Het bericht dat sommige gemeenten liever geen geld uitgeven aan verkiezingsborden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen?1
Ik heb geen overzicht van gemeenten die hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen.
Bent u het ermee eens dat het essentieel is voor de werking van onze democratie dat mensen gaan stemmen voor verkiezingen en dat opkomstbevorderende maatregelen daarom belangrijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het belang van de democratie zou het goed zijn als zoveel mogelijk kiezers hun stemrecht gebruiken. Opkomstbevorderende maatregelen als het plaatsen van verkiezingsborden hebben dan ook mijn steun.
Bent u het ermee eens dat in dit licht het bijzonder onwenselijk is dat gemeenten ervoor kiezen minder verkiezingsborden te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten, door het plaatsen van verkiezingsborden, politieke partijen een mogelijkheid bieden om hun deelname aan de verkiezingen onder de aandacht van kiezers te brengen. Weliswaar is het plaatsen van verkiezingsborden niet wettelijk voorgeschreven, maar in het algemeen deel van het gemeentefonds is een voorziening opgenomen voor de bekostiging van het organiseren van verkiezingen, en die is ook bedoeld voor het plaatsen van verkiezingsborden. Het plaatsen van verkiezingsborden is echter een autonome bevoegdheid van de gemeente. Het is dus in laatste instantie aan de raad om te beslissen of er al dan geen verkiezingsborden worden geplaatst, en zo ja, hoeveel.
Bent u bereid de gemeenten op de hoogte te stellen dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb bij circulaire van 11 december jl., gericht aan het college van burgemeester en wethouders van alle gemeenten, aandacht gevraagd voor het plaatsen van verkiezingsborden. Ik heb de colleges geschreven dat ik ervan uitga dat zij tijdig verkiezingsborden plaatsen. Ik heb hen erop gewezen dat de voorziening in het gemeentefonds voor het organiseren van verkiezingen ook is bedoeld voor het plaatsen van deze borden, en dat de borden voor veel politieke partijen een belangrijk middel zijn om hun deelname aan de verkiezingen onder de aandacht van de kiezers te brengen. In de aanloop naar de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei a.s. zal ik de colleges hier opnieuw op wijzen.
Bent u bereid het geld te oormerken dat vanuit het gemeentefonds beschikbaar is voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet?
De uitkering uit het gemeentefonds komt ten gunste van de algemene middelen van de gemeente (art. 6 van de Financiële verhoudingswet). De besteding daarvan is aan gemeenten en de middelen kunnen niet geoormerkt worden.
Kunt u deze vragen voor maandag 11 maart 2019 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De bizarre ontwikkelingen in de strijd om patiënten na het faillissement van het MC Zuiderzee in Lelystad |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de handelwijze van de curator van het MC Zuiderzee ziekenhuis, die een tweetal specialisten op straat heeft gezet?1
Zoals ik u tijdens het mondelinge vragenuur op 5 maart jongstleden en in mijn brief van 13 maart jongstleden2 over de stand van zaken MC IJsselmeerziekenhuizen en MC Slotervaart heb laten weten, heb ik de curatoren om verheldering gevraagd. Zij hebben mij laten weten dat de betreffende specialisten, na diverse waarschuwingen, de toegang tot het ziekenhuis is ontzegd omdat zij zich niet gehouden zouden hebben aan de regels voor bescherming van persoonsgegevens van patiënten. De curatoren hebben hiervan melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Dat is een zaak tussen de curatoren en de betreffende medisch-specialisten. Indien de betreffende medisch-specialisten zich hier niet mee kunnen verenigen, dan staat het hen natuurlijk vrij de gang naar de rechter te maken zodat die zich hierover kan uitspreken. Ik meng mij niet in een zaak tussen curatoren en twee individuele medisch specialisten. En heb mij dus ook niet op enig standpunt in deze casus gesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat een arts zijn broek heeft moeten laten zakken op last van de curator?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie in deze context op het feit dat u zich tijdens het mondelinge vragenuur op het standpunt van de curator heeft gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
U kunt toch niet menen dat u als Minister voor Medische Zorg, het moeten laten zakken van de broek door een arts op last van de curator kunt goedkeuren? Wat heeft u hiertegen ondernomen sinds u van dit feit op de hoogte bent?
Zie antwoord vraag 1.
Komt deze handelwijze niet neer op obstructie van zorgverlening? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de handelwijze van de curatoren niet onderzoekt en dus ook niet onderzoekt of de kwaliteit van zorg hierdoor in gevaar kwam?
De Inspectie heeft op basis van de huidige signalen geen indicatie dat de veiligheid van zorg in gevaar is of is gekomen. Hierover zijn ook geen meldingen door de Inspectie ontvangen. Ook voor de Inspectie geldt dat zij zich niet mengt in een zaak tussen curatoren en twee individuele medisch specialisten.
Bent u bereid de IGJ alsnog te vragen de handelwijze van de curator te onderzoeken en of deze handelwijze de kwaliteit van zorg in het geding heeft gebracht, of er sprake is van obstructie van zorgverlening, of de curator juist omspringt met het eigenaarschap van de patiëntendossiers en of de curator bij machte is een arts de broek te laten zakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen noodzaak. Zie mijn antwoord op de vragen 1 tot en met 6 en de brief die ik u op 13 maart jongstleden heb gestuurd over de stand van zaken MC IJsselmeerziekenhuizen en MC Slotervaart waarin ik uitgebreid ben ingegaan de wijze waarop met de dossiers van de patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen wordt omgegaan.
Zijn er door de curatoren afspraken gemaakt met het St Jansdal inzake de overname van patiënten? Zo ja, kunt u dit volledig toelichten?
De curatoren en St Jansdal hebben mij laten weten dat er geen specifieke afspraken zijn gemaakt over de overname van patiënten. Patiënten of patiëntenaantallen zijn geen inzet geweest bij de onderhandelingen over de overname. St Jansdal heeft een profiel van het zorgaanbod geschetst. Er zijn afspraken gemaakt over het overnemen van activa, vastgoed en onderlinge dienstverlening. Wel heeft St Jansdal bij de overdracht de actuele wachtlijsten van patiënten gekregen om die te benaderen en, na toestemming van de patiënt, in te schrijven als patiënten van St Jansdal.
Zijn de patiënten en/of patiëntenaantallen inzet geweest bij de onderhandelingen over de overname, bijvoorbeeld qua volume of zorgzwaarte?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een goede arts-patiënt relatie belangrijker is dan het weglekken van omzet?
Ja, voor mij staat voorop staat dat patiënten goede zorg krijgen, waarbij zij vrij zijn om hun eigen behandelaar te kiezen en er op een zorgvuldige manier met hun medische gegevens wordt omgegaan.
Van wie zijn de medische dossiers? De arts, het ziekenhuis of de patiënt? Kunt u bevestigen dat deze van de patiënt zijn? Hoe waarborgt u dat hier niet mee gemarchandeerd wordt?
Onder het Nederlandse recht kunnen eigendomsrechten alleen rusten op voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten3. Aangezien patiëntgegevens onstoffelijk zijn, kan er geen sprake kan zijn van eigendom van de patiëntgegevens. Wel kan er sprake zijn van eigendom van gegevensdragers (papier, cd-rom, informatiesysteem, etc.). Binnen ziekenhuizen zullen gegevensdragers vaak eigendom zijn van het ziekenhuis. Maar ze kunnen ook eigendom zijn van hulpverleners die binnen het ziekenhuis werkzaam zijn in medisch specialistisch bedrijf, als deze de gegevensdragers zelf hebben aangeschaft. Dat er bij patiëntgegevens geen sprake kan zijn van eigendom, betekent echter niet dat medische gegevens vogelvrij zijn. In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is geborgd dat niet gemarchandeerd wordt met het medisch dossier. De WGBO schrijft namelijk voor dat in beginsel alleen de hulpverlener en de betreffende patiënt zelf de medische dossiers mogen en moeten kunnen inzien. Uitzondering op deze regel is overdracht aan een hulpverlener die betrokken is bij de behandeling. Die hulpverlener mag noodzakelijke gegevens zonder toestemming van de patiënt inzien of een afschrift van die noodzakelijke gegevens krijgen. Wanneer hulpverleners uiteengaan (bijvoorbeeld als een hulpverlener bij een ziekenhuis vertrekt), heeft de betrokken hulpverlener in ieder geval recht op een kopie van de dossiers van patiënten voor zover deze door hem als hulpverlener zijn behandeld. Dit volgt volgens de Hoge Raad uit de artikelen 7:454 en 7:456 van het BW4. Voor overdracht van medische dossiers aan anderen is in beginsel altijd toestemming van de patiënt nodig. Met deze regels wordt geborgd dat er geen handel wordt bedreven met medisch dossiers. Dit geldt ongeacht de eigendomsvraag.
Waarom heeft niet elke patiënt zijn medische dossier meegekregen met het advies dit zelf aan de nieuwe (of oude) arts te overhandigen?
De curatoren hebben mij laten weten dat zij dit geen begaanbare weg vinden gezien de aantallen betrokken patiënten. Het betreft circa 500.000 patiëntendossiers van patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen.
Garandeert u dat elke patiënt zijn medische dossier meekrijgt als hij daarom vraagt?
St Jansdal heeft mij verzekerd dat elke patiënt zijn medisch dossier krijgt als hij of zij daar om vraagt.
Hoe komt de curator aan de adresgegevens van de patiënten van reumatoloog Baudoin, daar zij hen een brief heeft gestuurd?
De MC IJsselmeerziekenhuizen beschikken over de gegevens van hun patiënten en de curatoren zijn vertegenwoordigers van de MC IJsselmeerziekenhuizen. De brief is verzonden naar alle patiënten die bij de MC IJsselmeerziekenhuizen onder behandeling zijn of zijn geweest voor reumatologie om hen te informeren over het door de curatoren gesignaleerde datalek.
Waarom stuurde de curator de patiënten niet een brief met daarin de vraag of de patiënten wel mee willen naar het St. Jansdal of dat zij mee willen met hun behandelend artsen als die niet mee gaan naar het St Jansdal?
Patiënten zijn vrij in hun keuze voor een behandelaar, het is aan de patiënten zelf om een keuze te maken voor St Jansdal of voor een andere behandelaar. Zoals u weet vind ik het van belang dat de continuïteit van zorg voor de patiënten in Flevoland is gewaarborgd. In dat kader hebben de curatoren van MC IJsselmeerziekenhuizen mij laten weten dat alle patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen met een zorgbehoefte die niet door St Jansdal wordt aangeboden (kinderdiabetes, HIV/Hepatitus, bariatrie) individueel zijn geïnformeerd waar zij voor hun zorgbehoefte terecht kunnen. Alle patiënten woonachtig in Emmeloord en omstreken zijn gebeld om hen te wijzen op het zorgaanbod van de Antonius zorggroep. De overige patiënten in de Noordoostpolder en in de gemeente Urk zijn eveneens individueel geïnformeerd, met een brief met informatie over het zorgaanbod van Antonius. Alle overige patiënten kunnen terecht bij St Jansdal, en, indien woonachtig in de Noordoostpolder, bij de Antonius zorggroep.
De brief die de curatoren hebben gestuurd aan de (al dan niet voormalige) reumapatiënten was bedoeld om hen te informeren over het door de curatoren gesignaleerde datalek.
Op welke wijze is en wordt gehoor gegeven aan artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (vrije artsenkeuze)?
De vrije artsenkeuze voor patiënten blijft overeind. Zie voor een uitgebreidere toelichting de eerder genoemde brief van 13 maart jongstleden.
Heeft de curator toegang tot de medische dossiers van de patiënten van het MC Zuiderzee ziekenhuis?
In beginsel mogen alleen patiënten zelf en hulpverleners betrokken bij de behandeling, de medische dossiers inzien. De curatoren hebben, gezien het medisch beroepsgeheim, geen inzicht in de dossiers.
Hoe bewaakt u de patiëntendossiers? Hoe stelt u zeker dat er bij overname geen onderscheid is of wordt gemaakt tussen duurdere en goedkopere patiënten? Of tussen patiënten of patiëntengroepen waar wel of geen winst op te behalen valt?
In mijn brief van 13 maart jongstleden over de stand van zaken MC IJsselmeerziekenhuizen en MC Slotervaart heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bewaring en overdracht van patiëntendossiers. Dit betreft zowel de overdracht van de medische dossiers van patiënten die nog onder behandeling waren bij de MC IJsselmeerziekenhuizen als de dossiers van patiënten bij wie de behandeling eerder al beëindigd was. St Jansdal heeft mij laten weten dat met de curatoren van de MC IJsselmeerziekenhuizen is afgesproken dat St Jansdal de medische dossiers van patiënten van de MC IJsselmeerziekenhuizen bewaart. MC IJsselmeerziekenhuizen stelt die data beschikbaar aan St Jansdal. St Jansdal mag die data pas gebruiken indien en voor zover door de patiënt een toestemmingsverklaring is getekend en aan St Jansdal is overhandigd.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht om voor al hun verzekerden voldoende goede en passende zorg in te kopen. Een faillissement of een overname van een zorgaanbieder doet hier niets aan af. Patiënten zijn vrij om te bepalen bij welke aanbieder zij behandeld willen worden. Ik vind dat de vrije artsenkeuze altijd, en dus ook in deze specifieke situatie in Flevoland, gewaarborgd moet zijn. Patiënten kunnen er dus voor kiezen om hun behandeling voort te zetten bij andere zorgaanbieders dan St Jansdal of de Antonius zorggroep. Dit heb ik ook toegelicht in de genoemde brief van 13 maart jongstleden.
Zorgadviesbureau Gupta rekende voor St Jansdal uit dat voor de zorg die wordt overgenomen van het MC Zuiderzee ziekenhuis, 35 fte aan medisch specialisten nodig is. Hoeveel artsen zijn er van het MC Zuiderzee ziekenhuis overgegaan naar het St Jansdal?
St Jansdal heeft mij laten weten dat zij deze berekeningen zelf heeft gemaakt. Volgens de laatste opgave zijn er tenminste 16 medisch specialisten die voorheen bij het MC Zuiderzeeziekenhuis werkten overgegaan naar St Jansdal.
Waarom bent u nog altijd stuurloos inzake de faillissementen van de MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart? Als u zichzelf niet stuurloos vindt, waar baseert u dat dan op?
Ik heb in recente debatten en een groot aantal brieven aan uw Kamer aangegeven welke acties ik onderneem om de regie op het proces te voeren. De operatie in Flevoland is een enorme inspanning geweest van veel partijen met wie ik de afgelopen maanden contact heb gehad om de continuïteit van zorg in de regio te waarborgen. Ik wil daarbij nadrukkelijk mijn complimenten aan al die partijen uitspreken voor hun enorme inzet.
