Het door werkgevers onterecht gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Baas verlaagt loon bij ziekte door truc»1 en «Ziekmelding jaagt werknemer op kosten»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het ten onrechte gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim door werkgevers ongewenst is? Zijn hiervoor sancties mogelijk en ligt hier niet een taak voor de arbeidsinspectie?
Naar mijn mening betreft het hier geen ziekmelding, maar wordt de werknemer door de werkgever niet hersteld gemeld. Uit de krantenberichten wordt overigens niet duidelijk of dat herstel niet wordt gemeld bij de bedrijfsarts/arbodienst en/of de salarisadministratie van de werkgever.
In de eerste plaats merk ik op dat er nu geen verplichting voor de werkgever bestaat om zijn werknemer hersteld te melden, noch bij de bedrijfsarts/arbodienst, noch bij de salarisadministratie. Daarom is een sanctie niet mogelijk en ligt hier ook geen taak voor de arbeidsinspectie.
In de tweede plaats merk ik op dat een dergelijke verplichting naar mijn mening ook niet nodig is, omdat de werkgever alleen maar zichzelf ermee heeft als hij de werknemer niet hersteld meldt bij de bedrijfsarts/arbodienst of zijn salarisadministratie. In de eerste situatie zal snel boven water komen dat geen herstelmelding heeft plaatsgevonden. De bedrijfsarts/arbodienst zal de betrokkene namelijk oproepen, omdat hij/zij moet nagaan of sprake is van dreigend langdurig verzuim en dus binnen zes weken na de eerste ziektedag een oordeel over het desbetreffende ziektegeval moet geven aan de werkgever. Verder brengt de opvatting van de werkgever dat de werknemer nog steeds ziek is, mee dat hij zijn verplichtingen op grond van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar zal moeten nakomen. Zo dient hij onder meer een re-integratiedossier bij te houden, een plan van aanpak op te stellen, een afschrift daarvan aan de werknemer en de bedrijfsarts/arbodienst te verstrekken, dit plan regelmatig te evalueren en ervoor te zorgen dat de bedrijfsarts/arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de arbeidsongeschiktheid. De werkgever kan dat allemaal nalaten maar daarmee verzwakt hij zijn positie ernstig indien het tot een rechtszaak of een aanvraag voor een WIA-uitkering komt.
Daarmee kom ik op de tweede situatie, te weten dat de werkgever zijn salarisadministratie niet informeert over het herstel van de werknemer. Zolang de werkgever het loon volledig doorbetaalt bij ziekte, heeft dit geen materiële of andere gevolgen voor de werknemer. Dat komt anders te liggen wanneer de werkgever op een zeker moment minder loon gaat betalen. Als de werkgever dit motiveert met de stelling dat de werknemer nog steeds ongeschikt is voor de bedongen arbeid vanwege ziekte, kan de werknemer daartegen beroep instellen bij de rechter. Volgens hem is de werkgever immers zijn verplichting om loon te betalen niet nagekomen (art. 7:616 BW). De werknemer heeft een grote kans op toewijzing van zijn vordering als de werkgever zijn hiervoor genoemde verplichtingen niet is nagekomen. Ik zie dan ook geen reden om voor deze situatie een andere procedure in te stellen dan ingeval de werkgever zijn verplichting om loon te betalen om een andere reden niet is nagekomen.
Tot slot kan zich in de tweede situatie voordoen dat de werkgever na 104 weken geen loon meer doorbetaalt, omdat hij van oordeel is dat zijn loondoorbetalingsverplichting is geëindigd. Ook in deze situatie kan de werknemer een loonvordering instellen bij de rechter. Daarnaast kan de werknemer zekerheidshalve een WIA-uitkering aanvragen. Bij de claimbeoordeling moet het UWV onder meer vaststellen of de wachttijd is vervuld. Dat is niet het geval als de werknemer in de hiervoor genoemde periode meer dan vier weken de bedongen arbeid heeft verricht. Als het UWV tot dit oordeel komt, kan de werknemer dit in of buiten rechte tegenover zijn werkgever gebruiken.
Afrondend concludeer ik dat de huidige regelgeving omtrent ziekteverzuim geen tekortkomingen heeft. Ik ben dan ook niet voornemens om wettelijke of andere maatregelen te treffen ter zake dan wel onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek.
Vindt u dat de angst van werknemers in de praktijk voor baanverlies als gevolg van het aanvragen van een medische onderbouwing en eventueel een deskundigenoordeel van UWV gegrond is? Zo nee, waarom denkt u dan dat de rechten van werknemers in de betreffende situatie wel voldoende zijn beschermd?
De mogelijkheid om een deskundigenoordeel van het UWV te vragen is een laagdrempelige procedure, waarmee wordt beoogd om gerechtelijke procedures te voorkomen. Dit kan en mag voor een werkgever nooit een reden zijn om een werknemer te ontslaan. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat op die grond het UWV toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding zal geven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden. Naar mijn mening biedt het ontslagrecht dan ook voldoende bescherming voor werknemers.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek en binnen welk termijn kan hierover dan meer informatie naar de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in overweging nemen om de wettelijke bepalingen in de wet Poortwachter aan te scherpen zodat onterechte gedeeltelijke ziekmeldingen voorkomen worden en wat is daarbij uw afweging?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om werknemers te informeren over deze tekortkoming in de wet Poortwachter?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraak van de Turkse regering dat Turken in Nederland niet hoeven in te burgeren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turken hoeven niet in te burgeren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de Turkse regering meent te kunnen bepalen welke integratievoorwaarden Nederland aan immigranten stelt? Zo nee, waarom niet?
Nederland bepaalt zelf de integratievoorwaarden voor immigranten. De uitspraken in dit mediabericht verwijzen naar recente vonnissen van de Rechtbanken Rotterdam en Roermond, waarin uitgesproken wordt dat de inburgeringsplicht in strijd is met het Associatieakkoord tussen de EU en Turkije. Ik heb hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, omdat het Kabinet van mening is dat de inburgeringsplicht buiten de werkingssfeer van het Associatieakkoord EU-Turkije valt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak over Turkse immigranten in Nederland «Deze mensen zijn Turken en zullen dat altijd blijven»? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat Turkije in het geheel niet voornemens is om zijn verregaande bemoeienis met Turken in Nederland te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Het staat ieder land vrij om relaties met (voormalige) onderdanen in den vreemde te onderhouden. Het Kabinet stelt zich hierbij op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden, binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Ook mogen deze contacten de integratie in Nederland niet belemmeren. Wanneer deze kaders worden overschreden, is er sprake van ongewenste inmenging. Het is uiteindelijk aan migranten zelf om te bepalen in welke mate zij met de regering van het land van herkomst willen verkeren. Dit standpunt wordt regelmatig in bilaterale contacten met de Turkse overheid gedeeld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen in de richting van de Turkse autoriteiten, nu deze opnieuw hebben aangetoond volkomen maling te hebben aan Nederland, en zich schaamteloos met in Nederland woonachtige Turken blijven bemoeien?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat Turken in Nederland wel moeten blijven inburgeren?
Zolang de hoogste rechter niet heeft bepaald dat de inburgeringsplicht van Turkse onderdanen in strijd is met de EU-Associatieovereenkomst met Turkije, zijn Turkse onderdanen die naar Nederland komen in het kader van gezinsvorming en -hereniging of reeds in Nederland permanent verblijven, inburgeringsplichtig. Hierover zijn de gemeenten, die de Wet inburgering uitvoeren, begin september bij brief geïnformeerd. Tegen de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam heb ik samen met de betreffende gemeenten Rotterdam en Vlaardingen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Ook is tegen de uitspraken van de Rechtbank Almelo hoger beroep ingesteld. Tegen de uitspraak van de Rechtbank Roermond ga ik samen met de gemeente Roermond hoger beroep instellen.
Indien de Centrale Raad van Beroep strijdigheid zou constateren tussen de inburgeringsplicht van Turkse onderdanen en de EU-Associatie-overeenkomst met Turkije, ontstaat er een nieuwe situatie. Het Kabinet zal zich dan beraden op de verder te nemen stappen. In laatste instantie zal het Kabinet zich inzetten voor een zodanige aanpassing van de Associatie-overeenkomst EU-Turkije dat Turkse onderdanen onder de inburgeringsplicht komen te vallen.
We moeten ons hierbij realiseren dat voor een dergelijke aanpassing binnen de EU unanimiteit vereist is en Turkije als verdragspartij eveneens akkoord zal moeten gaan.
Over een promotioneel kansspel: "Heel Nederland pint en wint" |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat iedereen die in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 een pinbetaling doet automatisch deelnemer wordt dan het kansspel «Heel Nederland pint en wint»?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee, Pin B.V. mag er niet zonder meer op vertrouwen dat uit een pinbetaling kan worden opgemaakt dat de betaler bekend was met de actie en de daarbij behorende algemene voorwaarden (de actievoorwaarden), en dat hij door te pinnen daarmee akkoord wilde gaan.
De actievoorwaarden dienen voor of bij het instemmen met deelname aan het kansspel bij een potentiële deelnemer bekend te zijn. Slechts een bepaalde gedraging (i.c. het doen van een pinbetaling) kan niet worden gezien als instemming met de actievoorwaarden.
Omdat de actie inmiddels is afgelopen, zal ik Pin B.V. op het bovenstaande wijzen en dringend verzoeken bij een toekomstig promotioneel kansspel niet uit te gaan van een automatisch deelnemerschap door het doen van een pinbetaling.
Wat is uw oordeel over de in de algemene voorwaarden opgenomen bepaling dat iedereen die aan het kansspel deelneemt (dat wil zeggen iedereen die een pinbetaling doet) akkoord gaat met de actievoorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zijn rekeninghouders geïnformeerd dat zij bij een pinbetaling in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 automatisch deelnemer zullen zijn aan een kansspel? Vindt u dit afdoende?
De Nederlandse Vereniging van Banken heeft laten weten dat er zowel vóór als tijdens «de week van het pinnen» via diverse media aandacht besteed is aan deze actie. Zoals spotjes op verschillende regionale en landelijke radiozenders, advertenties in verschillende regionale en landelijke dagbladen en kranten, via google adwords en social media-websites.
Uit het antwoord op de vragen 1 en 2 volgt dat een automatisch deelnemerschap door het enkel pinnen niet past bij het aanbieden van een promotioneel kansspel, ongeacht de mate waarin en de wijze waarop daaraan ruchtbaarheid is gegeven.
Is het verzamelen en gebruiken van gegevens van rekeninghouders voor het doel van een kansspel in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals het verwerken van gegevens van rekeninghouders voor een kansspel, geldt in het algemeen het volgende. Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien hiervoor een grondslag bestaat. De wet noemt als grondslag onder andere de ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene (degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt, in dit geval de rekeninghouder) en de situatie waarin de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is.
Of gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hierbij komt dat artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen verwerkt op een manier die strijdig is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het tweede lid van artikel 9 Wbp bevat een aantal – niet limitatieve – criteria voor de beoordeling of verwerking in een bepaalde situatie al dan niet verenigbaar is met het oorspronkelijke doel. Bij toestemming als grondslag geldt overigens onder andere dat de toestemming in vrijheid moet zijn gegeven, specifiek moet zijn en gebaseerd moet zijn op voldoende informatie.
Voor het verwerken van gegevens gelden in aanvulling hierop verschillende eisen en belangen die mee gewogen moeten worden bij de beoordeling of sprake is van overeenstemming met de Wbp.
