Het bericht dat de Zandtsters het wachten beu zijn |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zandtsters zijn het wachten beu: «Ons leven staat al jaren stil»»?1
Ja.
Her- en erkent u de problemen die in het artikel worden geschetst?
Ja. Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Met de afbouw van de gaswinning wordt het in Groningen veiliger en de omvang van de noodzakelijke versterking neemt af (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft op basis van het advies van de Mijnraad en de afspraken daarover tussen Rijk en regio (Kamerstuk 33 529, nr. 502, nr. 527) een plan van aanpak opgesteld voor de nieuwe versterkingsopgave. Dit plan van aanpak is gericht op de snelst mogelijke realisatie van veiligheid voor huizen die op dit moment naar verwachting nog niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Ik begrijp dat dit ook nieuwe onzekerheden met zich mee brengt voor bewoners.
Conform de bestuurlijke afspraken van 20 september 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 527), ligt het voortouw voor de communicatie richting bewoners bij gemeenten en de NCG, zodat zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij de lokale omstandigheden. Alle overheden streven er gezamenlijk naar om de onzekerheid van bewoners over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar ook om geen beloftes te doen die wij niet kunnen waarmaken.
Hoe komt het dat onduidelijk is wanneer welke budgetten voor de gemeenten beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie? Wat gaat u hieraan doen voor zowel bewoners als de gemeenten? Wanneer wordt dit wel duidelijk?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM. Dit maakt het mogelijk om de versterkingsoperatie gericht op veiligheid aan de hand van het plan van aanpak van de NCG te starten. Hierbij wordt er vooralsnog niet van uitgegaan dat geldstromen via gemeentes zullen lopen. Vanuit het Nationaal Programma Groningen (zie Kamerstuk 33 529, nr. 528) is geld beschikbaar voor toekomstperspectief, waaronder leefbaarheid. De schadeafhandeling is in handen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG keert rechtstreeks betalingen uit. Deze kosten worden op NAM verhaald.
Bent u bereid met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat voortaan in de kwartaalrapportage van de NCG een terugblik en een vooruitblik wordt opgenomen over de beschikbaar gestelde budgetten voor de gemeenten in het kader van de schade- en versterkingsoperatie en hoe die budgetten (al dan niet) zijn besteed?
Alle versterking die nodig is voor de veiligheid wordt uitgevoerd. Alle kosten hiervoor worden, conform de overeenkomst van 22 november jl., verhaald op de NAM. Zoals afgesproken met de regionale bestuurders op 20 september jl., mag de beschikbaarheid van middelen geen vertragende factor zijn bij de uitvoering van de versterking die nodig is voor de veiligheid.
Op dit moment voer ik intensief overleg met de bestuurders in de regio over de nadere vormgeving van de publieke aansturing van de versterkingsoperatie, eerst tijdelijk en zo snel mogelijk meer definitief en wettelijk verankerd. De precieze rolverdeling tussen overheden en organisaties zijn onderwerp van gesprek. Ik verwacht uw Kamer hierover in januari een tussenstand te kunnen sturen. Uiteraard zal regelmatig verantwoording over de voortgang worden afgelegd. Over de precieze vormgeving hiervan ga ik met de NCG in gesprek. Ik zal daarbij de in vraag 5 genoemde suggestie meenemen.
Wat is volgens u de rol van het Rijk als garantsteller voor alle schade- en versterkingskosten in Groningen? Wat is de rolverdeling tussen Rijk, de provincie, gemeenten en de NCG als het gaat om duidelijkheid geven en besluiten nemen over de hoogte en het tijdstip van budgetten die beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór aanvang van het plenaire debat over het verslag van het schriftelijk overleg (VSO) inzake het conceptministeriële regeling ter wijziging van de Uitvoeringregeling Gaswet en de Mijnbouwregeling ter uitvoering van het wetsvoorstel betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld?
Ja.
Praktijkproblemen en rechtsbescherming bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rechtsbescherming na beslag gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks het gegeven dat de beklagtermijn duidelijk moet worden gecommuniceerd aan de beslagene, dit nu nog wel eens wordt vergeten? Snapt u dat dit zorgelijke gevolgen kan hebben als door de beklagrechter een beklagschrift alsnog gegrond wordt verklaard, maar de voorwerpen feitelijk reeds zijn overgedragen aan de lidstaat die het Europees onderzoeksbevel (EOB) had uitgevaardigd?
Het OM herkent zich niet in het beeld dat verzuimd wordt de beslagene in kennis te stellen van de beklagmogelijkheid. In de praktijk wordt hiertoe gebruik gemaakt van een brief, waarin de termijn van twee weken voor het indienen van beklag is opgenomen. Deze brief wordt conform de wettelijke voorschriften voor gerechtelijke mededelingen (artikel 585 Wetboek van Strafvordering (Sv) bezorgd. Als een verbalisant deze ambtshandeling verricht, dan wordt dit geverbaliseerd (art. 152 Sv).
Bent u het eens met de stelling dat het goed zou zijn de beslagene te laten tekenen, dan wel in een proces-verbaal vast te leggen dat deze kennisgeving heeft plaatsgevonden?
In de huidige praktijk wordt de kennisgeving conform de wettelijke voorschriften voor gerechtelijke mededelingen bezorgd. Ik zie in de uitvoeringspraktijk geen aanleiding om voor de hier bedoelde gevallen een afwijkende werkwijze te creëren.
Wat vindt u, in het licht van rechtszekerheid, van het idee om de verrichte naspeuringen naar eventuele andere belanghebbenden vast te leggen in een proces-verbaal dat in een beklagprocedure kan worden overlegd?
De wet onderschrijft het belang om naspeuringen te doen naar andere directe belanghebbenden in Nederland. Indien een andere directe belanghebbende wordt gevonden, dan wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt en wordt deze persoon op grond van artikel 5.4.10, eerste en tweede lid, Sv in de gelegenheid gesteld een klaagschrift in te dienen. Er zijn niet altijd aanwijzingen dat er sprake is van andere directe belanghebbenden. Wanneer deze aanwijzingen ontbreken, is het vastleggen in een proces-verbaal van onverrichterzake gedane naspeuringen (anders zou de betrokkene een kennisgeving hebben ontvangen) tijdrovend, daarnaast verwacht ik dat de toegevoegde waarde hiervan beperkt is.
Erkent u dat het uitgangspunt bij een EOB, namelijk geheimhouding, niet goed strookt met een effectieve rechtsbescherming in een eventuele beklagprocedure?
Een en ander acht ik met elkaar verenigbaar. Een EOB strekt ertoe om strafrechtelijke onderzoeken in een andere EU-lidstaat te faciliteren door bewijsmateriaal beschikbaar te stellen voor onderzoek in die lidstaat. Daarbij heeft een buitenlandse gerechtelijke autoriteit reeds getoetst op proportionaliteit en vervolgens heeft de officier van justitie of rechter-commissaris in Nederland getoetst aan (onder meer) weigeringsgronden. Het EOB is bovendien gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. De wederzijdse erkenning impliceert een hoog niveau van onderling vertrouwen. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde beslissingen in strafzaken genomen door autoriteiten van de ene lidstaat door de andere lidstaat worden erkend waarbij toetsing van de te erkennen beslissing niet of slechts in beperkte mate plaatsvindt. Daarbij geldt dat toepassing van opsporingsbevoegdheden die per definitie op heimelijke wijze plaatsvinden, naar hun aard geheimhouding verlangen. Wanneer de betrokkene tevens verdachte is, kan bovendien een notificatie achterwege blijven indien de verdachte al langs andere weg weet krijgt van de jegens hem toegepaste bevoegdheden, bijvoorbeeld doordat zulks wordt opgenomen in het procesdossier. Wanneer het om een EOB gaat is dit niet anders, zij het dat het procesdossier dan door de rechterlijke autoriteiten van een andere EU-lidstaat wordt opgesteld.
Hoe verhoudt de verplichting tot geheimhouding van de inhoud van een EOB zich tot het uitgangspunt dat de rechtsmiddelen die tegen een EOB kunnen worden ingezet ten minste gelijk moeten zijn aan die welke in een binnenlandse zaak tegen de onderzoeksmaatregel kunnen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is er in de wetgeving bij de implementatie van de richtlijn voor gekozen in artikel 5.4.10, derde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) op te nemen dat slechts het eerste en het derde lid van artikel 552d Sv van toepassing zijn, maar niet ook het tweede lid, waarin de mogelijkheid van cassatie binnen veertien dagen is opgenomen? Is dit een vergissing? Zo ja, bent u bereid deze omissie te herstellen? En bent u dan ook bereid in artikel 5.4.10, derde lid, Sv een verwijzing op te nemen naar artikel 552a, zevende lid, waarin is bepaald dat de behandeling van een klaagschrift tegen een beslag in het openbaar geschiedt?
De wijziging van artikel 5.4.10 Sv waarbij in het derde lid van dit artikel het tweede lid in plaats van het derde lid van artikel 552d Sv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, zal door middel van een nota van wijziging betrokken worden bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstuk 33 844). De nota van wijziging is inmiddels ingediend.2
De behandeling van klaagschriften na inbeslagneming of het vorderen van gegevens geschiedt in beginsel in het openbaar. Er zijn echter altijd situaties mogelijk waarbij, gelet op de belangen van het buitenlandse strafrechtelijke onderzoek, geheimhouding geboden is. Hiertoe wordt altijd een zorgvuldige belangenafweging gemaakt en vindt zo nodig overleg plaats met de buitenlandse autoriteiten. Het OM dient bij de uitvoering van het EOB de door de uitvaardigende autoriteit aangegeven vormvoorschriften en procedures in acht te nemen, tenzij dit strijd oplevert met de grondbeginselen van het Nederlandse recht (artikel 9, tweede lid, van de richtlijn en artikel 5.4.5, tweede lid, Sv). Een wettelijk voorgeschreven openbare behandeling strookt niet met dit uitgangspunt. Er is op dit punt dan ook geen aanleiding voor een wetswijziging.
Klopt het dat rechtbanken soms niet binnen dertig dagen na ontvangst van een EOB-klaagschrift beslissen, terwijl dit wel als vereiste in de wet staat? Wat is hier de reden van? Hoe denkt u dit probleem op te kunnen lossen?
Het beeld van het OM is dat de termijn van dertig dagen niet altijd wordt gehaald. Een overschrijding van de termijn kan bijvoorbeeld te wijten zijn aan beperkingen in de planning van de rechtbank of aan de beschikbaarheid van de raadsman. Daarnaast geldt er doorgaans een termijn van veertien dagen voor het doen van uitspraak. Het OM spant zich in om de rechtbanken zoveel mogelijk in staat te stellen binnen de daarvoor gestelde termijn een beslissing te nemen, onder andere door in de bij antwoord 2 genoemde brief erop te wijzen dat een klager het EOB-kenmerk dient te vermelden. De vermelding van dit kenmerk op een klaagschrift zal de rechtbank in staat stellen het te herkennen als betrekking hebbende op een buitenlandse verzoek, met de daarbij geldende termijn. De landelijke uitvoeringspraktijk geeft mij alles bijeengenomen geen aanleiding te veronderstellen dat de wettelijke termijn structureel onhaalbaar is.
Veel LHBT-leerlingen die het volgens de Amerikaanse Columbia University nog altijd zwaar hebben op Nederlandse middelbare scholen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u bevindingen van het The 2018 Dutch National School Climate Survey Report dat op middelbare scholen veel negatieve dingen over homo’s worden gezegd (70,9%), zowel door leerlingen als docenten (79,9% resp. 46,4% van de leerlingen die negatieve dingen hoorden), dat LHBT-scholieren daar veel last van hebben (57,6%), maar docenten er volgens de leerlingen die het meemaken zelden adequaat tegen optreden (15,8%)?1
Het is confronterend om te lezen dat veel lhbt-leerlingen het zwaar hebben op Nederlandse middelbare scholen. Eén van de redenen dat lhbt-leerlingen zich onveilig voelen, is dat er veel negatieve opmerkingen over hen worden gemaakt. Deze opmerkingen worden grotendeels door leerlingen gemaakt. Daarom is het goed om te zien dat een groeiend aantal leerlingen zich inzet voor een veiliger schoolklimaat, bijvoorbeeld door deel te nemen aan Gender and Sexuality Alliances(GSA’s).2 Ik heb de GSA’s vanaf het begin ondersteund en zal dat ook de komende jaren doen.
Daarnaast komt uit het rapport naar voren dat een aanzienlijk deel van de negatieve opmerkingen over lhbt-leerlingen door leerkrachten wordt gemaakt en daar maak ik me zorgen over. Scholen horen ervoor te zorgen dat er een veilig schoolklimaat is. Daarom zou ik schoolleiders op willen roepen om samen met docenten om tafel te gaan om hierover te spreken.
Hoe verklaart u dat volgens vier op de vijf leerlingen (78,3%) op school geen (positieve) aandacht voor LHBT’s is in de les, er volgens de meeste leerlingen (55%) op hun school geen antipestbeleid bestaat en er bijna nooit binnen dat pestbeleid aandacht wordt besteed aan LHBT’s (9,4%), terwijl zowel antipestbeleid, als aandacht voor LHBT-acceptatie in de les op Nederlandse scholen verplicht zijn?
Uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, een beschrijving van het onderwijsaanbod op scholen uit 2016 blijkt dat ongeveer 85% van de scholen aandacht besteedt aan het kerndoelonderdeel seksuele diversiteit. Daarnaast voldoet 95% in ieder geval aan een van de onderdelen: seksuele vorming, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit.
