Het bericht ‘Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst»?1
Ja.
Herkent u de trend die in het artikel wordt geschetst?
De signalen uit het bericht in het AD zijn mij bekend. Het zijn zorgelijke signalen die ik serieus neem. Ik vind het van het grootste belang om goed zicht te krijgen op alle aspecten die een rol spelen bij de inzet van «flexwerkers» in de zorg, waaronder zzp’ers maar bijvoorbeeld ook gedetacheerden. Gegeven mijn wens om snel zicht te hebben op een reëel handelingsperspectief zal VWS op korte termijn een (actiegericht) onderzoek laten uitzetten, waarbij alle relevante aspecten in kaart worden gebracht en gelijk aan oplossingen in de praktijk wordt gewerkt. Bij de oplossingsrichtingen zal «goed werkgeverschap», waar ik en mijn collega’s de Minister voor Medische Zaken en Sport en de Staatssecretaris van VWS met het Actieprogramma Werken in de Zorg ook nadrukkelijk aandacht voor vragen, naar mijn inschatting een belangrijke rol gaan krijgen.
Zijn er (bijvoorbeeld via het programma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) 2.0) landelijke cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap maakt? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u van mening dat zulke cijfers belangrijke inzichten verschaffen en bent u bereid te bezien op welke wijze ze verzameld kunnen worden?
Uit cijfers van het CBS2 volgt dat tussen 2007 en 2015 het aantal zzp’ers in de sector overheid en zorg is toegenomen van 144.000 naar 246.000. In de jaren 2012, 2013 en 2014 bedroeg het aantal zzp’ers respectievelijk 224.000, 245.000 en 267.000. Ten opzichte van 2014 heeft in 2015 derhalve een daling plaatsgehad. Over recentere jaren heb ik geen officiële cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar zelfstandig ondernemerschap maakt. Uit het actiegerichte onderzoek zal een landelijk overzicht van het aantal flexwerkers en de ontwikkeling in de laatste jaren moeten volgen.
Heeft u inzicht in de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u van mening dat dat inzicht van belang is en bent u bereid te bezien op welke wijze dat verkregen kan worden?
In de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS zijn de twee meest genoemde omstandigheden om als zelfstandige te gaan werken het zoeken van een nieuwe uitdaging en het zelf willen bepalen hoeveel en wanneer te kunnen werken. Werknemers in de zorg kiezen naar verluid vanwege aspecten als meer professionele ruimte en flexibiliteit voor het zelfstandig ondernemerschap. Dit volgt uit een grootschalige enquête met meer dan 1000 respondenten die recent is uitgevoerd door SoloPartners, brancheorganisatie voor zzp’ers in de zorg. Ik kan dit onderzoek en deze cijfers niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, is dit een belangrijk signaal. In het actiegerichte onderzoek dat ik zal uitzetten zal ik tevens aandacht vragen voor de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap, en het daar aan te koppelen handelingsperspectief.
Heeft u inzicht in de voorwaarden waartegen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg hun werkzaamheden verrichten? Zo ja, wat is bijvoorbeeld het gemiddelde tarief voor de verschillende disciplines in de zorg? Stijgt het gemiddelde tarief het laatste jaar fors?
Uit genoemde enquête van SoloPartners volgt een gemiddeld tarief van € 39 per uur. In dit tarief is een opslag verwerkt van 40% voor verzekeringen, abonnementen, pensioen, een faciliteit voor arbeidsongeschiktheid, kosten om te reizen, investeringen en bij- en nascholing. ZZP’ers in de zorg hebben een gemiddelde omzet van € 49.000, te vergelijken met een dienstverband van € 29.400 op jaarbasis.
Uit cijfers van het CBS volgt dat zzp’ers in de gezondheidszorg en welzijn een gemiddeld persoonlijk inkomen hadden van € 52.400.3
Kunt u toelichten welk percentage van zzp’ers in de zorg verzekerd is tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid? Welk percentage bouwt pensioen op?
In 2016 was 17,8% van de zelfstandigen zonder personeel in de sector «overheid en zorg» verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Het aandeel zzp’ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering is in de periode 2011–2016 gedaald.4
Uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS volgt dat bijna drie kwart van de zelfstandigen zonder personeel zegt een voorziening te hebben getroffen voor het pensioen.5
Hoe kijkt u aan tegen het fors groeiend aantal zzp’ers in de zorg? Ziet u het als een positieve of een negatieve ontwikkeling en waarom? Maakt het u uit of medewerkers in de zorg zzp’er zijn of werknemer?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Zijn er wat u betreft conclusies te trekken over de oorzaken van het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Zegt het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg naar uw mening iets over het werkgeverschap in de zorg? Zo ja, wat?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt in het actieplan «Werken in de zorg» aandacht besteed aan het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de sector?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft het feit dat zzp’ers in de zorg naar verluidt hogere tarieven ontvangen dan de brutoloonkosten voor werknemers in vergelijkbare functies effect op de voor cao-loonsverhogingen beschikbare loonruimte? Zo ja, wat is dat effect? Zou het kunnen dat die loonruimte afneemt en de loonsverhogingen in de zorg de komende jaren (verder) achterblijven? Als dat het geval is, hoe kijkt u daar dan tegenaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat deze ontwikkelingen een positief of negatief effect hebben op het verkrijgen en behouden van voldoende werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Meer patiënten gaan eigen bijdrage medicijnen betalen’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer patiënten gaan eigen bijdrage medicijnen betalen»?1
Ja.
Hoe gegrond is volgens u de angst van zorgverzekeraars dat fabrikanten stoppen met het aanbieden van compensatieregelingen vanwege de maximering van de eigen bijdrage op 250 euro?
In mijn brief aan de Kamer van 15 juni 20182 over de maatregelen op het gebied van genees- en hulpmiddelen, heb ik aangegeven dat de maatregel naast voordelen ook risico’s kent. Ik heb de afweging gemaakt dat ik de voordelen vind opwegen tegen de risico’s. Het voordeel is dat patiënten niet meer dan € 250 per jaar bijbetalen voor hun geneesmiddelen, terwijl de bijbetalingen vóór 2019 voor sommige mensen hoog konden oplopen. Met deze maatregel pakt het kabinet dus gericht de stapeling aan bij mensen met hoge kosten voor geneesmiddelen, als onderdeel van een breder pakket aan maalregelen om de stapeling van zorgkosten te beperken in de Zvw, Wlz en Wmo. Daarmee wil het kabinet borgen dat de zorg voor iedereen betaalbaar blijft.
Over de mogelijkheid dat de farmaceuten stoppen met de huidige terugbetaalregelingen heb ik met de Kamer gesproken tijdens het Algemeen Overleg geneesmiddelenbeleid op 21 juni 2018. Ik erken dat dat risico bestaat. Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg, worden de gevolgen van de maatregel gemonitord. Daarvoor zal de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) kijken naar het effect op de geneesmiddelenprijzen, de hoeveelheid en hoogte van de bijbetalingen en de terugbetaalregelingen. Mocht uit de monitor blijken dat de effecten van de maximering nadelig uitpakken, dan ga ik kijken welke beheersmaatregelen nodig zijn. Het betreft vooralsnog een maatregel voor de jaren 2019 tot en met 2021.
Hoe groot is de stijging van patiënten die nu geconfronteerd worden met een eigen bijdrage waar zij eerder (soms zonder zich hiervan bewust te zijn) van een compensatieregeling profiteerden?
Dat is op dit moment niet bekend. SFK zal dit wel zo goed mogelijk in kaart brengen in de monitor. Ik heb SFK gevraagd om de eerste rapportage begin 2020 op te leveren. Daarna deel ik deze met uw Kamer.
Klopt het dat slechts 0,2% van de bevolking van deze maximeringsregeling profiteert? Kunt u dit toelichten?
Ja, zoals ik ook in de toelichting van de regeling3 heb aangegeven, is de inschatting dat ongeveer 40 duizend mensen zullen profiteren van deze maatregel. Op een totaal van zo’n 17 miljoen verzekerden is dat inderdaad 0,2%. Dit zijn juist de mensen die nu te maken hebben met hoge bijbetalingen voor geneesmiddelen. Het kabinet pakt met deze maatregel dus gericht de stapeling van eigen betalingen aan bij hen die veel bijbetalen voor geneesmiddelen. Hiermee versterkt het kabinet de risicosolidariteit.
Klopt het dat het hier vooral ADHD-patiënten betreft die medicijnen met een langdurende werking ontvangen waarvoor dezelfde vergoeding geldt als voor medicijnen met een kortdurende werking omdat zij in hetzelfde cluster zijn ingedeeld? Zou dit probleem dus niet makkelijker op te lossen zijn door de medicijnen simpelweg in een ander cluster in te delen waarvoor hogere vergoedingen gelden, aangezien we weten dat er verschillen zijn in de werking van deze medicijnen?
De hoge bijbetaling voor bepaalde ADHD-geneesmiddelen is mij bekend. Het is juist dat ADHD-patiënten daardoor een relatief groot aandeel hebben in de groep patiënten met bijbetalingen van meer dan 250 euro. Het kabinet wil de stapeling van zorgkosten beperken voor iedereen die te maken heeft met hoge bijbetalingen voor geneesmiddelen, dus niet alleen voor de patiënten met ADHD. Daarom kiest het kabinet voor de maximering van de bijbetalingen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Daarnaast heb ik binnen de modernisering van het GVS aandacht voor knelpunten die bij patiënten spelen, zoals de hoge bijbetalingen die voor sommige specifieke patiëntengroepen gelden.
Hoe groot is volgens u de kans dat fabrikanten als gevolg van deze regeling hun prijzen van medicijnen met een hoog volume en lage prijs gaan verhogen omdat het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zo een tandeloos instrument wordt, aangezien zorgverzekeraars toch alle medicijnen boven de eigen bijdrage van 250 euro moeten vergoeden? Kan dit er niet toe leiden dat meer patiënten een eigen bijdrage moeten gaan betalen?
Zoals ik in mijn brief van 15 juni 20184 heb aangegeven, zie ik het risico dat fabrikanten hun prijzen gaan verhogen. Dit kan ook effect hebben op het aantal patiënten met een bijbetaling. Ik laat dit monitoren door de Stichting Farmaceutische Kerngetallen.
Het GVS geeft met de invoering van het maximum een prikkel voor patiënten en voorschrijvers om voor het meest doelmatige middel te kiezen en voor de farmaceut om de prijzen niet te hoog vast te stellen. Er blijft immers een bijbetaling, zij het gemaximeerd op € 250.
De aanbevelingen van het VN Comité tegen Foltering voor betere bescherming van intersekse kinderen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) van 7 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dieptreurig is dat we in Nederland deze aanbevelingen nodig hebben?
Het kabinet onderkent samen met diverse betrokken partijen in Nederland, dat er behoefte is aan meer samenwerking tussen betrokken partijen en aan meer bekendheid en kennis over het uitvoeren van operatieve ingrepen en de organisatie van zorg/begeleiding van mensen met intersekse/DSD. Daarnaast is er behoefte aan integrale zorg aan mensen met enige vorm van intersekse/DSD en hun naasten. De behoeften van betrokkenen moeten daarbij uitgangspunt zijn.
Nederland deelt de aanbevelingen van het VN-Comité over intersekse/DSD niet geheel, omdat deze erg stellig zijn en naar mijn mening niet altijd recht doen aan de inzet van de zorgprofessionals, die bijvoorbeeld werken in de 6 gespecialiseerde DSD-centra (DSD = Disorders/Differences in Seks Development).
Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Welke acties zijn er eerder ondernomen na de aanbevelingen van de European Union Agency for Fundamental Rights2, de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Discriminatie van Vrouwen in 20163, de aanbevelingen van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele rechten in 20174, en de resolutie van de Raad van Europa5?
Naar aanleiding van signalen van genoemde VN-Comités en signalen van de Stichting Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) heeft het kabinet besloten dat er meer duidelijkheid moest komen rond de issues rondom intersekse/DSD, onder meer over het thema zorg aan kinderen met een intersekse/DSD-conditie. Daartoe heeft VWS in nauwe samenwerking met de Ministeries van OCW en Justitie en Veiligheid, maatschappelijke organisaties waaronder belangenorganisaties, patiëntenverenigingen, onderzoekers van kennisinstituten, maar ook zorgprofessionals en vertegenwoordigers van wetenschappelijke Verenigingen van betrokken medisch specialisten, bijeengebracht in een breed interdepartementaal overleg intersekse/DSD.
In een aantal bijeenkomsten in de periode 2016–2018 zijn knelpunten gesignaleerd,besproken en in relevante thema’s gegroepeerd. Vervolgens zijn er drie werkgroepen met deskundigen geformeerd en gefaciliteerd door de drie genoemde departementen met als doel werkafspraken te maken over de te nemen acties door de verschillende bij intersekse/DSD betrokken organisaties:
In de werkgroep Medische behandelingen en Zorg is begin 2018 besproken dat het opstellen van een brede kwaliteitsstandaard intersekse/DSD naast de reeds bestaande professionele richtlijnen die al bestaan, mogelijk een oplossing zou kunnen zijn voor bepaalde knelpunten.
