Wederom onveilige CV-ketels |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat ongeveer 150 duizend oudere modellen CV-ketels van Agpo Ferroli mogelijk levensgevaarlijk zijn? Zo ja, waarom?1
Deze modellen beschikken over een typegoedkeuring die alleen aan veilige toestellen wordt afgegeven. Naar aanleiding van een melding in 2008 bij de NVWA door een consument is destijds overleg gevoerd met Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit overleg zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de producent gestart. Deze bestonden uit waarschuwingsadvertenties in drie landelijke dagbladen en uit aangepaste en aangescherpte onderhoudsadviezen aan de installateurs.
Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Om welk aantal gaat het precies en betreft het de vier genoemde typen (Econpact, Ultima, Megadens en Megalux) van vóór 2011 of ook andere CV-ketels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze cijfers zijn niet voor handen. De NVWA is toezichthouder. Het is niet haar taak om bij te houden hoeveel en welke typen CV-ketels er aan consumenten worden geleverd.
Hoeveel woningbranden of andere incidenten zijn er tot u toe ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli?
Door de NVWA wordt niet bijgehouden of woningbranden of andere incidenten zijn ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli.
Hoe zijn deze CV-ketels door de typegoedkeuring gekomen als emeritus hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale het volgende stelt: «Dit is de brandgevaarlijkste ketel die ik tot nog toe heb onderzocht»?2
Kiwa-Gastec heeft de wettelijk verplichte type keuring van deze CV-ketels uitgevoerd. Uit het onderzoek van de NVWA naar aanleiding van de melding in 2008 is niet gebleken dat de typen ten onrechte zouden zijn goedgekeurd.
In hoeverre zijn de problemen met de Agpo Ferroli ketels vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels, aangezien er daarvan bijna 24 duizend warmtewisselaars zijn vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
De problemen met de CV-ketels van Agpo Ferroli die in 2008 zijn vastgesteld, zijn niet vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels. Bij de CV-ketels van Agpo Ferroli was sprake van het in het ongerede raken van het kijkglas en lekkages van rookgas door het niet zorgvuldig vervangen van de pakking en het afkitten van de warmtewisselaar tijdens onderhoudsbeurten. Hierdoor kon een binnenbrand in de ketel ontstaan. Bij een binnenbrand slaat de ketel af gaat de brand vanzelf uit. Bij de Nefit CV-ketels diende de branderkop te worden vervangen.
Waarom heeft u in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli hoewel daar specifiek om is gevraagd, en hoe is het mogelijk dat u schreef dat «de NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht»?
De problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli speelden in 2008 en 2009. Deze problemen zijn destijds door corrigerende acties door de producent aangepakt. Daarom heb ik aan uw Kamer in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli.
Kunt u nu garanderen dat alle problemen met CV-ketels van verschillende merken/ typen bekend zijn bij de Kamer, of zijn er nog meer problemen of incidenten die u in eerdere antwoorden niet heeft genoemd?
Mijn ministerie geeft de wettelijke kaders voor productveiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van de producenten van CV-ketels om deugdelijke producten op de markt te brengen. Om te controleren of de producenten hun verantwoordelijkheid nakomen, houdt de NVWA risicogericht toezicht op de CV-ketels die op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA meldingen over CV-ketels. De uitzending van Kassa van 16 maart 2019 over de CV-ketels van Agpo Ferroli wordt door de NVWA als melding behandeld. Er zijn bij de NVWA nu geen andere meldingen over onveilige CV-ketels in onderzoek.
Is het waar dat het probleem met de CV-ketels van Agpo Ferroli «onbeheersbaar» is, en dat enkel het vervangen van warmtewisselaars niet afdoende is maar dat de gehele ketel vervangen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. Naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma, is de NVWA een onderzoek gestart. Dit is de gebruikelijke werkwijze bij een melding.
Hoe verhouden de opmerking van de voorzitter van Techniek Nederland dat «zelfs het ontbreken van goed onderhoud nooit mag leiden tot brandincidenten», en de constatering van één van de grootste onderhoudsbedrijven dat goed onderhoud de problemen met deze CV-ketels niet kan voorkomen, zich tot Agpo Ferroli die stelt dat de problemen door slecht onderhoud komen?5
Dit zijn twee verschillende opmerkingen. Gastoestellen en in het bijzonder CV-ketels zijn toestellen die deugdelijk moeten worden onderhouden, omdat er anders gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Bij het achterwege laten van onderhoud of het niet goed uitvoeren van het onderhoud waarbij bepaalde onderdelen niet tijdig worden gereinigd of vervangen kunnen dergelijke gastoestellen gevaar veroorzaken. Dat het achterwege laten van onderhoud nooit tot gevaarlijke situaties mag leiden strookt niet met de wettelijke regels. In de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften (Warenwetbesluit gastoestellen 2018 en Verordening EU 2016/426) wordt bepaald dat gastoestellen veilig moeten zijn bij juiste installatie en bij regelmatig onderhoud volgens de instructies van de fabrikant.
De opmerking van het onderhoudsbedrijf in kwestie wordt meegenomen in het onderzoek dat in het antwoord op vraag 8 wordt genoemd. Daartoe zal contact worden opgenomen met het desbetreffende onderhoudsbedrijf.
Welk incident heeft in 2018 plaats gevonden, naar aanleiding waarvan de ondernemersorganisatie Agpo heeft verzocht om voortaan hittebestendige kits mee te leveren bij vervangende brandersets, en waarom is er geen gehoor gegeven aan de oproep? Was de NVWA op de hoogte van dit incident en de oproep en wat heeft de NVWA daarmee gedaan?
De NVWA was niet op de hoogte dat er in 2018 een incident heeft plaatsgevonden en ook niet van de oproep van de ondernemersorganisaties. Dat er hittebestendige kits gebruikt moeten worden is ruim voor 2018 gecommuniceerd met de installateurs in het kader van de corrigerende acties door de producent naar aanleiding van de melding in 2008.
Wanneer is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van de problemen met bepaalde typen CV-ketels van Agpo Ferroli, en welke acties heeft de NVWA toen genomen?
In maart 2008 is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van een mogelijk probleem met bepaalde typen CV-ketel van Agpo Ferroli. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan destijds een onderzoek uitgevoerdbij Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de fabrikant gestart.
Bent u het met Techniek Nederland eens dat de NVWA en Kiwa zo snel mogelijk duidelijkheid moeten geven aan woningeigenaren en huurders over de (on)veiligheid van typen CV-ketels van Agpo Ferroli? Welke acties onderneemt u hiertoe en hoe worden alle eigenaren en gebruikers van betreffende CV-ketels geïnformeerd?
Gaan de vier typen CV-ketels van Agpo Ferroli allemaal vervangen worden, en gebeurt dit kosteloos voor de eigenaren van de CV-ketels? Zo nee, welke tegemoetkoming krijgen de eigenaren van deze CV-ketels dan wel?
Het onderzoek moet uitwijzen of en zo ja welke corrigerende maatregelen door de producent nodig zijn. Wie er verantwoordelijk is voor de kosten van corrigerende maatregelenis een zaak tussen de producent en de eigenaren van de CV-ketels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?
Ja.
Meldingen van bedreiging door journalisten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de column «Verslaggevers worden vaak bedreigd en weinig beschermd»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat het lastig is voor journalisten om aangiften te doen van bedreiging en (gewelds)incidenten? Zo ja, waarom is het lastig voor journalisten om aangifte te doen? Zo nee, waarom herkent u dit beeld niet?
Bedreigingen en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat deze zaken met prioriteit worden aangepakt. Om die reden is in 2018 een akkoord gesloten door de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), over onder andere het geprioriteerd aanpakken van bedreigingen van journalisten. Deze afspraken geven journalisten een speciale positie op het moment dat zij met geweld en agressie worden geconfronteerd. Afgesproken is dat politie en OM prioriteit zullen geven aan het bestrijden van bedreigingen tegen journalisten; de behandeling van aangiftes is versneld; en de strafeisen van het OM zijn opgehoogd.
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Is het waar dat de genoemde journalisten van Omroep Flevoland, op een uitzondering na, geen aangifte konden doen maar dat het bij een melding bleef? Zo ja, waarom kon er geen aangifte worden gedaan en deelt u de mening dat als een journalist aangifte wil doen hij dat ook moet kunnen doen? Kan een politiemedewerker iemand ervan weerhouden om aangifte te doen en zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde dat er geen aangifte kon worden gedaan?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, kan dat in alle gevallen doen. In het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Zo’n gesprek kan leiden tot de conclusie dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Ook kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In dat geval wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen opgenomen.
Hoeveel meldingen en aangiftes zijn er het afgelopen jaar door journalisten gedaan naar aanleiding van bedreiging en (gewelds)incidenten? In hoeveel gevallen leidde dit tot vervolging dan wel veroordeling?
Vorig jaar is uw Kamer ten behoeve van een rondetafelgesprek over de Bedreiging en bescherming van journalisten op 14 maart geïnformeerd dat er in 2017 ongeveer 45 aangiften en 14 meldingen gedaan zijn door journalisten naar aanleiding van bedreigingen en (gewelds)incidenten. Deze cijfers zijn indicatief, omdat de politie het beroep van het slachtoffer niet registreert. Een nieuwe handmatige zoekslag over het jaar 2018 levert de volgende indicatieve cijfers op: 33 geregistreerde incidenten, waaronder 21 aangiften en 12 meldingen. Cijfers ten aanzien van vervolging of veroordeling op basis van deze aangiften en meldingen zijn niet voorhanden, want het OM registreert bij vervolging en veroordelingen niet of het slachtoffer een journalist betrof.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen bedreigingen en (gewelds)incidenten ertoe leidden dat journalisten in hun werk belemmerd werden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat regionale en lokale media steeds meer onder druk staan? Zo ja, erkent u het belang om juist deze regionale en lokale verslaggevers extra te beschermen?
Het is mij niet bekend dat in het bijzonder regionale en lokale media steeds meer onder druk komen te staan waar het bedreiging en (gewelds)incidenten betreft. Het staat buiten kijf dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten hebben een belangrijke rol in het democratische proces van onze samenleving en zij moeten hun werk dan ook in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Alle journalisten verdienen dezelfde bescherming, ongeacht of ze nu landelijk, regionaal of lokaal actief zijn en ongeacht voor welk medium zij werken. De bovengenoemde maatregelen uit het akkoord moeten er aan bijdragen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen.
Acht u de getroffen maatregelen om de bescherming van journalisten tot «hogere prioriteit» te maken effectief? Zo ja, hoe verklaart u het geschetste beeld in deze column? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal aangiften ten opzichte van meldingen te vergroten?
Zoals in het akkoord is opgenomen, zijn er door politie en het OM opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over o.a. prioritaire afhandeling van zaken, schade zoveel mogelijk verhalen op daders (lik op stuk beleid) en het eisen van een hogere straf. Er wordt momenteel al zoveel mogelijk gewerkt conform het lik op stuk beleid. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen. De overige afspraken worden nader uitgewerkt in het project PersVeilig.
De berichten ’Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen' en 'Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel' |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten »Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen»1 en «Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel»?2
Ja.
Op basis van welke wet- en regelgeving heeft de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied in 2014 besloten dat de berg afval toch niet opgeruimd diende te worden? Zijn de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij dit besluit betrokken geweest?
Blijkens de brief die gedeputeerde staten van Noord-Holland op 13 maart jl. aan de provinciale staten hebben gestuurd, die ik ter informatie bijvoeg, heeft GS in 2014 op basis van de opgebouwde reeks halfjaarlijkse monitoringsresultaten vastgesteld dat de berg oxykalkslik geen risico’s voor het grondwater opleverde. Daarmee was er vanuit de water- en bodemwetgeving (Waterwet, Wet Bodembescherming) geen reden voor verdergaande maatregelen dan voortzetting van de bestaande monitoring en was er voor de provincie ook geen reden om de ILT of het RIVM te raadplegen. Verder zet de brief uiteen dat in 2014 door GS is vastgesteld dat de berg aangemerkt moest worden als een «voormalige stortplaats» waar de Wet bodembescherming en de regels over de nazorg van voormalige stortplaatsen (NAVOS) van toepassing is. In de brief geeft de provincie aan dat in het kader van NAVOS uitdrukkelijk risico’s voor de omgeving en het milieu uitgesloten moeten worden, dat die risico’s voor de berg oxykalkslik uitgesloten zijn en dat door middel van monitoring ook risico’s naar de toekomst uitgesloten kunnen worden.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen, terwijl in het artikel staat dat het toenmalige Ministerie van Vrom in 1995 al schreef dat «het niet gewenst is dat het slik nog tientallen jaren op de huidige wijze wordt opgeslagen»?
Het bevoegd gezag ligt bij de provincie Noord-Holland. Het storten van oxykalkslik is in 1985 gestopt. Het voornaamste milieurisico betrof vervuiling van het grondwater door uitloging van schadelijke stoffen. Door de ingestelde structurele monitoring van de grondwaterkwaliteit werd geborgd dat eventueel optredende vervuiling gesignaleerd zou worden, zodat bepaald kon worden welke maatregelen nodig waren. De monitoring wees uit dat grondwaterverontreiniging niet optrad. In de loop der jaren is er op natuurlijke wijze (door windaanvoer) een afdekking van onder andere zand en begroeiing ontstaan. Hiermee was ook het risico van verspreiding van schadelijke stoffen uit het oxykalkslik via de lucht door verwaaiing voldoende beperkt. Hiermee was er geen urgentie om op verdergaande maatregelen aan te dringen. Niettemin heb ik de Noord-Hollandse gedeputeerde van milieuzaken nadrukkelijk gevraagd om met Tata Steel te onderzoeken of er preventieve maatregelen mogelijk zijn om uitloging naar grondwater niet alleen te bewaken met monitoring, maar actief tegen te gaan. Ook heb ik de gedeputeerde gevraagd om met Tata Steel te bespreken of het zoeken naar mogelijkheden voor hergebruik van het oxykalkslik weer opgepakt kan worden.
Op basis van welke onderzoeken trekt de provincie Noord-Holland de conclusie dat er geen risico’s voor de leefomgeving zijn opgetreden? Kunnen deze onderzoeken met de Kamer gedeeld worden?
De betreffende monitoringsresultaten zijn genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3. Deze zijn opvraagbaar bij de provincie Noord-Holland of haar uitvoeringsorganisatie, de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied, en worden binnenkort ook door de provincie openbaar gemaakt.