Bovenstaande neemt niet weg dat uit het onderzoek van Colombia University blijkt dat veel leerlingen niet alleen willen dat er aandacht wordt besteed aan seksuele en gender diversiteit. Deze leerlingen geven aan dat een positieve representatie van lhbti-personen en lhbti-geschiedenis erg belangrijk is. Leren over lhbti-historische evenementen en positieve rolmodellen draagt eraan bij dat lhbti-leerlingen meer participeren binnen de schoolgemeenschap. Dit gaat verder dan de kerndoelen die er nu zijn en kan inderdaad waardevol zijn. Er zijn overigens al goede initiatieven op dit punt. Zo zal de Leescoalitie samen met COC Nederland de website «Lees met andermans ogen» lanceren. Op die website komen (in eerste instantie) vijftig voor leerlingen geschikte lhbti-boeken voor de literatuurlijst. Dit kan lhbti-leerlingen veel (h)erkenning bieden en niet-lhbti leerlingen en docenten helpen zich te verplaatsen in de ander.
Daarnaast zou er een verbeterslag gemaakt kunnen worden in de manier waarop scholen aandacht besteden aan acceptatie van seksuele en genderdiversiteit. Dat is soms te veel incidentgestuurd en te weinig verankerd in de visie en het sociale veiligheidsbeleid van de school (inspectieonderzoek, juni 2016). Schoolleiders spelen een cruciale rol in het HRM-beleid en in het bij- en nascholen van hun personeel. Dit voorjaar leveren de ontwikkelteams van curriculum.nu de bouwstenen voor de curriculumherziening, inclusief een aanscherping van de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. De verwachting is dat dit voorstel bouwstenen zal opleveren voor de aanscherping van de kerndoelen die het voor scholen duidelijker maakt wat van hen verwacht wordt.
Scholen zijn verplicht een sociaal veiligheidsbeleid op te stellen en een anti-pestcoördinator aan te stellen waar leerlingen, ouders en leraren terecht kunnen.
Ook moeten scholen monitoren hoe het gaat met het welbevinden en de sociale veiligheid van leerlingen. Scholen moeten jaarlijks de meest actuele gegevens ter beschikking stellen aan de inspectie. Het sociaal veiligheidsbeleid is gericht op alle leerlingen. Anti-pestmaatregelen moeten dus ook het pesten van lhbti-leerlingen tegengaan.
Op het terrein van de lerarenopleidingen is al het nodige gebeurd: de kennisbases voor de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen zijn aangepast en met ingang van dit collegejaar in werking getreden. Aandacht voor seksuele en genderdiversiteit is nu goed verankerd. Als vervolg hierop zal Stichting School en Veiligheid volgend jaar een handreiking «pedagogische vakmanschap seksuele integriteit» ontwikkelen, bestemd voor leraren en lerarenopleidingen. Voor het hoger- en wetenschappelijk onderwijs gelden geen eisen vergelijkbaar met de kerndoelen in het funderend onderwijs of de kwalificatiedossiers in het mbo. Bij de universitaire lerarenopleidingen is in algemene zin overigens wel veel aandacht voor sociale veiligheid. De VU organiseert bijvoorbeeld twee keer per jaar een diversiteitsmiddag, waarin ook aandacht is voor seksuele diversiteit. Ik blijf graag in gesprek met eerstegraadslerarenopleidingen en universitaire lerarenopleidingen om de urgentie van dit onderwerp op de agenda te houden.
Klopt het beeld dat het véél beter gaat op scholen met ondersteunende docenten, een Gay-Straight-Alliance (GSA) en goede aandacht voor LHBT-acceptatie in de les?
Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat het hebben van Gender and Sexuality Alliances (voorheen: Gay Straight Alliances) een positief effect heeft op het schoolklimaat. Zo geven lhbt-leerlingen met een GSA op school vaker aan dat ze zich thuis voelen op school (69,9% tegenover 47,9%), dat andere leerlingen hen meer accepteren (60,1% tegenover 41,7%) en ze minder vaak spijbelden met als reden dat ze zich onveilig voelden (16,3% tegenover 26,4%). Mede daarom zie ik het als een positieve ontwikkeling dat ongeveer 80% van de vo-scholen en steeds meer mbo-scholen een GSA hebben.
Om het belang van GSA’s te onderstrepen blijf ik, zoals gezegd, de GSA’s de komende jaren financieel ondersteunen. Dit als onderdeel van het partnerschap dat ik heb gesloten met het COC, Transgender Netwerk Nederland en de Nederlandse organisatie voor intersekse. Onderwijs in het algemeen en de GSA’s in het bijzonder, zijn daarin een prioriteit. De GSA’s zijn ook opgenomen in de interventiedatabank van het Nederlands Jeugdinstituut en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu als «goed onderbouwd». De komende twee jaar zal het effectiviteitstraject verder worden vervolgd om te komen tot het hoogste niveau: «bewezen effectief».
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat alle scholen in hun lessen voortaan wel positieve aandacht besteden aan LHBTI’s, om het onderwerp verplicht te stellen op alle docentenacademies en om te zorgen voor aandacht voor LHBT’s in antipestprogramma’s, zoals de LHBTI-belangenorganisatie COC u vraagt?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusies verbindt u verder aan dit rapport?
Zie antwoord vraag 2.
Verborgen deals van topartsen met de hulpmiddelenindustrie |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De verborgen deals van topartsen met de hulpmiddelenindustrie»?1
Antwoord op vraag 1.
Ja.
Ziet u een direct verband tussen lucratieve deals van fabrikanten met artsen enerzijds, en de keuze voor bepaalde medische hulpmiddelen die vaak gebaseerd is op andere belangen dan de gezondheid van de patiënt, anderzijds?
In het betreffende artikel van Follow The Money wordt een relatie gelegd tussen consultancy contracten tussen medisch specialisten en leveranciers van medische hulpmiddelen.
De opgevraagde consultancy contracten, waarnaar in het artikel wordt verwezen, kunnen aanleiding geven om te veronderstellen dat ook andere factoren dan louter het gezondheidsbelang van patiënten, een rol kunnen spelen bij artsen. Niet duidelijk is of dit verband er ook daadwerkelijk is. Op basis van de huidige regels van het wettelijk verbod op gunstbetoon worden voorwaarden gesteld om oneigenlijke beïnvloeding van artsen door leveranciers van medische hulpmiddelen te voorkomen.
Zouden consultancy-contracten van artsen met de medische hulpmiddelenindustrie wat u betreft verboden moeten zijn?
Nee, ik ben niet van mening de wettelijke uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon afgeschaft moeten worden. Ik vind het belangrijk dat er kennisuitwisseling is tussen leveranciers van medische hulpmiddelen en artsen en andere gebruikers. De ervaringen van gebruikers dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe medische hulpmiddelen en nieuwe toepassingen daarvan. Wél moet hierbij voorkomen worden dat dergelijke contracten leiden tot ongewenste beïnvloeding van artsen bij beslissingen over de aanschaf of het gebruik van medische hulpmiddelen. In zowel de Wet op de medische hulpmiddelen (artikel 10h Wet op de medische hulpmiddelen), als in de zelfregulering (artikel 5, vierde lid van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen) zijn strikte voorwaarden opgenomen waaraan dienstverleningsovereenkomsten – consultancy contracten vallen in het algemeen onder deze categorie – moeten voldoen om te zijn uitgezonderd van het verbod op gunstbetoon.
In hoeverre denkt u dat transparantie over financiële transacties tussen fabrikanten en artsen kan voorkomen dat patiënten onnodig worden blootgesteld aan enorme gezondheidsrisico’s?
Het Transparantieregister Zorg heeft als doel oneigenlijke beïnvloeding van artsen door leveranciers van medische hulpmiddelen tegen te gaan door middel van het openbaar maken van bepaalde financiële relaties tussen artsen en leveranciers van medische hulpmiddelen. Het Transparantieregister Zorg is niet bedoeld als instrument om de veiligheid van medische hulpmiddelen te waarborgen. Daarvoor verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 10 tot en met vraag 13 van deze Kamervragen. Dit neemt niet weg dat ik denk dat het Transparantieregister Zorg wel een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van zorg door de keuze van een hulpmiddel niet oneigenlijk te beïnvloeden.
Bent u van mening dat de Gedragscode Medische Hulpmiddelen wordt geschonden door de deals die worden beschreven in het artikel?
In de Gedragscode Medische Hulpmiddelen is bepaald (artikel2 dat alle partijen die aan de Gedragscode gebonden zijn ervoor zorgdragen dat zij met ingang van 1 januari 2015 geen overeenkomsten meer afsluiten waarin bepalingen zijn opgenomen, die een verplichting tot openbaarmaking in het Transparantieregister Zorg op grond van de Gedragscode in de weg kunnen staan.
Dit houdt in dat voor zover sprake zou zijn van geheimhoudingsclausules in contracten, waarvan in het artikel van Follow The Money melding wordt gemaakt, de Gedragscode (artikel 27) wordt geschonden.
Heeft u het idee dat artsen voldoende op de hoogte zijn van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen?
Er zijn signalen dat niet alle artsen voldoende op de hoogte zijn van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen. Ik heb begrepen dat zowel vanuit de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH), als vanuit de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunst (KNMG) de komende tijd ingezet gaat worden op meer voorlichting aan artsen over de Gedragscode en het wettelijk verbod op gunstbetoon in de medische hulpmiddelensector.
Bent u van mening dat het Transparantieregister Zorg naar behoren werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe bent u van plan dit op te lossen?
Voor het antwoord op vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van het Tweede Kamerlid Ploumen (PvdA) over omkoping van artsen door een bedrijf van medische hulpmiddelen3.
Deelt u de mening dat er veel onduidelijkheid bestaat over de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon, en dat zij de naleving van het verbod op gunstbetoon in gevaar brengen?
Het wettelijk verbod op gunstbetoon en de uitzonderingen daarop (artikel 10h Wet op de medische hulpmiddelen) is sinds 1 januari 2018 van kracht voor de medische hulpmiddelensector. Als gevolg van dit wettelijk verbod heeft de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH) de Gedragscode Medische Hulpmiddelen aangescherpt en daarmee in overeenstemming gebracht.
Gebleken is dat niet bij alle zorgprofessionals of bij leveranciers van medische hulpmiddelen duidelijkheid bestaat over het wettelijke verbod en de wettelijke uitzonderingsgronden en de toepassing daarvan in de praktijk. Om hierover meer duidelijkheid te geven heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij brief van 29 november 2018 een nadere toelichting gegeven op het verbod op gunstbetoon voor de medische hulpmiddelensector. In deze brief is nader ingegaan op de vier uitzonderingsgronden van het verbod. De Stichting GMH heeft deze brief ook op haar website geplaatst.
Bent u bereid de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon helemaal af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de lobby van de industrie, die door sommigen onder de meest «hevige en smerige» wordt geschaard, om strengere regels voor medische hulpmiddelen tegen te houden?2
Na lang onderhandelen is er onder Nederlands voorzitterschap in 2016 een akkoord bereikt over nieuwe verordeningen5 op het gebied van medische hulpmiddelen en in vitro diagnostica. In die verordeningen staan strengere maatregelen die de markttoelating voor medische hulpmiddelen moeten versterken. Het wetsvoorstel Medische hulpmiddelen dient ertoe deze Europese verordeningen in onze nationale wet te implementeren.
Ten eerste bevatten de verordeningen strengere eisen op het gebied van onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en op het gebied van deskundig personeel, van notified bodies. Voor alle notified bodies geldt dat ze opnieuw beoordeeld moeten worden of ze aan de verscherpte eisen voldoen. Na aanwijzing houdt de IGJ toezicht op deze notified bodies.
In de tweede plaats zijn in de verordeningen verder aanvullende eisen opgenomen ten aanzien van de klinische bewijsvoering van een hulpmiddel. Notified bodies hebben de taak om te toetsen of medische hulpmiddelen aan de gestelde eisen voldoen en kunnen besluiten conformiteitscertificaten van medische hulpmiddelen niet te verlengen, te schorsen of in te trekken. Ten derde voorziet de verordening in een extra beoordeling door onafhankelijke deskundigen (zogenoemde «expertpanels») van de klinische bewijsvoering van bepaalde hoog risico hulpmiddelen, voorafgaand aan de afgifte van een conformiteitscertificaat door een aangemelde instantie.
Tenslotte bevatten de verordeningen een verduidelijking van de eisen op het gebied van post market surveillance (PMS). De verordeningen verplichten fabrikanten om actief PMS-informatie te verzamelen over hun hulpmiddel, met als doel de kwaliteit en de veiligheid van het hulpmiddel te waarborgen. Notified bodies zien erop toe dat fabrikanten hiervoor een voldoende onderbouwd PMS-plan hebben.
Alle bovenstaande maatregelen zijn bedoeld om een hoog niveau van patiëntveiligheid te waarborgen. Het gebruik van medische hulpmiddelen gaat echter altijd gepaard met risico’s. In de Verenigde Staten voert een overheidsorganisatie de controles op medische hulpmiddelen uit. In de praktijk blijkt dat zich daar dezelfde risico’s voordoen met medische hulpmiddelen als in Europa. Controle door een overheidsinstantie kan die risico’s niet per definitie wegnemen. Ik verwacht dat de nieuwe verordeningen die in mei 2020 (MDR) en mei 2022 (IVDR) van kracht worden, de patiëntveiligheid verder zullen versterken en er tegelijkertijd voor zullen zorgen dat innovatieve medische hulpmiddelen beschikbaar blijven voor de patiënt.
Hoe denkt u dat uw wijziging van de Wet medische hulpmiddelen, waarin voortaan zal worden geëist dat notified bodies (die medische hulpmiddelen toegang verlenen tot de markt) «voldoende gekwalificeerd en onafhankelijk personeel in dienst hebben», hier verbetering in zal brengen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat Europese patiënten zonder hun eigen medeweten dienst doen als proefkonijnen voor medische hulpmiddelen, omdat wij de slechtste controle op medische hulpmiddelen kennen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat belemmert u om stappen te zetten richting een Amerikaans systeem of een systeem dat wij ook kennen voor geneesmiddelen, waar een centraal overheidsorgaan, een college beoordeling hulpmiddelen, de kwaliteit, veiligheid en werking van medische hulpmiddelen controleert en er dus geen financiële belangen meespelen?