In de loop van 2018 hebben veldpartijen op initiatief van en onder leiding van onder meer het DSD-centrum van het Radboudumc een voorstel voor een dergelijke standaard nader uitgewerkt. De beoogde brede kwaliteitsstandaard zou volgens partijen meer aspecten van de zorg moeten omvatten dan alleen het medisch inhoudelijke, zoals informatie/voorlichting, psychologische en sociale zorg en begeleiding van alle betrokkenen inclusief ouders. Dit laat zien dat betrokken partijen het belang en de noodzaak zien om actief samen te werken om de zorg voor deze groep te verbeteren.
Ik ben met ZonMw in overleg over een opdracht om deze standaard verder uit te werken. Hierbij wordt uitdrukkelijk ook gekeken naar de positie van intersekse kinderen en noodzakelijke en niet noodzakelijke medische ingrepen. VWS en OCW leveren een financiële bijdrage aan de ontwikkeling van deze standaard.
Heeft u zicht op de huidige praktijk? Hoe vaak worden er kinderen geboren waarbij het geslacht niet meteen eenduidig is vast te stellen? Hoe vaak worden deze kinderen geopereerd? Zijn deze ingrepen medisch noodzakelijk? Of vinden medische ingrepen soms ook plaats alleen uit wens van de ouders of de behandelaar? Als dit niet in beeld is, bent u bereid om onderzoek te laten doen?
De huidige praktijk laat zien dat er in ons land 6 gespecialiseerde DSD-centra zijn, verbonden aan Universitair Medische Centra. Daar wordt regionaal gespecialiseerde zorg verleend door een multidisciplinair team met medisch specialisten, klinisch psychologen en verpleegkundigen die deskundig zijn op het gebied van seksuele ontwikkeling, hormonen en vruchtbaarheid van kinderen/jongeren en volwassenen met een vorm van DSD. De multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD6 (update in 2017) laat zien dat bij vermoeden op intersekse/DSD of twijfel daaromtrent altijd overleg met, en verwijzing naar een regionaal DSD-team moet plaatsvinden.
Daarbij moet bedacht worden dat de groep pasgeborenen waarbij het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld slechts een klein deel van de totale doelgroep intersekse/DSD vormt. Omdat intersekse/DSD in alle levensfasen van een mens tot uiting kan komen, maakt eerdergenoemde richtlijn ook onderscheid in richtlijnen voor de onderscheiden fasen te weten: prenataal, pasgeboren, puberteit, adolescentie en volwassenheid. Bij de totstandkoming van deze richtlijn zijn diverse beroepsgroepen betrokken zoals kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica, klinisch genetici, kinderartsen etc.
Ik beschik niet over exacte cijfers bij hoeveel pasgeborenen het geslacht niet meteen eenduidig kan worden vastgesteld, hoe vaak deze kinderen worden geopereerd en in welke gevallen het dan om een operatie zou gaan die medisch niet-noodzakelijk is. Ik heb wel begrepen dat in ons land verschillend en genuanceerd wordt gedacht door artsen, ouders en patiënten over het uitgangspunt dat medisch niet-noodzakelijke operaties bij jonge kinderen te allen tijde en in alle situaties uitgesteld zouden moeten worden totdat het betreffende kind oud genoeg is om volledig zelfstandig te beslissen, te weten tot na de zestiende verjaardag. Dat blijkt uit diverse publicaties7. Recent zijn er diverse onderzoeken gedaan en zijn er over de resultaten wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. In 2018 is een Europese studie afgesloten, DSD-life, die als doel had om behandeling en zorg voor de verschillende aandoeningen te evalueren en te verbeteren in nauwe samenwerking met patiëntenorganisaties.
In 2014 heeft het SCP een verkennend onderzoek afgesloten naar de leefsituatie van mensen met intersekse8. In dat rapport worden diverse thema’s beschreven waaronder (de beleving van) de (medische) praktijk. Ik blijf de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen, maar zie vooralsnog geen noodzaak om verder onderzoek te doen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen kan het kabinet nemen om intersekse kinderen beter te beschermen? Welke rol ziet u voor uzelf om te garanderen dat een kind zelf belangrijke beslissingen kan maken, zover dat mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat ouders en kinderen met intersekse/DSD goed geïnformeerde en afgewogen beslissingen kunnen nemen over behandelingen. Door de ontwikkeling van de brede kwaliteitsstandaard kunnen goede afspraken worden gemaakt voor de praktijk.
In Nederland zijn kinderen onder de achttien jaar minderjarig: voor de wet zijn zij niet zelfstandig c.q. handelingsbekwaam. Zij staan onder gezag, meestal van hun ouders, anders van een voogd. In de gezondheidszorg gelden uitzonderingen op deze algemene regels. Voor een medische behandeling bij een kind vanaf twaalf jaar is behalve de toestemming van de ouders ook die van het kind zelf vereist. Vanaf zestien jaar mogen jongeren zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Voorgaande is dus ook op personen met een intersekse/DSD conditie van toepassing.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken tussen belangenorganisaties, patiëntenorganisaties en artsen om te komen tot een brede kwaliteitsstandaard waar naar werd verwezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de behandeling van de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bijvoorbeeld een protocol op te stellen, en daarbij te kijken naar hoe de bescherming in Malta geregeld is, waar expliciet is vastgelegd dat tenzij een ingreep medisch noodzakelijk is (vast te stellen in overleg met de ouders en een interdisciplinair team), de medische ingreep wordt uitgesteld totdat de persoon zelf op geïnformeerde wijze toestemming kan geven?
Het opstellen van protocollen ten behoeve van de medische praktijk is in ons land aan de professionals zelf. In Nederland bestaan er de nodige professionele richtlijnen voor de verschillende intersekse/DSD-condities. Ook bestaat er een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De eerdergenoemde multidisciplinaire richtlijn, die reeds in de praktijk wordt toegepast, benadrukt de noodzaak van psychosociale begeleiding en coaching van ouders en patiënten en het grote belang van informatieverstrekking door goede open bejegening en communicatie door alle betrokken professionals. De DSD-centra werken volgens deze richtlijn. Zonder overleg met en toestemming van ouders worden geen stappen in diagnostiek of behandeling van kinderen gezet. Dat sluit aan bij de Nederlandse wetgeving. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
De presentatie van het RIVM over het Rijksvaccinatieprogramma van de toekomst |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de presentatie die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 26 november 2018 aan verschillende Tweede Kamerleden gaf over het Rijksvaccinatieprogramma van de toekomst?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Deze presentatie heeft de programmamanager van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) gehouden om de aanwezige Kamerleden op hun verzoek te informeren over verschillende ontwikkelingen ten aanzien van het RVP.
Deelt u de mening dat voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma een centrale registratie een belangrijk uitgangspunt is?
Ja, centrale registratie is belangrijk voor een optimale uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma.
Is het waar dat het voor ouders een optie is om geen toestemming te geven voor het uitwisselen van gegevens tussen de jeugdgezondheidszorg en het RIVM in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma?
Ouders en jongeren vanaf 12 jaar moeten inderdaad toestemming geven aan de jeugdgezondheidszorg om hun vaccinatiegegevens door te geven aan het RIVM. Het gaat immers om persoonsgegevens. Toestemming was al nodig volgens de geldende privacywetgeving, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), maar met de invoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is dat nog meer expliciet geworden.
Tijdens een consult krijgen ouders of wettelijke vertegenwoordigers voorlichting op maat van een jeugdgezondheidszorgprofessional over het RVP en de deelname daaraan. In dit consult wordt instemming voor deelname gevraagd, en toestemming voor de registratie en het bewaren van de vaccinatiegegevens bij het RIVM ten behoeve van de individuele gezondheidsbewaking en de volksgezondheid.
Dit is conform de laatste wijziging van de Wet publieke gezondheid zoals door uw Kamer is aangenomen en per 1 januari 2019 in werking is getreden.
Tot nu toe wordt deze toestemming niet vastgelegd in de ICT-systemen van de jeugdgezondheidszorginstelling en het RIVM maar dit is nu wel in voorbereiding. Er zijn daarvoor aanpassingen nodig van deze systemen. Omdat de gemeenten vanaf 2019 verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het RVP zal de VNG de JGZ-instellingen en hun ICT-leveranciers hiermee ondersteunen.
Is het vervolgens waar dat in die gevallen alsnog geanonimiseerde gegevens kunnen worden uitgewisseld maar dat voor de berekening van de vaccinatiegraad onder andere de geboortedatum en postcode nodig zijn, oftewel herleidbare gegevens en dat het pseudonimiseren dus niet kan?
Persoonsgegevens zijn nodig om de vaccinatiegraad goed te berekenen. Voor het precieze niveau waarop nu de vaccinatiegraad wordt berekend, moet per individu worden bepaald of een volledige serie vaccinaties gegeven is. Als er geen toestemming wordt gegeven voor het uitwisselen van de vaccinatiegegevens met het RIVM, ontbreken deze gegevens bij het bepalen van de vaccinatiegraad.
Is het dan ten slotte waar dat gegevens over de vaccinatiegraad niet langer gedeeld worden met het RIVM?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op deze mogelijkheid die ouders nu hebben om hun kind wel te laten vaccineren maar dit gegeven niet te delen met het RIVM? Betekent dit dat een strenge toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het zicht op de vaccinatiegraad in Nederland kan beperken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitvoering van de AVG niet leidt tot minder zicht op de vaccinatiegraad? Zo nee, waarom niet?
In het gesprek over het Rijksvaccinatieprogramma zal, als onderdeel van de informed consentprocedure, ook de toestemming voor het delen van de gegevens met het RIVM explicieter aan de orde komen. Die toestemming mag conform de AVG, maar eerder al conform de Wbp, niet impliciet worden aangenomen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat een deel van de ouders die toestemming niet geeft. Dat zou jammer zijn, want centrale registratie bij het RIVM dient zowel het belang van het kind zelf als het collectieve belang.
Omdat we in Nederland die gegevens al heel lang vastleggen hebben we onder andere een heel precies inzicht in de vaccinatiegraad. Het belang van deze centrale registratie, dat ook in de folders rond het Rijksvaccinatieprogramma is opgenomen, zal ook in het gesprek duidelijk worden benoemd. Er is een landelijke richtlijn ontwikkeld (https://rijksvaccinatieprogramma.nl/informed-consent) om de jeugdgezondheidszorg te ondersteunen bij het goede gesprek, het zou immers jammer zijn als het inzicht in de vaccinatiestatus van kinderen in Nederland minder goed zou worden. Het RIVM zal monitoren welk deel van de ouders geen toestemming geeft voor het delen van de vaccinatiegegevens.
Het bericht 'Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden»?1
Ja.
Wat was de oorzaak van deze brand? Hoe had deze brand voorkomen kunnen worden?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand bij de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Als er zich een nucleair- of stralingsongeval voordoet dat gevolgen kan hebben voor een ander land, zijn er internationale verplichtingen2 die zorgen voor het tijdig informeren van de autoriteiten in de buurlanden.
Verder zijn er tussen de autoriteiten van Nederland en Duitsland werkafspraken gemaakt om ook bij ongewone gebeurtenissen, die plaatsvinden bij nucleaire installaties in het grensgebied en geen risico vormen voor de bevolking, informatie uit te wisselen.
Omdat de brand operationeel is afgehandeld conform de procedures en er (mede door de heersende Westenwind) op geen enkel moment een risico voor de Nederlandse bevolking is geweest, was er voor de Duitse autoriteiten geen verplichting tot het terstond informeren van de Nederlandse autoriteiten. De veiligheidsregio en het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en via het NCC ook de ANVS zijn, nadat de brand was geblust, op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest.
Naast uitwisseling van informatie in het geval van risicosituaties, vind ik het belangrijk dat er goede, eenduidige en consistente communicatie over de grens plaatsvindt, ook bij situaties waarbij er geen sprake is van een risico. Hiermee kan voorkomen worden dat er onnodige onrust ontstaat. De gang van zaken bij dit incident zal door de Veiligheidsregio Twente worden geëvalueerd om te kijken of de bestaande afspraken moeten worden aangescherpt.
Net als in Nederland zijn Duitse nucleaire installaties verplicht om bij ongewone gebeurtenissen een onderzoek te doen naar de oorzaak, mogelijke gevolgen en eventueel noodzakelijke aanpassingen om deze in de toekomst te voorkomen. Het Duitse onderzoek is nog gaande. Ik kan derhalve niet vooruitlopen op de resultaten van dat onderzoek.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties. Ondanks de onrust is er geen sprake geweest van een risico voor de bevolking.
