Het bericht ‘Grote commotie over in Rijswijk verspreid Turks pamflet tegen de PKK’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote commotie over in Rijswijk verspreid Turks pamflet tegen de PKK»?1
Ja.
Is bij u bekend wie dit pamflet heeft opgesteld en verspreid onder huishoudens in onder andere Rijswijk, Delft en Rotterdam?
De opsteller van het pamflet lijkt een in Turkije relatief bekende publicist te zijn.
Heeft u ook vernomen dat hetzelfde pamflet in Antwerpen is rondgedeeld en dat de Belgische politie een onderzoek heeft ingesteld? Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met uw Belgische collega?
Er is via de Belgische media vernomen dat de pamfletten in Antwerpen zijn verspreid en dat de Belgische politie een onderzoek is gestart. Ik zie geen noodzaak om hierover in gesprek te gaan met mijn Belgische collega gezien er geen sprake is van strafrechtelijk gedrag. Dit zal verder worden uitgelicht bij vraag 6.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit pamflet is gefinancierd? Zo ja, ziet u aanleiding om hier verdere stappen op te ondernemen? Zo nee, bent u voornemens dit te onderzoeken?
Ik begrijp het ongemak bij een groot deel van de ontvangers van deze pamfletten. Er zijn momenteel echter geen signalen dat hier sprake is van inmenging van een statelijke actor, het gaat hier om een soloactie van een Turkse publicist. Als kabinet zijn we daar uiteraard wel alert op. De Minister van J&V heeft de Tweede Kamer afgelopen vrijdag al geïnformeerd over de omgang met OBI.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Turkse propaganda hier van deur tot deur wordt verspreid? Bent u daarnaast van mening dat Nederland niet de plek is voor politieke campagnes uit andere landen? Wordt bezien of er stappen genomen kunnen worden om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u aanleiding om onderzoek te doen naar de inhoud van het pamflet? In hoeverre bevat dit pamflet strafbare uitingen? Als die er zijn, welke acties worden daar dan op ondernomen?
Ik begrijp het ongemak bij een groot deel van de ontvangers van deze pamfletten. Echter, in de Nederlandse rechtsstaat is de vrijheid van meningsuiting één van de belangrijkste vrijheden. Dit betekent dat ook meningen en politieke standpunten die op weinig steun kunnen rekenen of tot gevoelens van ongenoegen leiden, de ruimte dienen te krijgen. Deze vrijheid van meningsuiting is echter niet ongelimiteerd en mag nooit uitmonden in het plegen van strafbare feiten.
Bij een eerste lezing van het pamflet vallen volgens het Openbaar Ministerie niet direct passages op die een redelijk vermoeden aan het gepleegd zijn van een strafbaar feit doet ontstaan. Ik zie derhalve op dit moment geen aanleiding onderzoek te doen naar de inhoud van het pamflet. Indien mensen van oordeel zijn dat er sprake is van strafbare uitingen, dan kunnen zij onder concrete vermelding van de strafbaar geachte uitingen, aangifte doen.
Heeft u redenen om aan te nemen dat de verspreiding van dit pamflet tot een extra risico kan leiden voor het ontstaan van ongeregeldheden tussen Turken en Koerden in Nederland? Zo ja, hoe wordt hierop geanticipeerd? Ziet u ook breder mogelijkheden om te voorkomen dat Turkse spanningen naar Nederland worden geïmporteerd?
De publicist van dit pamflet lijkt op weinig steun te kunnen rekenen van de Turks-Nederlandse gemeenschap.
Ik richt mij dan ook vooral op het voorkomen van het doorwerken van spanningen die samenhangen met het optreden van Turkije in Noord-Syrië in de Nederlandse samenleving. Hierbij staat voorop dat iedereen die hier woont de regels van de Nederlandse rechtstaat hanteert. Dat betekent dat we met elkaar in gesprek gaan en onze zorgen kunnen uiten over internationale conflicten, zonder dat dit hier tot spanningen leidt.
De berichtgeving dat resten van zeehelden op de vuilnisbelt liggen |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving dat stoffelijke resten van zeehelden op drie verschillende plekken rondom de Javazee liggen?1 2 3
Ja.
Kunt u deze informatie betrekken bij de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen?4
Ja.
In hoeverre bent u met het Verenigd Koninkrijk in contact over deze situatie?
Via onder andere de ambassade in Jakarta is er contact met vlagstaten van andere wrakken van gezonken oorlogsschepen die tevens oorlogsgraven vormen in de Indonesische wateren, waaronder Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook wordt met verschillende landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, contact gehouden over de recente berichtgeving. Er is afgesproken onderling informatie te delen over de ontwikkelingen.
Wat gaat u doen – indien de door Nederland aangeboden hulp aan Indonesië niet wordt aanvaard – wanneer blijkt dat de stoffelijke resten van de Nederlandse oorlogsschepen afkomstig zijn?5
Het kabinet is net als de Nederlandse Oorlogsgravenstichting van mening dat alle gesneuvelde militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. Dit hebben wij ook bevestigd in de Kamerbrief van 25 februari en in de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen over oorlogswrakken in de Javazee.
Het kabinet zal zich dan ook tot het uiterste blijven inspannen voor een respectvolle omgang met de slachtoffers nu de oorlogsgraven zijn geschonden door illegale berging. Een eervolle laatste rustplaats voor de gesneuvelde militairen is ook voor de nabestaanden is zeer belangrijk, want ook zij verdienen rust.
Op dit moment is het onduidelijk of het hier gaat om de stoffelijke overschotten van opvarenden van Hr. Ms. De Ruyter, Hr. Ms. Java of Hr. Ms. Kortenaer. We moeten nu eerst vaststellen of er inderdaad een relatie is tussen de desbetreffende stoffelijke overschotten en de geschonden oorlogsgraven.
Nederland voert op dit moment dan ook nauw overleg met de Indonesische autoriteiten over de mogelijkheid van vervolgonderzoek ter plaatse om de vragen die naar aanleiding van de recente berichtgeving zijn gerezen zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden. Nederland heeft Indonesië om nader onderzoek ter plaatse verzocht, waarbij wij onze hulp hebben aangeboden. De samenwerking en contacten met Indonesië verlopen goed en we hebben er vertrouwen in dat wij goede afspraken kunnen maken. Zodra er duidelijkheid is over het onderzoek ter plaatse, zullen wij u hierover berichten. Dat geldt ook voor de vervolgstappen.
Onderschrijft u de mening van De Nederlandse Oorlogsgravenstichting dat de stoffelijke resten uit Brondong weg moeten worden gehaald en daarna veilig moeten worden gesteld?6
Zie antwoord vraag 4.
Indien het zeker is dat de stoffelijke resten van de Nederlandse oorlogsschepen afkomstig zijn, worden deze dan zo snel mogelijk veilig gesteld? Zo ja, op welke termijn zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn krijgen de nabestaanden uitsluitsel over de identiteit van de stoffelijke resten?
Het Ministerie van Defensie heeft de bij hen bekende nabestaanden met een brief geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de verdwenen scheepswrakken in de Javazee. Eerder werden zij ook per brief geïnformeerd over de start van het onderzoek, in 2016, en in januari jl. over uitkomsten van het onderzoek. Wij blijven de nabestaanden nauwgezet informeren zodra er nieuwe informatie bekend is, zoals over het onderzoek ter plaatse. Dit hebben wij hen ook toegezegd. De onzekerheid die bij nabestaanden bestaat willen wij uiteraard graag proberen weg te nemen maar gezien de complexiteit kunnen wij hiervoor nog geen tijdpad geven.
Worden de overgebleven stoffelijke resten naar het ereveld Kembang Kuning in Soerabaja overgebracht, zodat een eervolle begrafenis kan plaatsvinden? Op welke termijn zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
De inzet van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips als middel om medicatie op verantwoorde wijze af te bouwen |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de op 30 januari 2018 door de Patiënten Vereniging Afbouwmedicatie aan de Kamer aangeboden petitie over de vergoeding van magistrale bereiding van afbouwmedicatie door een apotheker en het bijbehorende rapport?1
Ik heb kennis genomen van de petitie over de vergoeding van magistrale bereiding van afbouwmedicatie door een apotheker, aangeboden door de Patiënten Vereniging Afbouwmedicatie. De commissie ontvangt hierover gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen een aparte brief.
Ik realiseer mij dat het hier lastige problematiek betreft die nadere aandacht verdient. Als aandoening staat depressie al jaren in de top vijf van hoogste ziektelast, hoogste ziektekosten en grootste veroorzakers van arbeidsverzuim. Jaarlijks slikken 1 miljoen mensen antidepressiva. Eenmaal ingesteld op antidepressiva kan afbouwen lastig zijn door het ontstaan van onttrekkingverschijnselen, waardoor het lijkt alsof de eerdere klachten terugkeren. Naast antidepressiva zijn er andere middelen waarbij stoppen lastig kan zijn, zoals antipsychotica en slaap- en kalmeringsmiddelen. Hierdoor is het mogelijk dat een grote groep mensen niet aan afbouwen van deze medicatie toekomt.
Er zijn meerdere mogelijkheden om medicatie af te bouwen. Afbouw met taperingstrips is één van deze mogelijkheden. Taperingstrips bevatten geneesmiddelen die magistraal door de apotheker zijn bereid. Deze apotheekbereidingen komen niet standaard voor vergoeding in aanmerking, maar uitsluitend wanneer er wordt voldaan aan de eis van «rationele farmacotherapie». Zorg wordt vergoed door zorgverzekeraars, mits de zorg voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en de praktijk» en dat tevens het meest economisch is voor de zorgverzekering.
Indien zorgverzekeraars twijfels hebben of er sprake is van rationele farmacotherapie kunnen zij zich wenden tot Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) voor een advies. Zowel het Zorginstituut als zorgverzekeraars nemen hierbij de huidige richtlijnen en het oordeel van de betreffende beroepsgroepen (o.a. psychiaters en huisartsen) in ogenschouw. Ik heb hierin geen formele rol. Het is aan de beroepsverenigingen, in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), om richtlijnen op te stellen, en aan artsen om conform richtlijnen goede en doelmatige zorg te leveren, en de juiste behandeling aan te bieden aan de patiënt. Als een geleidelijke afbouw met bestaande fabriekspreparaten niet lukt, kan de beroepsgroep in richtlijnen aangeven welke andere afbouwmogelijkheden er zijn en welke rol taperingstrips daarin kunnen vervullen. Op dit moment maken de taperingstrips geen duidelijk omschreven onderdeel uit van specifieke behandelrichtlijnen van psychiatrische aandoeningen en zijn zorgverzekeraars terughoudend om deze te vergoeden.
Onder leiding van het Zorginstituut zijn betrokken partijen (NVvP, NHG, Landelijk Platform Psychische Gezondheid (MIND) en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)) gezamenlijk in overleg over een goede afbouw van antidepressiva. De betrokken veldpartijen stellen momenteel een consensusdocument op over verantwoorde afbouw van antidepressiva. Dit conceptprotocol is op 12 februari 2018 besproken. De verwachting is dat het gefinaliseerde consensusdocument half mei gereed is. De opstellers zijn van plan om dit document verder te ontwikkelen tot onderdeel van een richtlijn. Dat is voor het Zorginstituut aanleiding om op dit moment niet verder te gaan met de duiding.
Gaat u met de Patiënten Vereniging Afbouwmedicatie in gesprek over het belang van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips als middel om psychofarmaca op verantwoorde wijze af te kunnen bouwen?
Zoals mijn ambtsvoorganger reeds in antwoord op de Kamervragen van
13 april 2017 (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1989) heeft aangegeven, is het aan zorgverzekeraars om vast te stellen of zorg voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk», bij twijfel met advies van het Zorginstituut. Ik heb geen rol bij deze beslissing. Ik kan mij dan ook niet uitlaten over de inhoud van de huidige richtlijnen, de beste behandeling of de rechtmatigheid van de vergoeding van taperingstrips. Bij vraag 1 heb ik toegelicht dat de diverse beroepsgroepen hierover in gesprek zijn.
Ik vind het belangrijk dat goed afbouwen van medicatie onderwerp is van wetenschappelijk onderzoek. Het is van belang dat onderzoekers in dialoog gaan met de beroepsgroep over hun bevindingen en de (benodigde) onderbouwing voor eventuele aanpassing van de richtlijn.
Kunt u een overzicht geven van de zorgverzekeraars die magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips op dit moment vergoeden en voor hoelang? Zo nee, waarom niet?
Magistraal bereide taperingstrips worden niet vergoed door verzekeraars, als niet is vastgesteld of het rationele farmacotherapie betreft. Begin 2016, toen de zorgverzekeraars voor het eerst geconfronteerd werden met nota’s voor magistraal bereide taperingstrips, zijn deze strips door enkele verzekeraars (uit coulance) vergoed. Nadat bleek dat er niet is voldaan aan de eis van rationele farmacotherapie worden (de meeste) taperingstrips niet meer vergoed, met uitzondering van het middel venlafaxine (een antidepressivum). Sommige verzekeraars vergoeden (eenmalig op machtiging) taperingstrips venlafaxine afbouw van 37.5 mg tot 0 mg (o.a. Zilveren Kruis, Menzis, VGZ). De reden hiervoor is dat er geen andere afbouwmogelijkheden zijn voor venlafaxine 37.5 tot 0 mg dan taperingstrips en dat in deze individuele casussen de rationele farmacotherapie vastgesteld is. CZ vergoedt indien nodig en in afstemming met de behandelaar gedurende een bepaalde periode één magistraal bereide lagere dosering van het af te bouwen geneesmiddel om (gefaseerde) afbouw mogelijk te maken. Ook in dit geval heeft de zorgverzekeraar rationele farmacotherapie vastgesteld.
