopen jaren toenadering gezocht tot de Koerdische minderheid in Turkije. Zo is er sinds de start van de Koerdische zender TRT Seş begin 2009, over het algemeen, meer ruimte voor media-uitingen in de Koerdische taal. De Nederlandse regering blijft desalniettemin, bilateraal én via de EU, voortdurend aandringen op verbetering van de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Mede op aandringen van Nederland werd Turkije door de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009 opgeroepen aan de Kopenhagen-criteria te voldoen. De Raadsconclusies verwijzen expliciet naar het belang van onder meer de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De jaarlijkse voortgangsrapportage van de Europese Commissie zal in november dit jaar de laatste stand van zaken hieromtrent weergeven.
Wat uitzendrechten in Turkije betreft, is het aan de Turkse autoriteiten om te bepalen of Roj TV hiervoor in aanmerking komt.
Flitspalen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Digitale flitspaal ziet moderne motor niet»?1
Ja.
Is het waar dat nieuwe flitspalen de nieuwste generatie motoren hoogstwaarschijnlijk niet of niet goed kan herkennen? Zo ja, in welke mate zijn deze flitspalen daartoe niet in staat? Zo nee, wat is er feitelijk onjuist aan de genoemde berichtgeving?
Nee, ook de nieuwste generatie motoren kan herkend worden door nieuwe – digitale – flitspalen. Digitale palen werken met lussen in het wegdek. Op de lussen zijn detectoren aangebracht die reageren op ferrometaal. Passerende voertuigen veroorzaken een magnetische verstoring in het veld van de lussen en worden gefotografeerd als ze te hard rijden. Wel moet de gevoeligheid van de detectielussen goed afgesteld zijn om ook voertuigen waarin steeds minder ferrometaal is verwerkt te kunnen detecteren. Als blijkt dat sommige voertuigen niet of moeilijker gedetecteerd worden, worden technische maatregelen genomen om dit te verhelpen. Het Landelijk Parket Team Verkeer heeft hierover voortdurend overleg met de verschillende leveranciers van handhavingsmiddelen.
Was het u ten tijde van de aanschaf van de palen op de hoogte van deze problematiek, bijvoorbeeld naar aanleiding van eerdere problemen in België? Zo ja, hebt u daar bij de aanbesteding van deze palen rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanschaf van de huidige generatie digitale palen is door het toenmalige Bureau Verkeershandhaving OM (nu Landelijk Parket Team Verkeer) in contracten met leveranciers vastgelegd dat alle voertuigen kunnen worden geregistreerd. Het registreren van alle type voertuigen, ook als deze van samenstelling veranderen, heeft zowel bij aanschaf als bij onderhoud van de handhavingsmiddelen de permanente aandacht.
Hebt u met het Vlaamse Agentschap Wegen en Verkeer contact gehad over hun ervaring met deze problematiek? Zo nee, gaat u dat nog doen?
Nee en ik zie daar ook geen aanleiding toe, gelet op de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Indien genoemde problematiek zich in de praktijk voor doet, kunt u dan nog afzien van de aanschaf van deze palen of kunt u er zorg voor dragen dat ook de nieuwste generatie motoren zal worden herkend?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3. De detectie van alle type voertuigen heeft blijvende aandacht, ook bij de aanschaf van eventuele nieuwe handhavingsmiddelen.
Deelt u de mening dat gezien het relatief hoge risico op ongevallen met ernstige gevolgen bij motoren die de maximum snelheid overtreden, dat handhaving van deze maximumsnelheid prioriteit verdient? Zo ja, kunt u ook in de toekomst adequaat tegen deze snelheidsovertredingen blijven optreden? Zo nee, waarom niet?
Het relatief hoge risico op ongevallen bij motorrijders wordt slechts ten dele veroorzaakt door een overschrijding van de maximumsnelheid. Het is vooral het gebrek aan voertuigbeheersing en het niet gezien worden (en dus geen voorrang verlenen) door andere weggebruikers waardoor motorrijders een hoger risico hebben. Mijn ambtgenote van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu staat een integrale aanpak voor van de verbetering van verkeersveiligheid van motorrijders. Zij heeft hiertoe recentelijk een actieplan (29 398, nr. 241, dd 1-11-2010) naar de Tweede Kamer, waarin concrete maatregelen staan om de verkeersveiligheid van motorrijders te verbeteren.
Dit laat vanzelfsprekend de reguliere handhaving van de maximumsnelheid onverlet.
De vreemdelingendetentie en het overlijden van een bejaarde vrouw |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na 20 jaar in de stad moest Berta toch weg»?1
Is het waar dat de betreffende 73-jarige vrouw die al 20 jaar illegaal in Amsterdam verbleef, in mei van dit jaar is opgepakt en in vreemdelingendetentie is geplaatst? Is het waar dat zij ongeveer drie maanden lang in een detentiecentrum heeft verbleven?
Kunt u de motieven en achtergronden schetsen van de inbewaringstelling van deze 73-jarige vrouw? Hoe reëel was het dat zij nog naar Colombia zou kunnen worden uitgezet, mede gezien haar medische toestand en haar lange verblijf in Nederland?
Is tijdens haar vreemdelingendetentie bij de behandeling en bejegening van mevrouw rekening gehouden met haar leeftijd en slechte gezondheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat kwetsbare personen, waaronder ook oudere vrouwen vanaf bijvoorbeeld zestig jaar, niet in vreemdelingendetentie thuishoren? Bent u bereid ook voor «ouderen» een lichter alternatief voor vreemdelingenbewaring te ontwikkelen, zoals dat ook voor minderjarigen van toepassing is?
In welke mate is tijdens de vreemdelingendetentie en bij de overplaatsingen vanuit Zeist naar Rotterdam en vanuit Rotterdam naar Ter Apel, rekening gehouden met de zwakke medische gesteldheid van deze 73-jarige mevrouw? Kunt u uiteenzetten wat in het geval van ernstige medische problemen de protocollen in vreemdelingendetentie zijn, en of die in dit geval zijn nageleefd?
Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden deze mevrouw uiteindelijk in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel is overleden? Is, wellicht op grond van onderzoek, uitgesloten dat de vreemdelingendetentie en/of de laatste overplaatsing naar Ter Apel daar een rol in heeft gespeeld?
Welke handelingen en afwikkelingen hebben er vanuit het ministerie van Justitie en de Dienst Terugkeer en Vertrek plaatsgevonden na het overlijden van deze mevrouw, mede in de richting van haar nabestaanden?
De in Den Haag voorgestelde allochtonenstop voor het amateurvoetbal |
|
Khadija Arib (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «PVV: allochtonenstop bij amateurvoetbal»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over dit voorstel?
Het plan voor een tijdelijke allochtonenstop binnen het Haagse amateurvoetbal in verband met ondermeer contributieachterstanden is inmiddels ingetrokken. Van de gemeente Den Haag begrijp ik dat zij signalen krijgen van sportverenigingen over slecht betalende leden maar dit betreft zowel leden van allochtone als van autochtone afkomst.
Is hier wat u betreft sprake van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gesteld in mijn antwoord op vraag twee is het plan inmiddels ingetrokken.
Wat zou deze maatregel betekenen voor de participatie van allochtone jongeren in sportclubs?
Het ten uitvoer brengen van de maatregel zal tot gevolg kunnen hebben dat de participatie van allochtone jongeren verslechtert ten opzichte van autochtone leeftijdsgenoten.
Deelt u de mening dat er, gezien de ernst van de problematiek bij voetbalclubs (met name op het vlak van ruzies en geweld) actie vanuit de overheid noodzakelijk is? Zo ja, deelt u de mening dat het nu in Den Haag voorgestelde plan geen oplossing biedt en er beter gewerkt kan worden aan voorstellen die wel effectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind geweld en agressie in de sport absoluut niet acceptabel. Sport kan leiden tot verbroedering en is zeer belangrijk voor de karaktervorming van jongeren. Mijn voorgangers hebben mede daarom het programma «Meedoen Alle Jeugd door Sport» gesubsidieerd waarin zowel de KNVB als de gemeente Den Haag participeren en waarbij ingezet wordt op het verhogen van sportparticipatie van jeugdleden uit achterstandswijken. Daarnaast hebben zij de programma’s «Samen voor Sportiviteit en Respect» en «Masterplan Arbitrage» gesubsidieerd. Met het programma »Samen voor Sportiviteit en Respect» wordt er gestreefd naar het aanpakken van onwenselijk gedrag op en rondom het sportveld en het vergroten van de aandacht voor sportiviteit en respect binnen sportverenigingen zelf. Het programma «Masterplan Arbitrage» heeft als doel scheidrechters te werven én langer te behouden, onder meer door ze goed op te leiden, goed te begeleiden en vooral door ervoor te zorgen dat het er bij de wedstrijden weer sportiever aan toe gaat. Op basis van de resultaten van deze programma’s zal ik besluiten welke inzet ik mogelijk in de nabije toekomst zal plegen.
Dit vraagstuk wordt ook op lokaal niveau aangepakt. Zo bespreekt bijvoorbeeld de gemeente Den Haag elke zes weken de ontwikkelingen bij de Haagse voetbalclubs. Incidenteel komen geweldsincidenten in dit overleg aan de orde. Daarnaast kan de gemeente optreden indien de openbare orde en veiligheid in het geding is.