Zijn de Nederlandse autoriteiten, zoals de relevante veiligheidsregio, direct nadat duidelijk werd dat er een brand was in de kerncentrale, die zich vlak over de grens bevindt, geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hierop door de veiligheidsregio ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal dit geval worden gebruikt als een goede testcase en besproken worden in de gezamenlijke commissie van Nederland en Duitsland die betrekking heeft op de communicatie bij nucleaire incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit wordt besproken in de NDKK (NDKK is de Niederländische-Deutsche Kommission), waar o.a. afspraken worden gemaakt ten aanzien van melden en informeren bij grensoverschrijdende incidenten.
Wat is de stand van zaken rondom het actualiseren van het rampenplan in de deelstaat Nedersaksen?
Op dit moment is het rampbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog
niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen van het toenmalige Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 worden opgenomen in de planvorming van de deelstaat Nedersaksen.
De brand bij een Duitse kerncentrale vlakbij de Nederlandse grens |
|
Maurits von Martels (CDA), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brand die op donderdag 6 december 2018 woedde op het terrein van de kerncentrale in Lingen (Duitsland), ongeveer 20 kilometer van de grens met Nederland (Denekamp)?1
Op donderdagavond 6 december is er een brand geweest in de splijtstoffabriek van Advanced Nuclear Fuels (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. De kerncentrale werd niet bedreigd door die brand.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat er in Nederland wel berichten verschenen bij RTV Oost, tevens calamiteitenzender in Oost Nederland, («Brand bij kerncentrale Lingen: Gevaar kan niet worden uitgesloten»), maar er verder geen informatie werd gegeven?2
De Veiligheidsregio Twente en het Nationaal Crisiscentrum (NCC, en via het NCC ook de ANVS) zijn, nadat de brand was geblust, door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest. De ANVS heeft op donderdag 6 december gecommuniceerd door middel van een bericht op de website en via Twitter. Op 7 december heeft de Veiligheidsregio Twente langs dezelfde kanalen gecommuniceerd.
Kunt u aangeven wat er precies in Lingen gebeurd is en of, en wanneer, de Nederlandse overheid de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende op de hoogte was zijn gesteld van het voorval en de precieze omstandigheden? Welke classificatie heeft het ongeval gekregen?3
Op 6 december jl. is er rond half acht ‘s avonds brand ontstaan in het Duitse Lingen bij het bedrijf Advanced Nuclear Fuels (ANF). In tegenstelling tot wat een aantal media berichtten, was er geen sprake van brand bij de kerncentrale Emsland. De ANF-fabriek ligt op een ander terrein op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland. Rond 21:15 uur is het sein brand meester gegeven. ANF vervaardigt splijtstofelementen die dienen als brandstof in kerncentrales. De brand vond plaats in een laboratorium en niet in de ruimte waar de splijtstofelementen vervaardigd worden. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Hoe is het in algemene zin gesteld met de veiligheid bij de nucleaire centrale in Lingen nu zich daar in korte tijd drie incidenten hebben voorgedaan? Voldoet de centrale aan alle relevante normen?
De brand van 6 december 2018 vond niet plaats bij de kerncentrale Emsland, maar bij de verderop gelegen splijtstoffabriek van ANF. Het toezicht op de kerncentrale Emsland en op de ANF fabriek ligt bij de Duitse autoriteiten. In dit geval gaat het om het Ministerie van milieubeheer van de deelstaat Nedersaksen. De ANVS heeft regelmatig contact met de toezichthouders in Duitsland, waaronder die in Nedersaksen. Informatie over de aard en het aantal ongewone gebeurtenissen die plaatsvinden zowel bij de kerncentrale Emsland als bij ANF is te vinden op een website van de Duitse autoriteiten en geeft in de optiek van de ANVS geen aanleiding voor ongerustheid4.
Wilt u er bij de veiligheidsregio’s op aandringen dat dit incident samen met de partners in Duitsland geëvalueerd wordt op ten minste de volgende deelvragen:
De Veiligheidsregio Twente heeft aangegeven dit incident te gaan evalueren en daarbij de ANVS, het DCC IenW en het NCC (JenV) te zullen betrekken. De gestelde vragen zullen hierin worden meegenomen.
De uitkomsten van deze evaluatie zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Kunt u aangeven wanneer de volgende oefening van Duitsland plaats gaat vinden waar Nederland bij betrokken wordt?
De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland.
Kunt u de bevindingen van de evaluatie met de Kamer delen, zodat die besproken kunnen worden in een volgend overleg over nucleaire veiligheid, waar weer gesproken zal worden over grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en België, en het goed is om dan te kunnen kijken hoe die in praktijk heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Deals met kroongetuigen waarbij zij crimineel geld mogen houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren deals met kroongetuigen gesloten?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de periode van 2006 tot 2018. In deze periode zijn tien uitgevoerde toezeggingen aan getuigen bekend.
Wat zijn de totale kosten van deze deals, inclusief de kosten om een nieuw leven te beginnen?
Met betrekking tot het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag wegens wederrechtelijk verkregen voordeel als onderdeel van een toezegging aan een getuige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Voor zover de vraag doelt op de eventuele kosten van beschermingsmaatregelen die worden getroffen ten aanzien van getuigen aan wie een toezegging wordt gedaan, betreffen dit kosten die geen onderdeel uitmaken van de toezegging en worden over deze kosten uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen gedaan.
In hoeveel gevallen daarvan zijn toezeggingen gedaan rondom het mogen houden van wederrechtelijk verkregen vermogen, zoals bijvoorbeeld het halveren van het ontnemingsbedrag waardoor de helft van het misdaadgeld niet terugbetaald hoeft te worden?1
Het OM heeft mij bericht dat er geen toezeggingen worden gedaan over het mogen houden van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar over het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag. Daarbij moet worden bedacht dat in veel gevallen het wederrechtelijk verkregen voordeel deels niet meer in het bezit is van de verdachte en feitelijk niet (geheel) geïnd zal kunnen worden.
Het OM heeft in één zaak een toezegging gedaan tot vermindering van het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In één andere zaak waarin een toezegging aan een getuige is gedaan heeft het OM daarnaast om opportuniteitsredenen afgezien van het indienen van een vordering tot betaling aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het ontbreken van reële verhaalsmogelijkheden was daarbij een belangrijke factor. Dit is door de rechter ter terechtzitting getoetst, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat op dit punt geen sprake was van een toezegging aan de getuige.
Hoeveel geld is de staat in totaal misgelopen als gevolg van het niet afpakken van misdaadgeld?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Bij het doen van een toezegging tot het verminderen van een ontnemingsvordering of -maatregel speelt voor het OM een rol in welke mate de ontnemingsvordering ook daadwerkelijk verhaald kan worden op de veroordeelde, aangezien in veel gevallen dat vermogen of een deel ervan niet meer in zijn of haar bezit is. Het verminderen van de vordering betekent dus niet het (in dezelfde mate) mislopen van geld.
Sinds wanneer is het toegestaan criminelen hun misdaadgeld te laten houden? Wanneer is de Kamer precies over deze beleidswijziging geïnformeerd?
De OM-Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken sluit aan op de gelijknamige wet en schetst de kaders van -toelaatbare en niet-toelaatbare- toezeggingen van het OM aan verdachten van een strafbaar feit, die strekken tot toezeggingen tot strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte. Onder de categorie «overige toelaatbare toezeggingen» is in deze aanwijzing de mogelijkheid opgenomen tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met ten hoogste de helft. Het OM heeft deze mogelijkheid ook in het kader van de schikking op grond van artikel 511c Sv.
Deze mogelijkheid is in 2006 geïntroduceerd in de OM-aanwijzing. Dit betrof een uitbreiding van de toenmalige mogelijkheden voor toezeggingen aan getuigen, welke is doorgevoerd op advies van het College van procureurs-generaal over wenselijke verruiming van de regeling.2 Dit advies was gebaseerd op de praktijkervaringen met toezeggingen tot dat moment, waaruit bleek dat de toen als toelaatbaar geldende toezeggingen niet goed werkbaar waren en onvoldoende ruimte lieten voor de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 1 juli 2004 geïnformeerd over dit advies van het College van procureurs-generaal met betrekking tot de wenselijkheid van onder andere deze verruiming, waarbij hij zijn begrip uitsprak voor deze wens.3 Bij brief van 12 april 2005 is de toenmalig Minister van Justitie nader ingegaan op vanuit uw Kamer gestelde vragen die betrekking hadden op de brief van 1 juli 2004.4
Nog los van de overige mogelijke bezwaren tegen de deals met kroongetuigen (zoals vragen rondom de betrouwbaarheid van de verklaringen, de legitimiteit van de overheid die deals sluit met criminelen, het belonen van berouw na strafbare feiten met halvering van de straf), bent u bereid nog eens kritisch na te denken over het gebruik van de mogelijkheid om criminelen hun door misdaad verkregen vermogen te laten houden? Deelt u de mening dat dit dusdanig immoreel is dat dit niet langer onderdeel van dergelijke deals uit zou moeten maken? Zo nee, op grond waarvan acht u het rechtvaardig dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
Ik acht de argumenten die de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 12 april 2005 uiteen heeft gezet ter onderbouwing van de uitbreiding van toelaatbare toezeggingen met de mogelijkheid tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ook nu nog valide.5 Zo heeft het OM ook binnen het huidige wettelijke systeem op grond van artikel 511c SV reeds een ruime schikkingsbevoegdheid. Gezien de praktijkervaringen, waaruit blijkt dat deze toevoeging bij kan dragen aan de mogelijkheden om met succes tot een overeenkomst te komen over strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte, zie ik geen reden de toelaatbaarheid van deze toezegging te heroverwegen.
Het bericht ‘ING-top niet getoetst op witwaszaak’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ING top niet getoetst op witwaszaak»?1
Ja.
Is het waar dat ING schuld bekende aan het structureel overtreden van de regels tegen het faciliteren van corruptie, witwassen en terrorismefinanciering in Nederland en dat ING strafvervolging heeft afgekocht voor het recordbedrag van 775 miljoen euro?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ING NL N.V. (ING) een transactie van € 775 mln. aangeboden vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr). ING heeft de gemaakte fouten publiekelijk erkend en betreurd. In dit verband verwijs ik naar het persbericht en feitenrelaas, zoals gepubliceerd op de website van het OM.2 Bij brief van 11 september jl. is uw Kamer over de transactieovereenkomst geïnformeerd.3 Door het betalen van een aangeboden transactie wordt verdere strafvervolging en bestraffing voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte waarom de toezichthouder niet zelf besluit tot hertoetsing?
Geschiktheid en betrouwbaarheid zijn doorlopende verplichtingen. Het is uitsluitend aan de onafhankelijke toezichthouder om tot hertoetsing over te gaan, wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een hertoetsingsonderzoek kan betrekking hebben op zowel de vereiste geschiktheid als betrouwbaarheid. In het geval van bestuurders en commissarissen bij ING ligt de bevoegdheid tot hertoetsing bij de Europese Centrale Bank (ECB). DNB kan de ECB hierover adviseren, maar de ECB kan een hertoetsing ook uit eigen beweging starten, zonder voorafgaand advies van de nationale toezichthouder.
Is het waar dat de regels van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) voorschrijven dat er in ieder geval een beoordeling van bestuurders en commissarissen plaatsvindt (ook wel vooronderzoek genoemd) bij een redelijke aanleiding?2
Twijfels over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid kunnen zowel ontstaan door handelen of nalaten van de persoon in kwestie, als door relevante ontwikkelingen ten aanzien van de instelling. De toezichthouders spreken in deze gevallen van een «redelijke aanleiding» tot een hertoetsing. Het «vooronderzoek» kan worden gelijkgesteld aan de beoordeling of er sprake is van een redelijke aanleiding. Dit onderzoek gaat vooraf aan het eigenlijke hertoetsingsonderzoek.
Het vooronderzoek vindt geïndividualiseerd plaats. Wanneer de feiten en omstandigheden betrekking hebben op de instelling, rechtvaardigt dit niet per definitie een hertoetsing van alle bestuurders en commissarissen. Tijdens het vooronderzoek wordt bekeken in hoeverre de feiten en omstandigheden ook daadwerkelijk iets (kunnen) zeggen over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid van ieder individu. Daarmee wordt voor ieder individu de eventuele redelijke aanleiding vastgesteld.
Is het waar dat (herhaaldelijke) overtreding van wet- en regelgeving door de AFM genoemd wordt als een redelijke aanleiding?
De AFM noemt op haar website bij mogelijke voorbeelden van een redelijke aanleiding bij geschiktheid inderdaad (herhaaldelijke) overtreding van wet- en regelgeving. De AFM vermeldt hierbij ook dat de vraag of sprake is van een redelijke aanleiding, afhangt van de omstandigheden van het geval en dat er in ieder individueel geval een beoordeling plaatsvindt.
Heeft die beoordeling door de toezichthouder plaatsgevonden voor de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Commissarissen van ING bank?