Het bericht dat de klimaatplannen van grote luchtvaartmaatschappijen falen, o.a. in relatie tot de recente aankoop van aandelen Air France-KLM |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leading airlines failing to plan for long haul on climate, warns influential investor initiative»?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op dit onderzoek van het Transition Pathway Initiative van het Grantham Research Institute van de London School of Economics?
Het is interessant om vergelijkingen te zien tussen luchtvaartmaatschappijen, zowel wat betreft de mate waarin zij actief communiceren over hun CO2-uitstoot en -doelstellingen als hoe hun energie-efficiëntie zich onderling verhoudt.
Het onderzoek trekt algemene conclusies over de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart. Die zijn ook van toepassing op de internationale luchtvaart van en naar Nederland en op Air France-KLM. Daarnaast worden conclusies getrokken over specifieke luchtvaartmaatschappijen. Air France-KLM maakt daar geen onderdeel vanuit.
Zoals ik uw Kamer heb toegelicht in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 2019 kan het reduceren van CO2-uitstoot door de luchtvaart via grofweg drie sporen: 1) duurzamer vliegen, 2) compenseren van uitstoot in andere sectoren en 3) alternatieven voor vliegen. Het onderzoek van het Transition Pathway Initiative richt zich uitsluitend op de effecten uit het eerste spoor. Daarnaast is het onderzoek gericht op relatieve CO2-uitstoot, per passagier kilometer. Voor het behalen van de klimaatdoelstellingen is vooral de absolute CO2-uitstoot (in grammen) relevant. Ik zie daarom geen reden om de onderzoekers om aanvullend onderzoek te vragen.
In hoeverre acht u de conclusies van het Grantham Research Institute toepasbaar voor de Nederlandse situatie, inclusief Air France-KLM?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de onderzoekers van het Grantham Research Institute te vragen om hun onderzoek uit te breiden naar de Nederlandse situatie, inclusief Air France-KLM? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de conclusie dat de luchtvaartsector in het algemeen een significante en snel groeiende bijdrage levert aan klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de langetermijndoelen van de onderzochte grote luchtvaartbedrijven niet voldoende zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5°C en zelfs niet voldoende zijn om deze opwarming te beperken tot onder 2°C? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek concludeert vooral dat in openbare documenten van de meeste luchtvaartbedrijven onvoldoende staat over concrete klimaatdoelstellingen voor de lange termijn. De luchtvaartsector wordt echter door de overheid gereguleerd, primair vanuit de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO). De algemene boodschap van de onderzoekers is dat scherpere doelstellingen nodig zijn. Zoals ik uw Kamer reeds schreef in mijn brief over het klimaatbeleid voor luchtvaart van 27 maart 2019 zet Nederland zich samen met andere Europese landen in voor afspraken binnen ICAO over een hogere ambitie en over de effectieve inzet van maatregelen, ook op de lange termijn.
Onderschrijft u de conclusie dat veel reductiestrategieën in de luchtvaartsector gebaseerd zijn op koolstofcompensatie, terwijl het onduidelijk blijft hoe de luchtvaartmaatschappijen hun daadwerkelijke uitstoot gaan reduceren? Zo nee, waarom niet?
Voor het behalen van de temperatuurdoelstelling van Parijs zal de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart in absolute zin omlaag moeten. Zonder op marktwerking gebaseerde systemen – zoals het EU emissiehandelssysteem (ETS) en het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem (CORSIA) – kan de luchtvaartsector met de thans beschikbare middelen en technologie de komende jaren de klimaatdoelstellingen niet realiseren. De mondiale luchtvaartsector verwacht vanaf 2035 voor het behalen van reductiedoelstellingen zonder het instrument van CO2 compensatie (CORSIA) te kunnen. Of dit daadwerkelijk het geval is, zal blijken uit tussentijdse evaluaties.
Compensatie van CO2-uitstoot door de internationale luchtvaart in andere sectoren is onderdeel van de reductiestrategie die landen wereldwijd zijn overeengekomen in ICAO. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is dat deze compensatie leidt tot additionele CO2-reductie in sectoren en landen bovenop bestaande maatregelen in het kader van Parijs. Daarnaast wordt beleid gevoerd om ook de uitstoot binnen de sector zelf te reduceren. Bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de prestaties van nieuwe vliegtuigen en de toepassing van duurzame hernieuwbare brandstoffen. Om op termijn reductiedoelstellingen te realiseren zonder compensatie van CO2-uitstoot zijn duurzame innovaties nodig. Hierbij kunt u denken aan synthetische kerosine en hybride/elektrisch vliegen.
Onderschrijft u de conclusie dat de luchtvaartsector in het algemeen zijn uitstoot significant zal moeten inkrimpen om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C? Zo nee, welke sectoren gaan in uw ogen de naar verwachting toenemende CO2-uitstoot van de luchtvaartsector opvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een krimp van het aantal vluchten een gunstig effect zal hebben op het inkrimpen van de uitstoot van de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
Als mondiaal minder gevlogen wordt, stoot de internationale luchtvaartsector minder CO2 uit. Als alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt is het effect minder duidelijk als gevolg van onder andere uitwijkgedrag en emissies door andere modaliteiten. Als alleen Nederland de CO2-uitstoot terug dringt, heeft dat op mondiale schaal nauwelijks effect. Daarom pleit ik voor een internationale aanpak, zoals beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor luchtvaart van 27 maart 2019.
Onderschrijft u de conclusie dat er in het algemeen meer transparantie nodig is over de wijze waarop luchtvaartmaatschappijen omgaan met hun koolstofcompensatie en reductieprogramma’s? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan een goed inzicht in de CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart en in de effectiviteit van het klimaatbeleid voor de luchtvaart. Onder het EU ETS voor de luchtvaart, en sinds dit jaar ook in het kader van CORSIA, monitoren luchtvaartmaatschappijen hun CO2-uitstoot. Hierover rapporteren ze aan de bevoegde overheidsinstanties in hun land middels rapportages die door een externe partij zijn geverifieerd. In Nederland is die bevoegde instantie de Nederlandse Emissieautoriteit. Voor de wijze van monitoren, rapporteren en verifiëren bestaan EU voorschriften (voor het EU ETS) en ICAO voorschriften (voor CORSIA). Op deze wijze wordt op zowel EU- als ICAO-niveau transparantie en inzicht geboden over de emissies. Ik hecht er ook belang aan dat in de verdere ontwikkeling van compensatieprogramma’s, zoals CORSIA, het inzicht in de wijze waarop maatschappijen hun emissies compenseren wordt vergroot.
Onderschrijft u de conclusie dat luchtvaartmaatschappijen in het algemeen niet mogen wegkijken van de extra impact van uitstoot op grote hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief over het klimaatbeleid voor luchtvaart van 27 maart 2019 is CO2 niet het enige broeikasgas dat vrijkomt bij verbranding van kerosine. Naast waterdamp zijn ook de concentraties van stikstof en fijnstof van invloed op het klimaat, bijvoorbeeld door het veroorzaken van vliegtuigstrepen en het beïnvloeden van al aanwezige bewolking. Over de bijdrage aan klimaatverandering van de niet-CO2 emissies op grote vlieghoogte bestaat nog veel onzekerheid ondanks langdurig wetenschappelijk onderzoek. Op dit moment wordt op internationaal niveau vanwege de grote onzekerheid niet gewerkt met zogenaamde «CO2-equivalenten» voor luchtvaart. Ik acht het wenselijk dat op termijn andere klimaatemissies expliciet kunnen worden meegewogen in het klimaatbeleid voor luchtvaart. Hiertoe zal echter eerst (internationaal) meer kennis moeten worden opgebouwd.
Onderschrijft u de conclusie dat de extra impact van uitstoot op grote hoogte nadrukkelijker moet worden meegenomen in statistieken en rekenmodellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat de uitkomsten van dit onderzoek het aandeelhouderschap in Air France-KLM, een luchtvaartmaatschappij die vooralsnog gericht is op groei en dus groei van de CO2-uitstoot (ondanks de gerealiseerde en voorgenomen maatregelen ter beperking ervan), niet te verenigen is met een klimaatbeleid dat gericht is op beperking van de CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft mijn reactie op het onderzoek, verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. De aandelen in de holding Air France-KLM veranderen niets aan mijn inspanningen om de luchtvaartsector te verduurzamen. Aan de Duurzame Luchtvaarttafel werkt mijn ministerie samen met sectorpartijen,
kennisinstellingen, brancheorganisaties en maatschappelijke organisaties aan een verdergaande CO2-reductie.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek voor u aanleiding om het begrip «publiek belang», dat bij de aankoop van aandelen Air France-KLM vooral als economisch belang werd gezien, anders te gaan definiëren, namelijk in termen van de klimaatopgave? Zo nee waarom niet?
Zoals gemeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen inzake de aankoop van aandelen Air France-KLM van 4 maart jl. is de doelstelling van het aanschaffen van dit aandelenbelang het borgen van het Nederlandse publieke belang dat samenhangt met het bestemmingennetwerk op Schiphol en het vestigingsklimaat. Klimaatopgaven hebben geen directe rol gespeeld. De aandelenpositie in Air France-KLM doet niets af aan de inspanningen van het kabinet om de luchtvaart te verduurzamen en zowel nationaal (o.a. de Duurzame Luchtvaarttafel) en internationaal (EU, ICAO) zet het kabinet zich in voor de publieke belangen inzake duurzaamheid en klimaat gerelateerd aan de luchtvaart. In het debat over de aandelenaankoop van 5 maart jl. is erop gewezen dat een brede afweging over de ontwikkeling van de luchtvaart, inclusief het klimaat zal worden gemaakt in de komende Luchtvaartnota. Ook zal daarbij aan de orde komen welke instrumenten daarvoor worden ingezet.
Hoe gaat u uw rol als actieve aandeelhouder van een vervuilend luchtvaartbedrijf inzetten om het publieke belang van een leefbare aarde te realiseren, inclusief het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5°C en het stoppen van de zesde uitstervingsgolf?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe gaat u uw rol als actieve aandeelhouder van een vervuilend luchtvaartbedrijf inzetten om dit bedrijf voor te bereiden op het scenario waarin de luchtvaartsector te maken krijgt met een sterke krimp van het aantal vluchten?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat de aankoop van aandelen Air France-KLM, een investering in een luchtvaartbedrijf wiens verdienmodel gebaat is bij het steeds meer (netto) verbranden van fossiele brandstoffen, onverantwoord is in het licht van de klimaatcrisis? Zo nee, waaruit blijkt dat het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C dichterbij gekomen is door de aankoop van deze aandelen?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Het bos is vogelvrij’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Het bos is vogelvrij»?1
Ja.
Klopt het dat er in Nederland bospercelen worden gekapt waarbij de gehele bosgrond wordt bewerkt om plaats te maken voor nieuw bos? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het is bekend dat in het verleden dergelijke beheeractiviteiten wel voorkwamen. Tegenwoordig wordt door veel beheerders gebruik gemaakt van natuurlijke verjonging of van kleinschalige kap- en aanplant, zonder of met beperkte verwijdering van ondergroei of bodembewerking. Het is niet uit te sluiten dat grootschaliger kappen en het geheel verwijderen van de bodemvegetatie sporadisch nog voorkomen. Dit is vanuit het perspectief van klimaat zeker niet optimaal. De methode van boskap en -verjonging wordt niet landelijk gemonitord. Beheerders hebben weliswaar een goed inzicht in welke bospercelen worden gekapt, en provincies hebben daar ook een beeld van uit kapmeldingen, maar er is een veelheid aan methoden om bos te verjongen. De keuze is maatwerk en sterk afhankelijk van de plaatselijke uitgangssituatie. Dat geldt ook voor de omgang met de aanwezige overige vegetatie, waarbij beheerders de balans moeten vinden tussen succesvolle bosverjonging en effecten op de groeiplaats.
Het is belangrijk dat beheerders keuzes gefundeerd kunnen maken. In het kader van de klimaatenveloppe Bos en Natuur wordt momenteel gewerkt aan een «gereedschapskist klimaatslim bos- en natuurbeheer». Voorts heeft de WUR ten behoeve van de beheerpraktijk kennis ontwikkeld over de relatie tussen houtoogst en bodemvruchtbaarheid. De sector is, onder meer via het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) nauw betrokken bij de verspreiding van die kennis.
Klopt het dat de gedragscode voor kaalkap en herbeplanting uit 2010 nog steeds wordt gebruikt als richtlijn en dat deze, ondanks de nieuwe Wet natuurbescherming, niet is geactualiseerd?
Er bestaat geen gedragscode voor kaalkap en herbeplanting. Mogelijk doelt u op de gedragscode Bosbeheer, die handelt over bosbeheer in relatie tot soortenbescherming. Deze gaat over het zorgvuldig handelen jegens beschermde dier- en plantensoorten bij regulier bosbeheer. Dit is geen gedragscode die voorschrijft hoe bosbeheer als zodanig moet plaatsvinden, en op welke wijze herbeplanting bosbouwkundig verantwoord dient plaats te vinden.
De gedragscode Bosbeheer is opgesteld in het kader van de Flora- en faunawet en gericht op het verkrijgen van vrijstelling van de soortenbeschermingsbepalingen daarvan en is wat dat betreft ook in overeenstemming met de Wet natuurbescherming. Vellingen die in het kader van de gedragscode gebeuren, hebben dus geen ontheffing nodig van het soortenbeschermingsregime, maar zijn niet vrijgesteld van de meld- en herbeplantingsplicht.
In het overgangsrecht van de Wet natuurbescherming is bepaald dat gedragscodes, die onder de Flora- en faunawet zijn goedgekeurd, hun werking behouden voor de duur waarvoor ze zijn goedgekeurd. Op dit moment ben ik in overleg met de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren (VBNE) over een actualisatie van de huidige gedragscode. De actualisatie gebeurt met name om de formulering op een aantal onderdelen, waaronder kap ten behoeve van verjonging, te verbeteren. Ik verwacht dit jaar tot overeenstemming komen met de VBNE over de actualisatie van de huidige gedragscode.
Hoe beoordeelt u de oude gedragscode ten opzichte van de Wet natuurbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt verstaan onder het verantwoord bosbouwkundig handelen dat in de Wet natuurbescherming is opgenomen en hoe verhoudt het huidige handelen zich tot deze passage?
De Wet natuurbescherming spreekt over «herbeplanting op bosbouwkundig verantwoorde wijze» en binnen een termijn van drie jaar na vellen. Deze is gericht op de duurzame instandhouding van bos met in achtneming van belangrijke aanwezige waarden en is situatie-afhankelijk. Over het algemeen geldt dat de herbeplanting plaats vindt op gronden met ten minste dezelfde kwaliteit en oppervlakte als de grond waarop de gevelde houtopstand zich bevond. Om een jonge beplanting te laten slagen, kan het helpen bodembewerking toe te passen en strooisel en bodemvegetatie te verwijderen, maar de mate en schaal maakt of dit wel of niet gepast is in een bepaalde situatie. Verantwoord bosbouwkundig handelen is situatie-afhankelijk. Gedeputeerde staten van de provincie zijn hiervoor bevoegd gezag en kunnen hier per situatie een oordeel over vellen.