Het ligt niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval aan al de eisen voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens is voldaan. Het College bescherming persoonsgegevens is belast met de handhaving van de Wbp. Het College beschikt over de bevoegdheden om handhavend op te treden indien zij dit nodig acht.
Hoeveel pinbetalingen vonden er in 2009 plaats in de periode van 1 tot en met 7 november en wat is op basis daarvan (bij benadering) de kans om te winnen voor deelnemers aan het kansspel «Heel Nederland pint en wint», nu er 168 prijzen beschikbaar zijn? Vindt u de kans om te winnen zodanig groot dat hiermee de slogan «Heel Nederland pint en wint» wordt gerechtvaardigd?
Volgens informatie van de NVB hebben er in november 2009 ruim 160 miljoen transacties plaatsgevonden, wat op weekbasis neerkomt op ongeveer 40 miljoen transacties.
Of de winkans zodanig groot is dat de slogan «Heel Nederland pint en wint» gerechtvaardigd is, is aan de Reclame Code Commissie (RCC) of uiteindelijk aan een rechter om te beoordelen.
Het dreigement van de NMa aan samenwerkende thuiszorgorganisaties |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het dreigement van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) aan thuiszorgorganisaties over afspraken over marktverdeling, prijsafspraken en gerommel met aanbestedingen, alsmede de boetes voor verschillende thuiszorgorganisaties?1
Wij hebben kennis genomen van de recentelijk door de NMa oplegde boetes aan een viertal thuiszorgorganisaties, alsook vijf besluiten op bezwaar van reeds in 2008 opgelegde boetes. Tevens hebben wij kennis genomen van het bericht dat de NMa met raden van toezicht van thuiszorgorganisaties in gesprek zal gaan om hen te wijzen op het belang van naleving van de Mededingingswet, zodat onderlinge prijsafspraken, het verdelen van markten of cliënten en het vervalsen van aanbestedingen worden voorkomen.2 Dit is evenwel niet op te vatten als een dreigement en wordt ook niet als zodanig ervaren blijkens de contacten die de NMa reeds met verscheidene thuiszorgorganisaties heeft gehad rondom het inplannen van gesprekken met raden van toezicht.
Bent u van mening dat de thuiszorg een sector is die rommelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa constateert in haar persbericht dat thuiszorgorganisaties moeite hebben met het vinden van een balans tussen concurreren en het aangaan van ketensamenwerking. Tegen die achtergrond wil de NMa bereiken dat raden van toezicht actief toezien op de naleving van de Mededingingswet. Zoals bij vraag 1 aangegeven benadert de NMa derhalve raden van toezicht actief om dat te bereiken. Wij ondersteunen deze opstelling van de NMa.
Niettemin is gebleken dat de NMa in de sector verschillende onregelmatigheden heeft aangetroffen die dermate ernstig waren dat de NMa het noodzakelijk achtte om boetes op te leggen aan een negental thuiszorgorganisaties.
Erkent u dat de NMa een belangrijke taak heeft bij het opsporen van grote fraudes, zoals in de bouw en/of telefonie? Bent u van mening dat de zorg onder de fraudeprioriteit valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa heeft een belangrijke taak bij het opsporen van grote fraudes, daar waar het overtredingen van de Mededingingswet betreft. De NMa bepaalt, na een uitgebreide consultatie, zelf haar prioriteiten en aandachtsvelden. De afgelopen jaren is de zorgsector steeds een aandachtsveld geweest. Het is van belang dat waar wet- en regelgeving vormen van vraagsturing in de zorg mogelijk maakt, de NMa met haar toezicht op naleving van de Mededingingswet de onderlinge onderscheidingsruimte van aanbieders en keuzevrijheid van patiënten beschermt.
Kunt u uitleggen hoe het toezicht van de NMa moet worden beoordeeld naar aanleiding van de waarschuwing aan de sector?2 Heeft zij dit overlegd met de andere toezichthouders in de zorg?
De NMa is verantwoordelijk voor het algemene mededingingstoezicht in alle sectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid is de NMa exclusief bevoegd om toezicht te houden op het kartelverbod. In het kader van dit toezicht binnen de thuiszorgsector, heeft de NMa aangekondigd met raden van toezicht van verschillende thuiszorgorganisaties in gesprek te willen gaan. Deze gesprekken worden vooraf ingepland in overleg met de betreffende thuiszorgorganisaties.
De NMa pleit ervoor dat elke thuiszorgorganisatie een complianceregeling invoert. Zo’n regeling helpt thuisorganisaties te voorkomen dat mensen binnen de organisatie zich schuldig maken aan overtredingen van de Mededingingswet. De NMa ziet hierbij een belangrijke rol voor raden van toezicht om de besturen te wijzen op het belang van een complianceregeling zodat medewerkers weten wat wel en niet kan.
Is het waar dat een zorgkantoor door de andere toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verplicht wordt meerdere aanbieders te contracteren, om zo de marktwerking in de thuiszorg «te organiseren»?
De NZa beoordeelt jaarlijks de zorgkantoren op de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Een van de aandachtsvelden is het zorginkoopbeleid van zorgkantoren. Toetsingscriteria zijn daarbij: het contracteerbeleid, de doelmatige zorglevering, alsook innovatie en kwaliteit van zorgverlening. De NZa toetst onder andere of zorgkantoren zorgaanbieders, die vergelijkbare producten aanbieden, op een gelijke en objectieve manier behandelen. Tevens moeten zorgkantoren in het contracteerbeleid duidelijk opnemen welke coulance zij eventueel hanteren in hun beoordeling van nieuwe aanbieders. Een instrument om de doelmatigheid te bevorderen is het contracteren van meerdere aanbieders. Door nieuwe aanbieders een eerlijke kans te geven wordt tevens de keuzevrijheid van cliënten bevorderd. Om dit mogelijk te maken moeten zorgkantoren de procedure voor het contracteerproces en het contracteerbeleid tijdig kenbaar maken aan alle (potentiële) zorgaanbieders.
In het Algemeen rapport Uitvoering AWBZ 2009 besteedt de NZa ruim aandacht aan het functioneren van de zorgkantoren op het gebied van zorginkoop. In deze rapportage geeft de NZa naast het oordeel over het functioneren ook aan welke verbeterpunten er nog resteren. Hiermee wil de NZa bereiken dat zorgkantoren hun taken op een kwalitatief steeds hoger niveau uitvoeren.
Is het tevens waar dat de NZa ook de tarieven voor de thuiszorghandelingen heeft vastgesteld?
De NZa stelt maximumtarieven vast voor de thuiszorgprestaties die in het kader van de AWBZ worden vergoed. Sinds 2007 geldt dit evenwel niet meer voor thuiszorgprestaties in het kader van de huishoudelijke verzorging, omdat deze zijn overgeheveld van de AWBZ naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), uitgevoerd door gemeenten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat er onderhandeld moet worden over de prijzen, terwijl de NZa de tarieven heeft vastgesteld?
Zoals aangegeven bij vraag 6, stelt de NZa maximumtarieven vast. Een maximumtarief geeft het plafond aan en biedt de mogelijkheid om in de onderhandelingen lager uit te komen. In het kader van een doelmatige uitvoering van de AWBZ is het aan de zorgkantoren om de tarieven vast te stellen die uiteindelijk worden vergoed. Veel zorgkantoren starten de onderhandelingen met een basistarief onder het maximumtarief waarbij aanbieders een opslag tot aan het maximumtarief kunnen krijgen indien zij ervoor kiezen extra kwaliteit te leveren.
Kunt u uitleggen hoe deze wijze van de zorg organiseren, door het zorgkantoor, de NZa en NMa, bijdraagt aan de kwaliteit van de zorg voor mensen die thuiszorg nodig hebben?
De wijze van organiseren van zorg bevat prikkels die ervoor moeten zorgen dat de cliënt waar voor zijn premiegeld krijgt. Het zorgkantoor koopt daartoe zorg in met de best haalbare prijs-kwaliteitverhouding en houdt op die manier de aanbieders van zorg scherp. De NZa houdt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de AWBZ toezicht op de uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren. De NMa voorkomt op grond van de Mededingingswet dat door mededingingsbeperkende afspraken de prijs en/of kwaliteit onder druk komt te staan omdat dergelijke afspraken de bewust ingebrachte prikkels uitschakelen.
Bent u gelukkig met de miljoenen euro’s boete die is uitgedeeld aan thuiszorginstellingen door de NMa? Bent u van mening dat dit een goede besteding is van zorggelden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn het met u eens dat deze boetes – en indien tegen de boetes in beroep wordt gegaan de daarmee gepaard gaande rechtszaken – geen doelmatige besteding van zorggelden zijn. De boetes zijn echter het directe gevolg van duidelijke overtredingen van de Mededingingswet. Deze wet is van wezenlijk belang voor het waarborgen van de in de zorgsector geïntroduceerde vraagsturing en keuzevrijheid voor de patiënt. Het opleggen van boetes leidt ertoe dat zorgaanbieders een prikkel hebben om de Mededingingswet na te leven en keuzevrijheid voor patiënten nu en op langere termijn te borgen. Omgekeerd zou het volledig zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om eigenhandig de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit zal ten koste gaan van een structurele verbetering van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorgsector en is daarmee niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg. Aanvullend willen we nog opmerken dat bij het bepalen van de hoogte van de boetes door de NMa zowel gekeken is naar de hoogte van de omzet als naar de draagkracht van de betrokken instellingen. De boetes brengen derhalve de continuïteit van zorg niet in gevaar.
Bent u van mening dat de NMa het gezondheidszorgbelang dient met het uitdelen van boetes? Zo ja, hoe legt u dat uit? Zo nee, wilt u de NMa verzoeken te stoppen met boetes uitdelen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat het boetegeld weer terecht moet komen bij de zorg? Zo ja, wilt u dat regelen en daarover de Kamer informeren? Zo nee, hoe legt u uit dat premiegelden via een omweg niet bij de zorg terecht komen?
In de Mededingingswet is bepaald dat boetes van de NMa de Staatskas invloeien. Ook bestuurlijke boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Voorts hebben verschillende betrokken thuiszorgaanbieders aangegeven dat de boetes niet ten koste zullen gaan van de patiënt of de kwaliteit van de zorg, maar uit de reserves gefinancierd zullen worden. Wij zien dan ook geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
In dit kader is ten slotte van belang dat in mei van dit jaar de leden van de grootste branchevereniging van zorgaanbieders, ActiZ, een door de NMa voorgestelde sectorbrede schikkingsregeling voor mededingingsovertredingen – de zogenoemde regeling alternatieve afdoening – hebben afgewezen. Hierbij zou een programma worden gestart met een onafhankelijke commissie, waarbinnen thuiszorgaanbieders mededingingsbeperkende afspraken vrijwillig konden melden en beoogd werd herhaling in de toekomst te voorkomen. De commissie zou op grond van de ernst en duur van de gemelde afspraken per onderneming een schikkingsom vaststellen, af te dragen aan een apart fonds. Het geld uit dat fonds zou uitsluitend bestemd zijn voor innovatieve zorgprojecten die direct ten goede zouden komen aan de cliënt.
