De Nederlandse audiovisuele sector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken in het toegezegde onafhankelijke sectorbrede onderzoek naar relevante (markt)ontwikkelingen in de Nederlandse audiovisuele sector en kunt u de (voorlopige) onderzoeksresultaten met de Kamer delen? Zo nee, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoet zien?1
Kunt u bij dit sectoronderzoek laten analyseren wat de succesfactoren zijn van de Belgische Tax Shelter in samenhang met het hele Belgische financieringslandschap om te bezien welke concrete lessen ons land daaruit kan trekken en bent u bereid om vooruitlopend op de eindrapportage tussentijds informatie over stimuleringsmaatregelen in andere landen in kaart te laten brengen, of hoe kan dit proces worden versneld? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de uitkomsten van het PPMC-advies over de meerkosten van fair pay in de film- en audiovisuele sector?2
Onderschrijft u de noodzaak van publiek-private samenwerking én een gelijk speelveld met landen om ons heen om kwalitatief sterke en aansprekende producties mogelijk te maken waarbij Fair Pay en Fair Chain het uitgangspunt zijn? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen onderneemt u om dit proces aan te jagen?
De veiligheidssituatie van christenen in Syrië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op de artikelen «Syrische christenen voelen zich vergeten in discussie over terugkeer. «Nog steeds onveilig»1 en «Christenen willen opnieuw vluchten uit Syrië. «Varkensvreters! Jullie komen ook aan de beurt!»2?
Hoe beoordeelt u de huidige veiligheidssituatie voor religieuze en etnische minderheden, zoals christenen in Syrië? Deelt u de constatering dat de Syrische overgangsregering in de maanden dat ze aan de macht is nog amper grip heeft gekregen op de situatie?
In hoeverre staat u nog achter uw uitspraak: «Er kunnen meer Syriërs terug»?3 Beseft u dat een dergelijke uitspraak veel onrust heeft veroorzaakt bij bedreigde minderheden? Wordt er bij het terugkeerbeleid onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen?
Bent u bereid om voor meer minderheden, zoals christenen, een risicoprofiel aan te wijzen, zoals voor LHBTIQ+ en alawieten?4 Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze ondersteunt het kabinet de Syrische regering in het beschermen van religieuze en etnische minderheden? Op welke manier is Nederland betrokken bij de strijd tegen IS in Syrië? Bent u bereid deze ondersteuning te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre deelt u de mening dat het opschorten van sancties tegen Syrië prematuur is gezien de moorden op etnische en religieuze minderheden? Kunt u in dat licht reflecteren op de uitvoering van de motie-Ceder c.s.?5 Erkent u dat deze motie niet wordt uitgevoerd aangezien sancties worden opgeheven terwijl de veiligheid van minderheden niet is gegarandeerd? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Ziet u een verslechtering van de positie van minderheden in de samenleving? Hoe kijkt u bijvoorbeeld naar de wijzigingen in het schoolcurriculum over hoe christenen en joden worden afgebeeld? Deelt u de zorgen van de indiener hierover? Welke consequenties verbindt u aan dergelijke constateringen?
Het bericht 'Nieuwbouwhuis raakt hitte slecht kwijt, we bouwen voor klimaat van 15 jaar geleden' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht?1
Ja.
Herkent u het beeld dat ook nieuwbouwwoningen vaak onvoldoende bestand zijn tegen hitte?
De huidige bouwregelgeving stelt grenswaarden waarmee het risico op oververhitting voor nieuwbouwwoningen beperkt wordt. Oververhitting kan dus nog steeds wel voorkomen tijdens een hittegolf. Hierbij is ook het bewonersgedrag van invloed op de temperaturen in de woning.
Ziet u risico’s voor de gezondheid van bewoners, hogere energiekosten door koeling en een verminderde leefkwaliteit in de wijk als gevolg?
Het risico op de gezondheid van bewoners van nieuwbouwwoningen is vanwege de hierboven beschreven grenswaarde in de bouwregelgeving beperkt. Wel kunnen mensen afhankelijk van hun gezondheidssituatie meer of minder overlast ervaren bij hitte.
Indien actieve koeling aanwezig is in de nieuwbouwwoning (volgens de gegevens van RVO voor opgeleverde woningen in 2024/2025 in 30% van de gevallen) wordt het energiegebruik meegerekend in het totale energiegebruik. Het totale energiegebruik moet binnen vastgestelde grenzen blijven.
Een te hete leefomgeving kan zorgen voor een lagere leefkwaliteit van bewoners in een wijk. Het groener inrichten van de buitenruimten kan zorgen voor een aangenamere temperatuur en het stedelijk hitte-eilandeffect tegengaan. Daarnaast heeft het toevoegen van groen ook een positief effect op de gezondheid van omwonenden, de sociale cohesie en de biodiversiteit. Het inrichten van de openbare ruimte is de verantwoordelijkheid van gemeenten, provincies en waterschappen. Om deze overheden te ondersteunen bij het tegengaan van hittestress in de wijk, heb ik in mei 2024 de handreiking groen in en om de stad beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u het de stelling dat de bouwpraktijk nog steeds onvoldoende is aangepast aan het huidige en toekomstige klimaat, terwijl er sinds 2003 een hitteprotocol is en klimaatadaptatie al jaren als urgent beleidsthema geldt?
Om de effecten van de gevolgen van hitte in de gebouwde omgeving te beperken, is een integrale benadering vereist. Hitte vraagt om maatregelen op meerdere themalijnen, zowel binnen het gebouw, gebied, gezondheid en calamiteiten. Omdat hitte een veelzijdig vraagstuk is, zie ik de noodzaak om vanuit meerdere invalshoeken te handelen. Daarom heb ik op 2 juli jl., in samenwerking met het Ministerie van VWS en IenW, de Hitte aanpak 2025 gelanceerd. Momenteel wordt vanuit het Rijk en andere organisaties gewerkt aan aanvullende stappen om de gevolgen van hitte volgens de vier themalijnen te beperken.
Hiernaast heeft het RIVM ook onlangs het Nationaal Hitteplan geëvalueerd, het huidige Nederlandse hitteprotocol waaraan u refereert. Hieruit blijkt dat het aantal sterfgevallen na de invoering van het hitteplan in 2010 is afgenomen.
Het kabinet werkt op dit moment ook aan de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 wordt gepubliceerd. Hierin zal ook aandacht zijn voor de ontwikkeling van dit vraagstuk nu en straks en de maatregelen voor de langere termijn.
Qua gebouw-eisen zijn er in 2021 eisen ingevoerd in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting in nieuwbouwwoningen te beperken. Aanvullend is in 2024 nog een verduidelijking doorgevoerd wat als voldoende capaciteit wordt beschouwd bij actieve koeling. Voor de gemoderniseerde bepalingsmethode voor de energieprestatie in 2030 zal kritisch gekeken gaan worden naar de koelbehoefte en het risico op oververhitting van nieuwbouwwoningen.
Kunt u aangeven of de huidige Bouwbesluitnormen, BENG-eisen en MPG-grenzen voldoende rekening houden met hittestress, bijvoorbeeld door eisen aan oriëntatie, ventilatie, groen in de wijk en gebouwschil?
In de bouwregelgeving worden nu al eisen gedefinieerd om het risico op oververhitting te beperken voor nieuwbouwwoningen. In de bepalingsmethode wordt o.a. al rekening gehouden met de oriëntatie, ventilatie, thermische massa en de kwaliteit van de gebouwschil. Groen in de wijk is geen gebouweigenschap en wordt niet meegenomen in de berekening.
Hoeveel procent van de huidige nieuwbouwwoningen beschikt over passieve koeling, buitenzonwering en voldoende groen in de directe leefomgeving om hittestress te beperken?
Volgens de gegevens van RVO over opgeleverde woningen in 2024 en 2025 wordt er in 30,9% van de gevallen koeling toegepast. Iets minder dan de helft bestaat uit passieve/vrije koeling of externe koude levering. Zonwering wordt in 12,2% van de gevallen toegepast en zonwerende beglazing in 15,7% van de gevallen. De cijfers over overstekken die de zonintreding kunnen beperken zijn niet beschikbaar.
Hoe wordt er bij de huidige gebiedsontwikkelingen en de Woondeals rekening gehouden met klimaatadaptatie en hittestress in de woonomgeving (bijvoorbeeld door schaduw, water en groenvoorzieningen)?
Klimaatadaptief bouwen is een ambitie vanuit de nationale woon- en bouwagenda en de nationale aanpak klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Ik stimuleer dat in nieuwe gebiedsontwikkelingen rekening gehouden wordt met toekomstbestendigheid van de ontwikkeling. Daar waar sprake is van woningbouw, is er ook een relatie met de woondeals. Gemeenten kunnen aandacht besteden aan het tegengaan van hittestress bij wijzigingen van het omgevingsplan voor een gebiedsontwikkeling. Dat kan bijvoorbeeld via het voorzien in schaduw, water, en groenvoorziening. Dit bevordert naast het tegengaan van hittestress ook de klimaatadaptatie.
Om gemeenten te ondersteunen in het toekomstbestendig en klimaatadaptief maken van bestaande gebieden en nieuwe gebiedsontwikkelingen stel ik verschillende instrumenten beschikbaar. Denk hierbij aan het Ruimtelijke afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving, landelijke maatlat voor een groene & klimaatadaptieve gebouwde omgeving en de handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief & natuurinclusief bouwen, inrichten en beheren.
Deelt u de analyse dat kwaliteit van de leefomgeving (inclusief hittestressbeperking) en woningbouwproductie hand in hand moeten gaan en dat het onvoldoende is om hittestress uitsluitend vanuit de gezondheidshoek te benaderen, zonder deze structureel te integreren in ruimtelijke plannen?
Zoals aangegeven in vraag 7 is hitte, als onderdeel van klimaatadaptief en toekomstbestendig bouwen, een ambitie die wordt meegenomen bij de bouw van nieuwe woningen. Hoe dit gebeurt, is afhankelijk van het specifieke nieuwbouwproject.
De unieke situatie per locatie of project laat zien dat het voorkomen van hitte een vraagstuk is dat maatwerk vraagt. Door bij het ontwerp van woningen maar ook bij de inrichting van de woonomgeving rekening te houden met het toenemend aantal hete dagen en hittegolven, wordt de huidige en toekomstige kwaliteit van nieuwe woningen geborgd. Daarom zet ik samen met mijn collega’s van IenW en VWS in de Hitteaanpak 2025 in op de vier themalijnen: gebied, gebouw, gezondheid en calamiteit.
Bent u bereid te onderzoeken hoe hittestress kan worden opgenomen in de beoordeling van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen binnen de volkshuisvestelijke prioritering, bijvoorbeeld via een «hittestress-score»?
Binnen het Delta Programma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) werken waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk samen om de ruimtelijke inrichting klimaatbestendig te maken. Onderdeel hiervan zijn periodieke stresstesten die worden uitgevoerd, ook voor het onderdeel hitte. Het Rijk ondersteunt deze stresstesten met het aanbieden van kaartmateriaal via de Klimaateffectenatlas, waaronder kaarten over gevoelstemperatuur, het stedelijk hitte-eilandeffect, afstand tot koele plekken, verstening (grijs) in een buurt en de verdeling van sociale kwetsbaren bij hitte. Binnenkort wordt daar ook een schaduw-op-gebouwen-kaart aan toegevoegd. In lijn met de Omgevingswet moeten omgevingsplannen en vergunningen nu al bijdragen aan een klimaatbestendige leefomgeving, en daarmee dus aan klimaatbestendige woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Hiervoor kunnen de uitslagen van de stresstesten gebruikt worden.