Zie antwoord vraag 10.
Legionellabesmettingen |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 12 december 2018 over legionellabesmettingen?1
Ja.
Ben u bereid, nu uit de uitzending blijkt dat koeltorens een belangrijke bron van legionellabesmetting zijn en er in de uitzending wordt aangegeven dat er nog geen volledig overzicht bestaat van alle bestaande koeltorens in Nederland, dit met spoed in kaart te (laten) brengen en actueel te houden?
Allereerst: natte koeltorens vallen qua beleid onder de Wet milieubeheer, waarbij het bevoegd gezag bij gemeenten en provincies is gelegd. Naar schatting zijn er in Nederland zo’n 4.000 natte koeltorens, die vaak op daken staan en niet altijd even makkelijk te zien zijn. Vanwege de legionellarisico’s die natte koeltorens kunnen opleveren is daarom in opdracht van het ministerie in april 2016 de «natte koeltorenkaart» online gegaan. Dit is een openbaar toegankelijke digitale kaart, die onderdeel is van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Alle natte koeltorens die sinds 1 januari 2010 geplaatst zijn, moeten op grond van de Wet milieubeheer bij het bevoegd gezag gemeld worden, en worden toegevoegd aan de kaart. De kaart bevat op dit moment 1.851 natte koeltorens op 883 locaties. Ook burgers, bedrijven en instellingen kunnen via de Atlas een melding doen van (mogelijke) natte koeltorens. Die meldingen komen dan terecht bij het bevoegd gezag. Na validatie verschijnen de gemelde koeltorens op de kaart. Uiteraard kan het bevoegd gezag ook zelf natte koeltorens op de kaart plaatsen. Per maand worden op deze wijze gemiddeld zo’n 50 natte koeltorens aan de kaart toegevoegd.
Enerzijds kan de natte koeltorenkaart fungeren als startpunt voor het uitoefenen van toezicht op naleving van de regelgeving, zodat zo nodig preventieve maatregelen kunnen worden afgedwongen. Anderzijds is de natte koeltorenkaart een belangrijk hulpmiddel om in geval van een uitbraak van legionella snel de mogelijke bronnen op te sporen en ter plekke maatregelen te nemen om de uitbraak te stoppen.
Bent u van mening dat de protocollen rondom legionella wat betreft koeltorens voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Wet milieubeheer is de beheerder van een natte koeltoren verplicht om een risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan een beheersplan op te stellen en maatregelen uit te voeren om het risico op besmetting van personen te beheersen. Om dit op een verantwoorde wijze te doen is er door ISSO een model-document ontwikkeld, dat via internet te downloaden is. Aanvankelijk was het toezicht versnipperd, maar sinds 1 april 2017 vormt het toezicht op de legionellarisico’s van natte koeltorens onderdeel van het basistakenpakket van de omgevingsdiensten.
Ik ben van mening dat, met de natte koeltorenkaart in de Atlas Leefomgeving, de regelgeving (inclusief meldplicht), de hulpmiddelen om daar uitvoering aan te geven en het beleggen van het toezicht bij de omgevingsdiensten, er voldoende mogelijkheden zijn voor het bevoegd gezag om de legionellarisico’s van natte koeltorens te beheersen. Waar nodig zal ik richting de bevoegde gezagen nogmaals een oproep doen de inventarisatie van natte koeltorens actief te blijven oppakken.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat door overheidsbeleid veel verzorgingshuizen en verpleeghuizen omgevormd zijn naar seniorencomplexen, waar mensen in formele zin zelfstandig wonen, waardoor een koperzilverionisatie niet meer is toegestaan?
De ontwikkeling naar een andere vorm van zorgverlening in Nederland heeft indirect gevolgen voor legionellapreventie. Verzorgings- en verpleeghuizen bestaan nog steeds en er is geen discussie of deze vorm van zorgverlening wel of niet onder de plicht tot legionellapreventie valt. Verpleeg- en verzorgingshuizen zijn genoemd in artikel 2 van de Regeling legionellapreventie.
In het programma van Zembla is het begrip woonzorgcentrum geïntroduceerd. In feite is hier sprake van een appartementencomplex waar naast jongeren ook ouderen kunnen wonen. Een dergelijke locatie wordt op dit moment niet aangemerkt als een zogeheten prioritaire locatie, waarbij legionellapreventie verplicht is. Ik ga hierop in bij het antwoord op de vragen 6 tot en met 10.
Hoe oordeelt u over het feit dat instellingen die de koperzilverionisatieapparatuur niet verwijderen, door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bedreigd worden met een boete, terwijl zij juist hun bewoners proberen te beschermen?
Bescherming van inwoners tegen legionella acht ik van groot belang. Er is echter een ontwikkeling dat koperzilverapparatuur als enige oplossing wordt gezien om legionella te voorkomen, terwijl bij thermisch beheer van de installatie de bewoners in principe (bij goed gebruik) afdoende beschermd zijn.
De ILT is in deze gevallen gebonden aan de gebruiksvoorschriften die gesteld zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Bij koperzilverionisatie gaat het om een biocide. Als het Ctgb in haar toelating bepaalt dat koperzilverapparatuur alleen mag worden gebruikt in prioritaire locaties, dan is het de taak van de ILT bestuursrechtelijk op te treden als dit voorschrift niet opgevolgd wordt. Echter, juist vanwege de ontwikkeling naar nieuwe zorgsystemen werk ik aan een wijziging van regelgeving om dit soort situaties te voorkomen. Ik ga hierop in het antwoord op de vragen 6 tot en met 10 nader in.
Hoe oordeelt u over het feit dat seniorencomplexen formeel zelfstandige woningen zijn, er ook minder strenge protocollen voor legionellapreventie gelden, terwijl de oudere, vaak zorgbehoevende bewoners, behoren tot de risicogroep?
Bent u bereid deze problematiek met spoed te onderzoeken?
Bent u bereid zo nodig extra maatregelen te nemen of regelgeving aan te passen om deze groep bewoners te beschermen tegen legionellabesmetting?
Bent u bereid seniorencomplexen en serviceflats toe te voegen aan het lijstje van prioritaire instellingen inzake legionella?
Hoe oordeelt u de stelling, dat de oudere bewoners van serviceflats en seniorencomplexen onvoldoende beschermd worden tegen legionellabesmetting?
De bruikbaarheid van de cijfers van het World Justice Project bij het vergelijken van rechtsstelsels |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is de Rule of Law-index voor u één van de belangrijkste indicatoren om uw bewering te onderbouwen dat Nederland een vitale rechtsstaat heeft die op hoog niveau functioneert en vergeleken met andere landen hoog scoort? Zo nee, welke dan wel?1
De Rule of Law index is één van de indicatoren die er op wijst dat de Nederlandse rechtsstaat, ook in vergelijking met andere rechtsstelsels, over het algemeen goed scoort. In de brief van 16 november 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 470), hebben wij in dit verband ook verwezen naar het Europees Justitieel Scorebord en het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het SCP. Ook het tweejaarlijkse rapport van de European Commission for the Efficiency of Justice is een belangrijke indicator met betrekking tot het Nederlandse rechtsstelsel.
Welke bronnen heeft u nog meer om uw bewering te onderbouwen dat Nederland in vergelijking met andere landen een vitale rechtsstaat heeft die op hoog niveau functioneert?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de ranglijst van het World Justice Project (WJP), de zogenoemde WJP Rule of Law Index, gebaseerd wordt op enquêteonderzoek?
Is te achterhalen wie het (enquête)onderzoek in Nederland feitelijk uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Welke onderzoeksvragen zijn er en welke methodologie ligt hieraan ten grondslag?
Weet u hoe vaak het onderzoek van het WJP wordt uitgevoerd in Nederland en wanneer dit onderzoek voor het laatst heeft plaatsgevonden, met andere woorden: van wanneer dateren de meest recente data vanuit Nederland?
Is het toeval dat Nederland in 2015, 2016 en 2018 op dezelfde plaats terecht is gekomen in de Rule of Law-index? Welk nieuw onderzoek ligt hieraan steeds ten grondslag?
Vindt u dat het onderzoek van het WJP voldoende representatief is voor de gehele Nederlandse rechtsstaat? Klopt het dat het WJP-onderzoek zich slechts focust op de drie grootste Nederlandse steden en dat op basis van de enquêtes die door mensen, woonachtig in de drie grootste steden in Nederland, worden ingevuld een beeld wordt geschetst voor geheel Nederland?
Hoe is het onderzoek van het WJP in andere landen georganiseerd? Vindt het onderzoek in andere landen op precies dezelfde wijze plaats als in Nederland?
Door wie wordt het WJP-onderzoek gefinancierd?
Het World Justice Project wordt gefinancierd door onder andere stichtingen, overheden, bedrijven, individuen en nationale Ordes van Advocaten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid levert geen financiële bijdrage aan het onderzoek tot de totstandkoming van de Rule of Law Index.
Zijn er ook financiële bijdragen vanuit Nederland voor het WJP-onderzoek? Zo ja, wie financiert dit en om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe betrouwbaar en objectief zijn volgens u de onderzoeksresultaten? Biedt dit voldoende rechtvaardiging om stellige conclusies te trekken en objectieve vergelijkingen te maken tussen rechtsstelsels van verschillende landen?
Het World Justice Project is zoals gezegd één van de indicatoren met betrekking tot de staat van het Nederlandse rechtsstelsel. Wij hebben geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van het onderzoek. In samenhang met andere onderzoeken (zie o.a. antwoord op vraag 2) is het naar onze mening gerechtvaardigd uitspraken over het Nederlandse rechtsstelsel hierop te baseren. Elk rapport heeft zijn eigen systematiek en kent een eigen specifieke invalshoek. Maar allen wijzen met betrekking tot de staat van het Nederlands rechtsstelsel in dezelfde richting.
Websites die sjoemelen met kaartverkoop |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat secundaire tickethandelaar Topticketshop kaarten aanbiedt voor een lezing van Michelle Obama en claimt deze beschikbaar te hebben, terwijl de ticketverkoop nog niet is begonnen en de ticketverkoop op naam is?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze website 100% ticketgarantie biedt, waarbij ze garanderen «dat u uw tickets op tijd in huis heeft en dat u hiermee gegarandeerd toegang krijgt tot het evenement», terwijl er tegelijkertijd wordt vermeld in de voorwaarden dat de organisator doorverkochte tickets kan «annuleren en de toegang tot het evenement weigeren. In dat geval wordt 100% van de overeengekomen prijs inclusief verzendkosten vergoed.»?2 3
Ja.
Deelt u de mening dat dit voor consumenten ondoorzichtig en misleidend is? Zo nee, waarom niet?
Het is voorstelbaar dat er sprake kan zijn van misleiding krachtens titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan is o.m. sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de consument misleidt. Te denken valt aan informatie over de voornaamste kenmerken van het product, de prijs, de risico’s, de verplichtingen van de handelaar of de rechten van de consument etc. Op grond van deze wettelijke regeling is het aan de betreffende handelaar om aannemelijk te maken en zo nodig te bewijzen dat hij de consument juist heeft geïnformeerd en dat er derhalve geen sprake is van misleiding. Slaagt een handelaar niet om dit bewijs te leveren, dan is de gesloten overeenkomst vernietigbaar door de consument. Het is echter niet aan mij om daar in individuele gevallen een oordeel over te vellen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder. Zij vervult daarom haar taken onafhankelijk van de politiek en het bedrijfsleven. Wel kunnen wij de ACM op de hoogte brengen van deze praktijk en zullen dit ook doen.
Bent u bereid alsnog met een wetsvoorstel te komen om deze praktijken aan banden te leggen?
Ik verwijs hierbij graag naar mijn brief «Voortgang Cultuur in een open samenleving4» en de beantwoording van uw vragen over «het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht5» en «aanvullende vragen over het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht6». Hierin schrijf ik dat mijn collega van EZK en ik het afgelopen jaar met verschillende partijen hebben gesproken en dat ik naar aanleiding daarvan een aantal opties heb overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Zoals aangegeven kies ik voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. Ten tweede ga ik bezien wat ik kan doen om initiatieven uit het veld die de doorverkoop tegen woekerprijzen voorkomen, te ondersteunen. En, tot slot heb ik het onderwerp in Brussel aangekaart, omdat een Europese aanpak effectiever zal zijn.
De precieze oorzaak van het ongeluk met een Apachehelikopter in Mali |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusies van het bericht dat de ware toedracht van het ongeluk met de Apachehelikopter in maart 2015 het gevolg was van een keten van oorzaken, waaronder die met de «servo actuator», maar ook gebrekkig onderhoud en een gebrekkig veiligheidsbewustzijn?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals de Commissie van Onderzoek (CvO) heeft geconcludeerd werd het ongeval met de Apache-helikopter veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter. Het betrof de breuk van een verbogen probe van de Linear Variable Differential Transducer (LVDT) in de servo actuator. Het personeel van de Koninklijke Luchtmacht voert zelf geen onderhoud uit op de servo actuator, waarvan deze component deel uitmaakt. Het is mogelijk dat de kromming in de probe gedurende het onderhoud in de Verenigde Staten (VS) is ontstaan, maar dit kon niet door de CvO worden vastgesteld. Onderzoek heeft uitgewezen dat de initiële kromming waarschijnlijk niet door operationeel gebruik van de helikopter is ontstaan (door trillingen). In het onderzoek is evenmin een causaal verband gelegd tussen de breuk van de probe en het veiligheidsbewustzijn van Defensiepersoneel.
