De beantwoording van vragen over het bericht dat de kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u in overleg bent geweest met meerdere organisaties en dat u op basis daarvan tot de conclusie bent gekomen dat wetgeving rondom het tegengaan van woekerhandel in concertkaarten niet zinvol is? Waren er ook organisaties die u in uw antwoord op eerder gestelde schriftelijke vragen noemt die zich niet alleen uitgesproken hebben voor voorlichting, maar ook expliciet tegen wetgeving? Zo ja, welke?1
Ik heb het afgelopen jaar met diverse partijen uit de sector gesproken. In deze gesprekken was er oog voor de complexiteit van de doorverkoop tegen woekerprijzen en zijn er verschillende oplossingsrichtingen doorgenomen. Zoals u zult begrijpen, hebben partijen verschillende voorkeuren geuit.
Bent u van mening dat wetgeving niet handhaafbaar of effectief zou zijn en dat daarom de Eerste Kamer tegen de eerdere initiatiefwet heeft gestemd? Deelt u de mening dat de meerderheid van de Eerste Kamer wel degelijk voor maatregelen was, maar specifiek de gekozen route in dit specifieke wetsvoorstel heeft afgewezen en dit niet betekent dat er geen meerderheid is voor een andere route? Zo nee, waarom niet?
Verschillende partijen hebben tegen het eerdere initiatiefwetsvoorstel gestemd en de handhaafbaarheid en effectiviteit werden hierbij als argumenten gebruikt. Deze partijen hebben wel hun sympathie geuit over het bestrijden van doorverkoop tegen woekerprijzen. Dit jaar heb ik samen met mijn collega van EZK de mogelijkheden bekeken. Op basis van deze verkenning is er gekozen voor de huidige route. Daarnaast wil ik benadrukken dat de Nederlandse wet consumenten reeds beschermt tegen internetoplichting, fraude en misleiding.
Heeft u bewijs dat nationale wetgeving niet helpt? Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen?
Er is op nationaal niveau geen gestaafd onderzoek naar de effectiviteit van (nationale) wetgeving dat doorverkoop tegen woekerprijzen verbiedt. De ervaringen van buurlanden, waaronder België2, leren mij dat nationale wetgeving geen oplossing biedt, omdat de doorverkoop een grensoverschrijdend probleem is.
Deelt u de mening dat uit eerder onderzoek in België is gebleken dat het probleem van internationale doorverkoop zich met name richt op het Nederlandstalige gebied en dat nationale wetgeving daarom wel degelijk zinvol zal zijn? Zo nee, waarom niet?2
Deze mening deel ik niet, dit probleem reikt verder dan Nederland en België. De doorverkoop van tickets speelt zich voornamelijk online af en het internet is niet gebonden aan landsgrenzen. Nationale wetgeving biedt mijns inziens geen oplossing voor dit probleem.
Zou u per elke nu bestaande wetgeving tegen secondary ticketing in een Europees land kunnen aangeven, welk aspect van deze wetgeving u weinig effectief lijkt en waarom u de desbetreffende wetgeving niet zou willen overnemen?
In het algemeen zal nationale wetgeving om de doorverkoop tegen woekerprijzen aan banden te leggen op handhavingsproblemen stuiten en de verkoop doen verplaatsen naar het buitenland. Het lijkt mij daarom verstandiger om dit fenomeen op EU-niveau aan te pakken. Tijdens de laatste Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport Raad in Brussel heb ik de Europese Commissie verzocht om de doorverkoop van toegangskaartjes tegen woekerprijzen in de EU in kaart te brengen.
Wat is uw reactie op een uitspraak van een Duitse rechter die ViaGogo verbiedt Duitse kaarten voor Rammstein via hun platform aan te bieden?3
Ik denk dat de uitspraak een belangrijk signaal is richting ViaGogo dat woekerdoorverkoop niet wordt geaccepteerd. Wel toont de uitspraak mijns inziens het belang aan van voldoende bewustwording voor de consument. Als consumenten niet weten dat de tickets die zij bij ViaGogo kopen geen toegang bieden tot het concert van Rammstein is het probleem alsnog niet naar behoren opgelost.
Bent u bereid alsnog uitvoering te geven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie, waarin u wordt gevraagd de woekerhandel in tickets daadwerkelijk tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?4
Zoals ik u in de beantwoording van eerdere vragen schreef, hebben mijn collega van EZK en ik het afgelopen jaar met verschillende partijen gesproken. Naar aanleiding hiervan heb ik een aantal opties overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Ik kies voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. Daarnaast ga ik bezien wat ik kan doen om initiatieven uit het veld die de doorverkoop tegen woekerprijzen voorkomen, te ondersteunen. Ten derde heb ik het onderwerp aangekaart in Brussel, omdat een Europese aanpak effectiever zal zijn.
Het bericht ‘Nederlandse vingerafdrukken gedeeld met FBI’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse vingerafdrukken gedeeld met FBI»?1
Ja, dit betreft het Preventing and combatting serious crime-verdrag (PCSC-verdrag) op basis waarvan Nederland en de Verenigde Staten vingerafdrukken kunnen delen ten behoeve van de opsporing en vervolging2. Het gaat hierbij om de databank van de politie (HAVANK) met afdrukken van verdachten, veroordeelden, overleden slachtoffers van misdrijven en onbekende verdachten.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse databank met vingerafdrukken in 2011 is vernietigd? Hoe werd deze databank voor 2011 gebruikt? Welke gevolgen heeft het verdwijnen van dit systeem gehad in de praktijk?
Het artikel stelt ten onrechte dat er in 2011 een landelijke databank met vingerafdrukken is vernietigd. Met de Rijkswet van 11 juni 2009 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie zou de ontwikkeling van een centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie geregeld worden. Deze wet is echter nooit in werking getreden. Na een discussie met de Tweede Kamer over de centrale opslag van vingerafdrukken besloot de Minister van BZK in 2011 af te zien van de centrale opslag van vingerafdrukken3. Er is derhalve nooit een centrale databank ingevoerd waarin de vingerafdrukken zijn opgeslagen die werden opgenomen bij het aanvragen van een paspoort en identiteitskaart. De afbeeldingen van vingerafdrukken die decentraal bij de gemeenten werden opgeslagen in de Reisdocument aanvraag en archief stations (RAAS) zijn vernietigd. Uw kamer is hierover op diverse momenten ingelicht.
Waarvoor worden de vingerafdrukken gebruikt in het systeem van het nieuwe paspoort en de identiteitskaart? Met wie worden deze vingerafdrukken gedeeld? Wat is de verhouding tot de Europese verordening biometrie op identiteitskaarten?
Vingerafdrukken worden nu alleen voor het paspoort opgenomen. De vingerafdrukken worden na een aanvraag tijdelijk en decentraal bij de uitgevende instantie in het Reisdocumenten Aanvraag en Archiefstation (RAAS) bewaard. Nadat het aangevraagde paspoort aan de aanvrager is uitgereikt, worden deze vingerafdrukken gewist. Deze vingerafdrukken worden niet aan derden verstrekt. Nadat de vingerafdrukken uit het RAAS zijn gewist, zijn de vingerafdrukken alleen nog versleuteld te vinden in de chip van het paspoort zelf.
Uit de implementatiebesluiten4 bij de EU-verordening voor het biometrisch paspoort5 volgt dat lidstaten elkaar bilateraal toestemming verschaffen de vingerafdrukken op de chip te ontsleutelen en uit te lezen ter ondersteuning van identificatie bij grenspassage. Over de voortgang van dit proces heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd6.
De onderhandelingen over een nieuwe EU-verordening7 over technische eisen aan identiteitskaarten zijn op dit moment gaande. De onderhandeling bevindt zich in de triloogfase. In het onderhandelingsmandaat van de Raad is de verplichting opgenomen voor lidstaten om elkaar bilateraal toestemming te verlenen om voor identiteitsverificatie de vingerafdrukken uit het reisdocument uit te lezen. In dit onderhandelingsmandaat is expliciet opgenomen dat de Verordening geen rechtsgrondslag biedt voor de centrale opslag of het delen van vingerafdrukken. Indien Lidstaten hier, op grond van nationale wetgeving toe overgaan, is de Europese databeschermingswetgeving van toepassing. In het onderhandelingsmandaat van het Europees parlement zijn overwegingen opgenomen die stellen dat biometrie enkel kan worden verzameld ten behoeve van de opslag op de chip van de ID-kaart en dat data die worden verzameld in het kader van deze Verordening niet dienen te worden opgeslagen in nationale databanken.
In hoeverre is er gekeken naar de veranderingen in het vingerafdruksysteem in 2004 bij het maken van het nieuwe vingerafdruksysteem, zoals benoemd in het in vraag 1 bedoelde artikel? Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten in vergelijking met het systeem uit 2004 op het niveau van de vingerafdruk?
In 2004 is Nederland door een Europese verordening verplicht een chip in het paspoort op te nemen8. Deze bevatte enkel de gezichtsopname als biometrisch kenmerk. In 2009 is Nederland begonnen vingerafdrukken op het paspoort op te slaan. Voor het reisdocumentenstelsel wordt niet gewerkt aan een nieuw vingerafdruksysteem.
Hoe beoordeelt u de in het artikel gedane oproep dat er weer een database moet komen van Nederlandse vingerafdrukken?
Ik ben er mee bekend dat de identificatie van Nederlanders bij rampen moeizamer verloopt dan van mensen uit een land met een centrale biometrische database. Mijn verantwoordelijkheid is het reisdocumentenstelsel en het opnemen van de vingerafdrukken ten behoeve van het reisdocument is aan doelbinding onderhevig. Onder die verantwoordelijkheid en binnen die doelbinding kan ik geen centrale database opzetten ten behoeve van identificatie van Nederlanders bij rampen.
Wat is de meerwaarde van een systeem waarin de op paspoort en identiteitskaart geregistreerde vingerafdrukken ook in een database worden opgenomen? Wat zijn de voor- en nadelen op nationaal en internationaal niveau van een database met vingerafdrukken? Wat is de meerwaarde in het kader van opsporing en vervolging van strafbare feiten?
De voordelen van een centrale registratie voor reisdocumenten zijn al eerder met de Kamer gedeeld9. De voordelen van een centrale biometrische database, in het geval dat de data alleen gebruikt worden ten behoeve van reisdocumenten, zijn als volgt:
Destijds is afgezien van de centrale opslag van vingerafdrukken vanwege zorgen over privacy, de veiligheid van een centrale database en function creep.10
Biometrische data die afgegeven zijn ten behoeve van het paspoort kunnen niet gebruikt worden voor opsporingsdoeleinden.
Zijn er in Europa landen die, net als in de VS, vingerafdrukken in een database registreren? Zo ja, om welke landen gaat het?
De database van de Verenigde Staten waaraan het artikel refereert betreft de registratie van mensen die het land betreden of passeren en niet de Amerikaanse nationaliteit bezitten. Dit gebeurt in Europa ook. Ik heb daarvan geen recent overzicht, maar eerder is uw Kamer gemeld11 dat diverse Europese landen een database hebben met vingerafdrukken, afgenomen ten behoeve van het paspoort. Dit betreft Bulgarije, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Oostenrijk, Portugal en Spanje.
Wat zijn van het bovenstaande de mogelijke gevolgen voor de Paspoortwet?
De bepalingen van de Paspoortwet met betrekking op een centrale reisdocumentenadministratie zoals geregeld met de Rijkswet van 11 juni 2009 (zie vraag 2) zijn niet in werking getreden. Indien vingerafdrukken centraal zouden moeten worden opgeslagen ten behoeve van het reisdocumentenstelsel, zouden de Paspoortwet en onderliggende regelgeving moeten worden aangepast.
Het bericht ‘Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan’ |
|
Paul Smeulders (GL), Erik Ronnes (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Huurcommissie kan stroom aan klachten niet aan»?1
Ja.
Hoeveel klachten heeft de Huurcommissie tot nu toe dit jaar ontvangen en hoeveel verwacht de Huurcommissie nog te ontvangen?
De instroom van geschillen vertoonde de laatste jaren een dalende trend. Gelet hierop had de Huurcommissie zich voorbereid op ca. 6.500 geschillen in 2018. De instroom is opgelopen tot ca. 10.000 verzoeken.
Hoe verklaart u de toename van het aantal geschillen? In hoeveel procent van de gevallen is de huurder terecht naar de Huurcommissie gestapt?
Er is geen specifieke oorzaak aan te wijzen voor de hogere instroom van verzoeken in 2018. De instroom van geschillen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals door macro-economische factoren (de conjunctuur, de hoogte van de inflatie en daarmee de hoogte van de toegestane huurverhoging) en de keuze van de huurder of verhuurder om het conflict bij de Huurcommissie te beslechten. Ook heeft de Huurcommissie zich de laatste twee jaar actief ingezet op voorlichting aan huurders en verhuurders. Zo werkt zij mee aan de campagne van het Ministerie van BZK «Wegwijs met je huurprijs» om huurders meer inzicht te geven in de regels rond de huurprijs van een woonruimte.
Het jaarverslag (2017) van de Huurcommissie laat zien dat de huurder in dat jaar in 60% van de geschillen in het gelijk is gesteld.
Valt de toename van het aantal geschillen mede te wijten aan verhuurders die steeds agressiever huren verhogen en steeds slechter onderhoud plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang duurt de behandeling van een klacht gemiddeld? Is de berichtgeving juist dat de behandeling van een klacht soms wel anderhalf jaar duurt? Deelt u de mening dat een dermate lange behandeltermijn onacceptabel is?
