Het doden van gezonde kalveren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeren klem door kalveroverschot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat, ondanks het plan van de sector dat u op 17 maart j.l. is aangeboden2, nog altijd 1% van de kalfjes onnodig naar de slacht gaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven vind ik dat alle kalveren een nuttige bestemming moeten krijgen en is het aan de sectoren om dit in te vullen. Het gezamenlijke plan «Vitaal kalf» van de melkveehouderij, kalverhouderij en Vee & Logistiek Nederland is bedoeld om het Nederlandse kalf door de hele keten heen, vanaf de melkveehouderij tot de eindbestemming, te volgen (TK 29 683, nr. 220). Ik heb van de sector begrepen dat het plan tijd nodig heeft om geïmplementeerd te worden en dat de insteek blijft dat er voor alle kalveren een plek is in de kalverhouderij.
Kunt u verklaren waarom het plan van de sector niet werkt en er nog altijd onnodig 10.000 kalfjes per jaar geslacht worden?
Volgens de gegevens van RVO gaat het in 2016 (t/m week 41) om gemiddeld 65 dieren per week die naar een slachtplaats gaan, dat is ca. 3.400 dieren per jaar (en 0,22% van het aantal geboren dieren). Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn melkveehouders en handelaren verplicht zich aan het sectorplan om kalfjes indien nodig nog één of twee weken extra te laten groeien, te houden? Indien dit niet verplicht is, zou het wellicht (een deel van) de oplossing zijn om dit als officiële regelgeving voor te schrijven en te verplichten? Bent u bereid dit te doen? Zo ja, op welke termijn en welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De eerste resultaten van het plan van de sector worden zichtbaar. De kalveren die niet zwaar genoeg zijn voor de kalverhouderij worden niet meegenomen door de transporteurs maar blijven langer bij de veehouder. Zo wordt voorkomen dat deze dieren op een verzamelcentrum achterblijven of geëuthanaseerd worden. Ik wil daarom eerst de verdere resultaten daarvan afwachten.
Bent u bereid, aangezien de sector het probleem zelf niet effectief aan kan pakken, verdere actie te ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst nog langer onnodig kalfjes worden geslacht? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de sector een eerste stap heeft gezet met het plan Vitaal kalf, dat uiteraard nog verder geïmplementeerd moet worden. Ik blijft dit volgen ook in relatie tot de toekomst van de melkveehouderij en de ambitieagenda van de kalverhouderij. Ik blijf hierover in overleg met zowel de melkveesector als de kalverhouderij.
Taxironselaars Schiphol die de zangeres van Skunk Anansie belaagden |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Zangeres Skunk Anansie woest op Schiphol»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de situatie op Schiphol met taxironselaars onhoudbaar is en de reputatie van Nederland schaadt?
Ja.
Waarom lukt het niet om dit probleem snel op te lossen?
Op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Haarlemmermeer is het verboden om klanten op hinderlijke wijze te benaderen. Dat verbod is lastig handhaafbaar in een situatie waarbij het aanbieden van taxivervoer is toegestaan. Om het probleem snel op te lossen is wijziging van de APV noodzakelijk. Ik heb de gemeente Haarlemmermeer geholpen met een juridisch getoetst voorstel voor wijziging van de APV. De gemeente Haarlemmermeer is op basis van dat voorstel bezig met de voorbereiding van een wijziging van de APV. Het is en blijft uiteraard de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente Haarlemmermeer om de APV te wijzigen. Graag verwijs ik naar mijn brief hierover aan de Kamer in reactie op de motie Smaling cs. (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 23).
Bent u bereid snel in te grijpen en ervoor te zorgen dat de ronselpraktijken tot het verleden gaan behoren?
Ik ben bereid te doen wat nodig is om de problemen met de taxironselaars op Schiphol op te lossen. In mijn antwoorden op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven hoe de problematiek zich verhoudt tot de verschillende partijen en hun verantwoordelijkheden. Graag verwijs ik daar naar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.2868 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nrs. 402, 403).
Het bericht ‘Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld’ |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen en het grote aantal strafbare afbeeldingen die op Nederlandse servers stonden? Heeft dit te maken met de stijging van de hoeveelheid kinderpornografie op het internet?
Het feit dat Nederland een uitstekende digitale infrastructuur heeft draagt eraan bij dat het merendeel van het West-Europese internetverkeer via Nederland of Nederlandse IP-adressen verloopt. Dat zorgt er voor dat wij relatief veel meldingen te verwerken krijgen die «niet Nederlands» zijn. Daarnaast vindt momenteel een enorme toename plaats in de toegang tot het internet en zijn er steeds meer (gebruikers van) communicatiediensten en devices die continue online zijn, alsmede een toename van het aantal bedrijven dat diensten op het internet aanbiedt en dat strafbaar materiaal vervolgens meldt. Op basis van de toename van het aantal meldingen betreffende strafbare afbeeldingen op Nederlandse servers mag niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de hoeveelheid kinderpornografisch materiaal op internet toeneemt. Het is op dit moment onvoldoende duidelijk in hoeverre het gaat om oud dan wel nieuw materiaal dat wordt verspreid op het internet.
Deelt u de mening dat alle kinderen recht hebben op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat beleid en uitvoering meer worden afgestemd op de complexiteit van het fenomeen kinderpornografie?
Deze mening deel ik volledig. In de voortgangsrapportage omtrent de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme van 1 januari 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de bestaande focus op slachtoffers en op vervaardigers en verspreiders van kinderpornografie wordt uitgebreid. De focus wordt gelegd op het ontzetten van slachtoffers uit hun misbruiksituatie, waarbij elk signaal van misbruik wordt opgepakt. In de dadergerichte aanpak komt de nadruk meer te liggen op de aanpak van recidivisten, daders opererend in besloten netwerken en daders in risicovolle beroepen en posities. Dit betekent in toenemende mate een focus op het type dan wel de zwaarte van de zaak (kwaliteit) en niet zozeer op het aantal zaken (kwantiteit). De interventies bestaan uit maatwerk, passend bij het delict.
Welke preventieve instrumenten kunnen ingezet worden om effectieve bescherming te bieden aan kinderen tegen seksueel misbruik?
Voorlichting speelt een belangrijke rol bij het weerbaar maken van kinderen tegen verschillende vormen van seksueel misbruik. Scholen in het funderend onderwijs voeren in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Hierbij gaat het om: het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Ook draagt het aanstellen van een vertrouwenspersoon bij aan het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag op school.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting (het versturen of delen van seksueel getinte foto’s of berichten), tegen te gaan.
Samen met het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW laat ik een barrièremodel seksueel ongewenst gedrag op internet ontwikkelen dat inzichtelijk maakt welke organisatie welke bijdrage kan leveren aan de aanpak van seksueel onwenselijk gedrag via het internet. Ik verwacht dat dit de onderlinge samenwerking tussen partijen en organisaties in het onderwijs, het zorgveld en de strafrechtketen rondom de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik zal versterken.
Ten slotte is de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen bezig met een onderzoek naar effectieve interventies ter preventie van seksueel geweld tegen kinderen (zowel fysiek als digitaal misbruik). Dit onderzoek wordt naar verwachting in mei 2017 opgeleverd.
Kunt u een overzicht geven van de vervolgingen en strafmaten die zijn opgelegd in het kader van kinderporno de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Hieronder treft u een overzicht aan van de instroom en de afdoeningen in zaken waarbij sprake is van kinderporno. Van de zaken die bij het OM ter vervolging instromen, wordt over de jaren 2011–2016 72% tot 57% zaken ter beoordeling aan de rechter voorgelegd, waarvan 89% tot 91% bij de rechter in een schuldigverklaring resulteert. Voor de periode 2015–2018 zijn de doelstellingen in het vervolgingsbeleid ten aanzien van kinderporno en kindersekstoerisme anders geformuleerd dan voorgaande jaren. De aanpak van dit soort zaken richt zich minder op de vervolging van bezitters van kinderporno, maar vooral op de verspreiders en vervaardigers van kinderporno en het stoppen van actueel misbruik. Door zaken – die zich daar voor lenen – op andere wijze af te doen bijvoorbeeld door middel van een gesprek met een eventuele waarschuwingsbrief of door middel van een zogenaamde Indigo-afdoening (dit is een afdoening waaraan voorwaarden zijn verbonden zoals proeftijd, afstand van beslag, behandeling bij een behandelinstituut), kunnen de politie en het Openbaar Ministerie zich richten op onderzoeken tegen verspreiders en vervaardigers en in grotere, complexer en internationale zaken.
Instroom
413
528
575
536
426
407
Overdracht
0
0%
8
2%
5
1%
2
0%
9
2%
6
1%
Onvoorwaardelijk Sepot
78
18%
87
22%
116
21%
122
21%
85
17%
88
20%
Voorwaardelijk Sepot
28
7%
29
7%
86
16%
142
24%
103
20%
85
20%
OM-transactie / OM-strafbeschikking
8
2%
6
1%
8
1%
9
2%
3
1%
1
0%
Voegen
4
1%
6
1%
10
2%
7
1%
6
1%
5
1%
ZM-afdoening
306
72%
268
66%
320
59%
310
52%
300
59%
247
57%
Uitstroom Totaal
424
404
545
592
506
432
betreft de periode oktober 2015 – september 2016
Welke expertise is er momenteel in Nederland beschikbaar met het omgaan met trauma’s die het gevolg zijn van de misbruikbeelden op het internet?
Expertise voor behandeling van trauma’s is aanwezig bij GGZ, jeugdhulpverlening, maar ook binnen het onderwijs. De GGZ en traumacentra voor jeugdigen2 hebben expertise in huis om deze kinderen te screenen en te behandelen als de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) is gesteld. Het Landelijk Psychotraumacentrum in het UMC Utrecht diagnosticeert en behandelt jeugdige slachtoffers met PTSS als gevolg van kinderporno en sexting. Ook worden ouders begeleid en zo nodig behandeld. Veel beschikbare expertise is gericht op behandeling om herhaling of revictimisatie te voorkomen (zogeheten secundaire preventie). Daarbij spelen factoren zoals psychische problemen als gevolg van eerder misbruik een rol. Daarom is voorkomen of behandeling van PTSS van groot belang.
Er is geen informatie voorhanden waaruit blijkt dat alle slachtoffers van kinderporno en online seksueel misbruik die gebruik kunnen maken van psycho-educatie, tevens advies en onderzoek door een kinderarts krijgen. Voorts geeft de wetenschappelijke literatuur weinig handvatten voor de klinische praktijk bij de behandeling van trauma’s als gevolg van «hands-off activiteiten3». Uit de beperkte literatuur die beschikbaar is, blijkt dat slachtoffers vooral last hebben van het feit dat beelden van hen in de krochten van het internet blijven circuleren.
Het hierboven genoemde psychotraumacentrum is onderdeel van het Centrum Seksueel Geweld (verder: CSG) in de regio Utrecht. Een CSG biedt gecoördineerde multidisciplinaire hulp4 aan slachtoffers van seksueel geweld tot één week na het incident. Een CSG is laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk, ook minderjarigen. Er zijn nu 13 CSG’s operationeel. In 2017 zal een landelijk dekkend netwerk van 16 CSG’s zijn uitgerold.
Uit bovenstaande blijkt dat er veel expertise voorhanden is. Desondanks komt uit onderzoek naar voren dat het percentage slachtoffers dat aangifte doet van zedenmisdrijven relatief laag is. Mede daarom ben ik een onderzoek gestart om te achterhalen wat de overwegingen van slachtoffers zijn om al dan niet aangifte te doen of hulp te zoeken. Naar verwachting zullen de uitkomsten van dit onderzoek medio 2017 bekend worden gemaakt.
Acht u de beschikbare expertise voldoende in de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld? Zo ja, waarom wel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de politie en hulpverlening voldoende digibewust, digibereikbaar, digibekwaam, en digi-actief zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
In een tijd van vele ontwikkelingen op ICT-gebied is het van belang dat de politie over goede en actuele expertise beschikt. Expertise die per definitie schaars is. Mede daarom wordt ten aanzien van kinderporno vanuit het Nationaal Programma Zeden, Kinderporno en Kindersekstoerisme (NPZKK) specifiek ingezet op het verstevigen van de digitale expertise, waaronder innovatieve toepassingen ter verbetering van het werkproces, opsporingsmogelijkheden en de verwerking van digitale informatie. Dit is een continu proces. Ook aan de digitale kennis en vaardigheden van de kinderpornorechercheurs wordt bij voortduring gewerkt door hen bijvoorbeeld deel te laten nemen aan (inter)nationale trainingen en opleidingen.
Bent u voornemens om extra maatregelen te ondernemen naar aanleiding van de onderhavige berichtgeving? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment hebben mij geen signalen bereikt naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te nemen. Bij de aanpak van kinderporno wordt vooral gezocht naar actueel misbruik om daarmee het aantal slachtoffers te kunnen minimaliseren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 toelichtte, blijkt uit de toename van het aantal meldingen niet dat het aantal actuele slachtoffers is toegenomen. De toename van het aantal meldingen leidt ertoe dat de politie en het OM streng prioriteren. Voor de selectie van de te onderzoeken zaken wordt onder meer gebruik gemaakt van prioriteringssysteem Kirat, dat in Engeland in samenwerking met verschillende universiteiten en de Nederlandse politie is ontwikkeld. Hiermee kunnen de politie en het OM vanuit het grote aanbod juist die zaken onderscheiden waar, op basis van wetenschappelijk onderzoek, de kans op het aantreffen van actueel misbruik het grootst is.