Een belangrijk aanvullend aspect van deze regeling was dat zorgaanbieders niet in beroep zouden gaan tegen het schikkingsoordeel van de commissie. Aangezien ook de NMa geen opvolging meer zou geven aan bij de commissie aangemelde afspraken, zou de regeling aldus langslepende en kostbare juridische procedures voorkomen. Vooraf was bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer ter hand zou nemen. Dit heeft onder meer geresulteerd in de nu vastgestelde boetes.
Bent u er gelukkig mee dat de thuiszorgbranche en de NMa recht tegenover elkaar staan, met als resultaat rechtszaken?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij kunnen ons niet vinden in het beeld dat de NMa en de thuiszorgbranche recht tegenover elkaar staan. Een groot deel van de sector is zich inmiddels bewust van het belang van naleving van de Mededingingswet. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de meerderheid van de leden van ActiZ zich hebben uitgesproken ten faveure van het tot stand brengen van een zogenoemd «compliance programma» om naleving van de Mededingingswet binnen de sector te bewerkstelligen en voor de toekomst te waarborgen.
De thuiszorgbranche verschilt met name van mening met de NMa over de manier waarop met overtredingen van de Mededingingswet uit het verleden moet worden omgegaan. Zoals bij vraag 11 is aangegeven heeft de meerderheid van de ActiZ leden zich uitgesproken tegen de handreiking die de NMa de sector op dit punt heeft gedaan. Dat er nu sprake zal zijn van rechtszaken is een logisch gevolg op het afwijzen van deze regeling. Zoals al aangegeven bij vraag 11, was immers vooraf bekend dat het afwijzen van de schikkingsregeling met zich zou brengen dat de NMa de – tijdelijk stilgelegde – onderzoeken enbezwaarprocedures weer op zou pakken.
Vindt u het bijdragen aan de effectiviteit van de zorgsector en met name de doelmatige besteding van gelden, dat er rechtszaken moeten plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe draagt de bemoeienis van de NMa bij aan de wens de bureaucratie in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NMa legt geen administratieve verplichtingen op aan zorgaanbieders, noch vraagt zij (periodieke) rapportages. De NMa is, als het ware, bureaucratieneutraal. Wel is het van belang dat zorgaanbieders op de hoogte zijn van, en handelen naar, alle op hen van toepassing zijnde regelgeving. In dat kader passen bijvoorbeeld de Richtsnoeren Zorg van de NMa, die zorgaanbieders daarbij ondersteunen, als ook de aangekondigde gesprekken met de raden van toezicht van thuiszorgorganisaties.
Kunt u uitleggen hoe u kleinschalige thuiszorg tot stand wilt brengen, zonder dat er afspraken over aanbod worden gedaan?4
Zorgkantoren kunnen het element kleinschaligheid in hun inkoopbeleid meenemen. Vervolgens kunnen zij meer zorg inkopen bij organisaties die hun zorgverlening kleinschalig hebben ingericht. Buurtzorg is een voorbeeld van een kleine thuiszorgorganisatie die groot geworden is door eigenstandig te groeien.
Bent u van mening dat er voor kleinschalig thuiszorg meerdere buurt- of wijkgerichte teams zich moeten «aanbieden»? Zo ja, kunt u uitleggen wat hier efficiënt aan is? Zo nee, wat gaat u doen met de bemoeienis van de NMa met de thuiszorg?
Vanuit het oogpunt van effectiviteit en doelmatigheid is het zinvol dat ook voor kleinschalige thuiszorg meerdere organisaties zich gaan aanbieden. Dit voorkomt dat een lokaal monopolie ontstaat waarin cliënten niets meer te kiezen hebben. Keuzevrijheid is van belang voor het behoud van onderscheidingsprikkels, wat positieve gevolgen heeft voor de prijs en de kwaliteit.
De problemen rondom de screening van ministers op Curaçao en het ontslag van het hoofd van de veiligheidsdienst |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het hoofd van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen ontslagen, dezelfde dienst die op dit moment onderzoek doet naar de ministers van het kabinet-Schotte?1
De aansturing en het functioneren van de Veiligheidsdienst is een autonome aangelegenheid, in dit geval van het land Curaçao. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de feitelijke omstandigheden en de beweegredenen van de regering van Curaçao om dergelijke beslissingen te nemen.
Welk verband is er tussen de screening van de ministers van het kabinet-Schotte en het ontslag van het hoofd van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht in het Antilliaans Dagblad dat mogelijk sprake is van het lekken van «uiterst gevoelige» informatie?1
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van het voornemen van dit ontslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom hebt u geen actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat een veiligheidsdienst een screening moet doen voorafgaand aan de benoeming van ministers?
In zijn algemeenheid deel ik de opvatting dat het wenselijk is om een screening van bewindspersonen voor hun benoeming plaats te laten vinden.
Waarom vindt deze screening van ministers op Curaçao pas plaats nadat het kabinet is geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunt u de Kamer verzekeren dat de screening van ministers op Curaçao op een goede manier zal plaatsvinden?
In beginsel is de screening van bewindspersonen op Curaçao een autonome verantwoordelijkheid van het land Curaçao en is er in eerste aanleg geen rol voor de minister van Koninkrijksrelaties. Aangezien het onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, acht ik het niet opportuun te speculeren over de kwaliteit van de nog vast te stellen uitkomst van de screening en eventuele door de regering van Curaçao danwel de Koninkrijksregering te verbinden gevolgen.
De benoeming van ministers is een autonome aangelegenheid van het land. De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk in dit verband bestaat uit invulling geven aan het waarborgen van deugdelijkheid van bestuur als bedoeld in artikel 43, tweede lid van het Statuut voor het Koninkrijk. Ingrijpen in de autonomie van een land om de deugdelijkheid van bestuur te waarborgen moet worden beschouwd als een ultimum remedium. Niettemin zal ik de afwikkeling van het proces van screening kritisch volgen, mede tegen de achtergrond van hetgeen artikel 43, lid 2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt.
Hoe is de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij de huidige screening van ministers op Curaçao betrokken?
De AIVD is niet betrokken bij de screening van ministers op Curaçao. Het mandaat van de AIVD wordt begrensd door artikel 6 van de WIV 2002, dat in het teken staat van de eigen nationale veiligheid. Nationale veiligheid is een landsaangelegenheid waarvoor uitsluitend de landsorganen competent zijn. Dat betekent dat onderzoeken in het kader van de nationale veiligheid van Curaçao – waartoe naar wordt aangenomen ook het screenen van ministers behoort – een autonome verantwoordelijkheid is van het land Curaçao dat zich daarbij bedient van de eigen veiligheidsdienst.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor zichzelf als minister van Koninkrijksrelaties voor een goede screening van ministers op Curaçao, dit mede gezien de verantwoordelijkheid die het Statuut u geeft voor het verzekeren van goed bestuur?
Zie antwoord vraag 7.
Zou u deze vraag zo spoedig mogelijk willen beantwoorden omdat het onderzoek nu loopt en beantwoording binnen de reguliere tijd te laat is?
Ja.
Over gevechten in Uruzgan in september en oktober 2007 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het Wikileaks-document over Afghanistan1 over een groot gevecht op 1 oktober 2007 in de buurt van Deh Rawod, waarbij 60 doden onder de Taliban zijn gemeld door de Amerikaanse militairen?1
Welke informatie hebt u over het aantal slachtoffers dat in dat gevecht is gevallen? Waarom hebt u dat cijfer nooit bekend gemaakt aan de Kamer?2
In antwoorden op Kamervragen (vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen 272, 273) is gemeld dat de situatie rond Deh Rawod in september 2007 aanzienlijk was verslechterd. Ook is indertijd in de periodieke stand van zaken brieven en Weekoverzicht Defensie-operaties melding gemaakt van de instabiele situatie rondom Deh Rawod. In september 2007 zagen ISAF en het Afghaanse leger zich genoodzaakt diverse tegenacties uit te voeren om de opmars van vijandelijke strijders te stuiten. Eind september en begin oktober 2007 zijn Nederlandse eenheden en eenheden van andere landen meerdere malen in gevecht geraakt. Deze gevechten hebben onder meer plaatsgevonden bij Chora en Deh Rawod, en in de omgeving van de patrouillebasis Poentjak. Daarbij is op diverse momenten luchtsteun geleverd door zowel Nederlandse eenheden als eenheden van andere landen. Tactische details over gevechtsoperaties worden uit veiligheidsoverwegingen niet vermeld.
Bij gevechten op 25 en 26 september 2007, waar geen Nederlandse eenheden bij betrokken waren, zijn waarschijnlijk enkele tientallen burgerslachtoffers gevallen. U bent hierover geïnformeerd (vergaderjaar 2007–2008, Kamerstuk 27 952 nr. 852).
Op 1 oktober hebben gevechten plaatsgevonden nadat een Nederlandse eenheid ten zuiden van Deh Rawod vijandelijke strijders had waargenomen. Tijdens het vuurgevecht dat volgde is luchtsteun geleverd door een Nederlandse F16, Apachehelikopters en vuursteun door de Nederlandse artillerie-eenheid. Tijdens deze gevechten is een aanzienlijk aantal vijandelijke strijders omgekomen. Gezien de geldende eisen van zorgvuldigheid doet Defensie geen mededelingen over schattingen en over onbevestigde berichten met betrekking tot aantallen omgekomen vijandelijke strijders. Het aantal van 60 vijandelijke strijders dat door Wikileaks naar buiten is gebracht, is afkomstig uit een eerste schatting; vanwege de veiligheidsomstandigheden waarin toen moest worden opgetreden kunnen precieze aantallen niet worden bevestigd. Volgens de beschikbare informatie zijn er geen burgerslachtoffers gevallen tijdens het gevecht van 1 oktober 2007.
Zijn bij dit gevecht ook Nederlandse grondtroepen ingezet? Zo ja, welke eenheden waren dat en om hoeveel personen ging het? Welke bondgenootschappelijk eenheden werden daarbij ook ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een precies overzicht geven van alle gevechten die bedoeld worden met de beschrijving in het weekoverzicht van 4 oktober 2007?3 Kunt u daarbij per geval melden welke zowel Nederlandse als bondgenootschappelijke eenheden hierbij betrokken waren en welk materieel ingezet is en hoeveel slachtoffers daarbij, in de afzonderlijke gevechten, zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit de officiële mededeling aan de Kamer niet is op te maken dat op 1 oktober 2007 een groot gevecht in de omgeving van Dew Rawod heeft plaats gehad? Indien nee, waarom niet? Deelt u de mening dat uw informatievoorziening tekort schiet om een goed beeld en derhalve goede parlementaire controle mogelijk te maken? Bent u bereid uw voorlichtingsbeleid aan te passen zodat deze gegevens wel direct bekend worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven is de ernstig verslechterde situatie bij Deh Rawod bij herhaling gemeld. Tactische details over gevechtsoperaties worden uit operationele- en veiligheidsoverwegingen niet openbaar gemaakt. De basis van het communicatiebeleid van Defensie, zoals ook verwoord in het «Communicatieplan ISAF Stage III Uruzgan», geeft uiting aan de transparantie die Defensie betracht bij de berichtgeving over operaties. Deze transparantie blijkt uit de periodieke stand van zakenbrieven die aan het parlement zijn gestuurd, incidentele Kamerbrieven, bezoeken van parlementsleden aan het operatiegebied, het Weekoverzicht Defensie-operaties dat wekelijks op de website van Defensie wordt geplaatst, aanvullende berichtgeving op de website van Defensie, persbriefings, persberichten en door berichtgeving van een groot aantal embedded journalisten. De enige beperking die aan deze embedded journalisten is opgelegd, is dat publicaties de veiligheid van operaties en de persoonlijke veiligheid van troepen, journalisten en Afghanen niet in gevaar brengen. Journalisten kunnen ook unembedded, dus buiten Defensie om, naar Afghanistan afreizen. Ter plaatse kunnen zij zich dan eventueel tijdelijk als embeddedjournalist bij de Nederlandse troepen aansluiten. Ook in de genoemde periode zijn journalisten mee geweest op patrouilles in de omgeving en zij hebben de situatie onafhankelijk kunnen observeren. Defensie is voornemens deze transparantie op deze wijze te continueren in toekomstige operaties.