In verband met de toezichtsvertrouwelijkheid kan en mag de bevoegde toezichthouder geen uitspraken doen, ook niet naar mij als Minister, over de vraag of hertoetsing in individuele gevallen is overwogen, plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, en wat mogelijk de uitkomst hiervan zou zijn. Het gaat hier om de beoordeling van personen door een bestuursorgaan, en de wet schrijft strikte geheimhouding voor. De inzet van het instrument van (her)toetsing verloopt daarom uiterst zorgvuldig, bij zowel de AFM en DNB als de ECB.
Is het waar dat de Raad van Commissarissen van ING bank – die in dit geval zeker voor hertoetsing in aanmerking zou komen – zelf een onderzoek liet instellen door Stibbe en dat dat als basis diende om helemaal niets te doen aan hertoetsing bij deze grote witwaszaak?
Of hertoetsing in dit geval is overwogen en dus ook welke rol het onderzoek van Stibbe in de besluitvorming heeft gespeeld, is toezichtsvertrouwelijke informatie. Wel heeft de heer Elderson (DNB) tijdens de rondetafelbijeenkomst die uw Kamer op 12 december jl. organiseerde over de stand van zaken in de financiële sector, aangegeven dat de kans nul is dat DNB zich alleen zou baseren op een rapport dat in opdracht van een instelling is opgesteld. In algemene zin geldt daarnaast dat bij de vraag of gewijzigde feiten of omstandigheden in een concreet geval aanleiding geven tot een nieuwe beoordeling, de toezichthouder zich baseert op eigen onderzoek en alle relevante informatie, waaronder informatie van andere toezichthouders en opsporingsinstanties.
Is het vanaf nu mogelijk om als bank te faciliteren dat miljarden worden witgewassen en als bestuurder niet eens onafhankelijk getoetst te worden?
Banken dienen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een integere bedrijfsvoering te waarborgen en op grond van de Wwft op effectieve wijze hun poortwachtersfunctie te vervullen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn is in de Wwft de verplichting opgenomen om een dagelijks beleidsbepaler aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van de Wwft (artikel 2d, eerste lid). Integriteitstoezicht is een speerpunt van DNB. Zij houdt intensief integriteitstoezicht via thematische en instellingsspecifieke onderzoeken. Tegen overtredingen wordt opgetreden: naast informele interventies heeft DNB sinds 2014 in de bancaire sector achttien integriteitsgerelateerde formele maatregelen opgelegd, waaronder tien boetes. Verder kan het OM (onder meer door inschakeling van de FIOD) via haar brede opsporingstaak naar strafbare feiten ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen stuiten op informatie die duidt op mogelijke betrokkenheid van financiële instellingen en op basis daarvan besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten, zoals in het geval van ING ook is gebeurd. Ten aanzien van hertoetsing staat onverkort overeind dat de bevoegde toezichthouder tot hertoetsing overgaat, als sprake is van een redelijke aanleiding om een al getoetste persoon opnieuw te beoordelen.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is dat de onafhankelijke toezichthouders in dit geval zelf de boordeling uitvoeren?
Ja. Dat is ook hoe het wettelijk geregeld is, in Europees en nationaal verband.
Deelt u de mening dat, als er een extern onderzoek gedaan moet worden, onder geen beding de partij die herbeoordeeld zou moeten worden (de commissarissen in dit geval) de opdrachtgever zou moeten zijn?
Ik vind het niet bezwaarlijk dat een financiële instelling in een geval als het onderhavige ook zelf extern onderzoek laat uitvoeren naar bijvoorbeeld de positie en rol van topbestuurders. De governance van een financiële instelling is primair een verantwoordelijkheid van de instelling zelf. De onafhankelijke toezichthouder maakt een zelfstandige afweging, op basis van eigen oordeelsvorming, om in een concreet geval al of niet tot hertoetsing over te gaan.
Bent u bereid de gang van zaken met de toezichthouders aan de orde te stellen en aan te dringen op een onafhankelijke beoordeling en daarna een hertoetsing, uitgevoerd door de toezichthouder zelf?
De vraag impliceert dat de bevoegde toezichthouder (in dit geval: de ECB) heeft besloten om niet te hertoetsen. Dat weet ik niet. De wetgever, zowel nationaal als in Europees verband, heeft ervoor gekozen om toezichtsbevoegdheden neer te leggen bij onafhankelijke toezichthouders op de financiële markten. Ik heb geen bevoegdheden om de inzet van het hertoetsingsinstrument af te dwingen en ben dus niet in de positie om aanwijzingen aan de ECB te geven.
Wilt u nagaan of de volgende paragraaf in het genoemde artikel op waarheid berust: «Volgens bronnen toonde DNB-toezichtdirecteur Frank Elderson zich tevreden over het Stibbe-onderzoek en de belofte van topman Ralph Hamers om naleving van wet- en regelgeving voortaan onderdeel van de strategie van zijn bank te laten zijn. «We moeten verder met elkaar», zou hij de ING-top bovendien hebben laten weten»? Wat is uw oordeel daarover?
Het artikel tracht de gang van zaken rond de totstandkoming van de transactie met het OM en de vervolgactiviteiten van DNB te reconstrueren. DNB heeft geen commentaar gegeven op het artikel. Dit behoort tot het toezichtsvertrouwelijke domein waarover de toezichthouder ook richting mij zich niet mag uitlaten.
Bent u bereid om deze vragen en de antwoorden daarop ook in afschrift aan de Europese Centrale Bank en de Europese Bankenautoriteit te sturen?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden, dus voor het debat in de Kamer over het faciliteren van witwassen door Nederlandse banken?
Ja.
Het afzwakken van de ambitie om in 2025 wereldleider proefdiervrije innovatie te zijn |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat u de landelijke ambitie om in 2025 wereldleider te zijn op het gebied van proefdiervrije innovatie heeft afgezwakt (van wereldleider naar voorloper en minder strikte definiëring van het jaartal 2025)?1 2
Ik heb de ambitie niet afgezwakt. Wel heb ik met diverse partners die cruciaal zijn voor een versnelling van de gewenste transitie gezocht naar een passende formulering voor deze belangrijke opgave. Deze is als volgt geformuleerd: «Nederland als voorloper in de internationale transitie met proefdiervrije innovatie». De ambitie is wat mij betreft daarmee niet verminderd. Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 7 juni jl. heb ik gezegd dat Nederland zelfs eerder voorloper kan zijn in de transitie dan in 2025.
Kunt u toelichten waarom u dit niet heeft gerapporteerd aan de Kamer?
Ik heb zowel in mijn brief d.d. 1 juni jl. aan de Kamer als in de bijlage «Filosofie en werkwijze Transitie Proefdiervrije Innovatie» de huidige formulering van de ambitie met u gedeeld. Bovendien hebben wij in het AO van 7 juni jl. gesproken over deze ambitie. Naar nu blijkt, constateer ik dat wellicht een uitgebreidere toelichting op deze herformulering goed zou zijn geweest.
Kunt u uitleggen waarom u de ambitie heeft afgezwakt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 en ook naar de uitleg in mijn brief d.d. 11 december jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 86). Ik wil benadrukken dat het van belang is voor het welslagen van de versnelling van de transitie om een beweging op gang te brengen. Daarvoor is een haalbare ambitie waar mensen zich mee kunnen identificeren, een eerste vereiste. De huidige formulering van de ambitie voorziet hierin.
Is het afzwakken van de ambitie een gevolg van onvoldoende prioriteit vanuit uw ministerie en/of andere betrokken ministeries? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 en vraag 3.
Is het afzwakken van de ambitie een gevolg van onvoldoende financiering vanuit uw ministerie en/of andere betrokken ministeries? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief d.d. 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 336, nr. 85), waarin ik de kosten van TPI in 2018 heb geschetst (de totale uitgaven TPI liggen nog iets onder het beschikbare maximumbedrag voor proceskosten) en de investeringen van direct betrokken partners in onderzoek proefdiervrije innovatie. Verder breng ik onder uw aandacht dat er in de samenleving meer partijen zijn die aan alternatieven en proefdiervrije innovatie werken, zoals bedrijven, universiteiten en universitair medische centra.
Hoe voorkomt u dat de ambitie hierdoor verwatert?
De ambitie verwatert niet, omdat mijn inzet evenals die van de TPI-partners3 op geen enkele wijze veranderd is. Alle betrokkenen zetten zich in voor een versnelling van de transitie, maar lopen tevens tegen de realiteit aan en zullen zich met die realiteit – gewenst of niet – moeten verhouden. Voor de inhoud van de realiteit per domein refereer ik aan het rondetafelgesprek d.d. 14 september 2017 in uw Kamer, waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden rond proefdiervrije innovatie naar voren zijn gebracht door de door uw Kamer gehoorde stakeholders.
Kunt u de overgebleven ambitie concretiseren (inclusief tijdpad en tussendoelen), zodat kan worden bepaald of Nederland op schema loopt met het behalen van de ambitie? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het AO van 7 juni jl. heb ik hier uitgebreid over gesproken met uw Kamer en heb ik u uitgelegd dat de TPI-partners en ik werken aan versnelling van de transitie proefdiervrije innovatie. Het in gang zetten en waar dat al kan bestendigen van structurele veranderingen pak ik met partners aan via zogenaamde vernieuwingsnetwerken. Inmiddels zijn er tien vernieuwingsnet-werken en projecten actief in verschillende domeinen. Hiermee stimuleren we dat relevante professionals en organisaties geïnspireerd raken en gefaciliteerd worden om in beweging te komen. Via de vernieuwingsnetwerken ontstaat inzicht in welke innovaties mogelijkheden bieden en wat er voor nodig is om deze in betreffende domeinen tot gemeengoed te gaan maken. Daarbij wordt ook duidelijker welk tempo voor innovaties en domeinen realistisch is.
Wat nu vooral van belang is, is dat de motor achter het proces blijft draaien en gezamenlijk aan de versnelling van de transitie gewerkt wordt. Zowel ik als de TPI-partners spannen zich maximaal hiervoor in.
Zijn er in ieder geval tot 2025 evaluatie momenten ingepland, zodat bijsturing mogelijk is?
In de vernieuwingsnetwerken apart en tussen de vernieuwingsnetwerken onderling is sprake van een voortdurende bespreking van de aanpak en de resultaten. Op die manier kan ik met de TPI-partners bepalen of en zo ja, welke bijstelling in de aanpak van de vernieuwingsnetwerken nodig is. Daarnaast houdt de kerngroep TPI ook de vinger aan de pols wat betreft de ontwikkelingen op het geheel van de gewenste transitie. Ik onderzoek momenteel welke aanvullende monitoringinstrumenten in welke fase van de transitie kunnen worden ingezet.
Ik zal u jaarlijks van de ontwikkelingen en vorderingen op de hoogte brengen en hierover met u tijdens AO’s het gesprek aangaan. Een volgende voortgangsrapportage stuur ik u voor de zomer van 2019 toe.
Zijn er extra middelen achter de hand indien de ambitie en tussendoelen niet gehaald dreigen te worden? Zo nee, waarom niet?
Dat is op dit moment niet aan de orde.
Het bericht 'Politie registreert bewust de afkomst van agenten' en het interview met de nieuwe portefeuillehouder diversiteit |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht 'Politie registreert bewust de afkomst van agenten» en het interview met de nieuwe portefeuillehouder diversiteit?1
Ja.
Is de nieuwe portefeuillehouder diversiteit juist geciteerd? Zo nee, wat heeft hij daadwerkelijk gezegd?
Ja. Het artikel is een goede weergave van het gesprek met de nieuwe programmamanager Kracht van het Verschil.
Indien zijn uitspraken juist zijn weergegeven, waar haalt de portefeuillehouder het onzalige idee vandaan dat «de belastingbetaler met liefde betaalt voor diversiteit»?
Een diverse samenstelling van het politiekorps draagt bij aan de legitimiteit en daarmee het gezag van de politie. Daarbij geldt diversiteit in brede zin: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Ik ben van mening dat een goede afspiegeling van de Nederlandse samenleving binnen het korps noodzakelijk is voor een effectieve aanpak van criminaliteit, radicalisering, discriminatie en overlast. Een divers samengesteld korps is noodzakelijk voor verbinding met- en draagvlak in onze samenleving.2 Het zorgt ervoor dat specifieke veiligheidsproblemen in de wijk kunnen worden aangepakt en er contact blijft met verschillende gemeenschappen, daarmee verbetert het politiewerk. Verder vormen divers samengestelde teams een bron van creativiteit en innovatie, hebben zij een groter leer- en aanpassingsvermogen en helpen deze soms een tunnelvisie te voorkomen. Ze dragen bij aan een inclusieve werkcultuur, verkleinen de kans op uitsluiting en leiden tot behoud van medewerkers uit groepen die (nu nog) zijn ondervertegenwoordigd bij de politie. De politie hanteert streefcijfers om de focus op diversiteit te houden bij vacaturehouders en de ondersteunende diensten.3
Deelt u de mening dat de kern niet moet zijn dat het politiekorps een afspiegeling is van de maatschappij, maar dat het gaat om het gezag dat de politie moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
En zo nee, op welke wijze helpt een afgedwongen percentage diversiteit bij het hebben van gezag?