Provinciale staten kunnen op grond van de Wet natuurbescherming nadere regels stellen over een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanten. Ook indien wordt gewerkt op basis van een door de Minister goedgekeurde gedragscode met betrekking tot het vellen en herbeplanten van houtopstanden, is verzekerd dat sprake is van verantwoord bosbouwkundig handelen.
Wanneer wordt een nieuwe gedragscode voor kaalkap en herbeplanting verwacht waar de eisen van de Wet natuurbescherming in geborgd zijn?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Hoe ziet u de huidige manier van bosbewerking met het oog op de klimaatdoelstellingen?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 5. Bossen spelen een belangrijke rol in het klimaatsysteem, omdat ze CO2 uit de atmosfeer kunnen vastleggen en langdurig opslaan in hout en bodem. Het beheer van bos is hierop van invloed en vindt nog niet altijd op de meest klimaatoptimale wijze plaats. De manier van bosbeheer is meestal maatwerk en varieert per situatie. In het kader van het klimaatakkoord zet ik met de provincies, de sector en andere stakeholders in op ontwikkelen van kennis en methoden voor beheer van bos en natuur dat ook zo optimaal mogelijk de klimaatdoelstellingen nastreeft. Ik doe dat via de klimaatpilots en de «gereedschapskist bos- en natuurbeheer». Ook streef ik in datzelfde kader en met diezelfde partners naar aanleg van meer bomen en bos en naar tegengaan van ontbossing.
Het bericht ‘OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent ‘ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent»?1
Ja.
Kunt u uitleggen tot welke informatie aspirant-agenten toegang hebben? Verschilt dit per eenheid of is de informatietoegankelijkheid voor (aspirant-) agenten gestandaardiseerd?
Politiemedewerkers en dus ook aspiranten worden pas geautoriseerd voor politiesystemen wanneer de screening is afgerond. Deze screening betreft het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek bij de aanstelling. Op 21 maart 2019 heb ik uw Kamer een wetsvoorstel aangeboden in verband met het verruimen van dit onderzoek. Aspirant-agenten voeren tijdens hun opleiding ook politietaken uit en hebben daarvoor toegang tot de informatie die zij op basis van hun rol nodig hebben. Het gaat daarbij om gebiedsgebonden politiezorg (GGP).
Het autorisatiebeleid is een aantal jaren geleden vernieuwd en geldt voor de gehele politieorganisatie. Met dit autorisatiebeleid is gekozen voor role based access, een systeem waarbij medewerkers bij het aanloggen op basis van hun functie en rollen toegang krijgen tot applicaties en gegevens. Door een koppeling met het personeelssysteem kan gezorgd worden dat de autorisaties op basis van profielen (rollen) ieder moment worden toebedeeld op basis van de meest actuele informatie. Deze functionaliteit zal ook bij ieder nieuw politie-informatiesysteem van toepassing zijn. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst.
Naast deze technische voorzieningen heeft de politie ook allerlei sociale voorzieningen getroffen op het gebied van integriteit en opleiding. Het blijft belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden, bijvoorbeeld door bewustwordingsmaatregelen. De afdeling VIK heeft een Toolkit Preventie geïntroduceerd met daarin verschillende middelen die helpen bij het met elkaar praten over, en leren van, dilemma’s, integriteitsrisico’s en best practices in het dagelijks werk. In januari 2019 heb ik de Kamer een brief gestuurd over deze activiteiten van de afdeling VIK.2 Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts naar een leiderschapstraining en heeft de politie de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld. De voorstelling is een belangrijk element in de bewustwordingscampagne hoe om te gaan met onder meer politie-informatie
Hoe kan het dat een aspirant-agent toegang had tot vertrouwelijke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gemonitord wie, wanneer, welke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken bekijkt? Wordt dat überhaupt gemonitord? Verschilt dat per politie-informatiesysteem?
Van het gebruik van systemen worden log-files bijgehouden, dit gebeurt veelal in afzonderlijke systemen. Zo kan achteraf worden bekeken wie toegang heeft gehad tot welke informatie. Als daar aanleiding voor is kan in opdracht van het bevoegde gezag binnen de politie, de betreffende logging door een interne afdeling (Veiligheid Integriteit en Klachten, VIK) nader worden bekeken. De politie voegt de afzonderlijke logging-systemen samen in één nieuw systeem waarmee centraal kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De interne auditafdeling monitort of het logging-systeem aanwezig is en functioneert.
Binnen één politie-eenheid vindt een pilot plaats om atypisch gebruik van informatie te detecteren en zo mogelijk ongeoorloofd raadplegen van informatie te signaleren. Daarover heb ik u in november 2018 geïnformeerd in het halfjaarbericht Politie.3 De pilot richt zich op de ontwikkeling van het logging-model en de governance daaromtrent, evenals op proactiever signaleren. Afwijkend gedrag van gebruikersaccounts kan zo vroegtijdig worden opgepikt.
Proactief signaleren van atypisch gebruik van informatie heeft tevens een preventieve werking. Door in een vroeg stadium met medewerkers in gesprek te gaan kan een misverstand uit de weg worden geruimd, een probleem worden opgelost, misbruik worden voorkomen en gedrag tijdig worden aangepast.
Signalen van (mogelijk) ongeoorloofd raadplegen van informatie tijdens de pilot worden opgevolgd.
Op basis van de uitkomsten en ervaringen van de pilot kan voor alle politie-informatiesystemen met gevoelige informatie een betrouwbaar en effectief systeem worden geïmplementeerd om misbruik en oneigenlijk gebruik (near) real time op te kunnen sporen. In dit traject is ook de ondernemingsraad betrokken.
Is het waar dat er momenteel (meerdere) nieuwe politie-informatiesystemen in aanbouw zijn? Zo ja, welke? Hoe wordt bij die nieuwe informatiesystemen geborgd dat vertrouwelijke informatie uit opsporingsonderzoeken niet zomaar te raadplegen is?
In het ICT-vernieuwingsprogramma Vernieuwend Registreren worden de operationele systemen vernieuwd om daarmee de ondersteuning van de werkprocessen van de politie gebruiksvriendelijker te maken. Hierover heb ik de Kamer in september 2018 een brief gestuurd met daarin de aanpak van deze vernieuwing.4 Inmiddels is gestart met de proces «Afhandeling van winkeldiefstal». Ook zullen functionaliteiten van legacy-systemen, waaronder BVH en Summ-IT, worden vervangen dan wel volledig worden vernieuwd binnen het programma Vernieuwend Registreren.
Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
De politie hanteert het privacy en security by design-principe. Dat betekent dat bij de aanschaf/ontwikkeling van elke nieuwe applicatie of nieuw systeem er al tijdens het ontwerp wordt nagedacht over de bescherming van de informatie daarin. Voor het laatste deel van deze vraag betreffende autoriseren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
De aanklacht tegen de EU vanwege de negatieve klimaatimpact van houtstook |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aanklacht tegen de Europese Unie, die stelt dat het EU-energiebeleid gebaseerd is op de «onjuiste en roekeloze» aanname dat houtstook een CO2-neutrale vorm van energieproductie is?1
Ja.
Deelt u het standpunt van de aanklagers dat houtstook onterecht wordt aangemerkt als CO2-neutraal, omdat de CO2-uitstoot in werkelijkheid groter is dan die van opwekking van energie uit kolen? Bent u het met de aanklagers een dat de overstap van fossiele energiebronnen op houtstook een negatieve impact op het klimaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het standpunt niet dat houtstook onterecht wordt aangemerkt als CO2-neutraal. In mijn reactie op eerdere vragen van de heer Van Raan (Kamerstuk 30 196, nr. 617) heb ik aangegeven dat houtstook terecht als CO2-neutraal wordt beschouwd, omdat de emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij de groei heeft opgenomen uit de lucht, ongeacht de energie-intensiteit van de biomassa.
Ik ben het niet met de eisers eens dat de overstap van fossiele energiebronnen op houtstook een negatieve impact op het klimaat heeft. Wel is het daarbij belangrijk dat ervoor wordt gezorgd dat de koolstofvoorraad in bodems en vegetatie (waaronder hout) niet afneemt, en het liefst toeneemt. Om dit te borgen, besteden de duurzaamheidskaders die de overheid hanteert bij het stimuleren van hernieuwbare energie, als ook duurzaamheidskaders van derden, aandacht aan de zogeheten koolstofschuld die ontstaat door de emissie van CO2 bij de verbranding van biomassa. In mijn brief van 11 december 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 565) ben ik hier uitgebreider op ingegaan naar aanleiding van een verzoek vanuit uw Kamer over een bericht dat het stoken van hout vervuilender is dan kolen.
Deelt u het standpunt van de aanklagers dat (energie)bedrijven die overstappen op houtstook onterecht aanspraak kunnen maken op klimaatsubsidies en onterecht onder klimaatbelastingen uitkomen? Deelt u het standpunt van de aanklagers dat het subsidiëren van houtstook bijdraagt aan meer in plaats van minder CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de genoemde standpunten niet. De inzet van biomassa voor energie draagt bij aan het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie en daarmee aan het reduceren van CO2.
Deelt u het standpunt van de aanklagers dat houtstook niet alleen schadelijk is voor het klimaat, maar ook voor de gezondheid en de leefomgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, deel ik het standpunt niet dat houtstook in alle gevallen schadelijk is voor het klimaat. Als de biomassa voldoet aan de juiste duurzaamheidscriteria is dat niet het geval.
U vraagt verder naar de impact op de gezondheid en de leefomgeving. Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere Kamervragen over houtstook (2018Z24654) kan houtstook direct en indirect zijn weerslag hebben op de luchtkwaliteit en de kwaliteit van oppervlaktewater. Daarom is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet, waar de toepassing van biomassa voor energie leidt tot een verslechterde luchtkwaliteit en waar dit mogelijk is, de luchtkwaliteitsemissienormen voor kleine installaties vanaf 2022 wil aanscherpen. Daarnaast is aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Ten slotte wordt het beperken van emissies van houtstook om negatieve gezondheidseffecten te verminderen een belangrijk onderdeel in het Schone Lucht Akkoord.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers wereldwijd waarschuwen voor de schadelijke gevolgen van houtstook? Trekt u zich wat aan van deze boodschap? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een verstandige inzet van duurzame biomassa een bijdrage kan leveren aan het realiseren van de klimaatopgave, maar is daarbij zoals gezegd niet blind voor potentiele gevolgen hiervan voor de gezondheid en de leefomgeving. Daar is het beleid van het kabinet op gericht, zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb toegelicht.
Deelt u de mening dat niet langer te rechtvaardigen is dat elke sector aan de klimaattafel inzet op grootschalig gebruik van biomassa? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord is een integrale aanpak opgenomen die gericht is op het waarborgen van de duurzaamheid van de gebruikte biomassa, het vergroten van het aanbod van duurzame biomassa en het toewerken naar zo hoogwaardig mogelijke inzet van biomassa.
Op basis hiervan vindt het kabinet het gebruik van biomassa gedurende de transitie verantwoord. Gedurende de ontwikkeling van het duurzaamheidskader wordt terughoudend omgegaan met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen voor het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten.
Deelt u de mening dat in Nederland de subsidie op houtstook zo snel mogelijk gestopt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De redenen hiervoor heb ik in mijn eerdere antwoorden toegelicht.
Het bericht dat Hogeschool Utrecht het stakingsrecht ondermijnt |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Hogeschool Utrecht ondermijnt stakingsrecht»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Het stakingsrecht is een sociaal recht dat is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), een verdrag van de Raad van Europa. De werkgever kan de werknemer niet zomaar verbieden te staken of beperkingen opwerpen. De uitoefening van het recht op collectieve actie kan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G ESH. Dit is alleen mogelijk indien de beperkingen aan het recht op collectieve actie maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk zijn. Het is aan de rechter om te oordelen over de legitimiteit van een staking. Ook is het aan de rechter om te toetsen of sprake is van een inbreuk op het stakingsrecht.
Deelt u de mening dat dit een inbreuk is op het stakingsrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat het personeel op deze manier tegen elkaar worden uitgespeeld?
De arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen zijn in het onderwijs gedecentraliseerd en de arbeidsvoorwaardenvorming is gebaseerd op overeenstemming tussen sociale partners. In het geval van een staking moeten die elkaar ook in evenwicht houden. Ik heb het artikel van de AOB nadrukkelijk onder de aandacht van de Hogeschool Utrecht gebracht, maar ik speel geen rol in dit conflict. Hier is sprake van een geschil tussen de Hogeschool Utrecht en haar personeel. Mochten zij er samen niet uitkomen, dan is een gang naar de rechter mogelijk.
Bent u bereid om de Hogeschool Utrecht op de vingers te tikken om de instelling te melden dat dit niet door de beugel kan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel als lessen niet verplaatst of overgenomen gaan worden?
Deelnemen aan een staking is geen werkweigering en dit betekent dat ontslag of andere straffen niet zijn toegestaan. De werkgever kan wel op grond van artikel 7:627 van het Burgerlijk Wetboek het loon over de gestaakte uren inhouden. De werkgever is daartoe niet verplicht.
Deelt u de mening dat op deze wijze het door Nederland geratificeerde Europees Sociaal Handvest met voeten getreden wordt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Staken is een fundamenteel recht van de werknemer dat is vastgelegd in het ESH en kan slechts onder uitzonderlijke omstandigheden worden beperkt. Stakingen zijn een zaak tussen werkgevers en vakbonden. Indien sprake is van een geschil is het niet aan mij, maar aan partijen om eventueel stappen te ondernemen.
Landbouwgif in Drenthe |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bij de buren van de lelieteler daalt een nevel van pesticiden op de trampoline neer» en het bericht «Drentse burgers meten landbouwgif in bodem en vinden 57 middelen»?1 2
Ja.
Vindt ook u het begrijpelijk dat burgers ongerust en bevreesd voor hun gezondheid en welbevinden zijn als er in de bodem en groenten in hun tuin 57 bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de vrees weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat burgers zich zorgen maken. Burgers verwachten geen gewasbeschermingsmiddelen in hun bodem of tuin als ze die zelf niet gebruiken. Daarom ben ik ook in gesprek gegaan met betrokken omwonenden.