De Huurcommissie geeft in haar jaarverslag (2017) aan dat de doorlooptijd in de praktijk uiteenloopt van twee maanden tot incidenteel een jaar. De behandeltermijn is afhankelijk van meerdere factoren. Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 7, 9 en 10, waarin ook wordt stil gestaan bij de modernisering van de dienstverlening van de Huurcommissie. Deze moderne dienstverlening biedt meer mogelijkheden voor de Huurcommissie om samen met huurder en verhuurder tot een snellere zaakbehandeling te komen. Een huurder die belang heeft bij een korte doorlooptijd doet er goed aan om het verzoek digitaal in te dienen, de leges snel te betalen en daarna vlot mee te werken aan het compleet maken van het dossier, het onderzoek in de woning en aan het plannen van de zitting.
Is er een oorzakelijk verband met het in januari jongstleden behandelde wetsvoorstel dat de Huurcommissie moet moderniseren?
Nee. Dit wetsvoorstel is pas per 1 januari 2019 in werking getreden, dus de effecten ervan moeten nog blijken. Het wetsvoorstel beoogt onder meer de positie van de Huurcommissie verder te verstevigen door haar taken uit te breiden en haar dienstverlening beter af te stemmen op de omstandigheden bij het geschil. Zoals het starten met bemiddelen. Ook bevat het voorstel nog een aantal aanpassingen die als doel hebben de governance te moderniseren. Zoals de benoemingsprocedure voor de onafhankelijke leden van de Raad van Advies en zittingsleden.
Wat zijn de gevolgen van een te lange behandeltermijn? Hoe wordt gestimuleerd dat de wettelijke termijnen niet worden overschreden?
Het gevolg van een langere behandeltermijn is dat huurder en verhuurder langer moeten wachten op duidelijkheid over hun geschil en de oplossingsrichting. Dat kan de onderlinge verstandhouding negatief beïnvloeden. Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans. De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
Hoeveel geschillen die aan de Huurcommissie voorgelegd hadden kunnen worden, zijn inmiddels (door de enorme wachttijden) voorgelegd aan de Kantonrechter?
Dat is mij niet bekend. De Huurcommissie ontvangt geen gegevens over gerechtelijke procedures bij de rechter.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie toegankelijk blijft en de behandeling van klachten binnen de wettelijke termijn afgerond wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een toegankelijke Huurcommissie, die tijdig uitspraken doet, essentieel is om huurders te beschermen tegen oneerlijke praktijken van malafide verhuurders?
Zie antwoord vraag 7.
Wat moet een huurder doen die geconfronteerd wordt met een te hoge huur maar niet anderhalf jaar kan wachten op een uitspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Het mislukken van een pensioenakkoord |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Echt verdrietig over mislukken pensioenakkoord»?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet en werkgevers bereid waren de koppeling tussen de levensverwachting en de AOW-leeftijd los te koppelen? Klopt het dat het voorliggende voorstel eruit bestond dat een jaar extra levensverwachting zou worden vertaald in zes tot acht maanden later pensioen? Kwam deze garantie, van het loslaten van de koppeling, ook daadwerkelijk zwart op wit in het akkoord te staan? Welke rol zou dan de voorgestelde commissie, die hierover zou adviseren, hebben?
Binnen het totaalpakket van maatregelen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel heeft het kabinet met sociale partners ook gesproken over de vormgeving van de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting op lange termijn. Onderdeel van het akkoord was de afspraak dat een externe commissie zou gaan onderzoeken hoe de levensverwachting zich zal ontwikkelen, en wat op lange termijn vanuit gezondheid en betaalbaarheid een redelijke verhouding zou zijn tussen de duur van het werkzame leven en de duur van het pensioen. Bij dit onderzoek zouden verschillende varianten voor de koppeling tussen de ontwikkeling van de levensverwachting en de AOW- en pensioenrichtleeftijd worden uitgewerkt, alsmede alternatieven voor de inpassing van die varianten in houdbare overheidsfinanciën. Het volgende kabinet zou dan op basis van het advies van de commissie een besluit kunnen nemen.
Is het waar dat door deze koppeling, ingaande pas vanaf 2024, direct effect zou hebben op houdbaarheid? Zou dit dan daadwerkelijk «een plek op het strafbankje van de EU» opleveren?
Het houdbaarheidssaldo is een maatstaf voor de overheidsfinanciën op de lange termijn. Het loslaten van de koppeling tussen AOW-leeftijd en levensverwachting zorgt in de toekomst voor een lagere structurele werkgelegenheid, hogere overheidsuitgaven en lagere premie-inkomsten. Ook als die effecten pas in de toekomst optreden, werken ze nu al (negatief) door in het houdbaarheidssaldo. Het is goed gebruik, en in lijn met de uitgangspunten van het begrotingsbeleid, deze negatieve gevolgen op te vangen door dekkingsmaatregelen te nemen en de rekening niet door te schuiven naar toekomstige generaties. De Europese begrotingsregels kijken met name naar het EMU-saldo, de staatsschuld en het structurele saldo. De hogere uitgaven en lagere inkomsten zouden – zonder compenserende maatregelen – na 2024 het EMU-saldo en het structurele EMU-saldo verslechteren, elementen waarop binnen het stabiliteits- en groeipact van de Europese Unie wordt gestuurd.
Klopt het dat de RVU-heffing in de laatste drie jaar voor uittreding gehalveerd zou worden en het laatste jaar voor uittreding een boete van nul zou gelden?
Het kabinet heeft zich bij de gesprekken met de sociale partners bereid getoond om als onderdeel van een totaalpakket van afspraken over de vernieuwing van het pensioenstelsel ook afspraken te maken over onderwerpen die raken aan duurzame inzetbaarheid van (oudere) werkenden. Duurzame inzetbaarheid gaat over het investeren in werknemers, maar raakt ook aan de mogelijkheden voor deeltijdpensioen en vroegpensioen. De RVU-heffing is een van de instrumenten die daarbij een rol speelt. Verlaging van de RVU-heffing in de laatste jaren voor de AOW-leeftijd maakte zodoende onderdeel uit van het totaalpakket. Daarbij zijn in de onderhandelingen meerdere varianten besproken. Als ultieme stap heeft de onderhandelaarsdelegatie – onder voorbehoud van afstemming binnen het kabinet en als onderdeel van het totaalpakket – aangeboden de RVU-heffing te laten vervallen voor personen in het laatste jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarbij zou de boete twee jaar voor uittreding gehalveerd worden. Helaas is het echter niet gelukt tot overeenstemming gekomen over een totaalpakket.
Klopt het dat zzp’ers financieel ondersteund zouden gaan worden bij het opbouwen van een pensioen? Wat is de reden om dit alleen vrijwillig te doen en niet gewoonweg te verplichten? Zou de dekking van deze financiële ondersteuning, zoals VNO-NCW-voorzitter De Boer aangeeft, voor een deel gefinancierd worden uit bestaande werkgeverssubsidies? Waaruit zou de bekostiging nog verder bestaan?
Er zijn verschillende mogelijkheden om de pensioenopbouw van zelfstandigen te verbeteren. Het afschaffen van de doorsneesystematiek, zoals in het regeerakkoord is benoemd, maakt het pensioenstelsel beter toegerust op de mogelijkheid dat zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten of aangesloten blijven. Daarnaast is het mogelijk om te kijken of zelfstandigen makkelijker kunnen toetreden tot de tweede pijler via bijvoorbeeld het oprichten van een speciaal fonds voor zelfstandigen (bijvoorbeeld een APF of PPI). Voor een verplichte pensioenopbouw van zelfstandigen is onvoldoende politieke steun. Wanneer meer zelfstandigen pensioen zullen gaan opbouwen heeft dat ook budgettaire gevolgen, die onderdeel waren van het totaalpakket.
Het totaalpakket van maatregelen rond de vernieuwing van het pensioenstelsel waarover het kabinet in gesprek was met de sociale partners had een omvang van circa € 7 miljard. Het op de rijksbegroting inpassen van dit pakket aan maatregelen betekent dat er forse incidentele bijstellingen van de uitgaven nodig zouden zijn, vooral in de jaren 2020–2024. Om ongewenst grote effecten te voorkomen en op langere termijn prudent financieel beleid te voeren, was het kabinet bereid de kosten te spreiden over een termijn van 15 jaar. Aangezien het niet is gelukt om binnen een totaalpakket hierover afspraken te maken, is het niet opportuun om verder in te gaan op mogelijke dekkingsmaatregelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat aanstaande dinsdag?
Ja.
Het rapport ‘Last Gasp: The coal companies making Europe sick’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Last Gasp: The coal companies making Europe sick»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding uit dit rapport dat de kolencentrales die in Nederland staan bij elkaar 231 voortijdige doden veroorzaken als gevolg van de luchtvervuiling afkomstig uit deze centrales?
De berekeningen die in dit rapport zijn gemaakt, zijn op een correcte wijze gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en recente gegevens over de emissies van kolencentrales. Het betreffen schattingen van alle vroegtijdige sterfgevallen in Europa als gevolg van de emissies van fijnstof van Nederlandse centrales.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de luchtvervuiling uit deze kolencentrales de maatschappij honderden miljoenen euro’s kost?
De uitstoot van kolencentrales verwaait deels naar het buitenland en de uitstoot van buitenlandse centrales verwaait deels naar Nederland. Gelet daarop kan het effect van de luchtvervuiling van Nederlandse kolencentrales niet precies worden bepaald, voor zover het de Nederlandse economie betreft. Dat het de maatschappij als geheel geld kost, is echter aannemelijk. Een van de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport is om voor 2030 te stoppen met kolen voor elektriciteitsproductie. Op vrijdag 18 mei 2018 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat namens het kabinet een brief naar uw Kamer gestuurd hierover. In deze brief is een wettelijk verbod op het gebruik van kolen voor de elektriciteitsproductie aangekondigd. Het wetsvoorstel ziet toe op de uitfasering van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie met een overgangsperiode tot uiterlijk 31 december 2029, in lijn met het voornemen uit het regeerakkoord. Met dit wetsvoorstel wordt al invulling gegeven aan de belangrijkste aanbeveling uit het rapport. Het kabinet streeft naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, om zo te komen tot een vermindering van gezondheidsrisico’s door luchtverontreiniging. We werken daarmee toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie – conform het advies van de Gezondheidsraad (Bijlage bij kamerstuk 30 175, nr. 292). Het kabinet zal in 2019 het Schone Lucht Akkoord aan de Tweede Kamer aanbieden.
Deelt u de mening dat deze schadelijke gevolgen van kolencentrales het nog eens goed duidelijk maken dat alle kolencentrales zo snel mogelijk gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet in alle opzichten beter om de twee oudste Nederlandse kolencentrales uiterlijk in 2020 te sluiten, gezien de negatieve effecten op de volksgezondheid maar ook de maatschappelijke kosten en het klimaatdoel wat voortkomt uit het Urgendavonnis? Zo nee, waarom niet? Zijn er nog redenen te bedenken om hier niet op aan te sturen?
Het aangekondigde wetsvoorstel verbod op kolen ziet toe op het uitfaseren van kolen voor elektriciteitsproductie. De twee oudste kolencentrales wordt hiermee een overgangsperiode tot 31 december 2024 geboden en de drie nieuwste tot 31 december 2029. In 2017 is uw Kamer reeds geïnformeerd dat, indien 25% CO2-reductie in 2020 (klimaatdoel Urgenda-vonnis) gehaald moet worden en de maatregelen uit het energieakkoord hiervoor onvoldoende effect hebben, het sluiten van een kolencentrale die geen biomassa bijstookt in beeld komt (Kamerstuk 32 813, 144).
Worden deze luchtvervuiling en maatregelen om deze vervuiling terug te dringen ook betrokken in het Schone Lucht Akkoord? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord wordt rekening gehouden met de emissies van elektriciteits- en warmteopwekking en de impact op de gezondheid van de mensen in Nederland.
Gaat u de bedrijven die genoemd worden in het rapport aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot luchtvervuiling? Welke activiteiten onderneemt de Duitse overheid om RWE, de grootste vervuiler in het rapport en de eigenaar van twee kolencentrales in Nederland, aan te spreken op zijn gedrag? Bent u bereid de Duitse overheid in dat verband aan te sporen?
In lijn met de afspraak in het regeerakkoord dat Nederland ernaar streeft om zoveel mogelijk samen met buurlanden op te trekken in de klimaatambities, heeft Nederland de dialoog met Duitsland, zowel ambtelijk als politiek, het afgelopen jaar geïntensiveerd. Nederland heeft daarbij het belang van een gezamenlijke introductie van een CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking en de gezamenlijke uitfasering van kolencentrales meermaals benadrukt en erop aangedrongen de dialoog hierover in 2019 te verdiepen. Dat zal komend jaar onder meer in het kader van de consultatieverplichting van de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen gaan plaatsvinden.
Wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken meer onderzoek te laten doen naar de gezondheidseffecten van kolencentrales zodat preciezer in kaart kan worden gebracht wat de gevolgen van kolencentrales zijn op de volksgezondheid, zowel van kolencentrales in Nederland als kolencentrales die zich vlak over de grens bevinden? Zo nee, waarom niet?
In de berekeningen van de luchtkwaliteit in Nederland worden de emissies van de Nederlandse kolencentrales betrokken. Daarnaast worden ook emissies uit het buitenland gemodelleerd. De Ministeries I&W, EZK en VWS zien daarom geen noodzaak aanvullend onderzoek te laten doen.
Het bericht ‘53 steden tekenen intentieverklaring Regenboogbeleid’ |
|
Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «53 steden tekenen intentieverklaring Regenboogbeleid»?1
Ja.