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van oxykalkslik?
De gezondheidsrisico’s hangen samen met de routes via welke mensen blootgesteld kunnen worden aan stoffen uit het oxykalkslik. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, zijn er volgens de provincie geen risico’s van betekenis wat betreft blootstelling via de routes van grondwater of verwaaiend stof. Onderzoek naar andere blootstellingsroutes aan stoffen uit het oxykalkslik is mij niet bekend. De provincie is in deze het bevoegd gezag.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de omwonenden van de afvalberg?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de risico’s voor natuur, lucht en bodem?
Oxykalkslik bevat geen schadelijke stoffen die vluchtig zijn, dat wil zeggen die kunnen uitdampen en zo luchtverontreiniging zouden veroorzaken. Luchtverontreiniging door verwaaiing wordt volgens de provincie voorkomen door de afdekkende korstlaag die zich gevormd heeft en de begroeiing. Uitloging van arseen en zware metalen zouden in principe verontreiniging van de bodem en het grondwater onder de berg kunnen veroorzaken, maar volgens GS heeft de monitoring van het grondwater geen verhoogde gehalten van genoemde stoffen opgeleverd die toe te wijzen zijn aan de berg.
Er is mij geen informatie bekend over mogelijke schadelijke effecten voor dieren die in de begroeiing leven of voedsel zoeken.
Wordt op dit moment de bodem- en grondwaterkwaliteit rond de afvalberg gemonitord? Worden hierbij ook verhoogde concentraties arseen en overschrijdingen van metalen aangetroffen?
Het relevante aspect van de bodemkwaliteit dat door de berg beïnvloed kan worden is de grondwaterkwaliteit. Deze wordt ook nu nog gemonitord. De brief van GS van 13 maart geeft aan dat in het verleden een verhoogde concentratie arseen is aangetroffen, maar dat de afgelopen jaren een dalende trend is gemeten. Ik heb van de provincie vernomen dat de eertijds verhoogde concentratie arseen naar alle waarschijnlijkheid niet aan de berg toegeschreven kan worden, omdat verhoogde gehalten arseen op meer plaatsen in het Noord-Hollandse grondwater voorkomen.
De omgevingsdienst geeft aan dat het grondwater de afgelopen 20 jaar is gemonitord op de meest kritische stoffen. Hieruit blijkt dat (incidenteel) de interventiewaarde wordt overschreden voor een aantal zware metalen (lood en chroom) en arseen. Er vindt geen toename in concentraties en omvang plaats. De geconstateerde grondwaterverontreinigingen hebben een andere oorzaak en zijn opgenomen in het locatiebeheerplan van Tata Steel. De omgevingsdienst concludeert dat er geen ontoelaatbare verspreidingsrisico’s aanwezig zijn.
Wordt de gezondheid van werknemers en omwonenden gemonitord?
Het RIVM doet samen met de GGD Kennemerland onderzoek naar (vragen die leven over) de gezondheid van omwonenden van Tata Steel maar er vindt geen specifieke monitoring plaats met betrekking tot de berg oxykalkslik.
Kan Tata Steel alsnog worden verplicht om de afvalberg op te ruimen?
Daartoe kan Tata Steel door de provincie als bevoegd gezag verplicht worden als er alsnog onaanvaardbare risico’s voor mens of milieu blijken te zijn. Hier is echter nu geen sprake van.
Hoe kan het dat Tata Steel in 2010 gesommeerd wordt de berg alsnog op te ruimen en de provincie Noord-Holland vervolgens vier jaar lang niet handhaaft?
In de brief van GS van Noord-Holland aan provinciale staten van 13 maart jl. (bijgevoegd)3 wordt het volgende aangegeven. De provincie heeft in 2010 een brief aan Tata Steel gestuurd met de opdracht de opslag binnen zes maanden te beëindigen of noodzakelijke informatie te verschaffen om de opslag te vergunnen. Tata Steel heeft in de periode 2010–2014 onderzocht of hergebruik mogelijk was. In 2014 was duidelijk dat hergebruik niet mogelijk was, maar ook dat het blijven liggen van het materiaal geen risico opleverde voor de leefomgeving. Daarom heeft de brief uit 2010 niet geleid tot daadwerkelijke handhaving.
Wat is de definitie van «afgedekt» in de wet en is daaraan voldaan in deze situatie? Is «begroeiing» en een slagboom voldoende bescherming voor de omgeving, bodem, lucht en water?
In een tweede brief aan de Staten, die ik eveneens bijvoeg4, stelt GS van Noord-Holland dat zij terecht spreekt over afdekking, doelend op de gevormde harde korstlaag. Het college wijst erop dat de oxykalkslikdepot valt onder het regime van de Wet bodembescherming, die verplicht tot maatregelen ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging, maar geen dwingend voorschrift geeft voor afdekking, zoals afdichting met een folie. GS melden dat volgens gedane onderzoeken de harde korstlaag een extra barrière vormt voor uitspoeling van de berg door hemelwater en tevens verstuiving voorkomt. Daarbij wordt in de brief aangegeven dat aanvullende maatregelen, zoals het afdichten met een folie, milieutechnisch geen meerwaarde hebben.
Hebben Tata Steel en de provincie Noord-Holland hun eigen feiten gecreëerd door niet te handelen en niet te handhaven totdat termijnen zijn verstreken en het probleem «historisch» werd en onder andere regelgeving viel?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Vindt u, gelet op deze kwestie en de recente problemen rond de grafietregen, dat hier sprake is van een patroon in tekortschietende handhaving van een bedrijf dat haar eigen verdienmodel laat prevaleren boven de naleving van regels die de kwaliteit van de leefomgeving en gezondheid van bewoners dienen te verzekeren? Zo ja, wat gaat u doen om dat patroon te doorbreken?
De gang van zaken rond de berg oxykalkslik is op grond van de mij bekende informatie geen voorbeeld van tekortschietende handhaving. Het is mijn streven uw Kamer in mei een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel te sturen.
Apps waarmee je de telefoon van anderen kan spioneren |
|
Tobias van Gent (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er apps zijn die je op de telefoon van je partner/kind/werknemer kunt installeren en waarmee je gesprekken kunt afluisteren, sms- en Whatsapp-berichten kunt meelezen, het web- en mailverkeer kunt onderscheppen en ook de locatie van de telefoon kunt volgen?1
Ja, ik heb van het bericht kennis genomen.
Deelt u de mening dat dit in het kader van horizontale privacy een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Er komen steeds meer producten op de markt die de mogelijkheid bieden tot spionage. Het gebruik van deze producten kan een zeer grote inbreuk op de privacy opleveren, wat onwenselijk en in bepaalde gevallen zelfs strafbaar is (zie mijn antwoord op vraag 3). De mogelijkheden en de begrenzing van spionageproducten hebben mijn aandacht. Daarom heb ik het Tilburg Institute for Law, Technology, and Society (TILT), van de Universiteit Tilburg verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van spionageproducten door burgers beter kan worden gereguleerd zodat de privacy van burgers nog beter kan worden beschermd. Dit onderzoek zal naar verwachting begin 2020 gereed zijn. Over de uitkomst van het onderzoek en de conclusies die ik daaraan verbind, zal ik u daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Is het gebruik van dergelijke apps strafbaar of onrechtmatig? Zo ja, op basis waarvan?
Het Wetboek van Strafrecht bevat mogelijkheden om tegen het gebruik en de verkoop van spionagesoftware op te treden. Het wederrechtelijk installeren van spionagesoftware met het oogmerk om telecommunicatie of andere gegevensverwerking of gegevensoverdacht van een geautomatiseerd werk af te tappen of opnemen is strafbaar.2 De installatie van dergelijke software kan gepaard gaan met computervredebreuk.3 Het vervolgens overnemen van gegevens is apart strafbaar gesteld.4 Ook de productie, verkoop en aanschaf van spionagesoftware is in beginsel strafbaar.5 Daarnaast kan het maken van reclame voor de verkoop van spionageproducten strafbaar zijn.6 Ook het heimelijk filmen of fotograferen van mensen7 en het heimelijk opnemen van gesprekken waar je zelf geen deelnemer van bent8 is strafbaar. Daarnaast stelt de Auteurswet een aantal handelingen strafbaar, bijvoorbeeld het zonder toestemming van de betrokken persoon, wanneer deze persoon een aanmerkelijk belang heeft, camerabeelden van die persoon publiceren.9
Zoals in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik het TILT verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van spionageproducten door burgers, naast de bestaande mogelijkheden, nog beter kan worden gereguleerd. Hierbij zal onder andere worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om dergelijke software te verbinden aan een vergunningstelsel ten behoeve van eventueel rechtmatig gebruik om zo de verkoop en het gebruik van deze producten beter te monitoren en daarmee de privacy van burgers nog beter te beschermen.
Als het gebruik van dergelijke apps niet strafbaar of onrechtmatig is, deelt u dan de opvatting dat het aanbieden en gebruik van dergelijke apps aan banden gelegd zou moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat tientallen bedrijven illegaal lipfillers zetten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de campagne «Kijk uit: Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken», waar u in antwoord op eerdere vragen naar verwees?2
Vanaf half oktober 2018 geldt een reclamecode op reclame voor medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen (Code medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen ofwel CCBA). De code is tot stand gekomen met subsidie van het Ministerie van VWS en is opgesteld door de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde. De code is onderdeel van de Nederlandse Reclame Code en geldt daarmee voor alle adverteerders in de branche.
De CCBA schrijft het gebruik van de slogan: «Kijk uit. Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken. Een geslaagde ingreep begint bij een geschikte arts.» voor. In iedere reclame-uiting dient de slogan met bijbehorend beeldmerk te worden vermeld.
Verder schrijft de CCBA onder andere voor dat reclame geen tijdsdruk mag opleggen en mag reclame zich niet richten op minderjarigen.
Op welke wijze heeft u sinds vorig jaar gezorgd dat de website van de rijksoverheid met informatie over de campagne «Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken» beter vindbaar is, zoals u toegezegd heeft tijdens het plenaire debat van 19 april 2018?3
De informatie over cosmetische ingrepen op de website van de rijksoverheid (rijkoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen) is sindsdien geactualiseerd en herschreven zodat de informatie beter te begrijpen is voor een groter deel van de Nederlanders. Daarbij is er door woordgebruik geprobeerd de website van de rijksoverheid vaker naar boven te laten komen in de zoekresultaten van Google.
Op 20 december 2018 is op de Facebookpagina van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de website www.jezelfmooiermaken.nl onder de aandacht gebracht waarop een hulptool te vinden is om mensen die een cosmetische ingreep overwegen te attenderen op mogelijke risico’s, zodat zij een bewuste keuze kunnen maken. Aan het einde van de tool wordt de bezoeker verwezen naar de website van de rijksoverheid.
Momenteel wordt er aan gewerkt om de hulptool te integreren met de website van de rijksoverheid. De website www.jezelfmooiermaken.nl zal dan komen te vervallen. Dit zal de vindbaarheid van informatie vanuit de rijksoverheid over cosmetische ingrepen ten goede komen.
Kunt u aangeven waar de website te vinden is en hoeveel bezoekers en hoeveel unieke bezoekers deze per maand heeft gehad sinds januari 2019?
De website https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen heeft in januari 2019 2.862 unieke bezoekers gehad (totaal 3.181 bezoeken) en in februari 2019 2.095 unieke bezoekers (totaal 2.335 bezoeken).
Van de website www.jezelfmooiermaken.nl zijn geen aparte bezoekgegevens bekend.
Wanneer komen de resultaten beschikbaar van het onderzoek dat ZonMW in 2015 is gestart naar semipermanente rimpelvullers en dat begin 2019 beschikbaar zou zijn?
Het desbetreffende onderzoek van het RIVM en de Universiteit van Maastricht is op 1 december 2018 afgerond. De rapportages zijn alleen nog niet volledig afgerond en ingediend bij ZonMw. De exacte datum voor publicatie van deze rapportages, en dus de resultaten, staat nog niet vast. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de resultaten, zoals al reeds in een eerder stadium toegezegd (Aanhangsel Handelingen II 2018–19, nr. 1779), zodra deze bij mij bekend zijn.
Waarom vindt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat men alleen maar kan ingrijpen als ze meerdere meldingen krijgen? Wat houdt de Inspectie tegen om actief te controleren? Gaat u daarover in gesprek met de Inspectie?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) grijpt niet alleen in nadat zij meerdere meldingen krijgt. Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers vindt risicogestuurd (proactief) en op basis van meldingen en signalen plaats. De meeste risico’s zijn te verwachten bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Het toedienen van filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze door de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling en waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie optreden.
Kunt u in kaart brengen hoeveel zorggeld al is besteed aan herstel van huidverminkingen, zoals bulten, littekens, huidverminkingen, en andere complicaties naar aanleiding van ondeskundige behandeling?
Deze informatie is mij niet bekend omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. Ik kan u hierover dan ook niet informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Zorgverzekeringswet op 10 april 2019?
Ja.
Rijnvarenden, die grote persoonlijke naheffingen ontvingen van de Nederlandse belastingdienst voor sociale premies, die zij ook al in Luxemburg betaald hebben |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Matroos Maarten moet 24.000 euro belasting betalen: «Het is niet fair wat mijn werkgever heeft gedaan»« en de bijbehorende uitzending van EenVandaag?1
Ja.
Kunt u uitleggen welke pogingen er door de Nederlandse autoriteiten gedaan zijn om de uitstaande schuld op de ex-werkgever te verhalen?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat het de schuldenaar is die een schuld op een derde dient te verhalen. Bij persoonlijke schulden aan de Belastingdienst, is de Belastingdienst daarom niet in de positie om een schuld op een derde, bijvoorbeeld de werkgever, te verhalen.
Is er een poging gedaan om de ex-werkgever aansprakelijk te stellen, bijvoorbeeld via bestuurdersaansprakelijkheid?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat de Belastingdienst derden aansprakelijk kan stellen voor persoonlijke schulden van een belastingplichtige als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het gaat dan om inlenersaansprakelijkheid, ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid.
Indien een werknemer naar aanleiding van een aanslag inkomstenbelasting een schuld aan de Belastingdienst heeft, zijn de genoemde instrumenten niet toepasbaar en kan de Belastingdienst de werkgever daarvoor niet aansprakelijk stellen.