Welke knelpunten ziet u bij gemeenten en projectontwikkelaars om bij woningbouwprojecten structureel rekening te houden met hittestress, en welke rol kan het Rijk spelen in het ondersteunen of normeren hiervan?
Zoals eerder benoemd is hitte een veelzijdig onderwerp dat acties op meerdere vlakken vraagt om dit vraagstuk aan te pakken. Bij veel partijen die actief zijn op het hittevraagstuk ontbrak vaak een overzicht van alle lopende activiteiten ook was er behoefte aan een goede onderlinge uitwisseling van kennis over het onderwerp. Ik ben dan ook samen met mijn collega’s van IenW en VWS gestart om de kennis en ervaring bij betrokken partijen te verbinden middels de Hitteaanpak 2025 (zie Kamerbrief 4119583-1081971-PG). Binnen de Hitteaanpak ondersteunen we met uitwisseling van praktijkkennis en onderzoek en ontwikkelen we instrumenten voor een integrale lokale aanpak, zoals bijvoorbeeld de Menukaart Hitte voor gemeenten. En, als gezegd, werkt het Rijk aan de herziening van de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 uit moet komen. Hierbij gaan we expliciet in op het onderwerp hitte en andere klimaatuitdagingen binnen de gebouwde omgeving.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk behandelen gezien de actualiteit van de problematiek?
Ik heb bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Europese subsidies mogelijk hebben bijgedragen aan de sluiting van Vredestein in Enschede |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Boerma |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het standpunt van de Europese Commissie dat er bij de subsidietoekenning aan Apollo Tyres geen sprake is geweest van onregelmatigheden, terwijl de sluiting van Vredestein in Enschede tot een fors verlies aan werkgelegenheid leidt?1
Op welke wijze zijn de Europese subsidies aan Apollo Tyres ingezet voor de opbouw van de fabriek in Hongarije, en in hoeverre hield de Europese Commissie hierbij rekening met de mogelijke gevolgen voor de bestaande productiecapaciteit in Nederland?
Hoe kijkt u aan tegen het risico dat Europese subsidies worden ingezet voor de versterking van concurrerende fabrieken in andere lidstaten, terwijl dit ten koste gaat van werkgelegenheid in Nederland?
In hoeverre acht u het aannemelijk dat de Europese subsidies aan Apollo Tyres hebben bijgedragen aan de verplaatsing van productie en banen van Enschede naar Hongarije, en hoe is dit destijds beoordeeld?
Wat is uw opvatting over de maatschappelijke wenselijkheid van Europese subsidieregelingen die, hoewel juridisch toegestaan, leiden tot verlies van banen in goed functionerende Nederlandse bedrijven?
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de Europese Unie aan te sturen op herziening van het staatssteunbeleid, zodat negatieve effecten op nationale werkgelegenheid beter worden voorkomen?
Hoe beoordeelt u het huidige Europese toezicht op de effecten van subsidies op de arbeidsmarkt in andere lidstaten, en op welke punten zou dat volgens u aangescherpt moeten worden?
Welke inspanningen levert Nederland op dit moment om ervoor te zorgen dat Europese middelen op een eerlijke en evenwichtige wijze ten goede komen aan alle lidstaten, zonder dat dit ten koste gaat van Nederlandse bedrijvigheid?
Welke concrete ondersteuning is er beschikbaar voor de circa 500 getroffen werknemers van Vredestein, en op welke wijze wordt het Europees Sociaal Fonds daarbij benut?
Welke mogelijkheden ziet u om de negatieve effecten van de sluiting van Apollo Vredestein op de lokale economie van Enschede en Twente te verzachten, bijvoorbeeld via bestaande Europese instrumenten of de cohesiefondsen, en op welke wijze wordt hierover momenteel actie ondernomen?
Bent u bereid om bovenstaande vragen één-voor-één te beantwoorden?
Het bericht 'Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in ‘gaycapital’ Amsterdam’' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over «Pijnlijk: Terwijl homoacceptatie vrijwel overal groeit, daalt die in «gaycapital» Amsterdam»?1
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (UvA) blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond of een etnische minderheidsstatus gemiddeld minder positieve opvattingen hebben over homoseksuele personen dan jongeren zonder deze kenmerken?
Hoe kijkt u ertegenaan dat dit in eerste instantie werd ontkend door het Amsterdamse stadbestuur?
Kunt daarbij ook aangeven hoe u denkt dat het mogelijk is dat de acceptatie toeneemt, behalve in Amsterdam?
Kunt u aangeven wat de strafeisen en vonnissen zijn in zaken waarbij sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Kunt u daarbij ook uitleggen in hoeveel van die gevallen de strafverzwaringsgrond die mogelijk is wordt toegepast?
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de homo-acceptatie in specifieke wijken in Amsterdam en hier vervolgens wijkgericht beleid op te voeren?
Bent u bereid om met het Amsterdamse stadsbestuur in gesprek te gaan hoe zij deze problematiek gaan aanpakken?
Bent u bereid om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan om strafvorderingsrichtlijnen te verhogen wanneer er sprake is van discriminatie en/of geweld waar geaardheid een rol speelt?
Bent u bereid om met de raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om oriëntatiepunten in de straftoemeting te verhogen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het commissiedebat over politie?
Het politieoptreden tijdens de Extinction Rebellion-demonstratie bij de A12 in Den Haag tijdens de NAVO |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Normaal lopen XR-actievoerders zo de A12 op, maar tijdens NAVO-top wordt meteen de wapenstok getrokken» (AD, 25 juni 2025)1, waarin wordt gesteld dat de politie keihard optreedt en twee demonstranten een gebroken arm hebben opgelopen?
Deelt u de zorgen over het harde politieoptreden tegen vreedzame demonstranten tijdens de NAVO-top?
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het gebruik van de wapenstok tijdens deze demonstratie, gelet op het recht op vreedzaam protest?
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat het recht op vreedzaam demonstreren tijdens internationale topbijeenkomsten, zoals de NAVO-top, centraal blijft staan bij het politieoptreden?
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de politie bij toekomstige demonstraties tijdens internationale topbijeenkomsten een proportionele aanpak hanteert?
Hoe beoordeelt u het («chilling») effect van het harde optreden van de politie op het vertrouwen van burgers in de overheid en in het recht op demonstratie?
Kunt u aangeven welke evaluaties en/of bijstellingen van het politiebeleid na deze demonstratie zijn ingezet of overwogen?
Erkent u dat het recht op anonieme demonstratie een essentieel onderdeel is van de demonstratievrijheid? Zo ja, deelt u de mening dat onrechtmatige identiteitscontroles onverenigbaar zijn met het demonstratierecht?
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn en apart van elkaar beantwoorden?
Het medeondertekenen door de minister van Defensie van de beantwoording op vragen van het lid Dekker (2025Z01466) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Kan de Kamer alle berichten (sms, chat, e-mail, etc.) ontvangen die zijn uitgewisseld tussen het Ministerie van VWS en het Ministerie van Defensie over het medeondertekenen door de Minister van Defensie van de beantwoording van de vragen die door het lid Dekker zijn gesteld (2025Z01466) op 29 januari 2025?1
De voorgenomen stelselherziening van lokale publieke omroepen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken over de voorgenomen stelselherziening van de lokale publieke omroepen en kunt u toelichten hoe de betrokkenheid van gemeenten structureel geborgd is?
Kunt u, liefst vóór het aankomende zomerreces, helderheid geven over het totaalbudget en de verdeelsystematiek die gepaard gaan met de uitvoering van de wetswijziging voor lokale publieke mediadienstverlening en hoe verhoudt zich dit tot de inzet van gemeenten die reeds hebben geïnvesteerd in de vorming van streekomroepen?
Welke randvoorwaarden zijn naar uw oordeel nodig om samenwerking tussen publieke en private partijen mogelijk te maken, zonder dat dit leidt tot versnippering van de middelen voor de lokale omroepen of ondermijning van de beoogde streeksgewijze infrastructuur?
Wat is de stand van zaken in de vorming van de 80 streekomroepen en kunt u deze status nader toelichten en welke mogelijkheden blijven behouden om op gemeenteniveau maatwerk te blijven leveren voor lokale omroepen?
Bent u het ermee eens dat samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen gewenst is, mits beide lagen hun eigen journalistieke opdracht en profiel kunnen behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in uw adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over het concessiebeleidsplan voor de regionale publieke omroep expliciet aandacht te vragen voor de verhouding tot en afbakening ten opzichte van het lokale publieke domein, zodat beide lagen elkaar versterken? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) |
|
Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Jesse Six Dijkstra (NSC), Mirjam Bikker (CU) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Struycken |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de nieuwe cijfers van LADIS1 en de reactie van Verslavingskunde Nederland en de Nederlandse ggz? Wat is in algemene zin uw reactie hierop?
Bent u ook geschrokken van het feit dat het aantal mensen dat zich met gokproblematiek meldt om hulp, blijft stijgen? Wat vindt u ervan dat 44% van deze groep voor het eerst in behandeling komt, wat aantoont dat er een geheel nieuwe groep is ontstaan met gokproblemen, in het bijzonder jongeren?
Bent u het ermee eens dat deze gigantische toename van gokverslaafden extra schrijnend is, omdat er nog steeds geen wettelijk verbod op (online)gokreclames is? Bent u bereid hier zo snel mogelijk verandering in te brengen? Wat is de kortst mogelijke termijn waarop u de benodigde wetgeving aan de Kamer kunt voorleggen en wilt u dit toezeggen?
Bent u in het verlengde hiervan bereid om de minimumleeftijd voor gokken te verhogen, juist nu de cijfers laten zien dat een aanzienlijk deel van de nieuwe gokverslaafden jongeren betreft?
Bent u met oog op de onthutsende cijfers uit de eerdere vragen bereid om de aangekondigde beleidsmaatregelen om de wet Kansspelen op afstand te herzien, te versnellen? Wanneer kan de Kamer deze tegemoetzien?
Zou het naar uw inschatting niet veel beter zijn om gokken categorisch te verbieden, om zo jongeren en andere kwetsbare groepen echt te beschermen?
Welke maatregelen gaat u treffen om de zorgwekkende ontwikkelingen rond drugsverslaving uit het rapport te keren?
Wat zegt het u dat men in de verslavingszorg een toename ziet van behandelingen voor nieuwe middelen als 3-MMC en ketamine? Wat gaat u doen om juist ook de aanwezigheid van deze middelen aan te pakken, om zo te voorkomen dat deze zorgelijke trend zich doorzet?
Wat zegt het u dat uit het rapport blijkt dat cannabis met 39% de op één na meest voorkomende problematiek is in de verslavingszorg onder jongeren onder de 25 jaar?
Wat zijn – los van alle andere lichamelijke, psychische, materiële en immateriële schade – de kosten voor de cannabisgerelateerde verslavingszorg? Is het in het licht van al die kosten en negatieve effecten niet gek dat de staat cannabis gedoogt en zelfs stimuleert met het «wietexperiment»? Bent u het ermee eens dat we dit beter zo snel als mogelijk terug kunnen draaien?
Het artikel Premier Schoof moet mogelijk ingrijpen om stroomkabel door Schiermonnikoog tegen te houden |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Tieman , Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Premier Schoof moet mogelijk ingrijpen om stroomkabel door Schiermonnikoog tegen te houden» van 2 juni?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering er niet in is geslaagd om in diplomatiek overleg met de Duitse regering afspraken te maken over de aanleg van stroomkabels door het Eems-Dollard gebied?
Ja.