Overigens zijn niet alle gevonden stoffen te relateren aan de lelieteelt. Er zijn 15 stoffen gevonden die niet meer zijn toegelaten, blootstelling aan deze stoffen zal dus gaan afnemen. Het CBS rapporteert eens in de vier jaar over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw, gebaseerd op opgaven van agrariërs. Uit de gegevens uit 2016 blijkt dat 18 van de 57 stoffen die zijn gevonden in bodem- en gewasmonsters ook worden gebruikt in de lelieteelt. Er zijn ook stoffen gevonden die in andere landbouwgewassen mogen worden gebruikt en enkele ook in of om het huis (gazon, kamerplanten, insectenwerend) (zie tabel 1 in bijlage 3 van deze brief).
Het Ctgb heeft het onderzoek geanalyseerd (zie bijlage bij brief over blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen «Ctgb advies onderzoek naar bestrijdingsmiddelen en omwonenden»). De in de monsters aangetroffen gehaltes zijn vergeleken met veilige grenswaarden die gebruikt worden bij de toelating van de betreffende middelen. Uit deze vergelijking blijkt dat van alle 57 stoffen de veilige grenswaarden niet worden overschreden.
Verder wordt gewerkt aan het verder terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen. Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» die recent aan uw Kamer is aangeboden.
Waarom moeten bewoners zelf zorgen voor onderzoek naar chemische stoffen in de bodem en gewassen in hun buurt, in welke gevallen moet een overheidsinstelling die verantwoordelijkheid nemen, welke instelling is dat en waarom was daar in dit geval geen sprake van?
Van bewoners wordt niet verwacht dat zij zelf dienen te zorgen voor onderzoek naar chemische stoffen in de bodem en gewassen in de buurt. Er geldt een Europees systeem van voorzorg waarbij gewasbeschermingsmiddelen pas op de markt mogen komen en worden gebruikt als na uitgebreid wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. De overheid evalueert en monitort (naleving van) wet- en regelgeving en reageert op nieuwe signalen. Zo worden voedingsmiddelen, oppervlaktewater en grondwater onderzocht op het voorkomen van resten van gewasbeschermingsmiddelen en is een uitgebreid onderzoek gestart (blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen, OBO) naar blootstelling via lucht en (huis)stof van omwonenden, naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad (2014). Het rapport is op 10 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Acht u het mogelijk dat de uitbreiding van landbouwareaal voor de teelt van lelies en andere bloemen in Drenthe voor meer gezondheidsrisico’s kan gaan zorgen? Zo ja, betekent dit dat die groei beperkt moet gaan worden dan wel dat er strengere eisen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen moeten worden gesteld en hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Uit de beoordeling van het Ctgb van de gevonden gehaltes van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem en op gewassen bij de inwoners in Westerveld, blijkt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Bovendien blijkt ook uit het OBO-blootstellingsonderzoek dat alle meetresultaten beneden de veilige grenswaarden zijn gebleven.
Daarnaast richtte het OBO-blootstellingsonderzoek zich op de vraag in welke mate omwonenden van specifieke velden blootgesteld werden aan gewasbeschermingsmiddelen. Ook hier bleek dat er geen grenswaarden overschreden werden. Het kabinet zal de Gezondheidsraad vragen om dit vraagstuk te betrekken in hun advies, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 10 april jl. (kenmerk IENW/BSK-2019/64595. Zolang de teelt beneden de veilige grenswaarden blijft, is er geen aanleiding de teelt te beperken.
Deelt u de zorgen van de in het artikel genoemde hoogleraar toxicologie van de Universiteit Utrecht over het feit dat er een variëteit aan stoffen is gevonden, over de vermenging van deze stoffen in de bodem en over de mogelijke risico’s van opstapeling van de bestrijdingsmiddelen? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
In het huidige toelatingsbeleid wordt een risicobeoordeling per aanvraag (per middel of tankmix) uitgevoerd. Stapeling van verschillende stoffen is mogelijk relevant als deze stoffen eenzelfde werking hebben op een organisme. In de huidige beoordelingsmethoden zijn volgens het Ctgb ruime veiligheidsmarges ingebouwd. Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Tegelijkertijd is het wenselijk dat preciezer wordt gekeken naar effecten van een cumulatieve blootstelling via alle blootstellingsroutes. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) werkt aan een richtsnoer om gecombineerde blootstelling aan verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Nederland (RIVM en WUR) is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer en zal het recente RIVM rapport daarbij ook inbrengen.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar dat «het de hoogste tijd [is] dat er internationaal afspraken worden gemaakt over de milieulast van pesticiden in de grond», waarbij er niet alleen naar individuele stoffen moet worden gekeken maar ook «naar het stapeleffect van de verschillende gewasbeschermingsmiddelen die gelijktijdig worden toegepast in de landbouw»? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u ook de mening van de genoemde hoogleraar bodemdegradatie en landbeheer aan de Wageningen Universiteit dat onderzocht moet worden welke risico’s omwonenden lopen door de verspreiding van pesticiden? Zo ja, wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) onderzoek laten doen om vast stellen of en in welke mate er gevaren zijn voor de volksgezondheid en de omwonenden, en de Kamer daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, weet u al wat de korte- en langetermijngezondheidseffecten van de aangetroffen stoffen kunnen zijn en wat zijn die effecten dan?
Zoals in de voornoemde brief van 10 april jl. beschreven, heeft het kabinet de Gezondheidsraad opdracht gegeven om nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn en hierover te adviseren. Tot op heden hebben de verschillende studies geen duidelijke verbanden aangetoond tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van gezondheidseffecten. Het recente RIVM-rapport Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (RIVM 2019-0052) laat zien dat er geen grenswaarden zijn overschreden en dat in de huidige toelatingsmethodiek de blootstelling volgens het Ctgb ook niet wordt onderschat.
Het bericht dat een door Nederland uitgezette asielzoeker uit Bahrein zonder eerlijk proces is veroordeeld tot levenslang |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Uitgezette Bahreini zonder eerlijk proces veroordeeld tot levenslang»?1
Ja.
Houdt u, ook nu Ali Mohammed al-Showaikh zonder eerlijk proces lijkt te zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, vast aan uw eerdere standpunt dat u over zijn zaak niets kunt melden in verband met zijn privacy?2 Zo ja, kunt u motiveren in welke mate het respecteren van zijn privacy voor al-Showaikh meerwaarde heeft gedurende zijn verblijf in een Bahreinse cel?
Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, ben ik niet vrij individuele feiten en omstandigheden uit een asieldossier in de openbaarheid te brengen. In elke asielprocedure wordt de vertrouwelijkheid van hetgeen door de asielzoeker in de asielprocedure naar voren wordt gebracht ook benadrukt. De in de vraag genoemde veroordeling maakt dat niet anders.
Ook meer algemeen ben ik van mening dat terughoudendheid op zijn plaats is waar het gaat om het door de overheid naar buiten brengen van feiten en/of oordelen over individuele dossier. Tegelijk hecht ik sterk aan een goede parlementaire controle en het periodiek afleggen van verantwoording door bewindspersonen en overheidsorganen. Ik ben mij bewust van de spanning die tussen beide uitgangspunten lijkt te kunnen ontstaan. In het interpellatiedebat zet ik graag de relevante beleidskaders en de wijze van toetsing door de IND en onafhankelijke rechtspraak uiteen om op die manier met uw Kamer het gesprek te kunnen voeren.
Kan, nu vast staat dat Ali Mohammed al-Showaikh na zijn uitzetting uit Nederland bij aankomst in Bahrein direct gevangen is gezet en mishandeld en vervolgens op basis van een vaag geformuleerde terrorismebepaling wordt veroordeeld tot levenslang, worden gesteld dat de uitzetting in strijd was met het beginsel van non-refoulement? Zo nee, waarom niet?
De gevangenzetting en veroordeling van de heer Al-Showaikh geven zeker aanleiding tot zorg. Er kan echter niet gesteld worden dat daarmee ook vaststaat dat de in Nederland gevoerde asielprocedure gebrekkig is geweest en dat de uitzetting in strijd was met het beginsel van non-refoulement. Die conclusie gaat er vanuit dat de behandeling bij terugkeer voorzien was en desalniettemin toch de toelatingsaanvraag is afgewezen. De IND en de rechter hadden geen reden dit te voorzien. Ik meen dat op basis van de beschikbare informatie destijds in redelijkheid kon worden geoordeeld dat niet aannemelijk was gemaakt dat de heer Al-Showaikh bij terugkeer te vrezen had voor vervolging.
Hoe beoordeelt u het feit dat de broer van Al-Showaikh met een vergelijkbaar verzoek tot bescherming wel asiel heeft gekregen in Duitsland? Bent u van mening dat binnen de EU de erkenning van asielmotieven voldoende wordt afgestemd? Zo nee, bent u voornemens om initiatief te nemen tot meer harmonisatie binnen de EU?
Deze vraag lijkt als aanname te hanteren dat aan beide aanvragen (ongeveer) eenzelfde asielrelaas ten grondslag heeft gelegen. Zonder het volledige dossier van de broer van betrokkene te kennen en zonder inhoudelijk in te gaan op de betreffende relazen, kan ik in algemene zin zeggen dat van twee gelijke asielrelazen zelden tot nooit sprake zal zijn.
Dat neemt niet weg dat in meer algemene zin Nederland meent dat verdere harmonisatie van de verschillende asielsystemen binnen de EU mogelijk en gewenst is. Al meerdere Nederlandse kabinetten hebben zich hier voor ingezet.
Nederland heeft ook een voortrekkersrol binnen de harmonisatie van het asielgebonden landenbeleid en neemt actief deel aan de diverse projecten die het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) daarvoor heeft opgezet.
Hoe waardevol dit alles ook is, een asielaanvraag zal steeds een individuele afweging vergen. Slechts zelden zullen gevallen werkelijk in alle opzichten gelijk zijn.
Bent u bereid om diplomatiek contact op te nemen met de Bahreinse autoriteiten over het oppakken en veroordelen van Al-Showaikh? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat onderneemt u om Al-Showaikh bij te staan en zijn vrijlating te bespoedigen?
De heer Al-Showaikh is geen Nederlands staatsburger en komt dus niet in aanmerking voor consulaire bijstand. Nederland heeft geen ambassade in Bahrein. De Nederlandse ambassade te Koeweit, die mede geaccrediteerd is voor Bahrein, volgt het verloop van de beroepsprocedure en is voornemens waar mogelijk de behandeling van het beroep bij te wonen. Nederland heeft de zorgen over deze zaak verschillende keren overgebracht aan de Bahreinse autoriteiten.
Welke conclusies trekt u uit wat Al-Showaikh is overkomen, voor toekomstige uitzettingen naar Bahrein?
Het is in het verleden een enkele keer eerder gebeurd dat kort na een uitzetting er berichten waren dat een uitgezette afgewezen asielzoeker werd vastgezet of (anderszins) behandeld werd in strijd met de mensenrechten. Een relatief kortdurende detentie aan de grens om de identiteit en achtergrond van een persoon vast te stellen zonder dat sprake van onmenselijke behandeling reken ik niet tot zo een gebeurtenis.
Het is daarbij niet altijd mogelijk geweest de juistheid van die berichten vast te stellen. Daarnaast is het ook niet altijd mogelijk gebleken de causaliteit vast te stellen van hetgeen naar voren is gebracht in de doorlopen asielprocedure en de gebeurtenissen na terugkeer.
Het is immers mogelijk dat bij terugkeer een persoon wordt vastgezet om andere redenen dan de redenen die de persoon naar voren heeft gebracht in de asielprocedure. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een persoon wordt gezocht vanwege commune delicten, maar die persoon andere (onvoldoende geloofwaardige) gronden heeft ingebracht bij het asielverzoek. Een afwijzing van het asielverzoek kan dan terecht zijn, maar in dat voorbeeld zou gevangenzetting bij terugkeer toch dreigen. Met dit voorbeeld wil ik niet speculeren over casuïstiek uit het verleden en zeker ook niet over de casus die aanleiding vormt voor deze vragenset. Ik wil enkel duidelijk maken dat de causaliteit tussen een asielbeoordeling en behandeling bij terugkeer niet rechtlijnig hoeft te zijn en lastig te beoordelen is.
Dat neemt niet weg dat alle nieuwe feiten en omstandigheden die bekend worden over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in herkomstlanden worden meegewogen bij de beoordeling van lopende en nieuwe asielverzoeken. Of gevangenzetting na terugkeer zo een nieuw feit is, moet echter per geval worden bezien.
Komt het vaker voor dat afgewezen en uit Nederland terug gestuurde asielzoekers bij terugkeer gevangen worden gezet? Als dat zo is, wordt daar dan bij nieuwe beslissingen op asielverzoeken rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Kiwa Register start ‘veel te laat’ met uitgifte nieuwe tachokaarten’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Kiwa Register start «veel te laat» met uitgifte nieuwe tachokaarten?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de smart tachokaarten pas per 15 mei 2019 beschikbaar komen? Is dat niet rijkelijk laat?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Voor de introductie van de Smart Tachograaf in het wegtransport, vanaf 15 juni 2019, start Kiwa Register een maand eerder (vanaf 15 mei) met de uitgifte van Smart Tachograafkaarten. Het gaat hier om bestuurderskaarten, bedrijfskaarten, controlekaarten en werkplaatskaarten. Alleen de werkplaatskaarten, die per 15 maart beschikbaar hadden moeten zijn, komen later dan voorzien.
Welke problemen liggen hieraan ten grondslag en wie is dat te verwijten? Is het correct dat zonder ijking van de apparatuur ondernemers de vrachtwagens niet kunnen gebruiken?
De vertraging wordt veroorzaakt door tekort aan capaciteit bij kaartproducent Idemia. Met voertuigen die na 15 juni in gebruik worden genomen, mag zonder geijkte tachograaf inderdaad geen vervoer worden verricht.
Welke flexibiliteit is mogelijk om te voorkomen dat vrachtwagens stil komen te staan? Is het een optie om voorlopig geen boetes uit te delen?
Deze optie zou slechts in een zeer beperkt aantal gevallen uitkomst kunnen bieden, voor voertuigen die slechts binnen Nederland worden gebruikt; het overgrote deel van de voertuigen wordt (ook) gebruikt voor internationaal vervoer.
De ILT beoordeelt binnen Nederland van geval tot geval of sprake is van overmacht; indien een vervoerder geen schuld heeft aan een overtreding, dan wordt daarvoor geen sanctie opgelegd.
Zijn er in uw ogen nog andere mogelijkheden om te voorkomen dat er problemen ontstaan door het te laat beschikbaar komen van de tachokaarten?
Binnen de Nederlandse context zijn geen mogelijkheden om te voorkomen dat er problemen ontstaan. Nederland heeft de hulp nodig van andere lidstaten of de Europese Commissie om tot een oplossing te komen. De gesprekken met andere lidstaten en de Europese Commissie zijn hierover gaande. Zodra hier helderheid over is wordt u hierover geïnformeerd.
Bent u bereid om met uw collega’s van andere Europese landen, of in Brussel, te overleggen over hoe anderen omgaan met dezelfde problemen en wat wij in Nederland kunnen leren van deze landen?