Over aanwijzingen dat er toch druk op de staf van InHolland is gelegd inzake sjoemelen met diploma's |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat docenten bij InHolland wel onder druk zouden zijn gezet om (te) makkelijk diploma's te verstrekken aan studenten?1
De Volkskrant stelt dat de verklaringen van de betreffende docenten die zij in bezit heeft haaks staan op de conclusies van de commissie Leers, die bij InHolland afgelopen zomer nader onderzoek heeft gedaan naar de signalen dat diploma’s ten onrechte zouden worden afgegeven.
De Commissie geeft aan «niet feitelijk te kunnen vaststellen dat docenten op onoorbare wijze onder druk zouden zijn gezet om mee te werken aan het gemakkelijk verlenen van vervangende opdrachten. Er zijn docenten geweest die tegen de Commissie hebben gezegd dat er collega’s zijn die een dergelijke druk ervaren hebben. Duidelijk is dat de rendementscoach docenten persoonlijk heeft benaderd om mee te werken aan vervangende opdrachten. De ervaren docenten hebben dat mogelijk als druk, maar niet als onoorbare druk ervaren; wellicht dat er jongere, minder ervaren docenten zijn geweest die dit wel in enige mate als zodanig hebben ervaren. Ondanks nadrukkelijke pogingen van de Commissie zijn geen docenten gevonden die wilde bevestigen dat zij op een onoorbare wijze onder druk zijn gezet.» Met andere woorden er kan volgens de commissie niet aangetoond worden dat er sprake is van onoorbare druk op docenten, maar het kan wel zo zijn dat docenten druk hebben ervaren.
Momenteel loopt er een diepgaand onderzoek van de Inspectie (samen met de NVAO) naar de kwaliteit van de alternatieve afstudeertrajecten van MEM en een aantal andere opleidingen van InHolland. Op grond van dit onderzoek moet definitief bepaald worden of er aan studenten diploma’s zijn uitgereikt zonder dat zij aan de normen van slagen voldoen. In de gesprekken die de Inspectie hierover voert met InHolland, inclusief die met het CvB, komt «druk op personeel» expliciet aan de orde.
Verder voert de Inspectie bij alle hoger onderwijsinstellingen een onderzoek uit naar alternatieve afstudeertrajecten voor langstuderenden. Daarin besteedt de Inspectie bijzondere aandacht aan meldingen of klachten van docenten die zich binnen de instelling onder druk gezet voelen om kwaliteitsnormen voor tentaminering en examinering te verlagen. Signalen over «druk op personeel» worden door de Inspectie aan de betreffende instelling voorgelegd met een verzoek om reactie. In de tussenrapportage van dit onderzoek is door de Inspectie opgemerkt dat van 9 instellingen signalen over «druk op personeel» (om toetsen niet te moeilijk te maken of om bepaalde slagingspercentages te realiseren) bekend zijn.
Beschikt u en/of de onderwijsinspectie over dezelfde verslagen als die waar de Volkskrant de beweringen op baseert?
Mij noch de inspectie is bekend over welke materialen de volkskrant beschikt. De inspectie beschouwt het genoemde artikel als een belangrijk signaal dat tot op de bodem zal worden uitgezocht. De inspectie zal in het kader van het lopende onderzoek met de betrokkenen bij MEM gesprekken voeren inclusief de docenten Het thema «druk op docenten» zal daarbij zeer nadrukkelijk aan de orde komen.
Acht u de gesprekken, gevoerd door de commissie Leers, met de betrokkenen grondig genoeg gevoerd? Hoe verklaart u dat uit de in het artikel aangehaalde gesprekken een ander beeld ontstaat dan uit de uitkomsten van de commissie Leers?
Ik heb op dit moment geen aanleiding om te twijfelen aan de grondigheid van het onderzoek van de commissie Leers op dit punt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om bij de onderwijsinspectie aan te dringen om de door de commissie Leers gedane gesprekken over te doen en op de in het artikel genoemde «druk» grondiger door te vragen?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
De door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan exoten doet Westen trillen»,1 en het artikel «China curbs flow of crucial minerals»?2
Ja.
Deelt u de mening dat zeldzame metalen, zoals bijvoorbeeld tantaal, neodymium, praesodimium en dysprosium, van groot belang zijn voor innovatieve sectoren van de industrie?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat China heeft aangekondigd de export van zeldzame metalen te beperken? Kunt u aangeven of andere landen in 2010 vergelijkbare maatregels hebben afgekondigd?
Ja. In juni 2010 hebben de Chinese autoriteiten de exportquota voor zeldzame aardmetalen («rare earth elements, REE») voor het tweede semester van 2010 naar beneden bijgesteld. De jaarlijkse exportquota voor zeldzame aardmetalen zijn in 2010 met 32% verlaagd voor Chinese bedrijven en met 54% voor buitenlandse bedrijven ten opzichte van 2009.
Naast China produceren India en Brazilië ook zeldzame aardmetalen voor de wereldmarkt. In 2010 hebben deze landen geen vergelijkbare maatregelen afgekondigd om de export van zeldzame aardmetalen te beperken.
Kunt u in kaart brengen wat het effect van deze Chinese beleidswijziging zal zijn voor de Nederlandse grondstoffenzekerheid in het algemeen en welke industrieën het meest afhankelijk zijn van de desbetreffende grondstoffen in het bijzonder?
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidsprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Om de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van grondstoffen beter in kaart te krijgen, heeft het ministerie van EL&I opdracht gegeven aan het CBS en TNO om te onderzoeken welke industrieën in Nederland het meest afhankelijk zijn van 44 «kritische grondstoffen». De keuze voor 41 van deze grondstoffen is gebaseerd op het rapport «Critical raw materials for the EU»3 uit juli 2010, waarin de Europese Commissie grondstoffen heeft geselecteerd waarvan de beschikbaarheid in de nabije toekomst kritiek zou kunnen worden. De groep «zeldzame aardmetalen» maakt onderdeel uit van deze geselecteerde kritische grondstoffen. Op basis van expertbeoordeling zijn fosfor, uranium en goud toegevoegd aan de lijst grondstoffen. De resultaten van dit CBS/TNO onderzoek zijn op 5 november 2010 gepresenteerd.4 Hieruit blijkt dat met name de productgroepen glas en bouwmaterialen, basismetalen, metaalproducten, machinebouw en uitrusting, kantoorapparatuur en computers, elektronische machines, medische, precisie- en optische apparaten, autos en andere transportvormen, elektriciteit en gas afhankelijk zijn van de 44 «kritische grondstoffen» voor hun productie. In financiële zin zijn met name de industrieën die zich bezig houden met het fabriceren van basismetalen en metaalproducten, machinebouw en uitrusting en de bouw van transportuitrusting sterk afhankelijk van de 44 «kritische grondstoffen».
Naar aanleiding van de resultaten van deze voorstudie zal in samenwerking met relevante bedrijven en branche-organisaties in meer detail gekeken worden naar de afhankelijkheid van de Nederlandse industrie van deze «kritische grondstoffen», waaronder de afhankelijkheid van zeldzame aardmetalen.
Kunt u aangeven hoe u de Nederlandse grondstoffenzekerheid zult waarborgen?
Het veiligstellen van de toegang tot en beschikbaarheid van grondstoffen staat hoog op de agenda van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De gezamenlijke inzet is om onze grondstofzekerheid te waarborgen op een zodanige manier dat de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt en de voorzieningszekerheid voor toekomstige generaties duurzaam op peil blijft. Dit wordt langs verschillende wegen vorm gegeven.
Op internationaal niveau is het van belang de restricties in grondstoffenhandel, zoals de Chinese exportbeperkingen, te bestrijden. Het is ons te doen om transparantie en goede werking van markten. De nadruk ligt hierbij op de handhaving van internationale handelsregels in het kader van de WTO, het opnemen van relevante handelsdisciplines voor grondstoffen in de lopende en toekomstige onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden en het aangaan van de dialoog met strategische partners, zowel importeurs als exporteurs van grondstoffen.
Belangrijk is om hierbij op te merken dat er wat betreft grondstoffenzekerheid nauw wordt samengewerkt in Europees verband. Nederland onderschrijft de doelstellingen van «Raw Materials Initiative»5 uit 2008. In deze mededeling van de Europese Commissie is het de inzet om de Europese consumptie van primaire grondstoffen terug te dringen, de beschikbaarheid van grondstoffen die binnen de EU gevonden worden te vergroten en het duurzame aanbod van grondstoffen uit derde landen veilig stellen. Eind deze maand wordt een update van deze Europese grondstoffenstrategie verwacht.
Op nationaal niveau worden de uitdagingen rond de Nederlandse grondstoffenzekerheid op twee manieren geadresseerd. Ten eerste richt Nederland zich op innovatie van geavanceerde vervangingsproducten van kritische grondstoffen (substitutie). Daarnaast zet Nederland in op het hergebruik van grondstoffen (recycling).
Steunt u de Duitse oproep aan de Europese Commissie en de Wereldhandelsorganisatie om te interveniëren ten gunste van vrijhandel en vrije toegang tot deze zeldzame metalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in vraag 5 aangegeven is het bestrijden van de beperkingen in grondstoffenhandel één van de manieren om de Nederlandse grondstoffenzekerheid te waarborgen. In dit kader wijs ik graag op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege de in onze ogen onrechtmatige exportbeperkingen op negen grondstoffen6. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
De toegankelijkheid van privacygevoelige informatie voor derden, waaronder particuliere recherchebureaus |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het gemak waarmee privacygevoelige informatie bij bedrijven en instanties kan worden vergaard, zoals getoond in de uitzending van de VPRO?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending, waarin wordt getoond hoe een particulier onder valse voorwendselen telefonisch en op eenvoudige wijze privacygevoelige informatie aan bedrijven en instanties ontfutselt (het zg. pretexting). Daarnaast worden diverse technische methoden en software getoond waarmee privacygevoelige informatie kan worden onderschept. De wijze waarop dit geschiedt, lijkt relatief makkelijk, maar vereist specialistische kennis.
In hoeverre schat u in dat dezelfde mogelijkheden bestaan en met succes gebruikt worden bij het vergaren van privacygevoelige informatie door overheidsinstanties? Welke maatregelen neemt de overheid om dit gevaar weg te nemen?