De schier eindeloze nasleep van de calamiteit in mei 2007 in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMC Groningen), waarbij Jelmer Mulder buitengewoon ernstige en onherstelbare hersenschade heeft opgelopen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Gaat u, net als wij, uit van de juistheid en dus het vaststaan van onderstaande feiten genummerd 1 t/m 19 («citaten» en samenvattingen) welke ook staan vermeld in de rapporten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) d.d. 6 december 2010 en 14 juli 2011 en de Nationale ombudsman d.d. 15 december 2011? Zo nee, wat zijn volgens u dan wel de feiten 1 t/m 19?
Het rapport van de IGZ van 14 juli 2011, evenals het door de IGZ ingetrokken rapport d.d. 6 december 2010, is niet openbaar. Op vragen met betrekking tot de inhoud van deze rapportages kan ik daarom niet ingaan.
Ik heb al eerder laten weten de gang van zaken rond het onderzoek van de IGZ naar de zorg voor Jelmer in het UMCG te betreuren. Het onderzoek van de IGZ heeft veel te lang geduurd en er zijn daarbij fouten gemaakt. Er is hierover in de afgelopen jaren veelvuldig contact geweest – samen met de Nationale ombudsman – met de ouders van Jelmer. De IGZ heeft excuses gemaakt voor de gang van zaken en heeft hen een financiële tegemoetkoming aangeboden. Daarbij is belangrijk te vermelden dat een onderzoek door de IGZ gericht is op de kwaliteit van de zorg in het algemeen belang. Een onderzoek door de IGZ zal niet altijd alle vragen van patiënten en hun familieleden beantwoorden. Ik heb er begrip voor dat de situatie moeilijk is voor de ouders. Zij hebben een staande uitnodiging voor een nieuw gesprek waarin de IGZ bereid is de gang van zaken nogmaals toe te lichten.
Vindt u dat, gelet op de bovenstaande tekortkomingen die bij analyse van deze calamiteit aan het licht zijn gekomen, zaken beter hadden gekund en/of beter hadden gemoeten en zodanig talrijk zijn, vooral in combinatie, zo ernstig risicovol zijn gebleken, dat de kwaliteit van de door Jelmer Mulder ontvangen zorg in het UMC Groningen ook de kwaliteit is, die redelijkerwijze verwacht had mogen worden in dit universitaire centrum door de ouders van Jelmer, de kinderartsen van Jelmer in Zwolle, die zich tot verwijzing naar het Kinder Chirurgisch Centrum in het UMC Groningen verplicht hebben gevoeld en ook de kinderartsen in het UMC Groningen, die ook verwacht hadden dat een kinderanesthesioloog verantwoordelijk zou zijn voor de anesthesie bij Jelmer? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat negen jaar nadat Jelmer ernstige hersenschade opliep bij een operatie in het UMC Groningen er nog steeds een gerechtelijke procedure loopt tussen de familie en het UMC Groningen, met als inzet complete waarheidsvinding, erkenning van wat er is mis gegaan, en een reële financiële compensatie voor het feit dat Jelmer levenslang 24-uurszorg nodig heeft?27
Het verdriet dat de ouders van Jelmer ervaren zal nooit weggenomen kunnen worden door de onderzoeken die reeds zijn verricht en afgesloten. Ik heb dan ook begrip voor het feit dat zij een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter zijn gestart. Het is echter niet aan mij om in de civiele rechtsgang te treden, noch om civielrechtelijke aangelegenheden te beoordelen.
Vindt u het nog langer moreel en maatschappelijk verantwoord dat de ouders van Jelmer, naast de ongelooflijk grote belasting van het verdriet over het verlies van Jelmers hersenfuncties ten gevolge van de opgetreden calamiteit, van de zeer intensieve 24 uurs-verzorging en het compleet verstoord raken van hun gezinsleven en toekomst, ook nog langer belast worden met een zoveel jaren durende – zeer ongelijke – strijd om erkenning van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het UMC Groningen, en het daarmee verkrijgen van een ruimhartige financiële compensatie van de schade die Jelmer en het gezin is overkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet denigrerend dat het UMC Groningen een schikkingsvoorstel heeft gedaan, waarbij werd uitgegaan van het betalen van een brutosalaris van tien euro per uur van een derdejaarsleerling om Jelmer te verzorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat het UMC Groningen – een universitair ziekenhuis, gefinancierd met publieke middelen – zich kapot moet schamen dat men om financiële of enig andere redenen jarenlang doorprocedeert tegen de ouders die al zoveel voor hun kiezen hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw invloed bij en op de leden van de Raden van bestuur en Toezicht van het UMC Groningen rechtreeks aan te wenden om het UMC Groningen te doen stoppen met het zich op alle mogelijke manieren te verdedigen, haar verantwoordelijkheid voor de opgetreden schade alsnog te doen erkennen, en te zorgen dat tot een afwikkeling binnen een half jaar van de schade wordt over gegaan? Bent u ook bereid hierover in overleg te treden met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, gelet op haar benoemingsrechten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van informatie over de naleving en uitvoering van regelgeving, besluiten tot het opleggen van sancties daarbij inbegrepen (Kamerstuk 34 111), van 6 oktober 2016, heb ik toegezegd dat de IGZ waar mogelijk zal stimuleren dat de juridische procedures zo spoedig mogelijk worden afgerond. De IGZ heeft inmiddels contact gehad met de Raad van Bestuur van het UMCG en er bij hen op aangedrongen tot een zo spoedig mogelijke afwikkeling te komen. De Raad van Bestuur van het UMCG erkent dat de juridische procedures voor de ouders van Jelmer veel te lang duren en begrijpt terdege dat dit voor hen pijnlijk is. De Raad van Bestuur heeft richting de IGZ benadrukt eveneens te ambiëren dat de juridische procedure binnen afzienbare tijd goed en zorgvuldig wordt afgerond.
Mede gezien bovenstaande zie ik geen aanleiding om, gelet op haar benoemingsrechten, met de Minister van OCW in overleg te treden.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van het UMC Groningen een aanwijzing te geven in deze? Zo neen, waarom niet?
De IGZ kan namens mij een aanwijzing opleggen aan zorgaanbieders op basis van de Wet kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz). Deze aanwijzingsbevoegdheid is gekoppeld aan de naleving van de artikelen 2, 3, 4.1.a, 4.1b. en 5 t/m 10, welke allen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg. Een aanwijzing op basis van de Wkkgz kan geen betrekking hebben op het al dan niet afwikkelen van een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter.
Het vertrek van een leerling van het Waterlant College |
|
Joyce Vermue (PvdA), Amma Asante (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Mees was enige witte leerling in de klas, na twee maanden is hij van school»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waar Mees en zijn ouders mee geconfronteerd zijn op het Waterlant College?
Ik vind deze situatie zeer onwenselijk. Het moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat pestgedrag van leerlingen de aanleiding is tot het vertrek van een leerling naar een andere school. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waar kunnen ouders terecht als zij vragen hebben over dergelijke situaties of signalen willen melden van soortgelijke problemen op de school van hun kind?
Hiervoor kunnen ouders in de eerste plaats terecht bij de school. Voor een soepele schoolloopbaan van leerlingen is het belangrijk dat de communicatie tussen school en ouders op orde is, zodat er bij problemen tijdig kan worden gezocht naar een oplossing. Daarnaast kunnen ouders contact opnemen met en eventueel een melding doen bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Voor informatie en ondersteuning kunnen ouders ook terecht bij de Stichting School en Veiligheid en bij het informatiepunt van Ouders & Onderwijs.
In dit specifieke geval is er op verschillende momenten contact geweest tussen de schoolleiding en de inspectie. Ook is er contact geweest tussen de inspectie en de ouders van de leerling. In vervolg op het eerdere contact met de schoolleiding zal de inspectie deze zaak op korte termijn bespreken met het bevoegd gezag van het Waterlant College.
Heeft u signalen ontvangen dat dergelijke problemen op meer basis- en middelbare scholen in Nederland spelen en dat ook daar leerlingen om soortgelijke redenen zijn overgestapt naar een andere school? Zo ja, hoeveel scholen betreft dit? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is om zicht te krijgen op de omvang van dit probleem en bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het komt helaas vaker voor dat kinderen worden gepest op school en naar een andere school gaan om een nieuwe start te maken. Soms krijgt de inspectie daar signalen over. Er zijn bij de inspectie geen concrete signalen bekend van andere situaties waarin pesten direct is gerelateerd aan etniciteit en leidt tot overstappen naar een andere school. Over pestgedrag op zichzelf, zonder dat dit gekoppeld is aan het overstappen van de gepeste leerling naar een andere school, krijgt de inspectie vaker signalen. Dit is een van de aanleidingen geweest voor de wet Veiligheid op school die sinds 1 augustus 2015 van kracht is en die tot doel heeft dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. Daarnaast wordt in opdracht van het Ministerie van OCW tweejaarlijks de Veiligheidsmonitor uitgevoerd. Deze monitor brengt de veiligheid in en rond scholen in beeld en gaat hierbij onder meer in op de ervaringen van leerlingen, leerkrachten en ouders met pesten. Uw Kamer ontvangt deze monitor voor het eind van dit jaar.
Hoe spreekt u scholen op dit moment aan op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot sociale veiligheid in en om de school? Ziet u aanvullende mogelijkheden om de scholen waar dit probleem speelt extra te ondersteunen in het waarborgen van een fijne, veilige plek voor elk kind?
Sociale veiligheid behoort tot de basiskwaliteit van de school. Het is een voorwaarde voor een goed pedagogisch klimaat waarin leerlingen zich ten volle kunnen ontwikkelen. Om scholen te ondersteunen bij deze belangrijke taak hebben de Kinderombudsman en ik, in samenwerking met de sectorraden, in 2013 een plan van aanpak opgesteld om pesten tegen te gaan en sociale veiligheid te vergroten.2 Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Het ondersteuningsaanbod van de ambassadeurs zal worden uitgebreid.
De verantwoordelijkheid van scholen bij het bevorderen van sociale veiligheid is bevestigd met de wet Veiligheid op school die scholen verplicht zorg te dragen voor een veilige school. De school dient een coördinator anti-pestbeleid aan te wijzen en er dient een persoon te zijn die fungeert als aanspreekpunt met betrekking tot pesten voor ouders en leerlingen. Ook moet de school de veiligheidsbeleving van leerlingen jaarlijks monitoren. De inspectie ziet met ingang van augustus 2016 toe op naleving van de zorgplicht veiligheid en het door de school te voeren sociaal veiligheidsbeleid, waaronder de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen. Waar nodig spreekt de inspectie scholen aan op de naleving van deze wettelijke opdrachten. Dat is bijvoorbeeld het geval als sprake is van ernstige incidenten, maar ook als de resultaten van de monitoring reden geven tot zorg.
Deelt u de mening dat segregatie in het onderwijs zo veel mogelijk moet worden voorkomen? Zo ja, welke ondersteuning biedt u scholen bij het realiseren en behouden van een inclusieve school waar iedereen welkom is? Zijn deze maatregelen naar uw mening voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het bevorderen van integratie en het tegengaan van segregatie. Een goed toegankelijk, kwalitatief sterk onderwijssysteem dat alle leerlingen, ongeacht hun achtergrondkenmerken, gelijke kansen biedt staat hierbij voorop. Daarnaast schrijft de wet voor dat schoolbesturen en gemeenten ten minste eenmaal per jaar met elkaar overleggen over het tegengaan van segregatie in het onderwijs. Dit biedt de mogelijkheid om afspraken te maken die zijn toegespitst op de lokale situatie. Segregatie in het onderwijs hangt immers grotendeels samen met ruimtelijke en maatschappelijke segregatie.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat scholen ouders meer bij dergelijke vraagstukken betrekken? Zo ja, op welke wijze vindt u dat ouders meer moeten worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenheid van ouders bij de school is van groot belang voor een goede en soepele schoolloopbaan van hun kinderen. Hierbij is het van belang dat de school ouders informeert over het gedrag en de prestaties van hun kinderen. Om ouders en scholen te faciliteren subsidieer ik Ouders & Onderwijs. Aangezien de context en samenstelling van de leerlingpopulatie per school verschilt, hecht ik eraan dat iedere school ruimte heeft om zelf te bepalen hoe ouderbetrokkenheid het best kan worden vormgegeven.
Het telefonisch intrekken van bezwaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documenten die via een WOB-verzoek aan de Belastingdienst over de werkinstructies telefonisch horen op 27 september jl. openbaar zijn gemaakt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende werkinstructie over het bellen van mensen door de Belastingdienst na het indienen van het bezwaar: «Een vastlegging van het telefoongesprek in de systemen is dan voldoende. Er hoeft in deze gevallen geen brief meer door bezwaarmaker naar ons te worden gestuurd waarbij hij zijn bezwaarschrift intrekt. Ook sturen wij geen bevestiging meer om de intrekking te bevestigen tenzij de klant daarom verzoekt. Dat kan in de vorm van een email»?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om bij formele procedures, zoals het afhandelen van een bezwaarschrift, duidelijk en ondubbelzinnig te communiceren en dat bij de communicatie hierover tussen belastingplichtige en Belastingdienst ten alle tijden de wet nauwgezet gevolgd moet worden?