Er is mij maar één andere lidstaat bekend die ook met dezelfde problematiek van een sterk vertraagde levering door de kaartenleverancier is geconfronteerd. Met dit land heeft overleg plaatsgevonden, maar dit heeft helaas niet tot nieuwe inzichten geleid. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat een uitgezette asielzoeker in Bahrein levenslang kreeg |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Uitgezette asielzoeker kreeg levenslang in Bahrein»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Bahrein sedert enkele jaren verslechterd is, zoals onder andere ook uit rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch blijkt? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het asielbeleid ten aanzien van asielzoekers uit Bahrein? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals ik uw Kamer op 22 januari 2019 op de vragen van de leden Jasper van Dijk en Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1269) heb geantwoord geldt voor Bahrein dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van een individueel asielverzoek. Wanneer een asielzoeker aannemelijk maakt dat, gelet op zijn of haar individuele verhaal, tegen de achtergrond van de algemene situatie in Bahrein een gegronde vrees voor vervolging bestaat of bij terugkeer een reëel risico bestaat op een vernederende of onmenselijke behandeling dan wordt asiel verleend
Deelt u de mening dat indien een asielzoeker uit een land komt met een slechte mensenrechtensituatie en er een gerede kans is dat hij gemarteld wordt en geen eerlijk proces krijgt, uitzetting van zo’n asielzoeker niet aan de orde mag zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit vormt zelfs de basis van het asielsysteem. Wanneer de IND op grond van een asielrelaas, tegen de achtergrond van hetgeen bekend is over een herkomstland, oordeelt dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer, wordt een verblijfsvergunning asiel verleend. Uitzetting is dan niet aan de orde. Slechts bij een zeer beperkt aantal herkomstlanden wordt bij voorbaat, dus onafhankelijk van het individueel relaas, zo een reëel risico aangenomen. Dit is thans bijvoorbeeld het geval voor Jemen.
Is deze concrete zaak voor u aanleiding om het beleid ten aanzien van asielzoekers uit Bahrein aan te passen en op grond van het principe van non-refoulement geen asielzoekers die in Bahrein gevaar lopen meer uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Had u met de kennis van nu over de levenslange veroordeling en de berichten van marteling en een oneerlijk proces in dit concrete geval gebruik gemaakt van uw discretionaire bevoegdheid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt, in die gevallen waarin de IND oordeelt dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer, een verblijfsvergunning asiel verleend. Dit betekent dat gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid dan niet aan de orde is. De wetgever heeft ook uitdrukkelijk bepaald dat de discretionaire bevoegdheid niet is bedoeld voor situaties waarin sprake is van recht op asielbescherming, want dan is er immers een ander wettelijk kader (gebaseerd op internationale verplichtingen) waarlangs de aanvraag wordt beoordeeld.
Het bericht ‘Hoe China de WHO misbruikt voor zijn eigen agenda’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hoe China de WHO misbruikt voor zijn eigen agenda»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, dat bericht ken ik.
De International Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD) is een instrument om data over ziekte en sterfte internationaal vergelijkbaar te maken. Om het door zoveel mogelijk lidstaten te laten gebruiken, moet het ook bruikbaar zijn voor zoveel mogelijk WHO lidstaten; tegelijkertijd sluit het zoveel mogelijk aan bij de huidige stand van de medische wetenschap. Om die reden wordt de ICD met enige regelmaat herzien om recht te doen aan nieuwe inzichten. De elfde revisie van de ICD is een proces dat al jaren loopt.
De ICD-11 kent inderdaad een hoofdstuk Traditional Medicine Conditions (TMC2), maar dit heeft geen diagnostische toepassing in de zin dat het een instrument is voor de arts om tot de juiste diagnose te komen. Het betreft hier de mogelijkheid om aandoeningen gerelateerd aan «traditional medicine» te registreren. Deze mogelijkheid is voor optioneel gebruik. Dat wil zeggen dat het geen onderdeel uitmaakt, noch zal uitmaken, van de verplichte data aanlevering van landen aan de WHO. Landen kunnen daarom zelf beslissen of ze dat hoofdstuk wel gebruiken of niet.
Hoe heeft Nederland zich opgesteld ten opzichte van het opnemen van traditionele geneeskunde in de voorbereiding voor de ICD-11 en welke afwegingen zijn hierin gemaakt?
In het internationale circuit van deskundigen heeft Nederland geen mening gegeven over TMC. De rol van de deskundigen was vooral per hoofdstuk en onderwerp verdeeld; het bestaan van het TMC hoofdstuk is nooit ter discussie gesteld.
Tijdens de bijeenkomst van de Executive Board van de WHO heeft Nederland zich geschaard achter de lijn die door Roemenië is uitgesproken namens de Europese Unie en haar lidstaten. Daarin is verwoord dat de EU-lidstaten begrip hebben voor het belang dat de WHO hecht aan het opnemen van traditionele medische aandoeningen in het ICD-systematiek. Dit is nuttig voor landen waar traditionele behandelwijzen al eeuwenlang deel uitmaken van hun gezondheidszorgsysteem. Tegelijkertijd is namens de lidstaten uitgesproken dat de WHO in de ICD-systematiek een helder onderscheid moet aanbrengen tussen de beschrijving van aandoeningen geënt op traditionele geneeswijzen en die welke vallen onder de reguliere, evidence-based («Westerse») geneeswijzen.
Een definitief besluit over de adoptie van ICD-11 wordt genomen tijdens de 72e World Health Assembly in mei 2019.
Is overwogen om afstand te nemen van de ICD-11 vanwege het opnemen van traditionele geneeskunde hierin?
Nee.
De ICD is bij uitstek een instrument van internationale consensus. Nederland kan hierin niet solitair optreden. Het is een instrument om data over ziekte en sterfte internationaal vergelijkbaar te maken. Daarvoor is het nodig dat zoveel mogelijk lidstaten de systematiek gebruiken. Bovendien maakt ICD-11 gebruik van een parallelle paragraaf voor traditionele behandelwijzen die niet interfereert met de hoofdstukken over reguliere, evidence-based («Westerse») beschrijvingen van aandoeningen. Landen zijn niet verplicht om deze parallelle paragraaf te gebruiken.
Welke lidstaten hebben zich ingezet voor het opnemen van de traditionele geneeskunde in de ICD-11, en welke hebben zich er uitdrukkelijk tegen verzet? Waarom is het verzet zo minimaal geweest, volgens u?
Tijdens de Executive Board is er geen ronde gedaan langs de lidstaten, specifiek gericht op het onderdeel traditionele medische aandoeningen. Ik heb geen overzicht van de inbreng van de individuele landen. Voor een verklaring van de beperkte weerstand verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 3.
In welke mate verwacht u dat, in Nederland alsook wereldwijd, van de mogelijkheid tot het registreren van ziektebeelden uit de traditionele (Chinese) geneeskunde gebruik zal worden gemaakt?
Ik sluit niet uit dat er wereldwijd vrij veel gebruik van gemaakt zal worden, maar in Nederland zal dat zeer beperkt zijn. Artsen dienen immers te handelen naar de normen en richtlijnen die gelden voor hun beroepsgroep. Die veranderen niet door de komst van de ICD-11. Verder wordt het hoofdstuk TMC niet gebruikt in de doodsoorzakenstatistiek van het CBS.
Hoe groot acht u de kans dat dankzij het accepteren van de ICD-11 in Nederland traditionele (Chinese) geneeskunde zal worden vergoed?
Er is geen directe relatie tussen de diagnostische categorieën in de ICD en de vraag of een medische behandeling in aanmerking komt voor vergoeding vanuit het basispakket. Een aandoening met bijbehorende behandeling komt niet eerder voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking als het in de lijst met aandoeningen in de ICD staat.
Welke belangen heeft China bij het promoten van traditionele Chinese geneeskunde op WHO-niveau?
Dat belang kan enerzijds zijn dat men door standaardisatie en registratie een stimulans wil geven aan het wetenschappelijk onderzoek rond traditionele Chinese Geneeskunde. Anderzijds kan er ook een economisch belang spelen met betrekking tot de export van producten van de traditionele Chinese geneeskunde.
Wat voor invloed verwacht u dat de zegen van de WHO zal hebben op de wereldwijde markt voor traditionele Chinese geneeskunde?
De wereldwijde markt voor TMC zal er zeker niet onder lijden.
Denkt u dat het promoten van traditionele (Chinese) geneeskunde primair gezondheidsdoelen of commerciële doelen dient?
Dat is koffiedik kijken; beide aspecten zouden een rol kunnen spelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening van de schrijvers van het artikel dat door het accepteren van de ICD-11 een land als Nederland in intellectuele gewetensnood komt omdat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid?
Een diagnostische categorie is geen behandeling en heeft op zich geen werkzaamheid. Het gaat natuurlijk om de vraag of de behandelingen die verbonden worden aan de diagnose werkzaamheid hebben. Om dat te kunnen bewijzen of ontkrachten kan standaardisatie en registratie van diagnostische categorieën een goede stap zijn.
Komen er volgens u gezondheidsgevaren voort uit het bieden van de mogelijkheid tot het registreren van ziektebeelden uit de traditionele geneeskunde?
Het registreren van ziektebeelden uit de traditionele Chinese geneeskunde is op zich niet gevaarlijk, mits dat niet ten koste gaat van het registreren van categorieën uit de reguliere geneeskunde, en mits het niet leidt tot onveilige behandelingen. Bovendien gaat het, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 3, bij ICD-11 om een optionele paragraaf die de mogelijkheid biedt om traditionele aandoeningen te registreren.
Registratie van aandoeningen leidt niet tot gezondheidsgevaren maar draagt juist bij aan het inzicht verschaffen over het voorkomen, de verspreiding en de aanpak van ziekten en aandoeningen en daarmee aan een verbetering van nationale en mondiale gezondheid en welzijn.
Het bericht 'Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt' |
|
Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u van het bericht dat 17 gemeenten een onvoldoende scoren op het vaststellen van de WOZ?
Gemeenten die een onvoldoende scoren worden onder verscherpt toezicht geplaatst en dienen binnen een bepaalde termijn afgesproken verbeteringen te realiseren. Ten opzichte van de situatie die blijkt uit antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders over het bericht «Tientallen gemeenten hebben geen goed beeld van WOZ-waarde huizen» van 12 september 2018, die door de Minister van BZK op 9 november 2018 mede namens mij zijn beantwoord,2 blijkt dat sprake is van een verbetering. Er was destijds immers sprake van 26 gemeenten die een onvoldoende scoorden met betrekking tot de uitvoering van de Wet WOZ.
Hierbij zij opgemerkt dat als de Waarderingskamer van oordeel is dat in een gemeente de uitvoering van de Wet WOZ op onderdelen verbeterd moet worden, de Waarderingskamer toch van mening kan zijn dat de kwaliteit van de nieuwe taxaties wel voldoende geborgd is, zodat de nieuwe WOZ-waarden bekend gemaakt kunnen worden. In het algemeen oordeel over de WOZ-uitvoering worden namelijk veel meer aspecten van de WOZ-uitvoering beoordeeld dan alleen de kwaliteit van de taxaties. Bij gemeenten met het oordeel «moet op onderdelen worden verbeterd» (verscherpt toezicht) wordt de kwaliteit van nieuwe taxaties extra zorgvuldig door de Waarderingskamer beoordeeld door middel van een intensief onderzoek.
Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking niet mogen versturen omdat de Waarderingskamer daar geen toestemming voor heeft gegeven? Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking pas later mogen vesturen?
De Waarderingskamer heeft bij alle gemeenten ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. Daarbij zij opgemerkt dat ten aanzien van circa tien gemeenten pas is ingestemd nadat de Waarderingskamer een herhalingsonderzoek heeft uitgevoerd om te beoordelen of de afgesproken verbeteringen waren gerealiseerd. Bij andere gemeenten heeft de Waarderingskamer bij haar onderzoek wel extra controles door de gemeente zelf voorgeschreven, maar het niet noodzakelijk geacht de resultaten van deze extra controles zelf te onderzoeken, voordat de gemeente de WOZ-waarden bekend mocht maken aan de inwoners en bedrijven.
Er waren dit jaar geen gemeenten die, als gevolg van door de Waarderingskamer opgelegde verbeteracties, de WOZ-waarden in hun gemeenten later dan 28 februari bekend hebben gemaakt.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat een aantal gemeenten (nog steeds) onvoldoende scoort?
De oorzaken voor het scoren van een onvoldoende bij de uitvoering van de Wet WOZ zijn divers. De betreffende gemeenten scoren bijvoorbeeld onvoldoende op het bijhouden van de registratie van objectenkenmerken. Een andere veel voorkomende oorzaak voor een negatieve beoordeling van de Waarderingskamer is gelegen in achterstanden die gemeenten hebben bij bijvoorbeeld het afhandelen van bezwaarschriften of het tijdig verzenden van beschikkingen. Verder beoordeelt de Waarderingskamer ook of WOZ-gegevens tijdig en juist beschikbaar komen voor waterschappen en Belastingdienst.
De beoordeling van de Waarderingskamer heeft dus niet alleen betrekking op de kwaliteit van de WOZ-taxaties of activiteiten die daaraan ten grondslag liggen, maar ook op andere werkzaamheden die van belang zijn voor inwoners en bedrijven of op werkzaamheden die van belang zijn voor afnemers, zoals waterschappen en Belastingdienst.
In het geval dat de Waarderingskamer instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden terwijl die gemeente een onvoldoende scoort, zoals in sommige situaties gebeurt, op welke manier kunnen mensen dan achterhalen of het de gemeente betreft waarin zijn wonen? En deelt u de mening dat een gemeente die een onvoldoende scoort meer duidelijkheid moet geven aan de mensen?
De Waarderingskamer stemt niet in met het verzenden van de WOZ-beschikkingen als zij bij haar controles concludeert dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties bij een gemeente onvoldoende is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kan het wel voorkomen dat gemeenten waarbij de kwaliteit van de WOZ-taxaties voldoende is, om andere redenen als «algemeen oordeel» een onvoldoende krijgen.
Op de website van de Waarderingskamer3 kunnen belanghebbenden zien of de Waarderingskamer heeft ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. De website van de Waarderingskamer biedt daarvoor voor elke gemeente een afzonderlijke pagina. Daar kan ook het algemene oordeel worden geraadpleegd. Op de website zijn daarnaast per gemeente de rapportages van recente onderzoeken door de Waarderingskamer te raadplegen. In deze rapportages wordt nader toelichting gegeven op de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de betreffende gemeente. Door deze werkwijze wordt transparantie over de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ en over de totstandkoming van het algemeen oordeel van de Waarderingskamer bereikt.
De gemeenteraad is primair aan zet om ervoor te zorgen dat de gemeente haar inwoners informeert over de eventuele gevolgen van de beoordeling van de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de Waarderingskamer.