Zie antwoord vraag 3.
Wat valt nu onder het streefcijfer van 25% diversiteit? Gaat het om 25% van de instroom dat een niet-westerse nationaliteit moet hebben of om 25% van de instroom met een diverse achtergrond dat uit veel meer bestaat dan etniciteit?
In het algemeen gaat het streven naar diversiteit binnen het korps om meer dan alleen etniciteit. Het streefcijfer van 25% ziet specifiek op de instroom van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring.4 Iedere instromende medewerker moet in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben.
Waarom spreken de korpschef, de portefeuillehouder diversiteit en zijn woordvoerder hierover niet eensluidend?
Variëteit binnen het korps zorgt ervoor dat de politie beter presteert. De politie is van en voor iedereen. Een politie waarin iedereen zich kan herkennen en die iedereen kan vertrouwen. Hier denken de korpschef, de programmamanager en de woordvoerder hetzelfde over.
Deelt u de mening dat politieagenten wel tegen een paar, al dan niet flauwe, grappen moet kunnen zonder dat meteen wordt gesteld dat sprake is van (impliciete) discriminatie? Zo nee, vindt u dan niet dat de belastingbetaler dadelijk is opgezadeld met een korps dat voor een deel bestaat uit «watjes»?
Humor moet kunnen, discriminatie en racisme hebben geen plaats binnen de maatschappij en zeker niet binnen de politie. Daar treden zowel de korpschef als ik hard tegen op. Dat heeft niets met watjes te maken, maar met respect voor elkaar.
De kosten van crowdfunding bij Dream or Donate |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het item over de kosten van Dream or Donate in de Radaruitzending van 10 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat de kosten die Dream or Donate in rekening brengt voor crowdfunding, zeker van levensreddende medische ingrepen, evenredig moeten zijn aan de door hen werkelijk gemaakte kosten?
Crowdfunding op het gebied van doneren of sponsoring biedt laagdrempelige mogelijkheden voor kleine, vaak lokale initiatieven om financiering op te halen bij welwillende burgers.
Platforms moeten zich aan de consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Dit betekent onder meer dat het crowdfundingplatform degene die een crowdfundingsactie wil opzetten, als dit een consument is, vóór het aangaan van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële donateurs duidelijk en begrijpelijk informeren over waar zij voor doneren en welke kosten eventueel aan de donatie verbonden zijn. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de consumentenbeschermingsregels.
Net als andere bedrijven concurreren crowdfundingplatforms met elkaar, bijvoorbeeld op de kwaliteit van hun dienstverlening en de kosten die ze daar voor rekenen. De consument kan kiezen welk platform de voor hem meest geschikte dienstverlening en de gunstigste kostenstructuur biedt.
De beoordeling van de handelwijze van Dream or Donate is aan de betrokken toezichthouder ACM en uiteindelijk aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat Dream or Donate een vlakke commissie van 5% over iedere donatie rekent én een vast of deels variabel transactietarief hanteert dat hoger is dan de door hen gemaakte kosten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor toezichthouders niet moet uitmaken of een crowdfundingplatform in donaties of in andere vormen van financiering handelt en dat Dream or Donate daarom zowel door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) moet worden gecontroleerd? Zo nee, welke andere vorm van regulering zou u voorstellen voor crowdfunding van medische ingrepen en andere charitatieve doelen?
Er zijn verschillende verschijningsvormen van crowdfunding. Crowdfunding via het uitlenen van geld («loan based») en investeren in bedrijven («equity based») zijn activiteiten die vallen onder het toezicht van de AFM. Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover het consumenten betreft, onder het toezicht van de ACM.
Ik ben van mening dat het toezicht daarmee afdoende is geregeld. Voor de verschillende vormen van crowdfunding is in toezicht voorzien, door de ACM dan wel de AFM, afhankelijk van of de verschijningsvorm van crowdfunding (wel of geen financiële dienst of activiteit).
Bent u van plan om eventuele hiaten in het bestaande consumentenrecht en andere regelgeving aan te vullen om de positie van de ontvangers van donaties via een platform te verbeteren en exorbitante kosten aan banden te leggen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 voor het bestaande regelgevend kader. Op dit moment acht ik dat toereikend en zie dan ook geen aanleiding voor nadere regelgeving.
Deelt u de mening dat de reactie van de ACM, waarin zij zegt dat er geen regels zijn over de hoogte van de vergoeding die een crowdfundingplatform aan zijn afnemers mag vragen, aanleiding geeft hierover regels op te stellen voor platforms die zijn bedoeld om donaties op te halen?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid tot ‘politiek verlof’ voor militairen |
|
Tobias van Gent (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het initiatief van diverse Roosendaalse gemeenteraadsleden om de mogelijkheid tot politiek verlof voor militairen mogelijk te maken?1
Ja.
Klopt het dat het voor militairen die op uitzending gaan op dit moment niet mogelijk is om tijdelijk hun (gemeenteraads)zetel af te staan? Kunt u toelichten welk onderdeel van de Kieswet deze mogelijkheid verhindert?
Het raadslidmaatschap is een nevenfunctie. Voor militairen die op uitzending gaan is het niet mogelijk is om tijdelijk hun Kamer-, staten- of raadszetel af te staan aan een vervanger. De Grondwet biedt geen grondslag voor vervanging van raadsleden die voor hun beroep al dan niet vrijwillig worden uitgezonden naar het buitenland. Er is uitsluitend een vervangingsmogelijkheid bij zwangerschap, bevalling en langdurige ziekte.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe dit «politieke verlof» voor militairen alsnog mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door deze mogelijkheid op te nemen in de wet?
Ik zie geen noodzaak om een vervangingsmogelijkheid voor militairen te introduceren. Voor mijn argumentatie verwijs ik kortheidshalve naar mijn beantwoording van vraag 6 van de leden Belhaj (D66), Kerstens (PvdA) en Den Boer (D66) over politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken (ingezonden 6 december 2018, nummer 2018Z23177).
De gruwelijke wereld achter de handel in cavia’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van zaterdag 24 november 2018 over de ernstige misstanden in de fokkerij van- en handel in cavia’s?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Was u op de hoogte van de manier waarop cavia’s worden gehuisvest, behandeld en getransporteerd in groothandels? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het dat cavia’s bij de op TV getoonde handelaar op deze manier gehuisvest en behandeld zijn. Op basis van beelden bij één handelaar zijn echter geen conclusies te trekken. In Nederland is sprake van specifieke dierenwelzijnswetgeving voor dieren die bedrijfsmatig gehouden worden. Indien overtredingen worden geconstateerd dan kan hier tegen opgetreden worden.
Hoeveel cavia’s worden er jaarlijks verkocht in Nederland?
ik houd geen cijfers bij over de verkoop van cavia’s. In het rapport «Feiten en cijfers gezelschapsdierensector 2015» wordt geschat dat er in Nederland in 2014 zo’n 500.000 knaagdieren werden gehouden, waaronder cavia’s.
Welk toezicht is er in Nederland op de (tussen)handel in cavia’s?
De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zijn aangewezen als toezichthouders voor de naleving van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn, waarbij de LID het voortouw heeft voor de welzijnscontroles bij handelaren in gezelschapsdieren (niet zijnde honden). Zij voeren toezichtcontroles uit bij bedrijfsmatige houders van dieren. Indien overtredingen van de dierenwelzijnsregelgeving door particulieren gesignaleerd worden, dan kunnen die gemeld worden bij het meldnummer 144. De LID en de politie nemen deze meldingen in behandeling.
Hoe vaak is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen vier jaar op inspectie geweest bij tussenpartijen die handelen in cavia’s, welke overtredingen van de Wet dieren en het Besluit Houders van dieren zijn daarbij geconstateerd en welke bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen zijn er in die periode opgelegd?
De LID heeft sinds 1 januari 2015 47 inspecties ter plaatse uitgevoerd bij handelaren. Dit betrof niet enkel de inspecties van handelaren in cavia’s, maar omvatte ook handelaren in andere diersoorten. Naar aanleiding van vier van deze inspecties is een proces-verbaal opgemaakt en zijn meerdere bestuursrechtelijke sancties opgelegd (last onder dwangsom en boete).
De LID zal de controles in 2019 meer gaan richten op inspecties van toeleveranciers van dieren die voor de verkoop worden aangeboden in tuincentra en dierenspeciaalzaken.
Is de door Kassa bezochte groothandel in cavia’s bij u bekend?
De bezochte groothandel is mij bekend.
Zijn er bij de door Kassa bezochte handelaar recentelijk inspecties uitgevoerd door de NVWA en/of andere toezichthoudende instanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kwam er uit de inspectie(s) naar voren en welke maatregelen zijn genomen tegen de handelaar?
De NVWA noch de LID hebben recentelijk inspecties uitgevoerd bij de door Kassa bezochte groothandel. Er wordt risicogericht toezicht gehouden. Dit betekent dat er met name daar inspecties plaatsvinden waar het risico op niet naleving het hoogst is.
Wat is uw reactie op het verhaal van een oud-medewerker van de groothandel, die vertelt hoe in de handel zieke dieren in de praktijk niet naar een dierenarts worden gebracht, maar worden doodgeslagen?
Volgens het Besluit houders van dieren moet een gewond of een ziek dier direct passende zorg ontvangen. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten moet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden worden bespaard. Indien deze nodige zorg niet wordt verleend, of indien het doden niet volgens de regels gebeurt, is er sprake van een overtreding en kan hier tegen opgetreden worden.
Klopt het dat het doodslaan van (zieke) dieren een strafbaar feit is?
Ja, het doodslaan van dieren kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden aangepakt.
Wordt hier door de NVWA op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke schaal gebeurt het dat zieke dieren door de houder zelf worden gedood?
Indien de NVWA of de LID op een bedrijf komen en kunnen vaststellen dat dieren worden gedood in strijd met de regelgeving dan kan hier tegen opgetreden worden. De schaal waarop kleine knaagdieren zelf worden gedood door handelaren is lastig in te schatten. De doodsoorzaken van cavia’s worden niet landelijk bijgehouden.
Weet u hoe vaak er in Nederland bij de caviafokkerij en de caviahandel en -tussenhandel «culling» voorkomt (het doden van gezonde dieren door de houder, omdat het dier bijvoorbeeld een ongewenste kleur heeft, of omdat het dier te oud is om nog een goede prijs op te brengen)? Zo nee, waarom niet, waarom ontbreekt dat overzicht en bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Nee, over dit overzicht beschik ik niet. Zoals hiervoor aangegeven worden de doodsoorzaken van cavia’s niet landelijk bijgehouden. Bij de evaluatie van de Wet Dieren zal er ook gekeken worden naar de bepalingen betreffende het doden van dieren, waaronder de situaties waarin dieren mogen worden gedood.
Werkt het feit dat cavia’s voor de wet productiedieren zijn en ook op die wijze gefokt en verhandeld mogen worden, waarbij iedere extra uitgave aan bijvoorbeeld dierenarts of medicijnen er een is die de prijs van het «product» omhoog stuwt, dit soort praktijken in de hand? Zo nee, waarom niet?
Ook in dieren die niet voor de productie mogen worden gehouden kan worden gehandeld. Cavia’s zijn voor de wet ook gezelschapsdieren. Om deze dieren te beschermen zijn speciaal voor bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren welzijnseisen opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Wat is uw reactie op het feit dat de betreffende groothandel cavia’s verkoopt met een ontsteking van het oogslijmvlies (Chlamydia caviae)?
Ik betreur het dat er zieke dieren worden verkocht, maar dieren kunnen nu eenmaal ziek worden. Zij moeten dan wel passend worden verzorgd zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Op basis van de getoonde beelden kan ik geen oordeel vellen over de gezondheid van de cavia’s.
Bent u ervan op de hoogte dat de bacterie (Chlamydia caviae) die deze ziekte bij cavia’s veroorzaakt bij mensen oogontsteking en longontsteking kan veroorzaken?2
Ja, chlamydia is een zoönose die verschillende klinische klachten bij de mens kan veroorzaken.
Klopt het dat het verkopen van zieke dieren strafbaar is?
In beginsel is dit niet verboden. Volgens het Besluit houders van dieren dient de verkoper van het dier de koper te voorzien van juiste informatie betreffende de gezondheidsstatus van het dier. Ook dient een dier op een passende wijze te worden verzorgd. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan kan een koper een dier overnemen. De nieuwe eigenaar heeft daarbij ook de plicht om het dier op een passende wijze te verzorgen.
Welke actie gaat u samen met de Minister van Justitie en Veiligheid ondernemen tegen de verkoper van de zieke cavia’s?
Het toezicht op de handel ligt bij de LID en de NVWA en niet bij de politie. Deze diensten treden op indien zij misstanden controleren.