Klopt het dat het Omgevingsberaad Wadden onder voorzitterschap van de commissaris van de Koning in Fryslân er bij uw regering op heeft aandrongen om een diplomatiek offensief op het hoogste niveau te starten om het grensconflict tussen Nederland en Duitsland op te lossen, nu Schiermonnikoog daar de dupe van dreigt te worden?
Ja.
Kunt u aangeven of en op welke manier de regering de suggestie van de commissaris van de Koning in Fryslân om de aanleg van stroomkabels dwars door Schiermonnikoog en UNESCO Werelderfgoed Waddenzee «chefsache» te maken heeft opgevolgd?
Gedurende het Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven zijn meerdere hoogambtelijke -en politieke pogingen ondernomen om afspraken te maken over de stroomkabels. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard gebied. Er bestaat in dat gebied weliswaar geen overeenstemming tussen Nederland en Duitsland over het verloop van de staatsgrens, maar Nederland en Duitsland hebben wel afspraken gemaakt over het gezamenlijk beheer en het geografische bereik van bevoegdheden in het gebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, nu ze de risico’s op de scheepvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Voorts heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondsminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Bent u bekend met het berichten in de Duitse pers over het op korte termijn ondertekenen van een bilaterale overeenkomst tussen de Duitse en Nederlandse regering voor de aanleg van een stroomkabel in het Eems-Dollard gebied exclusief voor één boorplatform tussen Schiermonnikoog en het Duitse eiland Borkum van het Nederlandse gasbedrijf OneDyas?2
Ja. Echter, de «overeenkomst» waaraan gerefereerd wordt betreft een opzichzelfstaand bilateraal verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden (in het bijzonder aardgas in gasveld N05-A) in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen, gelegen ten noorden van het Eems-Dollard gebied (hierna: het Verdrag), dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten. De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met dit Verdrag.
Dit Verdrag regelt onder andere de verdeling van de verwachte hoeveelheden aardgas tussen de beide Staten en, daarmee samenhangend, de verdeling van de uit de exploitatie voortvloeiende kosten en opbrengsten tussen de vergunninghouders aan beide zijden.
Ten behoeve van deze beoogde gaswinning is vergunning gevraagd, en door de Duitse bevoegde instantie afgegeven, voor de aanleg van een elektriciteitskabel vanaf het Duitse windpark Riffgat. Dit beoogde tracé van de kabel bevindt zich niet in het Eems-Dollard (verdrags)gebied, maar in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen ten noorden van dit gebied.
Klopt het dat een dergelijke bilaterale overeenkomst zich zou baseren op afspraken die Nederland en Duitsland hebben gemaakt in het kader van het Eems-Dollar verdrag uit 1960?
Nee. Het bilaterale verdrag heeft betrekking op gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen. Het bilaterale verdrag betreft een opzichzelfstaand verdrag dat geen afbreuk doet aan de posities van beide partijen ten aanzien van het verloop van de staatsgrens in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen uit de kust en het verloop van de staatsgrens in de Eemsmonding. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Het betreffen dus twee verschillende verdragen, die gaan over verschillende geografische gebieden.
Kunt u aangeven of, en zo ja wanneer, deze bilaterale overeenkomst tussen beide regeringen is voorgelegd aan de door Duitsland en Nederland ingestelde Eemscommissie zoals bedoeld en beschreven in het Eems-Dollard verdrag, artikel 29, 30 en 31?
Het bilaterale verdrag is niet voorgelegd aan de Eemscommissie, omdat zoals gesteld in de beantwoording op vraag 6 het een opzichzelfstaand verdrag buiten het Eems Dollard (verdrags)gebied betreft.
Kunt u, indien van toepassing, het advies over deze nieuwe bilaterale overeenkomst delen met de Kamer?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen advies opgesteld door de Eemscommissie en is dit dus niet van toepassing.
Kunt u de Kamer informeren onder wiens politieke verantwoordelijkheid de bilaterale overeenkomst waar in de Duitse pers aan gerefereerd wordt tot stand is gekomen?
Het bilaterale verdrag is formeel nog niet tot stand gekomen, omdat het door beide landen ondertekend dient te worden. Deze ondertekening is voorzien in augustus. Wel is er overeenstemming over de inhoud van het bilaterale verdrag. De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met de sluiting (totstandkoming) van dit bilaterale verdrag. De Minister van Klimaat en Groene Groei is de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. De Minister van Buitenlandse Zaken is mede verantwoordelijk.
Kunt u uitleggen hoe een dergelijke overeenkomst wel gesloten kan worden ten behoeve van één Nederlands gasbedrijf maar niet om te voorkomen dat Schiermonnikoog, de belangen van de landbouw, de toerisme-sector en de UNESCO werelderfgoedstatus de dupe worden van een onopgelost grensconflict tussen beide landen?
De «overeenkomst» waaraan wordt gerefereerd betreft een opzichzelfstaand bilateraal Verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden (in het bijzonder aardgas in gasveld N05-A) in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten. Dit is gelegen ten noorden van het Eems-Dollard gebied, en valt dus niet onder het Eems-Dollard Verdrag. Ook de kabelverbinding van het platform naar het Duitse windpark Riffgat kruist het Eems-Dollard Verdragsgebied niet. Het Verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden staat dus los van de verkenning van routes voor de aanleg van stroomkabels in het kader van PAWOZ.
Daarnaast is er geen sprake van een grensconflict gezien er afspraken zijn gemaakt over het gezamenlijk beheer van het grensgebied in het Eems-Dollard Verdrag. Daarin is de scheepsvaartveiligheid een belangrijke afweging, en is daarom in het verdrag bepaald dat nieuwe waterwerken een scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig hebben. In dat licht heeft het kabinet meermaals inzet gepleegd de belangen van de aanlanding van windenergie op zee middels deze route duidelijk te maken, maar houden de Duitse instanties vast aan hun risico-inschatting van de route op de (vrije doorgang van de) scheepvaart en wordt daarop gebaseerd geen vergunning afgegeven. Naast dat de kabel voor ONE-Dyas vanuit windpark Riffgat niet gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied, gelden hier niet de scheepvaartveiligheidsrisico’s.
Kunt u aangeven waarom de regering de belangen van dat ene Nederlandse bedrijf zwaarder weegt in relatie tot het Eems Dollard verdrag dan de grote belangen van natuur, recreatie, landbouw en leefbaarheid van het Waddengebied die op het spel staan?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de juridische «hardheid» van een dergelijke bilaterale overeenkomst in vergelijking met een internationaal verdrag?
De «overeenkomst» waaraan gerefereerd wordt betreft een verdrag dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten en waarmee wordt beoogd juridisch bindende afspraken voor beide staten te scheppen. Ondertekening hiervan is voorzien in augustus.
Kunt u aangeven hoe het kan dat namens uw regering onderhandeld werd met de Duitse regering over de aanleg van een stroomkabel ten behoeve van één bedrijf zonder in dezelfde bespreking afspraken te maken voor de aanleg van een andere stroomkabel voor de aanlanding in Eemshave van groene stroom afkomstig van een windpark op de Noordzee?
Het bilaterale verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden gaat niet over de aanleg van de elektriciteitskabel vanaf het Duitse windpark naar het gaswinningsplatform ten behoeve van de verduurzaming van die winning en is dus ook niet door beide regeringen onderwerp van onderhandeling geweest. Het bevoegde gezag in Duitsland gaat namelijk over de aanleg en het tracé van de stroomkabel, en heeft dit binnen de bestaande kaders als vergunbaar geacht. Dit staat daarmee los van de verkenning van routes voor de aanleg van stroomkabels in het kader van PAWOZ.
Tevens is het verdrag van belang voor niet alleen de Duitse, maar ook de Nederlandse energievoorziening, de leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid. Daarom acht het kabinet het onverantwoordelijk om het stoppen van de ontwikkelingen van de gaswinning als onderhandelingsmiddel te gebruiken.
Bij de totstandkoming van beide verdragen is rekening gehouden met andere belangen in het gebied. Een belangrijke afspraak in het Eems-Dollard Verdrag is geënt op het belang van vrije doorvaart voor de scheepvaart, waardoor voor nieuwe waterbouwwerken altijd een scheepsvaartvergunning nodig is om dat principe te borgen. De aanlandroute voor windenergie door het Eems-Dollard Verdragsgebied levert risico’s op voor de vrije doorvaart, en kan vanuit de Duitse instanties niet rekenen op een vergunning. Binnen het verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden is de aanleg van een stroomkabel vanaf een Duits windpark richting het ONE-Dyas platform niet in strijd gebleken met andere belangen die verankerd zijn in het verdrag, en daarmee vergunbaar gebleken.
Kunt u wat nu de stand van zaken is met betrekking tot de ondertekening van een dergelijk bilaterale overeenkomst?
De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met het sluiten van het bilaterale verdrag. Op 2 juli 2025 heeft de Duitse regering ook ingestemd met sluiting van het bilaterale verdrag. De ondertekening is voorzien in augustus.
Is de bilaterale overeenkomst al ondertekend?
Het bilaterale verdrag is nog niet ondertekend, dit is voorzien in augustus.
Bent u dan bereid de ondertekening van deze fossiele overeenkomst tussen Nederland en Duitsland op te schorten totdat de Kamer hierover een debat heeft kunnen houden met de politiek verantwoordelijke bewindspersoon?
De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met het sluiten van het Verdrag. Na de totstandkoming van het Verdrag dient het Verdrag door de Staten-Generaal te worden goedgekeurd alvorens het in werking kan treden. Hiertoe zal een voorstel van wet tot goedkeuring van het Verdrag worden ingediend.
Het Verdrag voorziet echter in de mogelijkheid van voorlopige toepassing vanaf de datum van ondertekening. Omdat de voorlopige toepassing in het algemeen belang is van de gaswinning, de energievoorziening, de leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid van Nederland en Duitsland, is tevens met een dergelijke voorlopige toepassing ingestemd in de ministerraad van 20 september 2024. Uitstel van ondertekening en de voorlopige toepassing van het Verdrag zorgt ervoor dat er geen overeenkomst ligt ten behoeve van de gezamenlijke exploitatie van het N05-A gasveld wat tot een verdere vertraging van de gasproductie uit dit veld zou leiden, waardoor het niet kan bijdragen aan de energievoorziening, leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid van zowel Nederland als Duitsland.
Het bericht ‘Vergoedingen voor faunaschade explosief gestegen’ |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel op de website van Nieuwe Oogst van 23 juni 2025, getiteld «Vergoedingen voor faunaschade explosief gestegen»?1
Wat is uw reactie op de forse toename van het aantal schadeclaims als gevolg van schade door beschermde diersoorten, met name ganzen, waarbij het schadebedrag in 10 jaar tijd bijna verviervoudigd is naar bijna 75 miljoen euro tegen grofweg 20 miljoen euro 10 jaar geleden?
Hoe verklaart u deze stijging en in hoeverre acht u dit een gevolg van het falende faunabeheer en het ontbreken van structureel populatiebeheer?
Erkent u dat het faunabeheer, en specifiek het ganzenbeleid, in veel regio’s onvoldoende functioneert?
Deelt u de analyse dat deze cijfers slechts het topje van de ijsberg zijn, omdat veel boeren geen schade meer melden vanwege hoge drempels, zoals het eigen risico, de leges of negatieve ervaringen bij eerdere meldingen?
Kunt u een inschatting geven van de totale daadwerkelijk faunaschade in de landbouw en ook in de natuurgebieden van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
Acht u het wenselijk dat in een aantal provincies, waaronder Friesland en Gelderland, leges worden geheven voor het aanvragen van een tegemoetkoming, terwijl andere provincies (zoals Overijssel, Limburg en Zeeland) dit niet doen? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de volledigheid en representativiteit van het schadebeeld?