Klopt het dat ook de Waarderingskamer met een enorme achterstand te maken heeft? Zo ja, wat vindt u hiervan en treedt u met de Waarderingskamer in overleg om afspraken te maken over een inhaalslag?
Nee, dat klopt niet. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat er geen sprake is van achterstanden.
Kunt u een overzicht geven waarin staat hoe de overige gemeenten scoren op het vaststellen van de WOZ? Kunt u hierbij een overzicht geven per uitgereikte ster? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand overzicht toont het aantal gemeenten per beoordelingscategorie.
Algemeen oordeel Waarderingskamer
Gemeenten
Een ster
0
Twee sterren
17
Drie sterren
105
Vier sterren
167
Vijf sterren
66
Hierbij merk ik wel op dat de oordelen van de Waarderingskamer worden aangepast als de situatie verandert, zoals ook al blijkt uit het antwoord op vraag 2. Als gebleken is dat een gemeente die een onvoldoende scoorde het probleem heeft opgelost, wordt het algemeen oordeel dus aangepast.
Dit overzicht toont de situatie per eind februari jongstleden; het moment waarop gemeenten wettelijk verplicht zijn de WOZ-waarden bekend te maken aan belanghebbenden. De stand van 1 januari van een jaar en de ontwikkeling in dat jaar publiceert de Waarderingskamer elk jaar in haar jaarverslag, dat ook aan beide kamers der Staten-Generaal wordt aangeboden.
Klopt het dat de Waarderingskamer een controle uitvoert op de processen om te komen tot de WOZ en niet op de waardebepaling van de woningen, bedrijfsgebouwen of overige? Wat vindt u van deze controle? Bent u van mening dat er voldoende inhoudelijk toezicht is op het vaststellen van de WOZ? Zo ja, op basis van welke controle-instrumenten bent u die mening toegedaan? Zo nee, wat gaat u er aan doen om de controle op de waardebepaling van objecten te verbeteren?
Ik ben van mening dat de Waarderingskamer voldoende inhoudelijk toezicht houdt op het WOZ-proces van gemeenten, en daarmee op het vaststellen van WOZ-waarden.
De Waarderingskamer voert bij alle gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten verschillende soorten onderzoeken uit. Sommige onderzoeken richten zich inderdaad op de werkprocessen die ten grondslag liggen aan de WOZ-taxaties, en de interne beheersing daarvan. De Waarderingskamer heeft in haar werkplan, dat gepubliceerd is op haar website, beschreven welke aantallen per soort onderzoek het betreft.
Zo voert de Waarderingskamer per jaar 90 inspecties ter plaatse uit bij gemeenten en ruim 10 onderzoeken naar de interne beheersing bij gemeenten. Door de diverse samenwerkingsverbanden is het aantal gemeenten dat betrokken is bij een onderzoek veel groter. Daarnaast zijn van alle gemeenten de resultaten van de zelfevaluaties beschikbaar en verder worden ook kengetallen uit de Landelijke Voorziening WOZ gebruikt.
In andere onderzoeken wordt de kwaliteit van de WOZ-taxaties beoordeeld. Deze onderzoeken vinden jaarlijks plaats bij circa 100 gemeenten, voordat de nieuwe WOZ-beschikkingen worden verstuurd. Bij de overige gemeenten worden de nieuwe WOZ-taxaties beoordeeld op basis van kengetallen die de gemeente in het kader van de zelfevaluatie aan de Waarderingskamer verstrekt. Als noch uit deze kengetallen, noch uit andere signalen blijkt dat er iets niet in orde is, stemt de Waarderingskamer zonder nader onderzoek in met het nemen van WOZ-beschikkingen door die gemeente. Als uit deze kengetallen blijkt dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties mogelijk onvoldoende is, stelt de Waarderingskamer een diepgaand onderzoek in. Met deze risicogerichte aanpak wordt mijns inziens in voldoende mate inhoudelijk toezicht gehouden door de Waarderingskamer.
De diverse typen onderzoeken van de Waarderingskamer hebben allemaal tot doel het beoordelen van (onderdelen van) het WOZ-proces. Bij de onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties wordt specifiek beoordeeld of de waardebepaling van woningen en niet-woningen correct verloopt.
Welke sancties worden er opgelegd aan die gemeenten die een onvoldoende scoren?
De maatregelen die worden toegepast als er bij gemeenten sprake is van tekortkomingen, zijn beschreven in de interventieladder, die een onderdeel is van het bestuursreglement van de Waarderingskamer. Deze interventieladder onderscheidt een zestal fasen. In de gemaakte afspraken tussen de Waarderingskamer en het Ministerie van Financiën, komt de Waarderingskamer in actie in de eerste drie fasen en komt de Staatssecretaris van Financiën in actie in de laatste drie fasen.
De interventieladder bestaat uit de volgende fasen:
Het maken van afspraken over vervolgacties, zoals benoemd in de derde fase van de interventieladder, betreft een formele aanbeveling aan een gemeente, zoals geregeld in artikel 21 van de Wet WOZ. In de praktijk is het toepassen van deze formele aanbeveling als sanctie zelden nodig, omdat de colleges van burgemeester en wethouders het belang van nakoming van afspraken met de Waarderingskamer voldoende inzien.
Wat is de termijn waarop de gemeenten die een onvoldoende scoren hun processen op orde moeten hebben? Welke sancties worden er opgelegd indien dit niet binnen de afgesproken termijn is gelukt? Bij hoeveel gemeenten is de waardering meer dan twee jaar (op onderdelen) niet op orde?
Bij het bepalen van de termijn die gemeenten krijgen om hun gegevens of werkprocessen op orde te krijgen, houdt de Waarderingskamer rekening met de omvang van de organisatie en de aard van de problemen. De maximale termijn die bij het maken van afspraken wordt gehanteerd, is een periode van twee jaar. Dergelijke verbetertrajecten worden door de Waarderingskamer nauwlettend gevolgd. In het antwoord op vraag 9 is toegelicht welke stappen, conform de interventieladder van de Waarderingskamer, worden genomen als een gemeente er onvoldoende in slaagt om verbetermaatregelen door te voeren.
Er is op dit moment één samenwerkingsverband van gemeenten, waarbij al meer dan twee jaar sprake is van een onvoldoende beoordeling. Dit samenwerkingsverband heeft de afgelopen periode een intensief verbetertraject doorlopen, waarbij uiteraard ook de desbetreffende gemeenten betrokken zijn. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat bij dit samenwerkingsverband de afgelopen periode al verbeteringen zijn geconstateerd en dat op korte termijn een afrondend onderzoek zal worden uitgevoerd om te beoordelen of de benodigde verbeteringen volledig zijn doorgevoerd, zodat het oordeel «voldoende» op zijn plaats is.
Welke rol of bevoegdheid heeft de rijksoverheid in de controle op de waardebepaling van objecten?
Zoals geschetst in de interventieladder in het antwoord op vraag 9, heeft de rijksoverheid pas een rol in de richting van individuele gemeenten op het moment dat is gebleken dat het toezicht van de Waarderingskamer, inclusief een formele aanbeveling, onvoldoende effect sorteert.
Deelt u de mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige op een zorgvuldige manier moet gebeuren omdat de WOZ-waarde gebruikt wordt voor belastingen en heffingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige objecten in het kader van de Wet WOZ zo zorgvuldig mogelijk moet gebeuren. Daarbij zij opgemerkt dat bij een massaal proces, zoals aan de orde bij de WOZ-taxaties, altijd een afweging moet worden gemaakt tussen de noodzakelijke minimale inspanning om tot een betrouwbare uitkomst te komen en de toegevoegde waarde van bovenmatige inspanningen. Het zou bijvoorbeeld niet verantwoord zijn als in het kader van de WOZ-taxaties voorgeschreven zou worden dat elke woning van binnen moet worden opgenomen. Dat is niet efficiënt en voor een betrouwbare uitkomst ook niet nodig.
Zoals ik ook al in de antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018 heb aangegeven, ben ik van mening dat Nederlanders uit moeten kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Om die reden kent de Wet WOZ ook een toezichthouder, de Waarderingskamer. Het oordeel welke sancties op welk moment worden toegepast is aan de Waarderingskamer. Ik ga ervan uit dat, gelet op de samenstelling van dit zelfstandig bestuursorgaan, een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt aan de manier waarop de Waarderingskamer intervenieert. Daarbij zullen ongetwijfeld doelmatigheid en doeltreffendheid een rol spelen. Uit de evaluatie met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de Waarderingskamer over de periode 2011–2016, is naar voren gekomen dat het toezicht op de Wet WOZ door de Waarderingskamer adequaat functioneert4.
Klopt het dat mensen bij een te hoog of te laag vastgestelde WOZ te veel of te weinig belasting betalen, maar dit ook gevolgen kan hebben voor de omvang van bijvoorbeeld een hypotheek? Zo ja, deelt u de mening dat de waardevaststelling bij iedere gemeente een voldoende zou moeten scoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u met de gemeenten maken om de waardebepaling voor alle gemeenten op een voldoende niveau te brengen?
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van 13 maart 20195 aan de Kamer heeft laten weten, wordt de WOZ-waarde van woningen in sommige gevallen ook gebruikt bij de beoordeling van een financieringsaanvraag, waarbij als zekerheid het recht van hypotheek wordt gegeven. Het komt ook voor dat met een WOZ-waarde de overwaarde overtuigend kan worden aangetoond en dat de bank bij een financiering bereid is tot verlaging van het geldende rentepercentage.
Ook voordat woningwaarden openbaar te vinden waren, mochten verzekeraars6 en aanbieders van hypothecair krediet7 op grond van artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ al worden aangewezen als derden, waaraan het waardegegeven van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, kan worden verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat zij om het waardegegeven verzoeken ten behoeve van de vergelijking met de veronderstelde waarde van een aan een financieringsaanvraag ten grondslag liggend waarde-object.
Het feit dat verstrekkers van hypothecair krediet de WOZ-waarde benutten om risico’s in te schatten en daarop mede de hoogte van de te betalen rente baseren, geeft aan dat zij WOZ-waarden in het algemeen herkennen als een adequate inschatting van de marktwaarde van de woning.
Gezien zowel het belang voor de belastingheffing als voor andere vormen van gebruik van de WOZ-waarde, ben ik van mening dat de WOZ-waarde altijd zorgvuldig moet worden vastgesteld. Het feit dat de Waarderingskamer bij gemeenten waar de WOZ-uitvoering in zijn geheel (nog) niet op orde is, extra controles uitvoert, voordat zij instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden aan inwoners en bedrijven, biedt daartoe in mijn ogen adequate waarborgen.
Hebben mensen door een te hoog vastgestelde WOZ te veel belasting betaald? Zo ja, hoeveel mensen en om welke bedragen gaat dit? Hoe was dit in de afgelopen jaren?
Ingeval de WOZ-waarde naar de mening van een belanghebbende te hoog (of te laag) is vastgesteld, kan hij daartegen binnen zes weken na de dagtekening van de WOZ-beschikking bezwaar maken. Als een belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de bezwaarmogelijkheid, bijvoorbeeld omdat hij het eens is met de vastgestelde waarde, of als het bezwaar ongegrond is verklaard, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een te hoog vastgestelde WOZ-waarde waardoor te veel belasting wordt betaald. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018, heb ik aangegeven dat ik noch de Waarderingskamer precieze cijfers hebben. De Waarderingskamer baseert zich bij haar cijfers (feiten over de WOZ) op de gegevens die de gemeenten desgevraagd aanleveren. Op haar website publiceert de Waarderingskamer ook de gegevens over de afgelopen jaren.
Tot slot merk ik nog op dat de WOZ-waarde een waardering van het WOZ-object betreft. Het waarderen van een WOZ-object is geen exacte wetenschap. Er is dan ook sprake van een zekere beoordelingsmarge ten aanzien van de waarde van het WOZ-object. Mede vanwege deze beoordelingsmarge en de signalen die wij hebben ontvangen dat hierdoor door «no cure no pay»-bedrijven een verdienmodel wordt gehanteerd, heeft de Minister voor Rechtsbescherming mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en mij in antwoord op de vragen van de leden Van der Molen, Ronnes en Van Dam van 17 juli 20188 aangegeven dat een onderzoek naar de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen zal worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg2 tijdens de behandeling van het Belastingplan heeft aangegeven dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties contact zou hebben met medeoverheden over het buiten de OZB laten van zonnepanelen? Heeft dit contact al plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet en kan het nieuwsbericht van BNR hierin worden meegenomen?
Naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg vindt overleg plaats tussen BZK en de VNG. Samen met de VNG wordt onder andere in kaart gebracht wat de gevolgen van het buiten de OZB laten van zonnepanelen zijn voor de WOZ-administratie van gemeenten alsmede voor de inwoners. Zodra meer over de uitkomsten hiervan bekend is, zal de Minister van BZK u hierover informeren.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het vergeten van onderwijs bij de aanbesteding van jeugdzorg in Noord-Holland Noord |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat er geen onderwijs is ingekocht bij de aanbesteding van de jeugdzorg in Noord-Holland Noord?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van de gesloten jeugdhulp. Het is vervolgens aan de aanbieder van de jeugdzorgplus dat er (speciaal) onderwijs is voor de jeugdigen die bij de aanbieder verblijven en dat zij kunnen voldoen aan de leerplicht. Horizon had bij het inrichten van de nieuwe locatie en het aanbod tijdig ook onderwijs moeten organiseren.
Mijn collega voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft op 29 maart jl. toestemming gegeven aan schoolbestuur Ronduit om met ingang van 1 augustus 2019 een onderwijsnevenvestiging te starten op de locatie bij de gesloten jeugdhulp. De Inspectie van het Onderwijs gedoogt in de periode van 1 april tot 1 augustus dat Ronduit het onderwijs in Bakkum verzorgt. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) zullen in de tussenliggende periode het aanbod aan de jongeren die nu verblijven in Castricum nauwlettend volgen.
Is het bij een aanbesteding van (gesloten) jeugdzorg verplicht om ook onderwijs aan te bieden? Zo ja, ligt deze verplichting dan bij de aanbestedende partij, of bij de aanbieder? Zo nee, waarom niet?
De instelling voor gesloten jeugdhulp dient er voor zorg te dragen dat de bij de instelling geplaatste jongeren onderwijs volgen. In artikel 6.2.3 van de Jeugdwet is bepaald dat een jeugdhulpaanbieder die aan een leerplichtige jeugdige verblijf biedt in een gesloten accommodatie gedurende de looptijd van de machtiging een persoon is die zich met de feitelijke verzorging van de jeugdige heeft belast als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. Dat betekent dat de jeugdzorgaanbieder gedurende de looptijd van de machtiging er voor moet zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. Het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg bevat ook criteria waaraan het onderwijs moet voldoen.1
Gelet op de verantwoordelijkheid van de leerplichtambtenaar voor het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet door de jeugdzorgaanbieder, is het raadzaam dat gemeenten bij een aanbesteding expliciet aangeven dat een nieuwe aanbieder aangeeft hoe deze het onderwijs gaat regelen en er op toeziet dat leerlingen daadwerkelijk worden ingeschreven op een school en onderwijs volgen.