Deelt u het beeld uit de evaluatie van 2017 dat de gemeenten die niet in de samenwerking meedoen, weinig tot geen specifiek LHBT-beleid of inclusiebeleid voeren? Deelt u tevens het beeld uit de evaluatie van 2017 dat de politieke aandacht voor LHBT-beleid bij gemeenten die wel meedoen, juist toeneemt?2
In de evaluatie van 2017 zijn negen niet-regenboogsteden ondervraagd over hun beleid. Die gemeenten bleken geen specifiek lhbt-emancipatiebeleid te voeren. Door de beperkte omvang van de steekproef kunnen echter geen conclusies getrokken worden voor alle niet-regenboogsteden. Het valt niet uit te sluiten dat er gemeenten zijn die wél actief beleid voeren zonder Regenbooggemeente te zijn, en/of waarmee ik geen intentieverklaring heb getekend omdat deze niet tot de G50 behoren.
Politieke aandacht en de wens Regenbooggemeente te zijn gaan doorgaans hand in hand. Als (de sociale veiligheid van) lhbt-personen en lhbt-beleid hoog op de politieke agenda staat, zal een gemeente een actieve Regenbooggemeente willen zijn. Een al actieve Regenbooggemeente zal waarschijnlijk lhbt-beleid hoog op de politieke agenda weten te houden.
Welk aandeel van de in totaal 355 gemeenten heeft op enig moment de intentieverklaring Regenboogbeleid getekend?
Oogmerk is dat naast de gemeenten die al een intentieverklaring hebben getekend álle G50-gemeenten zich committeren. In totaal hebben tot op heden 58 gemeenten op enig moment een intentieverklaring getekend.
Is het voor gemeenten die nog niet meedoen mogelijk om zich gedurende de periode tot 2022 nog aan te sluiten? Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn dat zo veel mogelijk gemeenten zich aansluiten?
Gegeven de beperkte financiële middelen heb ik er voor gekozen mij primair te richten op samenwerking met de G50. De G50 gemeenten hebben een groot bereik.
Het staat gemeenten daarnaast vrij zichzelf tot Regenbooggemeente uit te roepen, lokaal lhbt-beleid te voeren en daartoe een intentieverklaring te tekenen. Gemeenten dienen daarvoor zelf middelen vrij te maken. Vanzelfsprekend juich ik het toe wanneer gemeenten met inzet van eigen middelen zelf lokaal lhbt-beleid ontwikkelen en een intentieverklaring tekenen.
Weet u wat de redenen zijn voor gemeenten om niet mee te doen? Tegen welke belemmeringen of knelpunten lopen zij aan en hoe zijn die op te lossen?
Het is aan de Colleges van burgemeester en Wethouders zelf om te besluiten of zij in hun gemeente aandacht willen besteden aan lhbt-beleid door middel van deze Regenboogaanpak. Daarbij is het noodzakelijk dat gemeenten middelen vrij maken om het beleid uit te kunnen voeren.
Bent u bereid om gemeenten die nog niet mee doen, te wijzen op de mogelijkheid om mee te doen aan de intentieverklaring? Bent u tevens bereid de voordelen van deelname onder de aandacht te brengen?
Gemeenten kunnen zelf doelstellingen formuleren op lokaal lhbt-beleid en kunnen zich daarmee ook Regenbooggemeente noemen en dat desgewenst vastleggen in een intentieverklaring. Gemeenten met de ambitie om lhbt-beleid te ontwikkelen, kunnen daarnaast samenwerken met Regenbooggemeenten uit de regio. Op die manier kunnen zij ervaringen uitwisselen en samen optrekken in regionale projecten en activiteiten. Ook kunnen gemeenten de samenwerking opzoeken in de provincie.
Iedere gemeente kan voor het lhbt-beleid gebruik maken van de Regenbooggids voor gemeenten en de handreikingen lhbt-beleid van Movisie. De Regenbooggids en de handreikingen bieden handvatten en een stappenplan waarmee een gemeente lokaal lhbt-beleid kan ontwikkelen, in samenwerking met lokale partners. Pink Link, de digitale nieuwsbrief van Movisie voor beleidsmakers en belangenbehartigers, biedt nieuws en informatie over landelijk en lokaal lhbt-beleid.
Wat zijn de opbrengsten van de meest recente landelijke bijeenkomst waarbij Regenboogsteden ervaringen uitwisselden?
Jaarlijks organiseert Movisie een landelijke conferentie met specifieke inhoudelijke thema’s gericht op gemeenten met lokaal lhbt-beleid en op lokale samenwerkingspartners en uitvoerders. Tijdens workshops en presentaties kunnen gemeenten en de lokale samenwerkingspartners kennis op doen in workshops, ideeën uitwisselen en met elkaar netwerken.
De deelnemers van de landelijke bijeenkomst op 8 december 2017 hebben best practices gedeeld en hebben kennis gemaakt met de door mij gefinancierde allianties voor lhbt-beleid. Deze bijeenkomst stond in het teken van 10 jaar lokaal lhbt-beleid met de Regenboogsteden.
Het bericht ‘Nederlandse wachtlijst geestelijke hulp telt in totaal 88.500 mensen’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van NOS op 3 over de wachtlijsten in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), kloppen deze cijfers en wat is hierop uw reactie dat nu 88.500 mensen aan hun lot worden overgelaten?1
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van NOS op 3. In dit onderzoek wordt gemeld dat er op dit moment 88.500 mensen op een ggz-wachtlijst staan. Dit getal is berekend door Vektis. Vektis heeft de gemiddelde wachttijd per hoofddiagnosegroep (peildatum 2018) vermenigvuldigd met de instroom patiënten per week per hoofddiagnosegroep (gebaseerd op de totale patiënteninstroom in 2016 gedeeld door 52 weken). Dat betekent ten eerste dat het getal indicatief is: de gehanteerde patiënteninstroom is gedateerd en de berekenwijze gaat voorbij aan fluctueringen in deze instroom door het jaar heen. Ten tweede gaat het om een totaal aantal wachtenden: van patiënten die 1 dag moeten wachten tot patiënten waarbij de Treeknorm wordt overschreden. De NOS haalt ter illustratie de generalistische basis-ggz aan, waar ongeveer een derde van het genoemde aantal op de wachtlijst staat. Uit de meest recente rapportage van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) (Vergaderjaar 2017–2018, Kamerstuk 25 424, nr. 423) weten we dat de gemiddelde wachttijd in de generalistische basis-ggz ruim binnen de Treeknormen valt.
Tegelijkertijd mogen al deze nuanceringen niet leiden tot bagatellisering van de problematiek van de wachttijden in de ggz. We weten dat de wachttijden voor psychische zorg lang zijn, zeker voor bepaalde hoofddiagnosegroepen. Ik vind het dan ook heel belangrijk dat deze wachttijden worden aangepakt.
Deelt u de mening dat het voor mensen, hun omgeving en de samenleving zeer ongewenst is wanneer de juiste psychische zorg niet tijdig wordt gegeven? Zo ja, wat is uw oordeel over het feit dat de wachttijden in de afgelopen maanden alleen maar zijn opgelopen en wat gaat u er aan doen?
Ik deel de mening dat psychische zorg op tijd geleverd moet worden, binnen de daarvoor gestelde Treeknormen. In juli heb ik van de NZa voor het laatst een tussenstand van de wachttijden ontvangen, deze rapportage heb ik uw Kamer toegezonden. Tegelijkertijd heb ik u geïnformeerd over de reeds ondernomen acties en het nieuwe actieplan dat partijen hebben gelanceerd (bijlage bij eerdergenoemd Kamerstuk). Ik zou nu nog geen conclusies willen trekken over de ontwikkelingen in de afgelopen maanden.
De volgende tussenstand van de NZa, die ook gebaseerd is op Vektis-cijfers, verwacht ik voor het einde van dit jaar. Daarnaast heb ik heb veldpartijen gevraagd mij een update van de stand van het actieplan te geven. Op basis van deze stukken zal ik uw Kamer voor het einde van dit jaar nader informeren.
Kunt u de 88.500 wachtende specificeren per psychisch aandoening? Zo ja, over welke wachttijden bij psychische problemen maakt u zich de grootste zorgen en wilt u de regionale verschillen in beeld brengen? Zo nee, waarom niet en op welke wijze probeert u dan grip te krijgen op deze problemen?
Voor het einde van het jaar ontvang ik van de NZa een nieuwe tussenstand van de wachttijden. Deze tussenstand zal, net als de vorige, laten zien welke hoofddiagnosegroepen op dit moment gemiddeld de langste wachttijden kennen en daarmee extra aandacht vragen in de aanpak. Het is bekend dat de omvang en aard van de wachttijdproblematiek verschilt van regio tot regio. Om die reden wordt de problematiek via de regionale taskforces op regionaal niveau geanalyseerd en aangepakt.
Wat vindt u van het feit dat er op dit moment grote regionale verschillen zijn in de mate waarop je kunt rekenen op goede en tijdige GGZ-zorg? Wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat ondanks de verplichting per 1 januari 2018 om de wachttijden aan Vektis aan te leveren, slechts 73% van de GGZ-instellingen en 77% van de vrijgevestigden dit niet heeft gedaan (stand 4 oktober 2018)? Wat is uw oordeel over GGZ-aanbieders die hun wachttijden niet aanleveren, wat gaat u hier aan doen en wanneer gaat elke GGZ-aanbieder leveren?
Voor het bepalen van het aanleverpercentage is het belangrijk uit te gaan van de stand van zaken op de 10e van een maand omdat dat het moment is waarop aanbieders hun informatie uiterlijk moeten aanleveren (de vraag gaat uit van de stand van zaken op 4 in plaats van 10 oktober). Verder is belangrijk om bij het vaststellen van het percentage alleen die aanbieders in ogenschouw te nemen die daadwerkelijk verplicht zijn informatie aan te leveren.
De NZa stelt, op basis van een recent geactualiseerd overzicht van instellingen met een aanleverplicht, vast dat in oktober 94% van de instellingen voldeed aan de aanleverplicht. Bij vrijgevestigde aanbieders was dit percentage aanmerkelijk lager, namelijk 78%. Daarbij moet worden opgemerkt dat onder vrijgevestigde aanbieders die geen informatie aanleverden, ook nog aanbieders zijn op wie de aanleverplicht niet van toepassing is, bijvoorbeeld omdat zij geen of te weinig zorg leveren onder de Zorgverzekeringswet, of omdat zij alleen als zzp’er werkzaam zijn in een instelling.
Om de aanleverpercentages te doen toenemen, heeft de NZa diverse acties uitgevoerd. Allereerst zijn tussen januari en juni diverse herinneringsbrieven en een informatiepakket naar zowel vrijgevestigde ggz-aanbieders als instellingen verstuurd. In die periode is ook telefonisch contact opgenomen met een deel van de instellingen. Daarnaast heeft de NZa in april/mei een online onderzoek gedaan naar de redenen voor ggz-aanbieders om wel of niet hun wachttijdinformatie aan te leveren. Een van de barrières die werd gevonden in dit onderzoek was het format waarin moest worden aangeleverd. Dit is aangepast.
Bij de instellingen die ten onrechte niet aanleverden, heeft de NZa verschillende handhavende acties uitgevoerd:
Voor de groep vrijgevestigde aanbieders geldt dat de NZa momenteel alleen herinneringen verstuurt aan aanbieders die niet aanleveren, en nog niet overgaat tot daadwerkelijke handhaving. Belangrijke reden hiervoor is dat vrijgevestigden aangeven dat de rekenmethodiek zoals voorgeschreven in de Transparantieregeling, voor hen lastig uitvoerbaar is. De Transparantieregeling wordt momenteel geëvalueerd. Daarnaast werkt de NZa aan een handhavingsplan voor deze doelgroep.
Met de huidige aanleverpercentages is het in elk geval mogelijk een voldoende representatief beeld van de gemiddelde wachttijden per hoofddiagnosegroep te maken. Ik vind het desondanks belangrijk dat elke ggz-aanbieder, zowel (grote) instelling als vrijgevestigde aanbieders, informatie aanlevert over de wachttijden. Goede wachttijdinformatie op aanbiedersniveau, onder andere via kiezenindeggz.nl helpt patiënten en verwijzers bij het zoeken naar een passende behandelplek en zorgverzekeraars bij hun wachtlijstbemiddeling.
De uitvoering van en handhaving op de Transparantieregeling, waaruit de aanleverplicht bij Vektis voortvloeit, is onderdeel van het takenpakket van de NZa. De inspectie onderneemt hier dan ook geen actie op. Wel kijkt de inspectie in haar toezicht onder andere naar de manier waarop een instelling communiceert over actuele wachttijden en zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar op haar website.
Bent u ook diep teleurgesteld in het feit dat in een periode van juni tot 4 oktober 2018 het aantal GGZ-instellingen dat wachttijdinformatie heeft aangeleverd slechts is gestegen van 66% naar 73% en het aantal vrijgevestigden gelijk is gebleven op 77%? Kunt u een overzicht geven van de acties die door u, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zijn ondernomen in de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het effect dat één op de vijf GGZ-aanbieders de wachttijdinformatie nog niet aanlevert voor de compleetheid van de site www.kiezenindeggz.nl? Wat gaat u er aan doen om op korte termijn een landelijk dekkend overzicht te kunnen geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u uitvoering geven aan de breed gesteunde motie De Lange/Van den Berg (25 424, nr. 412) die oproept om de Kamer voor 1 september te informeren over «het aantal GGZ-aanbieders dat nog geen wachttijdinformatie aan Vektis heeft aangeleverd en deze aanbieders openbaar te maken»?