Ja, het is bij formele procedures van groot belang dat er helder wordt gecommuniceerd naar een belanghebbende. Dit is ook een belangrijke basisgedachte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mijn inzet is – binnen de kaders van wet- en regelgeving – het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft. Onderdeel van de Investeringsagenda is om de juridische procedures zodanig te stroomlijnen dat ze een dienstverlening mogelijk maken die meer in lijn is met de maatschappelijke wensen en verwachtingen ten aanzien van de interactie en die tegelijkertijd niet ten koste gaat van de rechtsbescherming en de rechtszekerheid.
De Belastingdienst is meer gebruik gaan maken van telefonisch contact. De Belastingdienst benadert belanghebbenden telefonisch over een ingediend bezwaar. Doel hiervan is om belanghebbende vroegtijdig te betrekken in de bezwaarprocedure en onnodige verdere procedures te voorkomen. In dat gesprek wordt ook gevraagd of de belanghebbende wil worden gehoord. De Belastingdienst hanteert deze werkwijze, omdat die tegemoet komt aan de wens in de samenleving. Bij een eenvoudig bezwaarschrift kan met één telefoongesprek de zaak bijvoorbeeld zijn opgelost. Bij een complexer bezwaarschrift kan telefonisch contact bijdragen aan een spoedige afhandeling. Belanghebbenden ervaren dat contact als positief.
De (te) formele behandeling van klacht- en bezwaarprocedures is door burgers als een van tien belangrijkste knelpunten2 in de dienstverlening van de overheid geselecteerd. De burger verwacht persoonlijk contact, begrijpelijke communicatie en een correcte en vlotte behandeling van vragen en problemen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in de handleiding «Professioneel behandelen van bezwaarschriften» van 2014 aangegeven dat het zoeken van telefonisch contact belangrijk kan bijdragen aan het snel oplossen van geschillen tussen burger en overheid.
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondubbelzinnig voorschrijft in artikel 6.14, eerste lid, dat: «1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 6.21 Awb en de jurisprudentie voorschrijven dat een bezwaar alleen schriftelijk ingetrokken kan worden of mondeling tijdens een hoorzitting?
Ja.
Deelt u de mening dat bij de in vraag 2 genoemde instructie sprake is van contra legem beleid? Is dit beleid door u vastgesteld of is dit beleid van de Belastingdienst zelf?
Werkinstructies, uiteraard binnen wet – en regelgeving en conform beleid, worden door de dienst vastgesteld. Deze specifieke werkinstructie was niet conform wet – en regelgeving en had dus überhaupt niet mogen worden vastgesteld. Inmiddels is opdracht gegeven het werken contra legem te beëindigen.
Zijn de telefoongesprekken, waarnaar verwezen wordt in de instructie Behandelen bezwaar informeel/slimmer werken, formele gelegenheden tot horen als bedoeld in artikel 7.2 Awb? Zo ja, zijn mensen van te voren op de hoogte gesteld dat het een hoorzitting was, konden zij zich voorbereiden en is aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan, zoals die gesteld zijn in de artikelen 7.2 en 7.4 van de Awb?
Nee, bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
In hoeveel gevallen is een proceskostenvergoeding betaald voor het horen bij intrekking en gegrondverklaring van het bezwaar?
Het telefonisch contact kwalificeert niet als horen in de zin van de Awb. Er bestaat derhalve geen recht op een bezwaarkostenvergoeding voor het telefonisch contact.
Indien de telefoongesprekken formele hoorzittingen waren als bedoeld in artikel 7.2 Awb, zijn er dan ook altijd verslagen verstuurd naar de indieners van het bezwaar?
Nee. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
Indien de telefoongesprekken geen formele gelegenheden tot horen waren, klopt het dan dat de werkinstructie in strijd is met artikel 6.21 Awb?
Een mondelinge intrekking kan uitsluitend tijdens het horen geschieden, anders dient volgens de Awb een intrekking schriftelijk te gebeuren. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb. Inmiddels is de opdracht gegeven de werkinstructie aan te passen en de werkwijze in overeenstemming met het wettelijke systeem te brengen. Daarbij blijft de inzet het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft; één en ander uiteraard binnen wet- en regelgeving.
Bij hoeveel mensen is deze manier van werken toegepast sinds het verschijnen van deze instructie?
Deze manier van werken staat sinds 2011 expliciet in de werkinstructie. De hierboven gevraagde informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Hoeveel mensen hebben hun bezwaar volgens de systemen van de Belastingdienst telefonisch ingetrokken in 2015 en in 2016? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar verschillende soorten belastingplichtigen, zoals particulieren IB, Grote Ondernemingen, mkb-ondernemingen en aangeven hoeveel procent van de belastingplichtigen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken werd bijgestaan door een adviseur, advocaat of gemachtigde?
Het aantal bezwaren tegen aanslagen IH/ZVW/WAZ dat door de bezwaarmakers in 2015 en 2016 (t/m medio oktober) is ingetrokken door bellen bij bezwaar blijkt uit bijgaande tabel:
Segment/Jaar
2015
2016
Particulieren
10.910
8.785
MKB
4.530
4.113
Grote Ondernemingen
20
16
Totaal
15.460
12.914
Bijgestaan door belastingconsulent
22,1%
18,8%
Hoeveel mensen hebben geen schriftelijke bevestiging gekregen dat hun bezwaar telefonisch ingetrokken is in 2015 en 2016?
Deze informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Indien u de antwoorden op de vorige vragen niet weet, is er dan wel sprake van zorgvuldige verslaglegging, zoals ook in de memo wordt opgelegd («De bezwaarbehandelaar legt ieder telefonisch contact en iedere afspraak vast bij de behandeling in het logboek van GBV», pagina 5 van de instructie Behandelen bezwaar, informeel/slimmer werken)?
Ja. Er is sprake van een zorgvuldige verslaglegging op dossierniveau (logboek). Er is geen informatie op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoe gaat u belastingplichtigen informeren dat de Belastingdienst van mening is dat hun bezwaar is ingetrokken? Bent u bereid hen in de gelegenheid te stellen aan te geven dat deze bezwaren niet zijn ingetrokken, zodat er alsnog een uitspraak op het bezwaar komt?
Tijdens het telefonische contact werd, in voorkomende gevallen, met de belastingplichtige de intrekking van het bezwaar besproken; daarmee werd de belastingplichtige geïnformeerd, hoewel niet conform de wettelijke vereisten. Omdat er hiervan geen informatie op geaggregeerd niveau aanwezig is, is het niet mogelijk voor de Belastingdienst om met de desbetreffende belastingplichtigen contact op te nemen. Wanneer in dit soort situaties de belastingplichtige binnen een redelijke termijn na de intrekking heeft aangegeven of aangeeft dat hij toch het bezwaar verder behandeld wil zien, wordt de bezwaarbehandeling hervat en kan er alsnog een uitspraak op het bezwaar komen.
Is telefonisch horen toegestaan in het fiscale recht? Zo ja, sinds wanneer en op basis van welk besluit?
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht heb ik neergelegd dat een hoorgesprek niet telefonisch wordt gevoerd en dat het wel zo kan zijn dat een belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
Op welke wijze zijn de procedures over horen aangepast naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Siderius over het schenden van de hoorregels bij bezwaarprocedures inzake de kinderopvangtoeslag2?
In vervolg op de antwoorden op de genoemde vragen van het lid Siderius heeft de Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze rond het horen aangepast. Zowel in het geval dat er telefonisch contact is met belanghebbende als in het geval waarin schriftelijk stukken worden opgevraagd, wordt nu aan belanghebbende gevraagd of hij wil worden gehoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2016 op 31 oktober aanstaande?
Nee, het is helaas niet gelukt de vragen binnen de verzochte termijn te beantwoorden.
Het bericht dat moslims steeds vaker slachtoffers zijn van discriminatie vanwege hun geloof |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 17 oktober 2016?1
Ja.
Kent u het rapport «Discriminatie-cijfers in 2015»?2
Ja, dit rapport hebben wij u doen toekomen als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden.3
Deelt u de mening dat het toenemend aantal slachtoffers van moslimdiscriminatie zorgwekkend is? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Discriminatie heeft grote impact op de betrokkene die het overkomt en op diens (directe) omgeving. Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2015», komt het beeld naar voren dat vrouwen die een hoofddoek dragen of mannen die zichtbaar moslim zijn, vaker doelwit lijken te zijn geweest dan anderen.
Het rapport geeft verder aan dat het aannemelijk is dat de geconstateerde toename van het aantal meldingen te maken heeft met moslimdiscriminatie als gevolg van de onrust over terroristische aanslagen door moslim-extremisten in onder andere Parijs, de onrust naar aanleiding van de toestroom van (veelal islamitische) asielzoekers en de opmars van de Islamitische Staat in Syrië en Irak. De geconstateerde toename van het aantal meldingen kan daarnaast te maken hebben met de inzet op het vergroten van de meldingsbereidheid.
De bestrijding van alle vormen van discriminatie wordt actief vormgegeven en uitgevoerd binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Binnen dit actieprogramma is er ook specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. De resultaten van het onderzoek naar triggerfactoren van moslimdiscriminatie worden begin 2017 verwacht. Op basis van deze rapportage wil ik, na overleg met betrokken partners, nagaan waar de inzet op het bestrijden van moslimdiscriminatie verder versterkt kan worden.
Hoe beoordeelt u dat er sprake is van meer dan een verdubbeling van incidenten in de richting van moslims?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de slachtoffers voornamelijk vrouwen met hoofdoek zijn en mannen die er zichtbaar islamitisch uit zien?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een verband tussen gepleegde terroristische aanslagen elders en het stigma dat wordt opgeworpen wat zich uit in toenemende aantallen van slachtoffers van moslimdiscriminatie? Zo ja, vindt u dat er extra inspanning vanuit het kabinet nodig is? Zo nee, hoeveel onderzoeken en rapporten heeft u nog nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het tijd is voor een racismepolitie die er alles aan doet om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd.
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie jegens moslims te bestrijden en tegen te gaan?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van pesten en discriminatie. Zo zijn scholen wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid op school.
De wet heeft tot doel pesten tegen te gaan en de sociale, psychische en fysieke veiligheid van alle leerlingen te waarborgen. Onderdeel hiervan is het monitoren van de veiligheidsbeleving van leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van deze opdracht en spreekt scholen waar nodig aan.
Daarnaast hebben alle scholen de taak bij te dragen aan de burgerschapsvorming van hun leerlingen. Het overbrengen van waarden zoals gelijkwaardigheid en vrijheid neemt een belangrijke plaats in. Het respecteren van andermans idealen, geaardheid of achtergrond is ook opgenomen in de kerndoelen. We ondersteunen schoolleiders en leraren door diverse programma’s bij de ontwikkeling en vormgeving van zowel sociale veiligheid als van burgerschap.
Wat de media betreft geldt de persvrijheid zoals deze in onze Grondwet is vastgelegd. Deze vrijheid wordt slechts beperkt door de grenzen die zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.
Bestaat er mogelijk een verband tussen de toenemende moslimdiscriminatie en de uitlatingen van bepaalde politici in Nederland?
Om meer zicht te krijgen op oorzaken en triggerfactoren van moslimdiscriminatie onder jongeren loopt er op dit moment een onderzoek naar «Triggerfactoren moslimdiscriminatie». Hierbij worden ook omgevingsfactoren die bijdragen aan vooroordelen en daadwerkelijke uitingen van moslimdiscriminatie, zoals de algemene opinie die wordt beïnvloed door politici, politiek en ander opinievormers meegenomen.
Deelt u de mening van de Nationale Politie waarin wordt gezegd dat deze vorm van discriminatie de maatschappij ontwricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Ja. De gevolgen van discriminatie zijn groot, zowel voor de individuele betrokkenen als de onderlinge verbondenheid in de samenleving. Uitsluiting en discriminatie tasten de onderlinge verbondenheid aan en druisen in tegen belangrijke gedeelde waarden en de fundamenten van de democratische rechtsstaat. Daarom pakt het kabinet met het Nationaal Actieprogramma openlijke discriminatie hard aan en neemt zij maatregelen om meer onbewuste, subtiele vormen van discriminatie tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen van, en het aantal vervolgingen en het aantal veroordelingen wegens moslimdiscriminatie in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet?
Moslimdiscriminatie wordt sinds 2013 centraal via zoektermen in het registratiesysteem van de politie in kaart gebracht en als specifieke categorie beschreven in de jaarlijkse aan uw Kamer aangeboden rapportage van discriminatiecijfers. In 2013 ging het om 150 incidenten (meldingen, aangiften dan wel eigen waarneming) van slachtoffers gediscrimineerd op grond van hun islamitische religieuze achtergrond. In 2014 zijn 206 incidenten geregistreerd en in 2015 betrof het 439 incidenten.