Is het volgens u logisch dat Zilveren Kruis ervoor kiest taperingstrips slechts eenmalig voor 28 dagen te vergoeden voor het antidepressivum venlafaxine en niet voor het afbouwen van andere middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb gesproken met Zilveren Kruis. Zij geven aan grondig onderzoek te hebben gedaan naar de vraag of de medicatie in taperingstrips kan worden geschaard onder de noemer van «rationele farmacotherapie». Hierbij is ook de literatuur van dhr. Groot in acht genomen. Er is volgens Zilveren Kruis geen wetenschappelijke literatuur aanwezig waaruit de farmacotherapeutische meerwaarde van taperingstrips is gebleken ten opzichte van het afbouwen met geregistreerde (en dus bestaande) fabriekspreparaten. Magistraal bereide taperingstrips komen om deze reden niet in aanmerking voor vergoeding. Alleen voor het afbouwen van venlafaxine van 37,5 mg tot 0 mg ziet Zilveren Kruis dat dit rationele farmacotherapie zou kunnen zijn op grond waarvan patiënten eventueel voor vergoeding van die strip in aanmerking kunnen komen na een machtiging. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan dat er voor veel psychofarmaca geregistreerde alternatieven in de handel zijn, zoals Seroxat®-drank voor het afbouwen van paroxetine of Rivotril®-druppels voor het afbouwen van clonazepam.
Zilveren Kruis stelt dat indien iemand van oordeel is dat de taperingstrips dienen te worden vergoed, het aan deze persoon is om te bewijzen dat er wel sprake is van rationele farmacotherapie. Indien de bereider(s) van taperingstrips opnieuw literatuur aandragen, dan zal deze literatuur opnieuw bestudeerd worden.
Zilveren Kruis geeft aan dat FBTO het vergoedingsbeleid volgt van Zilveren Kruis, ook op het gebied van taperingstrips. Er is bij een aantal medewerkers incidenteel enige verwarring ontstaan. Medio 2017 zijn er enkele namen van deskundigen uit een interne email naar buiten gekomen. Volgens Zilveren Kruis is deze informatie uit zijn verband gehaald, waardoor het leek of FBTO een andere mening had binnen Zilveren Kruis. Zij hebben mij laten weten dat dit niet het geval was en is.
Vindt u dat artsen magistrale apotheekbereidingen moeten kunnen voorschrijven bij alle antidepressiva, als een patiënt die nodig heeft? En dat het niet mag uitmaken of problemen gemiddeld genomen bij een antidepressivum vaak voorkomen of niet, aangezien bij alle antidepressiva er patiënten zijn die problemen hebben bij het afbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij de zorgverzekeraars uitvragen hoe vaak en op welke gronden de vergoeding van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips niet is vergoed, uitgesplitst naar jaartal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij zorgverzekeraars uitvragen hoeveel klachtenbrieven zij hebben ontvangen over het feit dat magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips niet worden vergoed, uitgesplitst naar jaartal? Zo nee, waarom niet?
De geconsulteerde verzekeraars (Zilveren Kruis, VGZ, Menzis, CZ) geven aan dat er vanaf 2016 tot heden enkele tientallen klachten zijn ontvangen.
Bent u bekend met het onderzoek van de Radboud Universiteit, waaruit blijkt dat slechts 6% van de mensen succesvol kan stoppen met het afbouwen van antidepressiva? Wat is uw reactie hierop?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de oorzaak dat zorgverzekeraars aanvankelijk wel de magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips vergoedden, maar op enig moment besloten dit niet meer te doen?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de Wob-stukken (Wet openbaarheid van bestuur), waaruit blijkt dat Zorginstituut Nederland (ZiNL) wil dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) zich verweert tegen de taperingstrips?5 6
Het betreft hier een zinsnede uit een interne mail. Er is hier, zo stelt ZiNL, bedoeld te zeggen dat het niet primair aan het Zorginstituut is om over taperingstrips een standpunt in te nemen. Beroepsgroepen formuleren wat goede zorg is.
Vindt u deze ongefundeerde uitlating van ZiNL recht doen aan het onafhankelijk wetenschappelijke karakter van ZiNL? Kunt u hierop reageren?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe is het mogelijk dat ZiNL een informele uitspraak van de NVvP als formeel standpunt van de NVvP gebruikt?7
Het Zorginstituut heeft het initiatief genomen om partijen bij elkaar te brengen en gezamenlijk een oplossing te vinden. Dit is volgens mijn informatie gelukt.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat voormalig Minister Schippers zich met de uitspraak dat verdere actie omtrent de vergoeding van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips niet nodig is, heeft gebaseerd op dezelfde informele uitspraak van de NVvP?8
Deze punten zijn inmiddels achterhaald, gegeven het opstellen van een concept consensusdocument over afbouw van antidepressiva door de NVvP, het NHG, de KNMP en MIND.
Wat vindt u ervan dat de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) stelt dat er volgens de NVvP geen problemen zijn bij het afbouwen van psychofarmaca en dat de specifieke behandelrichtlijnen toereikend zouden moeten zijn, terwijl dit volgens de NVvP niet het juiste standpunt is?9
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kan het dat de ervaring van patiënten en de verklaringen van hun artsen met magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips door ZiNL niet zijn meegenomen in zijn adviezen aan de SKGZ in individuele klachtenprocedures? Acht u deze adviezen van ZiNL een reële afspiegeling van de stand van zaken, omdat in deze adviezen wordt gesteld dat er geen wetenschappelijk bewijs zou zijn voor de werking van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips?10 11
Er is op dit moment geen peer-reviewed gepubliceerd wetenschappelijk bewijs, noch zijn er door beroepsgroepen geaccordeerde richtlijnen beschikbaar, op grond waarvan het Zorginstituut in deze gevallen tot een ander oordeel had kunnen komen.
Erkent u dat de totstandkoming van het advies van ZiNL over de vergoeding van de magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips zeer rommelig tot stand is gekomen en dat hier opnieuw naar moet worden gekeken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het wetenschappelijk onderzoek dat is gedaan naar de werking van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips en het onderzoek van Peter Groot en Jim van Os, waaruit blijkt dat magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips een vorm van rationale farmacotherapie zijn?12
Zie antwoord vraag 2.
Is het volgens u correct dat Zilveren Kruis een oordeel over wetenschappelijk bewijs voor de werking van magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips aan de hand van een literatuurstudie baseert op exact dezelfde literatuurlijst die Peter Groot heeft gebruikt om aan te tonen dat de taperingstrips wel werken? Kunt u uw antwoord toelichten?13
Zie antwoord vraag 4.
Is het volgens u correct dat FBTO aan verzekerden mededelingen heeft gedaan die haaks staan op wat de bij naam genoemde deskundigen hebben gezegd?14
Zie antwoord vraag 4.
Is het volgens u correct dat Zilveren Kruis en FBTO weigeren om inzage in de betreffende onderzoeken te geven?15
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reageren op de uitspraak van de onderzoekers Peter Groot en Jim van Os dat de huidige richtlijnen van de beroepsgroepen niet voldoen en dat de huidige afbouwpraktijk slecht is gedefinieerd? Wat gaat u met deze informatie doen? Kunt u uw antwoord toelichten?16
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van Peter Groot en Jim van Os dat artsen en psychiaters hun patiënten tot nu toe niet goed hebben kunnen helpen om op een goede manier met venlafaxine te stoppen omdat ze de daarvoor vereiste lagere doseringen niet konden voorschrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?17
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op het feit dat Pfizer, de fabrikant van venlafaxine, de magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips als mogelijkheid noemt om deze lagere doseringen, die voor geleidelijk afbouwen nodig zijn, te kunnen voorschrijven? Kunt u reageren op het feit dat Pfizer zelf geen plannen heeft om de voor verantwoord afbouwen noodzakelijke lagere doseringen te laten registreren?18
Ik ben niet bekend met de plannen van Pfizer. Ik ga ervan uit dat de oplossingen uit het consensusdocument zullen bijdragen aan maatwerk voor de patiënten die dit nodig hebben.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars geweigerd hebben om afbouwmedicatie in taperingstrips voor venlafaxine te vergoeden met een beroep op de tekst in de bijsluiter van venlafaxine?19
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van Peter Groot en Jim van Os dat het voor verantwoord en op maat afbouwen van medicatie noodzakelijk is dat artsen magistraal bereide doseringen aan hun patiënten moeten kunnen voorschrijven?20
Zie antwoord vraag 2.
Wie dient volgens u te bepalen hoe een patiënt het best kan worden behandeld? De arts, in overleg met de patiënt (op basis van samen beslissen), of de adviseur van de zorgverzekeraar, die daarvoor op de stoel van de arts moet gaan zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de uitspraken die in kort geding en in hoger beroep door verschillende rechters zijn gedaan, waarin wordt gesteld dat een zorgverzekeraar alleen van het oordeel van een arts mag afwijken als de zorgverzekeraar kan motiveren en kan aantonen dat de arts onjuist heeft gehandeld? Bent u van mening dat zorgverzekeraars die vergoeding van magistraal bereide doseringen in taperingstrips hebben geweigerd dit hebben gedaan21 22
Ja, die uitspraken ken ik. Het is geen gegeven dat deze uitspraken van toepassing zijn op de besluiten die verzekeraars genomen hebben inzake verstrekkinggeschillen over de taperingstrips.
Is het volgens u te verantwoorden dat het blijvend gebruik van antidepressiva, in Nederland gebruiken naar schatting 1,1 miljoen mensen antidepressiva, wel wordt vergoed door zorgverzekeraars, maar het afbouwen daarvan niet of zeer beperkt (ofwel volgens de standaard van de zorgverzekeraar), en bovendien alleen voor de genoemde middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat het op de lange termijn zowel voor het welzijn van de patiënt als voor de maatschappelijke zorgkosten winst oplevert als de individuele patiënt die dat wenst geholpen kan worden met de afbouw van deze zware medicatie?
Waar het nodig en verantwoord is, vind ik het belangrijk dat de patiënt geholpen en ondersteund moet worden in het minderen van medicatie. Daarom ben ik blij te horen dat veldpartijen gezamenlijk tot een consensusdocument komen voor verantwoorde afbouw, zie antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het onderzoek dat de Engelse overheid is gestart naar de problemen die afhankelijkheid en onttrekkingsverschijnselen van door artsen voorgeschreven medicatie kunnen veroorzaken? Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen aan de hand van het onderzoek dat de Engelse overheid is gestart?23
Ik ben niet bekend met dit onderzoek van de Engelse overheid, maar ik zal hier met interesse kennis van nemen en het Zorginstituut en de betrokken veldpartijen op dit onderzoek wijzen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Peter Groot, Jim van Os en andere psychiaters, alsmede patiënten, om de ervaringen met magistrale apotheekbereidingen in taperingstrips te bespreken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in dat zorgverzekeraars te veel macht hebben, zodat goede initiatieven van onderop en vanuit de zorgverleners zelf, geen doorgang meer vinden? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat je alle controle over je werk kwijt bent als je Turnitin gebruikt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Als je Turnitin gebruikt ben je alle controle over je werk kwijt»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel hogescholen en universiteiten gebruik maken van Turnitin om te controleren op plagiaat? Kunt u dit toelichten?
Allereerst is het van belang te benadrukken dat het instellingen vrij staat om, binnen de wettelijke mogelijkheden, keuzes te maken in de leermiddelen en onderwijsondersteunende diensten die zij inzetten.
SURF is de ICT-samenwerkingsorganisatie van het hoger onderwijs en onderzoek in Nederland. Voor onderwijsinstellingen die bij SURF zijn aangesloten is het mogelijk om van diensten als Turnitin gebruik te maken. SURF legt gemaakte afspraken met de aanbieder vast in een bemiddelingsovereenkomst. Onderdeel van de bemiddelingsovereenkomst is een licentieovereenkomst.
Desgevraagd heeft SURF mij laten weten dat op dit moment via hen achttien instellingen, waaronder de Universiteit van Amsterdam, een licentieovereenkomst met iParadigms, de uitgever van Turnitin, hebben. Het is echter niet uitgesloten dat meer instellingen gebruikmaken van de software, waarover zij een directe overeenkomst met iParadigms hebben gesloten.
Vindt u het wenselijk dat het bedrijf achter Turnitin, Iparadigms, een «non-exclusive, royalty-free, perpetual, worldwide, irrevocable license» krijgt op het werk dat via Turnitin wordt ingeleverd? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit vind ik onwenselijk. Van SURF begrijp ik dat deze bepaling geen onderdeel uitmaakt van de licentieovereenkomst die onderwijsinstellingen sluiten met iParadigms. De eindgebruikersovereenkomst, zoals die online wordt getoond aan docenten en studenten bij het werken met Turnitin, is dus niet van toepassing voor instellingen die via SURF gebruikmaken van Turnitin, zoals de Universiteit van Amsterdam. De medewerker of student die de dienst gebruikt onder de licentieovereenkomst van de instelling is zodoende niet gebonden aan de eindgebruikersovereenkomst waarin bovengenoemde bepaling is opgenomen. iParadigms verkrijgt op grond van de licentieovereenkomst geen gebruiksrechten op de gegevens die door de student of docent worden geüpload.