Deelt u de zorg dat het huidige beleid wordt gebaseerd op onvolledige cijfers, omdat boeren met kleinere schadebedragen door hoge leges en eigen risico’s worden ontmoedigd om melding te doen en er eveneens een onvolledig beeld is over de faunaschade in de natuurgebieden?
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meldingen van faunaschade jaarlijks per provincie worden afgewezen op basis van te lage schadebedragen ten opzichte van het eigen risico of de leges?
Bent u bereid om in kaart te brengen hoeveel schade niet wordt gemeld, bijvoorbeeld via een enquête onder boeren of via rapportages van schadetaxateurs, om de werkelijke schadeomvang beter in beeld te krijgen?
Deelt u de opvatting dat het heffen van leges onwenselijk is als het faunabeheer tekortschiet en boeren steeds minder mogelijkheden hebben om schade te voorkomen?
Bent u bereid met provincies in gesprek te gaan over het afschaffen van leges bij faunaschade en het verlagen of afschaffen van het eigen risico, met als doel om meldingen te stimuleren en het schadebeeld vollediger te maken?
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (Rechtbank Noord-Nederland, 13 maart 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1151), waarin is geoordeeld dat het gestandaardiseerde eigen risico van 20 procent bij ganzenschade onvoldoende onderbouwd was en dat dit in sommige gevallen niet billijk is?
Erkent u dat, mede gezien deze uitspraak, de toepassing van een standaard eigen risico bij faunaschade juridisch kwetsbaar is als dit niet deugdelijk wordt gemotiveerd per geval?
Acht u het wenselijk dat in Friesland nog steeds een standaard eigen risico van 20 procent wordt gehanteerd, terwijl de rechter heeft geoordeeld dat dit onvoldoende is onderbouwd en boeren vaak onvoldoende mogelijkheden hebben om schade te voorkomen?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincie Friesland en andere provincies over een herziening van het eigen risico bij ganzenschade, mede in het licht van de genoemde uitspraak?
Erkent u dat de populaties van vrijwel alle schadeveroorzakende dieren sterk toenemen, zoals ook blijkt uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek?2
Welke mogelijkheden ziet u om structureel in te grijpen in overpopulaties van (beschermde) soorten zoals de gans, bijvoorbeeld via ruimere afschotmogelijkheden, eieren schudden of andere beheermaatregelen? Wat is de staat van instandhouding van deze soorten?
Ziet u mogelijkheden om TBO's in samenwerking met WildBeheerEenheden of andere gespecialiseerde organisaties te faciliteren om de ongebreidelde toename van schadeveroorzakende dieren te beteugelen?
Het voorkeurstracé voor de aansluiting van windpark Doordewind (DDW) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Ontwerpprogramma Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) en het bijkomende Milieueffectrapport?1
Ja.
Waarom kiest u niet voor de minder schadelijke oostelijke alternatieven door de Westereems of via een tunnel, aangezien in uw eigen plan-MER staat dat uw voorkeurstracé (het westelijke kabeltracé) schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuur van Nationaal Park Schiermonnikoog, Ameland, Werelderfgoed Waddenzee en de binnendijkse natuurgebieden aan de kust?
In PAWOZ-Eemshaven is de afgelopen jaren uitgebreid (milieu)onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de aanleg van kabels en leidingen op natuur en milieu in de Noordzee, in het Waddengebied en op land. Meerdere routes zijn gedurende het proces afgevallen doordat er een te grote milieu impact was.
De uitkomsten van de onderzoeken laten zien dat er drie routes vergunbaar én haalbaar zijn voor de aansluiting van Doordewind: de Oude Westereems route, de Tunnel route en de Schiermonnikoog Wantij route. De Oude Westereems route kan niet rekenen op een benodigde Duitse vergunning en de Tunnel route komt te laat voor Doordewind. Daarmee is de Schiermonnikoog Wantij route de enige haalbare en betrouwbare route die zorgt dat Doordewind tijdig aanlandt. Voor een nadere toelichting op de besluiten verwijst het kabinet naar de KamerbriefPublicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven.
Bent u bekend met het Toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) van 27 mei jl. over uw op 28 februari gepubliceerde milieueffectrapport van het Programma Aansluiting wind op Zee (PAWOZ-Eemshaven)?2
Ja.
Deelt u de conclusie van de Commissie m.e.r. dat het Milieueffectrapport van PAWOZ meer uitleg en informatie nodig heeft om te bepalen of de beoogde routes voor energiekabels en -leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden?
De conclusie van de Commissie MER luidt dat de kwaliteit van het milieurapport over het algemeen erg goed is en dat de conclusies doorgaans navolgbaar zijn onderbouwd. De onderliggende onderzoeken zijn uitgebreid en zorgvuldig. Op een aantal punten miste de Commissie meer uitleg en informatie. Met de Commissie is afgesproken dat een addendum bij het milieueffectrapport voldoende is om de gevraagde informatie te leveren.
Het addendum bij de milieueffectrapportage van PAWOZ-Eemshaven wordt tezamen met het programma gepubliceerd. In dit addendum worden alle adviespunten van de Commissie MER geadresseerd en wordt de gevraagde informatie geleverd. Daaruit wordt duidelijk dat voldoende is aangetoond dat de beoogde routes voor energiekabels- en leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden.
De Commissie MER heeft in haar advies ook een aantal aanbevelingen voor het vervolgtraject gedefinieerd. Na de besluitvorming van PAWOZ-Eemshaven start TenneT samen met KGG met het vervolgtraject voor de aanlanding van Doordewind. Zij zal in de zogeheten project-MER deze aanbevelingen ter harte nemen. In deze project-MER zal op diepgaander niveau nogmaals onderzoek gedaan worden naar de effecten van de aanleg van kabelverbindingen op natuur en milieu. In de projectfase zal de commissie MER weer om advies worden gevraagd.
Waarom legt u dit advies naast u neer?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer komt u met antwoorden op de 287 zienswijzen die zijn ingediend op het Milieueffectrapport?3 Gaat u deze zienswijzen wel serieus meenemen in uw besluitvorming? Zo ja, hoe?
Ja. Bij de publicatie van het programma zullen ook de antwoorden op de zienswijzen worden gedeeld. De indieners worden hier persoonlijk van op de hoogte gesteld. Samen met de publicatie van het programma zal een notitie worden meegestuurd waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de zienswijzen meegenomen zijn in het programma.
Klopt het dat u met verschillende Duitse collega’s heeft gesproken maar dat er bij hen «geen ruimte is» voor het tracé via Duitsland?4 Kunt u deze uitspraken onderbouwen? Welke argumenten geeft Duitsland voor het niet toestaan van deze route?
Dat klopt, omdat de benodigde ruimte impact heeft op de scheepvaartveiligheid. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, gezien ze de risico’s op de scheepsvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Ook heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Kunt u de documenten delen waarin u (zowel zelf als op ambtelijke niveau) deze zaak heeft besproken met Duitsland? Zo ja, kunt u deze stukken per ommegaande met de Kamer delen? Zo niet, kunt u een uitputtend overzicht geven van welke gesprekken er hebben plaatsgevonden en wat de uitkomsten hiervan waren?
Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier gepubliceerd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde. Dit dossier is ook als bijlage van het programma dat volgende week gepubliceerd wordt te vinden. Daarnaast is de brief vanuit de Duitse instanties waarin hun standpunt en conclusie over de vergunbaarheid van deze route genoemd staat bijgevoegd.
Hoe is de impact van het PAWOZ-programma getoetst aan de beschermde waarden in het kader van het UNESCO-Verdrag?
Naast de milieueffectrapportage is er een aparte rapportage over de impact op het Werelderfgoed opgenomen de zogenaamde Heritage Impact Assesment (HIA). In de HIA wordt er specifiek ingegaan op de effecten op die eigenschappen die van de Waddenzee een werelderfgoed maken, de Outstanding Universal Values. Voor deze rapportage is er vooraf contact geweest met Unesco en zijn de guidelines gevolgd die door Unesco zijn opgesteld. De HIA is tevens naar Unesco gestuurd. De HIA is bij publicatie van het programma beschikbaar op de RVO website samen met alle andere onderzoeken.
Hoe verhoudt uw voorgenomen besluit zich tot de nog niet bekende uitkomsten van de strategic environmental assessment die Nederland in opdracht van UNESCO moet opstellen en vermoedelijk pas in 2027 afgerond zal zijn?
Unesco is meegenomen in de onderzoeken van PAWOZ-Eemshaven en hoe er via de HIA is getoetst op de Outstanding Universal Values. Gelijktijdig loopt het assessment van Unesco, dit betekent echter niet dat er in die periode een moratorium rust op alle activiteiten in het gebied. De energietransitie is te belangrijk om te laten wachten. Tegelijkertijd is er binnen PAWOZ wel gehandeld volgens de lijn van Unesco en zijn alle routes eerst getoetst op impact op de natuur, waarbij het merendeel van de routes op die gronden zijn afgevallen. Bij de strategic environmental assessment zal de HIA van PAWOZ ook worden betrokken.
Hoe rijmt u de opdracht van UNESCO met de uitkomsten van het Ipsos onderzoek in opdracht van de Waddenvereniging dat driekwart van de Nederlanders het belangrijk vindt dat de Werelderfgoedstatus van de Waddenzee behouden blijft en ook driekwart vindt dat de Nederlandse regering zich moet inspannen om deze te behouden?5
De uitkomsten van het Ipsos onderzoek zijn een bevestiging dat Nederland het waardevol vindt om de Waddenzee als Werelderfgoed te beschermen. De zorgen van Unesco neemt het kabinet serieus, zoals ook blijkt uit de state of conservation (https://whc.unesco.org/en/documents/219295) die samen met Duitsland en Denemarken is ingediend op 14 februari 2025. De acties van dit kabinet sluiten aan bij de uitkomsten van het Ipsos onderzoek om het Waddengebied te blijven beschermen.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit de evaluatie van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee van 17 januari 2024, waaruit het pijnlijke beeld naar voren komt dat het niet goed gaat met de beschermde natuur in de Waddenzee?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is verantwoordelijk voor het beheer van de Natura 2000 gebieden in de grote wateren zoals de Waddenzee. De uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van IenW, Rijkswaterstaat, neemt daarom het voortouw voor dit N2000 gebied en is verantwoordelijk voor het beheer van het N2000 gebied en de uitvoering van maatregelen die daarvoor nodig zijn. Op dit moment is Rijkswaterstaat bezig met de actualisatie van het beheerplan van de Waddenzee en zal in dit traject tot maatregelen komen die rekening houden met de bevindingen uit de ecologische evaluatie die op 17 januari is gepubliceerd. De bevindingen uit deze ecologische evaluatie zijn tevens geadresseerd in de plan-m.e.r en worden, samen met Rijkswaterstaat, nader geadresseerd in de projectprocedure van Doordewind.
Hoe past de conclusie dat de natuur meer rust en ruimte nodig heeft om tot een goede ontwikkeling te komen bij het genoemde voorkeurstracé door Schiermonnikoog?
Binnen PAWOZ zijn er een veelvoud aan routes onderzocht. Het merendeel van de routes is afgevallen vanwege de impact op de natuur en de rust en ruimte die daar nodig is. Daarbij zijn de specifieke drukfactoren per route in kaart gebracht (bijvoorbeeld verstoring door geluid) en is zijn er optimalisaties doorgevoerd om de impact te beperken. De Schiermonnikoog Wantij route komt juist relatief goed uit deze onderzoeken. Dit komt doordat bij het eiland en op het stabielere Wantij er gebruik gemaakt kan worden van lichter en flexibeler materiaal. Hierdoor kunnen de meeste kwetsbare delen vermeden worden, is de impact kleiner en kan de aanleg in een korte tijd plaatsvinden. Deze wijze van aanleggen wordt in het Duitse deel van de Waddenzee veelvuldig toegepast.