Ten tijde van het ongeval werd gebruik gemaakt van twee typen LVDT-probes in de servo actuators van de Nederlandse Apachevloot. Bij tests is gebleken dat het type probe in de verongelukte Apache (de Q15) na verbuiging eerder breekt dan het andere type. Tijdens het CvO-onderzoek is daarom in samenspraak met de Amerikaanse overheid en de fabrikant besloten om dit type probe uit de Apachevloot te verbannen. Dit is gebeurd bij alle Nederlandse en Amerikaanse Apaches.
Waarom hebt u in de brief van 21 november 2016, noch in antwoord op Kamervragen, melding gemaakt van dit specifieke onderdeel als directe oorzaak van het ongeluk?2
De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 521, nr. 332). De conclusie van de CvO was dat het ongeval is veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter.
Klopt het dat «twee jaar eerder» een rapport is opgesteld waarin een aanbeveling is gedaan om te komen tot een onderzoek «in de verbetering in de bestel en leveringsketen»? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2013 vond een onderzoek plaats naar een voorval waarbij tijdens onderhoud aan een Chinook-helikopter wisselspanning en gelijkspanning abusievelijk op elkaar zijn aangesloten. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het verminderd functioneren van de logistieke keten mogelijk van invloed is geweest op het ontstaan van het voorval. Deze conclusie heeft geresulteerd in de aanbeveling «nader te onderzoeken of de waargenomen tekortkomingen in de logistieke bestel- en leveringsketen structureel zijn en hoe indien nodig verbeteringen kunnen worden aangebracht». Bij het verschijnen van het CvO-rapport over het Chinook-voorval had de Commandant Luchtstrijdkrachten reeds verbeteringen in de logistieke bestel- en leveringsketen in gang gezet.
Het rapport over het Chinook-voorval, uitgezonderd personeelsvertrouwelijke informatie en de technische gegevens die vallen onder International Traffic in Arms Regulations (ITAR)-regelgeving voor exportcontrole, staat sinds 10 september 2018 op de website van de rijksoverheid.
Klopt het tevens dat de luchtmachtleiding toentertijd de aanbeveling naast zich neer heeft gelegd? Bent u bereid dit rapport naar de Kamer te sturen?3
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het hoogste doel de missie was en niet per se de veiligheid? Zo ja, is dat nog steeds zo en bent u bereid dat te veranderen? Kunt u dat toelichten?
Werken bij Defensie is bijna per definitie werken in risicovolle omstandigheden. Binnen die omstandigheden doen wij er alles aan om het zo veilig mogelijk te houden. Dat betekent dat het één niet boven het ander kan staan, maar dat er gelijktijdig zowel aandacht aan de opdracht als aan de veiligheid moet worden besteed.
Deelt u de mening dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als het onderhoud zorgvuldiger gedaan was geweest? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u een overzicht geven van de actuele concrete verbeteringen van het veiligheidsbewustzijn bij de luchtmacht en vooral het helikopterbeheer?
Nee, er zijn geen indicaties dat productie of onderhoud niet of onvoldoende is uitgevoerd.
Naar aanleiding van het CvO-onderzoek naar het Chinook-voorval heeft het Commando Luchtstrijdkrachten een vervolgonderzoek gedaan naar de veiligheidscultuur van het betreffende squadron. Er zijn verschillende maatregelen getroffen om het veiligheidsbewustzijn verder te vergroten. Zo zijn er meer medewerkers opgeleid voor de neventaak van veiligheidsofficier. Bedrijfsveiligheid wordt periodiek besproken met de squadroncommandanten. Ook is er structureel overleg over veiligheidsvoorvallen en de maatregelen die worden genomen om ze te voorkomen.
Het bericht ‘Bouwen in het groen? Wel doen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bouwen in het groen? Niet doen»?1
Ja.
Bent u er vooraf van in kennis gesteld dat de rijksbouwmeester in de media een dergelijk standpunt zou innemen aangaande het woningbouwbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de uitspraken van de Rijksbouwmeester – als lid van het College van Rijksadviseurs – niet op zichzelf maar in de context van de studie Panorama Nederland. Vooraf heb ik kennis kunnen nemen van de inhoud van deze publicatie. Ik acht de strekking van deze studie een waardevolle bijdrage aan het publieke debat rond de toekomstige inrichting van Nederland. Het College van Rijksadviseurs geeft hierin een aanzet voor een uitdagend toekomstperspectief en verbeeldt uiteenlopende kansen om actuele opgaven innovatief, samenhangend en duurzaam op te pakken.
Hoe ziet u het publiek innemen van een dergelijk standpunt aangaande het woningbouwbeleid door een ambtenaar in het licht van uw ministeriële verantwoordelijkheid?
De adviezen van het College van Rijksadviseurs c.q. de Rijksbouwmeester hebben geen bindend karakter en hebben als doel het denken vanuit een ruimtelijke, dus integrale, invalshoek te bevorderen. Publicatie van de adviezen, als mede de publieke optredens waarin de adviezen een nadere toelichting krijgen, acht ik van belang. Ik waardeer daarbij de adviezen van de Rijksbouwmeester aan de rijksoverheid die, gebaseerd op een lange traditie en vanuit een specifieke expertise, bijdragen aan het nationale beleid. De uitspraken van de Rijksbouwmeester, individueel of als lid van het College van Rijksadviseurs, hebben geen directe invloed op de uit te voeren woningbouwplannen. Deze adviezen betrekt het Rijk bij visievorming en strategische keuzes.
In hoeverre hebben de uitspraken van de rijksbouwmeester invloed op de uit te voeren (woning-)bouwplannen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de noodzakelijke stijging van de bouwproductie naar 75.000 woningen per jaar, zoals beschreven in uw brief van 16 november 2018, de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, bent u nog steeds van mening dat bestuurders nu nog vooral binnen de stadsgrenzen bouwen, maar dat «het allebei moet: én binnenstedelijk én in het groen», zoals u heeft gezegd in het artikel «Bouw woningen in het groen»?2
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw» d.d. 13 maart j.l. naar aanleiding van het artikel «Bouwen in het groen», vind ik het uiteraard belangrijk dat regio’s bij de keuze voor nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte. Daarom vind ik het belangrijk dat zij in eerste instantie de kansen binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Vanuit verschillende opgaven bezien heeft die inzet de voorkeur. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn dat in enkele regio’s het nu al duidelijk is dat niet alles binnenstedelijk op te lossen zal zijn. We moeten daarom tijdig anticiperen op risico’s, zoals uitval of vertraging van bestaande plannen, die kunnen leiden tot een te beperkte capaciteit in bestaand bebouwd gebied. In de woondeals met de meest gespannen regio’s beoog ik daarom afspraken te maken over de benodigde plancapaciteit die aansluit bij de behoefte, en het monitoren van planvoorraad binnen deze regio’s. We zullen per regio en per locatie moeten bezien wat wenselijk en realistisch is om de verschillende doelstellingen te bereiken.
Hoe ziet u de noodzaak voor een «leidende visie» vanuit het Rijk, zoals bepleit door de rijksbouwmeester, in het licht van de decentralisatie van het woonbeleid?
De Rijksbouwmeester doelt hier op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet inspirerend, verbindend, richtinggevend en agenderend zijn om tot een samenhangende aanpak te komen van urgente en complexe strategische opgaven. Veel van deze opgaven vereisen een gezamenlijke – nationale, regionale of intergemeentelijke – aanpak, zonder de verantwoordelijkheidsverdeling uit het oog te verliezen. De rol van het Rijk kan daarmee per opgave, gebied of fase verschillend zijn. De Nationale Omgevingsvisie schetst daarvoor de richting en aanpak.
Grensoverschrijdende oefening in verband met een kernongeval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Duitse en Nederlandse hulpdiensten moeten samen oefenen voor kernongeval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brand bij de kerncentrale en de informatievoorziening daarover aantoont dat grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties hard nodig is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand in de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Zowel goede informatievoorziening als ook grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties is van groot belang. Grensoverschrijdende oefeningen vinden regelmatig plaats. De Veiligheidsregio Twente stemt bij grensoverschrijdende oefeningen af met de Duitse autoriteiten De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland. Veiligheidsregio Twente bereidt zich voor op deze oefening.
Begrijpt u dat er naar aanleiding van die brand onrust ontstond bij bewoners in het grensgebied met Duitsland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij begrijpen dat er mogelijke verwarring is ontstaan door de berichtgeving. Dit ondanks de consistente lijn van communicatie door de Nederlandse autoriteiten dat er nimmer sprake is geweest van een risico voor de bevolking in Nederland, en er bij brand in de fabriek geen schadelijke stoffen zijn gemeten.
Was er naar uw mening sprake van een adequate informatievoorziening aan de inwoners en autoriteiten in Overijssel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit in de toekomst te verbeteren?
De Veiligheidsregio Twente en de ANVS hebben via hun eigen websites en twitteraccounts het publiek geïnformeerd met feitelijk juiste informatie en contacten met de media onderhouden. Zowel de Veiligheidsregio als de ANVS zien het als haar taak en prioriteit om alert te zijn op en het monitoren van de maatschappelijke impact en zo nodig daarop te reageren, naast de afhandeling van het incident en het beoordelen van eventuele gevaren voor de bevolking.
Hoe verhoudt het feit dat er blijkbaar geen grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden zich tot de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Samenwerken aan nucleaire veiligheid» over samenwerking inzake kerncentrales in grensgebieden met Duitsland en België?2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er, conform een van de aanbevelingen van de OVV, gezamenlijke oefeningen gaan plaatsvinden?
Er vinden verschillende grensoverschrijdende oefeningen plaats. Met België is in 2018 geoefend in de nucleaire oefening Shining Spring. In de eerste helft van 2020 wordt een GEDEX (German Dutch Emsland Exercise) oefening gepland.
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer van 18 oktober 20183 wordt uitgebreid ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen. In die brief staat ook een overzicht van alle grensoverschrijdende oefeningen sinds 2015.
Gaan de crisisplannen in grensregio’s in de buurt van kerncentrales op dit moment voldoende in op grensoverschrijdende aspecten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is een Rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland. Die is opgesteld door de Veiligheidsregio Twente en vastgesteld door de Veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van dit plan. Hierbij worden alle zeven Veiligheidsregio’s betrokken, die binnen de 100 km zone rond de kerncentrale zijn gelegen (Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland en Gelderland-Midden). De Veiligheidsregio Twente heeft een overeenkomst met de Landkreis Emsland, waarin de kerncentrale is gelegen, over het doormelden van incidenten op het terrein van de kerncentrale. Ook kan er vanuit de Veiligheidsregio Twente een liaison gezonden worden naar de crisisstaf van de Landkreis Emsland. In onderlinge samenwerking en met ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn langs de gehele Nederlands-Duitse grens dergelijke liaisons opgeleid. De liaisons zullen ook over en weer aan oefeningen deelnemen.
Het bericht ‘Macron laat teugels Frankrijk vieren’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Macron laat teugels Frankrijk vieren»1, waarin wordt gemeld dat als gevolg van de opstand van de «gele hesjes» president Macron het Franse tekort laat oplopen? Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de Franse president Macron recentelijk heeft aangekondigd.
Wat zijn de precieze maatregelen die Macron neemt en wat zijn de precieze kosten? Klopt het dat het zou gaan om zo’n € 10 tot 11 miljard euro?
President Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Wanneer worden deze voorstellen verwerkt in de Franse begroting?
Deze voorstellen zijn eind december verwerkt in de Franse begroting en vervolgens aangenomen door het Frans parlement, en ondertekend door de President.
Wat is het effect van deze voorstellen op het Franse begrotingstekort? Klopt het dat het tekort daarmee op ongeveer 3,5% van het bruto binnenlands product (bbp) zou komen en daarmee, samen met bbp in Roemenië, het hoogste zou zijn van alle lidstaten van de Europese Unie?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zal het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 volgens de Franse raming uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Dit zou het op één na hoogste begrotingstekort binnen de EU zijn. Vermoedelijk pas bij de lenteraming van mei zal de Commissie aangeven hoe zij het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 beoordelen.
Welke gevolgen had het eerder al terugdraaien van de accijnsverhoging voor de Franse begroting en het begrotingstekort?
Geschat wordt dat de impact van het terugdraaien van de accijnsverhoging zo’n 0,2% bbp is, ongeveer 5 miljard euro.
Wanneer raamt de Europese Commissie het nieuwe tekortcijfer van Frankrijk?
De eerstvolgende keer dat de Europese Commissie het begrotingstekort voor Frankrijk zal ramen is in mei 2019 met de lenteraming.
Vergt de Commissie procedureel een herzien oordeel over een begroting en het Stabiliteits- en groeipact (SGP) wanneer een begroting lopende het jaar zo drastisch herzien wordt?
Het proces rond ontwerpbegrotingen is vastgelegd in de zogenaamde two-pack verordening. Deze verordening schrijft niet voor dat er een herzien oordeel dient te worden opgesteld indien de nationale begroting die aangenomen wordt afwijkt van de ontwerpbegroting die medio oktober is ingediend.
Wat is de procedure voor het vaststellen van een buitensporig tekort wanneer een land na het vaststellen van de conceptbegrotingen een te hoog tekort heeft?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van de lenteraming en van de herfstraming. Hier is de Commissie echter niet aan gebonden. De Commissie heeft altijd het recht om een buitensporig tekort vast te stellen indien hier op basis van Commissie-cijfers aanleiding toe is. Er is geen specifieke procedure voorzien voor een situatie waarin de begroting zodanig afwijkt van de conceptbegroting dat dit consequenties heeft voor het wel of niet hebben van een buitensporig tekort.
Hoelang heeft Frankrijk nu al een begrotingstekort? Wanneer had Frankrijk voor het laatst een begrotingsoverschot?
Op basis van de gegevens uit de AMECO-database die de Commissie gebruikt voor de implementatie van het SGP, had Frankrijk in 1974 voor het laatst een (nominaal) begrotingsoverschot.