De KNVB biedt clubs ondersteuning voor het innen van contributie en het stellen van sancties bij wanbetaling. Vanuit de KNVB is er een structuur dat niet betalende spelers niet van de ene club naar de andere club kunnen worden overgeschreven zonder eerst aan hun betalingsverplichtingen te voldoen.
Kunt u in overleg treden met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over de ontwikkeling van effectieve maatregelen om de situatie in het amateurvoetbal aan te pakken, en daarover de Kamer op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag vijf.
Zou u actie kunnen ondernemen, mocht dit voorstel een meerderheid halen en ingevoerd worden?
Zie mijn antwoord op vraag drie.
Het verschil tussen ziekenhuisomzet en economische groei |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het Guptarapport waaruit blijkt dat de financiële ontwikkeling van de ziekenhuissector steeds verder verschilt van de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP)?1
Ja
Wat is uw mening over het ontstane gat van € 2.5 mld, dat het gevolg is van een toename van de omzet met € 1.2 mld, terwijl een daling van € 1.3 mld in overeenstemming zou zijn met de krimpende economie? In hoeverre is hiermee rekening gehouden in het regeerakkoord?
Het sterk uiteenlopen van de groei van het BBP en de groei bij de ziekenhuizen in 2009 wordt in hoofdzaak door twee zaken verklaard: het BBP kende in 2009 een negatieve groei en de ziekenhuizen kenden een relatief hoge groei.
Bij de start van de vorige kabinetsperiode is er een kader voor ziekenhuisuitgaven vastgesteld. Dat kader is niet verlaagd vanwege de economische crisis. Het kabinet vond en vindt het ongewenst dat de zorgsector automatisch meer of minder mag besteden als de economische groei hoger of lager uitvalt dan eerder gedacht.
Daarnaast heeft de relatief hoge groei in 2009 geleid tot een overschrijding van het kader. In verband daarmee ben ik genoodzaakt om de ziekenhuizen een korting op te leggen. In het regeerakkoord is een groei van de uitgaven van verzekeraars aan ziekenhuizen geraamd ten opzichte van het niveau 2009, maar wel rekening houdend met het realiseren van de korting.
Is het waar dat dit verschil van € 2.5 mld neerkomt op € 150 per Nederlander?
Ja.
Kunt u aangeven waaruit de kostenstijging van 3.8% ten gevolge van hogere lonen, ICT, dure medicijnen en nieuwe behandelingen precies bestaat? Welke lonen zijn hoeveel gestegen? Welke geneesmiddelen en behandelmethoden hebben de hogere kosten mede veroorzaakt? Waardoor is de rest van de kostenstijging van 7.5% precies te verklaren?
Het rapport van Gupta Stategists gaat in op de omzetontwikkeling. Dat betreft de kosten van ziekenhuizen. VWS bewaakt via het kader voor ziekenhuizen het bedrag dat verzekeraars betalen aan ziekenhuizen. Hoe ziekenhuizen dit bedrag exact besteden en of zij het ene jaar meer besteden dan wat ze ontvangen en het andere jaar het omgekeerde doen is een verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen. VWS heeft dan ook geen zicht op de exacte onderbouwing van de door Gupta gepresenteerde groei van de omzetten.
Is het waar dat ziekenhuizen dubbele betalingen ter waarde van € 300 mln hebben ontvangen ten gevolge van de uitbreiding van het B-segment en de bijhorende opschoning van het A-segment? Zo ja, hoe gaat u dit bedrag verrekenen?
In het rapport van Gupta wordt de onjuiste schoning becijferd op € 300 miljoen. Een bedrag van dergelijke omvang herken ik niet. Over de schoning van de tranche 2009 B-segment heb ik Vektis een indicatief onderzoek laten doen. Op basis van de resultaten van het Vektis onderzoek herken ik wel het signaal dat de schoning niet vlekkeloos is verlopen, in de zin dat er te weinig uit het budget geschoond lijkt te zijn bij de uitbreiding van het B-segment. Of en zo ja hoe dit kan worden verrekend is nog niet bepaald.
Vindt u het te verantwoorden dat de premie voor de zorgverzekering stijgt, het verzekerde pakket wordt verkleind, de zorgtoeslag daalt en eigen betalingen toenemen, terwijl ziekenhuizen dubbel betaald krijgen en hun omzet vergroten zonder dat ze meer presteren? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De zorgpremie stijgt vooral omdat de kwaliteit van de geleverde zorg in Nederland omhoog gaat en omdat er veel meer mensen gebruik maken van zorg. Dit wordt onder andere veroorzaakt door een toename van het aantal chronisch zieken en een toename van de technische mogelijkheden.
Ik vind het alleszins redelijk dat alle Nederlanders meer betalen om die meer en betere zorg te betalen.
Het zal duidelijk zijn dat ik probeer te voorkomen dat hogere zorguitgaven het gevolg zijn van onbeoogd hogere inkomens of onbeoogd hogere vergoedingen.
Kunt u een overzicht geven van de winst die de verschillende ziekenhuizen het afgelopen jaar hebben geboekt?
Net als andere zorginstellingen moeten ziekenhuizen elk jaar verantwoording afleggen over de manier waarop zij het geld uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet besteden. Die verantwoording leggen zij af in het Jaardocument zorginstellingen. Daarin is ook informatie over het geboekte resultaat opgenomen. De jaardocumenten zijn te raadplegen onder «Archief jaardocumenten» op www.jaarverslagenzorg.nl, een site van het CIBG, uitvoeringsorganisatie van VWS.
Kunt u een overzicht geven van het marktaandeel van de ziekenhuizen in Nederland? Kunt u daarbij de adherentie van ieder ziekenhuis, het budget, het budget per persoon in het adherentiegebied, het aantal eerste polibezoeken, het aantal dagverplegingen, aantal opnames, en aantal verpleegdagen aangeven?
In het verleden was het ministerie in staat deze vraag te beantwoorden op basis van informatie die door zorgaanbieders werd verstrekt op basis van artikel 22 Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) Dat is gebeurd bij de beantwoording van kamervraag 144 bij de VWS begroting 2004. Dit artikel is komen te vervallen en opgegaan in de Wet toelating zorginstellingen (WTZI). Mede door het terugdringen van de administratieve lasten is de informatieuitvraag sterk gereduceerd en is het detailniveau veranderd. Om deze reden is de informatie uit het overzicht uit 2004 voor kamervraag 144 op basis van de huidige informatieverplichtingen niet te reconstrueren.
Wel is het mogelijk om op basis van de budgetparameters van de NZa het volgende overzicht te maken voor de ziekenhuizen: plaats van vestiging, budget per ziekenhuis, aantal eerste polibezoeken, aantal dagverpleging, aantal opnames en aantal verpleegdagen. De NZa beschikt wel over de adherentiegegevens van individuele ziekenhuizen, maar mogen op grond van wet- en regelgeving deze gegevens niet openbaar maken. Zie bijlage I: Overzicht ziekenhuizen op basis gegevens Nederlandse Zorgautoriteit (2009)2
Voor de Zelfstandig behandelcentra is op basis van de regeling verslaggeving WTZi een overzicht te maken van de volgende elementen: plaats van vestiging, aantal eerste polibezoeken, aantal dagverpleging, aantal opnames en aantal verpleegdagen. ZBC’s zijn niet budgetgefinancierd. ZBC’s uit het overzicht kunnen deel uitmaken van een zorgconcern zijn dan ook niet als aparte entiteit herkenbaar. Zie bijlage II: Overzicht van Zelfstandig Behandelcentra op basis gegevens Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (2009).
Bent u het eens met de stelling dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat de economische groei de komende jaren sterk zal verbeteren en dat daarom het gat tussen ziekenhuiskosten en BBP alleen verkleind kan worden door prestatieverbetering of door minder zorgconsumptie? Deelt u de mening dat prestatieverbetering prioriteit dient te hebben en dat maximale inzet noodzakelijk is om door middel van verschillende maatregelen tot prestatieverbetering te komen alvorens over te gaan tot gedwongen vermindering van zorgconsumptie via eigen betalingen en verkleining van het basispakket?
Zoals hiervoor opgemerkt is het geen doel van het kabinet dat de ziekenhuisuitgaven evenveel groeien als het BBP. In de berekeningen die ten grondslag liggen aan het regeerakkoord gaat de groei bij de ziekenhuizen de groei van het BBP te boven.
Dat laat onverlet dat het hoge prioriteit heeft om te komen tot prestatieverbetering van de gezondheidszorg, waaronder de ziekenhuizen. Om dat te bereiken is in het regeerakkoord een fors aantal maatregelen opgenomen. Ik ga er van uit dat die maatregelen fors zullen bijdragen aan prestatieverbetering. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling heb gemeld, verwacht ik in februari 2011 een kabinetsstandpunt hierover naar de Tweede Kamer te sturen.
Bent u bereid de Kamer een plan van aanpak te zenden, met een overzicht van maatregelen die ingezet kunnen worden om tot prestatieverbetering te komen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 9.
Het bedrijf Future Life Insurance Broker SA |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Waarom heeft de Luxemburgse toezichthouder als «home toezichthouder» niet opgetreden tegen het bedrijf Future Life Insurance Broker SA (FLIB) terwijl het zonder Luxemburgse bankvergunning in Nederland opereerde?1
FLIB heeft reeds enige tijd de aandacht van AFM en DNB. DNB en AFM vermoedden dat FLIB de Nederlandse toezichtwetgeving overtrad, doch beschikten over onvoldoende informatie om dit vast te stellen. DNB en AFM hebben dit onder de aandacht van de Luxemburgse Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF) en Commissariat aux Assurances (CA) gebracht en verder zelf onderzoek verricht. De Luxemburgse toezichthouders gaven aan dat FLIB in Luxemburg niet onder toezicht staat. De CSSF heeft verder laten weten dat in Luxemburg het optreden tegen niet onder toezicht staande partijen onder justitie valt.