Welk effect van voorlichting voor de potentiële koper van een huisdier verwacht u, wanneer deze koper niet kan controleren wat de dierenwelzijnsomstandigheden zijn bij de groothandel, aangezien deze vrijwel altijd gesloten zijn voor particulieren en dierenwinkels?
Een verantwoorde aanschaf van een huisdier en de borging van het welzijn van huisdieren in Nederland is mijns inziens alleen mogelijk indien alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Fokkers en handelaren zijn primair verantwoordelijk voor een goede en gezonde fokkerij en de verkoop van dieren. De landelijke overheid stelt met welzijnsregels de ondergrens vast en controleert hierop. Een kritische, goed geïnformeerde consument kan mogelijke misstanden signaleren en proberen een juiste fokker of winkelier te kiezen op basis van de door voorlichting beschikbaar gestelde informatie. Ik verwacht dus niet dat een koper alle misstanden weet te voorkomen, wel dat hij kritisch blijft bij de aanschaf en eventuele misstanden meldt.
Wat is uw reactie op de beelden waarin een verkoper van de dierenwinkel onjuiste informatie aan een mogelijke koper geeft over zorg die nodig is voor een cavia door te stellen dat een cavia best solitair gehouden kan worden en dat het dier voldoende heeft aan «genoeg knuffelen»?
Een dierenwinkel heeft de verantwoordelijkheid correcte informatie te laten verstrekken over het houden en verzorgen van dieren. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld de bijsluiters van het LICG gebruikt worden. Hierin wordt afgeraden cavia’s alleen te houden. Om juiste informatie aan de koper te borgen dient in elke dierenwinkel een beheerder aanwezig te zijn met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor dierenwinkels die reeds op 1 juli 2014 bedrijfsmatig handelden in dieren geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2020 in verband met het halen van het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat het verstrekken van onjuiste informatie aan een mogelijke koper strafbaar is?
Op basis van het Besluit houders van dieren dient inderdaad informatie verstrekt te worden aan de koper met betrekking op de verzorging, huisvesting en het gedrag van het gezelschapsdier en de kosten die gemoeid gaan met het houden van het gezelschapsdier. Wanneer de verkoper zich hier niet aan houdt kan hiertegen opgetreden worden.
Deelt u de mening van de dierenarts die in de uitzending zegt dat de manier waarop cavia’s in glazen bakken of «diereilanden» tentoongesteld worden aan potentiële kopers slecht is voor het welzijn van de cavia’s?
Op grond van het Besluit houders van dieren mag een dier geen onnodige stress ervaren. Dit houdt in dat in een verblijf van de dieren voldoende schuilplekken aanwezig dienen te zijn zodat een dier zich aan het zicht van de mensen kan onttrekken. Het beschrijft ook dat dier zijn eigen fysiologische en etiologische gedrag moet kunnen uitvoeren. Wanneer er schuilplekken zijn kan een cavia zelf kiezen waar hij zich bevindt.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het tentoonstellen van dieren voor de verkoop in zogenaamde diereilanden, analoog aan het verbod op het tentoonstellen van dieren in etalages?
Op grond van Besluit houders van dieren dienen er schuilmogelijkheden te zijn in de verblijven van cavia’s. Als dit goed geregeld is dan is er voor mij geen reden om een verbod verder uit te breiden.
Vormen de misstanden die in bovengenoemde uitzending aan bod komen aanleiding om uw beleid op het tegengaan van broodfok, impulsaankopen en de verkoop van huisdieren via dierenwinkels en tussenpartijen aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn beleid voor de komende jaren uitgezet. Dit kunt u terugvinden in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 991). De in uw vragen opgesomde misstanden betreffen veelal overtredingen van bestaande regelgeving die nu al bestraft kunnen worden als zij kunnen worden aangetoond.
Bent u bereid een einde te maken aan zelfregulering door de sector, nu blijkt dat misstanden zich blijven voordoen, consumenten en dierenwinkels niet goed op de hoogte zijn van de omstandigheden waarin de dieren gefokt en gehouden voor ze bij hen terecht komen, en de ernst van de situatie gebagatelliseerd wordt door de brancheorganisatie?
Zoals in mijn antwoord op vraag 17 aangegeven is het voor de borging van het welzijn essentieel dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen. De landelijke overheid heeft dierenwelzijnsregels opgesteld waaraan de fokkers zich dienen te houden. Consumenten dienen zich goed te informeren alvorens een dier aan te schaffen. Initiatieven van zelfregulering juich ik daarom juist toe en stimuleer ik ook. Een mooi voorbeeld vind ik «Happy Konijn» waarbij de Dierenbescherming en Dibevo samenwerken aan een verantwoorde aanschaf van dieren.
De bedreiging, onderdrukking en roof van christenen in Irak |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat een Iraakse militie de ingang van een kerk in het stadje Bartella geblokkeerd heeft, wapens afgevuurd heeft en een priester bedreigd heeft?
Iedereen moet de vrijheid hebben om zijn of haar religie of levensovertuiging uit te kunnen oefenen. Het kabinet dringt daar dan ook consequent op aan bij de Iraakse autoriteiten. Zo heb ik tijdens mijn recente bezoek aan Irak de positie van minderheden, waaronder christenen, bij de Minister van Buitenlandse Zaken, de Premier en de Koerdische autoriteiten onder de aandacht gebracht.
Uit navraag door onze ambassade blijkt echter dat er in dit geval geen sprake lijkt van inperking van het recht op vrijheid van religie of levensovertuiging. Na contact met betrokken partijen bleek dat het genoemde incident gaat om de viering van een huwelijk in de Shabak gemeenschap. Tijdens het feest werd een aantal straten van Bartella afgesloten door auto’s met feestvierders, inclusief de straat waar de St. George Kerk aan ligt. Ook zou er tijdens het feest in de lucht zijn geschoten. Er is geklaagd over de overlast door het feest en het blokkeren van de toegang tot de kerk. Na enige tijd was de weg weer vrij en kon iedereen weer toegang krijgen tot deze kerk.
Hoe beoordeelt u bovendien de berichtgeving2 over de onthulling dat er in Irak maar liefst 350 huizen en bezittingen illegaal geconfisqueerd zijn van christenen, deels nota bene door overheidsfunctionarissen, en dat milities gevluchte christenen bedreigen die terugkeren naar hun huizen?
Er zijn verschillende berichten over huizen die geconfisqueerd zijn nadat bewoners op de vlucht zijn geslagen. Helaas gaat het hierbij om een grote groep mensen wier huizen zijn ingenomen door anderen, waaronder ook christenen. De VN en internationale NGOs ondersteunen gedupeerden om hun documenten weer op orde te krijgen en eigendomsrechten uit te zoeken. Nederland maakt zich zorgen over deze situatie, en bespreekt dit geregeld met de Iraakse autoriteiten.
Klopt het dat veel sjiitische milities door Iran gesteund worden en tevens als «Popular Mobilization Force» (PMF) volgens de Iraakse wet onderdeel uitmaken van het Iraakse leger en dus onder verantwoordelijkheid en leiding van de Iraakse premier vallen?
Onder de Popular Mobilisation Forces (PMF) vallen zeer uiteenlopende milities. Deze milities zijn overwegend sjiitisch en een deel daarvan wordt in meer of mindere mate gesteund door Iran. Daarnaast zijn er ook Yezidi, christelijke of Turkmeense milities. In november 2016 is een wet aangenomen door het Iraakse parlement waarin de PMF tot een onafhankelijke militaire institutie binnen de Iraakse veiligheidsdiensten is benoemd die rechtstreeks rapporteert aan de Iraakse premier.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op Kamervragen over het bericht dat christenen in Noord-Irak bedreigd worden door sjiitische milities3, waarin deze aangaf dat het kabinet «de situatie nauwgezet volgt, in samenwerking met de Iraakse overheid en onze internationale partners.»?
Ja.
Kunt u inmiddels meer zeggen over de «sjiitificatie» van de Ninivé-vlakte, door milities, gericht tegen christenen die nota bene ISIS overleefd hebben? Heeft u inmiddels wel concrete aanwijzingen van stelselmatige onderdrukking van christenen en systematische pogingen de demografie in door deze milities beheerste gebieden te veranderen?
Het kabinet blijft bezorgd over de situatie op de Ninivé-vlakte. Er zijn in heel Irak inmiddels 4,1 mln ontheemden teruggekeerd naar huis, waaronder 240.000 naar de Ninivé-vlakte. Er zijn nog 1,86 mln mensen die om uiteenlopende redenen niet haar huis zijn teruggekeerd, onder wie christenen en Yezidi’s afkomstig van de Ninivé-vlakte. Nederland blijft zich via stabilisatieprojecten inzetten om de terugkeer van deze groep alsnog mogelijk te maken. Noch het kabinet, noch de VN kan in dit geval berichten van systematische pogingen door milities om de demografie in deze gebieden te veranderen bevestigen.
Wat bent u bereid, in het licht van de hulp die Nederland aan Irak geeft, zowel civiel als militair, te doen om duidelijk stelling te nemen en druk op Irak uit te oefenen?
De Nederlandse steun aan Irak richt zich op het versterken van de stabiliteit in Irak en het duurzaam verslaan van ISIS. Hierbij richt de Nederlandse hulp zich ook op de meest kwetsbare groepen. Daarnaast vraagt Nederland actief aandacht voor de positie van kwetsbare minderheden bij de Iraakse autoriteiten en de VN, zoals ook tijdens mijn recente bezoek aan Irak.
Bent u bereid het vertrek te eisen van de Shabak militie uit Bartella? Zo nee, waarom niet?
Irak staat voor een grote uitdaging nu de militaire strijd tegen ISIS voor het grootste gedeelte gestreden is en de status van de Popular Mobilisation Forces (PMF) verder verduidelijkt moet worden. Het kabinet bespreekt dit onderwerp met de Iraakse autoriteiten, waarbij ook gesproken wordt over het belang van het verbeteren van de positie van minderheden in Irak, inclusief hun veiligheid. Nederland dringt hierbij aan op inclusief bestuur en een inclusieve veiligheidssector. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Irak heb ik dit benadrukt bij mijn gesprekspartners.
Bent u bereid de Iraakse autoriteiten om opheldering te vragen en hen te verzoeken op te treden tegen mensenrechtenschendingen door de veelal sjiitische milities?
Het kabinet maakt zich zorgen over de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen. De mensenrechtensituatie in Irak wordt actief opgebracht in contacten met de Iraakse autoriteiten, zoals onlangs tijdens mijn bezoek aan Irak.
Bent u bereid dit tevens in EU-, NAVO- en VN-verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen, ook onder de aandacht in multilaterale fora.
Hoe beoordeelt u de analyse van Open Doors4 over de zorgwekkende situatie van christenen in Irak? Bent u bereid in te gaan op:
Het kabinet hecht groot belang aan de vrijheid van religie en levensovertuiging en de mogelijkheid voor ieder individu zijn of haar religie of levensovertuiging in volledige vrijheid uit te oefenen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging vormt een prioriteit binnen het buitenlandse mensenrechtenbeleid van het kabinet. De positie van religieuze minderheden en iedereen in Irak die vervolgd wordt om religieuze redenen, baart het kabinet zorgen. Het kabinet bepleit dan ook bij de Iraakse autoriteiten dat zij de vrijheid van religie en levensovertuiging respecteren en de positie van kwetsbare minderheden verbeteren.
Bent u bereid onderzoek te bepleiten in VN-verband naar de onderdrukking, bedreiging en vervolging van christenen in Irak, alsmede andere kwetsbare minderheden, zoals yezidi’s? Zo nee, waarom niet? Wat bent u dan bereid te doen om dit te adresseren?
Het mandaat van de VN missie in Irak, UNAMI, beslaat onder andere het verbeteren van de mensenrechten situatie in Irak en het ondersteunen van het ter verantwoording brengen van mensenrechtenschenders. Daarnaast is onlangs een VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak opgericht. Nederland draagt 500.000 EUR bij aan dit onderzoeksteam, gericht op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming. Het kabinet ziet geen reden om hiernaast nog een VN onderzoek te starten naar de vermeende onderdrukking, bedreiging en vervolging van kwetsbare minderheden in Irak. Het kabinet zal wel aandacht blijven vragen voor de positie van kwetsbare minderheden in Irak.
Foutieve registratie in de Basisregistratie Personen |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Raad van State van 11 april 2018 inzake de Basisregistratie Personen, in het bijzonder paragraaf 9?1
Ja.
Is het waar dat betreffende persoon, in bezet Palestijns gebied geboren (Oost-Jeruzalem), in de Basisregistratie Personen geregistreerd staat als geboren in Israël en dit slechts veranderd kan worden in «onbekend» en in dat geval niet correct wordt weergegeven waar hij geboren is? Zo ja, waarom is dit het geval?