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het minimumloon voor de groeicijfers van Frankrijk, die ook al als te optimistisch worden ingeschat?
De impact van het verhogen van het minimumloon op de groeicijfers van Frankrijk is onbekend. Wel komt de verhoging van het minimumloon niet ten laste van de werkgever waardoor de loonkosten voor werkgevers niet direct stijgen door deze maatregel.
In hoeverre voldoet Frankrijk daarmee straks nog aan de regels uit het SGP?
Frankrijk bevindt zich sinds de zomer van dit jaar weer in de preventieve arm van het SGP na lange tijd in de correctieve arm – ofwel een buitensporigtekortprocedure – te hebben gezeten.
Daarom gelden ook de eisen van de preventieve arm die voorschrijven dat het structureel saldo met 0,6% moet verbeteren en de netto-uitgaven met maximaal 1,4% mogen toenemen. De ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende heeft de Commissie beoordeeld als «at significant risk of non-compliance» met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Indien het begrotingstekort verder verslechtert als gevolg van de aangekondigde maatregelen, zal dit risico op «non-compliance» in 2019 groter worden.
Naast de eisen van de preventieve arm gelden nog steeds de eisen uit de correctieve arm die voorschrijven dat het nominaal tekort niet boven de 3% bbp mag uitkomen. Op basis van de herfstraming zou Frankrijk hier in 2019 en 2020 aan voldoen. Of het tekort met de voorgestelde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden. Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Wat zijn de begrotingsvoorspellingen voor de komende jaren? Bevindt Frankrijk zich op een geloofwaardig pad naar de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO)?
De herfstraming van de Commissie raamt de begrotingscijfers voor EU-lidstaten twee jaar vooruit. Onderstaand staat een tabel die de belangrijkste begrotingscijfers uit de herfstraming voor Frankrijk op een rij zet. In deze cijfers zijn de recent aangekondigde maatregelen niet meegenomen.
Begrotingsindicatoren in % bbp
2017
2018
2019
2020
Nominaal begrotingstekort
– 2,7
– 2,6
– 2,8
– 1,7
Structureel begrotingstekort
– 2,4
– 2,5
– 2,3
– 2,2
Publieke schuld
98,5
98,7
98,5
97,2
Het structureel saldo verbetert in 2019, waarmee Frankrijk dichterbij haar middellangetermijndoelstelling komt, die is vastgesteld op – 0,4% BBP. Wel is deze verbetering lager dan de verbetering die is vereist op basis van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van de Franse plannen op de motivatie van Italië om de begroting wel weer aan de regels van het SGP te laten voldoen en op het opstarten van de buitensporigtekortprocedure voor Italië?
Iedere lidstaat dient zich te houden aan de regels van het SGP. Dit staat los van de plannen van andere lidstaten. Daarnaast dient de Commissie de begrotingsregels altijd individueel op lidstaten toe te passen.
Ik zie dan ook geen aanleiding voor een andere houding van de Commissie richting Italië of een verandering in de motivatie van de Italiaanse regering om aan de SGP regels te voldoen naar aanleiding van de aangekondigde maatregelen door de Franse regering.
Kunt u ingaan op de verdere gang van zaken rond de begroting van Italië? Kloppen de berichten in de media dat Italië verschillende compromisvoorstellen heeft gedaan om tot een lager, maar nog altijd te hoog tekort, te komen?
De Commissie heeft op 21 november een artikel 126(3) rapport gepubliceerd op basis van het niet voldoen aan de schuldreductieregel die voorschrijft dat de schuld in een bepaald tempo moet afnemen. In dat rapport heeft de Commissie geconcludeerd dat het openen van de buitensporigtekortprocedure (excessive deficit procedure – EDP) gerechtvaardigd is. Daarna heeft een voorportaal van de Ecofin (het EFC) een opinie over het rapport aangenomen waarin de analyse van de Commissie wordt onderschreven.
In de tussentijd had de Italiaanse regering besloten in dialoog met de Commissie een voorstel te doen voor het aanpassen van de ontwerpbegroting. Dit voorstel bevatte onder andere het uitstellen van de invoering van het basisinkomen en van de terugdraaiing van de eerdere pensioenhervorming. Het begrotingstekort zou daarmee volgens Italië uitkomen op 2,04%. Op basis van deze aangepaste begroting heeft de Commissie besloten geen EDP te openen op dit moment. Aangezien de aangepaste begroting nog steeds niet leidt tot een sterke daling van de publieke schuld (in lijn met het schuldenregel) en duurzame economische groei vind ik dit een gemiste kans van de Commissie.
Bent u voornemens en/of bereid om deze te hoge tekorten bij een volgende vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad aan de orde te stellen?
Ik heb altijd gepleit voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groei Pact zowel tijdens bilaterale gesprekken met mijn Europese collega’s als tijdens de plenaire vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad. Dit zal ik blijven doen.
Het bericht ‘Waarschuwing voor flinke tegenvaller gemeenten’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waarschuwing voor flinke tegenvaller gemeenten»?1
Ja.
Zijn de geponeerde stelling dat gemeenten straks (minstens) 100 miljoen euro minder kunnen tegemoet zien dan verondersteld als ook de daaraan ten grondslag liggende aannames correct? Zo nee, waarom niet? Hoe zit het dan wel volgens u?
Neen. De ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds – het accres – is conform de normeringssystematiek gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Het artikel baseert zich op een voorlopige stand. De definitieve uitkomst van het accres over 2018 voor gemeenten volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2019, als het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2018 is vastgesteld. Dan is het definitieve bedrag bekend. Het accres wordt niet herberekend op basis van de stand van de Najaarsnota.
Bent u het eens met de in het artikel gedane voorspelling dat het uiteindelijke bedrag dat gemeenten minder krijgen dan verondersteld nog hoger zal worden? Zo ja, wat is dan volgens u een realistisch scenario? Zo nee, waarom niet?
De definitieve balans zal na afloop van 2018 worden opgemaakt. Het kabinet kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst hiervan en zal uw Kamer daarover zoals gebruikelijk informeren via het Financieel jaarverslag van het Rijk.
Bent u het eens met de stelling dat de financiële problemen van gemeenten hierdoor, met name ook in het sociaal domein, groter worden dan eerder door u aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De overgehevelde taken in het sociaal domein worden in 2018 en 2019 nog afzonderlijk geïndexeerd, buiten de normeringssystematiek om. De normeringssystematiek is vanaf 2020 ook integraal van toepassing op de overgehevelde taken.
Ten aanzien van de budgetten voor het sociaal domein heeft het kabinet afspraken met de VNG gemaakt. Uw Kamer is hierover op 6 november jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 34 477, nr. 45). Het kabinet voert momenteel gezamenlijk met de VNG een verdiepend onderzoek naar jeugdhulp uit met de volgende componenten: 1) een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd, 2) een analyse van de aanvragen in het Fonds Tekortgemeenten en 3) een benchmarkanalyse van de uitvoering van de Jeugdwet, in de context van het sociaal domein. Het onderzoek zal in de lente van 2019 klaar zijn. Over de uitkomsten van het onderzoek zullen het Rijk en VNG zich beraden en hierover het gesprek met elkaar voeren.
Bent u het ermee eens dat er een grote kans is dat bedoelde verslechtering linksom of rechtsom zal worden afgewenteld op de kwetsbaarste inwoners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daar van?
Neen. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet verantwoordelijk voor een passende bijdrage aan de ondersteuning en jeugdhulp aan ingezetenen waarbij is vastgesteld dat dat die op ondersteuning en jeugdhulp van de zijde van gemeenten aangewezen zijn. De regelgeving biedt ingezetenen voldoende waarborgen. Een budgettaire afweging in dat kader is daarmee niet mogelijk. Zie voor een antwoord op de omvang van de beschikbare middelen het antwoord op vraag 3.
Vindt u het ook eigenaardig dat terwijl uw ministerie geld overhoudt gemeenten juist minder geld krijgen dan eerder verondersteld? Zo nee, waarom niet?
Neen. Met deze vraag wordt waarschijnlijk gedoeld op de meevaller van € 0,7 miljard in 2018 bij de premie (Budgettair Kader Zorg). Van de totale onderschrijding van € 1,5 miljard was € 0,8 miljard al bekend op Prinsjesdag / bij de miljoenennota 2019. Op de eventuele structurele doorwerking van deze meevaller zal in de eerste suppletoire begroting 2019 nader worden ingegaan, omdat op dat moment de uitgaven voor de jaren 2019 en verder eventueel worden aangepast. Het is hierbij belangrijk te vermelden dat geld voor de uitvoering van de Zvw en de Wlz gezamenlijk wordt betaald door burgers (via de premie en het eigen risico), werkgevers (via de inkomensafhankelijke bijdrage) en de overheid (via de rijksbijdrage voor de zorgkosten van kinderen). Die (premie)inkomsten mogen niet voor andere zaken worden aangewend. Zie verder ook het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u nu wel bereid om gemeenten extra geld te geven, zodat bijvoorbeeld hun kwetsbaarste inwoners niet de dupe worden van het zogenaamde «abonnementstarief» in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of (grotere) problemen in de jeugdhulp kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt momenteel gezamenlijk met de VNG onderzoek uitgevoerd naar de jeugdhulp. Dit onderzoek is in de lente van 2019 klaar. Wat betreft het abonnementstarief eigen bijdragen Wmo én de daarbij verwachte toestroom naar voorzieningen zijn gemeenten naar huidig inzicht voldoende gecompenseerd. De invoering van deze maatregel kan en mag er dan ook niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Met de VNG heb ik afgesproken om de effecten in de praktijk met behulp van een monitor nauwlettend te volgen en – als de resultaten van de monitor daartoe aanleiding geven – op te acteren. Ik acht het niet zinvol om hierop vooruit te lopen.
Het bericht ‘The illusion of UK bank capital strength’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The illusion of UK bank capital strength»?1
Ja.
Kloppen de opmerkingen in het bericht dat de Royal Bank of Scotland (RBS) overweegt kapitaal terug te geven aan aandeelhouders omdat het vindt dat het overtollig kapitaal heeft? Wat vindt u ervan dat Britse banken kennelijk menen overtollig kapitaal te hebben als het Tier 1-kapitaal afdoende is, maar de leverage ratio nog altijd zeer laag is? Kloppen de berekeningen in het artikel?
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen, zoals beschreven in antwoord op vraag 4. Banken moeten te allen tijde voldoen aan het absolute minimum in de wet. Eerder deelde ik daarom al mijn verwachting dat banken in de praktijk hogere ratio’s nastreven dan de absolute minima in de wet.2 De auteurs van het genoemde artikel gebruiken een eigen methodologie voor het berekenen van de leverage ratio, namelijk op basis van de marktwaarde van de aandelen van banken. De leverage ratio wordt normaliter op basis van een geharmoniseerde Europese definitie berekend. Op de website van de Europese Bankenautoriteit (EBA) kunt u deze leverage ratio’s vinden voor 130 Europese banken, waaronder de Britse banken waarover in het artikel wordt gesproken.3
Wat is het huidige Tier 1-kapitaal van de grote Nederlandse banken, en de ongewogen leverage ratio?
Hieronder treft u de gevraagde cijfers aan, op basis van gegevens van de Europese Bankenautoriteit.
ABN Amro
20.106
19,24
4,1 (4,1)
ING
50.137
15,73
4,3 (4,1)
Rabobank
37.383
18,75
6,0 (5,4)
De Volksbank
3.246
34,34
5,2 (5,2)
BNG1
4.610
37,93
3,6 (3,6)
NWB4
1.939
73,96
2,4 (2,4)
In Europa is voor promotionele banken zoals BNG en NWB een passende leverage ratio eis overeengekomen.
Welke regels gelden met betrekking tot het teruggeven van kapitaal voor banken? Vanaf welke kapitaalratio is teruggave van kapitaal toegestaan?
Banken dienen altijd te voldoen aan de minimale kapitaaleisen die op dat moment van toepassing zijn. Ook dienen banken in de kapitaalplanning te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst (kunnen) gaan gelden, zodat banken ook hier tijdig aan zullen voldoen. De bank voert hier zelf de ICAAP voor uit (Internal Capital Adequacy Assessment Process). Dit wordt vervolgens door de toezichthouder getoetst in de SREP (Supervisory Review and Evaluation Process).
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen.
Ten eerste is het een bank niet toegestaan om uitkeringen te doen aan de houders van kapitaal, bijvoorbeeld in de vorm van dividend, wanneer het kapitaal van de bank onder het niveau van de gecombineerde buffers valt. De gecombineerde buffer is een extra laag kapitaal bovenop de harde minimale eisen.4 De hoogte van de gecombineerde buffer wordt bepaald door een optelsom van de kapitaalconserveringsbuffer, contracyclische buffer en de hoogste van de mondiaal systeemrelevantiebuffer, overige systeemrelevantiebuffer of systeemrisicobuffer. Wanneer banken niet aan de gecombineerde buffer voldoen, treden automatisch maatregelen in werking, zoals het gedeeltelijk of geheel beperken van (dividend)uitkeringen en variabele beloningen.
Ten tweede dient de toezichthouder vooraf toestemming te geven voor het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Om toestemming te krijgen moet een bank de kapitaalinstrumenten vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit. Dit moet gebeuren tegen voorwaarden die de inkomstencapaciteit van de bank waarborgen. Indien een bank er niet voor kiest om de kapitaalinstrumenten te vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit, dient de bank de minimale kapitaaleisen en gecombineerde buffers te overschrijden met een marge die de toezichthouder noodzakelijk acht.
Vindt u dat de Britse banken blijk van risicobewustzijn geven als zij menen kapitaal terug te kunnen geven aan aandeelhouders terwijl de buffers nog zo laag zijn, en tegelijkertijd de risico’s gigantisch zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van Brexit?