Klopt het dat niet alleen Iparadigms de rechten krijgt, maar ook «its affliates, vendors, service providers and licensors»?Heeft u inzicht in welke andere bedrijven dan Iparadigms dit zijn?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Deelt u de mening dat de consequenties van het gebruik van Turnitin zich moeizaam verhouden met het beschermen van het auteursrecht van de student, en dat onderwijsinstellingen in dit laatste ook een verantwoordelijkheid hebben?
Ik ben ervan overtuigd dat digitalisering het onderwijs kan verrijken. Door toenemende digitalisering in het (hoger) onderwijs verdient de bescherming van auteursrecht en persoonsgegevens extra aandacht. Onderwijsinstellingen hebben hierin een grote verantwoordelijkheid. Ik heb deze instellingen dan ook verzocht dit onderwerp prioriteit te geven in de uitvoering van de Versnellingsagenda voor onderwijsinnovatie. De instellingen hebben toegezegd dit onderwerp hierin mee te nemen.
Kunt u bevestigen dat de Universiteit van Amsterdam stelt dat de licientieovereenkomst van Turnitin is getoetst op wettelijke eisen en daaraan voldoet?
De Universiteit van Amsterdam heeft mij desgevraagd laten weten dat de licentieovereenkomst destijds, in samenwerking met SURF is getoetst op geldende wet- en regelgeving.
Op 25 mei aanstaande treedt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in werking. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geldt dan niet meer. Zowel voor de Universiteit van Amsterdam als SURF is de bescherming van auteursrecht en persoonsgegevens van groot belang in de herbeoordeling van de licentieovereenkomst met iParadigms, die dient te voldoen aan de strengere Europese wet- en regelgeving. Deze herbeoordeling zal voor 25 mei aanstaande worden afgerond.
Het bericht dat de kaarten voor U2 binnen no-time waren uitverkocht |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de kaarten voor het aanstaande concert van U2 binnen enkele minuten waren uitverkocht, terwijl er binnen vijf minuten vele honderden kaarten werden aangeboden op doorverkoopwebsite Seatwave?1 2
Ja
Hoe waarschijnlijk acht u het dat binnen enkele minuten na aanschaf honderden kopers zich plotsklaps bedenken en besluiten om allemaal via één website hun ticket door te verkopen? Indien u dit niet zeer waarschijnlijk acht, welke verklaring heeft u dan voor het massaal verschijnen van tickets op Seatwave?
Graag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen over «Woekerhandel in concertkaartjes» die op 22 december jl. naar Uw Kamer is verzonden3. Daarin staat aangegeven dat de sport- en cultuursector nog steeds last hebben van doorverkoop en dat ik samen met de Staatssecretaris EZK gesprekken zal voeren met de sector over de geschetste problemen en de omvang en oorzaken daarvan. De mate en snelheid waarmee kaarten worden doorverkocht wordt in deze gesprekken meegenomen.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken ervoor zorgen dat fans teleurgesteld raken en de toegankelijkheid van culturele evenementen zo nog verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat de toegankelijkheid van culturele en sportieve evenementen belangrijk is. Tegelijkertijd ben ik van mening dat de meeste van deze evenementen breed toegankelijk zijn voor consumenten en dat consumenten voldoende keuze hebben voor wat betreft het aanbod en de prijs. Dat fans teleurgesteld zijn als ze geen kaartje hebben kunnen bemachtigen begrijp ik heel goed. Zoals eerder aangegeven is de belemmering van de toegankelijkheid van evenementen voornamelijk gelegen in de schaarste van de kaarten omdat een concerthal of stadion een maximale capaciteit heeft en de vraag die capaciteit overstijgt. Op dit moment wordt middels gesprekken met de cultuur- en sportsector onderzocht in hoeverre en op welke manier de toegang tot culturele en sportieve evenementen belemmerd wordt door de doorverkoop van toegangskaarten en de mogelijke misstanden die het gevolg zouden zijn van die handel.
Kunt u garanderen dat LiveNation, of één van haar dochterondernemingen, niet direct kaarten op secundaire ticketwebsites als Seatwave aanbiedt? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kaarten binnen enkele minuten op deze site aangeboden worden?
Ik kan niet garanderen dat LiveNation kaarten niet direct verkoopt aan secundaire ticketwebsites. Zoals in eerdere brieven naar uw Kamer4 ook is aangegeven bestaat er reeds wetgeving die tot doel heeft de consument te beschermen bij verkoop van producten en diensten, zoals de regels over oneerlijke handelspraktijken. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een onafhankelijke toezichthouder die beschikt over instrumenten om consumenten te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, ongeoorloofde afspraken en misbruik van een economische machtspositie. De ACM maakt op basis van haar prioriteringsbeleid een zelfstandige afweging over het al dan niet doen van een onderzoek. De ACM heeft in het verleden aangegeven dat aanbieders van concert-, theater- en festivaltickets verplicht zijn duidelijkheid te verschaffen over de prijs5.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Kwint c.s., die het kabinet opdraagt met een voorstel te komen dit soort woekerhandel aan banden te leggen?3
Ik verwijs hier naar de brief (kenmerk1329401, uw referentie: 2017Z1542) op het ordedebat die ik parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen naar Uw Kamer heb verstuurd. Hierin geef ik aan hoe en op welke termijn invulling wordt gegeven aan de aangenomen motie die door dhr. Kwint is ingediend op 13 november jl. tijdens de Cultuurbegroting.7
Het bericht ‘Zorgen over Joods cultureel erfgoed buiten grote steden’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over Joods cultureel erfgoed buiten grote steden»?1
Herkent u het beeld dat het moeilijk is om het Joods cultureel erfgoed buiten de grote steden te bewaren en soms een nieuwe bestemming te vinden?
Ik herken het beeld dat gebouwd erfgoed buiten de grote steden minder makkelijk een nieuwe economische drager vindt dan daarbinnen. Dat geldt zeker voor religieus erfgoed, waaronder Joods religieus erfgoed, met name als de slagkracht bij de eigenaren onvoldoende is om het erfgoed in goede staat te houden. Ik zal daarom ook specifieke aandacht besteden aan het Joods erfgoed in mijn beleidsbrief «Erfgoed Telt», die ik in het voorjaar naar uw Kamer stuur.
Deelt u de mening dat het Joods erfgoed een belangrijke bijdrage kan leveren aan het godsdienstig, cultureel en geschiedkundig bewustzijn van toekomstige generaties?
Ja, dat geldt voor erfgoed in het algemeen en ook voor het Joods erfgoed.
In hoeverre is continuïteit van de bescherming van dit erfgoed volgens u in het geding? Bent u bereid dit mee te nemen in uw verkenning naar bescherming van militair- en herinneringserfgoed?
De continuïteit van de bescherming van Joods cultureel erfgoed is in mijn ogen niet in het geding. Het Joods Historisch Museum in Amsterdam inventariseert, waardeert en ontsluit het roerend Joods erfgoed dat in Nederland wordt bewaard. Eind vorig jaar heeft het museum samen met het Landschaftsverband Rheinland de Amsterdam Machzor kunnen aankopen met een subsidie van het rijk en een bijdrage uit het Mondriaanfonds. Divers Joods gebouwd erfgoed is aangewezen als rijksmonument of, door gemeenten, als gemeentelijk monument. Zo zijn bijvoorbeeld ruim 60 Joodse begraafplaatsen of elementen daarvan als rijksmonument beschermd, evenals tientallen synagogen, de Hollandse Schouwburg en het Anne Frank huis. Voor de instandhouding ervan zijn subsidies of laagrentende leningen ten behoeve van restauratie en herbestemming beschikbaar. Zodoende wordt het behoud van dit erfgoed solide ondersteund.
De verkenning «Herdenkingscultuur» heeft tot doel om de herdenkingscultuur en het herinneringserfgoed in Nederland in beeld te brengen en vast te stellen of er een instandhoudingsopgave is. In die zin zal ook het Joods erfgoed in de verkenning worden meegenomen.
De berichten 'Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen' 1) en 'Foute agenten te vaak doodgezwegen' |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen» en «Foute agenten te vaak doodgezwegen»?1 2
Ja.
Deelt u de zorg dat er een patroon van lekken bij de politie-eenheid Den Haag lijkt te zijn, aangezien dit al het vierde lek in een jaar tijd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit patroon van lekken een halt toe te roepen?
In Den Haag zijn het afgelopen jaar een aantal medewerkers aangehouden voor het mogelijk lekken van informatie. In 2016 is één verdachte aangehouden voor het lekken van informatie, in 2017 waren dit drie verdachten. De incidenten in de eenheid Den Haag staan los van elkaar. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet gezegd worden dat sprake is van een patroon.
Op basis van de onderzoeken over de periode 2017 – aangaande de gedragingen die te herleiden zijn naar het lekken van informatie naar criminelen en andere(n) – is er geen sprake dat de eenheid Den Haag afwijkt van eenheden met een soortgelijke grootte. Een overzicht van de afdoeningen van gedragingen uit deze onderzoeken is nog niet voorhanden.
Integriteit heeft hoge prioriteit binnen de politieorganisatie, zo ook in de eenheid Den Haag. Zodra er vermoedens zijn dat een politieambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, wordt dit onderzocht. De kans op plichtsverzuim probeert de politie door middel van preventieve en repressieve maatregelen, zoals ik ook in mijn brief – naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Dam – van 9 maart 2018 heb beschreven, te verkleinen. Incidenten kunnen echter nooit helemaal worden voorkomen.
Is het waar dat het aantal integriteitsschandalen in Den Haag niet afwijkt van het landelijk gemiddelde? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit landelijk gemiddelde terug te dringen naar een minder hoog niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid lekken binnen de landelijke politie in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar regio en jaar?
Op dit moment kan geen overzicht van afdoeningen van gedragingen uit onderzoeken worden gegeven van de afgelopen drie jaar waarbij is geconstateerd dat sprake is van het lekken van informatie (naar criminelen ofwel naar vrienden, familie, pers, etcetera). Het jaarverslag 2017 waarin wordt gerapporteerd over het aantal onderzoeken is thans nog niet beschikbaar. Deze wordt te zijner tijd aan uw Kamer toegezonden.
Deelt u de opinie van politiewetenschapper Jaap Timmer en voorzitter Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond dat binnen het landelijke politiecorps een taboe bestaat op het bespreken van corrupte agenten en dat het van belang is dat in de opleiding en op de werkvloer hier veel meer aandacht voor komt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is veel aandacht voor zowel het stimuleren van het goede gesprek over integriteit als het elkaar durven aanspreken en melden van misstanden. Hier moet ook continue aandacht voor zijn. Ik zou dan ook niet spreken van taboe. Ik heb uw Kamer in de Voortgangsbrief politie aangegeven dat de politie hard werkt aan een cultuurverbetering waarbij onder meer integriteit, leiderschap, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn.3 De ontwikkelingen zien op het creëren van een veilig klimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Het bewerkstelligen van een dergelijke cultuurverandering vergt tijd, maar met deze ontwikkelingen wordt het voeren van de dialoog over integriteit bevorderd.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg Politie (organisatie) op 15 maart 2018 toesturen?
Ja.
Arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over discriminatie door uitzendbureaus, die in 47% van de gevallen ingaan op een discriminerend verzoek om uitzendkrachten in te huren?1
Hoe kan het dat anno 2018 nog steeds deze verbijsterende discriminerende praktijken plaatsvinden in de uitzendbranche?
Bent u bereid om te onderzoeken of dit in andere sectoren van de arbeidsmarkt ook op een dergelijke grote schaal voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te onderzoeken of deze discriminatie ook op de ondernemersmarkt en bij overheidsaanbestedingen op een dergelijke grote schaal voorkomt?
Wat gaat u doen om deze discriminatie zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Kunt u een overzicht geven van wat er de afgelopen jaren is gedaan tegen arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u een overzicht geven van wat dit heeft opgeleverd?
Kunt u daarbij overwegen om de Inspectie SZW intensiever te laten controleren op arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u daarbij de vijftig miljoen euro uit het Regeerakkoord inzetten? Op welke manier gaat u deze inzetten?
Kan de Inspectie SZW (Team Arbeidsmarktdiscriminatie) daarbij ook onconventionele middelen inzetten? Kunt u middelen inzetten zoals loksollicitaties, mystery guests, het R-register, de discriminatiepolitie (als aparte eenheid), een diversiteitsquotum van 10%, en een xenofoben-taks van 1.000 euro per discriminerende handeling? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat door de Inspectie SZW de simpele, maar doeltreffende, methode toegepast kan worden, namelijk het door lokbedrijven laten bellen naar uitzendbureaus, die het TV-programma RADAR heeft toegepast?
Wanneer kan uw nieuwe Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie naar de Kamer gestuurd worden? Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen hierin meenemen?
Het bericht dat de zorg heeft te kampen met verlies |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorg heeft te kampen met verlies»?1
Ja.
Herkent u de stijging van bedrijfskosten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz), gehandicaptenzorg en verpleeg- verzorgingshuizen en thuiszorg?