In beginsel kan iedereen met kwade bedoelingen de methodes gebruiken die in de uitzending worden getoond. Als ambtenaren gebruik maken van de bedoelde methoden als in antwoord 1 bedoeld, dan maken zij zich schuldig aan strafbare feiten en kan strafvervolging worden ingesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de stelling, zoals geopperd in de VPRO-uitzending, dat de regels voor het vergaren van privacygevoelige informatie voor particulieren minder strikt zijn dan voor politie en justitie? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Er is een wezenlijk verschil tussen de bevoegdheden van politie en justitie enerzijds en particulieren – in welke hoedanigheid dan ook – anderzijds. Inbreuken op grondrechten (zoals het recht op privacy) door de overheid, kunnen alleen plaatsvinden, indien dat handelen wettelijk is gelegitimeerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld politie en justitie bij het gebruikmaken van strafvorderlijke bevoegdheden en het vergaren van gegevens zijn gebonden aan de regels uit het Wetboek van Strafvordering.
Particulieren oefenen geen overheidsmacht uit en worden derhalve niet beperkt door het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn wel aan andere regelgeving gebonden, zoals het Wetboek van Strafrecht. Daarin zijn onder meer strafbepalingen opgenomen die zien op het op onrechtmatige wijze vergaren van (privacygevoelige) gegevens. Bij overtreding daarvan kan strafvervolging worden ingesteld.
Bij het vergaren van persoonsgegevens dienen particulieren zich voorts te houden aan de daarvoor geldende regels uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet richt zich tot een ieder die persoonsgegevens verwerkt. De regelgeving voor particulieren is in die zin niet minder strikt.
Bent u op de hoogte van overheidsinstanties die op de wijze zoals geschetst in bovengenoemde uitzending opdrachten verlenen aan werkende recherchebureaus? Zo ja, acht u dit rechtmatig?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om voorlichtingsactiviteiten te ontplooien teneinde de private en publieke sector meer bewust te maken van de praktijken zoals weergegeven in de bovengenoemde uitzending? Zo ja, hoe wil u daar uitvoer aan geven? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die in de publieke of private sector persoonsgegevens verwerkt, moet zich houden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet ziet ook op de verstrekking van persoonsgegevens. Het is dus primair de wettelijke taak van de bedrijven en instanties zelf om zich daaraan te houden en hun medewerkers zodanig te instrueren dat de Wbp wordt nageleefd.
Dit neemt niet weg dat het College bescherming persoonsgegevens (CBP), als onafhankelijke toezichthouder, ervoor heeft gekozen om de private en publieke sector meer bewust te maken van het belang van naleving van de wet door middel van zijn handhavingsactiviteiten.
Het CBP geeft voorlichting aan de hand van deze praktijk. Het CBP geeft voorts algemene voorlichting via zijn website. Daarnaast biedt het CBP een aantal instrumenten die bedrijven en overheidsinstellingen kunnen helpen bij naleving van de wet, zoals richtsnoeren en zienswijzen.
Overigens heeft de overheid in 2009 en 2010 een brede publiekscampagne Veilig Internetten gevoerd. Daarbij is het brede publiek via radio, tv en internet gewaarschuwd om ook op internet voorzichtig te zijn met de eigen persoonsgegevens.
Doorgifte van seriennummers van navigatiesystemen na diefstal |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autokrakers stelen graag uit Volkswagen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet Politiegegevens de politie verbiedt om na aangifte van diefstal van navigatiesystemen het serienummer aan de fabrikant door te geven? Zo ja, kunt u de redenen hiervoor aangeven?
Nee, de Wet Politiegegevens verzet zich niet tegen doorgifte van serienummers van navigatiesystemen aan de fabrikant. Het recht op bescherming van de persoonlijke levensfeer is hier niet in het geding. De fabrikant beschikt immers al over de serienummers en de daaraan gekoppelde NAW-gegevens. Naar mijn mening ligt het primair op de weg van de aangever zelf het om serienummer van het navigatiesysteem aan de fabrikant door te geven om zodoende te bewerkstelligen dat het onmogelijk wordt gemaakt het gestolen apparaat in te bouwen in een andere auto.
Is het waar dat in de rest van Europa wel doorgifte van serienummers van gesloten navigatiesystemen aan de fabrikant plaatsvindt? Weet u of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd?
Voor zover mij bekend is er alleen in Duitsland sprake van dat de politie stelselmatig diefstal van navigatiesystemen aan bepaalde autofabrikanten doorgeeft. In geval van diefstal van navigatiesystemen uit een BMW, Mercedes of een voertuig van de VAG-groep geeft de politie het kenteken van het voertuig (en dus niet de serienummers van gestolen navigatiesystemen!) door aan de bewuste autofabrikant. Het is mij niet bekend of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd.
Bent u in navolging van andere Europese landen bereid de Wet Politiegegevens in deze te wijzigen?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is wijziging van de Wet Politiegegevens niet noodzakelijk om doorgifte van serienummers van navigatieapparatuur mogelijk te maken.
Is het waar dat diefstal van navigatiesystemen geen prioriteit heeft voor de politie? Wat gaat u ondernemen opdat diefstal van navigatiesystemen wel hogere prioriteit geniet?
Diefstal van navigatiesystemen is een vorm van auto-inbraak. Auto-inbraak betreft zowel diefstal van losse items die in de auto worden achtergelaten («diefstal uit auto») alsook de vaste componenten of ingebouwde accessoires van de auto (airbags, vaste navigatieapparatuur, etc. zogenaamd «diefstal vanaf auto»). Dit onderscheid is van belang omdat ook het type inbreker verschilt. Diefstal uit auto’s betreft veelal (verslaafde) veelplegers die wijkgebonden opereren. Diefstal vanaf auto’s waaronder begrepen diefstal van navigatiesystemen, komt vaak voor rekening van wat wel wordt genoemd mobiel banditisme. Min of meer georganiseerde criminaliteit die gepleegd wordt door rondtrekkende groeperingen. Beide categorieën auto-inbrekers vergen een eigen aanpak in zowel preventieve als repressieve zin.
Op dit moment voert het Korps Landelijke Politie Diensten een analyse uit op de meer georganiseerde vormen van auto-inbraak. Op grond daarvan kan besloten worden een opsporingsonderzoek te starten dat vanwege de (inter)nationale aspecten het meest geëigend is voor een bovenregionaal rechercheteam.
Overigens ben ik van mening dat waar het specifiek om preventie van diefstal van navigatiesystemen gaat de autofabrikanten een grote verantwoordelijkheid dragen. Het is nu nog te gemakkelijk om een systeem in zijn geheel en zonder schade uit een voertuig te halen en te hergebruiken in een ander voertuig. Ook op het vlak van preventie valt er dus nog veel te winnen.
De stichting Aanpak voertuigcriminaliteit – die ook in het bewuste krantenartikel in Trouw van 22 oktober 2010 wordt genoemd en waarin een tiental publiek private partijen samenwerkt waaronder ook de politie, en het openbaar ministerie – heeft recentelijk voorstellen gedaan voor een integrale aanpak van auto-inbraak. Ik ga bezien in hoeverre de uitvoering van deze voorstellen wenselijk en mogelijk is.
Terugvordering van Wet Werk en Bijstand (WWB) budgetten door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u bij de gemeente Rotterdam delen van het WWB budget teruggevorderd, die door deze gemeente werden ingezet voor de financiering van Regionaal opleidingscentrum (ROC) contracten voor risicojongeren, omdat de gemeente deze niet binnen de daarvoor geldende regels heeft uitgegeven?
Ja, ik heb een besluit tot terugvordering van 25 mln. van de gemeente Rotterdam genomen.
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) 2008 dient bij onrechtmatige besteding, overgegaan te worden tot terugvordering bij Rotterdam. De terugvordering betreft uitgaven uit 2008 die betrekking hebben op de ondersteuning van zgn. risicoleerlingen op ROC ’s om voortijdig schooluitval te voorkomen. Deze uitgaven aan personen die nog regulier onderwijs volgen, kunnen op grond van de toenmalige vigerende regelgeving niet ten laste van de ontvangen WWB-middelen worden gebracht. Als voorwaarde bij de toekenning van re-integratievoorzieningen gold toentertijd ondermeer dat deze personen beschikbaar moesten zijn voor de arbeidsmarkt en daarom als werkloos-werkzoekend moesten staan ingeschreven bij het UWV. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd, aangezien zij nog regulier onderwijs volgen. Hierdoor is niet aan een toentertijd expliciet in de WWB gestelde eis voldaan.
Kunt u ingaan op eventuele aanpassingen van de regels sindsdien?
De Wet Participatiebudget is 1 januari 2009 in werking getreden. Daarin zijn de re-integratiemiddelen, inburgeringsgelden en educatiemiddelen samengevoegd.
De middelen van het participatiebudget kunnen worden ingezet voor een brede doelgroep van een in Nederland woonachtige Nederlander of daaraan gelijkgestelde vanaf 18 jaar.
Op grond van artikel 3; eerste lid van de wet kan het College van B&W aan personen van de doelgroepopleidingen educatie- of re-integratievoorzieningen aanbieden of aan personen van de doelgroep inburgering- of taalkennisvoorzieningen aanbieden of vaststellen.
In aanvulling hierop is in artikel 3; derde lid van de Wet participatiebudget opgenomen, dat het college van B&W re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen van 16- of 17 jaar oud, voor wie de leerplicht of de kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en ten aanzien waarvan het College van oordeel is dat een leer-werktraject geraden is, voor zover deze re- integratievoorziening voorziet in de kosten van ondersteuning die nodig zijn bij een leer-werktraject voor die personen.
Is het zo dat deze WWB gelden onder de huidige regelgeving niet teruggevorderd zouden worden?
De zogenoemde werkmiddelen van de WWB waaruit re-integratievoorzieningen worden bekostigd zijn per 1-1-2009 overgeheveld naar de Wet Participatiebudget.
Artikel 3, derde lid is in deze wet opgenomen, om de ondersteuning van leerwerktrajecten voor personen in de doelgroep mogelijk te maken. Terugvordering is niet aan de orde voor zover de aan de gemeente beschikbaar gestelde middelen rechtmatig worden besteed.
De uitgaven voor de ondersteuning van risicojongeren zijn onder het Participatiebudget rechtmatig, indien aan alle de in de regelgeving gestelde eisen wordt voldaan en de accountant de rechtmatigheid van de uitgaven heeft beoordeeld en geen opmerkingen heeft bij de rechtmatigheid. Aangezien een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, is hierover geen eensluidend antwoord te geven.
Heeft de gemeente Rotterdam over de besteding van het WWB budget gesproken met vertegenwoordigers van het ministerie van SZW? Zo ja, heeft het ministerie van SZW bij die gelegenheid haar bezwaren tegen de voorgestelde besteding kenbaar gemaakt?
Er zijn in de loop van de tijd diverse overleggen en contacten geweest waarop dit onderwerp aan de orde is geweest. De gemeente Rotterdam heeft er steeds op aangedrongen om financiering van bedoelde uitgaven ten laste van de WWB mogelijk te maken. Op grond van de Wet werk en bijstand is dit niet mogelijk en SZW heeft hierop steeds gewezen.
Het toenmalige kabinet achtte een specifieke oplossing voor Rotterdam niet mogelijk. Het kabinet was van oordeel dat het onderwerp van de risicojongeren en schooluitval in een breder perspectief dient te worden geplaatst en dat gewacht zou moeten worden op de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget.
Deelt u de mening dat een rigide toepassing van regels een effectieve en binnen de doelstelling van de regelgeving passende aanwending van middelen niet in de weg mag staan?