De (wettelijke) mogelijkheden om ondernemingen gevestigd in het buitenland, die actief zijn op de Nederlandse markt, aan te pakken zijn beperkt. FLIB stond niet onder toezicht van DNB en/of de AFM. De door DNB en AFM opgelegde lasten onder dwangsom hadden uitsluitend tot doel om FLIB te dwingen informatie te overleggen.
DNB heeft aangifte bij justitie gedaan, die het dossier in behandeling heeft genomen.
Vanaf welk moment was de Luxemburgse toezichthouder op de hoogte van het feit dat FLIB zonder vergunning in Nederland opereerde?
De exacte informatiepositie van de Luxemburgse toezichthouders is mij niet bekend.
In december 2007 heeft de AFM de Luxemburgse toezichthouders (CSSF en CA) geïnformeerd over haar vermoeden dat FLIB zich in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft) op de Nederlandse financiële markt begeeft. Mogelijke overtredingen waren: bemiddelen zonder een AFM-vergunning, verlenen van beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten verrichten zonder AFM-vergunning, aanbieden van effecten zonder een door de AFM goedgekeurd prospectus en het zonder ontheffing van DNB handelen in strijd met het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken.
In januari 2008 heeft de AFM een reactie van het CA ontvangen waarin het CA aangeeft dat ze gaat onderzoeken of de activiteiten van Future Life vergunningplichtig zijn.
De CSSF liet weten dat zij niet de aangewezen toezichthouder was maar bij voldoende feiten de Luxemburgse politie kon informeren. In april 2008 heeft DNB na eigen onderzoek de Luxemburgse toezichthouder CSSF nader over de mogelijke overtreding van bepalingen in de Wft in Nederland door FLIB geïnformeerd. CSSF berichtte DNB op basis van de informatie die zij had ontvangen, dat zij niet de aangewezen toezichthouder was om de politie te informeren, aangezien het een assurantietussenpersoon zou betreffen en verwees naar de CA. In oktober 2008 heeft het CA aan de AFM bericht dat een klacht over FLIB is ingediend bij het Luxemburgs Openbaar Ministerie.
Hebben de Nederlandse toezichthouders als «host toezichthouders» bij de Luxemburgse toezichthouder erop aangedrongen op te treden tegen FLIB? Zo ja, waarom is niet opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie de antwoorden bij vragen 1 en 2.
Waarom werd door de Nederlandse toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) pas ver in 2008 een last onder dwangsom aan FLIB opgelegd terwijl het bedrijf al eind 2007 bij de AFM in beeld was?
Naar aanleiding van een melding van een oplettende consument die zich afvroeg of FLIB over een vergunning beschikte en het daarop volgende eigen onderzoek van de AFM, heeft de AFM eind september 2007 informatie verstrekt aan DNB met betrekking tot het mogelijk overtreden van artikel 3:5 van de Wft (het handelen in strijd met het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken buiten besloten kring) door FLIB. DNB heeft vanaf dat moment onderzoek (schriftelijke informatieverzoeken en onderzoek ter plaatse) verricht naar FLIB om na te gaan of sprake was van het aantrekken van opvorderbare gelden buiten besloten kring.
Daarnaast heeft de AFM haar eigen onderzoek vervolgd om helderheid te krijgen over de bedrijfsstructuur van FLIB en de door FLIB verrichtte activiteiten. Doel hiervan was te kunnen beoordelen of sprake was van activiteiten die onder het toezicht van de AFM zouden vallen. Vanwege de omstandigheid dat het een in het buitenland gevestigde instelling betrof met een ondoorzichtige structuur, duurde het onderzoek langer. Ook de gebrekkige medewerking van FLIB is de voortvarendheid niet ten goede gekomen. Een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in een last onder dwangsom die is opgelegd op 16 september 2008 waarbij FLIB tien werkdagen werd gegund om de door de AFM verzochte informatie alsnog te verstrekken. Toen FLIB niet binnen 10 dagen aan de last had voldaan, is de last op 2 oktober 2008 gepubliceerd.
De AFM heeft overigens voor het eerst in januari 2010 meldingen ontvangen van gedupeerden die aangaven geld te hebben verloren.
Kunt u uitleggen waarom pas maanden later deze last onder dwangsom openbaar is gemaakt terwijl ondertussen nog meer mensen werden opgelicht door het betreffende bedrijf?
Zoals gezegd beschikten de AFM en DNB niet over voldoende informatie om vast te stellen of FLIB de toezichtwetgeving overtrad. De lasten onder dwangsom van AFM en DNB dienden om FLIB te dwingen informatie te overleggen. In dat kader heeft de AFM op 16 september 2008 een last onder dwangsom opgelegd en DNB op 3 november 2008. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
DNB heeft op 3 november 2008 een last onder dwangsom opgelegd om FLIB te dwingen tot het verstrekken van die informatie. Deed FLIB dat niet binnen de daarvoor gestelde termijn, dan zou zij per week dat zij dat naliet een dwangsom moeten betalen, tot uiterlijk 8 februari 2009. FLIB heeft alle dwangsommen verbeurd. Vanaf het moment dat de last de onder dwangsom onherroepelijk was – dat wil zeggen dat er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer open stonden – en alle dwangsommen verbeurd waren, is DNB overgegaan tot het publiceren van de beschikking last onder dwangsom.
De lasten onder dwangsom betroffen zoals gezegd het overleggen van informatie; uit de openbaarmaking van de last bleek dus ook niet meer dan dat. De Nederlandse toezichthouders streven ernaar partijen die de toezichtwetgeving overtreden, voor zover mogelijk, in beeld te krijgen en waar mogelijk te handhaven. Het is onvermijdelijk dat er dan al consumenten benadeeld (kunnen) zijn. Het is belangrijk dat consumenten zich goed oriënteren voordat zij met een partij in zee gaan. FLIB is niet in Nederland gevestigd en staat niet onder toezicht, niet in Nederland, en niet elders. Dit betekent dat de enige waarborg voor een consument de toezegging van die onderneming is. Consumenten kunnen de openbare registers van de AFM en DNB raadplegen, waarin de onder toezicht staande ondernemingen staan vermeld.
Wanneer raakten de Nederlandse toezichthouders op de hoogte van het feit dat een van de bestuurders vanuit een andere vennootschap polissen bleef aanbieden?
Eind januari 2010. FLIB voldeed niet aan de last onder dwangsom om informatie aan DNB te verstrekken. DNB heeft begin februari 2010 – mede vanwege de beperkte bevoegdheden die zij heeft ten aanzien van niet onder toezichtstaande ondernemingen – de overdracht van de zaak aan justitie in gang gezet.
Waarom is pas begin 2010 opnieuw een last onder dwangsom opgelegd en waarom is deze opnieuw pas ruim een half jaar laten openbaar gemaakt?
FLIB beweerde over een vergunning in België te beschikken. DNB en de AFM hebben deze informatie geverifieerd; die informatie bleek onjuist. Vervolgens is begin 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan de bestuurders van FLIB. Zoals in het antwoord bij vraag 8 wordt aangegeven, is gebruikelijk dat eerst van de onderneming informatie wordt gevorderd alvorens natuurlijke personen worden benaderd.
Met betrekking tot de termijn waarna openbaarmaking van de last onder dwangsom heeft plaatsgevonden kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 5: vanaf het moment dat de last onder dwangsom onherroepelijk was – dat wil zeggen dat er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer open stonden – en alle dwangsommen verbeurd waren, is DNB mede met inachtneming van de regels en termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht overgegaan tot het publiceren van de beschikking last onder dwangsom.
Waarom is niet in 2008 al een last onder dwangsom opgelegd aan de bestuurder als natuurlijke persoon om te voorkomen dat hij vanuit een ander bedrijf kon doorgaan met zijn oplichtingpraktijken?
De Wft richt zich tot de financiële onderneming. Het is dan ook gebruikelijk dat in eerste instantie handhavend wordt opgetreden tegen de financiële onderneming.
Naar het zich toen liet aanzien, hebben consumenten financiële producten afgenomen van FLIB en niet van haar individuele bestuurders. Om die reden hebben DNB en de AFM hun toezicht- en handhavingbevoegdheden in eerste instantie tegen FLIB ingezet. Het was voor de toezichthouders bovendien niet mogelijk om een openbare waarschuwing te geven over mogelijke illegale praktijken omdat er geen overtreding van een verbodsbepaling van de Wft was geconstateerd. Ook was niet bekend/stond niet vast dat er consumenten werden opgelicht. Het lag dan ook niet in de rede om verdergaande maatregelen te treffen jegens de betreffende bestuurders.
Deelt u de mening dat de openbaarmaking van een last onder dwangsom in een dermate formeel juridisch taalgebruik wordt gedaan dat dit voor leken moeilijk te begrijpen is? Zo ja, bent u bereid AFM en De Nederlandsche Bank (DNB) te verzoeken in het vervolg in meer begrijpelijk Nederlands openbaar te maken dat een bedrijf niet meewerkt aan een informatieverzoek en dat mogelijke klanten zich daarvan goed bewust moeten zijn?