Klopt het dat er voor deze Rijnvarenden sociale premies zijn afgedragen in Luxemburg en dat de Rijnvarenden er niet in slagen om deze betaalde premies terug te krijgen uit Luxemburg?
Binnen de Europese Unie en meer in het bijzonder tussen de Rijnstaten zijn afspraken gemaakt over de coördinatie van de sociale zekerheid waardoor in principe één sociaal zekerheidsstelsel van een lidstaat van toepassing is op personen die van hun recht op vrij verkeer gebruikmaken. Zo is duidelijk in welk land zij verzekerd zijn voor de sociale zekerheid en onder welke voorwaarden. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers in geen enkele lidstaat verzekerd zijn, dan wel dat zij dubbel verzekerd zijn en in meerdere landen premies moeten afdragen/uitkeringen ontvangen.
Indien de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is, heeft dit tot gevolg dat de werknemers niet alleen premies verschuldigd zijn, maar ook dat tijdvakken voor de AOW worden opgebouwd zodat daarvoor AOW-pensioen zal worden betaald.
Voor zover door de werkgever voor werknemers die in Nederland sociaal verzekerd zijn ten onrechte sociale zekerheidspremies zijn afgedragen in Luxemburg, is er onverschuldigd betaald. De werknemers hebben dan de mogelijkheid om bij de Luxemburgse instanties een verzoek in te dienen om teruggave van de ten onrechte betaalde premies. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd, is afhankelijk van het Luxemburgse recht.
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659) heb aangegeven, vind ik het onwenselijk als de terugvordering van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit. Hoewel Nederland geen partij is bij deze verzoeken, zal ik met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Hebben de Rijnvarenden het wettelijk (Europees) recht om de in Luxemburg betaalde sociale premies terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er overleg geweest tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten om ervoor te zorgen dat over al die jaren slechts op één plek sociale premies afgedragen hoefden te worden? Hoe verliepen die gesprekken en heeft dit tot een oplossing geleid?
Zoals onder vraag 5 aangegeven, bepalen in deze gevallen de aanwijsregels op basis van het Rijnvarendenverdrag of de Verordening (EG) nr. 883/2004 welke wetgeving van toepassing is en in welk land als gevolg daarvan socialezekerheidspremies verschuldigd zijn. Overleg tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten was daarom niet aan de orde.
Ook is het ongebruikelijk om in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure contact te hebben met buitenlandse instanties over de rechtsvragen die daarin spelen. Als een uitspraak van de rechter daartoe aanleiding geeft, wordt na afloop wel contact opgenomen met de buitenlandse instantie.
In dit kader is nog het volgende van belang. Indien een werknemer (of diens werkgever) zekerheid wenst over toepasselijke socialezekerheidswetgeving, kan hij vragen om een A1-verklaring. De A1-verklaring geeft zekerheid omtrent de toepasselijke wetgeving en daarmee ook over de lidstaat waar premies moeten worden afgedragen. Van de procedure voor een A1-verklaring wordt veel gebruik gemaakt en deze is in de sector algemeen bekend. In Nederland is de SVB bevoegd om een A1-verklaring af te geven. Indien lidstaten het niet eens zijn over de afgifte van een A1-verklaring, schrijft de A1-procedure voor dat de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden. Voor zover bekend zijn er geen Luxemburgse A1-verklaringen overgelegd, noch is aan Nederlandse kant verzocht door werknemer/werkgever om een A1-verklaring.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze mensen slechts op één plek sociale premies hoeven te betalen over het tijdvak 2010 – 2018?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 5 en 6 heb aangegeven zijn er mogelijkheden om de ten onrechte in Luxemburg afgedragen premies in Luxemburg terug te vragen. Ik vind het onwenselijk als het terugvorderen van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit en ik zal met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Denkt u het dat het voor iemand met een modaal inkomen (of lager) mogelijk is om een naheffing van soms tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat de vermogenspositie van iemand met maximaal een modaal inkomen, onvoldoende kan zijn om tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen. Indien dit het geval is dan kan deze werknemer de Belastingdienst verzoeken om uitstel van betaling of een betalingsregeling. De voorwaarden rondom deze mogelijkheden zijn gepubliceerd op de site van de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord, tenzij de onderlinge verbondenheid daaraan in de weg stond. Om uw vragen zorgvuldig te beantwoorden was tijd nodig voor de benodigde afstemming tussen de ministeries van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën en de Belastingdienst en de SVB. De vragen zijn daardoor helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
Het bericht ‘Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16»?1
Ja.
Wat is de status van uw inspanningen om de juridische grondslag te verbreden om dergelijke automobilisten te beboeten dan wel te vervolgen voor hun rijgedrag en de handhaving door onder meer weginspecteurs te intensiveren? Wordt dit geregeld in het aangekondigde wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze wijziging alsnog in het wetsvoorstel op te nemen?
Het negeren van een rood kruis is een paar jaar geleden overgebracht van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften naar het strafrecht. Doordat het negeren van een rood kruis strafrechtelijk wordt afgedaan, kan rekening worden gehouden met recidive waardoor het mogelijk is om een hogere straf op te leggen. Daarnaast kan, als de bestuurder door het negeren van een rood kruis gevaar of hinder veroorzaakt, een straf worden opgelegd op grond van artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW). Op overtreding van dit artikel staat een straf van ten hoogste twee maanden hechtenis of een geldboete van maximaal de tweede categorie (€ 4.150,–). Met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (nu € 8.300,–). Ook wordt met het wetsvoorstel een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag zonder ernstige gevolgen (artikel 5a WVW) voorgesteld. In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het negeren van een rood kruis maakt hier onderdeel van uit. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in uw Kamer. Momenteel kan er dus al streng worden opgetreden tegen het negeren van een rood kruis en met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit nog strenger.
Deelt u de opvatting dat urgentie in de aanpak van zogenoemde «verkeershufters» geboden is, nu blijkt dat rode kruizen in toenemende mate worden genegeerd, hetgeen voor weginspecteurs, hulpdiensten of mensen met pech gevaarlijke verkeerssituaties oplevert?
Ja, wij delen die urgentie. «Verkeershufters» en/of verkeersveelplegers moeten hard worden aangepakt. Naast het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten dat daaraan zal bijdragen, lopen er verschillende pilots en ben ik bezig met een wetsvoorstel over de Aanpak van rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
In het kader van een strengere aanpak van bestuurders die rode kruizen negeren, zijn sinds 2015 50 boa’s bij Rijkswaterstaat aangesteld die bevoegd zijn om een bekeuring uit te schrijven voor roodkruisnegatie. Dit aantal wordt in het kader van het programma File-aanpak uitgebreid tot 100 in 2020. Hiermee wordt de pakkans fors verhoogd. Naast de boa’s van Rijkswaterstaat legt ook de politie regelmatig boetes op als rijbanen zijn afgekruist, bijvoorbeeld vanwege ongevallen. Om de pakkans verder te verhogen, zijn er door het OM en de politie een aantal pilots gestart om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven. Een van deze pilots ziet op roodkruisnegatie.
Daarnaast worden er ook andere acties genomen om gevaarlijke situaties rond wegwerkzaamheden en het negeren van rode kruizen tegen te gaan. Rijkswaterstaat heeft langs trajecten waarvan bekend is dat regelmatig rode kruizen worden genegeerd bebording geplaatst met een boodschap die gericht is op het tegengaan van dit onwenselijk gedrag van weggebruikers. Ten slotte loopt er een pilot om te onderzoeken op welke wijze met meer flexibele handhavingsmiddelen kan worden gecontroleerd op het overschrijden van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden en is het handhaven van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden een belangrijk item van de politie. De locaties waar wordt gehandhaafd worden in samenspraak met Rijkswaterstaat bepaald. Ook dit moet bijdragen aan de veiligheid van onder meer weginspecteurs en personen die wegwerkzaamheden verrichten.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende inspanningen en pilots te versnellen in het belang van de verkeersveiligheid?
Wij begrijpen uw vragen zo, dat deze betrekking hebben op de pilot die ziet op de digitale handhaving van het negeren van rode kruizen. Deze pilot bestaat uit twee delen: handhaving met behulp van een vaste camera en handhaving met behulp van een mobiele opstelling. Ten aanzien van de handhaving met behulp van een mobiele opstelling is er tussen het OM en Rijkswaterstaat gesproken over de mogelijkheid om door middel van een camera op auto’s van weginspecteurs te handhaven. Het voordeel van deze variant is dat de auto’s van weginspecteurs vaak staan bij rijbanen die door middel van een rood kruis zijn afgesloten. Een nadeel betreft de veilige werkomstandigheden van weginspecteurs/boa’s. Hulpverleners krijgen in toenemende mate te maken met agressie. Een weginspecteur/boa zit altijd alleen in de auto. Dat is een reden om terughoudend te zijn met het plaatsen van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs/boa’s. Een ander groot nadeel van een op de auto aanwezige handhavingscamera is dat daarmee de primaire rol van de weginspecteur als hulpverlener in het gedrang komt. Hulpverlening en gastheerschap staan voor de weginspecteurs voorop en de rol als boa mag niet dominant worden. Weginspecteurs gaan primair als gastheer/hulpverlener de weg op, en pas op het moment dat ze een overtreding constateren, kunnen ze als boa optreden. Bij een permanent op de auto van de weginspecteur aanwezige handhavingscamera verschuift de rol van weginspecteur van hulpverlener/gastheer naar die van boa terwijl de weginspectie de primaire taak dient te zijn.
Gelet op de genoemde nadelen geniet het installeren van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs niet de voorkeur. De pilot met behulp van een mobiele opstelling is om deze reden niet van start gegaan.
Bent u bereid op korte termijn een tussentijdse appreciatie naar de Kamer te sturen van de pilot om buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) als weginspecteurs flitscontroles te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in beginsel bereid alle boa-weginspecteurs, nadat zij de daarvoor benodigde training en instructies hebben gekregen, de bevoegdheid te geven mobiele flitscontroles te laten uitvoeren? Zo ja, met ingang van wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De rietteelt en rietsnijders in Nederland, in het bijzonder nationaal park de Weerribben-Wieden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan onder de rietsnijders in met name de Weerribben nu er nog geen afspraken zijn voor een verlenging van de Subsidie Natuur en Landschap (SNL) vanaf 2020?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) de vergoeding voor veenmosrietland heeft verlaagd van 1.600 euro naar 864 euro per hectare en kunt u zich voorstellen dat als deze verlaging wordt doorgezet, dit een grote negatieve invloed heeft op het behoud van het landschap van de Weerribben (90% veenmosrietland) en Wieden (50% veenmosrietland)?
Ja, ik ben op de hoogte van de verlaagde tarieven. De ontstane onrust bij de riettelers in de Weerribben-Wieden lijkt zich met name toe te spitsen op deze gewijzigde tarieven voor het natuurbeheer. De bijdrage van riettelers strekt verder dan alleen natuurbeheer. Deze heeft ook effect op recreatie en cultuurhistorie. De provincie inventariseert mogelijkheden hoe de effecten van de verlaagde tarieven voor veenmosrietland zouden kunnen worden verminderd.
Gezien de grote wijziging in vergoeding wordt daarnaast door de riettelers in overleg met de provincie gekeken of de berekeningsgrondslag juist is vastgesteld.
Overigens bestaat 19% van het oppervlak van het Natura 2000-gebied Weerribben uit beheertype Veenmosrietland en moerasheide. Binnen het Natura 2000-gebied Wieden is dit 11%.
Door wie worden de normbedragen voor de SNL-subsidies uiteindelijk vastgesteld?
De normbedragen voor de SNL-subsidies worden vastgesteld door een onafhankelijke commissie die is ingesteld door het IPO en wordt ondersteund door een groep van onafhankelijke deskundigen op het gebied van (agrarische) natuur, landschap, landbouw en water. Zij baseren zich daarbij op een door de EU goedgekeurde rekensystematiek (opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten) waarin rekening gehouden wordt met zowel daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals de wijze van maaien, als opbrengsten uit het product. Binnen dit staatsteunkader voor maatschappelijke diensten is het niet mogelijk om inkomensondersteuning te geven.
Klopt het dat de normbedragen slechts 75% van de daadwerkelijke kosten bedragen, klopt het dat van dit bedrag 80% naar de pachter gaat en 20% naar de terreinbeherende organisatie en geldt dit voor heel Nederland?
Dat klopt. Alle provincies hanteren bij natuurbeheer een subsidieplafond van 75% van de standaardkostprijs voor een beheertype. In Overijssel is bij riettelers in overleg met de sector en terreinbeheerders de invulling gegeven dat 80% hiervan wordt uitgekeerd aan de pachter en 20% aan de terreinbeheerder. Een belangrijke reden hiervoor is dat pachters geen btw verschuldigd zijn over het subsidiebedrag, wat wel het geval zou zijn als zij het beheer als «onderaannemer» van een terreinbeheerder zouden uitvoeren.
Kent u de signalen dat terreinbeherende organisaties de werkzaamheden aanbesteden en kortdurende pachtcontracten afsluiten?
Ja.
Zijn deze organisaties hiertoe verplicht of kunnen ze hierin een andere keuze maken?
Binnen de vigerende staatsteunkaders kunnen de terreinbeherende organisaties hier andere keuzes in maken.
Kunt u zich voorstellen dat het alleen met langjarige pachtovereenkomsten en toereikende subsidies voor rietsnijders mogelijk is om te voorzien in opvolging en investeringen voor innovaties en kunt u toelichten wat u kunt bijdragen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de wens om te zoeken naar lange termijn oplossingen en duidelijkheid voor de betrokken rietsnijders. Het snijden van riet is belangrijk voor het behoud van de unieke natuurwaarden in de gebieden. Het aangaan van langjarige pachtovereenkomsten is echter een zaak tussen de eigenaar en de pachter. Bij het beëindigen van een pachtcontract kiezen de terreinbeherende organisaties in de Weerribben – Wieden wel steeds vaker voor de grond via geliberaliseerde pacht aan te bieden. Dit geeft de terreinbeherende organisaties meer mogelijkheden om te sturen op (natuur)resultaat en geeft daarnaast mogelijkheden voor ruilgrond die voor bijvoorbeeld N2000/PAS (Programma Aanpak Stikstof) maatregelen kan worden ingezet. Het heeft mijn voorkeur dat de terreinbeheerders en rietsnijders de continuïteit van het ambacht voor het gebied samen borgen. Daarnaast heeft de provincie Overijssel, conform haar primaire verantwoordelijkheid, langjarig budget gereserveerd om het beheer van Weerribben-Wieden via het Subsidiestelsel natuur en landschap (SNL) te subsidiëren, in lijn met landelijk afgesproken tarieven.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel goedkoop riet van mindere kwaliteit wordt geïmporteerd vanuit China en in mindere mate uit Oost-Europese landen en dat de Nederlandse rietsector daardoor veel oneerlijke prijsconcurrentie ervaart?