Wat zijn de gevolgen als u niet wacht op het Beleidskader Natuur Waddenzee dat ook duidelijkheid moet bieden over de gevolgen van grootschalige langjarige ontwikkelingen, zoals PAWOZ en de NPRD (Defensie)?
Het Beleidskader Natuur Waddenzee kijkt specifiek naar het aandeel van verschillende activiteiten op de natuurwaarden in de Waddenzee, en probeert deze impact terug te brengen door een combinatie van oplossingsrichtingen. Momenteel wordt voor zowel PAWOZ als de NPRD van Defensie in samenwerking met Wageningen Marine Research (WMR) bepaald wat de impact van deze activiteiten precies is op specifieke drukfactoren, zoals verstoring of bodemberoering, op eenzelfde wijze als bij het Beleidskader Natuur Waddenzee. De verwachting is dat de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen zorgen voor aanzienlijke reductie van negatieve impact passend bij de doelstellingen van het Beleidskader. Dit betekent dat het Beleidskader al wordt toegepast bij PAWOZ en wachten hierop niet nodig is.
Het bericht ‘na Erasmus onderzoek maakt farmabedrijf oud medicijn onbetaalbaar’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Heeft u het bericht «na erasmus onderzoek maakt farmabedrijf oud medicijn onbetaalbaar» van Follow The Money gelezen en wat is uw reactie erop?1
Hoeveel kinderen in Nederland gebruiken dit medicijn? Klopt het dat dit er, zoals Follow the Money stelt, ongeveer vijftien zijn?
Deelt u de mening dat farmaceutische bedrijven als Egetis begrensd zouden moeten worden in de prijzen die zij vragen voor hun medicijnen? Zo ja, op welke manier bent u van plan hen te begrenzen? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC recht heeft op tien procent van de wereldwijde opbrengsten van Tiratricol? Vindt u dit een laag of een hoog percentage? Hoe verhoudt zich dit tot vergelijkbare situaties met andere medicijnen?
Welk maximum percentage winst op de verkoop van een medicijnen vindt u verdedigbaar voor een farmaceut? Wat is de economische noodzaak van exorbitante winsten voor farmaceuten?
Heeft de overheid voldoende juridische of beleidsmatige instrumenten om buitensporige prijsstelling van geneesmiddelen aan te pakken? Zo ja, waarom wordt daar in dit geval geen gebruik van gemaakt? Wat is hiervoor het afwegingskader? Kunt u dit afwegingskader meesturen met de beantwoording van deze vragen?
Op welke manier houdt u toezicht op publieke investeringen in medisch onderzoek, om te voorkomen dat deze uiteindelijk leiden tot extreem dure medicijnen die voor patiënten onbetaalbaar zijn?
Zou u het wenselijk vinden dat bij publieke kennisontwikkeling (zoals via universiteiten of UMC’s) ook publieke zeggenschap behouden blijft over de prijs en beschikbaarheid van het eindproduct? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om hiertoe te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er volgens u voldoende prikkels in het huidige systeem voor farmaceuten om medicijnen betaalbaar te houden? Zo ja, bent u van mening dat dit wettelijk of op een andere manier moet worden afgedwongen?
Waarom kan het Erasmus MC niet zelf, eventueel met steun van de overheid of een maatschappelijke partij, de productie van Tiratricol of een generieke variant, voortzetten om deze betaalbaar te houden? Bent u bereid hier een bijdrage aan te leveren?
Wat doet u om patiëntenorganisaties en zorginstellingen meer inspraak te geven in het proces rondom prijsonderhandelingen met farmaceuten?
Heeft u één van de patiënten, of eventueel de ouders, gesproken over de implicaties van de gigantische prijsstijging van het medicijn voor deze kinderen? Zo ja, hoe voelen zij zich hierover en wat doet dat met u? Zo niet, waarom heeft u hen niet gesproken?
Het artikel ‘Zwolle weigert te stoppen met geheim overleg, net als tientallen andere gemeenten: ‘Minister moet ingrijpen’’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zwolle weigert te stoppen met geheim overleg, net als tientallen andere gemeenten: «Minister moet ingrijpen»»?1
Deelt u de zienswijze van uw voorganger in de beantwoording van Kamervragen dat alle niet-incidentele bijeenkomsten die besluitvorming voorbereiden een raadscommissie zijn en daarmee onder de voorschriften voor openheid in de Gemeentewet vallen?2
Bent u bekend met het protocol uit de gemeente Tubbergen waarin expliciet ruimte wordt gecreëerd voor besloten bijeenkomsten buiten gronden uit de Wet open overheid (Woo) om? Acht u dit protocol rechtmatig en passend binnen de geest van de Gemeentewet en Woo?
Hoe beoordeelt u het feit dat tenminste 35 gemeenten nog altijd structurele besloten bijeenkomsten organiseren, mede in het licht van de inmiddels gepubliceerde circulaire over het commissiestelsel waarmee het verschaffen van helderheid over deze kwestie beoogd werd?
Overweegt u maatregelen om deze praktijk actief te handhaven of te ontmoedigen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds, zoals door deskundigen is gesuggereerd?
Bent u (nu wel) bereid om een voorlichting te vragen bij de Raad van State over de vraag of de Woo en de Gemeentewet momenteel voldoende duidelijkheid geven over welke bijeenkomsten en vergaderingen openbaar danwel besloten mogen zijn en welke mogelijkheden de wetten bieden om «informele bijeenkomsten» beter te reguleren?
Het bericht Russisch oorlogsschip escorteert olietankers van schaduwvloot door Noordzee |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: Russisch oorlogsschip escorteert olietankers van schaduwvloot door Noordzee?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat op 21 en 22 juni een Russisch oorlogsschip twee gesanctioneerde olietankers – Selva en Sierra – door Nederlandse wateren heeft begeleid?
Zoals bekend brengt Defensie mogelijke statelijke dreigingen in de Noordzee in beeld en begeleidt de Koninklijke Marine geregeld Russische oorlogsschepen door de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) van de Noordzee. In principe doet het kabinet over specifieke voorvallen en het daaraan gerelateerde kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de inlichtingendiensten en/of de Krijgsmacht in het openbaar geen uitspraken.
Echter communiceert Defensie bij gelegenheid over escortes die worden uitgevoerd op de Noordzee, met als doel om de samenleving over deze ontwikkelingen te informeren en een beeld te geven van het optreden van Defensie. Het bericht over de escorte van de Admiral Grigorovich, een ander schip dan genoemd in het door u aangehaalde genoemd het nieuwsbericht, door de Zr.Ms. Van Amstel op 20 juni is een voorbeeld hiervan.
Betrof het Russische schip dat op 20 juni doorZr.Ms. Van Amstel is gevolgd hetzelfde schip dat op 21 en 22 juni twee olietankers uit de Russische schaduwvloot heeft geëscorteerd? Kunt u de volledige tijdlijn van deze gebeurtenissen geven, inclusief de betrokken schepen en hun routes?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom staat de tankerSelvaenkel op de Britse sanctielijst, terwijl Sierra zowel op de Britse als de Europese Unie (EU)-lijst staat? Gaat het kabinet pleiten voor EU-sanctionering van de Selva?
De schaduwvloot is een manier van Rusland om de effectiviteit van sancties te ondermijnen. Nederland zet zich doorlopend in voor het sanctioneren van meer schaduwvlootschepen en levert hieraan een substantiële bijdrage, mede ten behoeve van verdere harmonisatie met het Verenigd Koninkrijk (VK) en andere G7 partners. Met het aangekondigde 18e pakket wordt aan deze inzet verder invulling gegeven, binnen de randvoorwaarden van juridische houdbaarheid en unanieme besluitvorming. Sierra is op 20 mei 2025 door de EU gesanctioneerd om harmonisatie met sancties uit het Verenigd Koninkrijk (VK) te bevorderen. Het kabinet kan echter niet ingaan op individuele namen van nog niet gesanctioneerde schepen.
Hoe is het mogelijk dat een door de EU gesanctioneerde olietanker van de Russische schaduwvloot ongehinderd door Nederlandse wateren kon varen?
Op basis van het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) geldt voor alle schepen de vrijheid van navigatie in de EEZ. Hierdoor kon de door de EU gesanctioneerde olietanker door de EEZ varen, waaronder de Nederlandse EEZ. Echter, in lijn met EU-sancties, worden er geen diensten verleend aan gesanctioneerde olieankers en mogen zij ook geen Nederlandse of andere EU-havens aandoen.
Welke juridische en praktische mogelijkheden heeft Nederland om dit soort passages te verhinderen of sancties effectief te handhaven?
De juridische mogelijkheden om de doorvaart van gesanctioneerde schepen in specifieke gevallen tegen te gaan, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het betreffende incident of activiteit. Daarbij moet onder andere rekening worden gehouden met het zeegebied waarin de betreffende activiteiten plaatsvinden. In de EEZ is er vrijheid van navigatie voor alle schepen. Op 11 september a.s. vindt een technische briefing aan uw Kamer plaats over de juridische kaders voor optreden op de Noordzee.
Nederland voert de EU-sanctiepakketten volledig uit. Wanneer gesanctioneerde schepen onder de rechtsmacht van Nederland vallen, bijvoorbeeld bij het aandoen van een Nederlandse haven, kan Nederland de sancties handhaven en bij overtreding van sancties kan het Openbaar Ministerie strafrechtelijk vervolgen.
Daarnaast is Nederland actief in verschillende internationale fora als het gaat om versterkte handhaving van de schaduwvloot en daaraan gerelateerde schepen (bijvoorbeeld via Nordic-Baltic8++). Ook zet het kabinet in op versterkte informatie-uitwisseling tussen en met de maritieme autoriteiten.
Bent u bereid zich in te zetten om de EU-sanctielijst voor de schaduwvloot flink uit te breiden, zodat deze minstens overeenkomt met de gesanctioneerde schaduwvloot lijst van de Verenigde Staten (VS) en van het Verenigd Koninkrijk (VK)?
Op het moment zijn 314 schepen door de EU gesanctioneerd, 250 schepen door het VK en 213 schepen door de VS. Met het aangekondigde achttiende pakket, zullen ruim 400 schepen door de EU zijn gesanctioneerd. In lijn met motie van Dassen en Boswijk2 heeft Nederland zich ingezet voor het zoveel mogelijk harmoniseren met de sanctielijsten van de VS en het VK. De VS en het VK worden ook aangemoedigd hun lijsten zoveel mogelijk te harmoniseren met de EU.
Echter is volledige harmonisering met de VS en het VK niet in alle gevallen effectief. Zo heeft de VS veel Russische gevlagde schepen gesanctioneerd, terwijl binnen de EU al een algeheel verbod op dienstverlening en toegang tot havens geldt voor alle Russisch gevlagde olietankers. Individuele sanctionering van de Russisch gevlagde olietankers door de EU is daardoor van weinig toegevoegde waarde.
Bent u bekend met de artikelen «Door kabinet beloofd onderzoek naar doorstroomtoetsen blijkt niet te bestaan»1 en «Scholen die overstapten op andere doorstroomtoets scoren flink beter»?2
Klopt het dat er door het College voor Toetsen en Examens (CvTE) geen onderzoek wordt gedaan naar specifiek de verschillen tussen de doorstroomtoetsaanbieders zelf, en dus niet verschillen tussen vaardighedenniveaus of digitaal/papier, ondanks dat dat meermaals aan de Kamer is beloofd?