In het geval er geen verplichting geldt, hoe kan dan worden gegarandeerd dat jongeren in de (gesloten) jeugdzorg ook een passend onderwijsaanbod aangeboden krijgen, conform de aangenomen motie Westerveld?1
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Op de motie-Westerveld hebben de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) en ik gereageerd in de brief van 20 november 2018.3
Is er onder regie van de procesregisseur (waar u in het debat op 20 februari naar verwees) al een uitgewerkt plan hoe onderwijs aan de jongeren zo snel mogelijk wordt geregeld? Zo ja, hoe ziet dit plan eruit? Zo nee, wanneer is dit plan uitgewerkt?
Voor het antwoord op deze vraag heb ik overleg gehad met de betreffende gemeenten. De gemeente Castricum en het samenwerkingsverband Midden-Kennemerland hebben ermee ingestemd dat er per 1 augustus 2019 een onderwijsvestiging wordt ingericht bij de nieuwe accommodatie voor gesloten jeugdhulp.
Kunt u garanderen dat binnen afzienbare tijd het onderwijs in de gesloten jeugdzorg in deze regio is geregeld? Zo nee, wie is hiervoor verantwoordelijk?
De jeugdigen die nu bij Antonius in Castricum verblijven ontvangen onderwijs (zie onder 1.). Zoals hierboven aangegeven is de situatie voor het nieuwe schooljaar vanaf 1 augustus 2019 formeel geregeld.
Welke extra actie kunt u ondernemen om binnen korte tijd ervoor te zorgen dat de jongeren in de (gesloten) jeugdzorg onderwijs krijgen, ook als de lokale partijen er niet uitkomen?
Zowel gemeente Castricum als het samenwerkingsverband Midden-Kennemerland hebben ermee ingestemd dat er per 1 augustus een onderwijsvestiging wordt ingericht bij de nieuwe jeugdzorgplusaccommodatie. Mijn collega voor BVOM heeft hier inmiddels ook mee ingestemd en het schoolbestuur heeft hiervoor een beschikking ontvangen. In het belang van de jongeren wordt de resterende maanden van dit schooljaar gedoogd dat het schoolbestuur, vooruitlopend op de start van de nevenvestiging per 1 augustus 2019, al onderwijs in Bakkum verzorgt.
Zijn er jongeren die door deze misser in de aanbesteding geen onderwijs krijgen? Zo, ja hoeveel zijn dit er en wat betekent dit voor studievertraging en welzijn van jongeren? Wat kunt u voor hen betekenen?
De jongeren die momenteel in Sint Antonius te Castricum verblijven volgen onderwijs.
Gaat het om jongeren die onder de leerplicht vallen? Zo ja, hoe verhoudt het ontbreken van onderwijs zich hiertoe? Is er contact over met de Onderwijsinspectie?
Ja, de jongeren zijn leerplichtig. Er is reeds contact met zowel de IvhO als de IGJ. Zie verder het antwoord op vraag 1. De gemeente moet erop toezien dat de jongeren onderwijs (kunnen) volgen Zie ook antwoord onder 2.
Hoe kunt u voorkomen dat eenzelfde situatie niet vaker gebeurt?
In mijn reactie op het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» van 25 maart 2019 heb ik aangegeven dat mijn collega voor BVOM en ik met gemeenten, instellingen en onderwijspartners gaan verkennen hoe de transformatie in de jeugdhulp zich verhoudt tot een passend onderwijsaanbod. Wij zullen bij deze verkenning ook de leerervaringen met de casus in Noord-Holland Noord betrekken. Mijn collega voor BVOM en ik zullen voor de zomer de beleidsinventarisatie rond residentieel onderwijs toezenden.
Het loskoppelen van het burgerrechtengedeelte in het Brexit-uittredingsverdrag |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Costa-amendement dat op 27 februari 2019 unaniem door het Britse Lagerhuis is aangenomen, dat voorstelt om het burgerrechtengedeelte van het Brexit-uittredingsverdrag los te koppelen en ervoor te zorgen dat dit geïmplementeerd wordt in alle gevallen – deal of no deal?1
Ja.
Deelt u de mening dat de huidige situatie rondom de Brexit uiterst onzeker is voor vele Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk (VK), met nog maar ruim drie weken tot de Brexit-datum van 29 maart 2019 en dat het risico op een no-dealscenario reëel is?
De kans dat er geen akkoord komt tussen de Europese Unie (EU) en het VK blijft aanwezig, met nog minder dan drie weken voor de voorziene Brexitdatum te gaan. Daarom blijven Nederland, de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU zich onverminderd voorbereiden op een no deal scenario.
Deelt u de mening dat ondanks het feit dat het Nederlandse kabinet het garanderen van verblijfsrechten voor Britse burgers in Nederland serieus neemt, de vele EU-burgers in het Verenigd Koninkrijk -waaronder duizenden Nederlanders- in het geval van een no-dealbrexit voor het beschermen van hun rechten overgeleverd zijn aan de beleidskeuzes van de regering van Theresa May in een land waar immigranten steeds minder welkom lijken te zijn?
Het kabinet deelt de mening in zoverre dat het VK verantwoordelijk is voor het beschermen van de burgerrechten van de EU-burgers in het VK in het geval van een no dealBrexit. Het kabinet is daarom positief gestemd dat premier May in haar speeches meerdere malen heeft benadrukt dat EU burgers die al in het VK zijn, daar mogen blijven, ook in een no deal scenario.
De Britse overheid heeft eind vorig jaar (6 december 2018) een policy paper over de rechten van EU-burgers gepubliceerd2 . Het kabinet ziet publicatie van dit policy paper als een positieve unilaterale stap van het VK om de eerdere toezeggingen van premier May op het gebied van burgerrechten in geval van een no deal nader uit te werken. Het VK is verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid in dit policy paper. Omdat het kabinet groot belang hecht aan het beschermen van de rechten van Europese burgers in het VK, zal het kabinet hier bij de Britse regering aandacht voor blijven vragen. Ook de EU heeft op verschillende manieren aangegeven dat zij verwacht dat het VK concrete stappen zet om de toezeggingen op het gebied van burgers in geval van een no deal na te komen.
Deelt u de mening dat het burgerrechtengedeelte in het Brexit-uittredingsverdrag een wederkerige basis legt om het verblijfsrecht van Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk en Britten in de Europese Unie te beschermen en een aantal coördinatieproblemen oplost, zoals aggregatie van pensioenrechten, sociale zekerheidsrechten, en de toegang tot gezondheidszorg?
Ja, daarom is het kabinet er alles aan gelegen dat het terugtrekkingsakkoord in werking kan treden.
Deelt u de mening dat ondanks dat dit voorstel in het Costa-amendement niet alle problemen voor Nederlanders en andere Europese burgers in het Verenigd Koninkrijk oplost, er veel onzekerheid bij mensen mee kan worden weggenomen als het burgerrechtengedeelte van het Brexitverdrag in alle gevallen in werking zou treden? Bent u in dit kader nog steeds van mening dat het toestaan van dubbele nationaliteit voor deze groep Nederlanders, waarmee er een fundamentele en bestendige oplossing voor hen komt, onwenselijk is?
Het kabinet betreurt het dat de EU burgers door de politieke meningsverschillen binnen het VK nog geen volstrekte zekerheid hebben over hun verblijfsstatus na Brexitdatum. De beste manier om de rechten van de ongeveer 4,5 miljoen betroffen EU burgers in het VK en VK burgers in de EU te beschermen is door ratificatie van het terugtrekkingsakkoord. Hierin zijn namelijk wederkerige, juridisch bindende afspraken met het VK opgenomen met passende waarborgen voor naleving inclusief een rol voor het EU Hof van Justitie. De EU27 is niet bereid tot het sluiten van een «mini-deal». Dit zou impliceren dat de onderhandelingen over het alomvattende terugtrekkingsakkoord definitief zijn mislukt. Het voorliggende akkoord is niet zomaar tot stand gekomen: het is de uitkomst van lange en moeizame onderhandelingen om een balans te vinden tussen enerzijds de EU-uitgangspunten en anderzijds de rode lijnen van het VK. Het kabinet wil zich volop blijven concentreren op de ratificatie van het terugtrekkingsakkoord en op die manier een einde maken aan de onzekerheid voor burgers.
Het is op dit moment niet noodzakelijk om de bestaande mogelijkheden voor het bezit van een meervoudige nationaliteit voor Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk te verruimen. De redenen hiervoor zijn al eerder ter sprake gekomen (bijvoorbeeld tijdens het AO Brexit d.d. 23 januari 2019). Een alomvattend terugtrekkingsakkoord met het VK blijft de beste manier om de rechten van Nederlanders aldaar te waarborgen. Het VK heeft bovendien toezeggingen gedaan op het gebied van verblijfsrecht voor in het VK verblijvende EU-burgers en Nederland gaat ervan uit dat deze toezeggingen worden nagekomen.
Bent u bekend met het feit dat het Costa-amendement Premier May verplicht om de Europese Raad te verzoeken om het burgerrechtengedeelte van het uittredingsverdrag in alle gevallen – deal of no deal – te garanderen en implementeren?
Ja.
Bent u bereid binnen de Europese Unie vóór de Europese Top van 22 maart het voortouw te nemen om uw collega’s in de Europese Raad ervan te overtuigen dat garanderen van burgerrechten in álle gevallen noodzakelijk is en aldus positief te reageren op het verzoek van Premier May om zo te regelen dat de rechten van burgers in alle gevallen gegarandeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
De rechten van burgers zijn voor het Nederlands kabinet en de rest van de EU altijd topprioriteit in de Brexit onderhandelingen geweest. Ook in de toekomst zal dat zo blijven. Zoals ik in vraag 5 uiteen heb gezet, zal ik mij echter niet inzetten voor een «mini-deal» op de burgerrechten, omdat ik denk dat dit niet de beste oplossing is. De EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben in de ER-richtsnoeren van 29 april 2017 vastgelegd dat er pas overeenstemming over het terugtrekkingsakkoord is als er over alle onderwerpen overeenstemming is bereikt en dat afzonderlijke kwesties niet afzonderlijk kunnen worden geregeld. Een «mini-deal» op burgerrechten zou aanpassing van de ER-richtsnoeren vereisen. Deze aanpassing zou moeten gebeuren met consensus. Het kabinet blijft van mening dat de EU en de Europese Raad namens haar zich vol moeten blijven inzetten voor ratificatie van het terugtrekkingsakkoord.
Het bericht dat de productie van de Mini naar Nederland verplaatst zou kunnen gaan worden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bouw Mini van Engeland naar Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de uitspraak van het genoemde BMW-directielid dat bij een no-deal Brexit de assemblage van de Mini van het Verenigd Koninkrijk naar Nederland kan worden verplaatst, dat dit grote kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en de werkgelegenheid biedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Brexit is voor de Nederlandse economie geen positieve ontwikkeling. Er ontstaan echter soms wel acquisitiekansen. Internationaal opererende bedrijven die momenteel in het VK gevestigd zijn, overwegen in een aantal gevallen hun activiteiten te verplaatsen van het VK naar de EU.
Ten aanzien van de uitspraken van de heer Schwarzenbauer van BMW in zijn interview met Sky News wil ik opmerken dat hij inderdaad heeft aangegeven dat BMW de productie van onder meer de Mini in Oxford zal moeten heroverwegen, in het geval van een «no-deal Brexit». Hij heeft daarbij echter geen rechtstreeks verband gelegd met (verplaatsing van de productie naar) VDLNedcar.
Over welke mogelijkheden beschikt u om bedrijven te stimuleren zich in Nederland te vestigen?
Het kabinet wil buitenlandse bedrijven die een investering met reële economische activiteiten overwegen naar Nederland aantrekken. Buitenlandse bedrijven leveren immers een positieve bijdrage aan onze economie en samenleving. Daarbij zijn een aantrekkelijk vestigingsklimaat en effectief acquisitie-apparaat essentiële randvoorwaarden. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) ondersteunt buitenlandse bedrijven die activiteiten in Nederland willen opzetten. De NFIA, waar ook extra capaciteit is vrijgemaakt voor Brexit, is al geruime tijd actief in het benutten van deze acquisitiekansen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Nederlandse vestigingsklimaat en het acquisitiebeleid (Kamerstuk 32 637, nr. 342).
Deelt u de mening dat Nederland er alles aan moet doen om BMW over te halen om de productie van de Mini naar Nederland over te plaatsen? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inspannen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet speculeren over de uitkomst van de Brexit-onderhandelingen en de consequenties die bedrijven daar aan verbinden. Mochten zich echter rond bedrijven bijzondere kansen aandienen waarbij de overheid een rol kan spelen, dan zullen we ons daarvoor inspannen, zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3.
De vergoeding van kunstmatige inseminatie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen het ontbreken van een mannelijke partner (in geval van alleengaande en lesbische vrouwen) en het ontbreken van een mannelijke partner met semen?1
Bij een man met semen zonder zaadcellen of zaadcellen van onvoldoende kwaliteit is er sprake van een vruchtbaarheidsprobleem ten gevolge van een aandoening, stoornis of een ziekte. Dat geldt als een medische indicatie in de context van de Zorgverzekeringswet. Dat is niet het geval bij het ontbreken van een mannelijke partner.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen kunstmatige inseminatie met donorsemen bij alleengaande of lesbische vrouwen en kunstmatige inseminatie met donorsemen bij vrouwen met een mannelijke partner zonder semen?
Bij een man/vrouw-paar geldt het volgende. In het geval dat de man een medisch vruchtbaarheidsprobleem heeft is sprake van een medische indicatie bij de man. In geval de man verminderd vruchtbaar is, kan soms kunstmatige inseminatie met opgewerkt eigen semen een oplossing bieden, al dan niet intra-uterien. In deze gevallen is sprake van een gezamenlijke behandeling voor het man/vrouw-paar. In geval de man onvruchtbaar is, kan KID bij de vrouw een oplossing bieden. Bij deze vruchtbaarheidsbehandelingen, is daarom (ook of uitsluitend) de vrouw betrokken, waardoor deze (deels) ten laste van de verzekering van de vrouw komt.