Het anticiperen op toekomstige regelgeving is alleen vooraf door middel van een aan de Staten Generaal kenbaar gemaakt gedoogbesluit mogelijk. Een dergelijk besluit kan in een geval zoals dit, zich niet alleen op één gemeente richten. Die weg is toen niet bewandeld. Dit gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Uitgangspunt is dat de uitgaven geschieden op grond van de op dat moment vigerende regelgeving.
Over het onttrekken van rechten aan de Europese emissiehandelsysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Natuur en Milieu introduceert CO2-markt»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan rechten te onttrekken aan het Europese emissiehandelssysteem met als enige doel ze te vernietigen? Past de door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde praktijk in de opzet van het Europese emissiehandelssysteem en is het systeem daarvoor bedoeld? Is deze praktijk extern geborgd?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Verdrag van Kyoto. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel.
Een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Dit wordt als relatief duur beschouwd. Met het initiatief CO2markt wil Stichting Natuur en Milieu (SNM) deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
Welke andere voorbeelden zijn er bekend van het doelbewust ter vernietiging onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem?
In elk land dat over een CO2-register beschikt, is het mogelijk om rechten aan het emissiehandelssysteem te onttrekken; dit is inherent aan het systeem. Terwijl het in Nederland nog vrij nieuw is, vindt het vrijwillig annuleren van emissierechten in andere landen, zowel binnen als buiten de EU, al langer plaats. In 2008 en 2009 zijn wereldwijd in totaal bijna 1,5 miljoen emissierechten geannuleerd. In het Verenigd Koninkrijk en Zweden vindt dit op dezelfde manier plaats als in Nederland. Ook daar zijn organisaties opgericht die burgers en bedrijven de mogelijkheid bieden om emissierechten te annuleren.
Kunnen particulieren die de betreffende CO2-rechten kopen er zeker van zijn dat dit leidt tot CO2-reductie?
Ja. De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager. Dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Zou u de CO2-markt van Natuur en Milieu eerder kwalificeren als moderne aflaat of als effectieve emissiecompensatie? Kortom: leidt dit tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot, of is dit voor burgers slechts een legitimatie om weliswaar rechten op te kopen maar geen energiebesparende maatregelen te nemen of hun huis te isoleren?
Zie mijn antwoord onder vraag 4; het annuleren van rechten leidt tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot.
Kunt u een breder overzicht geven van de diverse gebruikte systemen op dit gebied en daarbij uiteenzetten welke verschillen er bestaan in effectiviteit?
Het vrijwillig annuleren van emissierechten is een nieuwe vorm van klimaatcompensatie. Door middel van het annuleren van emissierechten compenseren burgers hun CO2-uitstoot. Andere vormen van klimaatcompensatie zijn: het aanplanten van bomen, investeren in duurzame energie en investeren in energiebesparing.
Er bestaat een aantal verschillen tussen vrijwillig annuleren en de andere vormen van klimaatcompensatie.
Over bijstorten in de pensioenpolis |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pensioenstrop voor oude baas bij waardeoverdracht»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever bij vertrek van zijn werknemer soms tienduizenden euro’s moet bijstorten in de pensioenpolis bij de verplichte waardeoverdracht? Hoe vaak komt zo'n verplichte bijstorting per jaar voor?
Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar en die met uitgaande waardeoverdracht worden geconfronteerd naar een andere verzekeraar. SZW, noch DNB beschikt over gegevens hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. Wel heb ik de indruk op grond van een schatting van het Verbond van Verzekeraars, dat bijbetaling kan leiden tot individuele problemen bij in potentie een omvangrijke groep bedrijven in het midden- en kleinbedrijf.
De bijbetalingsproblematiek zoals in de vragen geschetst, kan zich voordoen als de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken bij uitkering- en kapitaalovereenkomsten en bij premieovereenkomsten waarbij tussentijds een aanspraak op kapitaal of uitkering wordt ingekocht, meer bedraagt dan het tot dat moment gefinancierde deel van de aanspraken. Voor zover die aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht alsnog te gebeuren. De berekening van de overdrachtswaarde geschiedt sinds 2008 aan de hand van de marktrente (rentetermijnstructuur). Deze rente is tussen 2008 en 2011 gedaald van 4,926% naar 2,984%. Deze daling kan leiden tot bijbetaling door de oude werkgever.
Verandering van baan leidt overigens lang niet altijd tot forse bijbetalingen:
Een en ander laat echter onverlet dat het in individuele situaties kan gaan om forse bedragen en dat die situaties zich bij veel bedrijven in het midden- en kleinbedrijf kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat deze verplichte nabetaling zeer belemmerend kan werken op de arbeidsmarkt en dat er snel een oplossing gezocht moet worden voor het probleem van bijbetalingen voor beide werkgevers bij de verplichte waardeoverdracht van pensioenen?
Op zich zou het kunnen dat de bijbetalingsproblematiek de arbeidsmarktmobiliteit tegenwerkt. Ik heb hierover geen harde gegevens. Voor het effect op de arbeidsmobiliteit is nog van belang dat doorgaans pas nadat een werknemer van baan is gewisseld en de nieuwe werkgever betrokkene heeft aangenomen, eventuele waardeoverdracht aan de orde is. Eerst dan ontstaat ook zicht op (de hoogte van) de bijbetaling. Dan heeft de wisseling van baan wel al plaatsgevonden.
Overigens is waardeoverdracht niet verplicht. Wel zijn er situaties waarin een pensioenuitvoerder op grond van de pensioenregelgeving moet meewerken als een ex-deelnemer verzoekt om waardeoverdracht. Het komt voor dat werkgevers in geval van bijbetaling, werknemers verzoeken om af te zien van hun recht op waardeoverdracht. Zo kunnen werkgevers de bijbetalingsproblematiek voorkomen. Voor werknemers hoeft het achterwege laten van waardeoverdracht – bijvoorbeeld bij middelloon- en beschikbare premieregelingen – niet financieel nadelig te zijn.
Daar waar gevraagd wordt om een oplossing voor beide werkgevers, ga ik er vanuit dat hiermee de situaties zijn bedoeld waarin sprake is van bijbetaling door de oude of de nieuwe werkgever zoals aan de orde in artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, respectievelijk artikel 19, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Ik ben met de Kamer eens dat een oplossing voor beide bijbetalingsvraagstukken wenselijk is. Er zijn schrijnende situaties mogelijk bij beide kwesties. Ik zal – met de Stichting van de Arbeid en het pensioenveld – inventariseren hoe deze effecten kunnen worden weggenomen of beperkt. In de reeds voorgenomen meer fundamentele discussie over waardeoverdracht zal dit aspect separaat en met voorrang worden behandeld.
Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het eerste kwartaal van 2011, informeren.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie die vraagt om een einde van de bijbetalingsproblematiek en die nog steeds niet is uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of de toezichthouder inzicht in de omvang van de niet afgefinancierde verplichtingen bij Nederlandse verzekeraars?3 Zo nee, wilt u daar onderzoek naar doen?
Er is geen sprake van niet afgefinancierde verplichtingen. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen verzekeraars de pensioenverplichtingen af te financieren. De bijbetalingen zoals hier bedoeld, vinden niet hun oorzaak in onvoldoende affinanciering, maar in verschillen in rentevoeten als waardeoverdracht plaatsvindt. Het gaat dan om verschillen tussen de rentevoet die door de verzekeraar wordt gehanteerd richting de deelnemer, de rentevoet die de verzekeraar hanteert voor de bepaling van de technische voorzieningen en de rentevoet die geldt voor de berekening van de over te dragen waarde.
DNB heeft geen inzicht in de omvang van de bijbetalingen. Wat mijn ministerie betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moelijk aan de bak komen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Veel jongeren moeilijk aan de bak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies van het rapport van Manpower dat ondanks dat de vraag naar werknemers stijgt, vier op de tien jongeren onder de 24 jaar moeilijk aan de bak komt?
De conclusie dat vier op de tien jongeren moeilijk aan de bak komt, wordt niet herkend. Op basis van de mij bekende cijfers en onderzoeken, kom ik tot een genuanceerder beeld. Er zijn in Nederland bepaalde groepen jongeren die het moeilijker hebben op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name over jongeren zonder startkwalificatie en voortijdig schoolverlaters, maar ook over jongeren met beperkingen. Mét startkwalificatie hebben jongeren twee keer meer kans op een baan en minder kans op ontslag.
Er zijn in Nederland iets meer dan 2 miljoen jongeren in de leeftijd 15 tot en met 24 jaar. Slechts een klein deel van die jongeren participeert niet in onderwijs of werk. Uit recente CBS cijfers blijkt dat de werkloosheid onder jongeren in het derde kwartaal 2010 opnieuw is afgenomen (12,9% in het tweede kwartaal naar 11,1% in het derde kwartaal). Op basis van de CBS-definitie die ook door het Rijk wordt gehanteerd, is iemand werkloos wanneer hij of zij geen werk heeft, actief op zoek is naar werk en direct beschikbaar is. Dit betekent dat ook jongeren in de leeftijdscategorie 15–24 jaar die op school zitten meetellen in de cijfers. Wanneer we alleen naar de niet-studenten kijken, ligt de werkloosheid dus lager.
In het tweede kwartaal (= «mei») 2010, waren 110 000 jongeren 15–24 werkloos, maar de meeste van hen volgen onderwijs. Een minderheid van 41 000 jongeren is niet-onderwijs volgend en werkloos. Daarvan bezitten er 19 000 ook geen startkwalificatie. In het eerste kwartaal 2010 ging het nog om 54 000 werkloze jongeren, waarvan 25 000 zonder startkwalificatie. Dit betekent dat ook binnen de kwetsbare groep jongeren zonder startkwalificatie er een duidelijke afname zichtbaar is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het actieplan Jeugdwerkloosheid juist deze kwetsbare groep jongeren niet bereikt?
De opvatting dat kwetsbare jongeren niet worden bereikt door het Actieplan, wordt niet gedeeld. Uit de resultaten van het Actieplan blijkt dat de 30 arbeidsmarktregio’s die de Actieplannen regionaal uitvoeren, erin geslaagd zijn om een groot aantal jongeren, namelijk ruim 68 000, te plaatsen op een baan, leerwerkbaan of een stage. Van deze jongeren heeft bijna de helft (31 270) geen startkwalificatie.
Naast het reguliere instrumentarium wordt in het Actieplan ook extra ingezet om de toeleiding naar werk van kwetsbare jongeren te verbeteren. Er zijn specifieke pilots ontwikkeld om de samenwerking tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, opdat de toeleiding naar werk van de kwetsbare jongeren wordt versterkt. Ook heeft het Rijk de regio’s ondersteund om hun aanpak voor toeleiding naar de arbeidsmarkt van kwetsbare jongeren te versterken. In de voortgangsrapportage van 1 september (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257) bent u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid.
Wat is uw inhoudelijke reacties op de drie aanbevelingen die Manpower in haar rapport doet namelijk stimuleren meestergezelrelatie, meer werk-leertrajecten en meer geïntegreerde persoonlijke dienstverlening?
Ik juich het toe dat werkgeversorganisaties zich verdiepen in de kenmerken van de jongere generatie zodat zij tijdig en adequaat hun organisatie daarop kunnen inrichten. Werkgevers kunnen de aanbevelingen uit dit onderzoek aangrijpen om initiatieven te ontwikkelen om deze groep binnenboord te krijgen en te houden. Het arbeidsmarktbeleid richt zich op het vinden van passende manieren om duurzame arbeidsparticipatie te waarborgen. De aanbevelingen die Manpower doet, sluiten hier op aan. Werk-leertrajacten vormen bijvoorbeeld al een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de Wet WIJ.