Klopt het dat er tot op heden géén gericht onderzoek is gestart naar specifiek de verschillen in toetsscores tussen toetsaanbieders, zoals uit navraag bij het CvTE blijkt?
Herinnert u zich dat u in de zomer van 2024 heeft toegezegd dat er een grondig onderzoek zou komen naar de opvallende verschillen in resultaten tussen de doorstroomtoetsen van verschillende aanbieders?
Wat is er exact terechtgekomen van uw claim in uw brief van augustus 2024 waarin u stelt: «Het CvTE onderzoekt waar de onderlinge verschillen tussen de doorstroomtoetsen vandaan komen en hoe die, indien nodig, kunnen worden opgelost.»?3
Klopt het dat er na deze brief vervolgens alleen onderzoek is gestart naar verschillen in vaardighedenniveaus en in digitale of papieren toetsen, maar niet naar verschillen tussen de toetsen zelf?
Wat is er concreet terechtgekomen van de zinsnede «Het CvTE onderzoekt waar deze verschillen vandaan komen.» uit uw brief van april 2025?4
Herinnert u uw uitspraken in het Kamerdebat van mei 2025 waarin u aangaf dat het CvTE «erbovenop zit» wat betreft de grote verschillen tussen doorstroomtoetsen?
Deelt u de opvatting dat de Kamer door uw bovenstaande uitspraken over «erbovenop zitten» en meerdere claims over onderzoek, in de veronderstelling is gebracht dat er daadwerkelijk onderzoek liep naar deze toetsverschillen, en niet enkel naar verschillen in leerlingvaardigheden en digitaal of papier?
Kunt u een volledig overzicht verstrekken van alle onderzoeken die sinds zomer 2024 zijn aangekondigd, gestart of uitgevoerd in relatie tot de doorstroomtoets, inclusief onderwerp, onderzoeksvraag, onderzoekende instantie, datum dat het onderzoek gestart is en de status van het onderzoek?
Kunt u bevestigen dat het CvTE op herhaald verzoek van de Volkskrant heeft geweigerd om relevante toetsgegevens openbaar te maken, zelfs na een beroep op de Wet open overheid, en bent u bereid deze gegevens alsnog met de Kamer te delen?
Hoe beoordeelt u de analyse van de PO-Raad waaruit blijkt dat basisscholen die overstapten van toetsaanbieder gemiddeld beduidend hogere resultaten behaalden, met verschillen oplopend tot 10 procentpunt in het aantal leerlingen dat het streefniveau haalt?
Deelt u de analyse dat dergelijke verschillen, zelfs bij scholen met vergelijkbare populaties, het risico in zich dragen dat de doorstroomtoets bijdraagt aan grotere kansenongelijkheid, in plaats van gelijke kansen voor elk kind?
Hoe beoordeelt u het feit dat overstappende scholen hun positie ten opzichte van de inspectienorm direct verbeteren, terwijl de toets geacht wordt een objectieve maatstaf te zijn?
Kunt u reflecteren op de conclusie van de PO-Raad dat de doorstroomtoets momenteel eerder werkt als afrekenmechanisme dan als betrouwbaar instrument voor gelijke kansen? Hoe weegt u die kritiek, ook in het licht van de uitspraken van de voorzitter van de Onderwijsraad over de noodzaak van latere selectie?
Hoe beoordeelt u de oplossingsrichtingen die de sector aandraagt, namelijk later selecteren en het beperken van het aantal functies die de doorstroomtoets nu heeft?
Acht u het wenselijk dat de toetsresultaten en schooladviezen in gemeenten met veel praktisch opgeleide ouders structureel anders worden behandeld dan in gemeenten met veel theoretisch opgeleide ouders, zoals blijkt uit de analyse van de PO-Raad?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
De vermogensrechtelijke behandeling van cryptoactiva |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de Europese Markets in Crypto-Assets Regulation1 (MiCAR) per 1 januari 2025 in werking is getreden, maar dat de uitvoering daarvan in Nederland problematisch is vanwege een gebrek aan flankerende wetgeving?2
Hoe beoordeelt u het feit dat beleggers ingevolge artikel 70 lid 1 MiCAReigenaars zijn van cryptoactiva, maar dat Nederlands vermogensrecht eigendom van onstoffelijke goederen niet mogelijk maakt en in de Nederlandse rechtspraak is geoordeeld dat het aan de wetgever is om absolute rechten op digitale goederen mogelijk te maken?3
Bent u ermee bekend dat aanbieders van cryptoactivadiensten (CASP’s) in Nederland slechts met kunstgrepen kunnen voldoen aan de Europese verplichting tot vermogensscheiding (artikel 75 lid 7 MiCAR)?4
Deelt u de zorg dat Nederlandse beleggers in digitale goederen slechter worden beschermd en dat de Nederlandse financiële sector een concurrentieachterstand heeft vanwege het gebrek aan een adequate wettelijke basis voor vermogensscheiding?
Deelt u de zorg dat beleggers in digitale goederen naar Nederlands recht minder goed worden beschermd dan in landen zoals België, Frankrijk en Duitsland, waar digitale goederen wel duidelijk kunnen worden gekwalificeerd, althans waar de vermogensscheiding van cryptoactiva duidelijker is geregeld?5
Deelt u de zorg dat beleggers, uitgevende instellingen, banken, overige crediteuren en CASP’s in Nederland op achterstand staan omdat – bij gebreke van een duidelijke vermogensrechtelijke kwalificatie – het onduidelijk is: (1) hoe digitale goederen moeten worden overgedragen; (2) hoe zekerheid erop kan worden gevestigd; en (3) hoe beslag erop kan worden gelegd?6 Deelt u meer in het bijzonder de zorg dat deze onduidelijkheid ook leidt tot verminderde kredietverlening, omdat banken daardoor terughoudend zijn digitale goederen als zekerheid te accepteren?
Welke concrete problematiek is volgens u in de praktijk reeds ontstaan, of zou kunnen ontstaan, door de huidige vermogensrechtelijke onduidelijkheid rondom digitale goederen?
Bent u ermee bekend dat de Europese Centrale Bank een «digitale euro» in voorbereiding heeft en dat – na invoering daarvan – ook digitale euro's zullen moeten worden bewaard en overgedragen, en onderwerp gemaakt moeten worden van zekerheden en beslag?7
Deelt u de zorg dat – bij gebreke van flankerende regelgeving als hierboven bedoeld – Nederlandse consumenten en de Nederlandse financiële sector niet optimaal zullen kunnen profiteren van de digitale euro die de Europese Centrale Bank in voorbereiding heeft? Deelt u meer in het bijzonder de zorg dat het Nederlands recht vanwege de thans bestaande, vermogensrechtelijke onduidelijkheid niet goed is toegerust voor de nabije toekomst waarin de euro ook in digitale vorm zal worden uitgegeven?
Bent u bekend met de instrumenten aangenomen door UNIDROIT en het European Law Institute8, die aanwijzingen geven voor nationale wetgevers om de hierboven bedoelde vermogensrechtelijke onduidelijkheid weg te nemen? Zo ja, bent u bereid deze instrumenten als leidraad te hanteren bij de voorbereiding van flankerende wetgeving?
De aangenomen motie voor het afschaffen van de CO2-heffing |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Dijk (Kamerstuk 36 725, nr. 11) waarin de regering wordt verzocht de CO2-heffing af te schaffen?
Ja. Hier heeft het kabinet op dinsdag 1 juli j.l. ook reeds een reactie op gedeeld met de Kamer. Hierin is beschreven dat voor de korte termijn (de periode tot 2030) het kabinet voornemens is om de heffing tijdelijk op te schorten, maar dat er eerst een aantal punten nader uitgezocht moeten worden alvorens hierover een definitief besluit genomen kan worden. Tegelijkertijd start voor de lange termijn de Overlegtafel CO2-heffing. Deze wordt voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter en krijgt de opdracht om te kijken welke alternatieve beleidsopties er zijn in de periode na 2030, en op weg naar 2040, om het doel, het verduurzamen van de industrie hier in Nederland, te realiseren. Die tafel krijgt de opdracht om op 1 november een rapport op te leveren.
Hoeveel bedrijven vallen er onder de CO2-heffing? Hoeveel stoten deze bedrijven gemiddeld uit en met hoeveel moeten zij deze uitstoot reduceren in 2030? Wat is nu de prognose met hoeveel zij hun CO2 uitstoot in 2030 zullen reduceren?
De publiek beschikbare gegevens die jaarlijks worden gepubliceerd door de Nederlandse Emissie autoriteit (NEa) laten zien dat er 274 installaties onder de heffing vielen in 2024 met een gemiddelde uitstoot van ongeveer 170 kton.1 De exacte hoeveelheid bedrijven die onder de heffing vallen wijkt lichtelijk af van het aantal installaties. Zo zijn er verschillende bedrijven met meerdere installaties, zoals Wienerberger met 17 installaties verspreid door Nederland. Aan de andere kant vallen er meerdere bedrijven onder de installatie van Chemelot.
Bedrijven moeten, op basis van de huidige vormgeving van de CO2-heffing in de wet, in 2030 ongeveer 33% minder uitstoten dan de relevante benchmark. Deze benchmark wordt gezet door de top 10% meest efficiënte installaties in Europa. Op dit moment is de gemiddelde emissie-efficiëntie van de Nederlandse industrie ongeveer 17% boven de benchmark. Dit betekent dat bedrijven in 2030 gemiddeld hun uitstootefficiëntie met ongeveer 43% moeten verbeteren om de heffing voor te blijven in 2030. Uiteraard verschilt de daadwerkelijke reductie-opgave per bedrijf doordat sommige bedrijven reeds duurzame investeringen hebben getroffen.
Sinds 1990 heeft de industrie al 33 Mton aan uitstoot verminderd. Uit het klimaatdashboard, dat ook publiekelijk beschikbaar is, blijkt dat de huidige verduurzamingsplannen van de industrie optellen tot een additionele 20 Mton in 2030.2 Het is uiteraard geen zekerheid dat deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden. De grootste knelpunten voor bedrijven zijn financieel, hierbij worden bijvoorbeeld hoge energiekosten genoemd.3 Daarnaast zijn de plannen afhankelijk van beschikbare infrastructuur en tijdige vergunningverlening. Deze randvoorwaarden zijn nu vaak nog niet op orde. Uit de analyse van RVO, die ten gronde ligt aan het klimaatdashboard, blijkt dat van deze plannen 13 Mton «tamelijk zeker» is en 7 Mton «nog onzeker». Zelfs de zekere plannen kunnen alleen doorgaan als er bijvoorbeeld genoeg infrastructuur is, subsidies beschikbaar zijn of vergunningen worden verleend. Hiervoor staan nu veel seinen op rood: de benodigde infrastructuur is nog niet aanwezig, vergunningverlening verloopt traag onder meer vanwege stikstofproblematiek en de industrie kampt met ongunstige marktcondities door overproductie in het buitenland. Als de seinen op groen komen te staan en alle plannen doorgaan blijft er in 2030 nog 33 Mton uitstoot over.
In de tariefstudie 2024 becijfert PBL een emissiereductie van 15,1 Mton emissiereductie tussen 2021 en 2030 bij bedrijven onder die onder de CO2-heffing vallen. Deze reductie wordt voornamelijk gedreven door de beschikbare SDE++-subsidie en het EU ETS. Volgens PBL resteert er in 2030 een gat van 6 Mton tot het heffingsdoel in 2030.4
Hoeveel CO2-heffing is er in 2024 betaald? Hoeveel verwacht u dat de bedrijven onderhavig aan de CO2-heffing in 2025 zullen moeten betalen?