DNB en de AFM lichten de openbaarmaking van een opgelegde last onder dwangsom, en overigens ook een bestuurlijke boete, in een persbericht altijd kort en duidelijk toe, zodat voor een ieder duidelijk is waarom een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd.
Er valt niet aan te ontkomen dat in de last onder dwangsom of in de bestuurlijke boete juridische taal wordt gebruikt. Overigens heeft het de aandacht van DNB om het publiek helder te informeren, zie bijvoorbeeld http://www.dnb.nl/openboek/extern/id/nl/all/40–157630.html. De AFM heeft de laatste twee jaar gewerkt aan duidelijke en begrijpelijke doelgroepgerichte communicatie. Dit project, Duidelijke Taal genaamd, heeft geleid tot een omslag in de schrijfstijl van de AFM.
Daarnaast kan voor nadere vragen altijd telefonisch of per e-mail contact worden opgenomen met de informatiedesk van DNB of de AFM. Dat staat ook altijd in de persberichten.
Bent u bereid de Wet Nationale Ombudsman te wijzigen zodat consumenten met klachten over de toezichthouders zich bij hem kunnen melden?
Op dit moment wordt gekeken naar de mogelijkheden om de Ombudsman klachten van consumenten te laten beoordelen. Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal de TK hierover nader worden geïnformeerd.
Vindt u dat de Luxemburgse toezichthouder haar taken als hoofdtoezichthouder goed heeft uitgeoefend?
Zie het antwoord op vraag 1.
Vindt u dat AFM en DNB inzake Future Life hun taken goed hebben uitgeoefend?
Ja. In deze zaak is voortdurend naar de wettelijke mogelijkheden gezocht om het aanwezige vermoeden van een overtreding te kunnen omzetten in een vaststelling van overtreding. In sommige gevallen is het vergaren van informatie met de bestuursrechtelijke instrumenten van de toezichthouders een probleem, zeker bij buitenlandse ondernemingen.
Bent u bereid in Europees verband te pleiten voor versterking van de bevoegdheden van host toezichthouders?
Ja. Dit geldt zowel voor onder toezicht staande instellingen als voor niet onder toezicht staande instellingen. De Europese samenwerking op het gebied van financieel toezicht is reeds een aandachtspunt op Europees niveau en krijgt verder gestalte met de instelling van Europese toezichthouders.
De overlast van bromfietsen |
|
Farshad Bashir (SP), Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het pleidooi van Veilig Verkeer Nederland dat de politie strenger moet optreden tegen bromfietsers en snorscooters die de regels overtreden?1
Ik ben een voorstander van het streng optreden tegen overtredende bestuurders van bromfietsers en bromscooters. De lokale driehoek (met daarin de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de korpschef) beslist echter over de mate waarin er specifiek wordt ingezet op de aanpak van scooteroverlast, omdat de omvang van deze problematiek per gemeente kan verschillen.
Heeft u enig inzicht in de frequentie waarmee de politie controles uitvoert, specifiek gericht op bromfietsers en snorscooters en in de effecten die deze controles hebben?
Hier heb ik geen inzicht in omdat het aantal controles lokaal bepaald wordt.
Kunt u aangeven welke gevolgen u voor de verkeersveiligheid verwacht indien alle bromfietsers verplicht op de rijbaan moeten rijden? Kunt u dit uitsplitsen naar de gevolgen binnen en buiten de bebouwde kom?
Sinds 15 december 1999 moeten bromfietsen in de bebouwde kom gebruik maken van de rijbaan, tenzij er een fiets/bromfietspad is. Uit de evaluatie van DVS van deze maatregel bleek dat op betreffende trajecten een ongevalsdaling van 15% aan deze maatregel kan worden toegeschreven. Buiten de bebouwde kom is er vaak een fiets/bromfietspad omdat de constructiesnelheid van een bromfiets (45 km/h) veel dichter ligt bij de snelheid van fietsers dan bij de rijsnelheid van auto’s (in beginsel 80 km/h). Er zijn geen cijfers beschikbaar voor de gevolgen van de verplaatsing van de bromfietsen naar de rijbaan buiten de bebouwde kom.
Kunt u aangeven welke gevolgen u voor de verkeersveiligheid verwacht indien alle snorfietsers verplicht op de rijbaan moeten rijden? Kunt u dit uitsplitsen naar de gevolgen binnen en buiten de bebouwde kom?
Voorafgaand aan de toegezegde gesprekken met decentrale overheden en betrokken partijen heb ik de Dienst Vervoer en Scheepvaart gevraagd een analyse te maken van de verkeersveiligheidsproblematiek met betrekking tot snorscooters op fietspaden. Dit onderzoek betreft niet, zoals u in vraag 6 stelt, het weren van scooters en bromfietsers op fietspaden maar de veiligheidsproblemen van snorfietsers op het fietspad. De uitkomsten van het onderzoek en de toegezegde gesprekken zullen begin 2011 aan de Tweede Kamer worden gemeld.
Wat is het resultaat van de gesprekken, die u toezegde te zullen voeren met decentrale overheden en andere betrokken partijen over het weren van snorscooters van het fietspad?2
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat u onderzoek laat doen naar het weren van scooters en bromfietsen van fietspaden? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden zijn er voor gemeenten om, zonder aanpassing van het wettelijke kader, scooters van het fietspad te weren?
De wegbeheerder kan door de plaatsing van bepaalde verkeersborden regelen dat fietsers zijn toegestaan op een bepaald weggedeelte, maar snorfietsers niet. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de plaatsing van verkeersbord G11 («verplicht fietspad») met daaronder een onderbord met de tekst: «snorfietsen niet toegestaan» of aan de plaatsing van verkeersbord C12 («gesloten voor alle motorvoertuigen»).3
Kunt u aangeven hoeveel bromfietsen en snorscooters ongeveer opgevoerd zijn? Kunt u aangeven in hoeverre zogenaamde opvoersetjes nog verkrijgbaar zijn? Welke maatregelen kunt u nemen om dit opvoeren (verder) terug te dringen?
Hierover zijn mij geen cijfers bekend. Voor een deel gebeurt dit door middel van opvoersets. Verkoop voor voertuigen voor de openbare weg is niet toegestaan maar voor evenementen buiten de openbare weg mogen ze wel verkocht worden en zijn via internet gewoon verkrijgbaar. Vaak zijn voor het opvoeren opvoersets niet nodig omdat je ook de begrenzende voorzieningen die door de fabrikant of importeur zijn aangebracht kunt verwijderen. Echt optreden tegen opvoeren kan alleen met staandehoudingen. Om opvoeren toch te beteugelen hebben de RAI en BOVAG en VenW op 24 juni 2004 het Convenant Zelfregulering Bromfietsen getekend. Dit houdt in dat de leden van RAI/BOVAG alleen nog maar EU-goedgekeurde bromfietsen mogen verkopen en niet langer opvoersetjes of delen daarvan mogen verhandelen op straffe van royering. Bij het convenant hoort ook een reclamecode, die inhoudt dat er geen stoere advertenties over brommers meer mogen worden gepubliceerd.
Wat is uw reactie op het geen in het bericht wordt gesteld, namelijk dat opgevoerde brommers en scooters nauwelijks aangepakt worden, omdat rollerbanken niet nauwkeurig genoeg zouden zijn?3
Voor de 25 km/u constructiesnelheid geldt een wettelijke marge van 5km/u en voor de rollentestbanken moet volgens de Regeling voertuigen tot en met een constructiesnelheid van 50 km/h een foutmarge van 5 km/u worden aangehouden. Daarnaast houdt het Openbaar Ministerie nog een marge van 4 km/u aan voordat tot vervolging wordt overgegaan. Dit is overigens dezelfde marge die wordt gehanteerd bij de handhaving van snelheidsovertredingen. Opgeteld betekent dit dat de bestuurder van een snorfiets op een rollentestbank pas vervolgd kan worden wanneer een snelheid van meer dan 39 km/u gemeten wordt. Ik zou graag zien dat deze marges verkleind worden maar ik ben daarbij afhankelijk van de nauwkeurigheid van de techniek. Het Nederlands Meetinstituut onderzoek inmiddels op mijn verzoek of die marge omlaag kan. Over de uitkomst zal ik u begin 2011 informeren.
Kunt u inzichtelijk maken welke brommers het meest vervuilend zijn? Bent u bereid deze resultaten per bromfietstype duidelijk te maken zodat een consument ook weet wat deze koopt? Zo nee, waarom niet?
Van alle in Nederland verkochte typen bromfietsen heeft op enig moment een prototype met succes een typekeuringstest doorstaan. De praktijk leert echter dat de bij de typekeuring gemeten uitstoot weinig zegt over de emissies die later tijdens het gebruik optreden. Uit eigen onderzoek van de vereniging van tweewielerproducenten blijkt de serieproductie niet altijd in lijn te zijn met de vastgestelde typekeuringseisen. Bij gebrek aan eisen aan de duurzaamheid van de gebruikte materialen en technieken, en door het eventueel opvoeren door de eigenaar nemen de emissies tijdens de levensduur ook vaak nog toe. Men kan
hooguit stellen dat deze problemen zich bij viertakt motoren waarschijnlijk in mindere mate voordoen dan bij tweetaktmotoren.