Daarvoor (vanaf 2008) werd door de politieregio’s – thans regionale eenheden – aan de hand van zaaksoverzichten een cijferbeeld gegenereerd waardoor een goede vergelijking met die jaren niet mogelijk is.
Het WODC-rapport «De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen»4, dat op 22 januari 2016 als bijlage bij het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie aan uw Kamer is aangeboden, geeft een beeld van de gang van zaken door de strafrechtketen (2010–2013) inclusief de afdoening en strafmaat. Ook wordt er in dit rapport ingezoomd op verschillende wettelijke discriminatiegronden.
Wat vindt u van het idee om mensen die zich structureel schuldig maken aan discriminatie een taakstraf op te leggen waarbij de daders verplicht in contact moeten treden met het slachtofferprofiel?
Het opleggen van een straf is maatwerk, waarbij zowel kenmerken van het delict, als daderkenmerken meewegen. Uitgangspunt is dat interventies evidence based zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria. Daarom is het kabinet geen voorstander van taakstraffen die verplichten tot een slachtoffer/dader-confrontatie.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen om moslimdiscriminatie te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
De sluiting van de Rotterdamse vestiging van het Wellant College |
|
Henk Leenders (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat de Rotterdamse vmbo-groen moet sluiten en alle 180 leerlingen van het Wellant College aan de Bosdreef een nieuwe school moeten zoeken?1
Het al dan niet sluiten van een vestiging is een beslissing die primair door het schoolbestuur wordt genomen. Het afgelopen jaar zijn door het bestuur alle mogelijkheden onderzocht om het groene vmbo-onderwijs onder te brengen bij een andere school in Rotterdam. Het bestuur heeft naar aanleiding van dit onderzoek besloten om vanaf schooljaar 2017–2018 geen vmbo-onderwijs meer aan te bieden aan de Bosdreef in Rotterdam. Het bestuur geeft aan dat de vmbo-afdeling te klein is om zelfstandig door te gaan. Het Wellantcollege had overigens al besloten om vanaf 1 augustus 2015 geen leerlingen te laten starten in de gemengde leerweg.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling tegen het licht van het toekomstperspectief van deze leerlingen op de Rotterdamse stedelijke arbeidsmarkt?
Rotterdam heeft een ruim aanbod aan vmbo-scholen. Naast het Wellantcollege zijn er 28 scholen met een basisberoepsgerichte leerweg, 29 met een kaderberoepsgerichte leerweg en 44 scholen met een gemengde of theoretische leerweg in Rotterdam. Een aantal vmbo-scholen staat dicht in de buurt van het Wellantcollege.
Ik kan mij voorstellen dat de sluiting van de school voor de leerlingen grote gevolgen heeft. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat het Wellantcollege de leerlingen helpt zoeken naar een andere school voor het schooljaar 2017–2018.
Ik heb begrepen dat er informatieavonden worden georganiseerd en de school zal met iedere ouder en leerling in gesprek gaan om een passende school te vinden. Een vmbo-leerling die bewust heeft gekozen voor het profiel Groen kan zich aanmelden bij een andere vmbo-school met dit profiel in de regio Rotterdam-Rijnmond, onder andere bij het Edudelta College in Barendrecht en Lentiz in Schiedam. De sluiting van deze school heeft geen groot effect op het toekomstperspectief van deze leerlingen in de groene sector, mede doordat geslaagde leerlingen hun opleiding kunnen voortzetten op het mbo-groen van het Wellantcollege in Rotterdam. De mbo-groen vestiging blijft wel behouden.
Wat betekent de sluiting voor al de kinderen die op het Wellantcollege zitten en die in het kader van passend onderwijs extra ondersteuning krijgen? Wat kunt u ondernemen om te voorkómen dat dezen bij de sluiting tussen de wal en het schip vallen?
Scholen hebben sinds de invoering van passend onderwijs zorgplicht gekregen. Dat betekent dat de scholen verantwoordelijk zijn om alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek te bieden. Ik heb er vertrouwen in dat het Wellantcollege de leerlingen, ook die extra ondersteuning nodig hebben, helpt zoeken naar een andere passende school.
Bent u bereid om te bevorderen dat de lokale onderwijssector gezamenlijk verantwoordelijkheid neemt en kijkt hoe vmbo-groen behouden kan blijven voor Rotterdam? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u daartoe?
De inhoudelijke afweging ten aanzien van onderwijsvoorzieningen wordt aan de lokale partners in de regio overgelaten. De scholen dienen in een «regionaal plan onderwijsvoorzieningen» afspraken te maken.
Geregistreerde meldingen en incidenten op –en rondom COA-opvang locaties. |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerde gevallen van agressie en geweld tegen personen (2.803) en uiteindelijk aantal aangiftes bij de politie (813)?1
Bij de door het COA geregistreerde meldingen van agressie en geweld tegen personen gaat het om uiteenlopende zaken, die bovendien sterk verschillen in zwaarte. Het COA registreert namelijk álle meldingen die betrekking hebben op de bewoners, onder andere om ervoor te zorgen dat alle medewerkers goed geïnformeerd zijn over de personen die op hun locatie verblijven. Bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit geldt de procedure dat het COA de politie inschakelt. Voor het al dan niet overgaan tot aangifte spelen diverse factoren een rol, bijvoorbeeld of er een vermoeden is van een strafbaar feit. Om een voorbeeld te geven: als een asielzoeker boos met deuren slaat, kan het COA dit registreren als een daad van agressie, maar betreft het niet altijd een aangiftewaardige zaak.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u uitsplitsen en toelichten om wat voor (categorieën) gevallen van agressie en geweld tegen personen het gaat die klaarblijkelijk (2.803–813 = 1.990 gevallen) niet hebben geleid tot aangifte en vervolging? Kunt u uitsluiten dat in al deze gevallen geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ik kan niet uitsluiten dat er gevallen zijn waarbij er wel materiële schade of een benadeelde was, maar geen aangifte is gedaan of vervolging is ingesteld. Hiertoe kan ik geen nadere uitsplitsing maken, dit wordt namelijk niet geregistreerd bij het COA. Ik kan wel toelichten hoe het komt dat er gevallen zijn waarbij niet is overgegaan tot aangifte of vervolging.
Het COA hanteert de procedure dat bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit de politie wordt ingeschakeld. Vervolgens wordt in afstemming met de politie bepaald of aangifte kan worden gedaan. Het is niet mogelijk alle meldingen te laten uitmonden in een aangifte (bv geen strafbaar feit gepleegd) en ook niet dat alle aangiften bij de politie leiden tot een vervolging. Wanneer bijvoorbeeld de identiteit van de dader onbekend is (diefstal) of wanneer opsporingsindicaties ontbreken, kan de aangifte niet leiden tot vervolging.
Het patroon dat in deze cijfers zichtbaar wordt, is overigens niet uniek ten opzichte van het landelijk beeld afdoening strafrechtelijke zaken. Ter vergelijking: in 2015 leidde landelijk één op de vijf aangiften van misdrijven tot instroom bij het OM. Daarnaast is de peildatum voor de onderhavige cijfers 1 september 2016. Verwacht wordt dat de komende maanden nog meer verdachten worden aangeleverd en zaken vervolging krijgen.
Er is geen aanleiding te vermoeden dat aangiftes achterwege blijven. Het COA besteedt uitgebreid aandacht aan het doen van aangifte bij een (vermoedelijk) strafbaar feit. In een verplichte training voor alle COA-medewerkers in de uitvoering wordt ruim aandacht besteed aan het aangifteproces en de aangiftebereidheid. Ook krijgen bewoners voorlichting over het aangifteproces. Verder beschikt het COA over huisregels en het maatregelenbeleid, inclusief het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV), om de veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid op een locatie te borgen. In geval van incidenten spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt, als dat nodig, is maatregelen op.
Hoe verklaart u dat het aantal aanmeldingen bij de politie dat voor aangifte in aanmerking komt (1.629) maar in 50% (813 gevallen) tot een daadwerkelijke aangifte heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u bevestigen dat in de helft van deze gevallen waarin dus geen aangifte is gedaan, geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Was in de helft van de genoemde gevallen bij de politie waarin geen aangifte is gedaan (813 gevallen) sprake van één van de door u gecategoriseerde delicten (openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel)? Zo ja, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ook in de categorieën openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel is er sprake van meldingen die niet hebben geleid tot een aangifte of vervolging.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 3 oktober 20162 over geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties, gaan de opgegeven cijfers van de politie over meldingen. Een melding is niet hetzelfde als een strafbaar feit. Bij meldingen kan het ook gaan om registraties van voorvallen die niet bewezen betrekking hebben op een strafbaar feit, bijvoorbeeld een registratie van het signalement van een zich verdacht gedragend persoon bij een locatie. Zoals toegelicht onder de voorgaande antwoorden, kan indien er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit, over worden gegaan tot aangifte bij politie, maar zijn er ook verschillende redenen om dat niet te doen.
Kunt u de rechtsgronden en achtergronden van de betreffende zaken schetsen van de tot op heden geweigerde verblijfsvergunningen van (toegelaten) asielzoekers? Hoeveel van deze personen zijn inmiddels ook daadwerkelijk uitgezet naar het land van herkomst en wat gebeurt er met de personen bij wie dat klaarblijkelijk (nog) niet is gelukt? En waarom is dat in die gevallen niet gelukt?
Een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf dat onder andere toeziet op drugs-, zeden- en geweldsmisrijven, brandstichting en mensenhandel. In de zaken die thans door de IND zijn afgewezen betrof dat veelal geweldsmisdrijven, diefstal (met geweld), huiselijk geweld en overtreding van de Opiumwet. Tegen de veroordeling alsmede de beslissing tot het intrekken danwel weigering van een verblijfsvergunning, kunnen rechtsmiddelen aangewend worden. Dat maakt dat personen in afwachting van de uitkomst van ingestelde procedures Nederland niet onmiddellijk verlaten.
Voor wat betreft de uitzettingen is één persoon inmiddels uitgezet naar het land van herkomst. Twee personen zijn strafrechtelijk uitgeleverd en ten aanzien van één persoon is de uitleveringsprocedure in gang gezet. De redenen waarom de overige personen Nederland (nog) niet hebben verlaten zijn: rechtsmiddelen tegen de beëindiging van het verblijfsrecht die in Nederland afgewacht mogen worden, een nieuw gestarte asielprocedure die eerst doorlopen moet worden, strafrechtelijke detentie of een strafrechtelijke maatregel die nog voortduurt, de afgifte van een (vervangend) reisdocument dat op zich laat wachten bij gebrek aan medewerking van de buitenlandse autoriteiten, beletselen op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens die maken dat terugkeer naar het land van herkomst niet mogelijk is en het buiten beeld raken van de overheid. Van één persoon is gebleken dat de vergunning onterecht is ingetrokken.
Kunt u een overzicht geven van de landen van de herkomst van asielzoekers die betrokken zijn bij de geregistreerde meldingen en incidenten? Zo nee, waarom niet?
Het COA maakt voor registratie van incidenten gebruik van een digitaal Integraal Bewoners Informatie Systeem (IBIS). In dit bewonersregistratiesysteem registeren COA-medewerkers alle relevante bewonersinformatie, waaronder de incidenten waarbij bewoners betrokken waren. Ook de (vermoedelijke) nationaliteit van bewoners wordt in IBIS geregistreerd. Het is niet mogelijk deze informatie op geautomatiseerde wijze bij het overzicht van geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties te betrekken.
De politie registreert de nationaliteit niet bij alle meldingen, wel bij aanhoudingen van verdachten. Ze doen dat dan op geboorteplaats/-land en eventueel soms (indien bekend) aanvullend op nationaliteit. In de gevallen dat de nationaliteit geregistreerd wordt, geeft dit nog niet aan of de betrokkene een dader of een slachtoffer is. Daarom kan een lijst met nationaliteiten een vertekenend beeld geven en is in mijn ogen daarom niet wenselijk om te voegen bij dit specifieke overzicht.
Uiteraard hebben de organisaties binnen de vreemdelingenketen, inclusief de politie, aandacht voor overlastgevende groepen. Ik heb uw Kamer op 17 november jl.3 geïnformeerd over de maatregelen die ik hiertoe getroffen heb.
Kunt u een overzicht geven van de landen van herkomst van asielzoekers in asielzoekerscentra waar het de afgelopen zes maanden is gekomen tot een grootschalig incident zoals in Bellingwolde en omgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe lang de doorlooptijd is van vergunningsprocedures van vluchtelingen uit zogenaamde veilige landen?
Over de periode 1 maart 2016 tot 1 oktober 2016 bedraagt de gemiddelde doorlooptijd bij de IND (van datum aanvraag tot datum besluit) voor deze groep tien dagen.
Impulsaankopen en het welzijn van paarden en pony's |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dronken vrienden kopen veulen Binky: «Ik heb niet eens een weiland»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen, al dan niet in beschonken toestand, in een opwelling kunnen overgaan tot de aankoop van een dier, in dit geval een Shetlandveulen van 3,5 maand oud, en dat dier zonder enige kennis van zaken nog meekrijgen ook?
Nee. De verkoop van dieren dient altijd zorgvuldig en overwogen te worden uitgevoerd en elke nieuwe houder dient te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden.