In 2024 is er geen CO2-heffing industrie betaald omdat voor het overgrote deel van de bedrijven onder de heffing het effectieve tarief 0 bedroeg doordat de EU ETS-prijs boven het heffingstarief lag. De bedrijven die niet onder het EU ETS vallen (afvalverbrandingsinstallaties en twee lachgasinstallaties) hadden geen belastbare emissies doordat de belastbare emissies lager waren dan de dispensatierechten van deze bedrijven.
2025 is het eerste jaar dat het heffingstarief (€ 87,90) hoger is dan de vastgestelde ETS-prijs (€ 66,76). De te betalen heffing over de niet vrijgestelde uitstoot komt in 2025 daarmee te liggen op € 21,14.5 Bedrijven betalen dit jaar (2025) alleen CO2-heffing als ze minder CO2-efficiënt produceren dan de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS benchmark). De geraamde opbrengsten van de CO2-heffing industrie bedragen € 17 miljoen. Bij deze raming is echter uitgegaan van een ETS-prijs van € 78, waardoor de daadwerkelijk inkomsten naar verwachting hoger zullen uitvallen. De exacte inkomsten zijn in oktober bekend.
Heeft u signalen gehad van bedrijven die dreigen om te vallen door de CO2-heffing? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit en wat heeft u hier mee gedaan?
Het kabinet ziet dat industrie in Nederland het zwaar heeft en dat hier verschillende factoren aan ten gronde liggen. Zo heeft de industrie te kampen met hoge en deels nog stijgende energiekosten en daarnaast met ongunstige marktcondities vanwege gesubsidieerde overproductie, bijvoorbeeld uit China. Daar komt de grote verduurzamingsopgave van de industrie bovenop. Het kabinet ziet dat hierdoor de concurrentiepositie van de industrie afneemt.
Hier komt bij dat het handelingsperspectief voor bedrijven om te verduurzamen in Nederland in veel gevallen ontoereikend is, met als mogelijk gevolg dat eventuele CO2 effecten in Nederland vooral door weglek worden gerealiseerd. En dat is nooit de bedoeling geweest. Het is bovendien niet mogelijk gebleken om een hardheidsclausule te introduceren om bedrijven die wel willen maar niet kunnen verduurzamen te ontzien.
Het kabinet wil waarborgen dat toekomstbestendige industriële bedrijven hier in Nederland kunnen blijven produceren én verduurzamen. Daar waar bedrijven toch besluiten om locaties te sluiten of productie af te schalen gebeurt dit door een samenhang van onder andere de factoren zoals hierboven beschreven en dit verschilt ook per bedrijf eveneens in welke markt dit bedrijf opereert. Sluitingen zijn daarmee meestal niet toe te wijzen aan één enkele reden. Zoals hiervoor aangegeven heeft de CO2-heffing nog geen opbrengst gegenereerd. De recente sluitingen binnen de industrie lijken daarom niet gedreven door de kosten van de CO2-heffing tot op dit moment.
Bent u het ermee eens dat de CO2-heffing is bedoeld om bedrijven investeringszekerheid te geven en dat het afschaffen ervan een straf is voor bedrijven die wel hebben geïnvesteerd in verduurzaming?
De CO2-heffing industrie is bedoeld om verduurzaming te prikkelen binnen de industrie, waarbij de heffing tevens de investeringszekerheid vergroot. De prikkelende werking wordt daarbij enkel gerealiseerd indien bedrijven ook daadwerkelijk handelingsperspectief hebben. Zoals in de beantwoording van vragen van het lid Bontenbal aangegeven, heeft het afschaffen van de CO2-heffing industrie een negatieve impact op doelbereik.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief die dinsdag 1 juli j.l. met de Kamer is gedeeld gaat het kabinet onderzoeken in welke mate er sprake is van een negatieve impact van het eventueel opschorten van de CO2-heffing industrie op bedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in verduurzaming. Hierover wordt de Kamer zo snel mogelijk nader geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de CO2-heffing een belangrijke pijler is binnen het bredere klimaatbeleid, waarbij de CO2-heffing (naast talloze subsidies voor de industrie) ervoor zorgt dat verduurzaming geen vrijblijvende keuze is en de afgesproken reductie daadwerkelijk wordt gerealiseerd?
Ja, de heffing is in de ratio van het beleid een belangrijke pijler. Zoals ook aangegeven in beantwoording op recente Kamervragen van het lid Bontenbal heeft de CO2-heffing als nationale beprijzingsprikkel een belangrijke rol binnen de beleidsmix voor de verduurzaming van de industrie. De heffing is bedoeld als stok achter de deur en ooit zo vormgegeven dat bedrijven de heffing voor konden blijven door, met behulp van subsidies, tijdig te investeren in verduurzaming.
De praktijk is echter weerbarstiger en het kabinet ziet dat de heffing niet werkt zoals initieel beoogd. De randvoorwaarde voor verduurzaming zijn niet op orde waardoor bedrijven niet in staat zijn om tijdig te verduurzamen. Hierdoor verandert de heffing die bedoeld was als verduurzamingsprikkel in een boeteheffing.
Het kabinet erkent het risico dat het wegvallen van de prijsprikkel van de CO2-heffing de resterende subsidies vrijblijvender maakt, wat ertoe kan leiden dat bedrijven zich afwachtend opstellen. Of dit effect daadwerkelijk optreedt is onzeker. Jaarlijkse RVO interviews laten zien dat het merendeel van de bedrijven CO2-reductie als zeer belangrijk ervaren voor de toekomstbestendigheid van hun bedrijf en het concurrentievermogen in Europa, waar ook het ETS stuurt op decarbonisatie in een toenemend tempo.6 Daarnaast kan onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid van belangrijke subsidies zoals de SDE++ een prikkel voor bedrijven zijn om gebruik te maken van de subsidies zolang er budget is.
Wat zijn de juridische gevolgen van het schrappen van de CO2-heffing? Kan het schrappen van de heffing tot rechtszaken leiden van bedrijven die investeringen hebben gedaan in verduurzaming nu benadeeld worden?
De CO2-heffing industrie is een nationaal instrument en betreft geen implementatie van Europees recht. De CO2-heffing industrie is wettelijk vastgelegd in Hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer en Hoofdstuk VIB van de Wet belastingen op milieugrondslag. Het opschorten van dit instrument gaat gepaard met een wetswijziging. Hierbij worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen en worden alle relevante belangen afgewogen, waaronder de belangen van bedrijven die wel of niet hebben verduurzaamd. Mocht de CO2-heffing industrie inderdaad hebben geleid tot verduurzaming bij bedrijven, dan blijft deze verduurzaming ook relevant bij de afschaffing van dit instrument. Het EU ETS blijft immers bestaan.
Wat zijn de gevolgen van het schrappen van de CO2-heffing voor de middelen die Nederland uit Brussel zou krijgen door het Herstel- en Veerkrachtplan?
De CO2-heffing als hervorming is opgenomen in het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).7 Het opschorten van de heffing kan hierdoor mogelijk leiden tot een korting op de middelen die Nederland ontvangt vanuit het HVP. Deze korting kan oplopen tot 600 miljoen euro per mijlpaal (dus 1,2 miljard euro in totaal). De komende weken zal in nauw overleg met de Europese Commissie in kaart worden gebracht welke opties er zijn om dit effect te mitigeren. Als een korting niet afgewend kan worden, dan moet er eerst overeenstemming zijn over de dekking. De kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen verwacht u mis te lopen door het schrappen van de CO2-heffing? Waar waren deze middelen voor bedoeld?
Het tijdelijk opschorten van de CO2-heffing heeft impact op de verwachte inkomsten van de CO2-heffing, aangezien bedrijven geen heffing meer zullen hoeven te betalen. De onderstaande tabel bevat de geraamde inkomsten van de CO2-heffing tot en met 2028 (exclusief afvalverbrandingsinstallaties). Deze inkomsten vloeien terug naar het Klimaatfonds, perceel Verduurzaming Industrie. Indien de CO2-heffing wordt afgeschaft, dan wordt het budget van het Klimaatfonds evenredig verlaagd.
17
61
88
125
Afvalverbrandingsinstallaties vallen ook onder de CO2-heffing industrie, maar afgelopen voorjaar is besloten om deze inkomsten niet terug te sluizen naar het Klimaatfonds en om deze in te zetten als dekking voor het niet doorgaan van de circulaire plastic heffing. Indien wordt beoogd om de CO2-heffing ook voor afvalverbrandingsinstallaties op te schorten, dan leidt dit tot een budgettaire derving in het inkomstenkader oplopend naar 340 mln. in 2029 (119 mln. struc.), die conform begrotingsregels gedekt dient te worden. Dit budgettaire effect en het dekkingsvraagstuk treedt niet op wanneer wordt besloten dat de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties blijft bestaan.
Tot slot leidt afschaffing van de CO2-heffing mogelijk tot een korting op de middelen die Nederland uit het Herstel- en Veerkrachtplan ontvangt, zie vraag 8. Dit dient conform de begrotingsregels te worden gedekt.
0
0
73
136
340
290
119
Deelt u de mening dat goed beleid een combinatie van beprijzen, subsidiëren en normeren is? Is er met het wegvallen van de CO2-heffing, een maatregel die een manier van beprijzen is die in combinatie met de maatwerkafspraken (subsidies) tot verduurzaming van de industrie moet leiden, nog wel balans in het beleid om de maatwerkafspraken door te zetten?
Goed beleid vergt een balans tussen verschillende beleidsmaatregelen die op een doeltreffende en doelmatige wijze bijdragen aan het behalen van de gestelde beleidsdoelen. Voor de verduurzaming van de industrie heeft het kabinet gekozen voor een beleidsmix met zowel beprijzing als subsidiëring.
In het kader van de verduurzaming van de industrie is er reeds een beprijzend instrument dat emissiereductie op Europese schaal borgt: het EU ETS. Dit instrument blijft het grootste deel van de Nederlandse industrie prikkelen om te verduurzamen, waarbij er in 2040 geen emissierechten meer worden uitgegeven.
Het EU ETS is echter onvoldoende om onze nationale doelen in 2030 te borgen, doordat de prijsprikkel te laag is om tijdig de benodigde investeringen te prikkelen. In de Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050 PBL (2024) geeft het PBL aan dat de dalende emissieplafonds van het ETS1 en het ETS2, leiden tot een oplopende prijs voor CO2-uitstoot maar dat deze prijs naar verwachting niet voldoende is om de beoogde emissiereductie naar klimaatneutraliteit te realiseren. Tegelijkertijd stelt het PBL dat een hoge CO2-prijs zonder aanvullend beleid nevenschade kan creëren zoals inkomsteneffecten of weglek.8 Een te lage prikkel vanuit het ETS is een risico voor emissiereductiepotentieel waarvoor infrastructuur moet worden aangelegd of nieuwe technologieën voor moet worden ontwikkeld. Investeringen in verduurzaming van de industrie kennen doorgaans lange investeringsritmes en doorlooptijden.
Mede daarom gaat het kabinet in gesprek met de industrie en overige stakeholders om te onderzoeken welke alternatieve borgende maatregelen denkbaar zijn.
Het kabinet gaat door met de maatwerkaanpak, ook bij een eventuele opschorting van de CO2-heffing.9 Bedrijven die mogelijkheden zien om met ambitieuze plannen te verduurzamen en daarmee bij te dragen aan de klimaatdoelen wil het kabinet met de gerichte maatwerkaanpak waar mogelijk blijven ondersteunen.
Wat verwacht u dat deze motie betekent voor de betrouwbaarheid van de Nederlandse overheid als partner bij het Klimaatakkoord, aangezien de CO2-heffing is tot stand gekomen in het Klimaatakkoord waarbij met vele partijen onderhandeld is?