Voor het registreren van het geboorteland in de basisregistratie personen (BRP) moet gebruik worden gemaakt van de Landentabel. Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel. Op grond van artikel 23 van het Besluit BRP kan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij uitzondering besluiten om ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel. De vermelding van gebieden moet passen binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en moet tevens in overeenstemming zijn met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering. De benaming «(bezet) Palestijns gebied» past niet binnen de systematiek van de Landentabel en is daarom niet opgenomen in de Landentabel.
De persoon, die in de BRP geregistreerd staat als geboren in Israël, is geboren in Oost-Jeruzalem. Met de op 17 april 2014 uitgevaardigde «Richtlijn opname geboorteland personen in Oost-Jeruzalem» is indertijd ervoor gekozen om personen die zijn geboren in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, de mogelijkheid te bieden op verzoek hun geboorteland als code 0000 met de omschrijving «Onbekend» te laten registreren.
Is het waar dat in 2012 kenbaar werd gemaakt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat de registratie «(bezet) Palestijns gebied» zou worden toegevoegd aan het systeem van de Basisregistratie Personen, maar dat het ministerie hier later op teruggekomen is? Zo ja, waarom is het hier op teruggekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het huidige systeem aan te passen zodat in de Basisregistratie Personen juist wordt weergegeven waar iemand geboren is, ook als die uit bezet Palestijns gebied afkomstig is? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 11 april 2018 het hoger beroep van klager ongegrond verklaard, maar ten overvloede overwogen dat de toelichting bij artikel 23 van het Besluit BRP mogelijkheden biedt om in de systeembeschrijving voor de aanduiding van de plaats waar een bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld een geboorte, heeft plaatsgevonden zowel door Nederland erkende staten als niet-erkende gebieden op te nemen.
Ik ben voornemens de Landentabel (tabel 34) te wijzigen en de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem» daarin op te nemen voor personen die vanaf 15 mei 1948 in die gebieden zijn geboren. Deze wijziging past binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. De benaming is ontleend aan de Oslo-akkoorden en resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). De benaming is tevens in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina».
Het bericht 'Uber opnieuw in opspraak: 'Het is wachten op de volgende dode'' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uber opnieuw in opspraak: «Het is wachten op de volgende dode»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ieder verkeersslachtoffer er een te veel is? Hoe beoordeelt u dat er opnieuw een verkeersslachtoffer is gevallen waarbij een Uberchauffeur betrokken is?
Ja, ieder verkeersslachtoffer is er een teveel. Onze inzet is het aantal verkeersslachtoffers te laten dalen, daarvoor heeft de Minister nu een nieuw Strategisch plan verkeersveiligheid uitgebracht. Het gaat daarbij om een brede aanpak, omdat ongevallen meestal meerdere oorzaken hebben. Ten aanzien van de recente ongevallen kunnen nog geen conclusies worden getrokken. Er vindt momenteel een strafrechtelijk onderzoek plaats naar het ongeluk. Op de uitkomsten daarvan kunnen wij niet vooruitlopen.
Hoe verhoudt dit zich met uw inzet om het aantal verkeersslachtoffers te laten dalen, zeker nadat uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat het aantal dodelijke ongevallen voor het eerst sinds decennia is toegenomen sinds Uber en Lyft hun intrede hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet zeer kwalijk dat Uber zijn verantwoordelijkheid voor een ongeluk opnieuw onmiddellijk afschuift? Deelt u de mening dat Uber wél verantwoordelijk is voor zijn chauffeurs en ervoor moet zorgen dat zijn chauffeurs zich aan de Nederlandse regels moet houden, zoals die voor rij- en rusttijden?
Op de uitkomsten van het strafrechtelijke onderzoek naar het ongeluk kan ik niet vooruitlopen. In algemene zin vind ik het wenselijk dat Uber – los van eventuele juridische verantwoordelijkheid daarvoor – een maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt voor de naleving van de in Nederland geldende normen. De maatregelen die Uber op 21 januari 2019 heeft ingevoerd ten aanzien van minimumleeftijd en rijervaring zie ik als een goede eerste stap.
Ter uitvoering van de motie-Gijs van Dijk/Laçin is met Uber gesproken. Uber heeft nadat het gesprek heeft plaatsgevonden de app voor chauffeurs zodanig aangepast dat nadat een chauffeur in totaal twaalf uur heeft gereden de app tien uur offline gaat. We achten dit een betekenisvolle aanvulling op de registratie van en handhaving op de arbeids- en rusttijden die plaatsvindt met de boordcomputer taxi en door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Binnen de beperkingen die de arbeids- en rusttijdenregelgeving daaraan stelt, is het aan taxi-ondernemers en -chauffeurs om werktijden te bepalen. Ook heeft Uber aangegeven te werken aan de toepassing van spraaktechnologie om de app te handsfree te bedienen. De Minister en ik hebben Uber verzocht om het convenant «Veilig gebruik smartfuncties in het verkeer» te tekenen en concrete toezeggingen te doen over een veilige manier van gebruik van online systemen.
Hoe staat met de eerder aangenomen motie-Van Dijk/Laçin om met Uber in gesprek te gaan over de rij- en rusttijden?2 Wat vindt u ervan dat Uberchauffeurs aangeven dat Uber hen onder druk zet om zo lang mogelijk door te rijden? Bent u nu, na opnieuw een ongeluk, bereid om Uber aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vragen om extra te handhaven op Ubertaxi’s vanwege het gevaar voor de verkeersveiligheid? Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het aantal ongelukken met Ubertaxi’s af zal nemen?
Handhaving ten behoeve van de verkeersveiligheid is in belangrijke mate een taak voor de politie. We vinden het van belang dat alle verkeersdeelnemers zich veilig in het verkeer begeven. We willen eerst inzicht hebben in de oorzaken, om ook stappen te kunnen nemen die echt iets oplossen. De ILT heeft een brede risicoanalyse uitgevoerd om de middelen in te kunnen zetten op de taken met de grootste maatschappelijke risico’s. Op basis daarvan start de ILT in 2019 een toezichtprogramma «taxivervoer».
Deelt u de mening dat doordat gemeente Amsterdam geen maatregelen kan nemen om het aantal taxichauffeurs te beperken Uberchauffeurs genoodzaakt zijn om veel te lange dagen te maken om nog iets te kunnen verdienen? Gaat u gemeenten, als zij dit wensen, de mogelijkheid geven om het aantal taxi’s te kunnen inperken in hun gemeenten?
Zoals ik aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 31 521, nr. 105) heb aangekondigd, ga ik samen met gemeenten onderzoeken wat de meest effectieve mix van bevoegdheden en instrumenten (van Rijk en gemeenten) is om integraal problemen aan te pakken die met het taxivervoer verband houden. Daarbij zullen de mogelijkheden om volumebeleid te voeren als mogelijke oplossingsrichting worden betrokken. Daarnaast kijken we naar voorbeelden in het buitenland. Begin februari heb ik bovendien een gesprek met wethouder Dijksma over de specifieke situatie op de Amsterdamse taximarkt.
Het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem»?1
Ja.
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode. Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie onnodig hoog maakt?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden. Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden? Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee?
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust (zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd. De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige andere windparken.
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Zie antwoord op vraag 5.
Huiseigenaren die arbeidsmigranten in kamertjes proppen |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «veel huiseigenaren arbeidsmigranten in kamertjes proppen»?1
Arbeidsmigranten vervullen een belangrijke rol binnen onze economie en zijn essentieel voor de continuïteit in specifieke sectoren. Dit doen zij enerzijds door piek- en seizoensdrukte op te vangen en anderzijds door werk te verrichten waar binnen Nederland niet voldoende arbeidskrachten voor te vinden zijn. Het is van belang dat deze mensen op een goede en kwalitatieve manier worden gehuisvest. Situaties zoals geschetst in het artikel van het Algemeen Dagblad door de Haagse Pandbrigade acht ik daarom onwenselijk.
De aantrekkende economie speelt een belangrijke rol in de toename van het aantal arbeidsmigranten. Tegelijkertijd is er krapte op de woningmarkt, waardoor het lastig is om geschikte woonruimte te vinden. De combinatie van al deze factoren zorgt ervoor dat er meer mensen huisvesting nodig hebben en dat dat in sommige gevallen op plekken gebeurt die daar niet geschikt voor zijn.
Hoe de huisvesting van arbeidsmigranten binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Ik ben van mening dat er voldoende oplossingen voor handen zijn en dat er ook tal van goede voorbeelden zijn.
Ik ondersteun partijen daarom door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van arbeidsmigranten die in het land wordt opgedaan. Zo is recent de publicatie «Aan de slag met flexwonen!» opgeleverd, waarin partijen worden geholpen bij het inventariseren van de doelgroepen voor flexwonen en handvatten worden gegeven voor het benutten van de kansen om deze woonvorm te realiseren. De door de leden bedoelde handreiking is in concept gereed en zal op korte termijn breder beschikbaar zijn. Daarnaast ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om de woningbouw te versnellen.
Wat zijn de redenen dat er vroeger minder arbeidsmigranten in te volle of onveilige huizen zaten en dat dit nu weer toeneemt, zoals de Pandbrigade constateert?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn er momenteel in ons land waarvoor geen adequate en veilige huisvesting is, aangezien u eerder het cijfer van 100.000 arbeidsmigranten niet kon of wilde bevestigen?2
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden- en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 ging het om circa 337.000 mensen. De prognose van de omvang van de groep arbeidsmigranten en hun behoefte aan woonruimte voor komende jaren is sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen en de inspanningen van gemeenten, werkgevers en huisvesters op het realiseren van voldoende huisvesting.
Wat is de behoefte aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en wat is de prognose voor de komende jaren? Kunt u uw antwoord per jaar uitsplitsen en toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de huidige woningnood zich tot de huisvesting van arbeidsmigranten? En hoe gaat u dit oplossen zonder te tornen aan de veiligheid, betaalbaarheid en kwaliteit voor beide groepen en waarbij tweedeling of het uitspelen van groepen voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe en door wie wordt de huisvesting van arbeidsmigranten in gemeenten gecontroleerd, en aan welke eisen dient deze huisvesting te voldoen?
De huisvesting van arbeidsmigranten wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening. Ten slotte kan de gemeente ervoor kiezen om de situatie tijdelijk te gedogen totdat er zicht is op een betere oplossing. Met alleen het handhaven wordt de oorzaak van de permanente bewoning immers niet aangepakt.
Daarnaast worden woningen met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen – het keurmerk voor de huisvesting van arbeidsmigranten – jaarlijks gecontroleerd op kwaliteit. Huisvesters en werkgevers kunnen zich op eigen initiatief aanmelden bij het keurmerk. In enkele branches en gemeenten is het SNF-keurmerk verplicht gesteld om arbeidsmigranten te mogen huisvesten. De normen waarop wordt gecontroleerd zijn aanvullend op wet- en regelgeving. Deze controle gebeurt door onafhankelijke en door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde inspectie instellingen. Huisvesters en werkgevers kunnen zich hiermee positief onderscheiden in de markt en tevens geldt een dergelijk keurmerk als een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de uitzondering op het inhoudingsverbod op de Wet Minimumloon in de Wet Aanpak Schijnconstructies.
Wat heeft u concreet gedaan met uw opvatting dat het «aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters [is] om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten»? Wanneer is de aangekondigde nieuwe handreiking voor gemeenten gereed?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om gemeenten aan te sporen om verkamering van woningen fors aan banden te leggen of tegen te gaan, zodat er geen onveilige situaties ontstaan voor (buurt)bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verkamering is niet per definitie een slechte ontwikkeling. In sommige gemeenten kan het een uitkomst bieden voor het beter benutten van woningen of de huisvesting van specifieke doelgroepen. Het is daarbij wel van belang dat dit zorgvuldig gebeurt en dat de verkamerde panden blijven voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Gemeenten hebben reeds de mogelijkheid om verkamering vergunningplichtig te maken via de huisvestingsverordening. Daarvoor kunnen zij een omzettingsvergunning instellen. Daarmee moeten pandeigenaren die een woning verkamerd willen verhuren een vergunning aanvragen bij de gemeente. Indien zij dit niet doen, kan de gemeente afdwingen dat zij de woning terugbrengen naar de laatst vergunde staat.
Deelt u de mening dat de rol van ondernemers inzake de huisvesting van arbeidsmigranten vergroot moet worden? En zo ja, hoe vult u die rol in, omdat dit verder moet gaan dan alleen een bemiddelende rol bij de eerste huisvesting?
Werkgevers helpen werknemers in veel gevallen bij het vinden van kwalitatieve huisvesting wanneer zij hen naar Nederland halen om hier te werken. Dat kan gaan om een bemiddelende rol, maar ook door het realiseren van huisvesting of hier met gemeenten en andere partijen afspraken over te maken.