Ik herken het beeld. In 2016 is wel sprake van een extra kostenpost, doordat een onregelmatigheidstoeslag met terugwerkende kracht is betaald. De NZa is momenteel bezig met een onderzoek naar de uitgaven in de langdurige zorg. Dit zal leiden tot nieuwe tarieven per 2019.
Zit de stijging van de bedrijfskosten alleen in een stijging van de personeelskosten? Welk aandeel hebben de vastgoedkosten in de stijging van bedrijfskosten?
Naast de personeelskosten zijn ook de overige bedrijfskosten licht gestegen.
De vastgoedkosten hebben echter geen aandeel in de stijging van de bedrijfskosten en zijn zelfs licht gedaald ten opzichte van 2015. Bij het maken van deze vergelijking heb ik de posten «afschrijvingen op vaste activa» en «huur/operationele leasing van kapitaalgoederen» bij elkaar opgeteld.
Is een deel van de rode cijfers te verklaren uit meer accountantskosten in relatie tot (toegenomen) registratie en administratie?
Ik heb geen aanwijzingen dat een toename van accountantskosten een deel van de rode cijfers verklaren.
Kunt u een uitsplitsing maken van verliesgevende zorginstellingen in de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) naar sector? Dus naar verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties?
Het onderscheid tussen verpleeg- en verzorgingshuizen vervaagt steeds meer. Ook in verzorgingshuizen verblijven steeds meer mensen met hogere zorgprofielen. Veelal heeft een instelling meer vestigingen van zowel verpleeg- als verzorgingshuizen, al dan niet gecombineerd met thuiszorg. In de jaarrekeningen worden de resultaten geconsolideerd waarmee deze niet apart zichtbaar zijn. Zoals bij vraag 2 aangegeven doet de NZa momenteel onderzoek naar de kostprijzen van de diverse zorgprofielen in de Wlz.
Ho verklaart u de sterkste stijging van de bedrijfskosten bij de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg?
Een belangrijk deel van de stijging heeft te maken met stijging van de CAO-lonen en daarnaast een uitkering van een onregelmatigheidstoeslag met terugwerkende kracht.
Deelt u de mening dat dit soort cijfers aantonen hoe belangrijk het is dat er goede afspraken komen over hoe te voorkomen dat het extra geld dat beschikbaar komt voor verpleeghuizen wordt gebruikt om gaten in de begroting mee te vullen?
Het is belangrijk dat verpleeghuizen de extra middelen gebruiken om – op basis van een strategische personeelsplanning – te investeren in voldoende zorgpersoneel. Er zijn ook middelen beschikbaar voor andere investeringen die eraan bijdragen dat de zorgverleners goede zorg conform het kwaliteitskader kunnen verlenen. Het kan daarbij gaan om ondersteunend personeel, maar ook om ondersteunende technologie, zoals domotica. Momenteel ben ik met alle partijen, waaronder de zorgkantoren, in gesprek over de wijze waarop het kwaliteitskader een rol zal spelen bij de zorginkoop 2019. Dit omvat logischerwijs ook afspraken over de inzet van de extra middelen om een stap te kunnen zetten richting de personeelsnormen uit het kwaliteitskader en de voorwaarden die daarbij gelden. De basis daarvoor ligt in de contractafspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieder. De contracten moeten met ingang van de zorginkoop 2019 mogelijk maken dat de middelen worden teruggevorderd, indien deze niet zijn ingezet voor de afgesproken investeringen in de implementatie van het kwaliteitskader.
Een door Indonesië gearresteerde Papua activist |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «West Papuan activist on trial for treason over independence petition»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Indonesische autoriteiten een proces zijn gestart tegen Yanto Awerkion, een Papua activist die betrokken was bij het verzamelen van handtekeningen voor het houden van een referendum? Welke feiten zijn u hierover bekend?
Op 14 november 2017 is in Indonesië een proces gestart tegen de heer Awerkion. De heer Awerkion staat terecht bij een lokale rechtbank nadat hij gearresteerd is wegens vermeende betrokkenheid bij een petitie voor een referendum over mogelijke onafhankelijkheid van Papua. Tijdens een manifestatie in mei 2017 zou de heer Awerkion de aanwezigen hebben bedankt voor hun ondertekening van de petitie. De aanklacht in de zaak betreft landverraad. Op 7 maart 2018 heeft de verdediging van de heer Awerkion zijn betoog gevoerd. Algemeen wordt verwacht dat de rechter op korte termijn uitspraak zal doen. Verdachten die in staat van beschuldiging zijn gesteld kunnen bij een veroordeling door een lokale rechtbank in beroep gaan bij een Gerechtshof. Vervolgens is beroep mogelijk bij de Indonesische Hoge Raad.
Kunt u bevestigen dat de gezondheid van de heer Awerkion danig achteruit is gegaan sinds zijn gevangenschap en dat hij zijn familie niet mag zien?
Van betrouwbare bronnen in Papua is vernomen dat de heer Awerkion momenteel in goede gezondheid verkeert, en dat er geen restricties zijn voor bezoek van zijn familie.
Deelt u de zorgen over aanhoudende repressie tegen Papua’s door de Indonesische autoriteiten? Hoe vraagt u hier in onderlinge contacten aandacht voor?
De mensenrechtensituatie in de Indonesische provincies Papua en West-Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten.
De mensenrechtensituatie in Indonesië, met inbegrip van de situatie in Papua, is onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heeft Nederland aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Papua tijdens de politieke consultaties tussen Indonesië en Nederland eind november 2017. De situatie in Papua is ook tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog op 1 februari 2018 aan bod gekomen.
Ook de Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië in mei 2017 een bezoek aan Papua gebracht. Naast gesprekken met betrokkenen in Papua, is de mensenrechtensituatie in Papua ook in gesprekken in Jakarta, onder meer met de Minister van Justitie en Mensenrechten, aan de orde geweest.
Steunt u de oproep van Papua activisten voor de vrijlating van Yanto Awerkion? Zo nee, waarom niet?
De zaak is onder de rechter en het kabinet doet in afwachting van de uitspraak hierover geen uitlatingen.
De berichtgeving dat stress in bevingsgebied Groningen tot sterfgevallen leidt |
|
Nine Kooiman , Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de berichten dat er door stress veroorzaakt door de aardbevingen doden te verwachten zijn?1 2 Wat is uw reactie daarop?
We kennen de berichtgeving en vinden dit een verontrustend signaal.
Het wegnemen van de oorzaken van de stress en onzekerheid heeft de hoogste prioriteit. In het belang van de veiligheid van de Groningers wil het kabinet dat de gaswinning uit het Groningen-veld nog deze regeringsperiode zo veel mogelijk verder omlaag wordt gebracht. Daarnaast moet de schadeafhandeling zo snel mogelijk worden vlot getrokken.
Zie ook het antwoord op de Kamervragen van de SP (nr. 2018Z01522) die als bijlage 1 bij deze Kamerbrief zijn gevoegd.
Op welke manier kunnen deze mensen worden ondersteund en welke (regie-)rol ziet u hierin voor uzelf en uw ministeries? Bent u bijvoorbeeld bereid de aanbeveling van de onderzoekers op te volgen en te komen tot een «veelomvattend plan»?3
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat lage en middeninkomens in de financiële problemen komen bij gasloos wonen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gasloos huis strop voor de bezitters», waarin zorgen worden geuit over de betaalbaarheid van gasloos wonen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden en ook van het achterliggende onderzoek dat door het bureau Ecorys is uitgevoerd in opdracht van Milieudefensie: Van CV-ketel naar duurzame warmte. Twee toekomstbeelden voor een warme Nederlandse gebouwde omgeving in 2030.
Deelt u de mening dat alle woningen zo snel mogelijk van het gas af zouden moeten? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit ook voor iedereen betaalbaar moet zijn?
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet ambities heeft op het gebied van verduurzaming, overall een 49% vermindering van de CO2-uitstoot in 2030. Het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving maakt deel uit van deze ambitie. Dit is niet alleen een technische opgave, maar vooral ook een maatschappelijke. De betaalbaarheid van de transitie is daarbinnen uiteraard een belangrijk aandachtspunt.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het in het artikel genoemde onderzoek, waaruit blijkt dat lage- en middeninkomens financieel de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen wanneer zij hun woning op alternatieve wijze moeten verwarmen?
Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat de energietransitie kosten met zich mee zal brengen voor burgers en bedrijven. Het is de inzet van het kabinet om de ambitieuze klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 tegen zo laag mogelijke kosten voor burgers en bedrijven te realiseren. Dit is dan ook een van de centrale uitgangspunten voor het af te sluiten Klimaat- en Energieakkoord. De inzet is bovendien om de transitie in de gebouwde omgeving loopt zoveel mogelijk samen te laten vallen met natuurlijke investeringsmomenten.
De effecten van de energietransitie worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het Centraal Planbureau.
Hoe wordt de betaalbaarheid meegenomen in toekomstige warmteplannen?
De warmteplannen zullen door gemeenten worden vastgesteld. De exacte kaders en criteria voor deze plannen zullen we in gezamenlijkheid vaststellen. Ik kan me goed voorstellen dat de betaalbaarheid van de technische oplossingen hier deel van uit maakt.
Op welke wijze gaat u huishoudens die financiële ondersteuning nodig zullen hebben om hun woning te verduurzamen ondersteuning bieden?
Voor het verduurzamen van huizen zijn investeringen nodig, tegelijk leiden die investeringen tot lagere of geen energiekosten. Voor financiering is er bijvoorbeeld het Nationaal Energiebespaarfonds of de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE) voor de aanschaf van zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels.
De verduurzaming van de gebouwde omgeving en eventuele regelingen ter bevordering hiervan zijn onderdeel van het Klimaat- en Energieakkoord.
Hoe gaat u voorkomen dat het benodigde draagvlak voor de energietransitie afkalft door te hoge kosten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat de verduurzaming van de woningvoorraad vertraging oploopt door te hoge kosten?
Ik wil de transitie slim en efficiënt aanpakken en daarbij de economische kansen voor de bouw en installatiesector ten volle benutten. In het Klimaat- en Energieakkoord zal ik met marktpartijen afspraken maken over een kansrijke aanpak.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat inzake de Wijziging van de Warmtewet?
Ja.
Het bericht dat Shell de NAM op afstand zet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell zet de NAM op afstand. Wie draait er straks op voor de schade in Groningen?»?1
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Shell heeft aangegeven dat de intrekking van de 403-verklaring is ingetrokken vanwege het feit dat NAM inmiddels een eigen jaarrekening openbaar maakt. Dit naar aanleiding van de Europese transparantierichtlijn (2013/50/EU), waarin bepalingen zijn opgenomen die tot doel hebben de transparantie op betalingen aan overheden te verbeteren.
Klopt het dat Shell zijn 403-aansprakelijkheidsverklaring voor de NAM afgelopen jaar heeft ingetrokken? Zo ja, heeft Shell u op de hoogte gesteld van de redenen daarvoor of kunt u achterhalen wat de redenen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer weet u hiervan en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Op 8 juni 2017 is de intrekking van de 403-verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De intrekking is een zelfstandige bevoegdheid van Shell. Het is aan Shell en niet de Staat hierover informatie naar buiten te brengen. Dit is gedaan door vermelding in het jaarverslag van Shell en door publicatie van een jaarverslag door NAM zelf.
Kan het intrekken van de 403-aansprakelijkheidsverklaring nu en in de toekomst effect hebben op de beschikbaarheid van middelen van de NAM voor het vergoeden van schade en het versterken van huizen in Groningen?
De verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen is een wettelijke verplichting van NAM. Die verplichting van NAM wordt niet geraakt door de intrekking van de 403-verklaring. NAM zal aan haar betalingsverplichtingen blijven voldoen, waarover uw Kamer op 30 januari jl. per brief is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422). In dezelfde brief licht ik toe dat aardbevingsschade van gedupeerden in Groningen wordt vergoed en dat NAM voldoende financiële middelen beschikbaar heeft om de versterkingsopgave uit te voeren. Shell heeft ook op 30 januari jl. een verklaring afgegeven dat NAM aan haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen voldoet en zal blijven voldoen. In deze verklaring geeft Shell ook aan hiervoor garanties af te geven.
Kunt u aangeven of Shell op deze wijze haar verantwoordelijkheid voor haar dochteronderneming, de NAM, kan ontlopen?
Shell heeft een verklaring op 30 januari jl. gepubliceerd en in de hoorzitting op 1 februari jl. in uw Kamer bevestigd dat NAM niet weg loopt voor haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen, inclusief kosten die voortvloeien uit het nieuwe schadeprotocol. Shell is bereid daarvoor garanties af te geven. NAM heeft bovendien bekend gemaakt dat zij voorlopig geen dividend uitkeert aan haar aandeelhouders. Hierover heb ik uw Kamer op 30 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422).
Kunt u aangeven of Shell verplicht kan worden om haar medeverantwoordelijkheid om de bestaande en toekomstige schade ten gevolge van de aardbevingen, ook als NAM niet meer de middelen heeft, voor haar deel te voldoen? Zo ja, op welke wijze?
De Staat, Shell en ExxonMobil zijn in gesprek over een herinrichting van het gasgebouw. In deze gesprekken zal worden verzekerd dat NAM ook in de toekomst bij toenemende kosten als gevolg van de aardbevingen en afnemende opbrengsten bij een verminderende gaswinning aan haar financiële verplichtingen zal blijven voldoen. Deze gesprekken verlopen constructief.