In mijn brief van 17 juli 2018 (Vergaderjaar 2017–2018, Kamerstuk 25 424, nr. 423) heb ik aangegeven dat de NZa voor 1 september 2018 de namen van instellingen zou publiceren die na het ontvangen van een aanwijzing in de zomer alsnog geen wachttijdinformatie aanleverden. Uiteindelijk gold dit voor geen enkele instelling en daarom zijn er ook geen namen gepubliceerd.
Voor vrijgevestigde aanbieders is het ingewikkelder: het aantal aanbieders is vele malen groter en de lijst met het totaal aantal vrijgevestigde aanbieders bevat veel aanbieders die geen aanleverplicht hebben. Door niet-aanleverende vrijgevestigde aanbieders te benaderen, is het aanleverpercentage tussen juli en oktober gestegen van 71% naar 78%. Op dit moment is de NZa bezig met de evaluatie van de Transparantieregeling, die ertoe kan leiden dat de regeling wordt aangepast waardoor deze beter aansluit bij de vrijgevestigden zodat zij makkelijker en daardoor ook vaker zullen aanleveren. De NZa heeft mij toegezegd vanaf december ook aanwijzingen te gaan geven aan vrijgevestigden, zonodig gevolgd door publicatie van de namen.
Hoeveel namen van GGZ-aanbieders zijn inmiddels gepubliceerd op de site van de Nederlandse Zorgautoriteit en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet en wat is de reden waarom dit nog niet is gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Op welk moment gaan de wachttijden binnen de GGZ weer binnen de Treek-norm vallen? Bent u bereid om hier een concrete datum aan te koppelen? Zo ja, wat is die datum? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van wachttijden staat bij iedereen hoog op de agenda: bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders en ook bij mij. De oorspronkelijke deadline heeft daarbij geholpen. Ik ben geen voorstander van het stellen van een nieuwe deadline, omdat het lastig is een deadline te bepalen die zowel stimulerend als voldoende realistisch is. Het gaat erom de wachttijden zo snel mogelijk én structureel terug te brengen tot onder de Treeknormen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over de GGZ op 6 december 2018?
Ja.
Het bericht Saudi Arabia Allegedly Tortured Women’s Rights Activists Before Khashoggi Murder |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Saudi Arabia Allegedly Tortured Women’s Rights Activists Before Khashoggi Murder»?1
Ja.
Is het u bekend dat er acht vrouwelijke mensenrechtenactivisten op deze wijze gevangen gezet zijn in Saoedi Arabië omdat zij gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting? En zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met de arrestatie van vrouwelijke activisten in Saoedi-Arabië, zoals aangeven in antwoorden op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nummers 2419, 2895, 3228 en 3229). De berichten over de mogelijke martelingen van deze activisten zoals gerapporteerd door Amnesty International en Human Rights Watch zijn ronduit ernstig. Saoedi-Arabië zelf heeft de beschuldigingen officieel ontkend. Deze laatste berichten zijn echter een verdere reden voor Saoedi-Arabië om te zorgen dat de rechten van deze vrouwelijke activisten niet geschonden worden.
Heeft u contact opgenomen met Amnesty International en/of Human Rights Watch om meer informatie te krijgen over de omstandigheden waaronder zij gevangen zitten? En zo ja, wat gaat u doen met deze informatie? En zo nee, waarom niet?
Nederland staat met verschillende landen en organisaties in contact over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië. De Nederlandse zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië worden zowel via politieke kanalen als op (hoog)ambtelijke niveau aangekaart bij de Saoedische autoriteiten. Nederland heeft, naar aanleiding van de berichtgeving, de Saoedische ambassadeur op 7 december jl. over de zaak gesproken. In dit gesprek zijn de Nederlandse zorgen over deze ernstige berichtgeving gedeeld en het belang benadrukt van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen. Ook is het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat onderstreept, mede in het licht van de geplande hervormingen in het land.
In multilateraal verband heeft Nederland tijdens de recente Universal Public Review van Saoedi-Arabië in de VN-Mensenrechtenraad gesproken over de zorgelijke ontwikkelingen op mensenrechtenvlak. Daarnaast heeft Nederland de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië aangekaart tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van november jl., mede naar aanleiding van de moord op de Saoedische journalist Jamal Khashoggi.
In navolging van de EU-mensenrechtendemarche bij de Saoedische autoriteiten op 8 augustus jl. heeft Nederland met een aantal andere Europese gelijkgezinden gepleit voor het instellen van een formele mensenrechtendialoog tussen de EU en Saoedi-Arabië. In Brussel wordt momenteel in raadskader besproken op welke wijze deze dialoog het beste kan worden vormgegeven.
Op welke wijze gaat u bilateraal, in EU-verband en met andere partners (waaronder Canada) aandacht vragen voor deze vrouwen, om de acties van Saoedi Arabië af te keuren en te verzoeken om vrijlating?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid hier in alle mogelijke gremia aandacht voor te vragen en deze mensenrechtenschendingen te veroordelen? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 4. Nederland zoekt steeds naar de meest effectieve manier om de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië te adresseren en te kunnen verbeteren, zonder ongewenst schade toe te brengen aan individuele zaken. Dat betekent dat, in overleg met gelijkgezinde partners, ook bekeken wordt wanneer en in welke gremia publiekelijk aandacht gevraagd wordt voor berichten van mensenrechtenschendingen.
Wat gaat u doen in reactie op de uitspraak van Michael Page van Human Rights Watch «Any government that tortures women for demanding basic rights should face withering international criticism, not unblinking U.S. and U.K. support»?2 Gaat u bijvoorbeeld contact opnemen met uw Amerikaanse en/of Britse collega om gehoor te geven aan deze oproep? En zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt in breed internationaal kader over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, waaronder ook met het VK en de VS.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ambassade zich inzet voor de vrijlating van deze vrouwen?
De Nederlandse ambassade in Riyad onderhoudt contacten met verschillende organisaties en gelijkgezinde partners over deze zaak, ook om zoveel mogelijk informatie hierover te verzamelen. Die informatie wordt ook meegenomen in gesprekken met de Saoedische autoriteiten over mensenrechten, bijvoorbeeld tijdens EU-demarches zoals uitgevoerd in augustus jl. Het blijft daarbij een uitdaging om in Saoedi-Arabië zelf met en over mensenrechtenverdedigers te spreken, gelet op de risico’s voor de betrokkenen. Nederland maakt samen met partners per geval de afweging welke mate van publieke aandacht het meest effectief is, waarbij de wensen van de betrokkenen zelf, of hun families, leidend zijn.
De brief van de Minister inzake “geen akkoord over vernieuwing pensioenstelsel” |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat grote pensioenfondsen zoals ABP, PFZW, PME en PMT een dekkingsgraad hebben van rond de 100%?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze dekkingsgraad onder de voorwaarden van het conceptakkoord niet zou veranderen?
Deze mening deel ik. De manier waarop de verplichtingen en de bezittingen van een pensioenfonds worden berekend stonden tijdens de besprekingen niet ter discussie. Op basis van objectieve, wetenschappelijke criteria verandert de waarde van zowel bezittingen als verplichtingen immers niet door een ander pensioencontract af te spreken (zie mijn antwoorden op uw vragen over de brief van de president van DNB inzake de rekenrente van 22-11-2018).
Bent u ervan op de hoogte dat deze vier pensioenfondsen 60% van alle gepensioneerden in Nederland vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe de meerderheid van de Nederlandse gepensioneerden indexatie tegemoet kan zien terwijl daarvoor de ruimte nu en in het nieuwe akkoord ontbreekt?
In de besprekingen met de sociale partners binnen de SER is gesproken over een nieuw pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% het kantelpunt zou zijn. Daarboven zou sneller geïndexeerd kunnen worden, daaronder sneller gekort. In het huidige stelsel is de uitkeringsovereenkomst het dominante contract. Dit is gebaseerd op het bieden van nominale zekerheid. In dat stelsel zijn er regels voor (herstel van) buffers, die ervoor zorgen dat die zekerheid geboden wordt. Doordat de fondsen nu – gemiddelde genomen – niet beschikken over de vereiste buffers, kan er de komende jaren naar verwachting beperkt geïndexeerd worden. Fondsen mogen immers pas geleidelijk indexeren vanaf een dekkingsgraad van 110% en pas volledig bij – gemiddeld genomen – een dekkingsgraad van 130%.
Ultimo september bedroeg de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen circa 110%. Voor een gemiddeld fonds betekent dat zij nu niet of beperkt kunnen indexeren, terwijl dit onder de regels van het nieuwe contract wel het geval zou zijn. Uiteraard is dit effect voor een fonds dat een dekkingsgraad heeft net boven de 100% beperkt, maar nog steeds niet nul, zoals onder het huidige contract.
Bent u op de hoogte van het feit dat in het conceptakkoord alle risico’s voor de deelnemers en pensioengerechtigden van een pensioenfonds zijn?
Bij elk pensioencontract geldt dat werkgevers en werknemers gezamenlijk een afspraak moeten maken over de ambitie, de bijbehorende premie en het beleggingsrisico dat acceptabel wordt geacht. Het is bij elk contract van belang dat deze elementen met elkaar in evenwicht zijn en regelmatig worden herijkt.
Is het waar dat bij een lagere dekkingsgraad dan 100% in het conceptakkoord is voorzien in onmiddellijke kortingen?
Ja, maar die kortingen zouden wel gespreid kunnen worden over 10 jaar, waardoor maar 1/10 van een dekkingsgraadtekort als korting bij de deelnemers en pensioengerechtigden terecht zou komen.
Kunt u uitleggen waarom volgens u het perspectief op indexatie verbetert en pensioenkortingen worden voorkomen door dit conceptakkoord, als onmiddellijk moet worden gekort bij een dekkingsgraad van minder dan 100% en als bij meer dan 60% van de gepensioneerden de dekkingsgraad tussen de 100% en 103% ligt?
Volgens de spelregels van het huidige financieel toetsingskader moeten pensioenfondsen een korting doorvoeren om de dekkingsgraad in één keer te herstellen naar het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen als de dekkingsgraad 5 jaar aaneengesloten onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt. Dat is een logisch gevolg van het huidige stelsel dat gebaseerd is op het bieden van nominale zekerheid.
In de besprekingen met de sociale partners binnen de SER is gesproken over een nieuw pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% het kantelpunt zou zijn. Daarboven zou sneller geïndexeerd kunnen worden, daaronder sneller gekort. Zou het tot afspraken zijn gekomen over een dergelijk contract, dan was de vraag valide om in het licht van de overgang en vooruitlopend daarop de huidige kortingsregels te bezien.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over het klappen van het pensioenakkoord?
Ja.
Het bericht dat VGZ-verzekerden niet meer terecht kunnen bij het Zuyderland ziekenhuis. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht »Zuyderland Ziekenhuizen helpen VGZ-verzekerden even niet»1
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en aanbieders om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende bekostiging. Als zij daarbij gebruik maken van een budgetplafond en dat plafond dreigt te worden overschreden, dan kan dit ertoe leiden dat een verzekerde met een electieve zorgvraag niet direct terecht kan bij de aanbieder van zijn keuze (voor acute zorg dienen mensen daarentegen altijd terecht te kunnen bij een zorgaanbieder). In dat geval moet de verzekerde wel binnen de Treeknormen bij een andere zorgaanbieder in de regio terecht kunnen. Het is aan de zorgverzekeraar om dat zeker te stellen, gezien de zorgplicht die deze heeft richting zijn verzekerden. De zorgaanbieder is verplicht zijn patiënten te informeren over een te lange wachttijd en hen attent te maken op de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling bij hun eigen zorgverzekeraar. Er is dus sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de zorg goed te regelen en om het proces voor de betreffende patiënten probleemloos te laten verlopen. Het bericht waar u naar verwijst gaat over de afspraken die Zuyderland en VGZ hebben gemaakt. Ik vind het positief dat zij daarover een gezamenlijke verklaring naar buiten hebben gebracht (zie onder meer https://www.zuyderland.nl/nieuws/wachttijd-van-8-weken-voor-deel-vgz-patienten/).
Bent u met ons van mening dat een patiëntenstop altijd onacceptabel is ongeacht waar men verzekerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen kunt u nemen om ervoor te zorgen dat budgetproblemen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars niet op patiënten worden afgeschoven?
Meningsverschillen tussen zorgverzekeraars en aanbieders over de contractering of de uitvoering van de afspraken zijn niet uit te sluiten. Partijen moeten daar zelf uitkomen en mocht dit niet lukken, kunnen zij zich wenden tot een onafhankelijke geschilleninstantie. Dat is conform de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt in het »Convenant ter instelling van een Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering» uit 2016. En als individuele verzekerden een klacht hebben over de handelwijze van hun zorgverzekeraar in dit soort situaties (bijvoorbeeld als zij in hun ogen niet adequaat bemiddeld worden naar een andere zorgaanbieder), kunnen zij terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. De eerste stap is echter een klacht indienen bij de verzekeraar zelf.
Indien nodig gaat de NZa na welke acties de zorgverzekeraar en zorgaanbieder in kwestie ondernemen om de zorgplicht richting hun verzekerden/patiënten na te komen, en kan de NZa de partijen bij elkaar roepen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de NZa extra maatregelen nemen. Bijvoorbeeld een aanwijzing of uiteindelijk een last onder dwangsom.
Bent u bereid onmiddellijk een einde te maken aan deze patiëntenstop? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars de zorgplicht naleven en grijpt indien nodig in (zie verder mijn antwoord op vraag 3). De NZa heeft mij laten weten dat VGZ voldoende electieve zorg heeft ingekocht elders in de omgeving.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het u beiden in samenspraak de primaire energiefactor hebben gewijzigd naar 1,45?