Ik vind het verstandig dat banken hoge buffers aanhouden. Hier wijs ik ook op in mijn gesprekken met de banken. Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen om financiële instellingen weerbaarder te maken. Bij banken zijn de kapitaaleisen substantieel verhoogd en ook is de kwaliteit van het kapitaal dat moet worden aangehouden verbeterd.
Ten eerste zorgt de harde leverage ratio eis van 3% ervoor dat banken voortaan een minimale hoeveelheid eigen vermogen moeten aanhouden. Als banken hier niet aan voldoen, zullen zij uiteindelijk afgewikkeld worden. Banken zullen daarom een leverage ratio moeten en willen nastreven die boven de minimumeis ligt. Ook wanneer de leverage ratio van banken een klap krijgt als gevolg van een economische terugval, moeten banken voldoen aan het absolute minimum in de wet. Een dergelijk wettelijk minimum bestond noch in Europa, noch in Nederland.
Ten tweede heeft Nederland heeft in aanvulling op de 3% eis voor alle banken in Europa ingezet voor een hogere leverage ratio eis voor de systeemrelevante banken. Deze inzet heeft er mede toe geleid dat er een opslag op de leverage ratio eis voor de mondiale systeembanken (G-SIIs) geïmplementeerd wordt.
Ten derde heeft de Nederlandse inzet er toe geleid dat een verhoging voor nationaal systeemrelevante banken (O-SIIs) nog nader onderzocht wordt. De Europese Commissie zal de impact van een opslag voor nationaal systeemrelevante banken in kaart brengen en op basis hiervan de introductie van een opslag voor deze groep overwegen. Ik ga me er hard voor maken dat die discussie tot de gewenste hogere buffereis leidt.
Tot slot moeten banken – naast een ondergrens aan eigen vermogen – ook voldoende schulden gaan aanhouden, waarop relatief eenvoudig bail-in kan worden toegepast. Het recente akkoord op het bankenpakket bevat strengere bepalingen over de hoeveelheid schulden die banken moeten aanhouden die makkelijk bail-inbaar zijn (MREL). Voor grote banken moet de MREL minimaal 8% van de balans zijn. Het bankenpakket vergroot zo verder de afwikkelbaarheid van banken en verkleint de kans dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood.
Het Europese kapitaaleisenraamwerk CRR, waarin de leverage ratio eis is vastgelegd, is maximumharmonisatie. De leverage ratio eis, met opslag voor de allergrootste banken, zal in Nederland rechtstreeks van toepassing zijn. Omdat het gaat om maximumharmonisatie kan Nederland geen strengere eisen stellen in de nationale wet- en regelgeving. Het is belangrijk om te benadrukken dat de leverage ratio een achtervang vormt voor het risicogewogen raamwerk. Juist op het vlak van de risicogewogen eisen zijn al veel stappen gezet en zullen de komende jaren nog verdergaande maatregelen worden genomen. Zo zijn eind vorig jaar grondige hervormingen voorgesteld door het Bazelse Comité, onder meer met de voorgestelde introductie van de kapitaalvloeren. Europese implementatie van deze eisen zal leiden tot fors hogere kapitaaleisen voor Nederlandse banken. Dit zorgt er ook voor dat de leverage ratio’s van deze banken omhoog zullen gaan. Zoals reeds gecommuniceerd naar uw Kamer zal Nederland inzetten op adequate implementatie van de Bazelse voorstellen in Europees verband.
Kent u Nederlandse banken die overwegen kapitaal uit te keren? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, dienen banken te voldoen aan strenge voorwaarden voordat zij over kunnen gaan tot het uitkeren van dividend enerzijds of het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten anderzijds.
De toezichthouder toetst of hier aan voldaan wordt. Wanneer dit het geval is, dan hebben banken de ruimte om dividend uit te keren of kapitaalinstrumenten af te lossen of in te kopen.
Deelt u de mening dat de Britse situatie een illustratie is van het belang van de ongewogen kapitaalratio? Bent u bereid om de minimum ongewogen kapitaalratio in Nederland op 4% te houden, en erna naar 10% te verhogen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er opgenomen over de kapitaaleisen aan Britse banken na Brexit en hoe kan worden voorkomen dat Nederland en de EU in een nieuwe kredietcrisis worden gestort door besmettingsgevaar door Britse banken en door slechte Britse regels ten aanzien van de financiële sector?
Voor een beperkt aantal subsectoren van de financiële sector zijn in bestaande EU-regelgeving bepalingen opgenomen die bij (unilaterale) positieve equivalentie, financiële instellingen vanuit het derde land in meer of mindere mate toegang geven tot de markt voor financiële dienstverlening.
Op hoofdlijnen betekent de schets van de politieke verklaring op het gebied van financiële dienstverlening dat er in de overgangsperiode voor de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) gekeken zal worden naar markttoegang op basis van deze reeds bestaande equivalentieraamwerken, met mogelijk aanvullende afspraken over samenwerking, dialoog en wederzijdse afstemming. Deze afspraken dienen dus nog (in de overgangsperiode) gemaakt te worden.
Het kapitaaleisenraamwerk CRR/CRD, dat de «traditionele» bancaire dienstverlening (aantrekken van deposito’s, verlenen van kredieten, etc.) in de EU reguleert, kent geen equivalentieraamwerk dat financiële dienstverlening vanuit het derde land tot de gehele interne markt mogelijk maakt. Banken die deze diensten willen verlenen, zullen dus een vergunning in de EU moeten aanvragen, waarbij de in de EU geldende Europese en/of nationale regels, zoals ten aanzien van bonus en het vereiste gewogen en ongewogen (leverage ratio) kapitaal, zullen gelden. Dit is ook de reden dat veel banken vanuit het VK reeds een vergunning in de EU hebben aangevraagd en/of bestaande EU-27 entiteiten aan het uitbouwen zijn.
Het bericht ‘Wantrouwen: het verkeerde uitgangspunt’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Wantrouwen: het verkeerde uitgangspunt»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat een patiënt vier toestemmingsformulieren moet invullen zodat al zijn behandelend artsen toegang hebben tot de noodzakelijke gegevens? Deelt u de mening van de auteur dat dit toestemmingscircus in de weg staat van het snel en adequaat uitwisselen van medische gegevens ten behoeve van de behandeling van de patiënt?
Voor het verlenen en verkrijgen van goede zorg is het van groot belang om de juiste medische informatie op het juiste moment bij de juiste zorgverlener beschikbaar te hebben.
Vanwege de gevoelige aard van de gegevens zijn goede waarborgen voor de toegang tot en de beveiliging van de medische informatie essentieel. Deze waarborgen kunnen inhouden dat een patiënt meerdere keren toestemming zal moeten geven bij het uitwisselen van informatie (ook om zo mee te kunnen bepalen wat juiste zorg op de juiste plek is).
De uitdaging daarbij is hoe die toestemming op eenvoudige wijze vorm kan worden gegeven en daarmee uitvoerbaar te houden, voor zowel de patiënt als de zorgaanbieder. Zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het snel en volledig delen van medische gegevens tussen alle Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners in het belang is van de patiënt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt een behandelend arts niet per definitie vertrouwd met medische gegevens wanneer dit in het belang van de patiënt is?
De noodzakelijke toestemming door de patiënt voor het delen van gegevens heeft te maken met het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim (vastgelegd in de WGBO) garandeert dat iedereen vrijelijk voor hulp bij een zorgverlener kan aankloppen en dat patiënten volledig open naar hun behandelaar kunnen zijn omdat hen de zekerheid wordt geboden dat de informatie vertrouwelijk blijft. Bij schending van het beroepsgeheim loopt de behandelaar het risico voor de tuchtrechter te komen. Toestemming tot het delen van informatie is daarom een noodzakelijke voorwaarde.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) stelt onder meer eisen rondom het geven van een dergelijke toestemming. Medische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waaraan door de AVG extra eisen worden gesteld, zoals de uitdrukkelijke toestemming voor het verwerken van de medische gegevens buiten de behandelrelatie. Eenmalige brede toestemming is daardoor niet mogelijk. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Waarom is voor het uitwisselen van noodzakelijke medische gegevens tussen BIG-geregistreerde zorgverleners voor iedere zorgverlener een aparte door de patiënt getekende toestemming nodig? Is het mogelijk te kiezen voor een eenmalige brede toestemming?
Zoals bij vraag 4 aangegeven is een eenmalige brede toestemming niet mogelijk. Wel wordt binnen het programma Gespecificeerde Toestemming Structureel (GTS), waarover ik uw Kamer onlangs per brief (d.d. 20 december, Kamerstuk 27 529, nr. 167) heb geïnformeerd, nagedacht over het elektronisch registreren van toestemming op voorhand zodat het elke keer invullen van een formulier niet nodig is. Er is een oplossing uitgewerkt hoe de patiënt toestemming kan registreren waarbij geprobeerd is recht te doen aan de wettekst en daarbij rekening te houden met zowel de privacy als de uitvoerbaarheid. De uitwerking voorziet in 160 toestemmingsmogelijkheden waar de patiënt zich over moet uitspreken. Dit lijkt voor veel patiënten niet te overzien, en voor zorgverleners heel lastig om mee te werken. Zoals uit het artikel waar u naar verwijst (https://www.vektis.nl/blog/wantrouwen-het-verkeerde-uitgangspunt) ook al blijkt: niet elke burger wil veel moeite doen om de benodigde toestemming te geven.
De vraag is dan ook hoe we enerzijds recht kunnen doen aan de behoefte van de patiënt om zelf regie te kunnen voeren over zijn gegevens en vertrouwen te kunnen hebben in de geheimhouding van de zorgverlener en anderzijds voor iedereen goede zorg wordt verleend waarbij goede informatie over de medische situatie van de patiënt heel belangrijk is. Graag ga ik, zoals ook aangekondigd in de hiervoor genoemde voortgangsrapportage, met uw Kamer in gesprek over het voorstel van de stuurgroep GTS om na te denken over een scenario, waarbij de bedoeling van het wetsartikel t.a.v. gespecificeerde toestemming als uitgangspunt wordt genomen en waarbij een burger bepaalt hoe gespecificeerd hij zijn toestemmingsprofiel wil vastleggen.
Is het mogelijk in plaats te kiezen voor een opt-in (de patiënt geeft uitdrukkelijk toestemming voor het uitwisselen van de medische gegevens) te kiezen voor een opt-out systeem (gegevens mogen worden uitgewisseld, tenzij de patiënt heeft aangegeven dat dit niet mag)?
De AVG staat niet toe om te kiezen voor een opt-out. Het delen van gegevens buiten de behandelrelatie waarbinnen de gegevens worden verwerkt, kan alleen op basis van uitdrukkelijke toestemming (artikel 9, tweede lid, onderdeel a, AVG). Met uitdrukkelijke toestemming wordt gedoeld op toestemming die wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke (eventueel elektronische) verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig met de verwerking van zijn persoonsgegevens instemt. Een opt-out regeling voldoet daar niet aan.
Welke wet- en regelgeving staat in de weg om te realiseren dat medische gegevens snel en volledig gedeeld kunnen worden in het belang van de patiënt?
Zie het juridische kader bij de beantwoording op de vragen 4 en 5. De AVG en de regelgeving rondom het medisch beroepsgeheim zijn voor mij heldere en belangrijke uitgangspunten, die de rechten en privacy van de burger waarborgen en beschermen. Wel is een aandachtspunt hoe deze belangen kunnen worden gewaarborgd, maar tegelijk ook uitvoerbaar blijven. Dit speelt zoals hierboven geschetst in het bijzonder bij de uitwerking van de gespecificeerde toestemming.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om deze wet- en regelgeving, in het belang van goede patiëntenzorg, aan te passen? Zo ja, wanneer kunnen we deze aanpassingen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een subsidieaanvraag door Stichting De Fryske Mole |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Stichting De Fryske Mole, die in Fryslân 42 werkende molens in bezit heeft?1
Ja
Klopt het dat de stichting vóór 1 april 2018 een gecombineerde aanvraag heeft gedaan in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim)?
Ja
Deelt u de mening, dat het vanuit een oogpunt van continuïteit voor de stichting noodzakelijk was vóór 1 april 2018 een subsidieaanvraag te doen voor de periode 2019–2024?
Ja
Deelt u de mening dat continuïteit in het onderhoud ten behoeve van de instandhouding van monumenten een van de oogmerken is van de Sim?
Ja
Klopt het dat u bij besluit van 29 augustus 2018 een instandhoudingssubsidie hebt toegekend van 50% voor de periode 2019–2024?
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten hun aandeel in de instandhoudingskosten niet verhogen, omdat het subsidiepercentage van de Sim met ingang van 2019 wordt verhoogd tot 60%?
Rijk, provincie Fryslân en verschillende Friese gemeenten ondersteunen de Stichting De Fryske Mole. Het rijk geeft 50% subsidie voor de instandhouding van de 42 molens, de provincie 15% en gemeenten geven verschillende subsidies voor specifieke molens. De stichting heeft aan provincie en gemeenten om extra subsidie verzocht. Dat verzoek is afgewezen, maar voor zover mij bekend, niet omdat een hoger subsidiepercentage in de SIM zou worden verkregen.
Deelt u de mening dat de Stichting De Fryske Mole erop mocht vertrouwen dat zij ervan zou profiteren als het subsidiepercentage in de Sim zou worden verhoogd tot 60%? Zo nee, waarom niet?
De stichting heeft in 2018 een aanvraag voor subsidie ingediend. Voor alle aanvragers was duidelijk dat het subsidiepercentage 50% bedroeg. Op geen enkele wijze is in de SIM gesuggereerd dat het subsidiepercentage voor deze subsidieaanvragen zou worden verhoogd hangende of na de subsidieaanvraag.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met de zin «(h)et zal helaas niet mogelijk zijn om het percentage [het subsidiepercentage in de Sim] in het lopende jaar te verhogen»?2
Daarmee wordt bedoeld dat de aanvraag wordt behandeld conform de op dat moment geldende regeling. Latere aanpassingen van de regeling hebben geen effect op reeds verleende subsidies.