Kunt u deze vragen voor vrijdag 2 februari 2018 beantwoorden?
De antwoorden op deze Kamervragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Moeilijk inbare belastingvorderingen en het afboeken van belastingvorderingen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel openstaande vorderingen zijn er bij de verschillende belastingen, zoals de inkomstenbelasting, BTW, vennootschapsbelasting, erfbelasting en accijnzen, achterstallig of blijken uiteindelijk oninbaar? Kan de tabel onder bijlage IV uit de 20e halfjaarsrapportage uitgesplitst worden naar de verschillende belastingen?
Eind 2017 waren er 3,1 miljoen openstaande belastingvorderingen, waarvan 2,0 miljoen werden ingevorderd (aanmaning, dwangbevel, etc.) en 0,4 miljoen in een betalingsregeling zaten. De overige 0,7 miljoen waren recente vorderingen, waarvan de betalingstermijn nog niet verstreken was, of vorderingen waartegen bezwaar of beroep was aangetekend. In 2017 zijn 180.000 vorderingen afgeboekt als zijnde oninbaar, o.a. vanwege faillissement en onvermogen.
Voor de onder IV in de 20e halfjaarsrapportage opgenomen tabel is hieronder een uitsplitsing opgenomen voor de waarden eind 2017. De achterstand invordering ziet daarbij op de vorderingen waarbij de belastingplichtige een betalingsachterstand heeft. De indicator inning invorderingsposten geeft aan welk deel van deze invorderingsposten binnen een jaar wordt geïnd.
Achterstand invordering
Inning invorderingsposten
Totaal
2,7%
54,5%
Loon- en inkomensheffing
2,0%
59,2%
Omzetbelasting
4,6%
55,6%
Vennootschapsbelasting
3,0%
26,8%
Overig
3,8%
58,2%
Wat is de reden van deze achterstanden?
De reden van de betalingsachterstand is dat belastingplichtigen niet tijdig aan hun betalingsverplichtingen kunnen of willen voldoen.
Hoeveel procent van de vorderingen bij verschillende belastingsoorten zijn in een normaal jaar «oninbaar»? Hoeveel hiervan wordt uiteindelijk volledig of gedeeltelijk afgeboekt? Kan het aantal oninbare en afgeboekte vorderingen voor de belastingensoorten van de laatste vijf jaar gegeven worden?
In de periode 2010–2015 werd circa 0,6 tot 0,7% van de vorderingen afgeboekt als oninbaar. De laatste jaren worden minder vorderingen afgeboekt, vanwege de introductie van het zogenoemde dynamisch monitoren. Dit betekent dat vorderingen veel langer worden gevolgd op mogelijk nieuwe verhaalsmogelijkheden en dat derhalve terughoudend met de afboeking wegens oninbaarheid wordt omgegaan. In 2016 en 2017 werd circa 0,2 tot 0,3% afgeboekt. Het aantal als oninbaar afgeboekte vorderingen daalde daardoor van circa 660.000 in 2013 naar ongeveer 180.000 in 2017. Daarbij ging het om respectievelijk € 1,4 miljard in 2013 en € 0,5 miljard in 2017.
Absoluut zijn de afboekingen bij de loon- en inkomensheffing en de omzetbelasting het hoogst. Samen zijn zij goed voor circa 80% van het wegens oninbaarheid afgeboekte bedrag. De grote omvang is gerelateerd aan de hoge opbrengsten die deze belastingen hebben.
Relatief zijn de als oninbaar afgeboekte bedragen bij de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting het hoogst. Bij deze belastingen is er een relatief hoog inningsrisico bij faillissementen.
Om wat voor totaal bedrag gaat dit bij alle belastingen tezamen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bepaalde belastingen die relatief en/of absoluut meer afboekingen kennen dan andere belastingen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het reguliere proces bij een moeilijk te innen vordering of bij een grote achterstand in het aantal te innen vorderingen? Welke stappen worden er gezet om het aantal oninbare of moeilijk inbare vorderingen te verminderen, zowel vooraf («nudgen») als achteraf? Welke stappen worden er gezet om achterstanden in te halen? Wat wordt er gedaan teneinde de noodzaak tot afboeking te voorkomen? Wordt hier ook bijvoorbeeld externe capaciteit voor ingezet?
Het reguliere invorderingsproces vangt aan na het verstrijken van de betalingstermijn. De eerste stap is het verzenden van een aanmaning. Daarna volgt de betekening van het dwangbevel. Voor de gevallen waarin verhaalsmogelijkheden voorhanden zijn wordt bij voortdurende niet-betaling een verhaalsbeslag gelegd, al dan niet in vereenvoudigde vorm. Stappen die vooraf worden gezet («nudgen») zijn het geven van een betalingskorting bij het in een keer betalen van voorlopige aanlagen IB of VPB, het verzenden van een kosteloze betalingsherinnering, het aanbieden van laagdrempelige betalingsregelingen, telefonische benadering van belastingschuldigen met een nieuwe betalingsachterstand en het aanbieden van de mogelijkheid bedragen te storten op een zogenaamde g-rekening teneinde aansprakelijkstelling voor de belastingschuld van de opdrachtnemer in de toekomst te voorkomen. In het geval van structurele betalingsproblemen bij ondernemingen worden invorderingsmaatregelen genomen die ertoe kunnen leiden dat de onderneming wordt beëindigd. Om oninbaarheid te voorkomen is het van belang dat belastingaanslagen tijdig worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een voorlopige aanslag, en dat invorderingsmaatregelen tijdig worden getroffen. Om afboeking te voorkomen kunnen ook derden aansprakelijk worden gesteld voor niet betaalde belastingschulden. In het invorderingsproces maakt de Belastingdienst geen gebruik van externe capaciteit.
Zijn er richtlijnen die aangeven wanneer een vordering afgeboekt of afgeschreven moet worden? Worden hier bijvoorbeeld drempelbedragen voor gehanteerd?
De Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders (hoofdstuk 60) behelst richtlijnen over het oninbaar lijden van belastingschulden1. Centraal daarbij staat dat een belastingschuld pas oninbaar mag worden geleden als alle invorderingsmogelijkheden zijn uitgeput dan wel als invorderingsmaatregelen redelijkerwijs achterwege moeten blijven. Dat laatste geldt ook voor restbedragen. Drempelbedragen worden niet gehanteerd omdat die belastingschuldigen zouden kunnen uitlokken om belastingschulden niet volledig te betalen.
Wat zijn de kosten bij de verschillende belastingen teneinde een oninbare vordering alsnog te innen?
Een belastingaanslag wordt pas oninbaar geleden nadat is vastgesteld dat alle verhaalsmogelijkheden zijn uitgeput dan wel dat invorderingsmaatregelen redelijkerwijs achterwege moeten blijven. Pogingen om zo’n aanslag alsnog te innen moeten tegen die achtergrond worden beoordeeld. Hoeveel de kosten van de invordering bij de verschillende belastingen belopen is niet bekend. In zijn algemeenheid zij erop gewezen dat de kosten van de invordering door de Belastingdienst worden gedekt door de kosten die aan belastingschuldigen in rekening worden gebracht op grond van de Kostenwet Invordering rijksbelastingen.
De aanhoudende DDoS aanvallen op Nederlandse banken en de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de DDoS-aanvallen op ABN AMRO, ING, Rabobank en de Belastingdienst?1
De berichten over de recente DDoS-aanvallen zijn bekend en hier heb ik ook eerder met uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Bankensector op 7 februari jl. over gesproken. Eind januari had een aantal Nederlandse banken gedurende enkele dagen last van tijdelijke verstoringen in of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening (internetbankieren, mobiele bankapps en iDEAL-betalingen) door omvangrijke en geavanceerde DDoS-aanvallen (distributed denial-of-service). De websites van een aantal Nederlandse banken zijn in die dagen regelmatig vanuit verschillende locaties bestookt met grote hoeveelheden data. Klanten van ABN AMRO, ING, Rabobank, Volksbank, Triodos en Bunq hebben in verschillende mate hinder ondervonden van de DDoS-aanvallen. Door de aanvallen raakten de webservers van deze banken tijdelijk overbelast waardoor hun websites tijdelijk trager werden, of moeilijk of niet bereikbaar waren. Elke digitale aanval die tot overlast leidt is vervelend voor de consument.
De DDoS-aanvallen op de Belastingdienst waren ook gericht op het onderbreken van de dienstverlening van de Belastingdienst. Tussen maandag 29 januari 2018 en woensdag 1 februari 2018 signaleerde het Security Operations Center (SOC) van de Belastingdienst meerdere aanvallen op de infrastructuur. Tijdens een aantal aanvalsgolven is er een periode geweest van ongeveer tien minuten waarin burgers en bedrijven de websites van de Belastingdienst niet konden benaderen. Dit heeft tot gevolg gehad dat burgers en bedrijven op dat moment tijdelijk geen aangifte konden doen of toeslagen aan konden vragen. Dat is voor burgers vervelend.
DDoS-aanvallen zijn geen fraudeaanvallen en leiden niet direct tot financiële schade. Er wordt niet in de systemen en netwerken van banken en de Belasting-dienst binnengedrongen. Er is geen gevaar voor de persoonsgegevens van klanten en/of belastingplichtigen of voor de veiligheid van hun gegevens en geld, en er is geen sprake geweest van een datalek.
Kunt u uiteenzetten wat er is gebeurd? Houden deze aanvallen verband met elkaar?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn gegevens van klanten en/of belastingplichtigen op straat gekomen? Is er bij deze aanvallen data gelekt? Kunnen klanten en belastingplichtigen er zeker van zijn dat hun gegevens en geld veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt onderzocht wat er gebeurd is, en is het mogelijk te achterhalen wie de daders zijn? Zo ja, worden deze daders vervolgd? Welke straffen kunnen tegen hen worden geëist?
Nadat de politie in september 2017 informatie over de DDoS-aanvallen op Bunq bank had ontvangen, werd onder leiding van het Landelijk Parket door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid een onderzoek gestart. Na de recente aanvallen heeft ook de Belastingdienst de bij haar bekende gegevens overgedragen aan THTC, en heeft aangifte gedaan. Zoals blijkt uit mediaberichten wees het opsporingsonderzoek daags na de recente DDoS-aanvallen in de richting van een 18-jarige man uit Oosterhout. Deze man werd op 1 februari jl. aangehouden. Het uitvoeren van een DDoS-aanval is strafbaar en wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar indien gemeen gevaar voor goederen of verlening van diensten te duchten is. Indien er levensgevaar voor een ander te duchten is of het feit de dood ten gevolge heeft, is de maximum gevangenisstraf negen respectievelijk vijftien jaar.
In hoeverre hebben banken afdoende maatregelen getroffen om DDos-aanvallen te voorkomen, aangezien zij in het verleden daar vaker slachtoffer van zijn geweest? Hoe is het mogelijk dat zij nu toch weer slachtoffer zijn van dit soort aanvallen?
Banken zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun systemen en moeten storingen in de beschikbaarheid bij De Nederlandsche Bank (DNB) melden. DNB zet zich in voor een betrouwbaar en veilig betalingsverkeer en is aanspreekpunt van de financiële sector voor de cyberweerbaarheid van de financiële kerninfrastructuur.3 Zo zijn DNB en de banken in 2017 het samenwerkingsverband Threat Intelligence Based Ethical Red Teaming(TIBER) gestart. Met dit programma wordt beoogd de cyberweerbaarheid van financiële kerninstellingen te verhogen, onder meer door aanvallen gecontroleerd na te bootsen op basis van actuele dreigingsinformatie.4 Daarnaast toetst DNB als toezichthouder of financiële instellingen hun beveiligingseisen op orde hebben. Verder werken banken in het bestrijden van cybercriminaliteit, waaronder DDoS-aanvallen, onderling nauw samen, alsook met gespecialiseerde cybersecurity-bedrijven en met verschillende autoriteiten. Naast DNB gaat het onder meer om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) die primair verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van maatschappelijke ontwrichting door cybercriminaliteit, en het daaronder vallende Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat het centrale informatieknooppunt en expertise-centrum voor cyberveiligheid in Nederland is.
Tijdens en na de DDoS-aanvallen is op ambtelijk niveau direct contact geweest met de NCTV. Ook heeft het Ministerie van Financiën in het kader van het tripartiete crisismanagement geschakeld met DNB, de AFM en de Nederlandse grootbanken, en met die partijen de stand van zaken rond de operationele verstoringen besproken.5 Ik vind het van belang om zorgvuldig en waakzaam te blijven om ongemak door verstoring en digitale vormen van criminaliteit zoveel mogelijk te voorkomen en bestrijden.
DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor en de modus operandi van aanvallers wijzigt voortdurend. Daardoor hebben instellingen, waaronder banken, dagelijks te maken met – kleine en omvangrijke – DDoS-aanvallen. De meeste aanvallen worden door de afweersystemen van banken succesvol afgeslagen voordat ze leiden tot overlast door tijdelijke uitval of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening. Evenwel kunnen banken opnieuw worden getroffen door (omvangrijke) geslaagde DDoS-aanvallen, zoals eind januari het geval was.