Vindt u 3,5 maand een geschikte leeftijd voor een veulen om reeds van zijn moeder gescheiden te zijn en te worden overgeleverd aan de handel?
Nee. Op grond van artikel 1.6 Besluit houders van dieren dient een dier voldoende ruimte te worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. De gemiddelde speenleeftijd van een veulen ligt rond de 9 maanden. Een veulen van 3,5 maand drinkt dus nog moedermelk en heeft om die reden nog de behoefte om bij zijn moeder te kunnen drinken en bescherming te zoeken.
Vindt u de verkoopprijzen op paardenmarkten (in dit geval eerst 40 euro voor een Shetlandveulen, in de doorverkoop een tientje) bijdragen aan een besef van (financiële) verantwoordelijkheid voor het te koop aangeboden dier?
De hoogte van verkoopprijzen als zodanig zijn niet bepalend voor in hoeverre een houder wel of geen eigen verantwoordelijkheid dient te hebben ten opzichte van het dier. Ook indien een dier om niet wordt afgegeven, kan het welzijn van het dier goed gewaarborgd zijn.
Vindt u überhaupt dat paardenmarkten het dierenwelzijn dienen?
Het houden van dieren kan niet los gezien worden van de koop en verkoop ervan. Een koop en verkoop van dieren kan gepaard gaan met een zekere mate van stress. Wel dient er zorg voor gedragen te worden dat dit proportioneel is en zoveel mogelijk beperkt blijft. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren dienen dan ook nageleefd te worden.
Vindt u dat de vrijwillige aanpak van de Sectorraad Paarden het welzijn van paarden en pony's in Nederland veilig heeft weten te stellen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houder zelf en niet van de Sectorraad Paarden om zorg te dragen dat het welzijn van de door hem gehouden dieren gewaarborgd wordt. De Sectorraad Paarden heeft wel als taak om welzijnsproblemen aan te kaarten en zonodig verbeterpunten aan te dragen.
Kunt u deze (eenvoudige ja/nee-)vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Dierenwelzijn op 2 november 2016, zodat we er daar verder met elkaar over kunnen spreken?
Nee, dit is niet mogelijk gebleken.
De mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken (ZGW) door de Dienst ICT Uitvoering |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn eerdere vragen over de mislukte aanbesteding van Zaakgericht Werken door de Dienst ICT Uitvoering (DICTU)?1
Ja.
Welke voorwaarden bestaan er voor het intrekken van een aanbesteding en dezelfde opdracht te gunnen langs andere weg, in dit geval een minicompetitie?
Er is in casu geen sprake van «dezelfde opdracht». De opdracht die is uitgezet in de minicompetitie onder de Raamovereenkomst Applicatieontwikkeling DICTU is een andere dan de opdracht zoals uitgezet in de Europese aanbesteding. De oorspronkelijke opdracht (die is ingetrokken) had als doel de ontwikkeling van een generieke «Zaakgericht Werken» (ZGW)-dienst voor meerdere organisaties. De minicompetitie had als primair doel om één of twee partners te selecteren die samen met DICTU cloud-diensten (dus niet alleen de ZGW-dienst maar ook andersoortige diensten, zoals documentmanagement of financieel management) gaan ontwikkelen. Als eerste concrete diensten zijn in die minicompetitie, als onderdeel van de opdracht, de inrichting van een Zaakgericht Werken-dienst ten behoeve van Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen.
Is in dit geval aan deze voorwaarden voldaan en op welke wijze is met de partijen die wel aan de aanbesteding konden deelnemen en niet aan de minicompetitie hierover gecommuniceerd?
DICTU heeft bij het intrekken van de Europese aanbesteding gehandeld overeenkomstig het gestelde in de aanbestedingsleidraad, namelijk dat DICTU zich het recht voorbehoudt om de aanbesteding geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief te stoppen. Hierover is met alle betrokken partijen gecommuniceerd.
De minicompetitie betrof een andere opdracht en ging tussen de vijf partijen die deel uitmaken van de door DICTU gesloten raamovereenkomst. Slechts drie van de negen partijen die hebben deelgenomen aan de Europese aanbesteding, maken ook deel uit van de raamovereenkomst.
Hebben deze partijen de mogelijkheid gekregen de beslissing om een minicompetitie met dezelfde vraagstelling te houden aan te vechten?
De vraagstelling in de minicompetitie was een andere dan die in de Europese aanbesteding.
Is bij de oorspronkelijke aanbesteding sprake geweest van een vaste prijs voor de opdracht en waren er criteria voor meerwerk? Is dit het geval geweest bij de minicompetitie?
In de oorspronkelijke aanbesteding is inderdaad sprake geweest van een vaste prijs. Partijen moesten een prijs bieden voor de levering van een generiek platform voor Zaakgericht Werken ten behoeve van DICTU en de inrichting op dit platform van het zaaksysteem ten behoeve van AT en IGZ. Bovendien moest vijf jaar onderhoud in de vaste prijs worden opgenomen.
In de minicompetitie is aan partijen gevraagd een indicatieve prijs op te geven voor de zogenaamde pré-projectfase van de inrichting van Zaakgericht Werken ten behoeve van AT en IGZ. Het gaat hierbij om de voorbereiding van de daadwerkelijke uitvoering. Dit heeft er mee te maken dat in de opdracht voor de mincompetitie is uitgegaan van een gefaseerde uitvoering, waarbij na elke fase een besluit volgt over de volgende fase inclusief kosten.
Waarom zijn de afspraken tussen DICTU enerzijds en Agentschap Telecom (AT) en de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) anderzijds over financiering, leveringsvoorwaarden en een kostenmodel niet voorafgaand aan de minicompetitie gemaakt?2
Het uitgangspunt is gebleven dat het zaaksysteem wordt verrekend op basis van het gebruik. Bij de minicompetitie is in de uitvraag aan de partijen gevraagd conform dit model de kosten te specificeren. Daarmee wordt al in de uitvraag het risico van het verschil in afname verlegd naar de marktpartijen. De overige afspraken over leveringsvoorwaarden en inhoud waren eveneens onderdeel van de specificatie bij de uitvraag. De beoordeling van de offertes is afzonderlijk door AT en IGZ gedaan, zij kwamen onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusie. De kosten maakten een gewogen onderdeel uit van de beoordeling van de offertes. De weging van de onderdelen van de uitvraag is op voorhand met AT en IGZ afgestemd.
Zijn deze afspraken inmiddels gemaakt? Zo nee, welke risico’s brengt dit met zich mee voor DICTU?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Zijn de stappen die reeds zijn gezet door het houden van de minicompetitie omkeerbaar? Zo nee, waarom zijn dan toch onomkeerbare stappen gezet in tegenstelling tot wat het BIT-advies stelde?
In lijn met het BIT-advies over het eerste aanbestedingstraject is voor het huidige traject gekozen voor een gefaseerde aanpak bij de implementatie voor AT en IGZ. Bij iedere fase wordt door de partijen beoordeeld of er qua financiën, voorwaarden en inhoud nog aan de verwachtingen wordt voldaan. De leveranciersafspraken zijn in lijn met deze gefaseerde aanpak. Inmiddels hebben AT en IGZ beide de eerste «proof of concept»-fase doorlopen en groen licht gegeven voor de volgende fase.
Kunt u garanderen dat AT en IGZ in de huidige vorm van het project duidelijkheid hebben en krijgen over inhoud en opbouw van de op te leveren dienst?
Bij de eerste »proof of concept»-fase hebben AT en IGZ aangegeven een goed beeld te hebben gekregen van de dienst. In de volgende fase zal dit beeld steeds verder aangescherpt worden.
Heineken Biertegoed |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de reclameactie Biertegoed van Heineken?1
Ja, ik ken de reclameactie.
Is de reclameactie Biertegoed van Heineken in strijd met de huidige wet- en regelgeving, zoals de Drank- en Horecawet en de Reclamecode zoals deze geldt voor alcoholhoudende dranken? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat voor stappen worden ondernomen tegen deze reclameactie? Zo nee, waarom niet en acht u dit niet wenselijk?
Er zijn geen bepalingen in de Drank- en Horecawet (DHW) die deze actie van Heineken verbieden. De wet ziet met name toe op verantwoorde verstrekking.
Daarnaast moet alcoholreclame voldoen aan de Nederlandse Reclame Code en de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, waarin de regels over reclame zijn vastgelegd.
Deze codes liggen respectievelijk bij de Stichting Reclame Code en de Stichting Verantwoorde Alcoholconsumptie. Ik heb geen rol in de beoordeling of deze reclameactie hiermee in strijd is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de burger door deze nieuwe reclameactie wordt aangezet tot het consumeren van meer alcohol omdat dit gratis als Biertegoed wordt aangeboden bij de aanschaf van drank in de supermarkt?
Aangezien deze actie niet in strijd is met de DHW, is er geen grond voor actie op basis daarvan. Uiteraard is het wel zo dat de horeca die het gratis biertje verstrekt, zich aan de regels in de DHW rondom het verantwoord verstrekken van alcohol dient te houden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat zij geen alcohol aan minderjarigen mogen verstrekken of aan personen die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren.
Of de actie leidt tot meer alcoholgebruik kan ik (nog) niet overzien.
Deelt u de mening dat het op deze manier «sparen» voor alcohol kan leiden tot overmatige alcoholconsumptie? Zo ja, bent u ook van plan actie te ondernemen tegen Heineken indien de reclameactie momenteel niet onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze reclameactie onwenselijk is omdat het gratis weggeven van alcohol indruist tegen het beleid van de overheid gericht op een verantwoorde alcoholinname?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke reclameactie voor alcohol, in app-vorm, gericht is op de doelgroep jongvolwassenen? Zo ja, is de overheid bereid te onderzoeken of deze zelfde doelgroep per app te bereiken is om hen voor te lichten over de risico's van alcohol?
Het feit dat de actie de vorm van een app heeft, betekent mijn inziens niet automatisch dat deze gericht is op de doelgroep jongvolwassenen, apps bedienen inmiddels alle leeftijdsgroepen. Komend jaar zal het Trimbos instituut een app ontwikkelen die onder andere zal ondersteunen bij het minderen of stoppen met alcoholgebruik.
De berichten 'Akkerbouw op losse schroeven' en 'RVO vertraagd onderzoek' |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Akkerbouw op losse schroeven» (Nieuwe Oogst) en «RVO vertraagd onderzoek» (Boerderij)1?
Ja.
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken al in mei van dit jaar de algemeen verbindend verklaring (AVV) heeft afgegeven voor de akkerbouw voor onderzoek en innovatie?
Ja.
Is het waar dat nog steeds niet duidelijk is of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan meewerken om, na machtiging van de telers, aan Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw gegevens te verstrekken?
Over het verstrekken van gegevens op basis van een machtiging bestaat geen onduidelijkheid. RVO is daartoe bereid.
Is het waar dat een verzoek hiertoe al sinds juli op het ministerie ligt? Zo nee, wanneer is dit verzoek gedaan? Zo ja, vindt u het acceptabel dat een verzoek ruim drie maanden op antwoord wacht?
Ja. De BO Akkerbouw heeft in juli jl. een dergelijk verzoek bij mijn ministerie ingediend. Aan de beoordeling van het verzoek zijn diverse aspecten verbonden die zorgvuldige afweging behoefden. Een van die aspecten is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die de overheid beperkingen oplegt bij het delen van persoonsgegevens.
Ik heb besloten – binnen de ruimte die de Wbp biedt – het de Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw mogelijk te maken de Kamer van Koophandel-nummers (KvK-nummers) van de niet bij haar aangesloten marktdeelnemers van RVO te verkrijgen. Zo kan de BO alle marktdeelnemers die een verplichting tot het betalen van een financiële bijdrage hebben, benaderen. Op basis van deze KvK-nummers van de niet aangeslotenen en van de gegevens van de bij de BO aangeslotenen kan de BO alle betalingsplichtige marktdeelnemers benaderen en hen verzoeken RVO te machtigen areaalgegevens door te geven aan de BO.
Zie ook het afschrift van mijn antwoordbrief aan de BO Akkerbouw, dat ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd.
Vindt u het acceptabel dat trage besluitvorming de onderzoeksprojecten die gepland staan voor een bedrag van 1,2 miljoen euro in gevaar brengen? Zo nee, wat is de reden dat de besluitvorming zo lang op zich laat wachten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op hele korte termijn een praktische invulling te geven aan dit verzoek zodat de begroting van BO Akkerbouw geen vertraging oploopt en BO Akkerbouw aan de slag kan met onderzoek en innovatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om een praktische invulling te kiezen om te voorkomen dat er nodeloos veel administratieve lasten gemoeid zijn voor de ondernemers? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Apple haalt tientallen gokapps uit Nederlandse App Store’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven om welke 55 bedrijven het gaat waarvan apps zijn verwijderd op verzoek van de Kansspelautoriteit?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd aangegeven deze informatie niet te publiceren; zij maakt in beginsel geen namen van (individuele) bedrijven openbaar tenzij daar een bestuurlijke sanctie aan ten grondslag ligt.