Ja, dat klopt. Vanaf 2020 zijn de BENG-eisen voor nieuwbouw van toepassing (bijna energie-neutrale gebouwen). Hiervoor is een nieuwe energieprestatie-bepalingsmethode ontwikkeld: NTA 8800. In dat kader heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om advies gevraagd van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de bepaling van de primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit. Dit advies is verwerkt in de NTA 8800.
Klopt het dat hiermee is besloten om voor energieprestatie van elektriciteitsopwekking uit te gaan van de prognose in de Nationale Energieverkenning 2017 voor het jaar 2020? Klopt het dat dit een beleidswijziging is ten opzichte van de aanpak tot nu toe waarbij de PEF wordt gebaseerd op basis van feitelijk gerealiseerde prestaties?
De primaire energiefactor is gebaseerd op het fossiele aandeel van de energieproductie. Als het aandeel hernieuwbare elektriciteit toeneemt, neemt de primaire energiefactor af. De te hanteren PEF is gebaseerd op de steeds meer duurzaam geworden elektriciteitsvoorziening de afgelopen jaren. Deze verduurzaming zal in de komende jaren verder toenemen. Bij de bepaling wordt uitgegaan van de prognose in de NEV 2017 voor het jaar 2020. Op deze wijze wordt in de normstelling zo nauw mogelijk aangesloten bij het moment dat de BENG-eisen zullen ingaan. De verwachting is dat de te hanteren PEF daadwerkelijk is gerealiseerd per 2020.
Kunt u onderbouwen waarom besloten is om de PEF en haar bepalingswijze te veranderen? Staat u achter deze wijziging? Zo ja, waarom?
De invoering van een nieuwe energieprestatiebepalingsmethode en de BENG-eisen maken het mogelijk om deze stap te maken. De waarde van de primaire energiefactor voor elektriciteit van 2,56, zoals toegepast in de huidige energieprestatie-berekeningen, is gebaseerd op de situatie in 1995 en loopt daarmee achter op het werkelijk gerealiseerde rendement op elektriciteitsopwekking. De herziene PEF van 1,45 is vastgesteld op basis van realistische verwachtingen ten aanzien van het aandeel hernieuwbare elektriciteit in 2020. Ook na 2020 zal het aandeel hernieuwbare elektriciteit verder toenemen. Met deze herziening sluit de normering (beter) aan bij de feitelijke situatie op het moment van invoering van de BENG-eisen in 2020. Dit sluit aan bij het kabinetsbesluit dat gericht is op het realiseren van een bijna klimaat-neutrale gebouwde omgeving in 2050.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe PEF van 1,45 zich vertaalt naar een rendement op elektriciteitsopwekking van 69%, terwijl dat nu 39% is gezien de huidige PEF van 2,56? Deelt u de mening dat dit onrealistisch is, gezien de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie die er in 2020 voor nodig is om deze PEF te realiseren? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet juist is om de PEF te baseren op onzekere toekomstprognoses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat de beoogde wijziging ertoe kan leiden dat elektrische systemen met een in de praktijk zeer laag rendement voldoen aan in de bouwregelgeving gestelde eisen met betrekking tot energieprestatie van een gebouw en dit in de praktijk zal leiden tot een grotere toename dan verwacht in elektriciteitsverbruik? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Bij het doorrekenen van de hoogte van de BENG-eisen is rekening gehouden met deze PEF. Elektrische systemen met een laag rendement scoren slechter dan systemen met een hoog rendement. Het zal moeilijk zijn om aan de BENG-eisen te voldoen met een laag-renderend elektrisch systeem. Het uitfaseren van aardgas en de toenemende elektrificatie van de warmtesystemen in de gebouwde omgeving zullen overigens naar verwachting tot gevolg hebben dat het elektriciteitsgebruik zal stijgen.
Wordt de nieuwe PEF gebruikt in de doorrekening van het klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo ja, welke invloed heeft de wijziging van de PEF in de berekeningen door het Centraal Planbureau (CPB) en PBL op het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en weet u wat de gevolgen zijn als het rendement van 69% in januari 2020 niet waar gemaakt wordt, terwijl hier in de doorrekeningen wel mee gerekend wordt?
De PEF van 1,45 is gebaseerd op de NEV die door PBL is opgesteld. Voor de doorrekening van het Klimaatakkoord zal het PBL uitgaan van dezelfde gegevens. Ook na 2020 is een verdere daling van de PEF te voorzien volgens de NEV2017. Deze ontwikkeling zal afhangen van de uitvoering van de afspraken die in het klimaatakkoord gemaakt worden.
Het advies van het Zorginstituut Nederland omtrent financiering hoogtechnologisch draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat uit het advies van het Zorginstituut Nederland blijkt dat het vergoeden van hoogtechnologisch draagmoederschap vanuit het verzekerde pakket een politieke keuze is en dat er op voorhand geen redenen zijn waarom dit niet zou kunnen?1 2
Het Zorginstituut geeft in het advies aan dat er twee mogelijkheden tot uitbreiding van de verzekeringsdekking voor wensouders zijn met betrekking tot ivf behandeling bij draagmoederschap, namelijk de situatie waarin er wél en de situatie waarin er géén medische indicatie aanwezig is bij (een van) de wensouders.
Volgens het Zorginstituut is er een precedent aanwezig voor de uitbreidingsmogelijkheid ten aanzien van de situatie dat er sprake is van een medische indicatie bij de wensouders en waarbij er medische kosten worden gemaakt bij de draagmoeder (de Zorgverzekeringswet kent op dit punt al een soortgelijke regeling bij orgaantransplantatie). Bij wijziging van regelgeving zouden deze kosten ten laste van de basisverzekering kunnen worden gebracht.
Ten aanzien van de situatie dat er geen medische indicatie is laat het Zorginstituut mij weten dat de wens tot verzekeringsdekking van wensouders strijdig is met de wettelijke uitgangspunten in de Zorgverzekeringswet (Zvw), zoals verwoord in art. 14 lid 1. Het Zorginstituut geeft aan dat voor een dergelijke fundamentele aanpassing van de Zvw geen precedent is. Aanpassing van de Zorgverzekeringswet op dit aspect zou de aard van het verzekerde pakket op fundamentele wijze wijzigen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw eerdere Kamervragen op 3 december3 volgt een kabinetsreactie op het advies van het Zorginstituut samen met de kabinetsreactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Kunt u bevestigen dat op 24 augustus 2018 de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland is ingediend met de vraag «of, en zo ja op welke wijze complexere IVF-behandelingen bij draagmoederschap vanuit het verzekerde pakket kunnen worden gefinancierd»? Bent u bereid om een kopie van de originele ingediende adviesaanvraag aan de Tweede Kamer te sturen?
Ja. De adviesaanvraag is met de beantwoording van deze Kamervragen meegestuurd.
Klopt het dat op 22 maart 2018 de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland is aangekondigd?3 Kan u aangeven waarom het 156 dagen heeft geduurd voordat de adviesaanvraag feitelijk werd ingediend, namelijk op 24 augustus 2018?
Voor het adviestraject met het Zorginstituut is rekening gehouden met de planning van het bredere traject dat in 2019 leidt tot een kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. Omdat de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van alle onderzoeken op dat moment samen met een kabinetsreactie zal toezenden, was het niet noodzakelijk om dit adviestraject al eind maart 2018 in gang te zetten.
Het bericht dat VGZ-verzekerden op de wachtlijst moeten bij Zuyderland omdat de verzekeraar te weinig zorg heeft ingekocht |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zuyderland: VGZ-verzekerden op wachtlijst»?1
Ja.
Vindt u het acceptabel dat mensen op een wachtlijst komen te staan omdat de verzekeraar te weinig zorg heeft ingekocht? Zo ja, waarom?
In tegenstelling tot mensen met een acute zorgvraag, kunnen mensen met een electieve zorgvraag te maken hebben met wachttijden. Zij moeten wel binnen de maximaal aanvaardbare wachttijd (Treeknorm) geholpen kunnen worden. Lukt dat niet bij Zuyderland, zoals nu het geval is voor bepaalde groepen VGZ-verzekerden, dan moeten betreffende patiënten de mogelijkheid krijgen om tijdig uit te wijken naar een andere zorgaanbieder in de omgeving. Het is in deze casus aan VGZ om dat zeker te stellen, gezien de zorgplicht die de verzekeraar heeft richting zijn verzekerden. Zuyderland is er in dit proces aan gehouden zijn patiënten goed te informeren, bijvoorbeeld door hen attent te maken op de mogelijkheid tot wachtlijstbemiddeling bij VGZ.
VGZ en Zuyderland hebben aangegeven dat de betreffende mensen de keuze voorgelegd krijgen of zij de extra wachttijd in Zuyderland accepteren of dat zij voor snellere toegang willen worden doorverwezen naar een andere zorgaanbieder in de regio. Ik vind het positief dat VGZ en Zuyderland een gezamenlijke verklaring naar buiten hebben gebracht (zie onder meer https://www.zuyderland.nl/nieuws/wachttijd-van-8-weken-voor-deel-vgz-patienten/).
Komt naar uw mening de verzekeraar zijn zorgplicht na als mensen met bijvoorbeeld een liesbreuk twee maanden moeten wachten? Zo nee, wat gaat u hier tegen doen?
Nee, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf is dat in deze casus ook niet het geval. Betreffende patiënten kunnen kiezen of zij de extra wachttijd bij Zuyderland accepteren of dat zij liever snellere toegang krijgen tot een andere zorgaanbieder in de omgeving.
Kunt u aangeven in hoeverre er sprake is van overschrijding van de Treeknormen? Wat is de waarde van de Treeknormen volgens u?
De reguliere wachttijden van Zuyderland zijn op hun eigen website te vinden (https://www.zuyderland.nl/wacht-toegangstijden/). Verzekerden van VGZ hebben bij de volgende electieve zorgvragen te maken met een toegangstijd voor een eerste bezoek van acht weken: een heup- of knievervanging, (niet-acute) oogheelkunde, een liesbreuk en enkele electieve KNO-aandoeningen. Met een wachttijd van acht weken wordt de Treeknorm overschreden. Maar zoals eerder aangegeven, kunnen betreffende patiënten kiezen of zij de extra wachttijd bij het Zuyderland accepteren of dat zij liever snellere toegang krijgen tot een andere zorgaanbieder in de omgeving.
De Treeknormen zijn afspraken die zorgverzekeraars en aanbieders hebben gemaakt. Zij geven de patiënt een houvast/indicatie binnen hoeveel tijd hij bij een zorgaanbieder terecht moet kunnen voor electieve zorg (voor acute zorg kunnen mensen altijd terecht bij een zorgaanbieder). Als een patiënt te lang moet wachten bij een bepaalde zorgaanbieder, kan hij contact opnemen met zijn zorgverzekeraar voor bemiddeling naar een andere aanbieder. Zorgverzekeraars zijn verplicht te bemiddelen, gezien de zorgplicht die zij hebben richting hun verzekerden. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars de zorgplicht naleven, en grijpt indien nodig in.
Kunt u bevestigen dat de verzekerden zich op geen enkele wijze hebben kunnen voorbereiden op het feit dat ze ineens op een wachtlijst komen? En op welke wijze had de zorgverzekeraar dit naar uw mening anders kunnen oplossen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. VGZ heeft mij laten weten dat het zijn verzekerden via Zorgzoeker sinds eind 2017 attendeert op de mogelijkheid dat zij naar een ander ziekenhuis worden omgeleid, vanwege de gemaakte afspraken met Zuyderland. Ook hebben de partijen mij aangegeven hoe verzekerden van VGZ met een betreffende zorgvraag (zie mijn antwoord op vraag 4) worden geïnformeerd en geholpen als deze zich vanaf 1 november bij Zuyderland melden/hebben gemeld voor een eerste bezoek. Na verwijzing door de huisarts wordt de patiënt tijdens het eerste telefonische contact door Zuyderland geïnformeerd over de extra wachttijd. Tevens wordt hij gewezen op de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling bij VGZ. Er wordt altijd een afspraak ingepland, rekening houdend met de toegangstijd van acht weken. Deze wordt uit de agenda gehaald als VGZ heeft aangegeven dat de patiënt is bemiddeld naar een andere zorgaanbieder. Voor nadere toelichting kan de patiënt terecht op de website van Zuyderland, waar veelgestelde vragen worden beantwoord. Huisartsen in de regio zijn door Zuyderland geïnformeerd.
Heeft u al contact opgenomen met VGZ om deze situatie aan de orde te stellen? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Voor de beantwoording van uw vragen heb ik inderdaad contact gehad met VGZ en Zuyderland. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door verzekeraars, en heeft mij laten weten dat VGZ voldoende electieve zorg heeft ingekocht elders in de omgeving.
Welke andere gevallen bekend waarbij verzekerden moeten wachten op zorg omdat er te weinig is ingekocht?
Bij het Medisch Spectrum Twente hebben groepen verzekerden van Zilveren Kruis te maken met een extra wachttijd bovenop de reguliere wachttijd. Op 14 november heeft het lid Van Gerven hier schriftelijke vragen over gesteld. De antwoorden daarop heb ik u onlangs doen toekomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 851). Over extra wachttijd voor verzekerden van Zilveren Kruis bij het Deventer Ziekenhuis heeft het lid Ploumen op 6 december schriftelijke vragen gesteld. Ik beantwoord deze binnenkort. Daarnaast is tijdens het ordedebat van 22 november gevraagd om een brief inzake patiëntenstops. Deze stuur ik u binnenkort. Ik zal in de brief ook ingaan op extra wachttijden in de thuiszorg.