Banken nemen dan maatregelen om de impact te minimaliseren en de aanvallen zo snel mogelijk af te slaan. Het gaat om maatregelen rond het versterken van IT-afweersystemen, en het vergroten van de dataverwerkingscapaciteit in combinatie met het plaatsen van filters, waardoor de getroffen webservers niet langer overbelast raken. Daarnaast wisselden de banken onderling en met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), onder meer via de in 2013 aangestelde bankenliaison,6 continu informatie uit tijdens de aanvallen. Mede hierdoor werd de toegepaste DDoS-aanvalsmethode snel onderling gedeeld, wat heeft bijgedragen aan het wegnemen van de verstoringen.
De Belastingdienst heeft middels het SOC veel kennis en middelen om aanvallen succesvol af te wenden. Het volledig voorkomen van dergelijke aanvallen is niet mogelijk. Met haar Internet Service Providers (ISP’s) neemt de Belastingdienst maatregelen die de negatieve gevolgen van aanvallen moeten verminderen. Het SOC zorgt ervoor dat het kennisniveau van haar medewerkers en de benodigde apparatuur ruimschoots toereikend en op niveau zijn, en dat deze gelijke pas houden met ontwikkelingen in het domein van cyberveiligheid. Voordat nieuwe diensten of apparatuur in gebruik worden genomen, ondergaan deze een zogeheten «Aanval en Penetratietest» en een kwetsbaarhedenonderzoek. Daarnaast vindt er tweemaal per jaar een DDoS-oefening plaats met medewerking van een groot aantal gekwalificeerde partners om de maatregelen te testen. Uit diverse kennisnetwerken haalt het SOC informatie om haar kennisniveau, en daarmee de weerbaarheid van de ICT-systemen van de Belastingdienst, te verhogen.
Welke stappen ondernemen de banken en de Belastingdienst om toekomstige aanvallen te voorkomen en/of af te slaan? Hoe wordt erop toegezien dat deze maatregelen afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruikmaken van bankrekeningen is een nutsfunctie; is er voldoende voor gezorgd dat deze functie goed functioneert? Houdt De Nederlandsche Bank (DNB) daar toezicht op?
Het is van belang dat de toegang tot geld op orde is en blijft. De toegang tot geld, inclusief de infrastructuur van het betalingsverkeer en het gebruik kunnen maken van een bankrekening, is nodig voor het functioneren van de Nederlandse economie en daarmee van belang voor iedereen in Nederland. DNB heeft tot taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Zij heeft normen gesteld voor de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer in Nederland. Op basis van deze regeling houdt DNB toezicht op het retailbetalingsverkeer. Op verzoek van DNB hebben de relevante instellingen 2016 een plan van aanpak opgesteld waarin zij lieten zien hoe zij kunnen voldoen aan de veiligheids-en beschikbaarheidseisen.
De Betaalvereniging Nederland publiceert op haar website actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren voor de meeste banken. Uit deze cijfers blijkt dat de beschikbaarheid hoog is: over 2017 >99,75% voor internetbankieren en >99,73% voor mobiel bankieren.7
Heeft DNB de afgelopen jaren maatregelen afgedwongen om ervoor te zorgen dat de nutsfunctie van het betalingsverkeer door banken goed wordt vervuld? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen gewoon bij hun geld kunnen, hun bankzaken kunnen doen, belastingaangifte kunnen doen en dat hun gegevens veilig zijn bij banken en de Belastingdienst?
De ICT-systemen van de Belastingdienst worden beschermd door diverse maatregelen, en er wordt op gelet dat deze optimaal blijven functioneren. De waakzaamheid bij de Belastingdienst voor de DDoS-aanvallen en andere risico’s voor de cyberveiligheid was, is en blijft op het hoogste niveau. Het SOC monitort voortdurend en behoudt haar verscherpte waakzaamheid en alertheid.
Het is voor rekeninghouders vervelend als zij tijdelijk niet bij hun bankgegevens of geld kunnen. De actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren laten gelukkig zien dat de beschikbaarheid van het betalingsverkeer hoog is. Dit, tezamen met de maatregelen die banken in samenwerking met elkaar, cybersecuritybedrijven en overheidsinstanties nemen, geeft mij het vertrouwen dat de toegang tot het betalingsverkeer voldoende op orde is. Tegelijk laten de recente DDoS-aanvallen zien dat dergelijke aanvallen blijven voorkomen en aan verandering onderhevig zijn. Dit maakt het van belang dat banken, DNB en andere betrokken waakzaam en alert zijn en zich voortdurend blijven inspannen voor een weerbaar betalings-verkeer zodat cyberaanvallen zoveel mogelijk kunnen voorkomen dan wel tijdig kunnen worden gedetecteerd, zodat de impact ervan relatief laag blijft.
Deelt u de mening dat er na dit weekend verscherpte waakzaamheid en alertheid nodig is bij banken, DNB en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Ondernemers in Nederland met Amerikaans paspoort dupe van belastinghervorming Trump’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers in Nederland met Amerikaans paspoort dupe van belastinghervorming Trump»?1
Ja.
Klopt het bericht dat zeker 1.000 ondernemers getroffen zullen worden door de Amerikaanse heffing, terwijl zij al gewoon netjes belasting hebben betaald in Nederland? Klopt het dat ook de ruim 42.000 ingezetenen en 100.000 greencardhouders geraakt zullen worden?
De Verenigde Staten (VS) kennen een wereldwijde belastingplicht voor Amerikaanse onderdanen. Dit is geregeld in de Amerikaanse belastingwet. Voor buiten de VS wonende Amerikaanse onderdanen geldt daarom altijd een aangifteplicht, ook voor Amerikaanse onderdanen die in Nederland wonen. In veel gevallen is uiteindelijk geen Amerikaanse belasting verschuldigd, als gevolg van diverse additionele vrijstellingen voor buiten de VS wonende Amerikaanse onderdanen.
Een bilateraal belastingverdrag regelt in het algemeen de verdeling van heffingsrechten tussen beide betrokken landen om dubbele belastingheffing te voorkomen. Op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en de VS, mogen de VS hun onderdanen in de belastingheffing betrekken. Dit belastingverdrag tussen Nederland en de VS kent namelijk – net zoals in alle Amerikaanse belastingverdragen – een «saving clause». De bepaling houdt in dat de VS zich, ongeacht wat in een belastingverdrag wordt afgesproken, het recht voorbehouden het wereldinkomen van de Amerikaanse staatsburgers op basis van de eigen nationale wetgeving in de heffing te kunnen betrekken. Bilaterale belastingverdragen van de VS beperken de nationale heffingsrechten van de VS over deze groep belastingplichtigen in slechts zeer beperkte mate.
Recent is het Amerikaanse belastingstelsel fundamenteel veranderd. De precieze gevolgen van de Amerikaanse belastinghervorming zijn op dit moment nog lastig te bepalen. Op 29 december 2017 heeft de IRS de eerste toelichting gepubliceerd.2 Naar verluidt publiceert de Internal Revenue Service (IRS) binnenkort nadere toelichting over de uitwerking van de Amerikaanse belastinghervorming. Ook ontvang ik geluiden dat in de VS wordt gesproken over additionele wetgevende maatregelen om onbedoelde en onvoorziene neveneffecten van de recente belastinghervorming te repareren.
In het kader van de Amerikaanse belastingherziening is een fundamentele wijziging aangebracht in de belastingheffing van multinationale ondernemingen: van een wereldwijd naar een territoriaal stelsel. Tot deze wijziging werden alle (binnenlandse en buitenlandse) winsten in de heffing betrokken op het moment dat deze winsten naar de VS werden gerepatrieerd. In het kader van deze transitie is per 2018 een eenmalige heffing ingevoerd voor reeds bestaande buitenlandse winsten die zijn behaald vóór invoering van het territoriale stelsel om het systeem sluitend te maken («toll tax» of «transition tax»). In het kader van deze eenmalige heffing worden reeds bestaande winsten (ontstaan voor 2018) geacht te zijn overgemaakt naar de VS.
Tijdens de Amerikaanse belastingherziening is ook gesproken over een fundamentele herziening van de wereldwijde belastingplicht van Amerikaanse staatsburgers.3 Hiertoe heeft het Amerikaanse congres uiteindelijk niet besloten. Het kabinet betreurt dit, omdat de problemen die worden ervaren door inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit voortduren. De recente Amerikaanse belastinghervorming heeft zodoende ook effect op inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit. Dit betreft ook de in het artikel benoemde «toll tax», die ook van toepassing kan zijn als een bedrijf een natuurlijk persoon (die in de VS belastingplichtig is) als aandeelhouder heeft.
Dit is een wrange en onrechtvaardige uitwerking omdat individuele belastingplichtigen – in tegenstelling tot bedrijven – niet overgaan naar een territoriaal systeem van belastingheffing. Gezien het recht dat de VS zich voorbehoudt om het wereldinkomen van Amerikaanse staatsburgers in de heffing te kunnen betrekken biedt het belastingverdrag weinig aanknopingspunten voor een beperking van het Amerikaanse heffingsrecht over de groep Amerikaanse onderdanen die met deze heffing worden geconfronteerd.
Het belastingverdrag tussen Nederland en de VS bevat specifieke bepalingen voor Amerikaanse onderdanen die in Nederland wonen om dubbele heffing tegen te gaan. Op basis daarvan dient de VS rekening te houden met de in Nederland betaalde belasting over inkomen dat de VS ook in de heffing betrekt. Voor de methodiek van de voorkoming wordt verwezen naar de Amerikaanse nationale wet. Afhankelijk van de keuzes die bij de Amerikaanse belastingaangifte worden gemaakt, kan dit leiden tot heffing van Amerikaanse «toll tax» in aanvulling op de reguliere Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting.Het bilaterale belastingverdrag biedt daarvoor geen soelaas. Hierbij merk ik op dat dit geldt voor alle belastingverdragen die de VS heeft gesloten met andere landen.
De inschatting dat er 1.000 ondernemers getroffen zouden kunnen worden door de Amerikaanse heffing kan juist zijn, maar kan ik niet bevestigen. In 2016 zijn gegevens van ruim 1.900 rechtspersonen verzonden aan de IRS in het kader van de FATCA.
De aantallen van 42.000 ingezetenen en 100.000 greencardhouders kan ik niet bevestigen. Met betrekking tot ongeveer 15.000 natuurlijke personen is in 2016 in het kader van de FATCA informatie verstrekt aan de IRS. Het is evenwel zo dat er geen direct verband hoeft te zijn tussen het aantal rekeninghouders in Nederland waarover informatie uitgewisseld wordt met de VS en het aantal inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit. Niet iedere inwoner houdt hier een bankrekening aan. Ook kan het zo zijn dat niet in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen een rekening aanhouden bij een Nederlandse bank.
Is deze heffing niet in strijd met het streven om dubbele belastingheffing tegen te gaan? Is het in strijd met het rechtszekerheidprincipe? Biedt het Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag geen provisies om dergelijke dubbele belastingheffing te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is c.q. wordt gedaan om deze dubbele belastingheffing, vooral voor kleine ondernemers, te voorkomen?
De Nederlandse mogelijkheden om – binnen de eigen nationale kaders – te voorzien in eventuele voorkoming van additionele heffing zijn beperkt. Een fundamentele oplossing ligt dan ook niet in het aanpassen de Nederlandse wet- en regelgeving, maar kan enkel liggen in het aanpassen van de nationale fiscale wetgeving van Amerika. De voornaamste actie die het kabinet kan ondernemen is het aan Amerikaanse zijde nadrukkelijk naar voren brengen van de zorgen en de impact van (nieuwe) Amerikaanse regelgeving op inwoners van Nederland. Dit doet het kabinet dan ook. Het kabinet is zich ten zeerste bewust van de negatieve effecten van verreikende Amerikaanse regelgeving op inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit.
Een eerste actie die het Ministerie van Financiën heeft gedaan is het inventariseren van de impact van de Amerikaanse belastingherziening. In dit kader is in januari bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), VNO-NCW en belangengroep Americans Overseas navraag gedaan. Daarbij kwamen onder meer de zorgen naar voren die genoemd worden in het genoemde media-artikel. Hierop is eind januari bij Amerikaanse collega’s navraag gedaan over de uitwerking van de belastinghervorming, specifiek voor deze groep belastingplichtigen. De in februari naar voren gekomen casuïstiek over de impact van de «toll tax» is daarbij ook aan de orde gesteld in een bespreking bij US Treasury. Daarbij is bevestigd dat – afhankelijk van specifieke keuzes die bij de Amerikaanse belastingaangifte worden gemaakt – sprake kan zijn van heffing van Amerikaanse «toll tax» in aanvulling op de reguliere Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting.
De tweede actie betreft het naar voor brengen van de geïnventariseerde zorgen bij relevante Amerikaanse instanties. In dit kader heeft de Nederlandse ambassade in Washington bijvoorbeeld eind 2017 input geleverd bij het Amerikaanse Government Accountability Office (vergelijkbaar met onze Algemene Rekenkamer) over een onderzoek naar de effecten van Amerikaanse regelgeving op Amerikaanse onderdanen die buiten de VS wonen. Nederland zal op korte termijn ook aanvullende informatie sturen naar Government Accountability Office over de mogelijke impact van de recente Amerikaanse belastingherziening op in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen. Vergelijkbare informatie is gedeeld met de Amerikaanse belastingdienst (Internal Revenue Service). Tot slot brengt Nederland dergelijke problematiek waar mogelijk aan de orde bij bilaterale besprekingen.