Ja, ik ben op de hoogte van deze situatie.
In hoeverre past de import uit het buitenland in uw visie op kringlooplandbouw en het zoveel mogelijk realiseren van korte ketens?
Ik heb in mijn LNV-visie belangrijke doelstellingen geformuleerd voor de toekomst van de Nederlandse landbouw. Een omschakeling naar een voortdurende verlaging van het gebruik van grondstoffen is mogelijk, door een efficiëntere benutting van kringlopen. Mijn streven bij economische processen is om daar waar mogelijk circulair te werken, en dus zo veel mogelijk met producten te werken die regionaal zijn geproduceerd. De vakfederatie van rietdekkers geeft echter aan dat het aanbod van Nederlands riet te klein is in vergelijking met de vraag, en dat juist daarom vaak geïmporteerd riet wordt gebruikt.
Klopt het dat er geen importheffingen gelden voor Chinees riet, terwijl dit wel wordt gebruikt als bouwproduct?
Op Chinees riet wordt voor de Europese markt een importheffing gehanteerd van 10%.
Bent u bereid om – in overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om op Nederlandse monumenten alleen Nederlands riet toe te passen?
In de regio wordt veelal riet gebruikt afkomstig uit de Weerribben-Wieden. Het aanbod van riet is echter te klein in vergelijking met de vraag en daarom wordt op dit moment een groot deel van het dekriet geïmporteerd uit landen als Oostenrijk, Turkije, Hongarije, Roemenië, Oekraïne en China. Ik zou het jammer vinden wanneer Nederlandse monumenten niet van een nieuw rieten dak kunnen worden voorzien door gebrek aan Nederlands riet. Ik vind het nu daarom niet nodig om te onderzoeken of enkel Nederlands riet toegepast kan worden.
Welke kansen ziet u voor certificering van Nederlands riet en kan de rijksoverheid de sector daarbij ondersteunen?
Het getuigt van goed ondernemerschap om unieke kwaliteiten van een product of gebied te gebruiken voor het genereren van een goede prijs voor een product. In de regio wordt de herkomst van het riet al ingezet als verkoopargument. De primaire verantwoordelijkheid voor het uitwerken daarvan, bijvoorbeeld door de invoering van een certificaat, ligt bij de sector en/of het gebied zelf. Indien door de sector gewenst, ben ik bereid om met hen te verkennen wat er mogelijk is.
Ziet u het grote belang van het behoud van het prachtige Nationaal Park de Weerribben-Wieden en het behoud van een Nederlands ambacht?
Ik ben onlangs zelf in Nationaal Park de Weerribben-Wieden geweest en heb daar ook het werk van de rietsnijders gezien. Het Nationaal Park heeft een unieke flora en fauna die voor een groot deel afhankelijk is van het jaarlijks snijden van riet. De riettelers in dit gebied hebben daardoor de mogelijkheid om hun bedrijfsvoering af te stemmen op twee inkomensbronnen: het onderhoud van het natuurgebied en de verkoop van riet voor het dekken van daken. De riettelers bezitten tevens een grote gebiedskennis, die van belang is voor het onderhoud van het gebied. Het is daarom van belang dat het ambacht in het gebied een toekomst heeft. De provincie Overijssel onderkent dit, en heeft door de jaren heen meerdere initiatieven ondernomen om de riettelers in het gebied te ondersteunen.
Welke mogelijkheden heeft u om bij te dragen aan een toekomstbestendige rietsector?
Ik ben graag bereid om met het IPO, de Provincie Overijssel en de sector in gesprek te gaan over de rietteelt in de Weerribben-Wieden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het IPO en/of provincies over de toekomst van de rietteelt? Is de Minister bereid in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de sector?
Zie antwoord vraag 14.
Massale bomenkap in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leve de natuur, weg met het bos?», waaruit blijkt dat er sprake is van massale bomenkap in Nederland?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse ontbossing verhoudingsgewijs harder gaat dan in het Braziliaanse Amazonegebied? Zo nee, in welk tempo is er in Nederland sprake van ontbossing?
Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Klopt het dat er in de praktijk ieder jaar tussen de 1.500 en 3.500 hectare aan bomen gekapt wordt in Nederland? Zo nee, hoeveel hectare bomen werden er op jaarbasis in de afgelopen vijf jaar gekapt?
Ja dat klopt. Dit zijn erg hoge aantallen, ook in absolute zin. Ik realiseer mij dat deze problematiek urgentie heeft en ben dan ook begonnen met het opzetten van een bossenstrategie, waarin deze aan de orde komt. Wat de cijfers betreft hebben wetenschappers van Wageningen Environmental Research in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha.
Nederland rapporteert in VN-en in EU-verband in het kader van de Klimaatconventie via de jaarlijkse zogeheten broeikasgas(inventaris)rapportages. Recent heeft Nederland gerapporteerd dat over de periode 2013–2017 per jaar de bruto ontbossing 4.778 ha is en de brutobebossing 2.237 ha was, resulterend in 2.541 ha netto-ontbossing per jaar. Het verschil tussen deze 2.541 ha en de 1.350 ha uit het tijdschrift van de Wageningse onderzoekers, is dat het laatste cijfer voor een aantal aspecten is gecorrigeerd (Zo stond 3.158 ha in 2013 ten onrechte als bos op de topografische kaart; zie verder de toelichting in het artikel). In de internationale broeikasgasrapportages was dit niet mogelijk, omdat consistent moet worden gerapporteerd ten opzichte van vorige rapportages.
Kunt u aangeven welk deel hiervan bestemd is om aan de vraag naar biomassa te voldoen en welk deel hiervan dient om aan de Natura 2000-doelstellingen te voldoen?
Ik beschik niet over exacte cijfers met betrekking tot de redenen van het kappen van bos. In het genoemde artikel in het vakblad Natuur, Bos en Landschap hebben de Wageningse wetenschappers in tabel 3 een indicatieve verdeling opgenomen. Hierin staat dat 38% van de ontbossing te maken heeft met de omvorming naar andere natuur. Biomassa staat hier niet genoemd.Zoals eerder in de begeleidende brief (Kamerstuk 33 576, nr. 163) bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen vermeld, voeren provincies een inventarisatie uit naar de beoogde houtkap in de bestaande Natura 2000- en PAS-maatregelen.
Kunt u aangeven welke impact grootschalige bomenkap heeft op de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
We kunnen geen algemene conclusie trekken over het effect van bomenkap op biodiversiteit. Dit zal per situatie verschillen. Zo kan er bij omvorming van bos naar andere natuur op termijn sprake zijn van een stijging van de biodiversiteit. Bovendien wijs ik erop dat wet- en regelgeving er aan bijdragen dat in de meeste gevallen nieuwe bomen worden geplant als er bomen worden gekapt.
Deelt u de mening dat biodiversiteitdoelen gehaald zouden moeten worden via een bronaanpak (stikstofuitstoot, gifgebruik en monocultuur in de landbouw een halt toeroepen) in plaats van middels het kappen van bomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie om de biodiversiteit te verbeteren kan worden gehaald door talloze, uiteenlopende acties van diverse betrokkenen. Zo dragen de afspraken met provincies in het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, in belangrijke mate bij aan het realiseren van de internationale biodiversiteitsdoelen. Ook weten we dat aanvullende acties nodig zijn om de doelen binnen handbereik te krijgen. Zo dragen de uitvoering van mijn LNV-visie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, dat ik ondersteun, bij aan het verbeteren van de biodiversiteit. Ook zet ik me hier in EU-en VN-verband voor in. Zoals vermeld in het dertigledendebat over bedreigde diersoorten op 18 april 2019, zal ik uw Kamer nader informeren over mijn inzet in het traject voor een «new deal for nature», waarover op de VN-Biodiversiteitsconferentie (CBD) eind volgend jaar afspraken moeten worden gemaakt.
Het kappen van bomen is uiteraard geen doel op zichzelf bij het versterken van de biodiversiteit, maar kan in sommige gevallen een noodzakelijk instrument zijn om ruimte te bieden aan andere natuurtypen die de biodiversiteit vergroten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u het ook onterecht dat bomen die gekapt worden vanuit Natura 2000-doelen niet gecompenseerd hoeven te worden via herplanting? Zo nee, waarom niet?
Een strikte toepassing van de herplantplicht in en rondom Natura 2000-gebieden is in de Wet natuurbescherming losgelaten, omdat omvorming van bos tot andere natuur soms noodzakelijk kan zijn om natuurwaarden die behoren bij de habitats van beschermde soorten te realiseren of foerageergebieden voor beschermde soorten te creëren. Met het treffen van deze instandhoudingsmaatregelen wordt voldaan aan de verplichting die de Europese Habitatrichtlijn oplegt aan Nederland.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast ook het belang van de aanplant van nieuw bos onderken. Bij het ontwikkelen van mijn bossenstrategie zal ik de mogelijkheden hiervoor dan ook in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurbos de afgelopen jaren is veranderd in productiebos en kunt u uitsluiten dat de vraag naar biomassa hier van invloed op is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Deze vragen impliceren dat natuurbos wordt omgezet naar productiebos. Ik herken deze ontwikkeling niet. Pure productiebossen zijn er nauwelijks in Nederland. Het meeste bos in Nederland is multifunctioneel; dat wil zeggen dat de functies natuur, recreatie en productie daarin met elkaar worden gecombineerd. Daarnaast zijn er bossen waarin de natuurfunctie de overhand heeft. Ons beeld is dat biomassa veelal een restproduct van het bosbeheer is. Aangezien hier geen nauwkeurige cijfers over beschikbaar zijn, ga ik dit nader laten onderzoeken. Deze cijfers vormen vervolgens ook input voor de bossenstrategie.
Deelt u de mening dat de omzetting van natuurbos naar productiebos slecht is voor de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland de internationale en nationale verplichtingen om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen in 2020, niet gaat halen?
Uit de Balans van de Leefomgeving blijkt dat de achteruitgang van soorten in natuurgebieden gemiddeld genomen stabiliseert, maar ook dat in met name agrarisch gebied nog sprake is van een neergaande lijn.
Ook weten we dat we wereldwijd niet op schema liggen om de zogeheten «Aichi-doelen» van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) te halen. Ik zet mij daarom, samen met andere landen in de wereld en maatschappelijke partijen in Nederland, in voor een «new deal for nature», waarover bij de CBD-conferentie in China eind volgend jaar afspraken gemaakt moeten worden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat er juist tienduizenden hectares natuurbos in Nederland bij moeten komen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen, in plaats van hout te gebruiken als energiebron? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van de aanplant voor nieuw bos. Dit is dan ook een onderwerp waarover ik bij de uitwerking van het ontwerpKlimaatakkoord en de bossenstrategie volop in overleg ben en ga met provincies, natuurbeheerders en andere betrokken partijen.
De twee vliegtuigongelukken met de Boeing 737 MAX |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Flawed analysis, failed oversight: How Boeing, FAA certified the suspect 737 MAX flight control system»?1
Ja.
Hoe apprecieert u de typeringen en goedkeuringen van de Amerikaanse luchtvaartautoriteit Federal Aviation Administration (FAA)?
Ik volg uiteraard de ontwikkelingen omtrent de FAA. Ik beschik op dit moment niet over informatie op grond waarvan ik een oordeel kan geven over de het handelen van de FAA in dit proces.
Klopt het dat de oorspronkelijke veiligheidsanalyse die Boeing aan de FAA gaf voor een nieuw besturingssysteem voor de vlucht op de MAX – een rapport dat werd gebruikt om het vliegtuig te certificeren als veilig om te vliegen – verschillende cruciale tekortkomingen had?
Certificatie van Boeing-vliegtuigen is primair de verantwoordelijkheid van de FAA. Voor de toelating in Europa is het Europese Agentschap voor de Luchtvaartveiligheid (EASA) verantwoordelijk. EASA valideert en gebruikt de FAA-certificatie daarbij als startpunt. Nederland heeft op basis van de Europese regelgeving geen betrokkenheid bij de certificatie of validatie van de Boeing 737 MAX. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beschikt derhalve ook niet over deze veiligheidsanalyse.
Klopt het dat het boordsysteem dat voor een evenwichtige vlucht moet zorgen, het zogeheten Maneuvering Characteristics Augmentation System (MCAS), ernstige mankementen vertoonde?
Uit het voorlopige rapport van de Indonesische luchtvaartautoriteit over het ongeval met het Lion Air toestel blijkt dat hiervoor aanwijzingen zijn. Boeing heeft naar aanleiding van dit voorlopige rapport handboekwijzigingen geadviseerd die door de FAA en EASA vervolgens verplicht gesteld zijn. Overigens wijs ik er op dat het onderzoek naar het ongeluk met het Lion Air-toestel nog niet is afgerond. Het trekken van conclusies is daarom prematuur.
Klopt het dat de goedkeuringsprocedure van de Boeing 737 MAX grotendeels in handen was van de vliegtuigfabrikant zelf? Zo ja, wat is uw beoordeling hiervan?
Het basisprincipe van zowel het FAA-certificatieproces als het EASA-validatieproces is dat de aanvrager, in dit geval Boeing, aantoont dat het vliegtuig aan de luchtwaardigheidseisen voldoet en dat de autoriteiten erop toezien dat dit correct en volledig is aangetoond. Nederland heeft geen rol in het certificatie- en validatieproces en heeft geen inzicht in de feitelijke gang van zaken tijdens dit proces.
Kunt u aangeven of alle mankementen waren opgelost, voordat het vliegtuig vliegveilig is verklaard? Zo nee, wat is uw beoordeling hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn de Nederlandse autoriteiten en/of diensten op de hoogte geweest of hebben zij informeel of formeel signalen ontvangen dat er iets aan de hand was met de goedkeuringsprocedure van de Boeing 737 MAX en/of met het toestel zelf?