Het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe verordening voor de toelating van twee- en driewielige motorvoertuigen, waarin mede een aanscherping in drie stappen van de thans geldende eisen aan de uitstoot wordt voorgesteld, bevat ook bepalingen inzake strengere eisen aan en toezicht op de conformiteit van de serieproductie, alsmede eisen aan de duurzaamheid van de gebruikte materialen en technieken. Nederland vindt dat een uiterst nuttige toevoeging, naast de scherpere grenswaarden.
Ziet u mogelijkheden om, vooruitlopend op scherpere normen van de zijde van de Europese Unie, een convenant te sluiten met branchevereniging BOVAG om de verkoop van 2-takt brommers en scooters te stoppen, zodat 4-takt de facto de norm wordt?
Het is niet zo dat de scheiding tussen lage en hoge uitstoot volledig samenvalt met het onderscheid tussen tweetakt en viertakt. Er zijn tweetaktbromfietsen waarbij aan de huidige eisen wordt voldaan met technieken als directe benzine-inspuiting, waarvan mag worden verwacht dat zij ook in de praktijk en gedurende langere tijd een lage uitstoot garanderen. Voorts zijn er op de tweewielermarkt spelers actief die rechtstreeks uit Azië flinke aantallen relatief goedkope bromfietsen importeren, en die niet via de gebruikelijke kanalen afzetten. Dit kan zowel tweetakt als viertakt betreffen, die relatief matig scoren qua emissies. Omdat deze verkopers veelal geen lid zijn van de Bovag, zullen zij zich niet gehouden voelen aan een convenant tussen het Rijk en de Bovag. De huidige Europese richtlijnen laten weinig ruimte om tegen de import van deze lage kwaliteitbromfietsen op te treden zolang die formeel aan de Europese eisen voldoen. De nieuwe concept-verordening zal daartoe na vaststelling wel aanknopingspunten bieden.
Op welke manier zet u zich in voor een zo spoedig mogelijke aanscherping van de eisen die gelden voor de uitstoot van tweewielige motorvoertuigen?4 Wanneer verwacht u de effecten hiervan te kunnen melden?
Op 4 oktober 2010 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een verordening uitgebracht waaraan in het antwoord op vraag 10 al werd gerefereerd. Dit voorstel bevat zeker voor de langere termijn een zeer ambitieuze aanscherping van de eisen en procedures, die de problemen met de uitstoot in de praktijk naar verwachting sterk zullen verminderen. Nederland zal zich tijdens het onderhandelingstraject dat nu volgt constructief maar kritisch opstellen, met als doel zo snel mogelijk tot een effectieve aanscherping van de eisen te komen.
Een BNC-fiche met een eerste opinie over het voorstel kan de Kamer op korte termijn tegemoet zien. Daarna zal ik de Kamer regelmatig over de voortgang van het dossier informeren.
Kinderarbeid bij hazelnotenproductie in Turkije |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over kinderarbeid op hazelnootplantages in Turkije?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in een land dat lid wil worden van de Europese Unie van kinderarbeid absoluut geen sprake kan zijn?
De EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije werden gestart in 2005. De onderhandelingen verlopen traag en het einde is nog niet in zicht. De Raad van december 2009 riep Turkije op om een grotere inspanning te leveren om aan de Kopenhagencriteria te voldoen. Hierbij werd in het bijzonder – mede op aandringen van Nederland – expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen. De Europese Commissie besteedt in haar dialoog met Turkije immer aandacht aan het waarborgen van mensenrechten.
Ondanks de hierboven genoemde afname van kinderarbeid, komt kinderarbeid nog steeds in substantiële mate voor in Turkije. De Europese Commissie constateert in het Voortgangsrapport 2010 over Turkije een beperkte voortgang in de uitbanning van kinderarbeid. De Commissie verwelkomt de oprichting binnen het Turkse ministerie van Arbeid en Sociale Zaken van een directie voor Achtergestelde Groepen. Eén van de taken van deze directie betreft de coördinatie van de inspanningen door instituties ter bestrijding van kinderarbeid. Niettemin stelt de Commissie dat de inzet en implementatie op het terrein van het uitbannen van kinderarbeid verder versterkt dient te worden.
Bent u bereid de concerns die gebruik maken van deze hazelnoten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en wilt u bij deze concerns aandringen op het stopzetten van handel in hazelnoten die door kinderen zijn geplukt?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Hoe beoordeelt u de initiatieven die bedrijven in deze branche zelf hebben genomen om kinderarbeid tegen te gaan?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind.
Op welke wijze zult u de initiatieven op het gebied van de bestrijding van kinderarbeid, die door het vorige kabinet zijn ontplooid, voortzetten?
Zoals bekend vormen het VN-Kinderrechtenverdrag en de ILO-verdragen over Minimum Leeftijd (138/1973) en over de Ergste Vormen van Kinderarbeid (182/1999) de grondslag voor het Nederlandse beleid inzake kinderarbeid. Overeenkomstig deze verdragen is Nederland voorstander van de afschaffing van alle vormen van kinderarbeid, waarbij prioriteit wordt gegeven aan uitbanning van de ergste vormen. Dat kan alleen met een integrale aanpak waarbij Nederland zich, naast het bevorderen van de ratificatie en naleving van deze verdragen, via multilaterale kanalen en bilaterale kanalen inzet voor de bestrijding van kinderarbeid.
Het kabinet zal zich inzetten voor de uitvoering van de op 14 juni jl. op Nederlands initiatief tot stand gekomen EU-Raadsconclusies kinderarbeid, waarin de Europese Commissie wordt gevraagd voor eind 2011 te rapporteren over de ergste vormen van kinderarbeid in relatie tot handel. Graag verwijs ik in dit verband naar de brieven die uw Kamer op 29 april en 16 juni jl. zijn toegekomen over de uitvoering van de moties Voordewind (31 263 Nr. 16) en Ortega-Martijn (31 700 Nr. 38) met betrekking tot het opleggen van een boete indien sprake is van kinderarbeid of dwangarbeid op het project en bij de eerste wezenlijke toeleverancier van investeringsprojecten waarvoor overheidssubsidie is ontvangen.
Welke mogelijkheden worden, zowel in Nederlands als in Europees verband, benut, om de Turkse autoriteiten te bewegen stappen te zetten ten aanzien van bedrijven die profiteren van kinderarbeid? Welke bijdrage leveren Nederland en de Europese Unie zodat de kinderen die nu werkzaam zijn op hazelnootplantages in de toekomst naar school kunnen gaan?
In het Voortgangsrapport 2010 van de Europese Commissie over Turkije meldt de Commissie dat in 2009–2010 de schoolparticipatie hoger was onder kinderen tot 12 jaar dan in 2008–2009. Het Turkse ministerie van onderwijs stelde een «early-warning systeem» in voor kinderen die het risico lopen op schooluitval. Daarnaast werd door de minister-president in een circulaire aandacht gevraagd voor de noodzaak de omstandigheden te verbeteren voor seizoensarbeiders in de landbouwsector en hun families, inclusief betere toegang voor kinderen tot onderwijs en gezondheidszorg. De Commissie constateert echter dat aanvullende inspanningen, met name op het gebied van implementatie, zijn vereist.
In samenwerking met de ILO neemt de Turkse overheid maatregelen om te zorgen dat de kinderen van seizoensarbeiders in de toekomst naar school kunnen gaan. Dat doet de Turkse kinderbescherming (SHÇEK) in samenwerking met ILO, het Turkse ministerie van Arbeid en het Turkse ministerie van Onderwijs. SHÇEK is samen met het ministerie van Arbeid en het ministerie van Onderwijs een initiatief gestart om te zorgen dat kinderen in alle gevallen onderwijs kunnen volgen. Primair onderwijs is in Turkije uiteraard verplicht. Met het initiatief wil de Turkse overheid waarborgen dat kinderen, die door hun ouders worden meegenomen naar gebieden waar seizoensarbeid wordt verricht, toch onderwijs kunnen volgen. SHÇEK werkt nauw samen met ILO om dit initiatief vorm te geven.
De Nederlandse regering zal de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoensoogst opbrengen in de jaarlijkse SZW-dialoog met Turkije. Hierbij zal Nederland aangeven waardering te hebben voor de inspanningen die Turkije zich reeds heeft getroost, maar tevens bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding van kinderarbeid in de seizoensoogst.
Nederland neemt daarnaast actief deel aan de ILO vergaderingen waarin gesproken wordt over de naleving van arbeidsnormen, waaronder het verbod op kinderarbeid. Samen met verschillende andere EU-lidstaten zet Nederland daarbij in op de onmiddellijke uitbanning van kinderarbeid. Via het multilaterale toezichtmechanisme van de ILO worden landen die het verbod op kinderarbeid niet naleven, daarop aangesproken en aangespoord om stappen te zetten om kinderarbeid uit te bannen.
Op welke manier wordt de consument geïnformeerd over kinderarbeid bij de totstandkoming van het eindproduct waarin hazelnoten uit Turkije zijn verwerkt?
De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Uit gesprekken met de brancheorganisaties is naar voren gekomen dat het in de praktijk niet mogelijk blijkt te zijn om aan te geven of een eindproduct met zekerheid al dan niet tot stand is gekomen met hazelnoten waarbij kinderarbeid is ingezet. Om dergelijke informatie te kunnen geven, zal een controleur aanwezig moeten zijn bij iedere situatie waarbij kinderarbeid zich voor zou kunnen doen. Zie ook antwoord op gecombineerde vragen 1 en 5 van de eerste set.