Kunt u aangeven hoeveel tijd is verstreken tussen het verzoek van de Kansspelautoriteit aan Apple en het daadwerkelijk verwijderen door Apple van de betreffende apps? Klopt het dat dit verzoek al ruim voor de zomer, in mei 2016, is gedaan?2
De kansspelautoriteit heeft de betreffende appstore eind april 2016 verzocht 49 kansspelapps te verwijderen. Aan dit verzoek is ruim voor de deadline van 1 juni 2016 voldaan. Daarna heeft de kansspelautoriteit zes nieuwe kansspelapps geïdentificeerd. Deze zijn op verzoek van de kansspelautoriteit terstond uit de betreffende appstore verwijderd.
Speelt de tijdsduur waarin gevolg wordt gegeven aan een verzoek van de Kansspelautoriteit om een app te verwijderen een rol in de overwegingen van de kansspelautoriteit om een boete op te leggen en/of een bedrijf uit te sluiten van het verkrijgen in de toekomst van een vergunning om online kansspelen aan te bieden? Zo ja, wat is volgens u de maximale termijn die mag gelden om gevolg te kunnen geven aan dit betrekkelijk eenvoudige verzoek van de Kansspelautoriteit?
Het verzoek tot verwijdering van apps was niet gericht tot kansspelaanbieders, maar tot de appstore waarin deze te verkrijgen waren. Aan het verzoek is tijdig voldaan door de appstore. In het algemeen geldt dat kansspelaanbieders en dienstverleners die het aanbieden van kansspelen faciliteren zich moeten houden aan de termijn die de kansspelautoriteit hen stelt. Het niet of niet tijdig voldoen aan een verzoek van de kansspelautoriteit kan leiden tot verdere bestuurlijke handhaving. Voor de kansspelaanbieder kan dit gevolgen hebben voor het verkrijgen van een vergunning.
Klopt het dat Unibet een van de aanbieders was die een gokapp aanbood in de Nederlandse App Store?
Zie antwoord vraag 1.
Komt Unibet nog steeds in aanmerking voor een vergunning voor online kansspelen gelet op de eerdere overtredingen van Unibet van het verbod op online kansspelen, wat door u is gekwalificeerd als dat «Unibet met vuur speelt» en gelet op uw standpunt dat aanbieders die persisteren in hun aanbod van illegale kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?3 Zo ja, hoe geloofwaardig is dan volgens u nog de huidige handhaving van de Kansspelautoriteit ten aanzien van opererende illegale aanbieders? En kunt u dan aangeven of Unibet in elk geval op een forse boete kan rekenen, gelet op uw eerdere opmerkingen dat inzake illegaal opererende aanbieders «een financiële sanctie wegens die overtreding van de Wet op de kansspelen hier gepast kan zijn»?4
Zoals ik eerder dit jaar antwoordde op vragen van het lid Van Toorenburg, zullen alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning.5 Aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod moeten rekening houden met het feit dat dit een mogelijke vergunning in de toekomst in de weg zal staan.
Het beoordelen van de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. De kansspelautoriteit weegt bij de betrouwbaarheidsbeoordeling alle relevante feiten en omstandigheden mee, waaronder aanwijzingen wegens het illegaal aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt. Bij iedere aanvraag wordt maatwerk geleverd.
Het kan gepast zijn dat illegaal opererende aanbieders een financiële sanctie krijgen wegens het overtreden van de Wet op de kansspelen. Het is aan de kansspelautoriteit om te bepalen of zij naast het reeds uitgevoerde handhavende optreden, ook over gaan tot het beboeten van de betrokken aanbieders.
Kunt u de beantwoording van deze vragen tevens separaat toezenden aan de Eerste Kamer in het kader van de huidige wetsbehandeling aldaar omtrent de Wet op de Kansspelen?
Alhoewel de beantwoording van Kamervragen openbaar is, zal ik tegemoet komen aan uw wens om de beantwoording separaat aan de Eerste Kamer te zenden. De overweging om de antwoorden op uw vragen te betrekken bij de wetsbehandeling omtrent de Wet op de kansspelen, laat ik aan de leden van de deze Kamer.
De staat van de bruggen (ook wel kunstwerken) in Nederland |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Mogelijk ook bruggen in Noord-Holland dicht» door RTV Noord-Holland d.d. 12 oktober 20161 en «A8 open na storing» uit het Noord-Hollands Dagblad Zaanstreek d.d. 17 oktober 2016?2
Ja, ik heb kennisgenomen van beide artikelen.
Bent u het eens met de uitspraak van de verkeerskundige Hornmans in het RTV Noord-Holland-artikel dat onderhoud en inspectie de laatste jaren niet de prioriteit gehad hebben die ze zouden moeten hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat en welke acties heeft u en/of gaat u ondernemen?
Nee, ik ben het niet eens met de uitspraak van de verkeerskundige. Rijkswaterstaat voert dagelijkse schouw, jaarlijkse toestandsinspecties en eens in de zes jaar visuele instandhoudinginspecties uit. Daarnaast vindt detailonderzoek plaats als er in het kader van een weguitbreiding of een ander project beoordeeld moet worden of een brug dat aan kan.
Door de inspecties heeft Rijkswaterstaat inzicht in de gevolgen van het gebruik van de bruggen door het verkeer. Tevens geeft de inspectie inzicht in het proces van veroudering van de bruggen en inzicht in de actuele toestand van deze objecten. Veiligheidsrisico’s die uit deze inspecties komen hebben de hoogste prioriteit om aangepakt te worden. Die worden dan ook met prioriteit uitgevoerd.
Zoals ook aangegeven in mijn brief (34 300-A-68) aan uw Kamer van 10 juni dit jaar, wordt gewerkt met een flexibele onderhoudsplanning. Niet alle onderhoudsmaatregelen worden in het jaar uitgevoerd, waarin dit idealiter technisch gezien zou moeten gebeuren. Redenen voor latere uitvoering kunnen zijn, dat dit minder hinder geeft voor weggebruikers, werkzaamheden in één contract kunnen worden samengevoegd of dat het beter past in de financiële en personele planning.
Wat is de oorzaak van de storingen van de Coenbrug over de Zaan? Deelt u de mening van de ANWB dat dit een zoveelste storing in een hele lange rij is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen heeft u en/of gaat u ondernemen? Kunt u deze vragen ook voor de bruggen van de A9 beantwoorden?
De Coenbrug heeft in 2016 tot nu toe 8 storingen gehad. De laatste 3 storingen waren in oktober. Het betreft hier een ongelukkige samenloop van losstaande oorzaken die ervoor heeft gezorgd dat de Coenbrug driemaal in storing was. Het betrof een storing in de automatische bediening (in het weekend van 8 en 9 oktober), een stroomstoring (13 oktober) in de regio waardoor bediening van de brug niet mogelijk was en een defect aan een slagboom (18 oktober) die niet openging.
Op 8 oktober was er een storing aan de brug over Zijkanaal C (A9, ter hoogte van HM 47). De oorzaak hiervan was een defect onderdeel.
Op 19 oktober was deze brug nogmaals een kwartier buiten gebruik vanwege een storing in de brugklep. De oorzaak van de laatste storing wordt nog onderzocht. Zowel voor de Coenbrug als voor de brug over Zijkanaal C wordt momenteel door Rijkswaterstaat en de aannemer een gedegen storingsanalyse gemaakt. Op basis hiervan wordt gekeken of aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
Op 1 oktober was er gedurende 1 uur een storing aan de Schipholbrug (A9, ter hoogte van Amstelveen). De oorzaak van de storing wordt onderzocht. De schipholbrug wordt tijdens uitvoering van het project SAA A9 Badhoevedorp – Holendrecht vervangen (start realisatie 2019).
Deelt u de mening dat met de storingen aan de Coenbrug en/of de A9 in grote delen van Noord-Holland een verkeerschaos ontstaat en dat dit onacceptabel is voor deze belangrijke economische regio? Zo nee, waarom niet? Heeft u inzicht in de (financiële) schade van de files die door deze storingen ontstaat?
De verkeershinder die ontstaat wanneer een storing aan een brug optreedt, is afhankelijk van de duur van de storing en/of de verkeersintensiteit op de weg. Elke ernstige vertraging die voorkomen had kunnen worden vind ik ongewenst. RWS zet zich maximaal in om het aantal storingen zo beperkt mogelijk te houden. Indien er toch storingen optreden, worden deze zo snel mogelijk verholpen. Financiële schade die ontstaat door files als gevolg van storingen is vervelend. Dit type schade wordt echter niet door Rijkswaterstaat geregistreerd en ik kan hierover dat ook geen informatie aanleveren.
Kunt u een overzicht geven (in tabellen en infographics) van de reserveringen voor 1) beheer, 2) onderhoud en 3) vervanging in het Infrastructuurfonds in de periode voor 2010 voor wegen en de bijbehorende kunstwerken?
Sinds 2003 heeft het belang van adequaat beheer en onderhoud een steeds toenemende aandacht gekregen. Tegelijkertijd is ook de aandacht voor einde levensduur van de objecten van het Hoofdwegennet toegenomen. Vanaf dat moment zijn er ook extra middelen voor beheer en onderhoud uitgetrokken en in 2008 is het programma voor de stalen bruggen gestart. Hierdoor is er ook meer aandacht gekomen voor de achterliggende oorzaken van de toen gesignaleerde budgettaire knelpunten. Toen er zich in 2011 wederom tekorten aandienden heb ik er voor gekozen niet alleen deze tekorten aan te pakken, maar ook de achterliggende problemen aan te pakken door het systeem dat ten grondslag ligt aan de raming van de budgetten verder te verbeteren.
Voor de tekorten heb ik in de ontwerpbegroting 2012 extra middelen vrijgemaakt ten behoeve van beheer en onderhoud en vervanging en renovatie op het hoofdwegennet. Zie onderstaande figuur.
Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2011 is er hierdoor tot 2020 voor het Hoofdwegennet in totaal € 800 mln. extra aan beheer en onderhoudsbudget beschikbaar gekomen en € 370 mln. voor Vervangingen en Renovatie.
Daarnaast zijn er bij de verlenging van de looptijd van het infrastructuurfonds in de begroting 2012 middelen gereserveerd na 2020 die door middel van kasmanagement naar voren zouden worden gehaald. Het ging daarbij om net iets meer dan € 1 mrd. ten behoeve van Beheer en Onderhoud en Vervanging en Renovatie op het hoofdwegennet gezamenlijk, waarvan gemiddeld € 36 mln. per jaar voor Vervanging en Renovatie en € 66 mln. voor Beheer en Onderhoud.
Deze middelen zijn inmiddels voor het overgrote deel naar voren gehaald.
Op basis van de ontwerpbegroting 2017 is er voor Vervanging en Renovatie gemiddeld € 101 mln. beschikbaar in de periode 2011–2020 en voor Beheer en Onderhoud € 463 mln. Zie onderstaande grafieken.
Om de ramingssystematiek te verbeteren worden bij aanlegbeslissingen nu ook de effecten daarvan op de toekomstige onderhoudsbehoefte in kaart gebracht en worden de daarvoor benodigde middelen gereserveerd vanaf de start van de planuitwerking gereserveerd en op het moment dat de bouw start ook daadwerkelijk toegevoegd aan de meerjarencijfers voor beheer en onderhoud.
Daarnaast wordt periodiek getoetst of de ramingsveronderstellingen nog actueel zijn. Om die reden is bijvoorbeeld bij de implementatie van de nieuwe geluidswetgeving ook budget toegevoegd voor de hierdoor toenemende beheer- en onderhoudskosten.
En ook zijn er meerjarig budgetten gereserveerd voor de renovatie en vervanging bij einde levensduur van de objecten in het hoofdwegennet. De inschatting van einde levensduur geschiedt, zoals ook in de bijlage instandhouding bij de ontwerpbegroting 2016 is uitgelegd door een combinatie van de ontwerplevensduur, het feitelijk gebruik en inspecties. Deze inschatting wordt periodiek geactualiseerd. De eerstvolgende actualisatie is voorzien bij de ontwerpbegroting 2018.
Bij de (jaarlijkse) verlenging van het Infrastructuurfonds wordt eerst het budget toegewezen dat op basis van de bestaande ramingen nodig is voor beheer en onderhoud en vervanging en renovatie, alsmede voor de lopende verplichtingen uit DBFM. Wat dan resteert binnen het kader wordt toegevoegd aan de investeringsruimte.
Kunt u aangeven welke reserveringen er vervolgens gemaakt zijn voor 1) beheer, 2) onderhoud en 3) vervanging in het infrastructuurfonds in de periode na 2010 voor de wegen en de bijbehorende kunstwerken? Welke achterstanden dienden te worden ingelopen? En op welke wijze is de vervanging, beheer en onderhoud nu structureel geregeld in het Infrastructuurfonds voor alle wegen en kunstwerken?
Zie antwoord bij vraag 5
Klopt het dat aan de hand van de ervaringen met de Merwedebrug de systematiek van inspecteren wordt aangepast? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd? Wat betekent dit voor de reserveringen voor beheer, onderhoud en vervanging in het Infrastructuurfonds?
De situatie die is ontstaan bij de Merwedebrug wordt geëvalueerd, met name gericht op de hier uitgevoerde inspectie. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat de gehele systematiek van inspecteren moet worden aangepast.