Bent u bereid het subsidiepercentage voor de Stichting De Fryske Mole alsnog te verhogen tot 60%?
Nee, dat is niet mogelijk. Dan zou in het kader van rechtsgelijkheid ook aan de andere ontvangers van lopende SIM-subsidies vanaf 2014 – die immers ook 50% subsidie ontvangen – een hoger subsidiepercentage moeten worden toegekend. Daarvoor ontbreken de financiële middelen.
Het bericht ‘Meer patiënten gaan eigen bijdrage medicijnen betalen’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer patiënten gaan eigen bijdrage medicijnen betalen»?1
Ja.
Hoe gegrond is volgens u de angst van zorgverzekeraars dat fabrikanten stoppen met het aanbieden van compensatieregelingen vanwege de maximering van de eigen bijdrage op 250 euro?
In mijn brief aan de Kamer van 15 juni 20182 over de maatregelen op het gebied van genees- en hulpmiddelen, heb ik aangegeven dat de maatregel naast voordelen ook risico’s kent. Ik heb de afweging gemaakt dat ik de voordelen vind opwegen tegen de risico’s. Het voordeel is dat patiënten niet meer dan € 250 per jaar bijbetalen voor hun geneesmiddelen, terwijl de bijbetalingen vóór 2019 voor sommige mensen hoog konden oplopen. Met deze maatregel pakt het kabinet dus gericht de stapeling aan bij mensen met hoge kosten voor geneesmiddelen, als onderdeel van een breder pakket aan maalregelen om de stapeling van zorgkosten te beperken in de Zvw, Wlz en Wmo. Daarmee wil het kabinet borgen dat de zorg voor iedereen betaalbaar blijft.
Over de mogelijkheid dat de farmaceuten stoppen met de huidige terugbetaalregelingen heb ik met de Kamer gesproken tijdens het Algemeen Overleg geneesmiddelenbeleid op 21 juni 2018. Ik erken dat dat risico bestaat. Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg, worden de gevolgen van de maatregel gemonitord. Daarvoor zal de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) kijken naar het effect op de geneesmiddelenprijzen, de hoeveelheid en hoogte van de bijbetalingen en de terugbetaalregelingen. Mocht uit de monitor blijken dat de effecten van de maximering nadelig uitpakken, dan ga ik kijken welke beheersmaatregelen nodig zijn. Het betreft vooralsnog een maatregel voor de jaren 2019 tot en met 2021.
Hoe groot is de stijging van patiënten die nu geconfronteerd worden met een eigen bijdrage waar zij eerder (soms zonder zich hiervan bewust te zijn) van een compensatieregeling profiteerden?
Dat is op dit moment niet bekend. SFK zal dit wel zo goed mogelijk in kaart brengen in de monitor. Ik heb SFK gevraagd om de eerste rapportage begin 2020 op te leveren. Daarna deel ik deze met uw Kamer.
Klopt het dat slechts 0,2% van de bevolking van deze maximeringsregeling profiteert? Kunt u dit toelichten?
Ja, zoals ik ook in de toelichting van de regeling3 heb aangegeven, is de inschatting dat ongeveer 40 duizend mensen zullen profiteren van deze maatregel. Op een totaal van zo’n 17 miljoen verzekerden is dat inderdaad 0,2%. Dit zijn juist de mensen die nu te maken hebben met hoge bijbetalingen voor geneesmiddelen. Het kabinet pakt met deze maatregel dus gericht de stapeling van eigen betalingen aan bij hen die veel bijbetalen voor geneesmiddelen. Hiermee versterkt het kabinet de risicosolidariteit.
Klopt het dat het hier vooral ADHD-patiënten betreft die medicijnen met een langdurende werking ontvangen waarvoor dezelfde vergoeding geldt als voor medicijnen met een kortdurende werking omdat zij in hetzelfde cluster zijn ingedeeld? Zou dit probleem dus niet makkelijker op te lossen zijn door de medicijnen simpelweg in een ander cluster in te delen waarvoor hogere vergoedingen gelden, aangezien we weten dat er verschillen zijn in de werking van deze medicijnen?
De hoge bijbetaling voor bepaalde ADHD-geneesmiddelen is mij bekend. Het is juist dat ADHD-patiënten daardoor een relatief groot aandeel hebben in de groep patiënten met bijbetalingen van meer dan 250 euro. Het kabinet wil de stapeling van zorgkosten beperken voor iedereen die te maken heeft met hoge bijbetalingen voor geneesmiddelen, dus niet alleen voor de patiënten met ADHD. Daarom kiest het kabinet voor de maximering van de bijbetalingen in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Daarnaast heb ik binnen de modernisering van het GVS aandacht voor knelpunten die bij patiënten spelen, zoals de hoge bijbetalingen die voor sommige specifieke patiëntengroepen gelden.
Hoe groot is volgens u de kans dat fabrikanten als gevolg van deze regeling hun prijzen van medicijnen met een hoog volume en lage prijs gaan verhogen omdat het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zo een tandeloos instrument wordt, aangezien zorgverzekeraars toch alle medicijnen boven de eigen bijdrage van 250 euro moeten vergoeden? Kan dit er niet toe leiden dat meer patiënten een eigen bijdrage moeten gaan betalen?
Zoals ik in mijn brief van 15 juni 20184 heb aangegeven, zie ik het risico dat fabrikanten hun prijzen gaan verhogen. Dit kan ook effect hebben op het aantal patiënten met een bijbetaling. Ik laat dit monitoren door de Stichting Farmaceutische Kerngetallen.
Het GVS geeft met de invoering van het maximum een prikkel voor patiënten en voorschrijvers om voor het meest doelmatige middel te kiezen en voor de farmaceut om de prijzen niet te hoog vast te stellen. Er blijft immers een bijbetaling, zij het gemaximeerd op € 250.
Het bericht ‘Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zorg-zzp’er verdringt verpleging in vaste dienst»?1
Ja.
Herkent u de trend die in het artikel wordt geschetst?
De signalen uit het bericht in het AD zijn mij bekend. Het zijn zorgelijke signalen die ik serieus neem. Ik vind het van het grootste belang om goed zicht te krijgen op alle aspecten die een rol spelen bij de inzet van «flexwerkers» in de zorg, waaronder zzp’ers maar bijvoorbeeld ook gedetacheerden. Gegeven mijn wens om snel zicht te hebben op een reëel handelingsperspectief zal VWS op korte termijn een (actiegericht) onderzoek laten uitzetten, waarbij alle relevante aspecten in kaart worden gebracht en gelijk aan oplossingen in de praktijk wordt gewerkt. Bij de oplossingsrichtingen zal «goed werkgeverschap», waar ik en mijn collega’s de Minister voor Medische Zaken en Sport en de Staatssecretaris van VWS met het Actieprogramma Werken in de Zorg ook nadrukkelijk aandacht voor vragen, naar mijn inschatting een belangrijke rol gaan krijgen.
Zijn er (bijvoorbeeld via het programma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) 2.0) landelijke cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap maakt? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, bent u van mening dat zulke cijfers belangrijke inzichten verschaffen en bent u bereid te bezien op welke wijze ze verzameld kunnen worden?
Uit cijfers van het CBS2 volgt dat tussen 2007 en 2015 het aantal zzp’ers in de sector overheid en zorg is toegenomen van 144.000 naar 246.000. In de jaren 2012, 2013 en 2014 bedroeg het aantal zzp’ers respectievelijk 224.000, 245.000 en 267.000. Ten opzichte van 2014 heeft in 2015 derhalve een daling plaatsgehad. Over recentere jaren heb ik geen officiële cijfers van het aantal werknemers dat de overstap naar zelfstandig ondernemerschap maakt. Uit het actiegerichte onderzoek zal een landelijk overzicht van het aantal flexwerkers en de ontwikkeling in de laatste jaren moeten volgen.
Heeft u inzicht in de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u van mening dat dat inzicht van belang is en bent u bereid te bezien op welke wijze dat verkregen kan worden?
In de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS zijn de twee meest genoemde omstandigheden om als zelfstandige te gaan werken het zoeken van een nieuwe uitdaging en het zelf willen bepalen hoeveel en wanneer te kunnen werken. Werknemers in de zorg kiezen naar verluid vanwege aspecten als meer professionele ruimte en flexibiliteit voor het zelfstandig ondernemerschap. Dit volgt uit een grootschalige enquête met meer dan 1000 respondenten die recent is uitgevoerd door SoloPartners, brancheorganisatie voor zzp’ers in de zorg. Ik kan dit onderzoek en deze cijfers niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, is dit een belangrijk signaal. In het actiegerichte onderzoek dat ik zal uitzetten zal ik tevens aandacht vragen voor de redenen waarom werknemers in de zorg kiezen voor het zelfstandig ondernemerschap, en het daar aan te koppelen handelingsperspectief.
Heeft u inzicht in de voorwaarden waartegen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg hun werkzaamheden verrichten? Zo ja, wat is bijvoorbeeld het gemiddelde tarief voor de verschillende disciplines in de zorg? Stijgt het gemiddelde tarief het laatste jaar fors?
Uit genoemde enquête van SoloPartners volgt een gemiddeld tarief van € 39 per uur. In dit tarief is een opslag verwerkt van 40% voor verzekeringen, abonnementen, pensioen, een faciliteit voor arbeidsongeschiktheid, kosten om te reizen, investeringen en bij- en nascholing. ZZP’ers in de zorg hebben een gemiddelde omzet van € 49.000, te vergelijken met een dienstverband van € 29.400 op jaarbasis.
Uit cijfers van het CBS volgt dat zzp’ers in de gezondheidszorg en welzijn een gemiddeld persoonlijk inkomen hadden van € 52.400.3
Kunt u toelichten welk percentage van zzp’ers in de zorg verzekerd is tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid? Welk percentage bouwt pensioen op?
In 2016 was 17,8% van de zelfstandigen zonder personeel in de sector «overheid en zorg» verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Het aandeel zzp’ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering is in de periode 2011–2016 gedaald.4
Uit de Zelfstandigen Enquête Arbeid 2017 (ZEA) van TNO en CBS volgt dat bijna drie kwart van de zelfstandigen zonder personeel zegt een voorziening te hebben getroffen voor het pensioen.5
Hoe kijkt u aan tegen het fors groeiend aantal zzp’ers in de zorg? Ziet u het als een positieve of een negatieve ontwikkeling en waarom? Maakt het u uit of medewerkers in de zorg zzp’er zijn of werknemer?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Zijn er wat u betreft conclusies te trekken over de oorzaken van het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 7.
Zegt het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de zorg naar uw mening iets over het werkgeverschap in de zorg? Zo ja, wat?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt in het actieplan «Werken in de zorg» aandacht besteed aan het groeiende zelfstandig ondernemerschap in de sector?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft het feit dat zzp’ers in de zorg naar verluidt hogere tarieven ontvangen dan de brutoloonkosten voor werknemers in vergelijkbare functies effect op de voor cao-loonsverhogingen beschikbare loonruimte? Zo ja, wat is dat effect? Zou het kunnen dat die loonruimte afneemt en de loonsverhogingen in de zorg de komende jaren (verder) achterblijven? Als dat het geval is, hoe kijkt u daar dan tegenaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat deze ontwikkelingen een positief of negatief effect hebben op het verkrijgen en behouden van voldoende werknemers in de zorg?
Zie antwoord vraag 7.
De brand bij een Duitse kerncentrale vlakbij de Nederlandse grens |
|
Maurits von Martels (CDA), Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brand die op donderdag 6 december 2018 woedde op het terrein van de kerncentrale in Lingen (Duitsland), ongeveer 20 kilometer van de grens met Nederland (Denekamp)?1
Op donderdagavond 6 december is er een brand geweest in de splijtstoffabriek van Advanced Nuclear Fuels (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. De kerncentrale werd niet bedreigd door die brand.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat er in Nederland wel berichten verschenen bij RTV Oost, tevens calamiteitenzender in Oost Nederland, («Brand bij kerncentrale Lingen: Gevaar kan niet worden uitgesloten»), maar er verder geen informatie werd gegeven?2
De Veiligheidsregio Twente en het Nationaal Crisiscentrum (NCC, en via het NCC ook de ANVS) zijn, nadat de brand was geblust, door de Duitse autoriteiten op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest. De ANVS heeft op donderdag 6 december gecommuniceerd door middel van een bericht op de website en via Twitter. Op 7 december heeft de Veiligheidsregio Twente langs dezelfde kanalen gecommuniceerd.
Kunt u aangeven wat er precies in Lingen gebeurd is en of, en wanneer, de Nederlandse overheid de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende op de hoogte was zijn gesteld van het voorval en de precieze omstandigheden? Welke classificatie heeft het ongeval gekregen?3
Op 6 december jl. is er rond half acht ‘s avonds brand ontstaan in het Duitse Lingen bij het bedrijf Advanced Nuclear Fuels (ANF). In tegenstelling tot wat een aantal media berichtten, was er geen sprake van brand bij de kerncentrale Emsland. De ANF-fabriek ligt op een ander terrein op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland. Rond 21:15 uur is het sein brand meester gegeven. ANF vervaardigt splijtstofelementen die dienen als brandstof in kerncentrales. De brand vond plaats in een laboratorium en niet in de ruimte waar de splijtstofelementen vervaardigd worden. De meetsystemen van de installatie (Advanced Nuclear Fuels (ANF)) en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Hoe is het in algemene zin gesteld met de veiligheid bij de nucleaire centrale in Lingen nu zich daar in korte tijd drie incidenten hebben voorgedaan? Voldoet de centrale aan alle relevante normen?