Een derde peiler betreft agendering in Europese verband. Het is namelijk goed om te realiseren dat bovenstaande problematiek niet alleen speelt in Nederland, maar in alle landen met handelsbetrekkingen met de VS. In Europees verband wordt sinds de afgelopen maanden gesproken over de impact van de Amerikaanse belastinghervorming op Europa. In dat kader heeft de Europese Commissie een brief gestuurd aan de Amerikaanse Minister van Financiën om haar zorgen naar voren brengen. Vijf grote Europese landen hebben een vergelijkbare brief gestuurd. In deze brieven worden met name zorgen geuit over de relatie tussen de belastinghervorming en de invloed op de vrije handel. Het kabinet is voornemens om de positie van in Europa wonende Amerikaanse onderdanen ook te betrekken in de bredere Europese discussie over de Amerikaanse belastinghervorming. Verregaande impact van Amerikaanse regelgeving op inwoners van Nederland vindt het kabinet namelijk onwenselijk. Een eventueel gecoördineerde actie in Europees verband richting de VS kan daarbij een krachtig signaal afgeven.
Nederland kan op dit dossier geen ijzer met handen breken. Een gecoördineerde Europese actie heeft mijns inziens de grootste kans van slagen. Nederland zal hiervoor het initiatief nemen, maar is hiervoor ook afhankelijk van de wil van de andere lidstaten. Ik merk hierbij ook op dat in het Europees parlement op vergelijkbare manier aandacht is gevraagd voor deze problematiek.4
Ook roep ik in herinnering dat eerder een dergelijk Nederlands initiatief heeft geleid tot een gezamenlijk brief van alle Europese lidstaten over financiële dienstverlening aan in Europa wonende Amerikaanse onderdanen. Vlak daarna heeft US Treasury een beleidsbesluit5 uitgegeven op basis waarvan de Amerikaanse regelgeving op dit gebied is versoepeld.
Heeft het kabinet overlegd met de Amerikaanse regering om hen te wijzen op de schadelijke neveneffecten van hun plannen op Nederlandse ondernemers? Zo nee, is het kabinet van plan dit aan de kaak te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kent het Amerikaanse belastingplan, behalve deze «toll tax», nog meer bepalingen die een negatief effect hebben op Nederlandse ondernemers of de Nederlandse economie? Zo ja, welke?
Gelet op de wereldwijde belastingplicht van Amerikaanse onderdanen heeft mogelijk een breed scala aan wetswijzigingen impact op de fiscale positie van in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen. Naar de huidige inzichten lijkt de in het artikel genoemde «toll tax» de grootste negatieve impact te hebben op deze groep.
Zijn er meer landen die dergelijke toll taxes kennen waardoor hun ondernemers in Nederland feitelijk dubbel aangeslagen kunnen worden? Is de verwachting dat meer landen het voorbeeld van de Verenigde Staten zullen volgen en een dergelijke heffing zullen introduceren?
De VS en Eritrea zijn de enige twee landen ter wereld die eigen onderdanen die inwoner zijn van een ander land voor hun wereldinkomen in de heffing betrekken. Alle andere landen sluiten aan bij het inwonerschap. Ik verwacht daarom niet dat andere landen vergelijkbare maatregelen (kunnen) gaan invoeren.
Welke stappen kan, en gaat, de regering zetten teneinde Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats te houden voor Amerikaans-Nederlandse ondernemers, zowel op het fiscale vlak als daarbuiten?
Zie antwoord vraag 4.
Misstanden in de Indiase kledingindustrie |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het rapport Labour Without Liberty – Female Migrant Workers in Bangalore's Garment Industry?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat twee jaar na het verschijnen van een eerder rapport over slechte arbeidsomstandigheden in Bangalore en het doen van onderzoek door diverse kledingmerken, plannen voor verbetering nog steeds in de maak zijn?
Zoals ook in het rapport «Labour without Liberty» naar voren komt, heeft een aantal merken maatregelen genomen sinds het eerdere rapport. Zo werken C&A en twee andere internationale merken samen om misstanden in de regio te onderzoeken en aan te pakken. Ze ontwikkelden een project voor migranten werknemers. De ideeën voor dit project zijn gedeeld met het Textiel Convenant en met lokale vakbonden. C&A zette ook een programma op dat toeleveranciers traint in een goede omgang met hun werknemers. Eén leverancier uit Bangalore droeg naar aanleiding hiervan het management van zijn hostel over aan een lokale gespecialiseerde welzijnsorganisatie.
Ontwikkeling van plannen voor verbetering in de productielanden, als onderdeel van het proces van gepaste zorgvuldigheid, kost echter tijd. Het vergt internationale samenwerking met verschillende bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het is daarbij belangrijk dat de betrokken bedrijven met lokale belanghebbenden contact houden over de voortgang.
Om de genoemde misstanden in het rapport verder aan te pakken, zou het kledingmerken in het algemeen helpen als de namen van de onderzochte productielocaties bekend worden gemaakt. Op deze manier kunnen kledingmerken in dialoog met hun toeleveranciers naar oplossingen toewerken. In het geval van de Nederlandse bedrijven die onder het Convenant vallen, is het wel gelukt om via bemiddeling van het secretariaat van het textielconvenant de onderzochte producenten te spreken en de Convenantbedrijven in contact te brengen met de opdrachtgevers van het rapport. Het SER-secretariaat is namelijk bevoegd op vertrouwelijke basis signalen over problemen bij productielocaties door te geven aan de Convenantbedrijven die daar inkopen.
Kunt u aangeven of ondertekening van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel door de merken die in het rapport worden genoemd (zoals C&A) reeds geresulteerd heeft in betere due diligence door deze merken? Zo ja, hoe kunnen dit soort misstanden in de keten dan nog steeds voorkomen?
De deelnemende bedrijven aan het Convenant hebben de afgelopen anderhalf jaar stappen in het proces van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) gezet. In de zomer van 2017 hebben bijna alle 57 bedrijven hun plan van aanpak ingediend, waarin zij toelichten hoe zij het proces van gepaste zorgvuldigheid hebben ingericht. Bovendien is de publicatie van de productielocaties een belangrijk resultaat. Dit stelt werknemers in fabrieken en betrokken organisaties in staat via het SER-secretariaat klachten in te dienen bij inkopende merken.
Het kabinet verwacht van de deelnemende bedrijven dat zij, conform de OESO- richtlijnen, starten met aanpak van de meest urgente risico’s. In het textielconvenant zijn onder andere kinderarbeid en leefbaar loon geïdentificeerd als risico’s die bedrijven alleen gezamenlijk kunnen aanpakken. Hiervoor worden projecten ontwikkeld samen met de andere Convenantspartijen. Deze projecten gaan in een aantal landen van start, waaronder India.
Rapporten als «Labour without Liberty» houden bedrijven en andere Convenantspartijen scherp op welke risico’s (verder) in de keten spelen en aandacht verdienen.
Deelt u de mening dat het Convenant Duurzame Kleding en Textiel moet leiden tot het voorkomen van deze misstanden door de kledingmerken en -importeurs? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit te bewerkstelligen?
Het Convenant is op initiatief van het kabinet inderdaad opgezet met het doel om binnen drie tot vijf jaar op specifieke IMVO-risico’s binnen de productieketen van Nederlandse kleding- en textielbedrijven substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve gevolgen ervaren van kledingproductie. Binnen het Convenant wordt samengewerkt met NGO’s, vakbonden en overheid om misstanden in de textielsector tegen te gaan. Partijen van het Convenant ontwikkelden bijvoorbeeld de non-discriminatie gids voor Nederlandse bedrijven. Deze gids besteedt ook aandacht aan de problematiek van migranten in de Indiase textielsector.
Het bereik van het Convenant is echter beperkt. Nederlandse textielbedrijven zijn, met één procent van de wereldhandel, een kleine speler op de wereldmarkt. Problemen kunnen vaak alleen in samenwerking met andere bedrijven en partijen effectief worden aangepakt. Om deze reden bevordert het Convenant gezamenlijke activiteiten en projecten door middel van Europese en internationale samenwerking. Op 30 januari 2018 ondertekenden het Nederlandse Convenant en de Duitse Textilbündnis een samenwerkingsovereenkomst, teneinde het bereik en de impact van beide convenanten te vergroten.
Het kabinet participeert als partij in het Convenant en spoort deelnemende bedrijven aan om risico's in kaart te brengen en aan te pakken. Het kabinet spant zich ook in om de activiteiten van textielprogramma’s die Nederland als donor steunt, zoals het Better Work programma en het Partnerschap met Fair Wear Foundation, ten goede te laten komen aan de uitvoering van de afspraken van het Convenant. Het kabinet heeft ook een eigen rol om bij te dragen aan een oplossing voor de problemen. Door het gesprek aan te gaan met de lokale overheid in productielanden over verbetering en naleving van wetgeving probeert het kabinet de omstandigheden voor werknemers en het ondernemingsklimaat in betreffende landen te verbeteren. Bovendien zet het kabinet zich binnen de Europese Unie actief in voor samenwerking ten behoeve van verduurzaming van de textielsector.
Jonge en potentiële leraren die massaal afhaken doordat zij carrièreperspectief, uitdaging en salaris missen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Motivaction in het onderzoeksrapport «Bestrijden van het lerarentekort – een zoektocht naar nieuwe doelgroepen»?1
Het is goed om te horen dat er zoveel belangstelling is voor het leraarschap. Het is ook een prachtig beroep. Op 29 januari jl. waren Minister van Engelshoven en ik bij de presentatie van het onderzoek. Het onderzoek was onderdeel van een pilot in de regio Zuid Oost naar het stimuleren van circulaire carrières. Afgelopen jaren hebben scholen, opleidingen en het bedrijfsleven onderzocht hoe er meer circulaire carrières en hybride leraren kunnen worden ontwikkeld. De opdrachtgevers zien veel kansen en waren positief over de resultaten van het onderzoek. Deze bieden hen en de rest van Nederland handvatten om werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken. Interessant is dat is gekeken naar drijfveren van mensen om in het onderwijs te gaan werken. Op basis daarvan worden tips gegeven aan scholen, bedrijfsleven en opleidingen om het werken in het onderwijs gemakkelijker te maken. Zo wordt scholen geadviseerd om bijvoorbeeld meeloopdagen en stages te organiseren en creatief te kijken naar de organisatie van het onderwijs. Bedrijven krijgen de tips mee om hybride banen (laagdrempelig) mogelijk te maken en om werknemers gastlessen te laten geven in het onderwijs. Opleidingen worden opgeroepen om het individu als uitgangspunt te nemen bij het ontwikkelen van een leerroute en niet het curriculum en om nog meer in te zetten op coaching en begeleiding.
Hoe beoordeelt u in dit verband het pleidooi van het Platform Bètatechniek voor een circulaire carrière met de mogelijkheid om over te stappen op het lerarenvak of om het leraarschap te combineren met ander werk? Kan dit een oplossing vormen voor het probleem dat het onderwijs wordt gezien als een fuik? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor de lerarenopleidingen?2
Circulaire carrières en hybride leraren of instructeurs zie ik zeker als een kans en een aanvulling. Het kan de loopbaanpaden van zowel leraren als werknemers in andere sectoren interessanter maken, waardoor deze minder als fuik worden ervaren. Ook kan het bijdragen aan het oplossen van het lerarentekort. De opleidingen bieden verschillende mogelijkheden voor een opleiding tot leraar of instructeur. De weg van zij-instroom kan worden gebruikt voor personen die al in het bezit zijn van een relevant hoger onderwijsgetuigschrift. In een geschiktheidsonderzoek wordt vastgesteld welke aanvullende scholing en begeleiding eventueel nog nodig zijn om goed onderwijs te kunnen geven in een specifiek vak en binnen twee jaren te voldoen aan de bijbehorende bekwaamheidseisen. Bezitters van een relevant hoger onderwijs bachelorgetuigschrift kunnen er vaak ook voor kiezen de nominaal vierjarige lerarenopleiding in één jaar af te ronden (de zogenaamde kopopleiding). Het is de verantwoordelijkheid van de opleidingen om, daar waar mogelijk, en in samenspraak met scholen en de betrokken zij-instromers van maatwerk te voorzien.
Kan bestaand en reeds ingezet lerarenbeleid volstaan om het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort tegen te gaan, nu een derde van de jonge docenten voor zijn 30ste stopt met lesgeven en veel potentiele leraren met een ander beroep afzien van de overstap naar het lerarenberoep, omdat de omscholing tot leraar te duur en te lastig blijkt? Zo ja, op grond van welke overwegingen meent u dat dit mogelijk is? Zo nee, op welke punten verbindt u dan conclusies aan het onderzoeksrapport voor additioneel beleid?
Samen met de sociale partners, de lerarenopleidingen, schoolbesturen en gemeenten werken we aan het terugdringen van het lerarentekort. Over de zes actielijnen waarlangs wij dat doen, heb ik uw Kamer eind november geïnformeerd.3 Het behouden van leraren is één van de lijnen. Onderdeel hiervan is de samenwerking tussen opleidingen en besturen bij de begeleiding van startende leraren, gericht op het voorkomen van uitval. Uit de gegevens op de website trends in beeld van het ministerie blijkt enerzijds dat veel startende leraren binnen één tot vijf jaar uitvallen, maar ook dat de uitval, met name in het primair onderwijs afgelopen jaren licht is gedaald.4 Komende periode is daar naar mijn idee nog winst mogelijk, bijvoorbeeld door niet alleen samen te werken rondom de begeleiding van startende leraren maar ook bij de begeleiding van zittende leraren.