Kunt u een overzicht geven van verzekeraars die, terwijl ze dat inmiddels dat wel al hadden moeten doen, nog niet klaar zijn met het sluiten van contracten voor 2019?
Zorgverzekeraars moeten uiterlijk 12 november hun premie bekend maken en op de website aangeven welke vergoeding zij gaan geven (Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010)). Er is geen wettelijke verplichting dat op 12 november ook alle contracten gesloten moeten zijn. Dat is een zaak tussen zorgaanbieders enerzijds en verzekeraars anderzijds. De NZa monitort de contractering en de thematiek wordt ook besproken in het bestuurlijk overleg met de koepelorganisaties in de ziekenhuiszorg.
Het bericht dat de IND de eigen regels overtreedt bij het beoordelen van verblijfsvergunningen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) de eigen regels overtreedt bij het beoordelen van verblijfsvergunningen?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik ben bekend met het artikel. Voor mijn reactie zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het een goede zaak is dat bezwaarschriften tegen het intrekken van verblijfsvergunningen van statushouders niet mogen beoordeeld worden door IND-ambtenaren die bij eerdere besluiten betrokken waren zoals in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd? Waarom is dit bij de IND toch gebeurd?
Ja, die mening deel ik. Het Bureau Integriteit van de IND doet daarom op dit moment onderzoek. Het gaat hier om een individueel onderzoek naar een integriteitsschending. Zo lang het onderzoek nog niet is afgerond, kan de vraag of, waarom en in welke mate dit is gebeurd nog niet beantwoord worden. Indien hiertoe aanleiding bestaat, zal ik uw Kamer hierover informeren. Bezwaarprocedures vinden overigens alleen plaats bij reguliere aanvraagprocedures en niet bij de intrekkingsprocedures van statushouders.
Deelt u de mening dat met het besluit om die ambtenaren wél dezelfde zaken te laten behandelen, bewust het risico op tunnelvisie werd genomen teneinde de wachtlijsten weg te werken? Veroordeelt u dit besluit? Heeft u enige indicatie om hoeveel zaken het hier gaat?
Nee, die deel ik niet. Er is geen besluit genomen door de IND om medewerkers zowel eerste aanleg- als bezwaarzaken te laten behandelen. Het uitgangspunt, met betrekking tot de behandeling van bezwaarschriften, is dat een bezwaarschrift niet wordt toebedeeld aan een de medewerker die het primaire besluit heeft genomen. Indien het vanwege capaciteitsgebrek wel dezelfde medewerker betreft, dan stelt deze een concept op, een soort raamwerk, en legt dat voor aan een collega die de uiteindelijke beslissing op het bezwaar neemt. Onder de verantwoordelijkheid van deze medewerker wordt de beslissing op bezwaar genomen. Dit wordt het vier-ogen principe genoemd: er kijken dus altijd minimaal twee mensen naar dezelfde zaak. Deze werkwijze is toegestaan op grond van de Algemene wet bestuursrecht. De IND werkt daarmee dus volgens de wettelijke regels.
Deelt u de mening dat een snelle afhandeling van procedures niet ten koste van de kwaliteit van die afhandeling mag gaan?
Ja, die mening deel ik. De IND hecht veel waarde aan de kwaliteit van haar beslissingen en haar dienstverlening. Om die reden is de IND ook van mening dat degene die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de beslissing op een bezwaarschrift nooit degene kan zijn die de zaak al in eerste instantie heeft behandeld.
Is iemand dwingen om met een andere naam te ondertekenen strafbaar? Zo ja, bent u van plan strafrechtelijke stappen te ondernemen naar individuen die zich hier mogelijk binnen de IND schuldig aan hebben gemaakt?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het iemand dwingen om met een andere naam te ondertekenen een strafbaar feit kan opleveren. Of daar in dit geval ook sprake van is zal uit het onderzoek moeten blijken. Dan kan ook pas worden beoordeeld als aangifte wordt gedaan.
Klopt het dat de IND geen toezichthouder kent? Zo ja, waarom? Bent u bereid ervoor te zorgen dat er een onafhankelijke toezichthouder op de IND komt waar klokkenluiders intern terecht kunnen?
Nee, dat klopt niet. Een agentschap als de IND werkt conform een sturingsmodel waarin drie rollen worden onderscheiden, te weten die van eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer. De eigenaar is verantwoordelijk voor het toezicht op het beleid van de opdrachtnemer en op de algemene gang van zaken in het agentschap. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid is de rol van eigenaar belegd bij de secretaris-generaal. Medewerkers van de IND die melding van een vermoeden van misstanden willen doen vallen onder de rijks brede Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie.
Wat zal het gevolg voor alle bezwaarschriften van statushouders zijn indien duidelijk wordt dat dit inderdaad een of meerdere malen is voorgekomen? Welke procedure moeten die statushouders volgen en bestaat er ook de kans dat voormalig statushouders die Nederland al ten onrechte hebben verlaten weer terug mogen komen? Zo ja, hebben zij de mogelijkheid om vergoeding van de overheid te eisen?
Zoals gezegd, is het bij de IND staande praktijk dat een bezwaarschrift niet door dezelfde medewerker wordt behandeld die ook de beslissing in eerste instantie heeft genomen. Het lopende onderzoek moet uitwijzen of en zo ja in hoeveel zaken hier van is afgeweken en wat daar aan ten grondslag ligt. Als de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toegeven dan zullen nadere maatregelen volgen. Bezwaarprocedures komen overigens alleen voor bij reguliere procedures en dus niet bij procedures om verlening of intrekking van een verblijfsvergunning asiel. In de asielprocedure kan de vreemdeling direct in beroep tegen een beslissing van de IND.
Klopt het dat het bureau integriteit van de IND onderzoek doet naar de klokkenluider? Bent u bereid dit onderzoek vanuit uw eigen ministerie te beleggen zodat het verbreed kan worden en niet enkel naar de integriteit van de klokkenluider gekeken wordt maar ook naar de chefs die mogelijk bewust de eigen regels overtraden?
Nee, dat klopt niet. De betreffende medewerker heeft geen beroep gedaan op de klokkenluidersregeling en is onderwerp van een integriteitsonderzoek naar aanleiding van een vermoeden van (ernstig) plichtsverzuim. Het onderzoek hiertoe wordt nu eerst afgewacht alvorens nadere acties en/of aanvullend onderzoek te initiëren. De resultaten worden op korte termijn verwacht.
Problemen bij de Huurcommissie |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Huurcommissie de klachtenregen van ontevreden huurders niet aan kan?1
Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans.
De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
In hoeverre zijn de problemen bij de Huurcommissie veroorzaakt door het halveren van de financiële bijdrage door het kabinet?2
De achterstand houdt geen verband met de wijziging in de financiering van de Huurcommissie in 2018.
Wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie de wettelijke termijn(en) kan halen en huurders op tijd en adequaat kan helpen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de veiligheid van vuurpijlen niet gegarandeerd kan worden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verplichte lanceerstandaarden vuurpijlen afgekeurd, branche moet haast maken»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat de lanceerstandaarden reeds omvielen bij windsnelheden van 5 m/s (3 Beaufort)?
Op basis van deze indicatieve testen op 9 en 16 november 2018 zijn de lanceerstandaarden te instabiel bevonden, om veilig afsteken (bij normaal gebruik) van «grote» vuurpijlen te «garanderen».
Op 9 november 2018 zijn bij geringe wind 3 van de 5 standaarden omgevallen. Op 16 november 2018 zijn de overige 2 standaarden bij matige wind (5 m/s) ook omgevallen, 1 op verharde ondergrond en beiden op onverharde ondergrond.
Waarom worden lanceerstandaarden slechts getest bij windkracht 3 terwijl de kans zeer reëel is dat gedurende de afsteekperiode zich hogere windsnelheden voordoen?
De matige wind van 5 m/s is de wind die regelmatig in ons klimaat voorkomt en tevens het maximum onder welke omstandigheden getest wordt (en mag worden) op basis van de regelgeving (internationale NEN normen NEN 15947-4).
De ILT en NFI hebben conform de norm onder maximale windsnelheid van 5 m/s (staat gelijk aan windkracht 3) getest.
Bent u bereid om de nog te testen lanceerstandaarden ook bij hogere windsnelheden te testen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kan naar uw mening een gefundeerde uitspraak gedaan worden over de veiligheid van het afsteken van vuurwerkpijlen als de lanceerstandaarden niet zijn getest bij windsnelheden boven de 3 Beaufort?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook zorgelijk dat geen één lanceerapparaat voor vuurwerkpijlen veilig blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze zorg waarbij voorop staat het veilig afsteken van vuurwerk en het zoveel mogelijk terugdringen van letsel als gevolg van het afsteken van vuurpijlen.
Denkt u dat het realistisch is dat Nederlandse vuurwerkimporteurs nog voor het komende Oud & Nieuw een veilig lanceerapparaat weten te vinden? Zo ja, waarop baseert u dat?
Ik heb TNO opdracht gegeven onderzoek te doen naar beschikbare standaards die geschikt zijn voor vuurpijlen. De ILT test bij meerdere type vuurpijlen of deze lanceerstandaards veilig en stabiel zijn. De vuurwerkbranche heeft dit opgepakt en zich bij de ILT gemeld voor het testen van nieuwe lanceerstandaarden. Over de resultaten hiervan heb ik uw Kamer bij brief van 5 december 20182 en 13 december 20183 geïnformeerd. Het is vervolgens aan de vuurwerkbranche om te zorgen dat er aan het eind van het jaar voldoende veilige en stabiele standaards beschikbaar zijn voor de verkoop van vuurpijlen.
Staat u nog steeds achter uw eerder gedane toezegging om een verbod op de verkoop van vuurwerkpijlen in te stellen indien de lanceerapparaten niet veilig blijken te zijn? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsbrief van 8 juni 2018 is opgenomen dat een verbod pas in de rede ligt wanneer andere maatregelen niet werken. Voor vuurpijlen geldt de maatregel dat deze alleen verkocht mogen worden indien deze zijn voorzien van een lanceerstandaard. Daarbij staat voorop dat de lanceerstandaard veilig en stabiel moet zijn voor het afschieten van vuurpijlen. Zoals blijkt uit mijn brief van 5 december 2018 en 13 december 2018 aan uw Kamer hebben meerdere lanceerstandaarden de testen door de ILT doorstaan en is de constructie goed en stabiel bevonden.
Kunt u een inschatting maken van de reeds bestelde hoeveelheid vuurpijlen en de waarde zij representeren?
Volgens opgave van de vuurwerkbranche bedraagt 7% van de totale jaarlijkse vuurwerkomzet van circa € 65 miljoen uit vuurpijlen.
Hoe lang krijgen de vuurwerkimporteurs nog de tijd om een veilig lanceerapparaat te vinden alvorens u overgaat tot een verbod op de verkoop van vuurwerkpijlen?
De verkopers van vuurwerk dragen een bij wet vastgelegde verantwoordelijkheid voor een lanceerstandaard die voldoet aan de eisen. De bevindingen in mijn brief van 22 november 20184 tonen aan dat de op 9 en 16 november 2018 door de ILT geteste standaarden niet aan de eisen voldoen. Daarop heb ik TNO opdracht gegeven onderzoek te doen naar andere lanceerstandaarden op de markt. De ILT heeft aangegeven dat zij beschikbaar zijn om op korte termijn nieuw aangereikte of verbeterde lanceerstandaarden te testen. De vuurwerkbranche heeft dit opgepakt en hebben zich bij de ILT gemeld voor het testen van nieuwe lanceerstandaarden. Over de resultaten hiervan heb ik uw Kamer bij brief van 5 december 2018 en 13 december 2018 geïnformeerd waaruit blijkt dat meerdere lanceerstandaarden de testen door de ILT hebben doorstaan en is de constructie goed en stabiel bevonden.
Kan een verkoopverbod op vuurwerkpijlen nog op tijd geregeld worden voor het komende Oud & Nieuw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om uit voorzorg alvast een verbod op de verkoop van vuurwerkpijlen gereed te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing op 12 december 2018?
Ik ben voornemens uw vragen nog voor de vastgestelde vragentermijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Topambtenaar kreeg ruim 40.000 euro voor achttien dagen Curaçao’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topambtenaar kreeg ruim 40.000 euro voor achttien dagen Curaçao?1
Kunt u aangeven welke buitenlandvergoeding overeengekomen is?
Kunt u aangeven hoeveel de forfaitaire buitenlandvergoeding bedroeg sinds september 2017?
Kunt u de onderliggende contracten aan de Kamer doen toekomen (over de periode 2015 tot heden)?
Wanneer heeft welke bewindspersoon toestemming gegeven voor deze contracten?
Zijn de contracten rechtmatig opgesteld?
Zijn de contracten doelmatig opgesteld?
Zijn de contracten rechtmatig uitgevoerd, met name op het punt van de genoten forfaitaire vergoedingen, gezien de omstandigheid dat slechts een beperkt aantal dagen gereisd is?
Moet een ambtenaar een forfaitaire vergoeding die hij ontvangt voor verblijf buiten Nederland terugbetalen als hij niet naar het buitenland reist?
Moet een ambtenaar, die een netto forfaitaire vergoeding genoten heeft voor een reis die hij niet gemaakt heeft (of die fors korter geduurd heeft dan waarvoor de forfaitaire vergoeding bedoeld is), die vergoeding opgeven als loon en daar belasting over betalen?