Op wat voor manier wordt gewerkt aan dat hazelnootplukkers gestimuleerd worden om naar school te gaan? Is de International Labor Organization (ILO) hierbij betrokken?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 6.
Het woningbeleid voor samenwoners |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat in een stad met grote woningkrapte (zoals in Amsterdam) waar mensen die ruimte besparen door samen te leven uit hun woning worden gezet?1
Amsterdam is op dit moment bezig haar beleid inzake de sturing op de woonruimteverdeling te herzien en opnieuw te formuleren. Beleidsmatige keuzes waarbij de afweging ten aanzien van doelgroepen (zowel studenten als gezinnen met een laaginkomen) gemaakt wordt zijn in beginsel een lokale aangelegenheid. De discussie hierover zal dan ook in de gemeenteraad van Amsterdam gevoerd worden. Sturing op de woonruimteverdeling is mogelijk binnen de kaders van de Huisvestingswet waarvoor ik als minister systeemverantwoordelijk ben.
Is ditzelfde beleid ook in andere steden aan de orde? Zijn er andere steden die eenzelfde soort regeling hebben waardoor deze problemen ook in andere steden kunnen gaan spelen?
Ik heb geen signalen ontvangen over andere steden dan Amsterdam voor wat betreft het huisvestingsbeleid voor personen die samenwonen.
Bent u van mening dat stimulering van doorstroom op de woningmarkt door aanpak van scheefwonen en het tegengaan van leegstand, prioriteit heeft boven de aanpak van studenten en andere samenwonenden?
De keuzes in het beleid voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in gemeenten zijn in beginsel een lokale aangelegenheid en dienen in de gemeenteraad te worden besproken en vastgesteld.
Bent u bereid om aan dit beleid een einde te maken? Welke mogelijkheden heeft u hiertoe?
Net als elke andere gemeente moet ook de gemeente Amsterdam zich bij het huisvestingsbeleid aan de daarvoor geldende (wettelijke) voorschriften houden. Wanneer er sprake is van een mogelijke overtreding kan ik de VROM-Inspectie opdracht geven hier nader onderzoek naar te doen en indien sprake is van strijdigheid met regelgeving eventueel in te grijpen. Een beleidsmatige discussie binnen de gemeente Amsterdam en het eventueel aanpassen van de verordening zijn voor mij geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek in de gemeente Amsterdam.
De onderschepping van twee Russische bommenwerpers boven de Noordzee |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse F-16»s twee Russische bommenwerpers boven de Noordzee hebben onderschept?
Ja. De Russische bommenwerpers zijn uit veiligheidsoverwegingen door vliegtuigen van de Navo, waaronder Nederlandse F-16’s, begeleid en in de gaten gehouden.
Bevonden de vliegtuigen zich op het moment van onderschepping boven het Nederlandse of Europese luchtruim? Zo ja, waren zij gemachtigd om hier te vliegen?
Op 19 oktober zijn twee Russische bommenwerpers door Nederlandse F-16’s begeleid in vrij toegankelijk internationaal luchtruim boven de internationale wateren van de Noordzee. Er geldt geen verplichting de vluchten met bommenwerpers vooraf aan te kondigen. Met het uitvoeren ervan overtreedt Rusland geen internationale regels. De vluchten worden daarom dan ook niet beschouwd als provocatie of internationaal incident. Wel is Nederland van mening dat de Russische bommenwerpers zich vanwege vliegveiligheidsredenen zouden moeten melden bij het binnenvliegen van die delen van het internationale luchtruim waarbinnen luchtverkeersleiding wordt verzorgd (waaronder het vluchtinformatiegebied Amsterdam). De op basis van nationale wetgeving bestaande meldingsplicht wordt tijdens dit soort vluchten doorgaans niet gerespecteerd.
Na de toespraak van toenmalig president Poetin in München in augustus 2007 volgde een forse toename van het aantal lange afstandsvluchten door Russische bommenwerpers. De toespraak bevatte kritiek over de opstelling van het Westen tegenover Rusland. Vanaf dat moment zijn dergelijke vluchten boven de Barentszzee en de Atlantische Oceaan op een structurele basis hervat. Een klein deel van deze vluchten wordt uitgevoerd boven de Noordzee. Het betreft zowel aangekondigde als onaangekondigde vluchten. Exacte gegevens over aantallen en de acties die door de Navo zijn genomen, zijn gerubriceerd en kunnen niet in dit antwoord worden verwerkt.
Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden Van Dam en Eijsink ingezonden 30 november 2009 (kenmerk 2009Z22957).
Is het waar dat de afgelopen tijd steeds vaker Russische vliegtuigen boven de Noordzee worden gesignaleerd? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel gevallen het hier gaat en per geval aangeven welk type toestellen hierbij betrokken waren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u enig inzicht in de reden van de verhoogde Russisch activiteit boven de Noordzee? Zo nee, bent u bereid bij uw Russische ambtgenoot te informeren naar de reden van de aanwezigheid van Russische toestellen in dit gebied?
Er is in 2010 tot dusverre geen sprake van verhoogde Russische activiteit boven de Noordzee. De vluchten dienen trainingsdoeleinden en fungeren mogelijk ook als demonstratie van Russische militaire macht. Dit past in het assertievere buitenlands en veiligheidsbeleid dat onder toenmalig president Poetin tot stand kwam.
Kernwapens op Vliegbasis Volkel tijdens de Cubacrisis |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kernwapens op Vliegbasis Volkel tijdens Cubacrisis»?1
Ja.
Is het waar dat ten tijde van de Cubacrisis in 1962 vijftig kernbommen beschikbaar waren om te worden ingezet?
In het verleden is reeds eerder uitgebreid aandacht besteed aan de nucleaire rol van onze krijgsmacht in de Koude Oorlog, onder andere in het artikel «de nuclearisering van de Krijgsmacht» van de heer D. Starink in het boek «in de schaduw van de Muur» (1997) van de heren Schoenmaker en Janssen (pag. 82–99). Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens kunnen op grond van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan.
Is het waar dat piloot Steve Netto met zijn voormalig leidinggevenden heeft afgesproken geen uitspraken te doen over de huidige situatie in Volkel? Was u op de hoogte van deze afspraak? Waarom is deze afspraak gemaakt?
Op de heer Netto is het staande beleid over mededelingen over kernwapentaken van toepassing. Er zijn ons geen afspraken bekend tussen de heer Netto en het Commando Luchtstrijdkrachten over het al dan niet doen van uitspraken over de huidige situatie in Volkel.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Velzen/Azough over de wenselijkheid van terugtrekking van Amerikaanse kernwapens uit Europa?2 Kunt u een overzicht geven van de stappen die de regering sindsdien heeft genomen om deze motie ten uitvoer te brengen?
Graag verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag naar de brief van de minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer van 18 mei jl. over hoe de motie van de leden Van Velzen-Azough zal worden uitgevoerd (TK 28 676, nr. 107). De regering heeft zich sindsdien in de discussie over het Strategisch Concept ingezet voor een goede balans tussen een geloofwaardige afschrikking en non-proliferatie, ontwapening en wapenbeheersing. Het Strategisch Concept dient voldoende ruimte te bieden om verdere onderhandelingen tussen de VS en Rusland over ontwapening te faciliteren.
Het artikel "Zonder relatie geen woning" |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u het artikel «Zonder relatie geen woning» in de Telegraaf gelezen?1
Ja.
Bent u bekend met het voorgenomen beleid van de gemeente Amsterdam dat inhoud dat een samenlevingsverband tussen meerdere personen tussen wie geen familierechtelijke relatie bestaat niet mag? Zo nee, is de minister bereid hier kennis van te nemen en de Tweede Kamer hierover te informeren?
Amsterdam is op dit moment bezig haar beleid inzake de sturing op de woonruimteverdeling te herzien en opnieuw te formuleren. Beleidsmatige keuzes waarbij de afweging ten aanzien van doelgroepen (zowel studenten als gezinnen met een laaginkomen) gemaakt wordt, zijn in beginsel een lokale aangelegenheid. De discussie hierover zal dan ook in de gemeenteraad van Amsterdam gevoerd worden. Sturing op de woonruimteverdeling is mogelijk binnen de kaders van de Huisvestingswet waarvoor ik als minister systeemverantwoordelijk ben.
Nadat er binnen de gemeente overeenstemming is bereikt over het herziene beleid zullen de regionale huisvestingsverordening van de stadsregio Amsterdam en de daarop gebaseerde uitvoeringsinstructie van de gemeente Amsterdam hierop moeten worden aangepast.
Wat betreft de gespannenheid met artikel 6, lid 1 van de Grondwet neem ik aan dat u bedoelt dat het door de gemeente Amsterdam gevoerde beleid naar uw mening op gespannen voet staat met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet. In het algemeen geldt dat het is toegestaan dat een gemeente binnen de in de Huisvestingswet vastgelegde kaders in een huisvestingsverordening regels opneemt voor de wijze van de verdeling van de vergunningplichtige woningvoorraad. De toegestane criteria op grond van de Huisvestingswet hebben betrekking op de wijze van verdeling van de vergunningplichtige woningvoorraad en hebben niet als doel bepaalde samenlevingsvormen voor te schrijven dan wel te verbieden. Het staat personen vrij al dan niet samen te gaan wonen.