Het Klimaatakkoord is in gesprek met vele partijen tot stand gekomen. Na het Klimaatakkoord is dat gesprek niet gestopt. Het kabinet is regelmatig in gesprek met partijen, zowel natuur- en milieuorganisaties als de industrie, om een juiste balans te vinden in het klimaatbeleid. Juist doordat we in een transitie zitten is het belangrijk deze gesprekken voort te zetten en soms bij te sturen. Toch kan bijsturing de betrouwbaarheid soms schaden, zeker als dit abrupt gebeurt. Juist daarom moet dit bijsturen weloverwogen en in goed overleg gebeuren. Daarom vindt het kabinet het ook belangrijk om naar aanleiding van de motie Van Dijk c.s. te onderzoeken wat de bredere consequenties zijn van het opschorten van de CO2-heffing en in gesprek met de industrie en overige stakeholders te kijken naar alternatieve borgende maatregelen.
Wat doet dit denkt u met het draagvlak voor de noodzakelijke transitie, aangezien onderzoek over draagvlak voor klimaatbeleid laat zien dat mensen klimaatbeleid steunen, mits duidelijk is dat het grote bedrijfsleven die veel CO2 uitstoot veroorzaken ook hun eerlijke deel doen?
Wanneer we kijken naar wat mensen vooral verstaan onder «rechtvaardig klimaatbeleid», dan gaat het onder andere over het principe dat de vervuiler, degene die uitstoot veroorzaakt, daar ook voor betaalt. Het opschorten van een CO2-heffing zou volgens deze beredenering kunnen leiden tot een gevoel van onrechtvaardigheid en daarmee minder draagvlak in de samenleving voor het klimaatbeleid. Tegelijkertijd betekent het opschorten van de CO2-heffing niet dat vervuilende activiteiten in de industrie niet meer belast worden of dat de verduurzaming niet doorgaat. Juist door het emissiehandelssysteem blijft de industrie betalen voor hun uitstoot. Het EU ETS is echter onvoldoende om de nationale doelen in 2030 te borgen. Mede daarom gaat het kabinet in gesprek met de industrie en overige stakeholders om te onderzoeken welke alternatieve borgende maatregelen mogelijk zijn.
Bent u bekend met het artikel «CO2-heffing past prima in Nederlands klimaatbeleid»1 in het ESB van 25 juni 2025?
Ja.
Onderschrijft u dat deeffectieve CO2-heffing tot 2030 beperkt is? Onderschrijft u dat vooral European Union Emissions Trading System (EU ETS) het CO2-tarief in 2030 bepaalt en dat er dus geen concurrentienadeel is voor Nederlandse bedrijven? Bent u het eens met de conclusie van de schrijver dat het argument dat de CO2-heffing de industrie op kosten jaagt gaat dus niet klopt?
De CO2-heffing is vormgegeven als een minimumprijs boven op het EU ETS. Dit betekent dat het effectieve tarief afneemt naarmate de EU ETS prijs toeneemt en vice versa. Het effectieve tarief loopt naar verwachting jaarlijks op doordat het tarief van de CO2-heffing sneller stijgt dan de verwachte EU ETS prijs. De daadwerkelijke effectieve heffing in 2030 is onzeker, mede doordat het EU ETS in 2026 wordt herzien.
Het kabinet is het niet eens met de conclusie dat de CO2-heffing niet leidt tot kosten voor de industrie. In het artikel wordt bijvoorbeeld niet stilgestaan bij het feit dat de voorwaarden voor verduurzaming op dit moment ontbreken waardoor bedrijven niet in staat zijn om tijdig te verduurzamen en zo de heffing voor te blijven. Bovendien laten de speelveldtoetsen van de afgelopen jaren consequent zien dat de nationale CO2-heffing het risico op weglekeffecten vergroot doordat het instrument tot additionele kosten kan leiden. Dit blijkt ook uit de geraamde inkomsten zoals gepresenteerd in het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u dat het zogenaamde «waterbedeffect», namelijk dat bedrijven zich door een hogere CO2-beprijzing enkel zouden verplaatsen, wordt beperkt door het marktstabiliteitsmechanisme (MSR)? Bent u het dan ook eens met de schrijver dat het argument van koolstoflekkage twijfelachtig is?
Het kabinet onderschrijft dat de marketstabiliteitsreserve (MSR) het zogenoemde «waterbedeffect» beperkt, maar niet dat daarmee geen sprake kan zijn van koolstoflekkage.
Er is sprake van een waterbedeffect wanneer het klimaateffect van nationaal klimaatbeleid (deels) teniet wordt gedaan, doordat het aanbod van emissierechten in het EU ETS constant blijft. De uitstoot die in Nederland wordt bespaard, wordt in dat geval elders in de EU uitgestoten. Zolang er een overschot aan ETS-rechten in omloop is, vermindert de MSR het aanbod aan rechten door 24% van de totale rechten in omloop in mindering te brengen van toekomstige veilingen, waardoor het waterbedeffect deels wordt gemitigeerd. Er is sprake van een overschot wanneer er meer dan 833 miljoen ETS-rechten in omloop zijn. Het aantal rechten in omloop ligt momenteel ruim boven deze grens, waardoor het waterbedeffect nu deels wordt gemitigeerd. Als het aantal rechten lang genoeg boven de grenswaarde blijft kan het zo zijn dat alle extra emissierechten die op de markt komen door additionele verduurzaming in Nederland worden vernietigd. Dit werkt als volgt: als er door extra emissiereductie in NL 100 ETS-rechten ongebruikt blijven, worden er een jaar later 24 ETS-rechten vernietigd. Weer een jaar later worden er 18 vernietigd (24% van de resterende 76), enzovoorts. Op dit moment ligt het totale aantal rechten in omloop ruim boven deze grens, waardoor het waterbedeffect deels wordt gemitigeerd. Echter, zodra het totale aantal rechten in omloop ónder de gestelde grens komt, zal het waterbedeffect volledig in werking treden.
Het waterbedeffect is echter niet de enige vorm van koolstoflekkage. Als Nederlandse bedrijven hogere kosten hebben dan bedrijven in het buitenland wegens een nationale heffing, kan dit (andere factoren buiten beschouwing gelaten) bijdragen aan het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland. Dit effect is onafhankelijk van het waterbedeffect. Het risico op deze weglekeffecten laat het kabinet jaarlijks onderzoeken in de zogenaamde speelveldtoetsen. Uit deze onderzoeken blijkt duidelijk dat het Nederlandse klimaatbeleid het risico op weglek vergroot. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat het argument van koolstoflekkage twijfelachtig is.
Kunt u deze vragen ruim voor het plenaire debat over de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van KGG en het Klimaatfonds (gepland op 2 juli 2025) beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘Ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie. Van megaschikkingen naar megastrafbeschikkingen»?1
Erkent u dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever om de OM-transacties op te rekken naar een afkooppraktijk van schikkingen van honderden miljoenen voor banken en andere multinationals die de wet overtreden? Begrijpt u de kritiek op deze uitruil, het betalen van een geldbedrag ter voorkoming van strafvervolging, in ruil waarvoor strafvervolging en schuldvaststelling en schuldbekentenis achterwege blijft?
Vindt u ook dat deze transactiepraktijk kenmerken van klassenjustitie vertoont, mede omdat niet iedere verdachte de middelen heeft om strafvervolging af te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat een OM-strafbeschikking als voordeel heeft dat hier tenminste wél sprake is van schuldvaststelling, waardoor grote bedrijven en hun advocaten liever aansturen op de OM-transactie, met als gevolg dat deze afkoop van strafvervolging een privilege dreigt te worden van de 1 procent grootste ondernemingen?
Kunt u bevestigen dat uit onderzoeken blijkt dat afkoop van strafvervolging door multinationals niet bijdraagt aan ethisch gedrag en recidivepreventie?
Wat is uw reactie op de conclusie dat het, voor een ondernemingsstrafrecht zonder klassenjustitie, noodzakelijk is dat we afscheid nemen van de huidige (Amerikaanse) afkooppraktijken?
Bent u het er mee eens dat vervolgens gekozen kan worden voor de OM-strafbeschikking of zo mogelijk voor het reguliere strafrecht, en dat hiermee een einde kan worden gemaakt aan deze vorm van klassenjustitie?
Het bericht 'Investeerder Blackstone wordt nieuwe eigenaar van RCN Vakantieparken' |
|
Sandra Beckerman |
|
Karremans |
|
Wat is uw appreciatie van het feit dat een maatschappelijk verankerde vakantieaanbieder als RCN (Recreatiecentra Nederland), met wortels in het Interkerkelijk Oriëntatie Centrum en met een expliciet sociale missie, in handen komt van een grote internationale investeerder als Blackstone?1
Op welke wijze wordt bij deze overname de continuïteit van de maatschappelijke activiteiten van RCN, zoals gratis vakanties voor minima en midweken voor ouderen, juridisch of contractueel geborgd?
Deelt u de zorg dat deze overname, zoals vaker het geval is bij private equity-aandeelhouders, kan leiden tot een verschraling van het aanbod, een stijging van de prijzen en een focus op rendement ten koste van sociale doelstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM), in haar toetsing van de overname, ook gekeken naar de publieke en maatschappelijke waarden die met deze vakantieparken gepaard gaan? Zo nee, waarom niet, en zou u bereid zijn dit wel als criterium mee te nemen bij toekomstige toetsingen?
Wat betekent deze overname voor de betaalbaarheid en toegankelijkheid van het vakantieaanbod voor gezinnen met een smalle beurs in Nederland?
Bent u bereid te onderzoeken of een maatschappelijke toets of een publieke belangenafweging wettelijk verankerd kan worden bij overnames van ondernemingen met een publieke of sociale functie, zoals vakantieparken met een maatschappelijk profiel?
Bent u op de hoogte van berichten dat Blackstone via fiscale constructies belasting ontwijkt in Nederland en dat dit mogelijk ook geldt voor de opbrengsten uit het beheer van RCN Vakantieparken?
Acht u het wenselijk dat een partij die structureel belasting ontwijkt en bekendstaat om agressieve investeringspraktijken, de eigenaar wordt van een vakantieaanbieder met een sociale missie?
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de fiscale structuur van Blackstone met betrekking tot zijn activiteiten in Nederland, inclusief zijn nieuwe positie bij RCN Vakantieparken, en daarbij te beoordelen of sprake is van ongeoorloofde belastingontwijking?
Ziet u aanleiding om breder beleid te ontwikkelen rondom de rol van private-equitypartijen in de exploitatie van vakantieparken in Nederland, met het oog op het beschermen van maatschappelijke waarden, betaalbaarheid en publieke belangen in deze sector?
Ziet u, naast Blackstone, ook een bredere trend waarbij private-equitypartijen zoals Kohlberg Kravis Roberts & Co. (KKR) en Waterland Private Equity Investments grootschalig vakantieparken en campingketens overnemen? Wat betekent dit volgens u voor de publieke toegankelijkheid van recreatievoorzieningen?
Op welke wijze gaat u de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Vermeer,2 over een voorstel voor een nieuwe Kampeerwet waarbij de voorstellen uit de initiatiefnota Beckerman3 als richtinggevend worden beschouwd, uitvoeren in het licht van deze ontwikkelingen?
Hoe beoordeelt u de rechtspositie van mensen die een chalet bezitten op een huurkavel en die bij het faillissement van de parkexploitant geconfronteerd worden met het verlies van hun eigendom? Ziet u aanleiding om consumenten beter te beschermen tegen deze onevenwichtige situatie?