Indien een ambtenaar een netto forfaitaire vergoeding genoten heeft voor een reis die hij niet gemaakt heeft (of die fors korter geduurd heeft dan waarvoor de forfaitaire vergoeding bedoeld is), telt de forfaitaire vergoeding dan mee voor het inkomen als bedoeld in de Wet normering topinkomens (WNT)?
Heeft u een inhoudelijk en moreel oordeel over de verstrekte vergoedingen en de wijze waarop daarmee is omgegaan?
Wilt u de Auditdienst Rijk de opdracht geven de totstandkoming en de uitvoering van dit contract te onderzoeken?
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ernstige misstanden op paardenmarkt in Hedel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de videobeelden van de ernstige misstanden op de paardenmarkt in Hedel op 5 november 2018, waarbij paarden op ruwe wijze werden behandeld, te weinig water en voer kregen, kort aangebonden stonden en zichtbaar open wonden, gecoupeerde staarten en misvormde of vergroeide hoeven hadden?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat dit overtredingen betreft van de Wet dieren artikel 1.3 lid 3? Zo nee, waarom niet?
Houders van paarden zijn verantwoordelijk voor het welzijn van hun dieren tijdens vervoer naar en verblijf op de markt. Daarnaast dient ook de marktorganisatie zorg te dragen voor het voorkomen van welzijnsproblemen tijdens het verblijf op de markt. Daarom zijn in opdracht van de organisatie van de paardenmarkt door dierenartsen controles uitgevoerd tijdens de aanvoerperiode van de dieren.
Hierbij zijn geen overtredingen van Wet dieren artikel 1.3 lid 3 vastgesteld door de NVWA.
Deelt u de mening dat paardenmarkten in hun huidige vorm overtredingen van de Wet dieren in de hand werken? Zo nee, hoe verklaart u dan de jarenlange aaneenschakeling van misstanden op paardenmarkten?
De Raad voor dierenaangelegenheden (RDA) heeft op verzoek van mijn ambtsvoorganger de Zienswijze Paardenmarkten in Nederland, man en paard noemen uitgebracht (Kamerstuk 28 286, nr. 905). De RDA constateert daarin dat in Nederland paardenhouderij, en daarmee ook paardenhandel, geaccepteerd en ingebed is in de maatschappij. Er zijn vele kanalen voor paardenhandel en de markt is er een die vaak gecombineerd wordt met andere maatschappelijke evenementen. De Raad komt tot de conclusie dat paardenmarkten in de huidige maatschappij een acceptabele manier vormen voor handel in paarden, onder voorwaarde dat het welzijn niet in het gedrang komt bij het verblijf op de markt. Ik sluit mij aan bij het oordeel van de RDA.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die volgens berichtgeving aangeeft dat mogelijke overtredingen niet «tijdens de inspectie» gebeurd zijn?3
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn houders van paarden zelf verantwoordelijk voor het welzijn van hun dieren tijdens vervoer naar en verblijf op de markt. Daarnaast dient ook de marktorganisatie zorg te dragen voor het voorkomen van welzijnsproblemen tijdens het verblijf op de markt. Daarom zijn in opdracht van de organisatie van de paardenmarkt door dierenartsen controles uitgevoerd tijdens de aanvoerperiode van de dieren. Er zijn geen overtredingen van Wet dieren artikel 1.3 lid 3 vastgesteld door de NVWA.
De Ook was de NVWA conform afspraak overdag bereikbaar en beschikbaar voor de marktorganisatie in geval van welzijnsmisstanden op de markt zelf. Daarvan is geen gebruikgemaakt.
De NVWA heeft in Hedel daarnaast inspecties uitgevoerd bij de aanvoer van de paarden op de markt. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd. Tevens zijn inspecties uitgevoerd bij transporten vanaf de markt. Bij deze inspecties is geconstateerd dat gepoogd werd 45 dieren illegaal uit te voeren naar België of Duitsland. Voor poging tot illegale export zijn er twee processen-verbaal opgemaakt. Ook zijn er 12 schriftelijke waarschuwingen opgelegd. Onder meer voor onvoldoende ruimte boven de schofthoogte van het dier in het vervoermiddel, het ontbreken van een transportvergunning, vervoersdocumenten en bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat er twee paarden met de besmettelijke ziekte droes zijn aangekocht op de paardenmarkt in Hedel? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze paarden verhandeld zijn?
Droes behoort niet tot de categorie aangifteplichtige ziekten. Het is mij niet bekend of er paarden met die ziekte zijn aangeboden en of aangekocht op de paardenmarkt in Hedel. Daarover zijn geen feiten geconstateerd dan wel signalen ontvangen. Het is de verantwoordelijkheid van de paardenmarkt om te zorgen dat geen zieke dieren op de markt worden aangeboden. Controle op dierziekten vindt in de regel plaats aan begin van de markt. Controles worden uitgevoerd door private dierenartsen in opdracht van de organisatie.
Hoe garandeert de NVWA dat er geen zieke paarden verhandeld worden en in de vleesketen terecht komen, als er slechts steekproefsgewijs wordt gecontroleerd?
Houders en dierenartsen die dierziekten constateren hebben, in geval het meldingsplichtige en/of aangifteplichtige dierziekten betreft, de verplichting hiervan melding te doen bij de NVWA. Deze zal hier dan op acteren volgens het staande beleid voor de desbetreffende dierziekte. Dieren die naar het slachthuis afgevoerd worden, ondergaan daar nog een levende en een post-mortem keuring. Als in deze een verdenking op een aangifteplichtige dierziekte wordt geconstateerd, zal de NVWA eveneens in actie komen.
Zijn de misstanden op de paardenmarkt in Hedel te wijten aan het «gebrek aan duidelijkheid» over een aantal juridische zaken, zoals «het stellen van eisen aan dierenwelzijn door een gemeente op een paardenmarkt en de toepasselijkheid van de Wet dieren»? Zo nee, waarom niet?4
Zoals ik onlangs ook in de stand van zaken brief aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 989) heb aangegeven, blijkt dat er meer duidelijkheid moet komen over een aantal juridische zaken zoals het stellen van eisen aan dierenwelzijn door een gemeente op een paardenmarkt en de toepasselijkheid van de Wet dieren. Ik heb aangegeven dat mijn ministerie daartoe in overleg zal treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om een en ander uit te zoeken. Dat proces is nu gaande.
Deelt u de mening dat open normen in de Wet dieren en een vrijblijvend keurmerk van de Sectorraad Paarden zorgen voor onduidelijkheid bij toezichthoudende en handhavende instanties? Zo nee, waarom niet?
Er zijn algemene normen met betrekking tot het welzijn opgenomen in de Wet Dieren die voor alle dieren dus ook voor paarden gelden. Daarnaast is er door de Sectorraad paarden (SRP) in samenwerking met mijn ministerie een Gids voor Goede praktijken ontwikkeld. Deze geeft een nadere invulling van de algemene regels. Deze Gids geeft de paardenhouders allerlei feiten, richtlijnen en adviezen hoe met een paard moet worden omgegaan zodat goed voor zijn welzijn wordt gezorgd. Ik werk aan een Regeling op basis waarvan beoordeling van gidsen goede praktijken kan gaan plaatsvinden. Deze Regeling zal naar verwachting dit voorjaar in werking treden. Daarna zal de Gids van de Sectorraad zo spoedig mogelijk beoordeeld worden. Na beoordeling kan de gids door de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst (LID) worden gebruikt als leidraad bij het toezicht op en de handhaving van het welzijn van de paarden.
Het Keurmerk Paard en Welzijn (KPW) is een initiatief van de SRP en wordt beheerd door de Stichting KPW. Deze heeft zelf inspecteurs opgeleid die op basis van het keurmerk de controles gaan uitoefenen. De eisen van het keurmerk zijn een praktische en concrete invulling van hetgeen in de wet middels doelvoorschriften voor voorgeschreven.
Hoe kan het dat de gemeente Maasdriel als bevoegd gezag niet heeft opgetreden tegen bovengenoemde misstanden?
Op 14 januari 2019 is er overleg geweest tussen mijn ambtenaren en de gemeente Maasdriel. De gemeente heeft aangegeven dat leden van de organisatie van het bestuur van de Stichting Paardenmarkt Hedel opdracht hebben gekregen om mensen die onvoldoende oog hadden voor het welzijn van paarden daarop aan te spreken. Daarnaast waren vier buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) aanwezig en deze hebben een tiental paarden van de markt laten verwijderen vanwege gedrags- en welzijnsproblemen bij de paarden. Afgesproken is om dit jaar de personen die met het toezicht worden belast, via een schriftelijke instructie met betrekking tot welzijn te instrueren. De NVWA heeft aangegeven daar waar gewenst inhoudelijk te willen adviseren. Ook kan de NVWA, als blijkt dat houders zich toch niet aan de wettelijke voorschriften houden, handhaven.
Hoe wordt het «lokaal deskundig toezicht en handhaving» door gemeenten vormgegeven? Welke diensten zijn daarbij betrokken?5
In de vergunning die door de gemeente aan de Stichting Paardenmarkt Hedel wordt verleend wordt verwezen naar het Protocol Welzijn paardenmarkten zoals dat door de RDA in haar Zienswijze is aangescherpt (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat Protocol is onderdeel van de vergunning. Dat dient dus bij het toezicht te worden betrokken. Naast leden van de Stichting die zich met het toezicht op de markt bezig houden zijn het de BOA’s van de gemeente Hedel, de politie en de NVWA die als diensten betrokken zijn bij het toezicht op de markt. Daarnaast staat de brandweer paraat om paarden die op welke manier dan ook «bekneld» raken te ontzetten.
Deelt u de constatering van de Raad voor Dieraangelegenheden dat in de huidige praktijk het welzijn van paarden bestemd voor de (internationale) handel in het gedrang komt, aangezien de totale duur van het vervoer en verblijf op de markt de maximaal toegestane duur van 24 uur (Europese Transportverordening) in de regel overschreidt?6
Een paardenmarkt wordt gezien als een verzamelcentrum. Sinds dit jaar mag er uitsluitend van erkende verzamelcentra geëxporteerd worden. Er zijn drie paardenmarkten (Elst, Hedel en Zuidlaren) die speciaal daarvoor een door de NVWA erkend gedeelte hebben ingericht. Daarnaast is er nog een verzamelcentrum dat het gehele jaar door een erkenning heeft voor export van paarden. Alleen van deze 4 erkende verzamelcentra is dus internationale handel mogelijk. De verzamelcentra zijn hierbij plaats van vertrek en vanaf daar geldt een transportduur van maximaal 24 uur. De NVWA houdt toezicht op de erkende verzamelcentra en certificeert de dieren. In 2018 is het merendeel van de geëxporteerde paarden vanaf de drie paardenmarkten naar bestemmingen in België en Duitsland vervoerd.
Deelt u de mening dat er strikter toezicht en handhaving nodig is, gelet op bovenstaande constatering van de Raad voor Dieraangelegenheden? Zo ja, hoe bent u van plan hier vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom wordt nog altijd ingezet op zelfregulering door de sector, ondanks jaarlijkse berichtgeving over ernstige misstanden op paardenmarkten?
In de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben daar veelal een speciale band mee. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is de aanscherping van het Protocol welzijn paardenmarkten zoals door de Raad voor dierenaangelegenheden is geadviseerd (zie antwoord op vragen 17 en 18).
Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Waarom wordt de specialistische zorg voor paarden en de definitie van paardenmishandeling niet wettelijk vastgelegd, zodat handhavers hierop kunnen acteren?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven wat er op het gebied van dierenwelzijn en de controle en handhaving daarop is verbeterd op de paardenmarkt van Hedel, sinds het lid Ouwehand op 11 november 2010 daarover vragen stelde aan uw ambtsvoorganger?7
De NVWA heeft sinds 2011 inspecties uitgevoerd op paardenmarkten waaronder die in Hedel. Dit betrof ook inspecties gericht op de aan- en/of afvoer van paarden. In de jaren 2015 t/m 2017 zijn bij de inspecties tekortkomingen vastgesteld op het gebied van welzijn tijdens transport, maar ook ten aanzien van het ontbreken van de vereiste veterinaire certificaten, dan wel geen volledig correcte certificaten. Ook in 2018 zijn inspecties uitgevoerd waarvan de resultaten momenteel worden geanalyseerd. In mijn antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op de inspecties die op de paardenmarkt in Hedel zijn uitgevoerd.
Inspectieresultaten paardenmarkten 2015 t/m 2017:
Ik constateer dat sprake is van een dalende trend bij het aantal niet-akkoord inspecties. Ik ben mij ervan bewust dat de NVWA niet op alle activiteiten die zich afspelen op een paardenmarkt permanent toezicht kan houden. Houders van paarden en de marktorganisatie hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om garanderen van dierenwelzijn en diergezondheid. Ook bij de betrokken gemeenten ligt een belangrijke verantwoordelijkheid. Ik blijf met hen en met de VNG in gesprek over hoe zij hieraan invulling kunnen geven mede op basis van de zeer bruikbare adviezen die de RDA heeft gedaan in de Zienswijze Paardenmarkten in Nederland, man en paard noemen (zie ook het antwoord op vragen 17 en 18).
Erkent u dat er sprake is van jarenlang gedogen van praktijken die het welzijn van paarden aantasten, wanneer acht jaar na constatering van eenzelfde soort misstanden op de paardenmarkt in Hedel en de daaropvolgende belofte van uw voorganger om de omstandigheden voor de dieren te verbeteren, dergelijke misstanden zich nog altijd op grote schaal voordoen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de constatering van uw ambtsvoorganger dat het verbeteren van het welzijn van de dieren op paardenmarkten essentieel is voor het maatschappelijk draagvlak voor deze paardenmarkten?
Zoals al eerder aangegeven heeft de RDA geconstateerd dat in Nederland de paardenhouderij, en daarmee ook de paardenhandel, geaccepteerd en ingebed is in de maatschappij. Er zijn vele kanalen voor paardenhandel en de markt is er een die vaak gecombineerd wordt met andere maatschappelijke evenementen. De Raad komt tot de conclusie dat paardenmarkten in de huidige maatschappij een acceptabele manier vormen voor handel in paarden, onder voorwaarde dat het welzijn niet in het gedrang komt bij het verblijf op de markt. Om het welzijn nog beter te kunnen garanderen heeft de RDA het Protocol Welzijn Paardenmarkten aangescherpt. Veel paardenmarkten (zeker de grotere) zijn nu bezig om deze aangescherpte eisen over te nemen. Bij betrokken gemeenten ligt een belangrijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het welzijn van de paarden op de markten voldoende wordt gewaarborgd. Ik ben en blijf daarover met die gemeenten en de VNG in gesprek.
Welke gevolgen hebben deze voortdurende misstanden volgens u voor het maatschappelijk draagvlak voor paardenmarkten en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 17.
De positie die hij ingenomen heeft ten opzichte van het Duits/Franse voorstel voor een Eurozonebudget |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat de positie van Nederland zo afwijkt van het Duits/Franse voorstel voor een eurozonebudget?1 2 3 4
Het kabinet is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, geen voorstander van een aparte eurozonebegroting met een stabilisatiefunctie om de (gevolgen van) asymmetrische economische schokken op te vangen. Volgens het kabinet kunnen bij de economische noodzaak van een stabilisatiefunctie verschillende kanttekeningen worden geplaatst.
Lidstaten kunnen deze schokken opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. Lidstaten die voldoen aan de regels van het SGP en hun overheidsschuld niet uit hand hebben laten lopen, zijn in staat vrijwel alle economische schokken op te vangen. De mogelijkheden voor grensoverschrijdende schokabsorptie kunnen bovendien worden vergroot met het versterken van de bankenunie en de kapitaalmarktunie, aangezien die de beschikbaarheid van grensoverschrijdende financiering vergroten. Tot slot bestaat er met het ESM al een noodfonds om lidstaten die toegang verliezen tot financiële markten, te ondersteunen om schokken op te vangen.
Het kabinet staat open om budgettaire instrumenten te onderzoeken die convergentie en het concurrentievermogen in de eurozone en daarbuiten bevorderen. U bent via de verslagen van de Eurogroep5 en Eurotop6 over de recente overeenkomst op het gebied van de toekomst van de Economische en Monetaire Unie (EMU) geïnformeerd. De regeringsleiders hebben de Eurogroep gemandateerd om, in de context van het MFK, werk voort te zetten met betrekking tot de vormgeving, implementatie en timing van een budgettair instrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurolanden. Het instrument voor convergentie en concurrentievermogen zal onderdeel uitmaken van de begroting voor de EU27.
Ik merk op dat er expliciet is opgenomen in het generieke rapport van de Eurogroep aan de regeringsleiders over de EMU dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Zoals bekend is Nederland, in tegenstelling tot het Frans-Duitse voorstel voor de architectuur van een eurozonebegroting, geen voorstander van een nieuw eigen middel. Zie verder het antwoord op vraag 3 en 4.
Wat betekent het dat u «niet meteen» tegen het nieuwe voorstel bent – zoals Telegraaf meldt of dat zelfs «het verzet» afneemt (NRC), terwijl u in de afbeelding op de tweet stelt «minder dan overtuigd» (less than convinced) te zijn? Waarom zit er licht tussen uw twitterstatement en uw woordelijke toelichting aan verzamelde journalisten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse van Eurogroepvoorzitter Centeno die de eurozonebegroting een enorm belangrijke bijdrage en een soort van doorbraak noemt?5
De regeringsleiders hebben tijdens de eerdergenoemde Eurotop van 14 december jongstleden de Eurogroep gemandateerd om, in de context van het MFK (dat voor de EU27 is), werk voort te zetten met betrekking tot de vormgeving, implementatie en timing van een budgettair instrument voor convergentie en concurrentievermogen voor de eurolanden. Het instrument voor convergentie en concurrentievermogen zal onderdeel uitmaken van de begroting voor de EU27.
Voor Nederland was en is van belang dat er geen mandaat werd gegeven om een instrument uit te werken voor stabilisatie, al dan niet op basis van het bestaande Commissievoorstel, dat het instrument onderdeel is van het MFK en dat gebruik zal worden onderworpen aan strenge voorwaarden.
Met een dergelijk instrument kan invulling worden gegeven aan de door Nederland gewenste koppeling tussen de EU-begroting en hervormingen die nationale economieën toekomstbestendig maken, zoals uiteengezet in het regeerakkoord. Volgens het kabinet beperkt convergentie tussen eurolanden juist de noodzaak van permanente transfers.
Erkent u dat een eurozonebudget (in of buiten de meerjarenbegroting van de EU) onderdeel is van een transferunie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom Nederland de deur op een kier zet voor zo een eurozonebudget?
Zie antwoord vraag 3.
Garandeert u dat u bij uw bezoeken aan de ministers van Financiën van Frankrijk en Duitsland duidelijk de positie van Nederland zal weergeven en geen verzet zult opgeven?
Tijdens mijn bezoeken aan Frankrijk en Duitsland voorafgaand aan de Eurogroep-vergadering van 3 december jongstleden en de Europese Raad van 14 december jongstleden heb ik, in lijn met het regeerakkoord, benadrukt dat Nederland de noodzaak niet ziet van een stabilisatiefunctie voor de eurozone om asymmetrische schokken op te vangen. Omdat lidstaten met weerbare en veerkrachtige nationale economieën in staat zijn om zelf schokken op te vangen heb ik de noodzaak van structurele hervormingen, bijvoorbeeld op het gebied van dynamische product- en arbeidsmarkten, en gezonde overheidsfinanciën benadrukt. Tot slot heb ik het belang van risicoreductie in het kader van de bankenunie en het versterken van het ESM, in het bijzonder met betrekking tot het raamwerk voor herstructurering van onhoudbare overheidsschuld en de rol van het ESM binnen programma’s, onderstreept.
In het rapport aan regeringsleiders is uiteindelijk een split gemaakt tussen convergentie en concurrentiekracht enerzijds en stabilisatie anderzijds. Er is expliciet opgenomen dat er geen overeenstemming bestaat over de noodzaak en vormgeving van een stabilisatiefunctie. Tot slot bevat de overeenkomst die in de Eurogroep is bereikt, zoals toegelicht in het verslag van de Eurogroep, veel punten op het gebied van het ESM en de Bankenunie waarvoor Nederland zich de afgelopen maanden hard heeft gemaakt en die de eurozone wezenlijk versterken.
Klopt de inschatting van Eurocommissaris Oettinger dat wanneer de Europese Commissie maar streng is ten opzichte van Italië, dat Nederland dan wel in zal stemmen met de verdere verdieping van de Europese Monetaire Unie (EMU)? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Voor het kabinet staat voorop dat een sterke EMU allereerst sterke en veerkrachtige nationale economieën vergt. De Europese begrotingsregels, vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) bieden een raamwerk voor het pad naar of behoud van gezonde overheidsfinanciën. Het kabinet vindt dat de Commissie de begrotingsregels strikt moet handhaven in alle lidstaten, inclusief Italië. Daarnaast zet Nederland zich in voor institutionele hervormingen van de EMU. De Nederlandse inzet voor de Eurogroep van 3 december jongstleden en de Europese Raad van 14 december jongstleden was en is gebaseerd op de inschatting van het kabinet hoe de euro duurzaam kan worden versterkt.
Het feit dat er in Frankrijk een verbod is op reclame voor apotheken |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in Frankrijk een verbod is op reclame voor apotheken?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijk verbod een barrière kan zijn op de Europese interne markt? Onder andere voor twee grote Nederlandse bedrijven die online medicijnen op recept verstrekken?
Reclame maken en verspreiden is een belangrijke economische activiteit en het recht op het beoefenen van deze activiteit is een fundamenteel onderdeel van de interne markt. Het beperken van reclame kan dan ook een barrière op de Europese interne markt opleveren. Echter, deze beperking kan worden gerechtvaardigd indien dit noodzakelijk is om het openbaar belang en met name, de volksgezondheid te beschermen. Deze beperkingen betreffen in het bijzonder de reclame voor bepaalde producten, ongeacht of de verkoop daarvan legaal is of niet. In veel lidstaten bestaan zulke beperkingen voor wapens, alcohol, speelgoed en geneesmiddelen.
Specifiek voor de verkoop van geneesmiddelen geldt dat richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik van toepassing is. Artikel 88, lid 1 van deze richtlijn verbiedt zonder uitzondering elke publieksreclame voor geneesmiddelen die uitsluitend op medisch recept mogen worden verstrekt. Artikel 88, lid 2, bepaalt dat reclame onder voorwaarden wel wordt toegestaan voor geneesmiddelen die niet op recept worden verkregen. Een algeheel reclameverbod voor beoefenaars van een gereglementeerd beroep, zoals apotheker, is volgens eerdere jurisprudentie van het Hof onverenigbaar met het Europees recht, zie o.a. zaak C-119/09, Société fiduciaire.Voor geneesmiddelen die voor vergoeding in aanmerking komen, mogen lidstaten beperkingen stellen op grond van artikel 88, lid 3 van de richtlijn. De definitie van «reclame» wordt in de richtlijn ruim uitgelegd. Volgens artikel 86, lid 1 van deze richtlijn, valt onder het begrip «reclame voor geneesmiddelen», alle vormen van colportage, marktverkenning of stimulering, die bedoeld zijn ter bevordering van het voorschrijven, het afleveren, de verkoop of het verbruik van geneesmiddelen. Uit de tekst van deze bepaling, in het bijzonder door de woorden «alle vormen», volgt duidelijk dat het hier ook gaat over online reclame en dit is bevestigd door het Europees Hof van Justitie in zaak C-421/07, Damgaard. In Nederland is het verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen dan ook verder uitgewerkt in de artikelen 85 tot en met 90 van de Geneesmiddelenwet.
Bent u bekend met het feit dat er een procedure loopt waarbij het hof van beroep van Parijs onlangs een aantal vragen aan het Europees Hof van Justitie heeft gesteld, waarbij het gaat om de vraag of de Franse regels voor reclame die van toepassing zijn op apotheken verenigbaar zijn met de EU-wetgeving?
Zodra het Europees Hof van Justitie prejudiciële vragen van de verwijzende rechter heeft ontvangen, worden de lidstaten en EU-instellingen hiervan in kennis gesteld. Lidstaten en de EU-instellingen hebben vervolgens de mogelijkheid om schriftelijke opmerkingen in te dienen. Na ontvangst van de verwijzingsbeschikking hebben zij twee maanden om de opmerkingen bij het Hof te deponeren. De criteria aan de hand waarvan wordt beslist of schriftelijke opmerkingen opportuun zijn, staan in de Handleiding criteria en procedures Hof van Justitie EU, opgesteld door de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER). De vraag of de Nederlandse regering opmerkingen indient, hangt onder andere af van het huidige Nederlandse beleid op het betrokken beleidsterrein en de mogelijkheid dat de uitspraak leidt tot een wijziging van beleid. Daarbij worden de belangen zorgvuldig afgewogen. In deze casus wordt niet betwist dat de bedrijven in kwestie bevoegd zijn geneesmiddelen te verkopen aan het publiek in Nederland en evenmin dat de online verkoop in Frankrijk alleen is toegestaan voor geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is afgegeven en waarvoor geen doktersvoorschrift is vereist. Wel staat der discussie of het beperken van reclamemogelijkheden voor apothekers voor medicijnen die zonder recept te verkrijgen zijn, in strijd is met het Europees recht. Vanwege het bredere belang van het verzekeren van een volledige interne (digitale) markt zal de Nederlandse regering schriftelijke opmerkingen indienen.
Klopt het dat individuele lidstaten de mogelijkheid hebben om bij het Europese Hof van Justitie input te leveren voor dergelijke procedures?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens input te leveren? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of er naast dit Franse verbod op reclame en de aangekondigde Duitse verbod op online verstrekking van receptmedicijnen nog meer beperkingen zijn die de interne vrije markt verstoren?
Met mijn brief van 19 oktober jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn inzet voor de toekomst van de interne markt.1 Ik wil mij ervoor inzetten dat in de volgende Europese Commissieperiode belemmeringen gericht kunnen worden aangepakt. Dat vraagt om maatwerk in regio’s en sectoren. Ik pleit er daarom voor dat de Europese Commissie haar analyse naar belemmeringen op de interne markt verder verdiept.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat we in de toekomst beter kunnen voorkomen dat er nationale regels worden ingevoerd die in strijd zijn met de interne markt principes. De interne markt regels moeten beter worden toegepast, geïmplementeerd en gehandhaafd. Hiervoor is het belangrijk dat we hier meer inzicht krijgen in het Europese en nationale handhavingsbeleid en dat de lidstaten en de Europese Commissie hier op regelmatige basis met elkaar het gesprek over aangaan en waar nodig actie ondernemen.
Anderzijds is het ook van belang dat bepaalde beperkingen gerechtvaardigd kunnen zijn indien deze noodzakelijk zijn om het openbaar belang en met name, de volksgezondheid te beschermen. Hiervan kan sprake zijn bij een verbod op beperking van reclame voor geneesmiddelen.