In de regionale huisvestingsverordening van de Stadsregio Amsterdam 2010, die van toepassing is op het huisvestingsbeleid van de gemeente Amsterdam, is onder meer opgenomen dat burgemeester en wethouders de vergunning voor een vergunningplichtige woning verlenen aan huishoudens. In de regionale huisvestingsverordening van Amsterdam wordt onder een huishouden verstaan een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren. Dit criterium vormt geen inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In de regionale verordening is een eis met betrekking tot «familierechtelijke relatie» niet opgenomen.
Deelt u de mening dat een dergelijk gevoerd beleid ingrijpt in de privacy van mensen en op gespannen voet staat of zelfs in strijd is met artikel 6, lid 1 van de Grondwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, als Amsterdam dit beleid gaat uitvoeren, voor mensen met een laag inkomen, (zoals studenten) individuele woonruimte onbetaalbaar wordt en het daarom juist goed is of bevorderd zou dienen te worden dat mensen in gezamenlijkheid een woning betrekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te zoeken naar wegen om de gemeente Amsterdam tot de orde te roepen?
De keuzes in het beleid voor een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte in gemeenten zijn in beginsel een lokale aangelegenheid en dienen in de gemeenteraad te worden besproken en vastgesteld. Daarbij zal iedere gemeente, ook de gemeente Amsterdam, zich aan de daarvoor geldende (wettelijke) voorschriften moeten houden. Wanneer er sprake is van een mogelijke overtreding kan ik de VROM-Inspectie opdracht geven hier nader onderzoek naar te doen en eventueel in te grijpen. Een beleidsmatige discussie binnen de gemeente Amsterdam en het eventueel aanpassen van de verordening zijn voor mij geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek in de gemeente Amsterdam.
Kinderarbeid bij de hazelnotenpluk in Turkije |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op een item van EenVandaag over de grootschalige inzet van jonge kinderen bij de hazelnotenpluk in Noord Turkije?1
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Kunt u bevestigen dat er alleen al uit de provincie rond de stad Sanliurfa 70 000 leerplichtige kinderen, soms niet ouder dan 8 of 9 jaar maandenlang met hun ouders meegaan naar Noord Turkije om daar tegen betaling van € 1,– per uur werkdagen van 11 uur te maken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers na te trekken?
Hierover zijn geen officiële cijfers bekend. De gemeente van Şanliurfa en de Association of Seasonal Agricultural Workers (METIDER), gevestigd in Şanliurfa, bevestigen dat personen in Şanliurfa hun inkomen verdienen door seizoensarbeid in andere regio’s. METIDER geeft als onofficiële schatting dat de helft van de personen in het rurale gebied van Şanliurfa en 44 procent van de lagere inkomensgroepen in de stedelijke gebieden (dit laatste gaat om ongeveer 125 000 personen) werkzaam is in de seizoensarbeid. METIDER geeft aan dat het vaak grote gezinnen betreft met gemiddeld vijf kinderen.
De Turkse onderwijsbond Eğitim Sen deed eind 2007 onderzoek onder 115 scholen voor primair onderwijs in zes Turkse zuidoostelijke steden. Hieruit kwam naar voren dat deze scholen 243 000 leerplichtige kinderen onder hun hoede hebben, 23 683 kinderen een deel onderwijs missen vanwege seizoensmigratie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlands bedrijven die (op enige schaal) handelen in Turkse hazelnoten of deze in hun producten verwerken?
Zie het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Bent u van mening dat producenten van bijvoorbeeld hazelnotenpasta of -chocola de consument inzicht zouden moeten geven in de herkomst van deze noten, temeer daar 75 procent van de hazelnoten afkomstig is uit Turkije waar kennelijk op grote schaal kinderen worden ingezet bij de pluk?
Zie het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Ferrier. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790)
Bent u bereid het initiatief te nemen (bijvoorbeeld in het kader van het Initiatief Duurzame Handel) om met alle betrokkenen (producten, leveranciers, supermarkten) ervoor te zorgen dat maatregelen worden genomen om dit soort misstanden in de hele keten uit te bannen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de Kamervragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789) en het antwoord op vraag 5 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
Ziet u mogelijkheden om in Europese Unie-verband initiatief te nemen om de Turkse regering aan te spreken op de gesignaleerde praktijken? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 6 van het lid Ferrier (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790) en het antwoord op vraag 4 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
Kinderarbeid bij hazelnotenproductie in Turkije |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag inzake kinderarbeid in Turkije?1
Ja.
Onderschrijft u de bevindingen van de reportage, dat grote groepen kinderen in Turkije kinderarbeid verrichten in de seizoenspluk van onder andere hazelnoten?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
In welk stadium zijn de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie op het punt van de mensenrechten, en in het bijzonder het verbod op kinderarbeid? Op welke manier houdt de Europese Commissie er toezicht op, dat dit verbod ook in de praktijk wordt gehandhaafd? Hoe verklaart u dan de conclusies van de reportage ten aanzien van de omvang van de kinderarbeid in de notensector?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789) en het antwoord op vraag 2 van het lid Ferrier. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790)
Bent u bereid de kwestie van kinderarbeid direct bij uw ambtgenoot en indirect via de onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie bij de Turkse regering aan te kaarten?
In de bilaterale contacten met Turkije vormt het thema mensenrechten immer onderwerp van gesprek. Nederland zal hier dit ook in EU-kader op blijven aandringen en in voorkomend geval specifieke aandacht vragen voor de bestrijding van kinderarbeid. Op ambtelijk niveau werd recentelijk bij de bespreking van het Voortgangsrapport 2010 over Turkije door Nederland specifiek aandacht gevraagd bij de Europese Commissie en de EU-lidstaten voor het uitbannen van kinderarbeid.
Hoe groot is de rol van Nederland in de verwerking van hazelnoten die uit verdachte gebieden komen? Welke bedrijven in Nederland zijn grootverbruikers van hazelnoten uit de verdachte gebieden? Bent u bereid in samenwerking met onder andere de sector, ontwikkelingsorganisaties en overheden de mogelijkheden te onderzoeken voor een initiatief duurzame handel noten?
Zie het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Een generiek initiatief duurzame handel in noten lijkt op voorhand niet effectief, daarvoor zijn de issues in de verschillend «noten» ketens te divers. Zowel de producerende landen, productiemethode en volumes verschillen daarvoor te sterk. Zoals bekend lijkt een dergelijk aanpak met andere basisproducten als cacao en thee onder de vlag van het Initiatief Duurzame Handel wel effectief. Voor deze ketens geldt echter dat de volumes, alsmede het aandeel daarin van de Nederlandse industrie, aanzienlijk groter zijn.
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma Uitgesproken EO, waarin wordt vermeld dat in 75% van de 28 onderzochte asielzoekerscentra (AZC) christenen of ex-moslims te maken hebben met discriminatie, dat in 67% van de AZC’s (doods)bedreigingen voorkomen en dat in 33% van de AZC’s geweld op grond van hun christelijke overtuiging door veelal islamitische medebewoners?12
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze peiling van Stichting Gave onder deze 28 AZC’s?
Bedoelde peiling van Stichting Gave betreft een korte peiling onder een zeer beperkte groep mensen met contacten in asielzoekerscentra. Desalniettemin neem ik signalen zoals in vermeld televisieprogramma naar voren gebracht serieus. Asielzoekers hebben recht op een veilige opvangsituatie, ongeacht hun nationaliteit, etniciteit, religie, seksuele geaardheid of politieke overtuiging.
Het creëren van een veilige en beheersbare leefomgeving is dan ook een van de belangrijkste taken van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Door het COA geregistreerde incidenten laten overigens cijfermatig een ander beeld zien dan de cijfers van de Stichting Gave doen vermoeden. Het aantal incidenten dat voortvloeit uit conflicten tussen moslims en christenen is gering (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Belangrijker vind ik echter dat de veiligheid van asielzoekers continu centraal staat bij het verzorgen van de opvang door het COA, waarbij ik wil benadrukken dat in de opvanglocaties, evenmin als in de maatschappij, het voorkómen van incidenten niet in alle gevallen zal slagen. Het COA zal in het reguliere overleg met Stichting Gave aandacht besteden aan deze peiling.
Overigens zijn de conclusies die uit de peiling worden getrokken, zoals weergegeven in het televisieprogramma Uitgesproken EO, methodologisch niet correct. De percentages in de uitkomsten van de peiling zien op de 24 ondervraagden, niet op de asielzoekerscentra in Nederland.
Wat wordt er gedaan om de huisregels van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), waarin regels staan om een veilige woon- en leefomgeving te garanderen, bekend te maken onder asielzoekers, inclusief de sancties die kunnen volgen?
Iedere bewoner ontvangt bij binnenkomst in de opvang de huisregels en tekent daar ook voor. Deze huisregels worden in de meest gangbare talen verstrekt en tevens mondeling met behulp van een tolk toegelicht. Daarnaast wordt iedere bewoner in de gesprekken die het COA voert bij binnenkomst en ook in latere fases van het verblijf in de opvang uitgebreid geïnformeerd over de ontoelaatbaarheid van iedere vorm van discriminatie. Tevens krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten.
Kunt u aangeven op welke schaal kwetsbare groepen asielzoekers in AZC's vanwege hun religie, etniciteit, sekse, seksuele gerichtheid of ander kenmerk slachtoffer worden van bedreigingen en geweld? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar in te stellen om de exacte omvang van dit probleem te achterhalen?