Bent u bereid het actieplan Jeugdwerkloosheid zodanig aan te passen dat het resulteert in een meer sluitende aanpak die (meer) aansluit op de behoeften van jongeren in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsrapportage van 1 september jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over deze resultaten. Het Actieplan loopt tot in 2011. De resultaten van het Actieplan tot nu toe en de relatief nog korte duur van het Actieplan zijn voor mij geen aanleiding om het Actieplan aan te passen.
Over het vraagstuk dioxinepaling |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Dioxinepaling vraagstuk» in het Visserij Nieuws?1
Ja.
Is het waar dat er op 2 november 2010 een vervolgafspraak is met de sector?
Ja.
Zal tijdens deze afspraak het punt van schadeloosstelling aan de orde komen?
Nee, wel is besproken de voortgang van een privaat keurmerk voor paling en hoe te komen tot een goed werkend en sluitend kwaliteitsborgingssysteem. De inzet van de sectorpartijen is om voor het begin van het palingvisseizoen, april volgend jaar, het keurmerk gereed te hebben.
Volgt u de lijn van uw voorganger zoals uitgesproken tijden het algemeen overleg Visserij op 6 oktober: «Als ondernemers en handelaren hun verantwoordelijkheid niet nemen, kan het niet zo zijn dat de overheid zich in allerlei bochten moet wringen om compensatie, andere activiteiten of wat dan ook op te gaan zoeken.» En «of de vissers recht hebben op nadeelcompensatie. Het antwoord mag helder zijn: wat mij betreft niet.» Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom niet en op welke punten u van plan bent hiervan af te wijken?
Ja.
In het artikel wordt melding gemaakt van een keurmerk voor duurzame paling, vangst in december a.s. en analyse van de paling met verdachte gebieden. Klopt het dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is en dat de sector verantwoordelijkheid draagt voor de keuring?
Nee, het klopt niet dat het vangstverbod op paling met een maand verlengd is. Het vangstverbod geldt in de maanden september, oktober en november. De introductie van het private keurmerk vraagt echter nog enige tijd. Daarom heeft mijn voorganger de sector opgeroepen ervoor te zorgen dat er in december geen paling gevangen wordt in de grote rivieren. Uit het overleg van 2 november kwam naar voren dat de bereidheid onder de beroepsvissers in de benedenrivieren tot vrijwillig stilliggen in december niet aanwezig is bij uitblijven van een financiële vergoeding. De controle op de Warenwetnorm zal dan ook fors aangescherpt worden vanaf december wanneer het huidige vangstverbod op paling eindigt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de voortgang van de voorbereidingen voor de analyse van de paling? Is de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) als controleorgaan toegerust hiervoor of wordt dit onderzoek uitbesteed?
Tot en met 30 november mag er vanwege het aalbeheerplan niet op paling worden gevist. Vanaf 1 december zal de nVWA in de verontreinigde gebieden streng op de dioxinenorm controleren. De nVWA stelt hiervoor een gericht plan van aanpak op. Onderdeel hiervan is een dioxine-analyse van de palingmonsters. De nVWA is zelf niet toegerust analyses uit te voeren naar alle genormeerde dioxines en dioxineachtige PCB’s. De nVWA zal de palingmonsters daarom door het RIKIILT laten analyseren.
De constatering dat asielzoekers slechter behandeld worden dan criminelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Asielzoekers slechter af dan criminelen»?1
Ja.
Kent u het rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht»?2
Ja. Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op dit rapport.3
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren? Gaat u concrete stappen ondernemen om deze toezeggingen alsnog waar te maken? Zo ja, welke? Op wat voor termijn kunnen we de toegezegde verbeteringen verwachten?
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw Kamer is per brief d.d. 29 juni 20104 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Voor de goede orde verwijs ik u voor mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) graag naar mijn bij het antwoord op vraag 2 al genoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober jl.
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat de rechten van de ingesloten vreemdelingen, zoals die in (inter)nationale regelgeving is vastgelegd, niet voldoende worden gewaarborgd?2 Welke stappen gaat u ondernemen om deze rechten wel te waarborgen?
De ISt heeft dit niet geconcludeerd. Er is geen strijd is tussen de nationale en internationale regelgeving. Rechten van ingesloten vreemdelingen worden in de Penitentiaire beginselenwet (PBw) gewaarborgd.
De ISt werpt in het voorwoord van het rapport de vraag op hoe omgegaan moet worden met de door de Raad van Europa opgestelde, niet-bindende, European Prison Rules. De Inspectie heeft aangegeven te onderzoeken of met het oog op haar eigen aanbevelingen hierover meer duidelijkheid kan worden geboden, onder andere door hierover een bijeenkomst te organiseren.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de door de Inspectie voor de Sanctietoepassing gesignaleerde zorgpunten aan te pakken, te weten: i) gebrek aan zinvolle dagbesteding; ii) meerpersoonscellen; iii) de te ver doorgeschoten standaardveiligheidsmaatregelen bij het transport; iv) het ontbreken van landelijke regels voor het bij wijze van uitzondering verlenen van incidenteel begeleid en beveiligd humanitair verlof aan vreemdelingen; v) het samen op een afdeling plaatsen van mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen in het uitzetcentrum Oude Meer; vi) en het veelvuldig in afzondering plaatsen van ingesloten vreemdelingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober 20105.
Wat is uw reactie op ieder van de dertien aanbevelingen die in het rapport worden gedaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de grootschalige stadsvernieuwing in Amsterdam Nieuw West wordt gestaakt |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het samenwerkingsverband Far West wordt opgeheven en dat de sloop 1700 woningen en de nieuwbouw van 3600 woningen niet doorgaat?1
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat vele van deze voorheen voor sloop genomineerde woningen in slechte staat van onderhoud verkeren en dat dit het gevolg is van jarenlange verwaarlozing?
De staat van onderhoud is primair een verantwoordelijkheid van de eigenaar.
Bij uitblijven van grote vernieuwingsvoornemens zullen het beheer en onderhoud, en de leefbaarheid in deze wijken voorrang moeten krijgen bij de corporaties. Beheer en onderhoud mogen als kerntaak van corporaties worden beschouwd. Ook moeten zij waar mogelijk kijken naar oplossingen om de kwaliteit van het wonen te verhogen.
Volgens de corporatie is het merendeel van de woningen, waarvoor Far West sloopvoornemens had, bouwkundig in redelijke staat. Met het reguliere onderhoudsprogramma kunnen deze woningen nog minimaal tien jaar mee, en met een eventueel renovatieprogramma 15 tot 25 jaar.
Een kleine vijfhonderd woningen zijn bouwkundig in slechte staat. Met aanvullend onderhoud en beheer zal de komende vijf jaar de woonkwaliteit hier op peil moeten worden gebracht. Binnen nu en vijf jaar zullen beslissingen moeten worden genomen over grootschalige verbeteringen, hetzij via renovatie, hetzij via (alsnog) sloop-nieuwbouw.
Deelt u de mening dat, indien deze woningen langer – lees meerdere jaren tot zeker tien jaar – verhuurd zullen worden, de kwaliteit van deze woningen verbeterd moet worden en het achterstallig onderhoud moet worden weggewerkt, zodat het woongenot, de eisen met betrekking tot de volksgezondheid en de leefbaarheid van de openbare ruimte gegarandeerd kunnen worden? Zo ja, bent u bereid met de gemeente, stadsdeel en/of betreffende verhuurders hierover in gesprek te gaan, en de Kamer over deze resultaten te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders financieel in staat zullen zijn om het onderhoud en het verbeteren van de betreffende woningvoorraad en openbare ruimte te kunnen financieren? Zo niet, bent u bereid de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders hierin financieel tegemoet te komen?
De lokale partijen moeten in gezamenlijk overleg bepalen welk kwaliteitsniveau van woningen en woonomgeving zij willen nastreven. Ter stimulering van het kwaliteitsniveau is aan de gemeente Amsterdam onlangs nog een bijdrage uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing voor de periode 2010–2015 beschikbaar gesteld. Een additionele financiële tegemoetkoming ligt niet in de rede.
Bent u bereid verscherpt toe te zien op de omstandigheden en kwaliteit van het wonen op basis van de daarvoor geldende wetten en normen, nu er in Amsterdam Nieuw West woningen langer verhuurd gaan worden waaraan jaren lang geen onderhoud is gepleegd onder het motto «ze worden binnenkort toch gesloopt»?
Ik acht de omstandigheden en kwaliteit van het wonen primair een zaak van de lokale partijen met diens verstande, dat te allen tijde aan de bouwregelgeving moet zijn voldaan. Landelijk zijn in de bouwregelgeving ondergrenzen aan kwaliteitniveaus van gebouwen gesteld. Het toezicht op de naleving van de eisen van het Bouwbesluit is in eerste instantie een zaak van de gemeente.
De Gemeente Breda die overstapt op alfhulpen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Breda stapt over op alfahulpen in de Wmo»?1
Ja.
Hoe verhouden zich de plannen van de gemeente Breda om thuiszorgklanten te helpen met zoeken naar alfahulpen en het vervangen van uitgevallen alfahulpen, en het – in de loop der tijd – overgaan op zelf indiceren tot art. 10, lid 1 van de Wmo, waarin staat: «het college van burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden»?
Artikel 10, eerste lid gaat over maatschappelijke ondersteuning in natura. De alfacheque zoals deze door de gemeente zal worden ingevoerd, betreft echter een persoonsgebonden budget (hierna: PGB), waarbij de cliënt de maatschappelijke ondersteuning zelf regelt. De gemeente kan de burger hierbij administratief ondersteunen.
Verder houdt dit artikel voor de gemeente ook de mogelijkheid in om (onderdelen van) maatschappelijke ondersteuning zelf te verrichten, waaronder begrepen het stellen van indicaties. Indien de gemeente Breda, zoals zoveel gemeenten, zelf gaat indiceren, is dit dus niet in strijd met de wet.
Is het voornemen van de gemeente Breda om na verloop van tijd geheel af te gaan van de verplichte aanbesteding voor licht huishoudelijk werk en in zijn geheel over te stappen op alfahulpen in lijn met de Wmo? Zou dat, gezien de keuzevrijheid van burgers, wettelijk mogelijk zijn?
Nee, dat is niet mogelijk. De gemeente is op grond van artikel 6, eerste lid van de Wmo verplicht om de burger een keuze tussen huishoudelijke verzorging in natura en een PGB te bieden (waarmee bijvoorbeeld een alfahulp kan worden ingeschakeld).
Op welke wijze gaat de gemeente Breda cliënten informeren over hun werkgeverschap? Hoe wordt dit administratief geregeld?
Ten aanzien van de keuze voor huishoudelijke verzorging in natura dan wel een PGB, en de verschillende verschijningsvormen daarvan, moet sprake zijn van een «informed consent». De gemeente Breda geeft hierover het navolgende aan. Burgers worden volledig geïnformeerd over de mogelijke keuzen en de tot de voorzieningen behorende consequenties, en zullen ook volledig worden geïnformeerd over de alfacheque en het feit dat zij daarbij werkgever worden met alle verantwoordelijkheden van dien. Deze informatie zal zoveel mogelijk tijdens een huisbezoek worden verstrekt, alsmede door middel van schriftelijke voorlichting.