Ik heb geen eerdere signalen ontvangen dat er iets aan de hand was met de goedkeuringsprocedure of het toestel zelf.
Klopt het dat medewerkers van de FAA al zeven jaar geleden klaagden over de verregaande invloed van Boeing op het toezicht?
Ik heb hier geen informatie over.
Kunt u toelichten op welke wijze Boeing en Airbus betrokken zijn bij het opstellen van beleid rondom vliegveiligheid en bij het European Aviation Safety Agency (EASA)?
De totstandkoming van de Europese regels is een openbaar proces waarbij alle betrokkenen kunnen inspreken, waardoor het voor een ieder duidelijk is hoe deze tot stand is gekomen.
In hoeverre heeft bij de handelwijze van de FAA de felle concurrentiestrijd die Boeing heeft met de Europese fabrikant Airbus meegespeeld?
Ik heb hier geen informatie over.
Waarom houdt het EASA in het ingestelde vliegverbod voor luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid open om hun 737 MAX-toestellen zonder passagiers terug te vliegen naar de thuisbasis?
EASA heeft bij de uitgifte van de luchtwaardigheidsaanwijzing rekening gehouden met het feit dat deze luchtvaartuigen terug moeten kunnen naar een locatie waar onderhoud mogelijk moet zijn. Door alleen een ferry-vlucht zonder passagiers of lading toe te staan wordt het maatschappelijk risico beperkt.
Kunt u aangeven of u op de hoogte bent gesteld van deze mogelijkheid van het EASA, of u het eens bent met deze mogelijkheid en of u het verantwoord vindt dat luchtvaartmaatschappijen van deze mogelijkheid gebruik kunnen maken en gebruik hebben gemaakt?
Ja, Nederland heeft in navolging van EASA haar luchtruim ook opengesteld voor deze zogeheten ferryvluchten. Ondertussen zijn de vliegtuigen van TUI weer terug op Schiphol.
Hebben de inwoners van Nederland gevaar gelopen, toen één van de beide gestrande Boeings 737 MAX van TUI fly Nederland zaterdagochtend 16 maart 2019 vanuit Las Palmas is geland op Schiphol, terwijl het Europese luchtruim was gesloten voor de MAX? Is de in Sofia gestrande MAX ook teruggekeerd naar Nederland? Zo ja, wanneer en was dit veilig en verantwoord?
EASA heeft aangegeven dat onbemande ferry-vluchten toelaatbaar zijn en Nederland heeft in overeenstemming daarmee ook haar besluit tot luchtruimsluiting genomen. Beide TUI Boeing 737-MAX toestellen zijn teruggekeerd naar Nederland.
Klopt het dat de eerste onderzoeken naar de zwarte dozen van de neergestorte Ethiopische Boeing 737 MAX uitwijzen dat er duidelijke overeenkomsten zijn met het ongeluk van het identieke toestel van Lion Air, vijf maanden daarvoor?
Het is de Ethiopische luchtvaartautoriteit die verantwoordelijk is voor het onderzoek naar dit ongeval. Zij heeft nog geen andere informatie betreffende de zwarte dozen bekend gemaakt dan dat deze succesvol zijn uitgelezen. De gegevens worden momenteel door experts geanalyseerd. Het onderzoek moet verder worden afgewacht.
Klopt het dat binnen één week tot tien dagen (geteld vanaf 16 maart 2019) vliegtuigfabrikant Boeing met een software-update komt voor de Boeing 737 MAX? Heeft dit gevolgen voor de huidige sluiting van het Europese luchtruim? Zo ja, welke?
Boeing heeft op 27 maart 2019 bekend gemaakt dat de software-update gereed is. Het is nu aan de FAA en EASA om te oordelen of het vliegtuig na het toepassen van de software-update luchtwaardig is. Zolang FAA en EASA het toestel niet luchtwaardig hebben verklaard, zal de sluiting van het Europese luchtruim in stand blijven. Ik kan geen uitspraken doen wanneer deze hele procedure zal zijn afgerond.
Bent u bereid om deze aanvullende vragen voor het algemeen overleg Vliegveiligheid op woensdag 3 april 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen het bericht «Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder»?1
Ja.
Herkent en erkent u het signaal dat de, bij de voorgestelde verdeling van gelden voor met name beschermd wonen, gehanteerde berekeningswijze «principieel onjuist» is en in ieder geval leidt tot onrechtvaardige uitkomsten?
Het nieuwe verdeelmodel vloeit voort uit het rapport van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen, dat in opdracht van de VNG in 2015 is opgesteld. Deze commissie adviseert gemeenten de mensen die beschermd wonen zoveel mogelijk in «gewone» woningen en wijken – in hun eigen sociale omgeving – te begeleiden en ondersteunen, gericht op herstel en zelfredzaamheid. Rijk, VNG en gemeenten hebben deze visie omarmd en werken op dit moment aan de implementatie. De commissie Toekomst Beschermd Wonen heeft aangegeven dat hier een nieuw verdeelmodel bij hoort. Dit beoogt het voor gemeenten aantrekkelijk te maken om in te zetten op preventie, om meer samenhang in de ondersteuning te bieden en om verkokering te doorbreken.
In de huidige situatie worden de middelen verdeeld op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Een dergelijke verdeling past volgens de commissie Toekomst Beschermd Wonen niet bij bovengenoemde beweging. Daarom hebben Rijk en VNG – in navolging van het advies van genoemde commissie – opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een objectieve verdeling over alle gemeenten op basis van de «vraag». Het nieuwe verdeelmodel, waarvan de voorlopige uitkomsten nu bekend zijn, sluit daar bij aan.
Herkent en erkent u het signaal dat bedoelde berekeningswijze zelfs een averechts effect kan hebben, in die zin dat het voor gemeenten nu lucratief wordt om zo min mogelijk instellingen binnen de eigen gemeentegrenzen te hebben omdat zij daarvoor worden «gestraft»?
Deze redenering gaat uit van de huidige manier waarop beschermd wonen is geregeld, met een bekostiging op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de gewenste inhoudelijke beweging zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2. Er zijn gemeenten waarbij het budget dat zij krijgen niet past bij de vraag (onder meer van haar eigen inwoners) naar beschermd wonen. Ik vind het belangrijk dat deze gemeenten de middelen ontvangen die aansluiten bij die vraag en dat gemeenten in staat worden gesteld bovengenoemde beweging te maken.
Bovendien hebben gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid de mensen die in aanmerking komen voor beschermd wonen ook te helpen. Het aantal voorzieningen dat gemeenten bieden, moet aansluiten bij de vraag. Het is belangrijk dat in de regio afspraken worden gemaakt over hoe de mensen die een beroep doen op beschermd wonen en de maatschappelijke opvang op een goede manier geholpen kunnen worden. Tijdens bestuurlijk overleg is met de VNG afgesproken dat alle regio’s in 2019 uitvoeringsafspraken zullen maken. Deze uitvoeringsafspraken gaan over de inhoudelijke randvoorwaarden die de commissie Toekomst Beschermd Wonen in haar advies noemt, maar ook over andere randvoorwaarden zoals de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten in de regio, de verdeling van het beschikbare budget en de wijze waarop partijen in de regio met elkaar samenwerken.
Kunt u garanderen dat de toegang tot goede zorg, wanneer nodig, niet in het gedrang komt door de nieuwe berekeningswijze?
De Wmo 2015 biedt cliënten de nodige waarborgen voor goede zorg en ondersteuning. De Wmo 2015 verplicht gemeenten namelijk tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning, moet de gemeente deze ook bieden. Deze ondersteuning moet passend zijn, ook wat betreft de omvang. De wijze van verdeling van middelen over gemeenten doet niets af aan de aanspraken die burgers aan de Wmo 2015 kunnen ontlenen.
Verder geldt dat de toegang tot goede zorg van veel factoren afhankelijk is, bijvoorbeeld van de wijze waarop de gemeente de toegang heeft ingericht en de werkwijze van de professionals in de praktijk. De financiële randvoorwaarden zijn daar een onderdeel van. Gemeenten werken in de eerdergenoemde uitvoeringsplannen uit hoe zij cliënten continuïteit in de hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Heeft u met de gemeenten in kwestie gesproken over de effecten van het nu voorgestelde model dan wel bent u bereid alsnog met hen in gesprek te gaan?
Het voorlopige verdeelmodel is tot stand gekomen onder begeleiding van een breed samengestelde werkgroep waarin ook de VNG en gemeenten waren vertegenwoordigd. Reeds voor de publicatie van de voorlopige uitkomsten van de nieuwe verdeling heb ik met de VNG afgesproken om de komende maanden het gesprek met gemeenten te voeren. Zo verleende mijn departement medewerking aan de regionale bijeenkomsten die de VNG eind maart/begin april 2019 voor gemeenten heeft georganiseerd. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS begin april hierover gesproken met de wethouders van de centrumgemeenten voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Tijdens dat overleg hebben de wethouders gemeld dat zij een groep experts gaan vragen advies uit te brengen over een aantal (randvoorwaardelijke) zaken met betrekking tot het verdeelmodel. Dit advies is voor de zomer gereed en zal worden besproken tijdens bestuurlijk overleg tussen Rijk en gemeenten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik u te melden dat mijn ambtenaren, conform de motie Kerstens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 477, nr.2, begin dit jaar een constructief gesprek hebben gehad met de brancheverenigingen van zorgaanbieders over onder meer het tijdpad van invoering van het verdeelmodel beschermd wonen. In het gesprek is toegelicht waarom Rijk en VNG willen vasthouden aan het afgesproken moment van invoering van de nieuwe verdeling en is van gedachten gewisseld over de inhoud van het verdeelmodel.
Bent u bereid het nu voorgestelde model te herzien, de invoering ervan aan te houden dan wel op andere wijze de gestelde negatieve effecten ervan te voorkomen? Z0 ja, op welke wijze?
Met de VNG heb ik afgesproken het verdeelmodel komend jaar nog een keer tegen het licht te houden en zo nodig verbeteringen door te voeren. In het voorjaar van 2020 vindt definitieve besluitvorming plaats over het verdeelmodel en het moment van invoering. Vooralsnog is invoering voorzien voor 2021, tenzij nadere inzichten de implementatie in de weg staan. Dat is ook het jaar waarin de verbeterde verdeling van de middelen in het gemeentefonds voor het gehele sociaal domein zijn beslag moet krijgen.
Rijk en VNG hebben er bewust voor gekozen invulling te geven aan de visie van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen. Een wijziging in een verdeelmodel leidt altijd tot herverdeeleffecten: sommige gemeenten gaan er financieel op vooruit, andere gemeenten ondervinden financieel nadeel. Via een ingroeipad zal er voor worden gezorgd dat het negatieve effect niet in één keer, maar geleidelijk wordt doorgevoerd zodat gemeenten en andere betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld toe te groeien naar de nieuwe situatie en continuïteit in het ondersteuningsaanbod kan worden gegarandeerd.
Bent u bereid, nu de signalen dat gemeenten in toenemende mate (bijvoorbeeld in relatie tot jeugdzorg en als gevolg van de invoering van het abonnementstarief in de Wmo) geld tekortkomen steeds luider klinken, extra geld daarvoor uit te trekken?
Het kabinet neemt de signalen van gemeenten serieus en heeft daarom een aantal handreikingen gedaan aan gemeenten, zoals verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp. Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Het streven is het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen. In het voorjaar van 2019 worden de resultaten uit het onderzoek besproken en gewogen op de bestuurlijke tafel.
Ziet u hier, zoals in het artikel gesteld, een rol voor de provincie weggelegd? Zo ja, welke?
Beschermd wonen, maatschappelijke opvang en Wmo begeleiding vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Ik zie daarom op dit terrein geen rol weggelegd voor de provincie.
Het laten aansluiten van het aanbod van BMC bij de wensen en behoeften van gebruikers van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Studie: THC belangrijker bij medicinale effecten dan CBD»?1
Ja.
Klopt het dat vanwege de huidige aanbesteding in twee tranches straks de mogelijkheid ontstaat om het aanbod van medicinale cannabis door BMC uit te breiden?
Ja dat klopt.
Is het u bekend dat er een groep patiënten is die aangeeft dat het aanbod van Bedrocan niet aansluit bij hun wensen en behoeften?
Dit is mij bekend van een enkele patiënt, niet van een (specifieke) groep patiënten.
Overigens is het mij niet bekend of zij de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten die via de apotheek op recept verkrijgbaar zijn hebben uitgeprobeerd en of zij hier onvoldoende baat bij hebben.
Bent u bereid om het BMC een inventarisatie te laten doen, waarin BMC: zodat conclusies kunnen worden getrokken over de samenstelling van het huidige aanbod en in hoeverre die aansluit bij wensen en behoeften van patiënten? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat als patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel er niet als vanzelfsprekend een ander geneesmiddel ontwikkeld kan worden dat voor een bepaalde patiënt beter zou werken.
Het BMC heeft bij mij aangegeven dat zij bereid is om analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples aangeleverd door patiënten die toestemming hebben gekregen voor zelfteelt van de strafrechter omdat zij niet uitkomen met momenteel via het BMC beschikbare soorten. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverd sample moet informatie worden aangeleverd over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt. Daarnaast is het BMC bereid het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod en de mogelijke hiaten hierin van de soorten medicinale cannabis zoals nu beschikbaar is. BMC heeft bij mij aangegeven niet de capaciteit te hebben om, in groten getale, analyses uit te voeren.
Het bericht dat marktwerking voor gerechtsdeurwaarders te ver is doorgeslagen |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de voorzitter van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders waarin hij aangeeft dat marktwerking in de wereld van gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen? Bent u het eens met die constatering?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het interview.
De constatering dat de marktwerking in de wereld van de gerechtsdeurwaarders is doorgeslagen deel ik niet. Het is wel zo dat de gerechtsdeurwaarder functioneert in een zeer competitieve markt. De gerechtsdeurwaarder werkt in opdracht van de opdrachtgever voor een tussen hen overeengekomen tarief. In de verhouding met de debiteur is het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders gaan gelden, terwijl in de verhouding met de opdrachtgever-crediteur de vrije marktwerking bestaat. Het is daarbij niet de bedoeling dat gerechtsdeurwaarders zich bij de uitvoering van hun publieke taak laten leiden door hun eigen verdiensten. Ik realiseer mij goed dat er een spanningsveld ligt en daarom is het tarievenstelsel ook onderwerp van gesprek. De door mijn voorganger ingestelde commissie herijking tarieven ambtshandelingen (commissie-Oskam) is thans bezig met de herijking van het stelsel van financiering van de ambtshandelingen. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af.