Inzicht in de mate waarop kwetsbare groepen in AZC’s slachtoffer van geweld of bedreiging worden, hangt voor een belangrijk deel samen met de bereidheid van (mogelijke) slachtoffers om daarover de medewerkers van het COA of de politie te informeren. Alleen aan de hand van meldingen kan worden aangegeven op welke schaal de vermeende bedreigingen en geweldsplegingen plaatsvinden. Het COA registreert alle bekende incidenten in het bewonersinformatiesysteem dat het COA hanteert.
Een analyse van de gegevens uit dit systeem laat zien dat er in de afgelopen 2 jaar 24 incidenten zijn geregistreerd die betrekking hebben op conflicten tussen bewoners. Hiervan zijn drie incidenten terug te voeren op conflicten tussen moslims en christenen.
Bent u bereid de aangiftes bij de politie van religieus gerelateerde bedreigingen en mishandelingen te registeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure.
Bent u bereid de mogelijkheid om anoniem melding te doen van bedreigingen of mishandeling te bespreken met het CAO en beter onder de aandacht te brengen van de asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hieraan invulling geven?
Het anoniem doen van een melding maakt het lastig, zo niet onmogelijk tegen het gemelde incident op te treden. COA-medewerkers zullen, indien zij het idee hebben dat er sprake is van problemen op grond van religie, in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is. Daarbij zal de bewoner worden uitgelegd dat het COA, als de bewoner dat wenst, geheimhouding in acht zal nemen.
Zoals hiervoor weergegeven krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten. Hierbij wordt er op aangedrongen om bij bedreiging, aangifte en geweld altijd daadwerkelijk aangifte te doen bij de politie. Dit geldt uiteraard eveneens indien sprake is van discriminatie of bedreiging vanwege de levensovertuiging van bewoners.
Aan bewoners die van mening zijn dat zij vanwege hun levensovertuiging worden gediscrimineerd of bedreigd, wordt geadviseerd vanwege dit feit aangifte te doen bij de politie.
Bent u tevens bereid het COA op te dragen een vertrouwenspersoon in te stellen zodat deze problemen laagdrempelig kunnen worden besproken?
Het COA beschikt over een Meldpunt Veiligheid Centraal orgaan opvang asielzoekers. Dit meldpunt is een meldpunt voor diverse vormen van criminaliteit: (vermoedens van) georganiseerde misdaad, vrouwenhandel, extremisme, wapen/drugshandel en discriminatie, ook wanneer deze religieus van aard is. Het richt zich op: criminaliteitspreventie, criminaliteitsbestrijding, signalering van onveiligheid en het opvolging geven daarvan. Bewoners kunnen, ook via COA-medewerkers, eventuele misstanden (laten) melden via intranet en een speciaal telefoonnummer. Dit geldt uiteraard ook voor bedreigingen met religieuze achtergronden.
Daarnaast beschikt het COA over een klachtenregeling voor asielzoekers en is het voeren van een (vertrouwelijk) gesprek op initiatief van bewoner of medewerker altijd mogelijk. Een afzonderlijke COA-vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid het bestaande meldpunt van het COA ook open te stellen voor meldingen van bedreigingen die religieus gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van (doods)bedreigingen en mishandeling, niet het slachtoffer overgeplaatst moet worden naar een andere (veilige) locatie, maar dat de dader moet worden overgeplaatst naar de vreemdelingendetentie?
Welke stappen zijn aangewezen in het geval sprake is van discriminatie, bedreiging of andere misdragingen wordt steeds voor elke individuele situatie zorgvuldig afgewogen.
In voorkomende gevallen, met name indien er sprake is van (bijna) uitgeprocedeerde asielzoekers, kan het COA in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek bezien of ten aanzien van de overlastgevende vreemdelingplaatsing in vreemdelingenbewaring aan de orde is. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld.
Bent u bereid bij herhaling van en/of grove (doods)bedreiging of mishandeling, tot stopzetting van de asielprocedure over te gaan, conform artikel 35 van de Vreemdelingenwet 2000?
Strafrechtelijke antecedenten worden conform staand beleid altijd betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij een afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Met betrekking tot asielverzoeken is het echter wel van belang om te vermelden dat in het geval sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij terugkeer, niet elke strafrechtelijke veroordeling kan leiden tot afwijzing van het asielverzoek. Alleen bij zeer ernstige misdrijven zal in die gevallen de asielaanvraag kunnen worden afgewezen. Overigens is artikel 35 Vreemdelingenwet 2000 hier niet van toepassing omdat dit artikel ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Het bericht dat Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp-ers) in Amsterdam zich slecht verzekeren als het gaat om zorg, pensioen en arbeidsongeschiktheid |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-er onverzekerd voor zorg»?12
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een derde van de 31 000 zzp-ers in Amsterdam geen verplichte basiszorgverzekering heeft? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen verplichte basiszorgverzekering hebben en wat de overwegingen zijn voor zzp-ers om zich niet te verzekeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uit het artikel «Zzp’er onverzekerd voor zorg» vernomen dat een derde van de zzp’ers in Amsterdam geen verplichte zorgverzekering heeft. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is gebleken dat er 152 240 onverzekerde verzekeringsplichtigen waren op 1 mei 2009. Ik heb u hierover bericht bij de VWS-verzekerdenmonitor 20103. Het is mij niet bekend hoeveel van deze onverzekerden zzp’er zijn of wat de overwegingen van de betreffende onverzekerde zzp’ers zijn om niet aan hun wettelijke verplichting te voldoen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat iedere inwoner in Nederland, dus ook de zzp-er, een basiszorgverzekering heeft?
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer het wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering»4 dat beoogt om verzekeringsplichtigen zonder zorgverzekering op te sporen door bestanden te koppelen. De regering acht het namelijk ongewenst dat een deel van de verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht en daarmee aan de solidariteit. Met het wetsvoorstel worden de opgespoorde onverzekerden door het College voor zorgverzekeringen gewezen op hun verzekeringsplicht en aangespoord een zorgverzekering te sluiten. Laten zij dit na, dan worden ze beboet en uiteindelijk ambtshalve verzekerd bij een zorgverzekeraar. In dat geval zijn zij een jaar lang een bestuursrechtelijke premie verschuldigd ter hoogte van de standaardpremie.
Voordat het wetsvoorstel in werking treedt, worden uitgebreide voorlichtingsactiviteiten ingezet om specifieke groepen onverzekerden te bereiken. Ik zal bezien of daarbij nog in het bijzonder aandacht kan worden besteed aan zzp’ers.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 75% van de zzp-ers in Amsterdam geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten en in heel Nederland slechts 50% wel een verzekering heeft afgesloten? Kunt u de redenen voor de lage verzekeringsgraad van zzp-ers inzichtelijk maken? Kunt u zich vinden in de aanbevelingen die de Sociaal Economische Raad in zijn rapport «De zzp-er in beeld» doet, als het gaat om het verzekeren van arbeidsongeschiktheid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot regionale verschillen in de verzekeringsgraad van zelfstandigen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Uit het in 2009 uitgevoerde evaluatie-onderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ komt naar voren dat van alle zelfstandigen ongeveer de helft verzekerd is tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Dit onderzoek heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 september 2009 aan uw Kamer aangeboden. Of men een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit wordt volgens het betreffende onderzoek in belangrijke mate bepaald door de binding met het bestaan als zelfstandige: indien men al langere tijd werkzaam is als zelfstandige en meer uren per week aan de onderneming besteedt wordt vaker een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Voorts zijn de hoogte van het inkomen uit ondernemen en de afhankelijkheid van dit inkomen van belang. Ook leeftijd speelt een rol. Ervaren gezondheid en gepercipieerd beroepsrisico zijn niet van significante invloed, zo blijkt uit het onderzoek. Op 15 oktober jl. heeft de SER advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In de kabinetsreactie op dit SER-advies zal worden ingegaan op de aanbevelingen die door de SER zijn gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 80% van de zzp-ers in Amsterdam geen pensioenverzekering heeft afgesloten? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen pensioenverzekering hebben afgesloten? Kunt u daarbij aangeven wat de overwegingen voor zzp-ers zijn om geen pensioenverzekering af te sluiten?
Ook over regionale verschillen in pensioenopbouw door zelfstandigen beschik ik niet. Wel is bekend dat zelfstandigen in mindere mate pensioen opbouwen dan werknemers en in het geval zij pensioen opbouwen, de opbouw beperkter is dan werknemers5. De schattingen over de pensioenopbouw door zelfstandigen lopen hierbij uiteen, mede door verschillende definities en daardoor verschillende onderzoekspopulaties. Ook dient te worden bedacht dat zelfstandigen verschillende mogelijkheden hebben om in hun oudedagsvoorziening te voorzien, waarvan een verzekering (lijfrente) er één is. Voor het niet sluiten van een pensioenverzekering geldt een aantal mogelijke overwegingen, zoals de kosten van de pensioenverzekering, de intransparantie van en onbekendheid met pensioenverzekeringen, het beperkte pensioenbewustzijn, maar ook – zoals zojuist vermeld – het beschikken over een alternatieve vorm van oudedagsvoorziening. In reactie op het SER-advies zal het kabinet nader ingaan op de pensioenopbouw door zelfstandigen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de toegankelijkheid van pensioenen voor zelfstandigen.