Dit is een gevolg van de praktische oplossing die volgt uit een medisch probleem. Bij alleengaande vrouwen of lesbische paren kan de afwezigheid van een mannelijke partner echter niet worden bestempeld als een medisch probleem, waardoor vergoeding op basis van de zorgverzekering niet aan de orde is.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen de medische indicatie van alleengaande of lesbische vrouwen en de medische indicatie van vrouwen met een mannelijke partner zonder semen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het logisch dat bij vrouwen met een mannelijke partner zonder semen wél geldt dat deze vrouwen een medische indicatie hebben, terwijl er medisch gezien niets met hen aan de hand is, maar dat bij vrouwen met een vrouwelijke partner zonder semen of vrouwen zonder partner deze medische indicatie opeens niet geldt? Zo ja kunt u dit uitgebreid uitleggen en beargumenteren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat het discriminatie is om vrouwen met een vrouwelijke partner of vrouwen zonder partner anders te behandelen dan vrouwen met een mannelijke partner?
In de Zorgverzekeringswet is de aanwezigheid van een medische indicatie het uitgangspunt. Aan het hanteren van dit criterium is op geen enkele manier een discriminerend doel verbonden. In de praktijk werkt dit anders uit bij lesbische paren en alleengaande vrouwen, omdat in die gevallen – anders de gevallen waarbij de man een vruchtbaarheidsprobleem heeft – geen sprake is van een medische aanleiding voor een vruchtbaarheidsbehandeling.
Dit onderstreept dat het belangrijk is dat er spoedig – zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 13 maart2 – een besluit wordt genomen over de vraag of (en zo ja, hoe) de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt. Een vergelijkbaar vraagstuk betreft de vergoeding van ivf-draagmoederschap behandelingen voor mannenparen in het kader van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. Het voornemen is om uiterlijk rond de zomer een besluit te nemen in deze discussie.
Bent u het met mij eens dat wanneer voor gezonde vrouwen met een mannelijke partner kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID) wel wordt vergoed, terwijl dat voor gezonde vrouwen met een vrouwelijke partner en gezonde vrouwen zonder partner niet gebeurt, er sprake is van discriminatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met uw antwoord op mijn eerdere vragen dat het mogelijk maken van vergoeding van behandelingen waarvoor een medische indicatie ontbreekt een fundamentele aanpassing van de Zorgverzekeringswet impliceert die vergaande consequenties heeft? Doelt u hiermee op artikel 14, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet? Zo ja kunt u aangeven wat exact verstaan wordt onder «zorginhoudelijke criteria» en waarom wel voldaan wordt aan deze criteria in het geval van een vrouw met mannelijke partner zonder semen, maar niet door een vrouw met een vrouwelijke partner of een alleengaande?
Om toe te lichten hoe artikel 14 in dit licht moet worden gelezen is het belangrijk om artikel 14 van de Zorgverzekeringswet in samenhang met artikel 2.1, derde lid, van het Besluit zorgverzekering toe te lichten.
In artikel 14 van de Zorgverzekeringswet is geregeld dat de vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst slechts wordt beoordeeld op basis van zorginhoudelijke criteria. Hiermee wordt bedoeld dat vanuit medisch (en bijv. niet vanuit sociaal) perspectief wordt gekeken naar de bovengenoemde individuele risico’s. Uitkomst hiervan kan zijn dat er een medische indicatie is tot behandeling.
Vervolgens heeft een cliënt op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit zorgverzekeringen slechts recht op een vorm van zorg «voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen». Of een cliënt redelijkerwijs is aangewezen op een te verzekeren prestatie is een individuele (medische) beoordeling. Dit is pas het geval als het individuele risico dat hij loopt op een ziekte, aandoening of beperking hoger is dan het risico binnen de populatie in het algemeen. Er is dan sprake van een medische indicatie. De Zorgverzekeringswet betreft immers een individuele schadeverzekering.
Concluderend betekent bovenstaande dat er een medische aanleiding (indicatie) nodig is om de behandeling kunstmatige inseminatie met donorzaad vergoed te kunnen krijgen vanuit het verzekerde pakket. Aanpassing van deze artikelen van de Zorgverzekeringswet en de onderliggende wet- en regelgeving vereist daarmee een fundamentele wijziging van het stelsel van ziektekostenverzekeringen, omdat deze wijziging het medisch indicatievereiste zou verbreden.
Het bericht ‘Aantal buitenlandse tandartsen in Nederland neemt fors toe’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aantal buitenlandse tandartsen in Nederland neemt fors toe»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
In het BIG-register2 stonden op 4 maart 2019 11.251 tandartsen geregistreerd. Ongeveer 1575 hiervan hebben een niet-Nederlandse nationaliteit (voornaamste landen van herkomst: Duitsland (17%), Spanje (13%) en België (10%)). Dat is ongeveer 14% van het totaal aantal geregistreerde tandartsen. Dit is ongeveer een verdubbeling ten opzichte van 2009. Het aantal registraties van tandartsen met een buitenlands diploma nam de afgelopen jaren toe, maar laat sinds 2017 een daling zien. Het aantal daadwerkelijk werkzame tandartsen wordt niet apart geregistreerd.
Er wordt niet ingezet op het aantrekken van tandartsen uit het buitenland. Uiteraard staat het tandartsen met een buitenlands diploma vrij om zich in Nederland te vestigen, mits zij afkomstig zijn uit een land van de EER of Zwitserland en aan de eisen voldoen die aan dit beroep worden gesteld als BIG-geregistreerd beroep.
Kloppen de cijfers dat er momenteel 1462 buitenlandse tandartsen in Nederland werken, wat 17% van het totale aantal tandartsen is en een verdubbeling ten opzichte van het aantal in 2009? Zo nee, wat zijn de correcte cijfers? Zo ja, wat is uw reactie op deze cijfers?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gezegd dat het niet uitmaakt waar de tandartsen vandaan komen zolang ze maar aan alle eisen voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u van belang om in Nederland voldoende tandartsen op te leiden, zodat aan de vraag naar tandartsen kan worden voldaan zonder dat het nodig is tandartsen uit het buitenland te halen?
Het is voor mij van belang dat er voldoende mondzorgverleners zijn die kwalitatief goede mondzorg verlenen. Daarbij wordt niet ingezet op het aantrekken van tandartsen uit het buitenland. Over het opleiden van tandartsen in Nederland hebben de Minister van OCW en ik u eerder geïnformeerd bij de beantwoording van de voorhang van het concept tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid geregistreerd-mondhygiënist (Kamerstuk 32 620, nr. 217) en de beantwoording van Kamervragen op 23 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.1275) en 25 februari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.1695). De Minister van OCW en ik zullen de Kamer bij Voorjaarsnota informeren over wat de kosten zijn van het opvolgen van het advies van het Capaciteitsorgaan over het benodigde aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde en Mondzorgkunde.
Wanneer komt u met het besluit tot het organiseren van extra opleidingsplaatsen voor tandartsen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg arbeidsmarkt in de zorgsector van 13 maart 2019 beantwoorden?
Het algemeen overleg is verplaatst naar 29 mei 2019. Ik heb u de antwoorden binnen de reguliere termijn toegezonden.
De terugkeer van gedetineerden naar de Pointe Blanchegevangenis op Sint Maarten |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over de detentieomstandigheden in de Pointe Blanchegevangenis op Sint Maarten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving.
Klopt het dat van de 31 gedetineerden die na orkaan Irma zijn overgebracht naar Nederland tot nu toe acht gedetineerden zijn teruggekeerd naar Sint Maarten? Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw stelling bij het Vragenuur van 5 maart 2019 dat het slechts om drie mensen gaat?
In 2018 zijn acht gedetineerden teruggekeerd naar de gevangenis Point Blanche op Sint Maarten. Zoals ik u heb laten weten tijdens het mondelinge vragenuur zijn na oktober 2018 drie gedetineerden teruggekeerd naar Point Blanche op basis van informatie van Sint Maarten waaruit bleek dat zij binnen afzienbare tijd na terugkeer (voorwaardelijk) in vrijheid gesteld zouden worden. Zoals vastgelegd in de Onderlinge Regeling Detentie is het in het belang van een goede resocialisatie dat gedetineerden terugkeren binnen een redelijke termijn vóór het tijdstip waarop de straf eindigt. Bij de belangenafweging tussen detentieomstandigheden en resocialisatie gaat het punt van resocialisatie zwaarder wegen als het moment van invrijheidsstelling dichterbij komt, zoals ik ook tijdens het mondelinge vragenuur heb toegelicht. Vijf gedetineerden zijn tussen april en juli 2018 teruggekeerd op verzoek van Sint Maarten in het kader van hun rechtsgang.
Het gevangeniswezen op Sint Maarten functioneert niet naar behoren. Basale zaken voor een gesloten setting moeten dringend op orde worden gebracht, maar worden door Sint Maarten onvoldoende (snel) gerealiseerd. Op initiatief van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijzelf zijn er op 19 oktober 2018 afspraken met Sint Maarten gemaakt. Hierbij is afgesproken dat Sint Maarten maatregelen treft om de staat van de gevangenis significant te verbeteren. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik sturen actief aan op het uitvoeren van de verbetermaatregelen door Sint Maarten en zien onverminderd toe op de naleving van de afgesproken verbetermaatregelen.
Kunt u aangeven onder welke omstandigheden de terugplaatsing heeft plaatsgevonden? Is terugplaatsing naar de Pointe Blanchegevangenis op Sint Maarten, en dus mogelijk naar inhumane detentieomstandigheden, aan de orde geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uw ambtenaren u ervoor gewaarschuwd hebben dat terugplaatsing «juridisch niet onomstreden» is vanwege «een reëel risico op het schenden van fundamentele rechtsbeginselen waarop u politiek kunt worden aangesproken»? Zo ja, hoe beoordeelt u dit ambtelijk advies? Welke gevolgen verbindt u aan dit ambtelijk advies?
Ik heb moeten constateren dat de voortgang van de verbetermaatregelen onvoldoende was. Om die reden hebben de Staatssecretaris en ik vooralsnog de terugzending van gedetineerden opgeschort, behoudens het hierboven genoemde drietal.
Kunt u aangeven of, en zo ja, onder welke omstandigheden de overige 23 gedetineerden zullen worden teruggeplaatst?
Op 19 oktober 2018 was met Sint Maarten afgesproken dat gestart zou worden met het gefaseerd terugplaatsen van de Sint Maartense gedetineerden, met ingang van 1 november 2018. Het streven van de Nederlandse regering blijft om de gedetineerden conform afspraak zo snel mogelijk te laten terugkeren, wat onder meer een goede re-integratie op Sint Maarten ten goede komt. Deze terugplaatsing hangt echter sterk samen met de door Sint Maarten door te voeren verbetermaatregelen. De voortgang op deze verbetermaatregelen wordt nauwlettend door Nederland gemonitord.
De dreigementen van de Turkse minister van Binnenlandse Zaken richting Europese toeristen die Turkije zouden verraden |
|
Bente Becker (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Turkse Minister van Binnenlandse Zaken gezegd zou hebben dat degenen die in Europa Turkije «verraden» door het bijwonen van bepaalde bijeenkomsten en vervolgens op vakantie naar Turkije gaan, opgepakt en gedetineerd zullen worden?1
De Turkse Minister van Binnenlandse Zaken heeft gezegd dat personen die terroristische bijeenkomsten in Europa bijwonen, in Turkije aangehouden kunnen worden. Dit werd gezegd in een breder verband van opmerkingen over bijeenkomsten van de PKK. De PKK is een organisatie die ook door de EU en Nederland gezien wordt als een terroristische organisatie. Zoals in het reisadvies Turkije vermeld, beschouwt Turkije daarnaast de Gülenbeweging als terroristische organisatie. Turkije vervolgt personen die aan deze beweging verbonden zijn, of ervan verdacht worden deze te steunen. Nederland beschouwt de Gülenbeweging overigens niet als een terroristische groepering. Voor zover het kabinet bekend is er geen sprake van een beleidswijziging van de Turkse regering.
Bent u reeds door de Turkse autoriteiten geïnformeerd over dit beleid(svoornemen)? Wat betekent dit voor Nederlandse staatsburgers die zich in Nederland of elders in Europa kritisch uitlaten over (mensenrechtenschendingen in) Turkije of sympathie tonen voor de Koerdische zaak? Geldt deze «belofte» enkel voor degenen die werkelijk deel uitmaken van door zowel de EU als Turkije erkende terreurorganisaties of voor allen die betrokken zijn bij de vele groepen en bewegingen die de afgelopen jaren door Turkse bewindslieden als «terroristisch» zijn bestempeld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Nederlanders met een Turkse achtergrond geen verantwoording hoeven af te leggen aan Turkije en dat dergelijke berichten over de gevolgen van «verraad» ongewenste spanningen opleveren in de Nederlandse samenleving en de integratie tegenwerken?
Het kabinet is van mening dat iedereen in Nederland zich vrij moet voelen om binnen de kaders van de rechtsstaat de eigen mening te uiten. Eventueel in Nederland gepleegde strafbare feiten, worden door het Openbaar Ministerie in Nederland onderzocht.
Hoe gaat u er voor zorgen – conform de motie-Becker c.s. die vraagt om een contrastrategie2 – dat Nederlanders met een Turkse achtergrond hier in Nederland meedoen en daarnaast niet worden lastiggevallen door Turkse regering?
Het kabinet zal de Kamer voor aanstaande zomer nader informeren over de uitvoering van de motie Becker c.s. Meer algemeen is reeds in de Kamerbrief van 16 maart 2018 toegelicht hoe het Kabinet omgaat met eventuele ongewenste buitenlandse inmenging.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat Nederlanders met een Turkse achtergrond in Nederland vrij moeten zijn om zich kritisch op te stellen ten aanzien van Turkije, en elders niet zouden moeten vrezen voor een gevangenisstraf?
Het kabinet is inderdaad van mening dat iedereen in Nederland zich vrij moet voelen om binnen de kaders van de rechtsstaat de eigen mening te uiten.
Bent u bereid over deze kwestie in gesprek te treden met de Turkse ambassade, temeer aangezien de Turkse ambassadeur recent heeft verklaard zich te willen inzetten voor integratie van Turken in Nederland?3
De Nederlandse opvatting over Turkse diaspora-politiek wordt veelvuldig met Turkse vertegenwoordigers besproken, dus ook met de Turkse ambassadeur in Nederland.
Zoals ook gemeld in het antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Becker en Koopmans over de intenties van de Turkse ambassadeur om bij te dragen aan integratie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 948), is het Kabinet verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond. Hierin ziet het Kabinet geen rol weggelegd voor diplomatieke vertegenwoordigers van andere landen.
Hebt u indicaties dat deze boodschap ook wordt verkondigd op Turkse weekendscholen?
Het kabinet heeft geen indicaties dat deze boodschap ook wordt verkondigd op Turkse weekendscholen. De Turkse weekendscholen die subsidie ontvangen in het kader van het Anadolu weekendscholen project, zijn voor zover bekend nog niet gestart met hun onderwijsprogramma.