De brand van 6 december 2018 vond niet plaats bij de kerncentrale Emsland, maar bij de verderop gelegen splijtstoffabriek van ANF. Het toezicht op de kerncentrale Emsland en op de ANF fabriek ligt bij de Duitse autoriteiten. In dit geval gaat het om het Ministerie van milieubeheer van de deelstaat Nedersaksen. De ANVS heeft regelmatig contact met de toezichthouders in Duitsland, waaronder die in Nedersaksen. Informatie over de aard en het aantal ongewone gebeurtenissen die plaatsvinden zowel bij de kerncentrale Emsland als bij ANF is te vinden op een website van de Duitse autoriteiten en geeft in de optiek van de ANVS geen aanleiding voor ongerustheid4.
Wilt u er bij de veiligheidsregio’s op aandringen dat dit incident samen met de partners in Duitsland geëvalueerd wordt op ten minste de volgende deelvragen:
De Veiligheidsregio Twente heeft aangegeven dit incident te gaan evalueren en daarbij de ANVS, het DCC IenW en het NCC (JenV) te zullen betrekken. De gestelde vragen zullen hierin worden meegenomen.
De uitkomsten van deze evaluatie zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Kunt u aangeven wanneer de volgende oefening van Duitsland plaats gaat vinden waar Nederland bij betrokken wordt?
De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland.
Kunt u de bevindingen van de evaluatie met de Kamer delen, zodat die besproken kunnen worden in een volgend overleg over nucleaire veiligheid, waar weer gesproken zal worden over grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland en België, en het goed is om dan te kunnen kijken hoe die in praktijk heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘ING-top niet getoetst op witwaszaak’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ING top niet getoetst op witwaszaak»?1
Ja.
Is het waar dat ING schuld bekende aan het structureel overtreden van de regels tegen het faciliteren van corruptie, witwassen en terrorismefinanciering in Nederland en dat ING strafvervolging heeft afgekocht voor het recordbedrag van 775 miljoen euro?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ING NL N.V. (ING) een transactie van € 775 mln. aangeboden vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr). ING heeft de gemaakte fouten publiekelijk erkend en betreurd. In dit verband verwijs ik naar het persbericht en feitenrelaas, zoals gepubliceerd op de website van het OM.2 Bij brief van 11 september jl. is uw Kamer over de transactieovereenkomst geïnformeerd.3 Door het betalen van een aangeboden transactie wordt verdere strafvervolging en bestraffing voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte waarom de toezichthouder niet zelf besluit tot hertoetsing?
Geschiktheid en betrouwbaarheid zijn doorlopende verplichtingen. Het is uitsluitend aan de onafhankelijke toezichthouder om tot hertoetsing over te gaan, wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een hertoetsingsonderzoek kan betrekking hebben op zowel de vereiste geschiktheid als betrouwbaarheid. In het geval van bestuurders en commissarissen bij ING ligt de bevoegdheid tot hertoetsing bij de Europese Centrale Bank (ECB). DNB kan de ECB hierover adviseren, maar de ECB kan een hertoetsing ook uit eigen beweging starten, zonder voorafgaand advies van de nationale toezichthouder.
Is het waar dat de regels van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) voorschrijven dat er in ieder geval een beoordeling van bestuurders en commissarissen plaatsvindt (ook wel vooronderzoek genoemd) bij een redelijke aanleiding?2
Twijfels over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid kunnen zowel ontstaan door handelen of nalaten van de persoon in kwestie, als door relevante ontwikkelingen ten aanzien van de instelling. De toezichthouders spreken in deze gevallen van een «redelijke aanleiding» tot een hertoetsing. Het «vooronderzoek» kan worden gelijkgesteld aan de beoordeling of er sprake is van een redelijke aanleiding. Dit onderzoek gaat vooraf aan het eigenlijke hertoetsingsonderzoek.
Het vooronderzoek vindt geïndividualiseerd plaats. Wanneer de feiten en omstandigheden betrekking hebben op de instelling, rechtvaardigt dit niet per definitie een hertoetsing van alle bestuurders en commissarissen. Tijdens het vooronderzoek wordt bekeken in hoeverre de feiten en omstandigheden ook daadwerkelijk iets (kunnen) zeggen over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid van ieder individu. Daarmee wordt voor ieder individu de eventuele redelijke aanleiding vastgesteld.
Is het waar dat (herhaaldelijke) overtreding van wet- en regelgeving door de AFM genoemd wordt als een redelijke aanleiding?
De AFM noemt op haar website bij mogelijke voorbeelden van een redelijke aanleiding bij geschiktheid inderdaad (herhaaldelijke) overtreding van wet- en regelgeving. De AFM vermeldt hierbij ook dat de vraag of sprake is van een redelijke aanleiding, afhangt van de omstandigheden van het geval en dat er in ieder individueel geval een beoordeling plaatsvindt.
Heeft die beoordeling door de toezichthouder plaatsgevonden voor de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Commissarissen van ING bank?
In verband met de toezichtsvertrouwelijkheid kan en mag de bevoegde toezichthouder geen uitspraken doen, ook niet naar mij als Minister, over de vraag of hertoetsing in individuele gevallen is overwogen, plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, en wat mogelijk de uitkomst hiervan zou zijn. Het gaat hier om de beoordeling van personen door een bestuursorgaan, en de wet schrijft strikte geheimhouding voor. De inzet van het instrument van (her)toetsing verloopt daarom uiterst zorgvuldig, bij zowel de AFM en DNB als de ECB.
Is het waar dat de Raad van Commissarissen van ING bank – die in dit geval zeker voor hertoetsing in aanmerking zou komen – zelf een onderzoek liet instellen door Stibbe en dat dat als basis diende om helemaal niets te doen aan hertoetsing bij deze grote witwaszaak?
Of hertoetsing in dit geval is overwogen en dus ook welke rol het onderzoek van Stibbe in de besluitvorming heeft gespeeld, is toezichtsvertrouwelijke informatie. Wel heeft de heer Elderson (DNB) tijdens de rondetafelbijeenkomst die uw Kamer op 12 december jl. organiseerde over de stand van zaken in de financiële sector, aangegeven dat de kans nul is dat DNB zich alleen zou baseren op een rapport dat in opdracht van een instelling is opgesteld. In algemene zin geldt daarnaast dat bij de vraag of gewijzigde feiten of omstandigheden in een concreet geval aanleiding geven tot een nieuwe beoordeling, de toezichthouder zich baseert op eigen onderzoek en alle relevante informatie, waaronder informatie van andere toezichthouders en opsporingsinstanties.
Is het vanaf nu mogelijk om als bank te faciliteren dat miljarden worden witgewassen en als bestuurder niet eens onafhankelijk getoetst te worden?
Banken dienen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een integere bedrijfsvoering te waarborgen en op grond van de Wwft op effectieve wijze hun poortwachtersfunctie te vervullen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn is in de Wwft de verplichting opgenomen om een dagelijks beleidsbepaler aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van de Wwft (artikel 2d, eerste lid). Integriteitstoezicht is een speerpunt van DNB. Zij houdt intensief integriteitstoezicht via thematische en instellingsspecifieke onderzoeken. Tegen overtredingen wordt opgetreden: naast informele interventies heeft DNB sinds 2014 in de bancaire sector achttien integriteitsgerelateerde formele maatregelen opgelegd, waaronder tien boetes. Verder kan het OM (onder meer door inschakeling van de FIOD) via haar brede opsporingstaak naar strafbare feiten ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen stuiten op informatie die duidt op mogelijke betrokkenheid van financiële instellingen en op basis daarvan besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten, zoals in het geval van ING ook is gebeurd. Ten aanzien van hertoetsing staat onverkort overeind dat de bevoegde toezichthouder tot hertoetsing overgaat, als sprake is van een redelijke aanleiding om een al getoetste persoon opnieuw te beoordelen.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is dat de onafhankelijke toezichthouders in dit geval zelf de boordeling uitvoeren?
Ja. Dat is ook hoe het wettelijk geregeld is, in Europees en nationaal verband.
Deelt u de mening dat, als er een extern onderzoek gedaan moet worden, onder geen beding de partij die herbeoordeeld zou moeten worden (de commissarissen in dit geval) de opdrachtgever zou moeten zijn?
Ik vind het niet bezwaarlijk dat een financiële instelling in een geval als het onderhavige ook zelf extern onderzoek laat uitvoeren naar bijvoorbeeld de positie en rol van topbestuurders. De governance van een financiële instelling is primair een verantwoordelijkheid van de instelling zelf. De onafhankelijke toezichthouder maakt een zelfstandige afweging, op basis van eigen oordeelsvorming, om in een concreet geval al of niet tot hertoetsing over te gaan.
Bent u bereid de gang van zaken met de toezichthouders aan de orde te stellen en aan te dringen op een onafhankelijke beoordeling en daarna een hertoetsing, uitgevoerd door de toezichthouder zelf?
De vraag impliceert dat de bevoegde toezichthouder (in dit geval: de ECB) heeft besloten om niet te hertoetsen. Dat weet ik niet. De wetgever, zowel nationaal als in Europees verband, heeft ervoor gekozen om toezichtsbevoegdheden neer te leggen bij onafhankelijke toezichthouders op de financiële markten. Ik heb geen bevoegdheden om de inzet van het hertoetsingsinstrument af te dwingen en ben dus niet in de positie om aanwijzingen aan de ECB te geven.
Wilt u nagaan of de volgende paragraaf in het genoemde artikel op waarheid berust: «Volgens bronnen toonde DNB-toezichtdirecteur Frank Elderson zich tevreden over het Stibbe-onderzoek en de belofte van topman Ralph Hamers om naleving van wet- en regelgeving voortaan onderdeel van de strategie van zijn bank te laten zijn. «We moeten verder met elkaar», zou hij de ING-top bovendien hebben laten weten»? Wat is uw oordeel daarover?
Het artikel tracht de gang van zaken rond de totstandkoming van de transactie met het OM en de vervolgactiviteiten van DNB te reconstrueren. DNB heeft geen commentaar gegeven op het artikel. Dit behoort tot het toezichtsvertrouwelijke domein waarover de toezichthouder ook richting mij zich niet mag uitlaten.
Bent u bereid om deze vragen en de antwoorden daarop ook in afschrift aan de Europese Centrale Bank en de Europese Bankenautoriteit te sturen?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden, dus voor het debat in de Kamer over het faciliteren van witwassen door Nederlandse banken?
Ja.
Het bericht 'Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brand bij kerncentrale Lingen: brand geblust, geen gewonden»?1
Ja.
Wat was de oorzaak van deze brand? Hoe had deze brand voorkomen kunnen worden?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand bij de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Als er zich een nucleair- of stralingsongeval voordoet dat gevolgen kan hebben voor een ander land, zijn er internationale verplichtingen2 die zorgen voor het tijdig informeren van de autoriteiten in de buurlanden.
Verder zijn er tussen de autoriteiten van Nederland en Duitsland werkafspraken gemaakt om ook bij ongewone gebeurtenissen, die plaatsvinden bij nucleaire installaties in het grensgebied en geen risico vormen voor de bevolking, informatie uit te wisselen.
Omdat de brand operationeel is afgehandeld conform de procedures en er (mede door de heersende Westenwind) op geen enkel moment een risico voor de Nederlandse bevolking is geweest, was er voor de Duitse autoriteiten geen verplichting tot het terstond informeren van de Nederlandse autoriteiten. De veiligheidsregio en het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en via het NCC ook de ANVS zijn, nadat de brand was geblust, op de hoogte gesteld van de brand. De meetsystemen van de installatie en de brandweer in Duitsland hebben vastgesteld dat er geen radioactieve stoffen buiten de installatie zijn vrijgekomen. Hierdoor was er geen sprake van een risico voor de bevolking. Op grond hiervan zijn er vanuit de Veiligheidsregio Twente enkele contacten met de media geweest.
Naast uitwisseling van informatie in het geval van risicosituaties, vind ik het belangrijk dat er goede, eenduidige en consistente communicatie over de grens plaatsvindt, ook bij situaties waarbij er geen sprake is van een risico. Hiermee kan voorkomen worden dat er onnodige onrust ontstaat. De gang van zaken bij dit incident zal door de Veiligheidsregio Twente worden geëvalueerd om te kijken of de bestaande afspraken moeten worden aangescherpt.
Net als in Nederland zijn Duitse nucleaire installaties verplicht om bij ongewone gebeurtenissen een onderzoek te doen naar de oorzaak, mogelijke gevolgen en eventueel noodzakelijke aanpassingen om deze in de toekomst te voorkomen. Het Duitse onderzoek is nog gaande. Ik kan derhalve niet vooruitlopen op de resultaten van dat onderzoek.
De Duitse toezichthouder heeft bij de ANVS aangegeven dat deze ongewone gebeurtenis voorlopig is ingeschaald op niveau INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties. Ondanks de onrust is er geen sprake geweest van een risico voor de bevolking.
Zijn de Nederlandse autoriteiten, zoals de relevante veiligheidsregio, direct nadat duidelijk werd dat er een brand was in de kerncentrale, die zich vlak over de grens bevindt, geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hierop door de veiligheidsregio ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal dit geval worden gebruikt als een goede testcase en besproken worden in de gezamenlijke commissie van Nederland en Duitsland die betrekking heeft op de communicatie bij nucleaire incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit wordt besproken in de NDKK (NDKK is de Niederländische-Deutsche Kommission), waar o.a. afspraken worden gemaakt ten aanzien van melden en informeren bij grensoverschrijdende incidenten.
Wat is de stand van zaken rondom het actualiseren van het rampenplan in de deelstaat Nedersaksen?
Op dit moment is het rampbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog
niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen van het toenmalige Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 worden opgenomen in de planvorming van de deelstaat Nedersaksen.