De administratieve kant van het werkgeverschap wordt ondersteund door een uitvoerende dienst.
Verwacht u dat de overstap van de gemeente Breda op alfahulpen in de Wmo zal betekenen dat thuiszorgmedewerkers zich wederom genoodzaakt zien als alfahulp te werk zullen gaan? Vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Zoals aangegeven schaft de gemeente Breda de huishoudelijke verzorging in natura niet af, maar wordt aan cliënten een extra PGB-mogelijkheid geboden. De gemeente Breda heeft ook aangegeven dat de keuze aan de cliënt is en dat de gemeente niet zal sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen.
Bent u het ermee eens dat de introductie van de Bredase alfacheque rechtstreeks ingaat tegen de ingezette beweging van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen? Zo ja, vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Onderschrijft u het ingezette beleid van het vorige kabinet om meer alfahulpen in loondienst te krijgen?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. Daarnaast zorgde de wetswijziging er ook voor dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak, en de gemeente Breda handelt hiermee niet in strijd.
Herinnert u zich dat bij de wetswijziging Wmo (Kamerstuk 31 795) de vraag aan de orde is geweest of deze wetswijziging een perverse prikkel voor gemeenten zou zijn om juist te sturen op de inzet van zoveel mogelijk alfahulpen. Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het er mee eens dat werkers in de huishoudelijke zorg recht hebben op fatsoenlijke werk voor een fatsoenlijk salaris, sociale zekerheid en de zekerheid van een opgebouwd pensioen?
Een thuiszorgmedewerker kan op verschillende manieren werkzaam zijn, bijvoorbeeld in loondienst van een zorginstelling (waarbij de CAO van toepassing is), in loondienst van een cliënt, al dan niet via de «regeling dienstverlening aan huis», of als zelfstandige zonder personeel. Aan iedere relatievorm zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen. Bij elke relatievorm behoren dus verschillende arbeidsvoorwaarden. Bij de huishoudelijke verzorging in loondienst zijn het de werkgevers en de werknemers die samen het arbeidsvoorwaardenpakket bepalen.
Een hulpverlener heeft dus een ruime keuze om die relatievorm te kiezen, die het beste bij zijn voorkeuren past om in de zorg te werken.
Hoe is de verhouding alfahulpen/thuiszorgmedewerkers op dit moment?
Naar aanleiding van de wetswijziging per 1 januari 2010 en mede als gevolg van de door mijn ministerie beschikbaar gestelde gelden op grond van de Subsidieregeling werkgelegenheidsbevordering thuiszorgsector zijn veel alfahulpen weer in loondienst getreden.
Op dit moment wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktgevolgen van de wetswijziging, zoals mede ingegeven door uw motie van 14 april 2010. Zodra de rapportage over dit onderwerp beschikbaar is, zend ik deze naar uw Kamer.
Het artikel 'Bezuinigingen cultuur raken vooral kinderen' |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bezuinigingen cultuur raken vooral kinderen»1 en het artikel «Kosten bezuiniging hoger dan baten»2 en het artikel «Een op de drie bibliotheken weg door bezuinigingen»3 ?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de «draconische bezuinigingen» het voortbestaan van kleine theaters, muziekscholen en bibliotheken bedreigen?
De aangehaalde berichtgeving heeft betrekking op de gemeentebegrotingen 2011, die in deze periode door de Nederlandse gemeenten worden vastgesteld. Over de omvang van de bezuinigingen en de wijze waarop gemeenten deze invullen, valt op dit moment nog geen algemene uitspraak te doen. Voor een goed begrip van de situatie in de bibliotheeksector is het van belang vast te stellen dat de bekostiging van lokale bibliotheekvoorzieningen al enkele decennia tot de gemeentelijke autonomie behoort. De aangekondigde gemeentelijke bezuinigingen op het lokale bibliotheekwerk zijn het resultaat van gemeentelijk beleid.
Wat zijn precies de gevolgen van de bezuinigingen voor kleine theaters in ons land? Wat zijn precies de gevolgen voor muziekscholen in ons land? Is de vrees dat veel muziekscholen en kleine theaters hun deuren moeten sluiten als gevolg van de bezuinigingen gegrond? Kunt u aangeven met welke gevolgen u rekening heeft gehouden bij het uitzetten van uw beleid?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben de bezuinigingen op de bibliotheken in ons land? Is het bericht waar dat 93% van de bibliotheken te maken krijgt met bezuinigingen? Hoe beoordeelt u de inschatting dat 1100 vestigingen de komende jaren zullen verdwijnen en dat andere vestigingen op hun openingsuren of de boekencollectie zullen moeten bezuinigen?
De branchevereniging openbare bibliotheken (VOB) en het sectorinstituut openbare bibliotheken (SIOB) hebben onderzoek gedaan onder de openbare bibliotheken naar door gemeenten aangekondigde of vastgestelde bezuinigingen.4 Uit dit onderzoek kan de conclusie worden getrokken dat vrijwel alle openbare bibliotheken (93%) in meer of mindere mate te maken zullen krijgen met bezuinigingen. Tevens blijkt uit het onderzoek dat bibliotheken met gemeenten in gesprek zijn over de invulling daarvan. Opties die daarbij genoemd worden, zijn: bezuinigingen op de backoffice, de frontoffice, de collectie, de openingsuren, op het aantal vestigingen of een verhoging van de tarieven. Definitieve besluiten daarover zullen zij naar verwachting in de eerste helft van 2011 nemen. De gemeente Den Haag stelt bijvoorbeeld eerst een nieuw spreidingsplan op, voordat besloten wordt over de manier waarop de voorgenomen bezuiniging wordt uitgevoerd.
Op welke wijze doet u recht aan het voornemen uit het regeerakkoord om bibliotheken zoveel mogelijk te ontzien?
Begin december zal ik de Kamer informeren over de hoofdlijnen van het cultuurbeleid op basis van de voorstellen in het Regeerakkoord. Tevens zal ik de Kamer, zoals aangekondigd door mijn voorganger, eind dit jaar via een voortgangsbrief nader informeren over de stand van zaken bij de bibliotheekinnovatie.
Deelt u de mening, dat het van groot belang is dat kinderen gestimuleerd worden om actief deel nemen aan amateurkunst? Op welke wijze geeft u vorm aan het in het regeerakkoord verwoorde voornemen dat actieve cultuurparticipatie en met name beoefening van de amateurkunst van belang is? Overweegt u om dit beleid te herzien als blijkt dat de bezuinigingen op cultuur kinderen massaal raken?
Hoe beoordeelt u de stelling dat kunst en cultuur juist door deze bezuinigingen elitair dreigen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten met voorbeelden en cijfers uit de praktijk?
Over de plannen voor een "tijdelijke dierentuin" in Hoogeveen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat een dienstverlenend bedrijf in Hoogeveen een «dierentuin voor één dag» wil organiseren1 waarbij dieren uit heel Europa worden aangevoerd?
Het welzijn van dieren is geregeld in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten hebben een eigen bevoegdheid om evenementen wel of niet toe te staan en passende maatregelen te nemen om het evenement in goede banen te leiden. Het evenement heeft inmiddels plaatsgevonden. Voorzover mij bekend van de gemeente Hoogeveen en de organisator waren de dieren niet afkomstig van circussen, maar afkomstig uit privébezit en gewend aan mensen. Er was één olifant van een Duitse particulier, waarop kinderen niet konden rijden. Voor de opening van de dag heeft wel de directeur van het organiserend bureau op de olifant gezeten. Verder waren er onder meer alpaca’s, een kameel, emoes, een kangoeroe, pony’s, schapen, eenden, cavia’s.
Is het waar dat het bij nader inzien niet om circusdieren zou gaan, maar om dieren die van «particuliere eigenaren worden geleend», zoals een woordvoerder van de organisatie beweert?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zicht op de diersoorten die naar Hoogeveen zullen worden vervoerd voor dit evenement? Kunt u bevestigen dat het om wilde dieren gaat zoals olifanten? Welke particulieren in Europa zouden dergelijke dieren in bezit kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Hoogeveen een vergunning heeft verleend voor het aanvoeren van wilde dieren, al dan niet afkomstig uit circussen, voor deze «dierentuin voor een dag»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet op de ernstige aantasting van het welzijn van wilde dieren die in circussen worden gebruikt dan wel door particulieren worden gehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke regels van toepassing zijn op het gebruik van wilde dieren uit circussen en het gebruik van wilde dieren die door particulieren worden gehouden? Mogen particulieren die wilde dieren in hun bezit hebben deze dieren zomaar exploiteren of verhuren in Nederland?
Op het houden van dieren, ook van dieren die van nature in het wild voorkomen, is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing. Daarin is onder meer een verbod op dierenmishandeling en -verwaarlozing opgenomen. Op beschermde diersoorten is ook de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet geeft uitvoering aan de CITES-regelgeving, en implementeert de Habitat- en Vogelrichtlijn. Afhankelijk van de soort, herkomst en doel, is exploitatie of verhuur mogelijk.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van de regelgeving verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger over het beleid voor circusdieren (Kamerstukken 2008/09, 28 286, nr. 311).
Welke rol speelt u bij de vergunningverlening voor een dergelijk evenement met wilde dieren? Wordt er onderscheid gemaakt naar het gebruik van wilde dieren uit circussen en wilde dieren die door particulieren zouden worden gehouden of door bedrijven worden verhuurd?
Mijn rol is afhankelijk van de gehouden soort, de herkomst van deze soort en de wijze waarop deze wilde dieren gehouden worden. Deze factoren bepalen of een vergunning of ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Onafhankelijk hiervan geldt voor alle gehouden dieren de Gezonds- en welzijnswet voor dieren.
Acht u het toelaatbaar dat olifanten worden gebruikt, terwijl u de conclusie heeft onderschreven dat de intrinsieke waarde van wilde dieren in circussen, met name die van olifanten, in het geding is?3
In dit geval werd er één olifant getoond die uit een privécollectie afkomstig is. De olifant verblijft niet in een circus en tijdens het evenement was er geen sprake van een circusoptreden.
Acht u het verantwoord om kinderen rondjes te laten rijden op olifanten? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het organiseren van een «dierentuin» voor één dag zich tot de artikelen 4 tot en met 13 van het Dierentuinenbesluit?
Een dierentuin is een permanente inrichting. De «dierentuin voor één dag» valt dan ook niet onder de definitie.
Kunt u uiteenzetten hoe het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning wordt gehandhaafd?
De nVWA controleert dierentuinen, handelaren en houders van dieren. De nVWA treedt op naar aanleiding van meldingen en verzoeken van de Dienst Regelingen. Bij deze controles worden incidenteel vergunningplichtige inrichtingen zonder vergunning opgemerkt.
Is het u bekend dat circussen in Nederland, om reclame te maken, optochten organiseren met wilde dieren4? Vallen deze optochten onder het verbod op het exploiteren van een dierentuin zonder vergunning?
Ja, dat is mij bekend. Het Dierentuinenbesluit ziet niet op circussen.
Kunt u aangeven wanneer de toegezegde regelgeving over het welzijn omtrent dieren in circussen naar de Kamer wordt gestuurd?
Ik zal u op korte termijn op de hoogte stellen over mijn besluitvorming ten aanzien van de circusregelgeving.
Bent u bereid gemeenten te wijzen op de welzijnsproblemen met wilde dieren in circussen en hen op te roepen terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen, in elk geval tot de welzijnsregels van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 1.