Ziet u ook dat in het huidige systeem een perverse prikkel zit die een deurwaarder bijna dwingt om de keuze te maken tussen omdraaien en niets krijgen, of wel wat doen en een beetje krijgen? Bent u het er mee eens dat elke afweging die een deurwaarder moet maken aan de deur waarbij hij aan zijn portemonnee moet denken, de onafhankelijkheid van die deurwaarder schaadt? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een professionele afweging te maken of, en zo ja, hoe hij optreedt. Daarmee rekening houdende met zijn opdracht, de verordeningen van de KBvG en de rechtspositie van de debiteur. De marktwerking vormt daarbij een natuurlijke prikkel om langs de weg van de onderhandeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer scherpe tarieven vast te stellen. Opdrachtgevers zullen niet uitsluitend kiezen voor de laagste prijs, maar voor de laagste prijs waarmee tegelijkertijd hun vordering het beste wordt geïncasseerd. Soms wordt daarbij ook gebruik gemaakt van prestatieafspraken.
Het maken van tariefafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is inherent aan de in 2001 geïntroduceerde marktwerking. Het is niet de bedoeling dat gerechtsdeurwaarders zich hierdoor bij de uitvoering van hun publieke taak laten leiden door hun eigen verdiensten. De commissie- Oskam is zoals aangegeven bezig met de herijking van het stelsel van financiering van de ambtshandelingen. Dat advies wacht ik af.
Stimuleert de overheid, als schuldeiser, gerechtsdeurwaarders om personen naar schuldhulpverlening te begeleiden in plaats van koste wat kost beslagen te leggen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze stimulering alsnog in te voeren?
Het uitgangspunt is dat schulden voldaan moeten worden. Het is niet de verantwoordelijkheid van de schuldeiser om zijn schuldenaar naar een vorm van schuldhulp te begeleiden. Voor de overheid als bijzondere schuldeiser ligt dat genuanceerder, omdat van de overheid meer verwacht mag worden als het gaat om maatschappelijk verantwoorde incasso. Dit is ook een van de ambities uit de Rijksincassovisie en de Brede Schuldenaanpak.2 In het verlengde hiervan hebben diverse organisaties, zoals woningcorporaties en drinkwaterbedrijven, zich eraan gecommitteerd om bij signalen van problematische schulden door te verwijzen naar schuldhulpverlening. Daarnaast hebben Zorginstituut Nederland, CAK, DUO, CJIB, UWV, SVB en belastingdienst afspraken gemaakt of convenanten gesloten met de Nederlandse Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) voor bijvoorbeeld het meewerken aan minnelijke regelingen. De uitgangpunten van maatschappelijk verantwoorde incasso gelden ook voor de gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder behoort als geen ander – met zijn bijzondere ambtelijke taak en bevoegdheid – een spilfunctie te vervullen in de relatie tussen schuldeiser en schuldenaar, en zijn opdrachtgever te adviseren over wat nuttig en haalbaar is. Daar hoort bij om extra kosten en beslagen te vermijden, wanneer op voorhand duidelijk is dat er onvoldoende verhaalsmogelijkheden zijn en de schuldensituatie alleen maar zou worden verergerd. Die functie blijkt bijvoorbeeld uit een in ontwikkeling zijnde KBvG-platform voor informatie over schulden (de schuldenwijzer), en uit een landelijk convenant met de NVVK inzake VISH (de Verwijsindex Schuldhulpverlening), waarbij schuldhulporganisaties en de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders gezamenlijk een signalering toepassen zodra de gerechtsdeurwaarder tot een ambtshandeling wil overgaan.
Klopt het dat het Centraal Justitieel Incassobureau bij de aanbesteding van opdrachten wel vraagt om deurwaarders die zo goed mogelijk maatschappelijk verantwoord incasseren, maar dat zij niet controleert hoe de inning bij individuele dossiers verloopt? Zo ja, acht u deze werkwijze wenselijk in het kader van maatschappelijk verantwoord incasseren?
Het CJIB heeft bij de aanbesteding, die in 2017 is afgerond, gerechtsdeurwaarders geselecteerd op hun vermogen om maatschappelijk verantwoord te incasseren. Het CJIB oefent daar vanuit de rol van opdrachtgever toezicht op uit. In voorkomende situaties maakt het beoordelen van individuele dossiers hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om een alternatief systeem te onderzoeken, waarbij marktwerking geen rol speelt? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid met voorstellen te komen waardoor de concurrentie in mindere mate betrekking heeft op de prijs, maar juist bij het gegeven in welke mate een deurwaarder maatschappelijke verantwoord beslagen legt?
In antwoord op de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (Sp) is aangegeven dat de Aanbestedingswet van 2012 het uitgangspunt voor deze aanbesteding is.3 Ik zie geen noodzaak voor een verdere analyse. Daarnaast kan ik u melden dat de prijs geen onderdeel uit gaat maken van de concurrentiestelling die wordt beoogd bij de aanbesteding. Maatschappelijk verantwoord incasseren maakt wel een belangrijk onderdeel uit van de aanbestedingsprocedure.
De hulp aan achterblijvers van vermiste personen in het buitenland |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «PvdA en SP willen af van «idioot crowdfunding-advies» voor zoektocht vermisten in buitenland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat achterblijvers van vermiste personen in het buitenland recht hebben op goede hulp? Deelt u de mening dat deze hulp kan worden verbeterd? Zo ja, hoe wilt u dat vorm gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks ontvangt het Ministerie van Buitenlandse Zaken enkele tientallen meldingen dat Nederlanders in het buitenland zijn verdwenen. Een melding van een vermissing betekent overigens niet altijd dat de vermiste verontrustend onvindbaar is, maar elke melding wordt serieus genomen.
Het 24/7 Contact Center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is altijd bereikbaar voor meldingen van vermissingen in het buitenland en voor vragen over instanties die kunnen helpen.
Wanneer het vermoeden bestaat dat iemand in het buitenland verontrustend is vermist, en daarover contact wordt gelegd met Buitenlandse Zaken dan is de eerste stap die moet worden gezet een melding van vermissing bij de Nederlandse politie door de achterblijvers. De politie stuurt via internationale samenwerkingsverbanden zoals Interpol een hulpverzoek naar het betreffende land of treedt direct in contact met met de lokale opsporingsdiensten in het buitenland. Net als in Nederland oefent ook in het buitenland meestal de politie de taken uit in het kader van urgente persoonsvermissingen. De taak om een Nederlandse vermiste in het buitenland te lokaliseren en in veiligheid te stellen, ligt altijd primair bij de lokale autoriteiten van het betreffende land.
Omdat geen vermissing en geen land hetzelfde zijn, vergt de aanpak, ook van Nederlandse kant, vrijwel altijd maatwerk.
Een van de eerste stappen die de Nederlandse overheid zet is dat via de Nederlandse ambassade in of verantwoordelijk voor het betreffende land nauw contact wordt onderhouden met de lokale autoriteiten in het buitenland over het onderzoek. Ook kan de overheid, in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nederlandse politie, Nederlandse hulp aanbieden, bijvoorbeeld een aanbod van Nederlandse politie-expertise en capaciteit ter assistentie van de lokale politie in het buitenland.
Via de ambassade kan ook worden aangedrongen op verder onderzoek als de indruk bestaat dat dit niet diepgaand genoeg is of vroegtijdg stopgezet gaat worden. Het is echter aan de lokale autoriteiten om hierover een besluit te nemen.
Het ministerie houdt nauw contact met de achterblijvers via een vaste contactpersoon om hen op de hoogte te houden van ontwikkelingen in het land en zo nodig samen na te denken over de meest geëigende aanpak voor een vermissing met oog voor de specifieke omstandigheden. De familie kan ook worden geadviseerd over eventuele additionele acties, onder meer in het land waar de vermissing zich voordoet. In sommige gevallen kan een beroep worden gedaan op de reisverzekering voor de financiering daarvan.
Alle betrokken organisaties leren van hun ervaringen in eerdere zaken en zetten zich ervoor in om, binnen hun onderscheiden rollen en mogelijkheden, zo goed mogelijk bij te dragen aan een oplossing, oog te hebben voor de communicatie en te leren van feedback, zeker ook als die kritisch is. Juist vanwege de gevoeligheid en impact bij achterblijvers is en blijft dit nodig.
De principes van consulaire bijstand uit de aan Uw Kamer aangeboden beleidsbrief de Staat van het Consulaire 2018 blijven daarbij leidend.
Bij de lokale politie en autoriteiten ligt de verantwoordelijkheid voor adequate follow-up bij een vermissing en zij dragen daarvoor de zware verantwoordelijkheid. Door het instellen van een fonds voor opsporing en de indruk te wekken dat de Nederlandse overheid een zaak kan en wil overnemen, wordt die verantwoordelijkheid juist ontkracht en kunnen ongewenste effecten ontstaan. Juist om die reden wordt in voorkomend geval geprobeerd om praktische bijdragen te leveren, zoals hierboven genoemd, en om – afhankelijk van de omstandigheden – de beste aanpak vorm te geven. Zoals gezegd kan in overleg met het Nederlandse Openbaar Ministerie en politie aanvullende ondersteuning worden geleverd aan de lokale autoriteiten.
Achterblijvers zelf beleven na een vermissing continu de zorg en verdriet over hun dierbare. Voor de noodzakelijke emotionele steun daarbij en ook voor hulp bij het regelen van praktische zaken na een vermissing, kunnen zij terecht bij Slachtofferhulp Nederland of gespecialiseerde verenigingen voor ondersteuning. Het ministerie kan hen daarmee in contact brengen.
Een vermissing van een dierbare is een ingrijpende situatie voor achterblijvers. Zo lang als een zaak loopt, blijft het dossier voor hen, maar ook voor alle andere betrokkenen binnen de overheid «open», of dat nu kortlopend of langdurig is.
Bent u van mening dat er een meer gestandaardiseerde aanpak voor de hulp bij vermiste personen moet komen wanneer sprake is van een indicatie van ongeval of misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te komen tot een 24-uursloket waar achterblijvers bij vermissingen met raad en daad terecht kunnen, waar kennis en ervaring is gebundeld en met netwerk naar relevante partners en betrokken partijen (zoals de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het idioot is dat achterblijvers geadviseerd worden om zelf te gaan crowdfunden om onderzoek in het buitenland te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een fonds voor vermiste personen op te zetten waarmee achterblijvers ondersteund kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Nieuwe procedure voor benoemingen topstructuur OM’ |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel van het openbaar ministerie (OM) «Nieuwe procedure voor benoemingen topstructuur OM»?1
Ja.
Bent u bereid om de in dit artikel geschetste nieuwe procedure in een brief te delen met de Tweede Kamer? Kunt u daarbij tevens aangeven op welke wijze de nieuwe procedure tot stand is gekomen en wat de betrokkenheid van de medewerkers (OR, vakbonden) van het OM is geweest?
Het OM heeft mij laten weten dat de procedure waaraan de leden refereren is tot stand gekomen in goed overleg met de MROM, de centrale ondernemingsraad van het openbaar ministerie. Dat overleg heeft geleid tot de vaststelling van een proces dat wordt doorlopen bij vacatures voor de functies van onder andere hoofdofficier, plaatsvervangend hoofdofficier en directeuren (bedrijfsvoering). Vertrekpunt is dat vacatures steeds worden geplaatst op het intranet van het openbaar ministerie en op de vacatureomgeving van de website van het openbaar ministerie. Vacatures van directeur bedrijfsvoering worden eveneens gemeld bij de Algemene Bestuursdienst en vervolgens extern opengesteld. Bij het opstellen van het wervingsprofiel wordt input gevraagd van de ondernemingsraad van het desbetreffende parket. Na een briefselectie worden kandidaten uitgenodigd voor een gesprek met een selectieadviescommissie (SAC) en een benoemingsadviescommissie (BAC), die advies uitbrengen aan het College van procureurs-generaal. Een nieuw element is dat de commissies worden begeleid door een externe procesbegeleider. Zo vaak als mogelijk maakt een externe bestuurder deel uit van de BAC.
De werkwijze – neergelegd in een infographic, die ik in plaats van in een brief, als bijlage bij deze beantwoording aan uw Kamer doe toekomen2 – geldt voor het jaar 2019 en zal in de loop van dit jaar worden geëvalueerd, in samenspraak met de MROM.
De Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie, onder leiding van de heer J.W. Fokkens, benoemt in het op 25 april jl. gepubliceerde rapport deze aangepaste werkwijze als een van de initiatieven die het College heeft genomen om te komen tot de gewenste verandering van de cultuur binnen het OM en doet ook op het punt van de benoemingen een aantal aanbevelingen.3 De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in zijn reactie op het rapport aangegeven met de aanbevelingen aan de slag te gaan. Er ligt inmiddels een uitgewerkt plan van aanpak op de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie dat ik heden, 6 juni 2019, aan uw Kamer aanbiedt. In dit plan van aanpak wordt ook aandacht besteed aan de aanbevelingen die de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie het OM op dit punt heeft meegegeven.
In hoeverre wordt in deze nieuwe procedure voorzien in het werven van top-OM-functies van buiten het OM, zoals door u toegezegd naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Dam?2 In welke mate voorziet de nieuwe procedure in het bevorderen en vasthouden van diversiteit binnen het topmanagement?
In de motie-Van Dam5 is verzocht om een JenV-breed loopbaan- en mobiliteitsbeleid op te stellen, met name voor de top van het kerndepartement en de daaronder ressorterende organisaties, passend bij het rijksbrede beleid. De benoemingsprocedure zoals die thans binnen het openbaar ministerie geldt, sluit met onder andere de inrichting van SAC’s en BAC’s aan op de werkwijze binnen andere onderdelen van de rijksoverheid. Vacatures worden breder opengesteld dan alleen intern, maar nodigt interne belangstellenden tegelijk uitdrukkelijk uit om te solliciteren, dus ook kandidaten die (nog) niet via een MD- of talentenprogramma bij de organisatie in beeld waren. Vacatures voor directeuren bedrijfsvoering worden bovendien aangemeld bij het centraal loopbaanberaad van JenV en de Algemene Bestuursdienst, en ook extern opengesteld.