Op welke wijze worden de betrokken medeoverheden zoals gemeenten en provincies, tegen de achtergrond van de problemen rondom de Merwedebrug en de oproep van bijvoorbeeld de gemeente Dordrecht om de N3 versneld te renoveren, betrokken bij dergelijke inspecties en eventuele omleidingsroutes? Kunt u hierbij ook ingaan op de aankondiging van de afsluiting van de Moerdijkbrug?
Partijen worden in de regel betrokken bij het plannen van maatregelen die uit inspecties naar voren komen.
De Moerdijkbrug is een spoorbrug en is daardoor wat direct belanghebbenden betreft niet goed vergelijkbaar met de Merwedebrug. Zoals in de brief van de Staatssecretaris van 24 oktober jl. (Kamerstuk 29 893, nr. 206)) aangegeven wordt door ProRail in overleg met consumentenorganisaties, vervoerders, verladers en de aannemer bepaald wanneer de benodigde buitendienststelling op de Moerdijkbrug zal plaatsvinden. Hierbij staat het zoveel mogelijk beperken van hinder voor reizigers en verladers centraal. ProRail en Rijkswaterstaat stemmen, zoals gebruikelijk, de planning van werkzaamheden aan het spoor en rijkswegen met elkaar af.
Klopt de stelling van de verkeersdeskundige Hornmans dat de slechte staat van de Merwedebrug te wijten is aan verouderde gegevens die gebruikt worden bij het berekenen van de noodzakelijke draagkracht? Zo ja, wat betekent dit voor alle bruggen en andere kunstwerken in Nederland?
Nee. De situatie bij de Merwedebrug wordt veroorzaakt door de ouderdom van de brug in combinatie met de zware belasting op de brug (meer en zwaarder verkeer dan toen de brug gebouwd werd). De Merwedebrug was al geprogrammeerd om versterkt te worden en werd in dat kader nader geïnspecteerd. Naar andere relatief oudere bruggen (en kunstwerken) doet Rijkswaterstaat ook onderzoek.
Deelt u de stelling van de verkeerskundige dat ook elders problemen zullen gaan ontstaan met bruggen daar waar de verkeersdrukte is toegenomen de afgelopen decennia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u en/of gaat u ondernemen?
De toegenomen verkeersdrukte op bruggen leidt er bij sommige bruggen toe dat deze eerder moeten worden versterkt/vervangen, omdat deze niet zijn ontworpen op deze hogere belasting. Om de veiligheid van de bruggen voor de toekomst te garanderen brengt Rijkswaterstaat dmv inspecties in beeld wat de verwachte restlevensduur van bruggen is en waar versterking of vervanging noodzakelijk is. Een aantal bruggen is onlangs versterkt of vervangen.
Kunt u deze vragen voor de bespreking van de begroting van Infrastructuur en Milieu beantwoorden, die is voorzien voor de eerste week van november 2016?
Ja
Het bericht dat Poolse vrouwen te maken hebben met scheldpartijen, bedreigingen en aanrandingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Stichting Fairwork dat Poolse vrouwen op hun werk te maken hebben met scheldpartijen, bedreigingen en aanrandingen?1
Seksuele intimidatie is ongewenst gedrag dat aangepakt moet worden. Dit geldt voor iedereen die in Nederland werkt en dus ook voor arbeidsmigranten.
Wat vindt u van de uitkomsten van de verkennende studie van Stichting Fairwork waaruit blijkt dat Poolse vrouwen die in fabrieken of de land- of tuinbouw werken, aangeven dat ze veelvuldig te maken hebben met allerlei misstanden, zoals scheldpartijen, handtastelijkheden en fysieke bedreiging?
Het ongewenste gedrag dat in dit onderzoek naar voren komt dient aangepakt te worden. De SZW campagne «Ongewenst gedrag» (www.duurzameinzetbaarheid.nl) die 17 oktober in herhaling is gegaan geeft werkgevers en werknemers handvatten om seksuele intimidatie te herkennen en aan te pakken. Op de site van de campagne zijn ook ervaringsverhalen opgenomen. Met FairWork is al voor het uitkomen van het onderzoek contact geweest over het opnemen van een ervaringsverhaal van een arbeidsmigrant. Dit verhaal over een vrouwelijke Poolse arbeidsmigrant is op de site geplaatst.
Bent u bereid om de inspectie onmiddellijk onderzoek te laten doen naar de misstanden waar Poolse vrouwen en mogelijk ook andere Oost-Europese vrouwen zoals Bulgaarse en Roemeense vrouwen mee te maken hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen tegen de bedrijven en uitzendbureaus die zich schuldig maken aan deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
De sectoren waar dit probleem zich mogelijk voor kan doen, namelijk de agrarische sector, schoonmaak- en uitzendbranche, zijn al onderwerp van de risicogerichte aanpak van de Inspectie SZW om de naleving van de arbeidswetten te bevorderen en misstanden, en ook dit soort misstanden, tegen te gaan. Omdat de Inspectie dit soort signalen belangrijk vindt en ook zelf hier alert op is, heeft zij geïnventariseerd welke aanwijzingen er in zaken en bij inspecteurs en rechercheurs zijn rond deze problematiek. Ze bericht mij hier binnenkort over, waarna ik uw Kamer zal informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze er getoetst wordt of de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden gerespecteerd worden?
De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels ligt primair bij werkgevers en werknemers zelf. De Inspectie SZW ziet toe op naleving van de arbeidswetten, waaronder de Arbowet, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en Arbeidstijdenwet. Wanneer zij bij een controle op basis van de feiten en omstandigheden constateert dat er sprake is van een overtreding kan zij een sanctie opleggen.
Is u bekend of er aangifte is gedaan van misstanden zoals gemeld door Stichting Fairwork? Zo ja, wat is de status van deze aangifte(n)?
Het is bij de Inspectie SZW niet bekend of mensen aangifte hebben gedaan. Een van de activiteiten van de Inspectie SZW is het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Seksuele intimidatie is een van de mogelijke indicatoren van arbeidsuitbuiting.
Bent u bereid om de campagne tegen «pesten op de werkvloer», waar ook seksuele intimidatie onder valt, ook in andere talen beschikbaar te stellen en het onderwerp expliciet in de voorlichtingsbijeenkomsten hier en in het thuisland te benoemen? Zo ja, op welke termijn kan dat gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik laat de campagne «Ongewenst gedrag» waar u aan refereert niet vertalen. Deze campagne en de site zijn er vooral op gericht om seksuele intimidatie bespreekbaar te maken door werkgever en werknemer. Daarbij is zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wel aandacht voor het ervaringsverhaal van arbeidsmigranten om vooral ook de Nederlandse werkgever bewust te maken van seksuele intimidatie van arbeidsmigranten op de werkvloer.
Om arbeidsmigranten zelf bewust te maken van het onderwerp en handvatten te geven wat te doen als ze ermee geconfronteerd worden zet ik in op gerichte voorlichting in de eigen taal in het herkomstland. Nederland werkt samen met de belangrijkste herkomstlanden in Midden- en Oost-Europa. De Nederlandse ambassade in Warschau verzorgt bijvoorbeeld voorlichting over wonen en werken in Nederland voor potentiële arbeidsmigranten. In die voorlichting zal ook informatie over dit onderwerp worden meegenomen.
Het bericht dat RVO nog niet meewerkt aan het akkerbouwonderzoek |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) tot op heden niet meewerkt aan het verkrijgen van machtigingen voor de telersbijdrage aan het akkerbouwonderzoek en dat derhalve het akkerbouwonderzoek op losse schroeven staat1?
Ja.
Waarom werkt RVO nog niet mee?
Aan de beoordeling van het verzoek van de BO Akkerbouw tot medewerking aan het verkrijgen van de genoemde machtigingen zijn diverse aspecten verbonden die zorgvuldige afweging behoeven. Een van die aspecten is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die de overheid beperkingen oplegt bij het delen van persoonsgegevens.
Een en ander afwegend heb ik besloten – binnen de ruimte die de Wbp biedt – het de Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw mogelijk te maken de Kamer van Koophandel-nummers (KvK-nummers) van de niet bij haar aangesloten marktdeelnemers van RVO.nl te verkrijgen. Zo kan de BO alle marktdeelnemers die een verplichting tot het betalen van een financiële bijdrage hebben, benaderen. Op basis van deze KvK-nummers van de niet aangeslotenen en van de gegevens van de bij de BO aangeslotenen kan de BO alle betalingsplichtige marktdeelnemers benaderen en hen verzoeken RVO.nl te machtigen areaalgegevens door te geven aan de BO.
Zie ook het afschrift van mijn antwoordbrief aan de BO Akkerbouw dat ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd.
Deelt u de mening dat het akkerbouwonderzoek van groot belang is en daarom steun verdient?
Ja. Op grond van artikel 165 van Verordening EU Nr. 1308/2013 moet een brancheorganisatie aantonen dat het door haar voorgestelde onderzoek zowel van algemeen economisch belang is voor de betrokken marktdeelnemers als dat het voordeel oplevert voor alle betrokken individuele marktdeelnemers in de akkerbouw. De Brancheorganisatie Akkerbouw heeft dit gedaan en ik heb de financiering van het onderzoek verbindend verklaard.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat RVO op korte termijn meewerkt aan het verkrijgen van de genoemde machtigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kankerverwekkende stoffen in rubbergranulaat op kunstgrasvelden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer wordt het plan van aanpak voor het onderzoek naar de risico's van spelen op kunstgras gepresenteerd?1 Op basis waarvan wordt een selectie van vijftig tot honderd kunstgrasvelden gemaakt waar monsters van worden genomen?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt regelmatig informatie beschikbaar via zijn website over de stand van zaken van het onderzoek. Op 3 november heeft het RIVM het onderzoeksprotocol voor de analyse van de concentratie van verschillende stoffen op de website geplaatst. De selectie van de velden is willekeurig («random steekproef») en onder andere op basis van informatie van de KNVB, de Vereniging Sport en gemeente en van de branche. Bij het nemen van de steekproef is gelet op de locatie in Nederland, de leverancier van het materiaal, de ouderdom van het rubbergranulaat en de frequentie van het gebruik van het veld, zodat een representatief beeld van het rubbergranulaat in Nederland ontstaat. Er worden ook enkele Johan Cruijff velden en korfbalvelden bemonsterd. In de periode daarna is meer informatie beschikbaar gesteld, onder andere over de inhoud van het literatuuronderzoek en over de opzet van het onderzoek naar de blootstelling via verschillende routes.
Wordt in het door u aangekondigde onderzoek naast de korrels in kunstgras ook de rubbertegels meegenomen die op onder andere speelveldjes, trottoirs en stalvloeren worden gebruikt?
Het onderzoek zoals aangekondigd betreft in eerste instantie de mogelijke risico’s van rubbergranulaat. De mogelijke risico’s van rubbertegels, met name bij gebruik onder speeltoestellen worden door het RIVM apart beoordeeld. Wel zal gezocht worden naar samenhang.
Klopt het dat veel van de onderzoeken naar veiligheid van kunstgrasvelden, waaronder dat van IndusTox, is betaald door de kunstgrasfabrikanten, zoals beweerd wordt door de Australische onderzoeker John Orchard?2 Wordt hier door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) rekening mee gehouden bij het uitvoeren van het literatuuronderzoek dat nu uitgevoerd wordt?
Dit klopt ten dele. Het IndusTox onderzoek is betaald door een groot aantal partijen waaronder de kunstgrasfabrikanten, maar ook KNVB en NOC*NSF. Volgens de Europese REACH-regelgeving is de producent verantwoordelijk voor de veiligheid van diens product. Het RIVM is goed bekend met dit staand beleid. Het RIVM neemt dit altijd mee in zijn evaluaties.
Is het gebruikelijk dat het RIVM zich voor haar adviezen baseert op onderzoeken die slechts zeer beperkt in omvang zijn, zoals bij het onderzoek naar rubbergranulaat waar slechts onderzoek naar zeven volwassen mannen is gedaan, zonder gebruik van controlegroep?
Het RIVM advies is gebaseerd op meerdere studies. Het onderzoek met 7 sporters (de rapportage van Industox), was destijds de enige studie, waarin gekeken is naar de afbraakproducten van pak’s in het lichaam van sporters na contact met rubbergranulaat. Het RIVM heeft destijds reeds opgemerkt dat het onderzoek niet representatief was, noch in aantal deelnemers, noch in diversiteit. Dit betekent echter niet dat de resultaten van dit onderzoek – in combinatie met andere informatie – niet bruikbaar zijn.
Klopt het dat het vervangen van rubbergranulaat door bijvoorbeeld kurk per kunstgrasveld tussen de 50.000 en 80.000 euro kost?3 Kunt u daarnaast aangeven om hoe veel kunstgrasvelden dit in Nederland gaat?
Op dit moment worden de kosten voor vervanging van rubbergranulaat door kurk geschat tussen de € 100.000,– en de € 150.000,– per veld, mede afhankelijk van de leeftijd van het veld. Dit is inclusief het afvoeren van het eerder gebruikte rubbergranulaat en exclusief de kosten voor onderhoud. Het is niet precies duidelijk hoeveel kunstgrasvelden er in Nederland aanwezig zijn; de KNVB gaat uit van circa 1.800 waarvan circa 90% met rubber is ingestrooid.
Om welke reden heeft u begin dit jaar aan het RIVM gevraagd of zij aanleiding zagen om de conclusies van het Intron onderzoek uit 2007 bij te stellen, zoals u in uw brief van 7 oktober hebt aangegeven?4 Had u daar een concrete aanleiding voor?
Begin 2016 werd het Ministerie van VWS op de hoogte gebracht van de kanttekeningen die professor Berger had geplaatst bij het IndusTox-onderzoek. Hij heeft deze kanttekeningen uiteindelijk ook in de uitzending van Zembla van 7 oktober geplaatst. Omdat deze kanttekeningen uit wetenschappelijke hoek kwamen heb ik het RIVM gevraagd op deze kanttekeningen te reageren in relatie tot de eerder afgegeven opinie.
Op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u uw uitspraak dat barbecueën gevaarlijker is voor de gezondheid dan spelen op een kunstgrasveld?5
Mensen worden dagelijks blootgesteld aan risico's. De beoordeling van risico's wordt bepaald door de ernst van mogelijke negatieve gevolgen en de kans op dergelijke gevolgen. Het RIVM heeft mij laten weten dat er meer wetenschappelijke onderbouwing is voor de beoordeling van risico's van barbecueën dan voor de beoordeling van het spelen op een kunstgrasveld. Dat betreft de blootstelling aan pak's als gevolg van het eten van verbrand vlees, de kans op voedselvergiftiging als gevolg van onvoldoende gaar vlees en de bootstelling aan dampen van de barbecue en fijn stof.
De hulpbereidheid bij eerste hulp |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat slechts weinig Nederlanders een EHBO-diploma hebben en dat de hulpbereidheid bij zowel mensen met als zonder EHBO-diploma laag is?1
Ja.
Hoe verklaart u dat slechts een kleine 3% van de Nederlanders een EHBO-diploma heeft en dat slechts 13% van de Nederlanders zonder basiskennis van EHBO overweegt een cursus te doen?2
Het percentage van 3% is afkomstig uit een onderzoek van het Rode Kruis uit 2010. Dit percentage zegt niets over het totaal aantal Nederlanders dat ooit een EHBO-diploma heeft behaald of over de aantallen certificaten die door diverse organisaties worden verstrekt. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken uit deze percentages.
Hoe groot is het percentage Nederlanders dat via opleiding of anderszins in EHBO-kennis geschoold is?
Het Oranje Kruis heeft mij laten weten dat op dit moment circa 200.000 mensen in Nederland in het bezit zijn van een EHBO-diploma. Dit houdt in dat er sprake is van formele eindtermen en een onafhankelijk diploma. Tevens zijn er op jaarbasis nog ca. 100.000 certificaathouders, dit betreft bijvoorbeeld Eerste Hulp aan kinderen. Ook hier geldt dat deze aantallen niets zeggen over het aantal mensen dat ooit een cursus in het kader van eerste hulp bij ongelukken heeft gevolgd. Naast een formeel EHBO-diploma zijn er ook veel mensen die bedrijfshulpverlener zijn en in dat kader de nodige vaardigheden hebben om in een acute situatie in actie te komen tot er een professionele hulpverlener aanwezig is.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk Nederlanders een EHBO-diploma behalen?
Het is zeer waardevol dat er in Nederland een groot netwerk is van vrijwillige hulpverleners, waaronder EHBO-ers. De nadruk bij deze hulpverlening ligt wel heel duidelijk op vrijwilligheid. Daarbij is eerste hulp ook echt bedoeld als eerste hulp. Als het ernstig is, dan is het zaak om altijd te 112 bellen. Natuurlijk gebeurt dit ook als er een EHBO-er bezig is, 112 wordt in geval van een ernstige situatie altijd gebeld. De toegang tot de professionele acute zorg in Nederland is goed geregeld waardoor hulp snel ter plaatse kan zijn.
Wat is momenteel de prijs van een EHBO-cursus? Wat kost een aansprakelijkheidsverzekering voor diplomahouders? Worden de kosten voor een cursus en een verzekering geheel of gedeeltelijk vergoed? Hoeveel tijd kost het om een EHBO-cursus te volgen?
Er is een zeer divers aanbod aan EHBO-cursussen waarbij er zowel verschil is in tijdsduur van de cursus als ook verschil is in wat een cursus kost. Om een indicatie te geven: het varieert van een online cursus die twee uur duurt voor 14,95 euro, een korte cursus van 3 uur voor 55 euro tot een cursus van 20 uur voor 260 euro. Diverse zorgverzekeraars bieden in de aanvullende verzekeringen een (gedeeltelijke) vergoeding voor de kosten van een EHBO-cursus. Voor diplomahouders van zowel Oranje Kruis als Rode Kruis geldt dat zij aanspraak kunnen maken op de aansprakelijkheidsverzekeringen van het Rode Kruis/Oranje Kruis.
Welke stappen worden door overheden, zorgverzekeraars en overige organisaties ondernomen om meer Nederlanders een EHBO-diploma te laten halen? Welke belemmeringen zijn er volgens u om een dergelijke cursus te volgen? Bent u bereid zich in te spannen om die belemmeringen weg te nemen?
Het volgen van een EHBO-cursus is een beslissing die ieder voor zichzelf neemt, het gaat hier om vrijwillige hulpverlening. Het aanbod aan cursussen is zeer divers, waardoor het voor een brede groep mogelijk is om deze te volgen als zij daar interesse in hebben. Diverse zorgverzekeraars bieden in de aanvullende verzekeringen een (gedeeltelijke) vergoeding voor de kosten van een EHBO-cursus. Ik zie dan ook geen belemmeringen die dit in de weg kunnen staan en die door de overheid weggenomen zouden moeten worden.
Hoe verklaart u dat slechts 64% van de mensen met een EHBO-diploma bereid is om te reanimeren als dat nodig is? Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren waar deze handelingsverlegenheid vandaan komt en hoe het genoemde percentage verhoogd kan worden?3
Het percentage van 64% komt uit een onderzoek dat het Rode Kruis heeft laten uitvoeren naar de stand van zaken EHBO in 2016. Uit het onderzoek van het Rode Kruis blijkt dat het vooral om specifieke situaties gaat waarin mensen minder snel bereid zijn om te helpen. Hierbij gaat het vooral om meer ernstige situaties zoals vergiftiging, reanimatie en wanneer iemand flauwvalt. Ook wanneer iemand vreest voor de eigen veiligheid daalt de hulpbereidheid. Een andere verklaring is dat mensen, ook wanneer zij een cursus hebben gevolgd, bang zijn om fouten te maken bij het verlenen van EHBO.
Het Rode Kruis heeft mij laten weten dat zij de drempels die mensen ervaren om EHBO te verlenen herkent en hier ook aandacht aan besteed in (bij)scholing.
Het door u genoemde internationale onderzoek in vraag 8 is mij niet bekend.
Klopt het dat deze cijfers overeenkomen met internationaal onderzoek, waaruit blijkt dat mensen met een EHBO-diploma echte reanimatie vaak niet zien zitten? Zo ja, welke lessen zijn daar volgens u uit te trekken?4
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van het idee om de kosten voor het vervangen van gebruikte pads en batterijen van Automatsche Externe Defibrilators (AED’s) door de Regionale ambulancevoorziening (RAV) te laten declareren bij de zorgverzekeraar van het slachtoffer?5
Op dit moment wordt met betrokken partijen verkend hoe de vergoeding van de gebruikte pads bij de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) kan worden vormgegeven. Hierbij is een belangrijk aandachtspunt dat er geen sprake zal zijn van een toename van de administratieve lasten bij de RAV. Ik verwacht u hierover in het voorjaar van 2017 te kunnen informeren.
Het bericht ‘OM wraakt rechtbank’ |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het openbaar ministerie (OM) Oost-Nederland drie rechters van de rechtbank in Almelo heeft gewraakt?1
Ja.
Is het eerder voorgekomen dat het OM een wrakingsverzoek heeft ingediend?
Van de wettelijke bevoegdheid om een wrakingsverzoek in te dienen kan door beide procespartijen gebruik worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) maakt van deze bevoegdheid slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik. Een eerder voorbeeld van het indienen van een wrakingsverzoek door het OM dateert uit 2007 (ECLI:NL:RBUTR:2007:BA8296).
Hoe beoordeelt u de stellingname van het OM dat de rechtbank meer rekening zou hebben gehouden met de verhinderdata van de advocaten van de verdachte in deze drugszaak dan met de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie? Staat u achter het OM in het reeds gedane verzoek om de zaaksbehandeling uit te stellen?
De beoordeling van een stellingname door het OM in individuele aangelegenheden is aan de rechter. In de uitspraak van de rechtbank Overijssel op het wrakingsverzoek d.d. 10 oktober 20162 heeft de wrakingskamer van de rechtbank in overweging 4.4 gesteld dat de afweging van de meervoudige strafraadkamer tussen enerzijds de belangen van de beslagene en anderzijds de belangen van het OM als beslaglegger niet onbegrijpelijk voorkomt en dan ook geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor een gebrek aan onpartijdigheid. Daarbij laat de wrakingskamer meewegen dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek reeds op 1 september 2016 aan het OM is meegedeeld, zodat er naar mening van de rechtbank voldoende gelegenheid is geweest om hiernaar te handelen, waarbij een andere prioriteitstelling, overdracht aan een collega of een aanvullend verweerschrift opties hadden kunnen zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking daarom afgewezen.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de officier van justitie in deze concrete zaak heeft gehad ter voorbereiding op de zitting, wat klaarblijkelijk voor de rechtbank voldoende was en ook de reden om de zaaksbehandeling niet uit te willen stellen?
Aan deze kwestie lag niet ten grondslag dat het OM onvoldoende voorbereidingstijd voor de zitting zou hebben gehad, maar dat de zaaksofficier van justitie de behandeling ter terechtzitting op de door de rechtbank geplande datum niet kon bijwonen en vervanging door een collega-officier van justitie in deze specifieke zaak niet mogelijk was.
Wat zijn de gevolgen voor de uiteindelijke datum van de zaaksbehandeling, de aanwezigheid van de betreffende officier van justitie op deze zitting en concrete inzet die het OM kan leveren in deze complexe drugszaak nu het wrakingsverzoek is afgewezen?2
Ik kan geen inzage geven in aspecten samenhangende met de procespositie van het OM in een lopende (straf)zaak. De behandeling van de beklagzaak is op 12 oktober 2016 voortgezet.
Deelt u de mening dat het in het algemeen een zeer kwalijke gang van zaken zou zijn wanneer de beschikbaarheid van de desbetreffende officier van justitie wordt genegeerd bij het inplannen van een zitting? Het is toch immers de officier van justitie die de vervolging in een strafzaak heeft ingezet en dientengevolge in elk geval aanwezig zal moeten zijn op de datum waarop een zaak wordt behandeld?
De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is opgedragen aan het OM. De uitvoering van die taak geschiedt door individuele officieren van justitie. Uitgangspunt bij de behandeling van strafzaken is optimale inhoudelijke behandeling en effectieve, vlotte afhandeling. Daartoe dient het aantal overdrachtsmomenten zoveel mogelijk beperkt te worden, zeker in complexe zaken. De gerechten hanteren als uitgangspunt dat bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak de zaaksofficier van Justitie op de zitting aanwezig is. Bij raadkamerzaken (verzoekschriften, bezwaarschriften en klaagschriften) is voor gerechten het uitgangpunt dat deze behandelingen in het zittingsrooster zijn opgenomen en dat het toelichten van het standpunt van het OM doorgaans wordt gedaan door de officier van Justitie die tijdens deze zitting de belangen van het OM behartigt. Hier kan in bijzondere gevallen van worden afgeweken.
Kunt u via het College van procureurs-generaal inventariseren of vaker en elders in het land meer officieren van justitie hinder ondervinden van het probleem dat in deze uitzonderlijke wrakingszaak door het OM is aangekaart? Indien dat het geval blijkt, welke vervolgstappen gaat u nemen om dit op te lossen?
In de regel wordt in geval van verhindering van een van de procespartijen in goed overleg een passende zittingsdatum of passende vervanging gevonden.
Wel is de verdere verbetering van de planningsmethodiek een prominent onderwerp van de Taskforce OM/ZM. Hierin worden concrete verbetermaatregelen voor planning, behandeling en voorkoming van aanhouding van strafzaken vormgegeven met behulp van het verkeerstoren ++ model.
Deelt u de mening dat het opgeven van verhinderdata door de verdediging ook kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de gerechtelijke processen om een zittingsdatum te plannen en/of in de beoordeling van de rechters over de opstelling van de verdediging in het algemeen?
Het opgeven van verhinderdata door de verschillende procespartijen kan worden benut om doelbewust een strafzaak te traineren. De indruk bestaat niet dat daarvan stelselmatig sprake is. De rechter laat zich bij het bepalen van de zittingsdatum in de eerste plaats leiden door de belangen van goede en zorgvuldige rechtspraak. Tijdige rechtspraak maakt daarvan deel uit. Dit betekent dat soms bij de planning met een of meer van de opgegeven verhinderdata geen rekening kan worden gehouden. De beslissing daarover is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.