Ik acht het echter ongewenst dat werknemers volledig afhankelijk worden van hun werkgever wanneer het de huisvesting betreft. Wanneer zij hier langer verblijven vind ik het belangrijk, zowel vanuit afhankelijkheids- als vanuit integratieperspectief, dat arbeidsmigranten op zoek gaan naar een eigen plek om te wonen met een eigen huur- of koopwoning. Bij die zoektocht kan uiteraard wel hulp geboden worden door de werkgever.
Wat adviseert u de gemeente Hilvarenbeek die tot 2025 voor ongeveer 16.000 tot 21.000 arbeidsmigranten huisvesting moet creëren, wat neerkomt op 588 woningen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de grote aantallen die in een relatief kleine gemeente een menswaardig onderkomen moeten vinden? En waarom wil u geen landelijke regie voeren zodat kleinschalige locaties kunnen worden gevonden, zoals de inwoners willen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere mogelijkheden heeft de burgemeester van Loon op Zand om de illegale huisvesting van arbeidsmigranten te stoppen en te voorkomen?4
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt de situatie in bijvoorbeeld Loon op Zand zich tot één van de doelen uit uw Actie-agenda vakantieparken te weten: «een sector die geen ruimte biedt voor uitbuiting of het uit het zicht raken van kwetsbare mensen»?5
Met genoemde doelstelling uit de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 wordt ingezet op voldoende instrumentarium voor betrokken partijen om situaties als sociale uitbuiting, deplorabele leefomstandigheden en zorgmijding te voorkomen en op te lossen. Om dit te realiseren dienen de situatie en de mensen op een park in kaart gebracht worden. Daarnaast gaat het uiteindelijk om maatwerk per gemeente, per park en per bewoner, waarbij integrale samenwerking binnen en tussen gemeenten cruciaal is. Ik kan voor deze situatie niet beoordelen of het hier gaat om uitbuiting.
Wat doet u aan de aanpak van de grondoorzaken van problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten, te weten het uitbuiten van goedkope arbeidskrachten, het grote tekort aan betaalbare woningen, het voorkomen van dakloosheid en het feit dat gemeenten soms kwetsbare mensen bewust wijzen op de mogelijkheid om op een vakantiepark te gaan wonen? En wordt bij het aanpakken van de grondoorzaken uitgegaan van zowel de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, als de positie van huidige inwoners die niet verdrongen moeten worden op de arbeidsmarkt of de woningmarkt?
Zoals in eerdere communicatie met uw Kamer opgenomen ondernemen mijn collega van SZW en ik op diverse manieren actie om de onderliggende problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten op te lossen. Daarbij is uiteraard aandacht voor een gelijkwaardige positie tussen arbeidsmigranten en andere inwoners van Nederland.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. Door de extra middelen voor de Inspectie SZW uit het Regeerakkoord kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Ook wordt in het programma «Samen tegen Mensenhandel»6 expliciet aandacht geschonken aan arbeidsuitbuiting.
Ook werk ik met partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat doe ik onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021 en ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om brede woningmarktafspraken te maken.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 is een startpunt gemarkeerd om de komende jaren actief aan de slag te gaan met de aanpak van vakantieparken. Cruciaal daarin is dat gemeenten lokaal een visie vormen op hun vakantieparken en de mensen die daar mogelijk wonen. Een vakantiewoning is immers niet per definitie geschikt of ongeschikt om in te wonen. Meerdere acties uit de actie-agenda zijn gericht op maatwerk richting bewoners en het verschaffen van duidelijkheid over hun positie op het park.
Het op tijd inrichten van een keurpunt voor levende dieren voor export naar het Verenigd Koninkrijk in verband met een eventuele harde Brexit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA: Keurpunt voor Brits vee nodig bij Brexit» en heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de vertegenwoordiger van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens het rondetafelgesprek Verzamelwet Brexit op 5 december 2018?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen keurpunt voor levend vee is voor export naar Groot-Brittannië en dat dit betekent dat export van levende dieren niet mogelijk is bij een harde Brexit?
Ik wil graag ingaan op het misverstand dat er mogelijk bestaat over dit keurpunt, ofwel inspectiepost. Zoals ook geschetst in het nieuwsbericht, heeft de vertegenwoordiger van de NVWA tijdens het rondetafelgesprek aangegeven dat er een inspectiepost nodig is voor het ontvangen van dieren2 uit het Verenigd Koninkrijk. Dit gaat dus over import van dieren.
In Nederland is op dit moment geen volgens de Europese Commissie erkende inspectiepost in een zeehaven waar de import van levende dieren uit derde landen kan plaatsvinden. Bij het ontbreken van een inspectiepunt betekent dit dat import van dieren via de Nederlandse zeehavens niet mogelijk zal zijn.
Deze inspectieposten bestaan wel op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten van de aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven.
Samengevat dus het volgende, er is geen keurpunt voor levend vee voor import in de EU in een zeehaven, wel in een luchthaven. Als er voor 29 maart 2019 geen nieuwe inspectieposten worden ingericht, zal er bij een no deal scenario dus geen import van levende dieren via een zeehaven kunnen plaatsvinden, wel via een luchthaven.
Klopt het dat alleen bij een harde (no deal) Brexit zo’n keurpunt nodig is, zodat het private bedrijfsleven huiverig is om een keurpunt in te richten, aangezien het niet gebruikt wordt in de andere Brexit-scenario’s?
Het klopt dat er in een no deal scenario een inspectiepost voor import van levende dieren nodig is. Bij een no deal scenario is deze inspectiepost nodig met ingang van 30 maart 2019 om import van levende dieren via een zeehaven per die datum mogelijk te maken. In gesprekken met het bedrijfsleven heb ik gemerkt dat de onzekerheden rondom de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie meespelen bij hun besluitvorming over het wel of niet gaan inrichten van een nieuwe inspectiepost. Ik kan geen uitsluitsel geven of het bedrijfsleven voornemens is om een inspectiepost in te richten. Ik heb gehoord dat er interesse is vanuit het bedrijfsleven, maar de NVWA heeft op dit moment nog geen aanvraag ontvangen.
Als het terugtrekkingsakkoord kan worden gesloten en in werking treedt komt er een overgangsperiode. Tijdens die overgangsperiode is er nog geen inspectiepost nodig, omdat het Verenigd Koninkrijk dan gedurende de overgangsperiode gebonden blijft aan de regelgeving van de Europese Unie (EU). De situatie blijft daarmee tot het einde van de overgangsperiode zoals die nu is. In eerste instantie duurt de overgangsperiode tot en met 31 december 2020. De EU en het Verenigd Koninkrijk kunnen via een gezamenlijk besluit eenmalig besluiten de overgangsperiode te verlengen uiterlijk tot en met 31 december 2022.
Na de overgangsperiode ga ik er op basis van de huidige informatie vanuit dat een inspectiepost nodig is, omdat het Verenigd Koninkrijk dan niet meer binnen de Europese Unie valt. Enkel in het zeer onwaarschijnlijke scenario dat het gehele Verenigd Koninkrijk in de interne markt blijft zijn er geen inspectieposten nodig.
Bent u bereid om er gezamenlijk met het bedrijfsleven voor te zorgen dat er een keurpunt ingericht wordt, dat in ieder geval op 29 maart 2019 («Brexit day») ingezet kan worden indien noodzakelijk en dan bij voorkeur op een plek die niet leidt tot onnodige extra kilometers tot het afvaartpunt?
Ik ben bereid om samen met de NVWA het bedrijfsleven te faciliteren bij het realiseren van een oplossing, als het bedrijfsleven daar het initiatief daarvoor neemt.
Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor de bouw en inrichting van inspectieposten. Wat betreft de genoemde ondersteuning: ambtenaren van de NVWA en mijn ministerie en het bedrijfsleven hebben reeds een aantal gesprekken gevoerd, waarin de verschillende partijen uit het bedrijfsleven samengebracht werden en de benodigde kennis en informatie werd gedeeld.
Ook is door de Nederlandse overheid tijdens een seminar over de Mededeling van de Europese Commissie over het Contingency Action Plan (COM(2018) 880 final) op donderdag 6 december jl. specifiek aandacht gevraagd voor het ontbreken van een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven aan de gehele West-Europese kust van de EU.
De Europese Commissie heeft laten weten de EU-lidstaten, waar mogelijk, te ondersteunen bij het zoeken naar een oplossing. Aanvragen voor een nieuwe inspectiepost kunnen behandeld worden als ze uiterlijk 15 februari 2019 ingediend zijn bij de Europese Commissie en de Europese Commissie wil graag in gesprek met de lidstaten hierover. Ik zal ingaan op het aanbod van de Europese Commissie om in gesprek te gaan over de inspectieposten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met het kerstreces is dit helaas niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het met nepnieuws beïnvloeden van verkiezingen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brussel wapent zich tegen nepnieuws»?1 en het bericht «Ex-cameraman Cees (46) runde een nepnieuwsfabriek met een miljoenenpubliek»2
Ja.
Deelt u de zorgen van de Europese Commissie dat techbedrijven gebruikt worden om met nepnieuws verkiezingen te beïnvloeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De zorgen deel ik. Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 13 december 2018 is de dreiging reëel3.
Deelt u de mening dat het beïnvloeden van verkiezingen via sociale media zich ook op Nederlandse kiezers kan richten? Zo ja, over welke signalen, dat dit het geval is of kan worden, beschikt u en wat gaat u daar concreet tegen doen? Zo nee, waarom zou dit probleem aan Nederland voorbij gaan?
Ja, ik deel die mening. Op dit moment heb ik geen concrete signalen.
Wat is het «snelle-waarschuwingssysteem» dat in maart operationeel moet zijn om beïnvloeding van Europese verkiezingen tegen te gaan? Hoe werkt het? Wie is er verantwoordelijk voor?
Dit is een systeem om informatie over desinformatiecampagnes uit te wisselen tussen Europese instellingen en EU lidstaten, die hier gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn.
Wat zijn de «samenwerkingsverbanden tussen internetplatforms, universiteiten en nieuwsorganisaties als het gaat om factchecken» waar u voorstander van bent? Hoe werken die in de praktijk? Wat betekenen die op dit moment voor het daadwerkelijk bestrijden van nepnieuws?
Op 25 april 2018 heeft uw Kamer overzicht ontvangen van activiteiten gericht op het tegen gaan van desinformatie.4 Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 13 december 20185 is het inhoudelijk adresseren van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden of EU-instellingen, maar vooral van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met techbedrijven. Het kabinet onderkent het belang van deze spelers in of bij de nieuwsvoorziening.
Deelt u de mening dat uit het bericht over een ex-cameraman, die jarenlang ongestoord op Facebook nepnieuws kon plaatsen, opnieuw aantoont dat Facebook niet in staat is gebleken om structureel nepnieuws te verwijderen?2) Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Facebook heeft mij laten weten dat de transparantie-tools («info en advertenties») inzicht geven in de achtergrond van pagina’s. Zo konden journalisten via de pagina-informatie achterhalen onder welke namen een pagina actief was geweest. Als een externe fact checker iets als nepnieuws heeft beoordeeld dan zegt Facebook toe om de volgende acties te ondernemen: het down-ranken (80% lager in tijdslijnen), het ontnemen van monetiseringsmogelijkheden aan de pagina-eigenaar en een waaier van gerelateerde artikelen onder het bericht. Facebook erkent dat de maatregelen om desinformatie tegen te gaan geen honderd procent zekerheid bieden. Facebook meldt dat berichten worden verwijderd die zijn bedoeld voor het aanzetten tot geweld of daartoe kunnen leiden en de algemene veiligheid in gevaar brengen.
Facebook ondertekende de Code of Practice on disinformation. Het kabinet is positief over de afspraken die zijn gemaakt in deze gedragscode en spreekt de bedrijven aan op de uitvoering hiervan. De uitvoering van de gedragscode zal door de Europese Commissie worden gemonitord. In het actieplan dat de Commissie 5 december 2018 presenteerde is hierover meer opgenomen. Zo dienen de ondertekenaars regelmatig te rapporteren over de implementatie van hun toezeggingen. Het kabinet zal de uitvoering van de gedragscode kritisch volgen.
Vooralsnog heb ik er vertrouwen in dat bedrijven blijvend hun best doen om de verspreiding van desinformatie via hun platforms aan te pakken en aan de slag gaan met de implementatie van de Code of Practice. De rapportages aan de Europese Commissie zullen moeten uitwijzen of dat vertrouwen gerechtvaardigd is. De Europese Commissie heeft in het actieplan aangekondigd dat zij de eerste rapportage in januari 2019 zal publiceren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat eerdere beloften van bijvoorbeeld Facebook om beter tegen nepnieuws op te treden op zijn minst niet het beoogde effect hebben gehad, het maken van vrijblijvende afspraken met social media bedrijven geen zin heeft? Zo ja, waarom en welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, als zelfregulering van de branche ook op termijn niet blijkt te werken, er dan regels met afdwingbare afspraken, handhaving en eventueel sancties moeten worden opgesteld over hoe social media bedrijven gedwongen kunnen worden effectiever tegen nepnieuws op te treden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.