Wat betreft het bevorderen en vasthouden van diversiteit binnen het topmanagement merk ik op dat de benoemingsprocedure erin voorziet dat het College kan afwijken van adviezen van de benoemingsadviescommissie. Daarmee is er ruimte om ook andere overwegingen mee te wegen dan de aanwezigheid van ervaring, zoals het bevorderen en vasthouden van diversiteit. Dit zal al mee worden gewogen bij het opstellen van het wervingsprofiel. In het kader van het thema diversiteit is het goed om voor ogen te houden dat de wet een aantal specifieke voorwaarden verbindt aan degenen die het ambt van rechterlijk ambtenaar willen vervullen (onder andere het hebben van een mr.-titel en het Nederlanderschap). Samen met het gegeven dat er voor het ambt zeer specifieke werkervaring aanwezig moet zijn, begrenst dit de groep kandidaten die in aanmerking kunnen komen voor het ambt van (plaatsvervangend) hoofdofficier van justitie.
Tijdens het wetgevingsoverleg van 29 juni 20186 noemde ik dat er ook goede en recente voorbeelden zijn van mensen die van een functie als officier naar een andere positie buiten het openbaar ministerie zijn gegaan. Het College heeft daarnaast laten weten dat er een verkenning gaande is over het creëren of vergroten van de mogelijkheid om kandidaten van buiten aan te trekken en versneld bij het openbaar ministerie ervaring op te laten doen die de kans op een overstap naar de top van het openbaar ministerie kan vergroten. Hierbij wordt gedacht aan collega’s uit de rechterlijke macht maar ook aan andere juristen die relevante ervaring hebben opgedaan binnen het veiligheidsdomein. Het bedrijfsleven en andere overheidsorganisaties zijn in beeld om personen te werven voor de niet-juridische topfuncties bij het OM op bijvoorbeeld financieel, HR of ICT-gebied.
Is er sprake van roulatie- en doorstroombeleid binnen de top van het OM? Hoe verhoudt dat beleid de komende jaren zich tot het eveneens bewaren van ervaring en expertise aan de top van het OM?
Het openbaar ministerie sluit in de doorontwikkeling van het roulatie- en doorstroombeleid – en binnen de mogelijkheden – aan bij de uitgangspunten van het rijksbreed gehanteerde 3-5-7-model. In dat verband wordt in het kader van de personeelsschouw aandacht gegeven aan de functieverblijfsduur. De Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie doet de aanbeveling om op termijn te streven naar een beperking van de zittingstermijn van PG’s en hoofdofficieren en aan het aantal functies dat één persoon achtereenvolgend mag vervullen. Ook doet de Commissie de aanbeveling om een situatie te bevorderen waarin het normaal is dat het vervullen van topfuncties een tijdelijk karakter heeft en dat een terugkeer naar de «inhoud» mogelijk is zonder statusverlies. Tot slot doet de Commissie de aanbeveling om beleid te ontwikkelen voor de uitstroom van functies buiten het openbaar ministerie voor topfunctionarissen die niet terug willen of kunnen naar de inhoud. Deze aanbevelingen zijn door het College omarmd en maken deel uit van het plan van aanpak.
Kunt u aangeven wanneer het rapport van de commissie-Fokkens definitief toegezonden kan worden aan de Tweede Kamer?
Het rapport is direct na ontvangst op 25 april jl. aan uw Kamer toegestuurd met de begeleidende brief van het College van procureurs-generaal.
De twee vliegtuigongelukken met de Boeing 737 MAX |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom hebben de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de European Union Aviation Safety Agency (EASA) ervoor gekozen om het luchtruim per direct te sluiten en geen rekening te houden met vliegtuigen die al onderweg waren naar Schiphol, dit in tegenstelling tot autoriteiten in andere landen?
Het besluit om het Nederlandse luchtruim uit voorzorg te sluiten is niet door EASA maar door Nederland genomen, kort nadat het UK had aangekondigd de Boeing 737 MAX 8 en 9 niet meer toe te laten. Ook kwamen er steeds meer berichten dat andere landen dit voorbeeld zouden volgen. Daardoor ontstond steeds meer onduidelijkheid of en hoe de twee op dat moment nog vliegende toestellen Nederland zouden kunnen bereiken voordat omringende landen of EASA maatregelen zouden nemen om operaties van de 737 MAX 8 en 9 in hun luchtruim niet meer toe te staan.
Gedurende het proces heeft de ILT nauw contact onderhouden met TUI. Daarbij is aan TUI aangegeven dat vanwege de diverse (op handen zijnde) luchtruimsluitingen en de maatregelen door EASA de twee toestellen het beste zo snel mogelijk een landing op een nabij gelegen vliegveld konden maken.
Waarom is er geen notificatie ingesteld of een bericht waardoor luchtvaartmaatschappij TUI had kunnen anticiperen?
Nederland heeft naar aanleiding van het besluit haar luchtruim te sluiten een mededeling aan de luchtvarenden, een zogeheten NOTAM uitgegeven (nr A0333/19 – EHAA voor de duur: 2019-03-12T19:00:00.000Z – 2019-04-16T10:00:00.000Z).
TUI is door de ILT gedurende het gehele proces op de hoogte gehouden van deze besluitvorming. De TUI-toestellen zijn geland op locaties die gezien de tijdsperiode genoemd in de NOTAM nog te bereiken waren. Het uitwijken van de vliegtuigen naar Sofia en Gran Canaria is een beslissing van de luchtvaartmaatschappij TUI geweest.
In welke mate was er sprake van acuut gevaar dat deze vliegende toestellen die onderweg waren vanuit Egypte en Gambia direct halverwege een vliegveld moesten vinden? Was het echt nodig om de vlucht af te breken, met alle ellende voor passagiers van dien, of had men veilig door kunnen vliegen naar Schiphol? Of was er sprake van dat elders het luchtruim al dicht was waardoor dat lastig zou zijn geweest?
De maatregel was een voorzorgsmaatregel, gebaseerd op een inschatting van de situatie op dat moment. Op het moment van het besluit om het luchtruim te sluiten was er nog geen maatregel van de EASA om de toestellen Europees aan de grond te houden. EASA heeft gedurende de dag een statement afgegeven dat zij bezig waren met het nemen van maatregelen. De precieze maatregelen door EASA werden echter pas bekend op het moment waarop deze door EASA openbaar zijn gemaakt. Diverse (Europese) landen hadden inmiddels aangekondigd het luchtruim te sluiten. In die omstandigheden hadden de vliegtuigen van TUI naar de inschatting van dat moment geen mogelijkheden meer om door het Europees luchtruim Nederland te bereiken.
Deelt u de mening van TUI dat er hier sprake is van overmacht?
Er is sprake van een uniek geval (zonder precedent): het betreft een luchtruimsluiting voor een bij vertrek luchtwaardig vliegtuig, waardoor de vlucht niet kon worden afgemaakt. In de Europese Verordening 261/2004 zijn de rechten van luchtpassagiers o.a. bij vertragingen en annuleringen vastgelegd. In de Verordening is onder meer opgenomen dat er geen recht is op financiële compensatie bij buitengewone omstandigheden. De jurisprudentie rond de uitleg van dit begrip is complex maar het is mogelijk dat hier inderdaad sprake is van buitengewone omstandigheden. In Nederland is het de kantonrechter die uiteindelijk bepaalt of sprake is van buitengewone omstandigheden en in hoeverre een door een passagier ingediende claim voor compensatie door de luchtvaartmaatschappij gehonoreerd moet worden.
Of er sprake is van buitengewone omstandigheden bij geplande vluchten die nog moe(s)ten worden uitgevoerd, is afhankelijk van de vraag of het mogelijk is/was om de annuleringen te voorkomen door het treffen van maatregelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het inhuren van vliegtuigen om de geplande vluchten alsnog te kunnen uitvoeren.
Hoe snel en accuraat schakelt de ILT in deze, zeker als vliegtuigen in de lucht zijn? Vindt de communicatie plaats met een luchtvaartmaatschappij als iedere minuut relevant is? In hoeverre wordt actuele en consistente informatie afgegeven door de overheid aan partijen waardoor er geen misverstanden kunnen ontstaan?
Gedurende het proces heeft de ILT voortdurend in contact gestaan met zowel EASA als de betrokken luchtvaartmaatschappij TUI.
Klopt het, dat zedenrechercheurs de opdracht hebben gekregen per afdeling niet meer dan vijf zedenkitten per maand in te sturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Nee, zedenkits worden altijd ingezonden naar het NFI. Onlangs is afgesproken dat de politie vijf zedenkits per week extra met spoed kan laten onderzoeken, bovenop de spoedcapaciteit die hiervoor beschikbaar is bij het NFI. Hiermee wordt voorzien in de wens van de politie en het Openbaar Ministerie om in een groter aantal zedenzaken snel over de resultaten van DNA-onderzoek te kunnen beschikken. Deze vijf extra zedenkits per week worden via uitbesteding met de zogeheten One Stop Shop onderzocht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI)/Eurofins.
Wat is precies de reden voor deze beperking van de onderzoeksmogelijkheden in zedenzaken? Sinds wanneer is deze beperking van kracht? In hoeveel zedenzaken heeft hierdoor geen NFI-onderzoek plaats kunnen vinden? Zijn er u andere, vergelijkbare beperkingen in de onderzoeksmogelijkheden naar ernstige criminaliteitsvormen bekend? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het niet om een beperking, maar om een uitbreiding van de spoedcapaciteit voor de DNA-onderzoeken in zedenzaken. De politie en het Openbaar Ministerie verwachten dat daarmee de onderzoekscapaciteit bij het NFI voor toekomstige zedenzaken zal volstaan.
Kunt u aangeven wat precies de gevolgen zijn van deze beperking voor het opsporen, vervolgen en berechten van daders van ernstige zedendelicten? Klopt de veronderstelling dat door deze maximering, daders van seksueel misbruik op vrije voeten blijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaarbaar is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in alle gevallen die zich daartoe lenen, NFI-onderzoek mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
De mate waarin China profiteert van Europese ontwikkelingsgelden |
|
Wybren van Haga (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u zich uw volgende uitspraak herinneren: «Chinese bedrijven hebben geen toegang tot de Europese OS-gelden. Chinese bedrijven – dat is volgens mij ons grote dilemma – komen met hun eigen geld vanuit de Chinese overheid en investeren massaal. Daar zit een andere vorm van conditionaliteit aan, maar die bedrijven kloppen echt niet aan bij de EU en ze concurreren dus ook niet met Nederlandse of andere bedrijven uit de markt»?1
Ja. Deze uitspraak deed ik op 7 maart jl. tijdens het overleg met uw Kamer.
Bent u bekend met het vorig jaar gepubliceerde rapport van de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waarin de volgende conclusie wordt getrokken: «India and China were the non-DAC countries with the highest successful bids as shown in Table 9. They also account for 40% of total contract value awarded to developing countries (including LDCs and HIPCs) between 2008 and 2016. Yearly fluctuations aside, they also seem to win an increasing share of DAC Members aid projects»?2
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe verhouden deze bevindingen zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven hebben geen toegang hebben tot de Europese ontwikkelingssamenwerkingsgelden?
Tabel 9 in het OESO/DAC rapport gaat over de ongebonden contracten («untied aid») die middels tenders door alle DAC-leden werden verstrekt, niet alleen door het DAC-lid de Europese Unie (de Europese Commissie). De tabel vermeldt bovendien enkel de nationaliteit van succesvolle bieders en niet in hoeverre de bieders bedrijven waren.
Mijn uitspraak betrof dat Chinese bedrijven in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. Niet alleen Chinese bedrijven, maar Chinese partijen in het algemeen hebben geen directe toegang tot dergelijke instrumenten. Dit geldt voor het Europees Ontwikkelingsfonds (European Development Fund – EDF),3 het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI), het Europees Nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument – ENI) en het Partnerschapsinstrument.4
Een uitzondering op de regel is van toepassing wanneer het een project in China betreft. Entiteiten die zijn gevestigd in een ontwikkelingsland, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, kunnen wanneer het een project in hun land betreft wel financiering ontvangen uit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschapsinstrument, en het Partnerschapsinstrument.5 Zo ontvangen bijvoorbeeld enkele ngo’s en denktanks in China financiële ondersteuning middels het DCI. Deze uitzondering geldt niet voor het Europees ontwikkelingsfonds.
De regel dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot financiering is niet van toepassing op het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights – EIDHR) en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (Instrument contributing to Stability and Peace – IcSP). Partijen uit alle landen hebben namelijk toegang tot financiering uit EIDHR en IcSP.6 Bedrijven profiteren echter niet van deze instrumenten. Bedrijven komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het EIDHR. De acties die worden gefinancierd middels het IcSP worden doorgaans uitgevoerd door actoren uit het maatschappelijk middenveld en bieden geen commerciële kansen, aangezien het IcSP acties financiert die handhaving van vrede, voorkoming van conflicten, versterking van internationale veiligheid en het verlenen van hulp tot doelstelling hebben.7
Klopt het dat Chinese bedrijven biedingen doen voor diverse door de Europese Unie (EU) gefinancierde projecten in Afrikaanse landen, zoals de geplande weg tussen Kampala en Jinja in Oeganda, en in het kader van projecten als deze concurreren met Europese bedrijven?3
Dit kan het geval zijn wanneer de Europese Commissie het project niet onder direct beheer uitvoert. Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project in Uganda betreft indirect beheer.
De Europese Commissie voert de begroting op een of meer van de volgende wijzen uit: op directe wijze («direct beheer»), in gedeeld beheer met de lidstaten («gedeeld beheer»), op indirecte wijze («indirect beheer»). In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld,9 zoals internationale organisaties of publiekrechtelijke organen.10 Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd door een daarmee belaste organisatie, komen partijen uit landen die volgens de regels van de betrokken organisatie voor deelname in aanmerking komen, ook in aanmerking.11 Hierdoor kan het zo zijn dat partijen uit landen die in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, in aanmerking komen.
Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project betreft een blending-project, waarbij synergiën tussen subsidies en markt gerelateerde financiering worden benut. De financiële bijdrage van de EU brengt een hefboomeffect teweeg, waardoor investeringen door anderen – zoals financiële instellingen en de private sector – worden gestimuleerd. Voor dit project beslaat de EU-financiering ongeveer 12,5% van de totale investering.