Voorts wordt aangegeven dat potentiële leraren afzien van omscholing omdat dit lastig en duur zou zijn. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, is het leraarschap een beroep dat om specifieke competenties vraagt. Aan omscholing zijn kosten verbonden. Om tegemoet te komen in de kosten, is er de regeling zij-instromers. Per zij-instromer ontvangt het bestuur 20.000 euro voor de kosten van de opleiding en de begeleiding. Van deze mogelijkheid wordt in toenemende mate gebruikt gemaakt. Daarnaast hebben deelnemers aan de eerder genoemde kopopleiding in veel gevallen recht op een extra jaar studiefinanciering, betalen studenten die voor het eerst een opleiding gericht op zorg of onderwijs in het hoger onderwijs volgen het wettelijk collegegeld in plaats van het instellingscollegegeld voor een tweede opleiding in het hoger onderwijs en is in het regeerakkoord opgenomen dat het collegegeld voor de eerste twee jaar wordt gehalveerd voor studenten die een lerarenopleiding volgen.
Verder kunnen andere thema’s waar ik samen met het veld aan werk, zoals het verlagen van de werkdruk, het zorgen voor meer professionele ruimte en het slim inzetten van ICT, een rol spelen bij het aantrekkelijker maken van het beroep van leraar en zo een bijdrage leveren aan het terugdringen van de tekorten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van 21 februari a.s. over leraren?
Ja.
Het bericht ‘Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand’ |
|
Bente Becker (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker ook ten aanzien van nieuwkomers, het naleven van de taaleis van cruciaal belang is?
Ja, om een grotere kans te maken op de arbeidsmarkt en isolement te voorkomen is het essentieel om de Nederlandse taal te beheersen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de taaleis in het algemeen gaan handhaven, maar specifiek ook als onderdeel van het inburgeringstraject?
De verkenning van CBS schept een divers beeld over de uitvoering en handhaving van de taaleis in de Participatiewet. Doordat gemeenten de uitvoering van de taaleis niet eenduidig registreren, zijn er geen landelijke conclusies te trekken. Helder is echter dat het aantal verlagingen van de uitkering vanwege niet voldoen aan de taaleis, zeer laag is. Ook zien veel gemeenten af van de voorgeschreven taaltoetsen en hebben ze nog beperkt taaltrajecten ingezet. De Staatssecretaris gaat in overleg met de VNG om de uitvoering in lijn te brengen met de wet en meer aandacht te besteden aan het activeren van mensen met een taalachterstand. Het is onacceptabel als zou blijken dat mensen die de taal niet spreken jarenlang een bijstandsuitkering ontvangen en met rust gelaten worden.
Overigens is de taaleis in de Participatiewet gericht op iedereen die bijstand ontvangt en de taal onvoldoende machtig is. Deze groep is groter dan alleen de groep inburgeringsplichtigen. Gemeenten hebben in het huidige stelsel geen rol bij de handhaving van de inburgeringsplicht.
Hoe verhoudt het feit dat gemeenten deze wettelijke taaleis negeren zich wat u betreft tot de plannen van het kabinet om gemeenten een grote rol te geven bij het inburgeringstraject, onder meer in de begeleiding naar werk?
Doordat de Participatiewet een gemeentelijke verantwoordelijkheid is en inburgering een verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, hebben gemeenten nu geen zicht op de voortgang van het inburgeringstraject. Gemeenten kunnen daardoor onvoldoende sturen op een goede uitkomst en bovendien geen sancties opleggen bij onvoldoende voortgang. Het kabinet wil gemeenten daarom meer regie geven op inburgering, zodat gemeenten taal, werk en inburgering in samenhang kunnen aanpakken.
Als gemeenten al niet inzetten op taalvaardigheid, hoe effectief kunnen gemeentelijke experimenten om nieuwkomers aan het werk te helpen dan nog zijn?
De verkenning van CBS geeft een gemengd beeld. Het is niet gezegd dat alle gemeenten geen werk maken van taalvaardigheid. Ook blijkt uit meerdere voorbeelden uit het land dat er wel degelijk gemeenten zijn die werk maken van het aan het werk helpen van nieuwkomers. Wel is het zo dat er fors ingezet moet worden om aan de wettelijke eisen te voldoen.
Als gemeenten de wettelijke taaleis al weigeren na te leven, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afspraak uit het regeerakkoord dat nieuwkomers die verwijtbaar niet inburgeren worden gekort op hun bijstand, wel zal worden uitgevoerd?
In het huidige stelsel kunnen gemeenten inburgeraars met een bijstandsuitkering reeds een verlaging opleggen als zij onvoldoende meewerken aan hun integratie op de arbeidsmarkt. Als zij verwijtbaar niet inburgeren, is helder dat zij hun kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. Omdat de verantwoordelijkheid echter bij de nieuwkomer ligt, hebben gemeenten nu onvoldoende zicht op de voortgang. Om die reden hebben gemeenten ook gevraagd om meer regie. Het kabinet heeft aangekondigd aan die plannen tegemoet te komen.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen onwelwillige gemeenten en hoe gaat u zorgen dat uw plannen voor een «ontzorgend» systeem met voorzieningen in natura niet gehinderd zullen worden door eenzelfde onwil bij gemeenten?
Indien een gemeente bewust geen activiteiten onderneemt op de taaleis, is het in eerste instantie de taak van de gemeenteraad om het college daarop aan te spreken. Het CBS onderzoek doet geen uitspraken over individuele gemeenten. Als ik merk dat individuele gemeenten bewust de wet niet uitvoeren, zal ik ze daar uiteraard op aanspreken. De wet is niet vrijblijvend. Dit is ook onderdeel van de regeerakkoordafspraken die de Staatssecretaris, zoals aangegeven in het Algemeen Overleg over de Participatiewet, met nieuwe colleges zal oppakken. Het invoeren van een ontzorgend systeem is in het voordeel van gemeenten en zal hen financieel en maatschappelijk voordeel opleveren. Gemeenten kunnen zo integraal beleid voeren voor een groep zeer kwetsbare nieuwkomers, om daarmee langdurig verblijf in de bijstand te voorkomen.
Gaat u in het gesprek met de VNG ook benadrukken dat bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichtingen er dan handhaving dient plaats te vinden conform de Wet taaleis Participatiewet?
Ja. Het onderzoek laat zien dat veel gemeenten actiever taalbeleid moeten voeren om de hardnekkige groep langdurig werklozen te activeren. Veel mensen die al langere tijd met rust gelaten zijn, zullen dit in dank aanvaarden. Voor diegenen die weigeren mee te werken, moet er een geloofwaardige en stevige stok achter de deur zijn.
Hoe gaat u bevorderen in het gesprek met de VNG dat gemeenten taaltoetsen gaan afnemen, juist ook om de kansen van mensen met een taalachterstand te doen toenemen?
De taaltoets is een middel om te bepalen wie zich moet inspannen om de taal te leren. Taaltoetsen staan echter niet op zichzelf. Het gemeentelijk beleid om bijstandsgerechtigden te activeren moet onderdeel zijn van integraal beleid van onderwijs, zorg en inburgering. De handhaving van de taaleis kan het instrument zijn dat gemeenten nodig hebben om mensen te activeren. Samen met VNG en Divosa willen wij gemeenten wijzen op de mogelijkheden en goede voorbeelden die er al in den lande zijn.
Welke dwingende maatregelen kunt u mogelijk nemen, wanneer gemeenten de taaleis in de bijstand blijvend niet volgens de Wet taaleis Participatiewet uitvoeren?
De Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Het is daarom allereerst aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren. Gemeenten die zich willens en wetens niet aan de wet houden, zal de Staatssecretaris daarop aanspreken. Als ultimum remedium is het mogelijk om gemeenten een korting op te leggen.
De verantwoordelijkheid van Nederland voor de offshore en de gokindustrie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt de uitspraak van de toenmalige Staatssecretaris, de heer Vermeend, in Amigoe van 10 januari 1995 dat offshore op de Antillen een «Koninkrijksbelang» is?1
De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van offshore kansspelen vallen binnen de autonome bevoegdheid van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Vóór 10 oktober 2010 betrof dit een autonome aangelegenheid van het land de Nederlandse Antillen.
Klopt het dat de ontwikkeling van de eilanden als belastingparadijzen is bevorderd omdat Nederland zoveel belastingverdragen kon sluiten, zoals de heer Vermeend destijds zei?
Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn bevoegd om zelfstandig belastingverdragen te onderhandelen. De verdragen worden echter ten behoeve van die landen door het Koninkrijk, als subject van volkenrecht, gesloten. Na parlementaire goedkeuring worden verdragen vervolgens door het Koninkrijk geratificeerd, waarbij wordt aangegeven ten behoeve van welk deel van het Koninkrijk het verdrag geldt. Ook bij de Nederlandse belastingverdragen, die dus slechts voor Nederland gelden, gaat het op dezelfde manier. De andere landen binnen het Koninkrijk kunnen dan ook geen rechten ontlenen aan de Nederlandse belastingverdragen. Bovendien heeft Nederland beleid om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen te voorkomen. Dit komt tot uiting door de opname van antimisbruikmaatregelen in de Nederlandse belastingverdragen en belastingregelingen die gelden binnen het Koninkrijk. De doelstelling om belastingontwijking te bestrijden wordt onder meer versterkt doordat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de uitkomsten van het BEPS-project2 en het multilateraal instrument heeft ondertekend.
Is offshore op de eilanden nog steeds een Koninkrijksbelang? Zo nee, sinds wanneer is dat dan niet meer het geval? En waar staat dat dan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de Landsverordening offshore hazardspelen uit 1993?2
Ja, met de Landsverordening buitengaatse hazardspelen ben ik bekend.
Klopt het dat deze regels voor offshore hazardspelen zijn opgezet met de hulp van Nederland, op initiatief van de toenmalige vereniging voor offshore belangen (VOB) onder voorzitterschap van Gregory Elias?
Het opstellen en aannemen van een landsverordening geschiedt door de regering en het parlement van Aruba, Curaçao of Sint Maarten. De Landsverordening offshore hazardspelen uit 1993 is oorspronkelijk een landsverordening van de Nederlandse Antillen. Mij is niet bekend of deze regels voor offshore hazardspelen zijn opgezet met de hulp van Nederland, op initiatief van de toenmalige vereniging voor offshore belangen (VOB).
Waarom heeft de Nederlandse regering het vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 niet nodig gevonden dat toezicht werd ingesteld op offshore hazardspelen, ook wel E-gaming genoemd?
Klopt het dat de Gouverneur offshore gokvergunningen tekende voor trustkantoren, accountants en casinobazen, zonder toezicht in te stellen?
Klopt het dat de Gouverneur offshore gokvergunningen voor trustkantoren en casinobazen goedkeurde en verlengde zonder toezicht en met gedogen van sublicentiëring?
Hoeveel offshore gokvergunningen heeft de Gouverneur in de periode vanaf 1993 tot in ieder geval 10 oktober 2010 getekend? Hoeveel zijn dit er gelet op het aantal sublicentiëringen die waren verbonden aan de masterlicenties?
Klopt het dat vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 sprake was van een gedoogbeleid voor sublicentiëring, zonder dat Nederland toezicht uitoefende?
Binnen welk Nederlands beleid of wettelijk kader paste de genoemde wetgeving voor offshore kansspelen uit 1993?
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering het vanaf 1993 niet nodig vond dat toezicht werd ingesteld op offshore kansspelen/ de E-gamingsector op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 van mening was dat zij niet verantwoordelijk was voor opsporing en handhaving in de offshore kansspelen/ E-gamingsector? Kunt u uitleggen waarom Nederland het niet nodig vond dat toezicht werd ingesteld op de E-zones van Curaçao en Sint Maarten?
Hoe heeft de Nederlandse regering vanaf 1993 tot in ieder geval 2010 in afwezigheid van toezicht, opsporing en handhaving op E-gaming en E-zones gewaarborgd dat op de eilanden geen witwassen zou plaatsvinden van crimineel geld en geen andere illegale activiteiten zouden plaatsvinden?
Kunt u aangeven wanneer eindelijk de vragen zullen worden beantwoord die de Minister van Koninkrijksrelaties in september 2016 naar Curaçao heeft gestuurd?3
De vragen omtrent dit onderwerp die door uw Kamer in september 2016 zijn gesteld zijn tot tweemaal toe aan de regering van Curaçao doorgeleid. Hiervan is de Kamer ook op de hoogte gesteld (Kamerstuk 2017Z12390). Ik heb hierop nog geen reactie mogen ontvangen en heb er geen zicht op wanneer ik deze tegemoet kan zien. Ik zal de regering van Curaçao nogmaals per brief verzoeken de vragen te beantwoorden, danwel een indicatie te geven de vragen niet te beantwoorden. Daarnaast zal ik in mijn reguliere contacten met de regering van Curaçao hier aandacht voor vragen. Wellicht is het te overwegen ook via de contacten in het kader van het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) hier bij de Staten van Curaçao aandacht voor te vragen.