De Agence Française de Développement (AFD) is de leidende financiële instelling (lead financial institution) voor dit project, ofwel het publiekrechtelijke orgaan aan wie de Europese Commissie middels indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting heeft toevertrouwd. Op het biedingsproces zijn daarom de regels en procedures van de AFD van toepassing.12 In het geval van het genoemde project in Oeganda houdt dit in dat, in overeenstemming met het principe van «ongebonden hulp»13, de procedure internationaal en open is, en niet gediscrimineerd kan worden op grond van nationaliteit. Partijen uit alle landen kunnen meedingen, mits er geen sprake is van belangenverstrengeling, er geen uitsluitingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties), en er aan sociale en milieunormen is voldaan. Doel van de internationale en open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.
Hoe verhoudt dit voorbeeld zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven niet concurreren met Nederlandse (of andere Europese) bedrijven in het kader van de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten?
Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 3, betrof mijn uitspraak dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.
Hebt u daarnaast kennisgenomen van de recente aankondiging van de Japanse regering om te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan China?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja. Vorig jaar besloot Japan de ontwikkelingssamenwerking met China te beëindigen gezien het welvaartsniveau dat China heeft bereikt. Ik heb hier kennis van genomen.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 biedt de EU middels haar ontwikkelingssamenwerking wel financiële ondersteuning in China, onder andere aan enkele ngo’s en denktanks die een inclusieve samenleving en fundamentele rechten promoten. Aangezien het maatschappelijk middenveld op veel plaatsen in de wereld onder druk staat, blijft dergelijke ondersteuning van belang, ook in landen met een zeker welvaartsniveau. China staat daarnaast als hoog middeninkomensland ook nog op de lijst van ODA-ontvangers van de OESO/DAC, en kan dus ODA ontvangen.
Hebt u kennisgenomen van de grafiek in het artikel over de beëindiging van Japanse ontwikkelingshulp aan China, waaruit blijkt dat China de afgelopen jaren vele miljarden aan leningen en steun heeft ontvangen van de OESO/DAC-landen? Kunt u de omvang van leningen en steun vanuit DAC-landen aan China kwantificeren en daarbij in elk geval aangeven wat de totale waarde was in 2015, 2016, 2017 en 2018?5
Ja. Ik kan de omvang van leningen en steun van OESO/DAC-landen aan China meedelen voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017. 2017 is het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De verdeling is als volgt, afgerond in miljoen USD:
Leningen
643
472
687
624
437
Steun
655
584
572
593
600
Kunt u de Kamer een actueel overzicht doen toekomen van alle door de EU (mede)gefinancierde ontwikkelingsprojecten van de afgelopen vijf jaar waar Chinese bedrijven biedingen voor hebben gedaan en aangeven in welke gevallen Chinese bedrijven de bieding hebben gewonnen? Kunt u daarbij aangeven in welke gevallen Europese bedrijven de desbetreffende bieding hebben verloren?
Ik kan de Kamer geen dergelijk overzicht doen toekomen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, vertrouwt de Europese Commissie in het geval van indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld. Deze organisaties zijn vervolgens verantwoordelijk voor de organisatie van eventuele biedingsprocessen.
De gevraagde informatie is daarom niet centraal bij de Commissie op te vragen. Wel kan ik meedelen dat de Commissie ook in het geval van indirect beheer verifieert of de middelen van de Unie zijn uitgevoerd in overeenstemming met de regels en gestelde voorwaarden.16
Kunt u, aangezien multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijk kanaal vormen voor Europese (en Nederlandse) ODA-middelen, en met name de Wereldbank en de Asian Development Bank belangrijke financiers van (niet-marktconforme) leningen aan de Chinese overheid vormen, aangeven hoe groot het volume van financieringen is dat beide multilaterale banken op de Chinese overheid uit hebben staan? Wat is de positie van Nederland en andere EU-lidstaten, in hun hoedanigheid als aandeelhouders van beide ontwikkelingsbanken, ten opzichte van deze uitstaande leningen?
De Wereldbank heeft op dit moment USD 16 miljard aan leningen uitstaan aan de Chinese overheid, een bedrag dat is opgebouwd over een lange periode (in 2018 is USD 1,8 miljard nieuw gecommitteerd). Voor de Asian Development Bank ligt dit op USD 17 miljard. Deze leningen zijn voor een belangrijk deel afkomstig van de door de instellingen op de kapitaalmarkt ingeleende middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de hefboomwerking van het in het verleden ingelegde kapitaal van de lidstaten (het «eigen vermogen» van de banken). De instellingen hebben zo een revolverend karakter. Er is in principe geen sprake van beslag op nieuwe ODA-middelen (behalve bij de inleg van nieuw kapitaal).
De International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) is het Wereldbankloket voor midden-inkomenslanden. Net als andere aandeelhouders is Nederland van mening dat de Bank ook nog een nuttige rol kan vervullen in veel hoge middeninkomenslanden, inclusief China, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Afgelopen jaar is in het kader van de kapitaalverhoging van de IBRD afgesproken dat nieuwe activiteiten in deze groep landen een duidelijke focus moeten hebben op duurzame graduatie van de betrokken landen van Wereldbankleningen, en/of moeten bijdragen aan het internationale publieke belang, zoals klimaat, en/of een sterk katalytisch of leereffect moeten hebben. Dit beleid heeft brede steun van de aandeelhouders, ook de Europese aandeelhouders. Daarnaast is de rente-opslag voor hoge middeninkomenslanden verhoogd, inclusief voor China. Deze extra inkomsten kunnen ten goede komen aan armere landen.
Hierover zijn ook afspraken gemaakt bij de Asian Development Bank. Nederland steunt de intentie om in de komende jaren de leningen aan China in de Wereldbank geleidelijk terug te brengen.
Honderden miljoenen die volgens de SER Overijssel nodig zouden zijn om de klappen van de veranderende arbeidsmarkt voor mbo’ers op te vangen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het beeld dat de provinciale sociaal economische raad van Overijssel (SER Overijssel) schetst dat duizenden banen in de regio dreigen te verdwijnen door robotisering of digitalisering en dat dit de helft van de beroepsbevolking betreft?1
De SER Overijssel geeft in hun rapport aan dat door digitalisering banen verdwijnen, maar er komen ook banen bij. Een groot deel van de banen verandert bovendien. Het gaat daarbij vooral over de werkenden op niveau 2 en 3. Overijssel heeft 60.000 mbo-studenten en 230.000 werkenden met een mbo-diploma, ongeveer 130.000 studenten en werkenden hebben maximaal mbo 3. De verschillen tussen sectoren zijn daarbij groot. Zo zijn er bijvoorbeeld wel mbo’ers nodig voor de energietransitie of in de zorg, maar kenden beroepen als drukkerijmedewerkers en boekhoudkundige medewerkers de afgelopen jaren krimp.
Klopt het beeld dat er honderden miljoenen nodig zijn om jonge mensen op te leiden voor banen die daadwerkelijk ook straks bestaan? Klopt in dezen ook de becijfering dat er voor de 230.000 mbo’ers op de Overijsselse arbeidsmarkt 230 miljoen euro nodig is?
Opleiden voor de arbeidsmarkt is een van de drie pijlers in ons mbo stelsel. Binnen de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) besluiten onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk welke opleidingen er zouden moeten zijn. Recent heeft SBB ook stappen gezet om in het kader van macrodoelmatigheid op tijd te signaleren voor welke beroepen wellicht te veel of te weinig studenten worden opgeleid.
Voor mensen die al werkzaam zijn op de arbeidsmarkt en voor wie de baan ingrijpend wijzigt of zelfs verdwijnt kan omscholing een goed instrument zijn om snel weer aan de slag te komen. Het bedrag van 230 miljoen euro dat wordt genoemd is een schatting die ik niet kan bevestigen. Het benodigde bedrag voor omscholing verschilt per persoon en is bijvoorbeeld afhankelijk van het verschil tussen de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de oude en nieuwe baan.
Wat zegt dit over de arbeidsmarkt in andere regio’s van ons land?
Voor heel Nederland geldt dat door digitalisering en andere ontwikkelingen banen verdwijnen, veranderen en er bij komen. In sommige sectoren ontstaat krapte en andere sectoren kennen een overschot. Dat vraagt dat werknemers zich hun hele leven blijven ontwikkelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de gezamenlijke opdracht voor de overheid en bedrijven, waarover de Overijsselse gedeputeerde voor de economie sprak, waar te maken? Welke taak ziet u hierbij voor de rijksoverheid weggelegd?
Om er voor te zorgen dat werkenden op mbo niveau in voldoende mate meebewegen met veranderingen op de arbeidsmarkt is een gezamenlijke inspanning van de overheid en het bedrijfsleven nodig. Daarnaast spelen opleiders een rol in mogelijke op- om- of bijscholing van de werkenden. Het kabinet heeft eerder aangegeven tot een cultuuromslag bij Leven Lang Ontwikkelen te willen komen. U bent hier eerder in verschillende brieven over geïnformeerd2 en dit voorjaar zult u hierover een brief met een verdere uitwerking ontvangen.
‘Reclame’ op school die tot dure jeugdhulp leidt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft uitgevoerd, waaruit blijkt dat zorgaanbieders spreekuren houden op scholen en ouders een min of meer voorgedrukte verwijzing meegeven?1
Ik heb kennis genomen van de publicatie in Binnenlands Bestuur «Reclame» op school leidt tot dure jeugdhulp van 15 maart 2019.
Klopt het dat het gebruik van basis jeugd-ggz in de gemeente Pijnacker-Nootdorp in vergelijking met de regio relatief hoog is? Is het gebruik van jeugd-ggz in de afgelopen jaren gestegen in deze gemeente?
Het is lastig om daar een uitspraak over te doen. Sinds 1 januari 2015 valt jeugd-ggz onder het brede begrip jeugdhulp, en sindsdien wordt het gebruik van jeugd-ggz niet meer apart bijgehouden. Bij bestudering van de CBS cijfers valt in Pijnacker-Nootdorp de afgelopen jaren wel een stijging te zien van het aantal verwijzingen door de huisarts naar jeugdhulp zonder verblijf, zie https://www.cbs.nl/benchmark-jeugdzorg#pijnacker-nootdorp.
Herkent u het beeld dat het veel voorkomt dat zorgaanbieders ouders voorgedrukte verwijsbrieven geven met het advies voor de desbetreffende zorgaanbieder te kiezen? Wat vindt u van deze praktijk?
Ik ken berichten waaruit blijkt dat sommige zorgaanbieders ouders voorgedrukte verwijsbrieven geven met verwijzingen aan henzelf, maar ik weet niet of het veel voorkomt. Ik keur deze praktijk ten zeerste af.
Deelt u de mening dat deze praktijk waarbij zorgaanbieders die oplossingen verkopen zelf de problemen mogen zoeken één van de oorzaken kan zijn van de hoge aantallen jeugdigen die gebruik maken van jeugd-ggz?
Ik vind het geen goede zaak dat zorgaanbieders door middel van een spreekuur op school eerst «diagnoses» stellen en vervolgens ter behandeling hun eigen diensten aanbieden.
Zijn er andere gemeenten die soortgelijke onderzoeken hebben uitgevoerd naar de oorzaak van de stijging van het aantal verwijzingen binnen de jeugdhulp? Zo ja, welk beeld ontstaat uit die onderzoeken?
Mij bereiken regelmatig signalen van gemeenten over stijgende kosten, al dan niet gebaseerd op gemeentelijke onderzoeken. Deze signalen zijn aanleiding geweest om in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG het verdiepend onderzoek jeugd uit te laten voeren. Ik heb de intentie het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen, zoals ook hieronder aangegeven in antwoord op vraag 8.
Heeft u er een beeld van op welke wijze gemeenten en huisartsen afspraken maken over verwijzingen in het kader van de jeugdwet?
Gemeenten en huisartsen zijn vrij om hier een eigen invulling aan te geven en de afspraken tussen gemeenten en huisartsen verschillen per gemeente. Huisartsen en gemeenten krijgen sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet in 2015 steeds meer met elkaar te maken, en zijn zij op veel plekken in het land met elkaar in gesprek. Om de afstemming tussen huisartsen en gemeenten te verbeteren en veelgehoorde knelpunten te bespreken, hebben de Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de «Leidraad samenwerking huisartsen en gemeenten rond jeugd» opgesteld, https://www.lhv.nl/actueel/nieuws/nieuwe-leidraad-jeugdhulp-voor-gemeenten-en-huisartsen. Uitgaande van de gezamenlijke wens van gemeente en huisartsen om kinderen zo goed mogelijk passende zorg te bieden, geeft de leidraad huisartsen houvast voor het overleg met de gemeente over hoe die zorg vorm te geven. Een belangrijke voorwaarde voor een goede samenwerking is wederzijds begrip voor elkaars rol.
Welke ervaringen zijn er tot nog toe opgedaan met huisartsondersteuners vanuit de gemeente gefinancierd die in de huisartsenpraktijk aanschuiven?
Uit de eerste onderzoeken komt naar voren, dat de functie van Praktijkondersteuner Jeugd bij de huisarts volop in ontwikkeling is. Verschillende regio’s in het land doen ervaring op met een POH-Jeugd. De POH-Jeugdfunctie wordt uitgevoerd door zowel HBO- als WO-geschoolde hulpverleners, met overwegend veel ervaring in de Jeugd-GGZ of Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Over het algemeen zijn huisartsen en POH-jeugd positief over hun onderlinge samenwerking. De meerwaarde van de Praktijkondersteuner Jeugd bij de huisarts is de aandacht voor de opvoedingsrelaties en de specifieke kennis die de POH-Jeugd heeft van specifieke zorgaanbieders en zorgmogelijkheden in de regio.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar tekorten in de jeugdhulp dat u heeft aangekondigd? Wordt de hiervoor genoemde problematiek in dat onderzoek meegenomen als mogelijke oorzaak van de gestegen hulpvraag?
Het verdiepend onderzoek jeugd omvat:
Bij de geselecteerde gemeenten uit de benchmarkanalyse wordt diepgaand kwalitatief en kwantitatief onderzocht hoe in deze gemeenten het beleid en de uitvoering van de jeugdhulp worden vormgegeven en welke keuzes hierbij zijn gemaakt.
Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, heb ik de intentie om het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen.