Het bericht ‘Amsterdam wil 'eerlijke' computers in de stad’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam wil «eerlijke» computers in de stad»?1
Ja.
Bent u door de gemeente Amsterdam op de hoogte gesteld van de plannen om overheids- en niet-overheidsalgoritmen te controleren op ongewenste beslissingen?
Nee.
Hoe beoordeelt u de intentie van de gemeente om niet alleen de door haar gebruikte algoritmen te gaan controleren maar ook die van niet-gemeentelijke instellingen? Hoe beoordeelt u dit als deze niet-gemeentelijke instellingen ook nationaal actief zijn?
De gemeente Amsterdam wil in eerste instantie kaders ontwikkelen om de algoritmen die de gemeente zelf heeft gemaakt of ingekocht, te toetsen. Het staat de gemeente vrij om dat te doen. Ik denk dat we van ervaringen met dergelijke kaders, in dit geval gaat het om audits, kunnen leren.
Als het gaat om controle van algoritmen van niet-gemeentelijke instellingen wijs ik op de autonome bevoegdheid van de gemeente om verordeningen uit te vaardigen en beleid te maken op basis van de Gemeentewet (o.a. art. 108, 121, 122 en 149) en de Grondwet (art. 124, 125 en 127). Gemeenten hebben bevoegdheden voor kaderstelling en handhaving en daar zullen ook nationaal opererende bedrijven aan moeten voldoen.
Op beleidsterreinen zoals vakantieverhuur en vervoersmarkt zijn landelijk opererende bedrijven werkzaam die beschikken over een vergunning of concessie die is verleend door het gemeentebestuur van Amsterdam. Binnen de territoriale grenzen heeft de gemeente hier een eigen rol op het gebied van kaderstelling en handhaving. Het is ook aan de gemeente Amsterdam om te onderzoeken hoe betrekkelijk nieuwe ontwikkelingen zoals algoritmen en de wettelijke grondslagen die daarvoor gelden, zich verhouden tot de huidige kaderstelling en handhaving op beleidsterreinen als vervoer en verhuur waar niet-gemeentelijke instellingen actief zijn met algoritmen die ook tot ongewenste effecten leiden voor de stad. Dit zou kunnen leiden tot aanscherping van kaders en handhaving.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat elke gemeente zelf gaat bepalen welke bedrijven zij gaat weren op basis van algoritmen die deze bedrijven gebruiken? Kunnen gemeenten dit ook aan nationaal opererende bedrijven gaan vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten zelf actieplannen voor een digitale overheid aan het ontwikkelen zijn, zoals de Agenda Digitale Stad in Amsterdam?2 Kunt u beschrijven of en hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken betrokken is bij het trekken van grenzen tussen gemeentelijke, provinciale en nationale competenties?
Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat gemeenten actieplannen ontwikkelen voor een digitale stad en samenleving. Gemeenten innoveren en benutten digitalisering om maatschappelijke opgaven op te pakken. We doen veel samen. Graag wijs ik op NL DIGIbeter, Agenda Digitale Overheid, een agenda van alle overheden gezamenlijk, die verbinding legt met belangrijke publieke en private partners. Eén van de agendapunten is datagedreven werken. Dit heeft geleid tot «NL Digitaal: Data Agenda Overheid», een gezamenlijke agenda van gemeenten, provincies en waterschappen, die ik op 28 februari 2019 naar de Tweede Kamer stuurde. Concreet werken we hier aan vijf maatschappelijke opgaven: energietransitie, mest, armoede en schuld, ondermijning en ruimtelijke knelpunten. Het Leer- en Expertisepunt Datagedreven Werken ondersteunt overheden bij het benutten van de mogelijkheden van data op deze vijf opgaven. De ervaringen in deze trajecten dragen bij aan een gemeenschappelijk landelijk kader voor verantwoord gebruik van data en ook van algoritmen. Onder de noemer Smart Society hebben de VNG3, een aantal gemeenten (waaronder ook Amsterdam) en BZK de handen ineengeslagen om met bedrijven en kennisinstellingen samen te innoveren. Op deze manier kunnen we kennis delen, zorgen we dat kansrijke oplossingen verder gebracht en breed gebruikt worden, en komen we tot standaarden. Smart City richt zich op digitalisering in den brede, het onderwerp data/algoritmen maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Zo worden dataspelregels en afspraken gemaakt over hoe om te gaan met algoritmen.
Verwacht u dat meer gemeenten individueel algoritmen gaan controleren, ook op nationale regelingen?
Dat is mij niet bekend. Wel dat ik zie dat steeds meer gemeenten democratische grip proberen te krijgen op technologische ontwikkelingen die een grote impact hebben op het leven van hun inwoners en intensief met elkaar samenwerken, in bijvoorbeeld het eerder genoemde programma Smart Society van de VNG.
Is er een wettelijke grondslag voor gemeenten om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Is er in het algemeen een wettelijke grondslag om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Zo ja, wat is deze wettelijke grondslag? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
Er zijn wettelijke grondslagen die controle op specifieke aspecten van een algoritme mogelijk maken. Zo kan de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) bij het handhaven van de Mededingingswet in een specifieke zaak controleren of een algoritme zo is ingericht dat het de mededinging op een ongeoorloofde wijze beperkt en kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) controleren of de werking van een algoritme waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en aan Nederlandse wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming voldoet.
Hoe ondersteunt het Rijk de gemeenten in de omgang met algoritmen en hun digitale ambities? Wordt er bijvoorbeeld met betrekking tot nationale regelingen kennis en kunde bij het Rijk gedeeld met gemeenten?
Op nationaal niveau helpen we de gemeenten met kaders en coördinatie, zoals richtlijnen of ethische kaders ten aanzien van het gebruik van algoritmen. Denk daarbij aan richtlijnen die het publiek informeren hoe data/algoritmen worden gebruikt en wat de grondslag daarvoor is. Of richtlijnen over hoe gegevens zodanig worden vastgelegd dat er ook makkelijk controle kan plaatsvinden. Van belang is om richtlijnen en kaders in de gemeentelijke praktijk te toetsen. Dit toetsen zou bijvoorbeeld goed kunnen in een transparantielab-omgeving; de mogelijkheden daarvan ben ik nu aan het verkennen.
Het bericht 'It Wasn't Just Khashoggi: A Saudi Prince's Brutal Drive to Crush Dissent' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «It Wasn't Just Khashoggi: A Saudi Prince's Brutal Drive to Crush Dissent»?1
Ja.
Wat is uw reactie over de (mogelijke) betrokkenheid van Mohammed bin Salman bij het inzetten van een interventieteam dat dissidenten zou surveilleren, arresteren, ontvoeren, gevangen houden en zelfs martelen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de berichtgeving over het bestaan van het genoemde interventieteam niet bevestigen. Over het algemeen kan wel gesteld worden dat de positie van critici en andersdenkenden in Saoedi-Arabië moeilijk is. Hierover is ook geschreven in de Kamerbrieven van 18 oktober (Kamerstuk 32 735, nr. 211) en 30 oktober (Kamerstuk 32 735, nr. 212).
Hoe betrouwbaar acht u de berichtgeving van de Amerikaanse bronnen hierover? Heeft u hierover contact gehad met de Verenigde Staten?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië nauwlettend. Hierover wordt ook regelmatig met EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen gesproken. Het is bekend dat de positie van critici en andersdenkenden in Saoedi-Arabië lastig is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de berichtgeving over het bestaan van het genoemde interventieteam niet bevestigen. Ik zal daarom niet vooruit lopen op een mogelijke reactie hierop.
Op welke wijze laat u zich nader informeren over deze zorgwekkende berichtgeving? Bent u hierover in overleg met uw Europese collega’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is naar uw mening een passende reactie mocht het bestaan van dit interventieteam bewezen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de uitspraak van de Amerikaanse deskundige op het gebied van internationale veiligheid Bruce Riedel over de schaal waarop Saoedi Arabië zou optreden tegen «dissidenten»? Hoe denkt u over de wijze waarop Saoedi Arabië omgaat met dissidenten of kritische Saoedi’s, inclusief bloggers?
Zoals bekend is Nederland bezorgd over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden door veel gelijkgezinde landen gedeeld. Arrestaties van mensenrechtenverdedigers en andere andersdenkenden staan op gespannen voet met de door het land zelf geïnitieerde hervormingen. Tegenover de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang benadrukken van vrijheid van meningsuiting, een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, evenals het belang van eerlijke en transparante rechtsgang met proportionele strafbepalingen. Dit is onder andere gedaan door Minister-President Rutte tijdens gesprekken met Koning Salman op 24 februari 2019, door Minister Kaag tijdens haar bezoek aan Riyad (18–19 februari 2018) en door mijzelf in gesprekken met mijn Saoedische ambtsgenoot tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York (25 september 2018) en de ministeriële G20-bijeenkomst in Argentinië (22 mei 2018).
Bent u gerust over de wijze waarop mensen in voorarrest in Saoedi Arabië worden vastgehouden? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Nederland heeft zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië, waaronder ook het willekeurig arresteren of vasthouden van mensen in voorarrest. Mede daarom heeft Nederland samen met 34 andere landen op 7 maart jl. een stevige Gezamenlijke Verklaring afgegeven in de mensenrechtenraad. Hierin worden arrestaties van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder vrouwenrechtenactivisten, aangekaart. Het is een positieve stap dat drie van de vrouwenrechtenactivisten voorlopig op vrije voeten zijn gesteld, maar het is niet voldoende. Zie ook het antwoord op vraag 6. In de Verklaring van 7 maart wordt Saoedi-Arabië ook opgeroepen om mee te werken met het onderzoek van de VN-rapporteur voor buitengerechtelijke, parate of willekeurige executies naar de moord op de journalist Khashoggi.
Heeft u eigenstandige informatie die kan bevestigen dat verdachten in Saoedi Arabië ook vastgehouden kunnen worden op geheime locaties? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, hierover bezit Nederland geen eigenstandige informatie.
Het succes van mediation in het strafrecht en de toereikendheid van het budget |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag, waarin een voorbeeld wordt gegeven van de belangrijke rol die mediation in het strafrecht kan hebben, zeker ook voor het slachtoffer, en dat de toepassing van mediation in het strafrecht in heel veel zaken een succes is?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de uitzending van EenVandaag. Het slachtoffer vertelt in het interview over haar positieve ervaringen met de deelname aan mediation. Haar woorden, en de verdere toelichting in de uitzending maken nog eens duidelijk dat mediation tijdens een lopende strafzaak in gevallen die zich daartoe lenen een zinvolle manier kan zijn om bij te dragen aan herstel. Belangrijke randvoorwaarden zijn dat de dader in staat én bereid moet zijn om verantwoordelijkheid te nemen voor het gepleegde delict en hij moet een bijdrage kunnen leveren aan (im)materieel herstel. Voorts is vrijwillige deelname van slachtoffer en dader noodzakelijk. In 2018 is in 1.472 zaken een mediation aanbod gedaan. In 774 gevallen is er een mediationovereenkomst tot stand gekomen.
Bent u nog steeds enthousiast over mediation in het strafrecht? Zijn er naar uw mening voldoende mogelijkheden dit toe te passen wanneer dit, naar de mening van de professionals en de betrokkenen, wenselijk is?
In het regeerakkoord heeft het kabinet afgesproken dat wordt bezien of herstelrecht, waaronder ook mediation in het strafrecht, een prominentere rol kan krijgen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 11 maart 2019 uw Kamer laten weten dat ik werk aan een beleidskader voor herstelrechtvoorzieningen in het strafrecht.2 Ik verwacht dat dit beleidskader de praktijk verder zal ondersteunen.
In 2018 was voor mediation in het strafrecht feitelijk ruim een miljoen euro beschikbaar. Dit budget is het afgelopen jaar toereikend gebleken. Voor 2019 en volgende jaren is 1,3 miljoen euro beschikbaar waarvan 300.000 euro exclusief voor jeugdzaken.
Met dit bedrag kan mediation in het strafrecht, ook in jeugdzaken, verder doorgroeien en ontwikkelen.
Naar verwachting is dit bedrag voldoende om groei én ontwikkeling te bekostigen.
Wat is uw reactie op de uitgesproken zorg dat bij de huidige instroom het vrijgemaakte budget voor dit jaar niet voldoende is en in het najaar van 2019 mogelijk al uitgeput zal zijn? Acht u het denkbaar dat er dan bijvoorbeeld in oktober 2019 gestopt moet worden met mediation in strafzaken omdat het budget dan op is? Zo nee, wat gaat u doen teneinde dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat tbs’ers tegen de afspraken in vrij rondlopen in de gemeente Albrandswaard?
Nee, er is geen sprake van schending van gemaakte afspraken met de gemeente Albrandswaard. Het is tbs-gestelden van Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden toegestaan om in het kader van hun onbegeleid verlof naar het metrostation nabij FPC De Kijvelanden te lopen. Dit onbegeleid verlof vindt uitsluitend plaats na afweging van de risico’s en volgt op de fase van begeleid verlof. Tussen FPC De Kijvelanden en het metrostation moeten de tbs-gestelden de kortste route nemen. Verder wordt de tbs-gestelden geen verlof toegestaan – in de vorm van sociaal verlof, werk en recreatie – in de omgeving van de kliniek. De afspraken met de gemeente Albrandswaard zijn bijzonder; in de meeste gemeenten is de bewegingsvrijheid ruimer.
Deelt u de mening dat het loslaten van tbs’ers in de maatschappij een onacceptabel risico is voor de veiligheid van Nederland, waar u verantwoordelijk voor bent? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel heeft het beschermen van de samenleving tot doel. In het kader van de tbs-maatregel wordt de stoornis, die een rol heeft gespeeld bij het begane delict, behandeld door middel van een intensief traject. Onlosmakelijk onderdeel van de tbs-maatregel is het op verantwoorde wijze geleidelijk terugbrengen van de tbs-gestelde in de maatschappij. Verlofverlening vindt zorgvuldig en stapsgewijs plaats en wordt alleen toegestaan indien dat veilig wordt geacht. Daarbij worden incidenten altijd geëvalueerd, en waar nodig worden interne protocollen of de behandeling hierop aangepast.
Wanneer gaat u nou eens inzien dat de veiligheid van de samenleving prevaleert boven de belangen van de meest gestoorde en gevaarlijke criminelen van Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tbs de maatschappij helemaal niet veiliger maakt zoals u altijd beweert, aangezien één op de vijf tbs’ers na zijn vrijlating weer een misdrijf pleegt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving vormen. Een tbs-gestelde kan zo lang als nodig worden behandeld ter voorkoming van recidive, om zo de samenleving te beschermen. Wanneer bij een tbs-gestelde het recidiverisico na lange behandeling onvoldoende is afgenomen is een plaatsing in de Landelijk Forensische Psychiatrische Zorg (voorheen: longstay) een mogelijkheid.
Het percentage recidivisten na tbs met verpleging van overheidswege is met 18,8 procent het laagst van alle groepen die forensische zorg hebben ontvangen.2 Ter vergelijking: recidive onder ex-gedetineerden is 45,3 procent.3 Daar komt bij dat het in de meeste gevallen niet gaat om tbs-waardige delicten. Van de tbs-gestelden pleegt 8,4 procent binnen twee jaar na uitstroom een tbs-waardig delict.
Bent u bereid een einde te maken aan de verlofregeling voor tbs’ers?
Nee, verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer liggen aan elke verlofbeslissing adviezen ten grondslag van de behandelende kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT).4 De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Een negatief AVT-advies is bindend.
De gemeente Albrandswaard en de kliniek hebben afspraken gemaakt over de invulling van de verlofruimte in die gemeente. Zij zijn het beste op de hoogte van de lokale situatie en goed in staat om daar sluitende afspraken over te maken. Ik vind het niet nodig om in afspraken tussen de gemeente en de kliniek te treden. Inmiddels heeft er constructief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, enkele bewoners van de gemeente en de kliniek. De in het verleden gemaakte afspraken zijn bevestigd en toegelicht. Een vervolgoverleg vindt plaats voor de zomer.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs-kliniek per direct stopt met het vrij rond laten lopen van tbs’ers in de gemeente Albrandswaarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een overzicht van alle incidenten met tbs’ers van De Kijvelanden in de afgelopen vier jaar naar de Kamer te sturen?
Uit cijfers van De Kijvelanden ten aanzien van de periode 2015 tot en met 2018 blijkt dat twaalf maal sprake was van een onttrekking tijdens onbegeleid of transmuraal verlof.5 In deze periode heeft één tbs-gestelde een strafbaar feit gepleegd gedurende zijn onttrekking. Dit feit vond plaats buiten de gemeente Albrandswaard. Tijdens de overige onttrekkingen hebben zich voor zover bekend geen strafbare feiten voorgedaan.
Intimidatie door een incassobureau |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het SBS-programma Foute boel over de intimiderende werkwijze van incassobureau Hendriks Incasso?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Het is niet aan mij als Minister om te oordelen over individuele zaken. In algemene zin kan ik wel zeggen dat als een incassobureau debiteuren intimideert om hen zodoende tot betaling van een vordering te bewegen ik dat uiteraard ontoelaatbaar acht. Misstanden in de incassomarkt – waaronder het kabinet verstaat het confronteren van debiteuren met onterechte of verjaarde vorderingen, onterechte of niet inzichtelijke kosten en dus ook het op ontoelaatbare wijze onder druk zetten van debiteuren om vorderingen te voldoen – worden door dit kabinet aangepakt. In de brief aan uw Kamer van 8 februari jongstleden (hierna: de incassobrief) zijn de maatregelen die daartoe worden ondernomen uiteengezet.2
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau werkgevers en familie benadert in verband met incasso’s? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Incassowerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke kaders, voor zover die van toepassing zijn, zoals de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK), het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (de BIK), het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op het financieel toezicht. Tevens moet een incassobureau de privacywetgeving in acht nemen. Indien incassowerkzaamheden niet overeenkomstig die wetgeving worden uitgevoerd, acht ik dat uiteraard niet acceptabel.
Begeeft het incassobureau zich hiermee volgens u binnen de wet? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Voor zover de vragen gaan over een individuele casus, zoals hier een bij name genoemd incassobureau en specifieke schuldeiser, onthoud ik mij van een oordeel. Vanzelfsprekend dienen incassobureaus zich te houden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals ook uiteen is gezet in de incassobrief. Het kabinet heeft in die brief aangegeven dat er maatregelen worden getroffen om de misstanden in de incassomarkt aan te pakken. Eén van de maatregelen is het opzetten en inrichten van een incassoregister. Inschrijving in een register wordt verplicht gesteld voor incassobureaus en opkopers van vorderingen die incassowerkzaamheden met betrekking tot vorderingen op natuurlijke personen willen uitvoeren. Alleen als aan eisen, die onder meer betrekking hebben op de kwaliteit van het uit te voeren werk en de uitoefening van het bedrijf en de professionele omgang met schuldenaren wordt voldaan, krijgt een partij toestemming om zich op de incassomarkt te begeven. Het moet een sluitend systeem worden waarbij er geen ruimte bestaat voor incassobureaus om zich te onttrekken aan de verplichting om ingeschreven te staan in het register en zich te houden aan de daaraan gestelde eisen. Na inschrijving kunnen bij geconstateerde niet-naleving van de gestelde eisen sancties worden opgelegd.
Er komen, conform het regeerakkoord, verschillende sanctiemogelijkheden, waaronder het kunnen opleggen van een boete en het schrappen van de registratie. Een goede toezichtstructuur is daarbij van belang. Ook wordt onderzocht op welke wijze partijen kunnen worden gesanctioneerd die wel incassowerkzaamheden uitvoeren die onder de werking van het register vallen, maar zich niet hebben ingeschreven. Op deze manier wil het kabinet in de toekomst voorkomen dat incassobureaus die zich niet correct gedragen op de markt actief kunnen zijn. Ik streef er naar om het wetsvoorstel inzake het incassoregistermedio 2021 in werking te kunnen laten treden.
Wat vindt u ervan dat dit incassobureau dreigt met bevoegdheden die ze niet hebben, zoals het aanvragen van een faillissement of het opnemen in een schuldenregister? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het normaal dat een incassobureau doorgaat met stalking nadat de rechter aangeeft dat het een onterechte vordering betreft?
Indien een rechter een vordering als onterecht aanmerkt, ontbreekt iedere rechtsgrond om die vordering te incasseren. Nadien stalken is dan ook onrechtmatig.
Wat vindt u van de praktijk van huiseigenaar Van Zutphen om spookfacturen op te stellen indien hijzelf iemand geld verschuldigd is? In hoeverre komen dergelijke praktijken voor en wat gaat u hiertegen ondernemen?
Het sturen van spookfacturen is ontoelaatbaar. Feitelijk gezien is hier geen sprake van een spookfactuur. In het geval van spookfacturen, juridisch te kwalificeren als acquisitiefraude, stuurt een fraudeur ongevraagd en zonder juridische basis facturen aan potentiële slachtoffers. Een spookfactuur is een factuur waar geen of een andere prestatie tegenover staat dan wordt verwacht. De fraudeur hoopt dat de ontvanger door onoplettendheid de factuur voldoet. Vaak bevatten de facturen tekst in kleine lettertjes onder aan de factuur waarin bijvoorbeeld vermeld wordt dat het om een aanbieding gaat. Slachtoffers zien dit over het hoofd en betalen soms klakkeloos.
In de onderhavige casus lijkt overigens iets anders aan de hand te zijn. Er lijkt een onterechte factuur te zijn verstuurd. De huurders menen dat daar sprake van is en gaan niet tot betaling over. Het (willen) incasseren van onterechte vorderingen is één van de misstanden in de incassomarkt die het kabinet wil tegen gaan.
Hoe gaat u het incasseren van spookfacturen tegen?
Vanwege de tekst in de kleine lettertjes is deze vorm van misleiding juridisch moeilijk aan te pakken. De grootste winst bij de bestrijding van deze vorm van fraude is te behalen met preventie. Allereerst moeten mensen zelf voorzichtig zijn en niet ongecheckt facturen betalen. Daarnaast wordt er door diverse organisaties op hun website gewaarschuwd voor dit soort vormen van oplichting, bijvoorbeeld door de politie, de Fraudehelpdesk en een aantal internationale organisaties. Tot slot kunnen zaken die zich hier voor lenen via het strafrecht worden aangepakt.
Vindt u het de taak van een incassobureau om te voorkomen dat ze worden ingeschakeld voor spookfacturen? Zo ja, hoe gaat u regelen dat incassobureaus maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ze geen spookfacturen meer innen?
Ja.
Zoals ik eerder aangaf pakt dit kabinet misstanden in de incassomarkt aan. Hieronder valt ook het innen van onterechte vorderingen door incassobureaus. Eén van de uitgangspunten die ik hanteer bij de aanpak van misstanden in de incassomarkt is dat het incasseren door incassobureaus op een maatschappelijk verantwoorde wijze moet gebeuren. Incassobureaus hebben een rol en verantwoordelijkheid in de brede schuldenaanpak en mogen daar ook op worden aangesproken. Via het in de incassobrief genoemde incassoregister zullen eisen worden gesteld aan incassobureaus waar zij zich vanaf het moment van inschrijving aan hebben te houden; die eisen zullen ook zien op maatschappelijk verantwoord incasseren.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) zich in deze zaak beperkt tot een waarschuwing? Deelt u de mening dat de ACM in dergelijke gevallen veel steviger moet optreden, bijvoorbeeld met een fikse boete?
De ACM houdt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming toezicht op incassobureaus. Het doel van deze wet is het beschermen van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken. Het betreft dus geen marktspecifiek toezicht. De ACM is een onafhankelijk toezichthouder met een eigen prioriteringsbeleid. Ze maakt op basis van feiten en omstandigheden in iedere casus een eigen afweging met welk instrument, variërend van gesprekken tot een boete, een mogelijke overtreding effectief kan worden aangepakt. De ACM heeft mij laten weten dat ze in voorkomend geval door de keuze voor het aanspreken van een bedrijf het onderliggende probleem zo snel mogelijk op kan lossen. De toezichthouder blijft volgen of het bedrijf de afgesproken aanpassingen ook in praktijk brengt. Zo niet, dan kan alsnog een boete worden opgelegd.
Vindt u dat dit incassobureau op de markt actief kan blijven? Zo ja, hoe rijmt u dat met uw eerdere uitspraken over foute incassobureaus en de afspraken in het regeerakkoord? Zo nee, gaat u dit bureau alsnog van de markt halen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er nog altijd maar één incassobureau door de ACM beboet wegens foute incassopraktijken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat foute incassobureaus er niet langer mee wegkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u garanderen dat het Incassoregister foute incassobureaus gaat weren? Zo nee, hoe voorkomt u dat foute incassobureaus zich schuldig blijven maken aan wanpraktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Bezorgdheid vanwege komst Uber Freight naar Nederland |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uber komt met vrachtdienst naar Europa, om te beginnen in Nederland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de komst van Uber Freight naar Nederland? Wat zijn de voorwaarden om als transportondernemer in Nederland te starten? Hoe kunt u garanderen dat Uber Freight zich direct aan alle wet- en regelgeving (bijv. rij- en rusttijden) gaat houden?
Er lijken positieve kanten te zitten aan de dienst vanwege de mogelijkheden om tot meer logistieke effiency en transparantie te komen. De dienst die Uber wil gaan aanbieden zal gaan concurreren met bestaande, soortgelijke web based logistieke platforms. Uber Freight is juridisch te beschouwen als een expediteur die aanbod van lading en vervoercapaciteit bijeen brengt. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld geborgd. Uber Freight zal dit derhalve in zijn voorwaarden dienen op te nemen.
Wat vindt u van de zorgen van Transport en Logistiek Nederland (TLN) over dat met de komst van Uber een race naar de bodem kan veroorzaken? Bent u niet bevreesd door deze race naar de bodem de verkeersveiligheid op de weg in het geding kan komen?
Het is aan de markt om te beslissen of een tarief renderend is. De transportbedrijven die gebruik willen maken van Uber Freight dienen zich te houden aan alle wet- en regelgeving. Hiermee wordt het gelijk speelveld en de verkeersveiligheid geborgd.
Ziet u ook niet het risico dat door de komst van Uber in de transportsector dit mogelijk leidt tot uitbuiting van chauffeurs?
Chauffeurs in loondienst die ritten uitvoeren die via Uber Freight zijn geboekt, zijn beschermd door het stelsel van sociale wetgeving. Zelfstandig opererende chauffeurs zullen net als bij andere bedrijven zelf moeten bepalen of zij door Uber Freight aangeboden ritten tegen een bepaalde prijs willen accepteren.
Bent u bekend met de reputatie van Uber, zoals in de taxibranche en maaltijdbezorging, waarbij zij vaak de randen van nationale wet- en regelgeving opzoekt en haar werknemers geen verantwoordelijkheid neemt? Bent u daarom bereid om voordat Uber Freight in Nederland met haar werkzaamheden start met Uber in gesprek te gaan om de veiligheid voor verkeersdeelnemers en de veilige werkomstandigheden vrachtwagenchauffeurs te garanderen?
Ik ben bekend met de berichtgeving over de kwaliteit en veiligheid van Uber taxichauffeurs en Uber maaltijdbezorgers en de lange dagen die zij maken. Ik ga met Uber Freight in gesprek om mij ervan te vergewissen dat de dienst vooraf voldoende waarborgen inbouwt dat vervoerders zich houden aan wet en regelgeving, waaronder de eis van dienstbetrekking en het beschikken over een transportvergunning.
Antwoord op de mondelinge vraag van het lid Von Martels
«Gister werd bekend dat Uber zijn vrachtwagendienst Uber Freight gaat uitbreiden naar Europa. Met dit platform worden verladers gekoppeld aan vervoerders en vice versa. Hoe kijkt de staatssecretaris hiernaar en hoe wordt hierbij een gelijk speelveld geborgd?»
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de heer Van Dijk.
Het bericht ‘Minister wil kijken naar 80 op A16 Rotterdam’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Minister wil kijken naar 80 op A16 Rotterdam»?1
Ja.
Klopt de titel van het bericht? In welke setting is deze uitspraak gedaan of is de journalist er zelf mee op de loop gegaan en is de duiding niet correct?
Ik heb aangegeven dat de A16 op een hogere snelheid gedimensioneerd is en dat voldaan wordt aan de wettelijke normen qua geluid en luchtkwaliteit. Voor de A16 zal een snelheid gaan gelden van 100 km/u. (zie vraag 3) Desgevraagd heb ik aangegeven dat, zoals bij elke weg, jaarlijks gemonitord wordt of de weg qua geluid en luchtkwaliteit blijft voldoen aan de geldende normen en dat wanneer dat niet het geval is maatregelen afgewogen worden.
Voor welke snelheid is of wordt deze nieuwe snelweg ontworpen?
De A16 Rotterdam is, conform het destijds vigerende beleid, ontworpen voor een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur.
De maximumsnelheid zal echter 100 kilometer per uur zijn, zoals ook is beschreven in het Tracébesluit. Dit vanwege de opeenvolgende aansluitingen op het traject met het onderliggend wegennet alsmede het streven naar een uniform beeld voor de weggebruiker. De maximumsnelheid op de aansluitende snelwegen A13 en A16 is ook 100 kilometer per uur.
Is het waar dat alleen vanwege de veiligheid en/of milieueisen, zoals luchtkwaliteit en geluid, eventueel zachter gereden wordt dan de reguliere 130 km per uur?
Ja. Het uitgangspunt is 130 kilometer per uur, tenzij dit niet op een verkeersveilige wijze mogelijk is of dit niet mogelijk is binnen de wettelijke milieunormen (dan wel hiervoor onevenredige maatregelen zouden moeten worden getroffen). Verder kan de maximumsnelheid op aanpalende wegtrajecten een reden zijn voor een lagere maximumsnelheid (voorkomen van te veel wisselende maximumsnelheden op een kort traject).
Welke milieuruimte bieden de rapporten die destijds opgesteld in de planvorming?
Ik ga ervan uit dat met milieuruimte het verschil wordt bedoeld tussen de vigerende wettelijke norm en de geprognosticeerde situatie bij openstelling van de weg. Voor luchtkwaliteit en geluid geldt het volgende.
Op alle referentiepunten neemt de concentratie stikstofdioxide af met 5 tot 17 μg/m3 ten opzichte van de huidige situatie. Dit is mede het gevolg van het schoner worden van de motorvoertuigen in de loop der tijd.
De hoogste concentratie stikstofdioxide is berekend bij de noordelijke tunnelmond, met 28,5 μg/m3. Deze waarde is beneden de (Europese) grenswaarde van 40 μg/m3 als jaargemiddelde.
De totale concentratie fijn stof neemt op de meeste referentiepunten enigszins toe met zo’n 0,1 tot 0,8 μg/m3 ten opzichte van de huidige situatie. Dit heeft met name te maken met de aanwezige achtergrondconcentratie (onder meer vanwege de ingebruikname van de 2e Maasvlakte).
De hoogste concentratie fijnstof is berekend bij de noordelijke tunnelmond, met 23,7 μg/m3. Deze waarde is beneden de (Europese) grenswaarde van 40 μg/m3 als jaargemiddelde.
Voor de A16 Rotterdam zijn in het Tracébesluit geluidsmaatregelen getroffen die zijn gebaseerd op de prognoses voor het toekomstjaar 2032. Dit betekent dat er tot 2032 naar verwachting geen overschrijdingen van de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds (GPP’s) zullen optreden. Na openstelling van de weg wordt jaarlijks gemonitord of voldaan wordt aan de GPP’s. Wettelijk bestaat de verplichting tot het afwegen van (geluid)maatregelen wanneer niet aan de GPP’s wordt voldaan.
Wanneer kunnen automobilisten op deze nieuwe weg A13/A16-verbinding gaan rijden?
In 2024 zal de weg worden opengesteld voor het verkeer.
Welke mitigerende maatregelen zijn of worden genomen om omwonenden te ontzien en hoe worden zij meegenomen gedurende het bouwproces?
Ten tijde van de realisatie worden diverse maatregelen genomen om de omwonenden tijdens deze fase te ontzien. Er wordt een vrij liggende weg voor bouwverkeer gerealiseerd, zodat het merendeel van het bouwverkeer geen gebruik zal maken van het onderliggend wegennet. Deze weg wordt bij bebouwing afgeschermd door zicht- en geluidschermen.
Tevens wordt er zoveel mogelijk geluids- en trillingvrij gebouwd; heipalen en damwanden bijvoorbeeld worden niet geslagen maar geschroefd en gedrukt. In de eisen is opgenomen dat licht- en stofhinder niet mag optreden.
Gedurende de realisatie worden omwonenden geïnformeerd via algemene publieksbijeenkomsten. Daarnaast worden tijdens de realisatie minimaal 2 keer per jaar buurtbijeenkomsten gehouden. Dit zijn kleinschalige bijeenkomsten in 11 buurten langs het tracé. Voorts worden omwonenden via zogenoemde keukentafelgesprekken geïnformeerd. Aanvullend op deze bijeenkomsten en gesprekken worden mensen geïnformeerd via de hinderkalender, de nieuwsbrief, de website en tijdens diverse soorten wandelingen die worden georganiseerd.
Begin oktober wordt het informatiecentrum geopend.
Het bericht ‘Meer geld naar veilige weg’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meer geld naar veilige weg»?1
Ja.
Deelt u de mening van Veilig Verkeer Nederland (VVN) dat verkeersveiligheid meer investeringen in infrastructuur rechtvaardigt?
Ik deel de mening van Veilig Verkeer Nederland dat het investeren in verkeersveiligheid nodig is om zoveel mogelijk menselijk leed te voorkomen. Ook zijn de maatschappelijke kosten van verkeersongevallen hoog, deze worden geschat op circa 14 miljard euro in 2015 (€ 13,0 tot € 15,4 miljard), ongeveer 2% van het bruto binnenlands product2.
Het Rijk, IPO, VNG en de vervoerregio’s hebben met het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV) en het startakkoord afgesproken zich in te zetten voor de nieuwe aanpak van verkeersveiligheid. Het streven is om beleid, uitvoering en middelen zo in te zetten dat de risico’s zo veel als mogelijk worden verminderd. Deze inzet richt zich zowel op het verbeteren van de infrastructuur maar ook op andere aspecten zoals maatregelen gericht op gedrag of het stimuleren van (technische) innovaties.
De komende tijd gaan gemeenten en provincies aan de slag met de implementatie van het SPV. In het najaar spreek ik tijdens een bestuurlijk overleg met IPO, VNG en de vervoersregio’s over de voortgang van de uitvoering van het SPV. Dit gesprek is ook het moment – onder meer op basis van de regionale risico-analyses en de uitkomsten van het onderzoek naar de besteding van de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer3 – om de inzet van middelen door Rijk, provincies en gemeenten te bespreken.
Wat kunt u doen om gemeenten en provincies te bewegen meer geld beschikbaar te stellen voor de aanleg en het onderhoud van weginfrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de provincies jaarlijks ongeveer besteden aan de aanleg en het onderhoud van fysieke weginfrastructuur? In welke mate worden de opbrengsten uit de provinciale opcenten ook daadwerkelijk uitgegeven aan weginfrastructuur?
De provincies hebben in 2014 € 1,6 miljard, in 2015 € 2,1 miljard, in 2016 € 1,8 miljard en 2017 € 1,1 miljard besteed aan verkeer en vervoer exclusief openbaar vervoer en waterwegen (CBS, StatLine). Vanaf het begrotingsjaar 2017 zijn de financiële verslagleggingregels van de provincies gewijzigd. Dit heeft onder meer tot gevolg dat investeringen niet meer in één keer ten laste van de exploitatie geboekt mogen worden, maar moeten worden geactiveerd op de balans (waardoor alleen de afschrijvingen ten laste van de exploitatie komen). Om deze reden en als gevolg van een aantal incidentele oorzaken is het bestedingsniveau in 2017 een stuk lager.
De opbrengsten van de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting behoren tot de vrij besteedbare algemene middelen van provincies en zijn daardoor niet direct te relateren aan specifieke bestedingsdoelen.
Deelt u de mening dat op het gebied van infra Nederland echt nog een inhaalslag te maken heeft om de toegenomen mobiliteit te ondersteunen? Wat is de waarde en/of hoe groot is het belang van mobiliteit voor de BV Nederland?
Het belang van mobiliteit is groot. Mobiliteit en bereikbaarheid zijn van essentiële betekenis voor de economie en voor mensen om actief deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Het kabinet heeft daarom vanuit het regeerakkoord extra geld beschikbaar gesteld voor een inhaalslag in de infrastructuur. Het gaat om eenmalig € 2 miljard in 2018–2020 en daarna € 100 miljoen per jaar. Het Mobiliteitsbeeld (KiM, 2017) schat het economisch belang van mobiliteit in 2016 in op € 136 miljard.
Kindgebonden budget voor co-ouders |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Kind van de rekening?» Onderzoek naar de toegang van co-ouders tot het kindgebonden budget van de Nationale ombudsman?1
Het rapport «Kind van de Rekening?» is mij bekend.2
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Nationale ombudsman dat de toegang tot het kindgebonden budget onvoldoende gegarandeerd wordt voor co-ouders en dat de regeling niet de maatschappelijke ontwikkeling volgt dat steeds meer ouders co-ouderschap aangaan?
Ik herken de bevindingen met betrekking tot de toegang tot het kindgebonden budget voor co-ouders. Deze bevindingen komen overeen met de conclusies van de beleidsdoorlichting van artikel 10 «Tegemoetkoming ouders».3 In deze beleidsdoorlichting is aangegeven dat het voor ouders lastig is om te achterhalen wat de gevolgen van echtscheiding en co-ouderschap zijn voor de kinderbijslag en het kindgebonden budget. In de kabinetsreactie is aangegeven dat deze complexe uitvoeringssituatie om een oplossing vraagt, waarbij ik ook breder naar de vormgeving wil kijken om de toekenning van het kindgebonden budget na een echtscheiding te verbeteren. Daar hoort ook een verkenning bij naar de verschillende mogelijkheden van toekenning van de alleenstaande ouderkop in situaties, die qua zorg- en kostenverdeling gelijk zijn. Na de zomer zal ik uw Kamer daar nader over informeren.
Daarnaast zijn de bevindingen van de Nationale ombudsman meegenomen in het traject Maatwerk in dienstverlening. Naar aanleiding van de gezamenlijke brief van alle secretarissen-generaal aan informateur Schippers, onderzoeken de secretarissen-generaal van de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hoe uitvoeringsorganisaties meer maatwerk voor burgers kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het kindgebonden budget voor ouders met een inkomen op bijstandsniveau een noodzakelijke aanvulling is om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, en dat dit net zo goed geldt in het geval van co-ouderschap?
Voor alle ouders met een inkomen op bijstandsniveau is, ongeacht hun huishoudsituatie, het kindgebonden budget een substantiële aanvulling in de kosten van hun kinderen.
Wel heb ik in de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 10 «Tegemoetkoming ouders» aangegeven nog onderzoek te doen naar de hoogte van de alleenstaande ouderkop in relatie tot onder meer de bredere inkomenseffecten.
Klopt het dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ouders in geval van co-ouderschap de mogelijkheid biedt om de kinderbijslag evenredig te verdelen, maar dat de Belastingdienst deze mogelijkheid niet biedt als het gaat om het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop?
Ja, dat klopt. De kinderbijslag is een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming, die op verzoek van beide ouders gesplitst uitbetaald kan worden. Voor de SVB is dit uitvoeringstechnisch mogelijk. Het kindgebonden budget is echter een inkomensafhankelijke tegemoetkoming, waarbij alleenstaande ouders een extra bedrag ontvangen, de zogenaamde alleenstaande ouderkop. Zoals in de huidige wet- en regelgeving is gesteld, betaalt de Belastingdienst het kindgebonden budget uit aan de (co-)ouder die de kinderbijslag ontvangt, of, in het geval van gesplitst uitbetalen, aan de aanvrager van de kinderbijslag. De processen van de Belastingdienst zijn hier dan ook op ingericht.
Deelt u de mening dat dit verschil in aanpak onwenselijk is? Kunt u er zorg voor dragen dat zowel de SVB als de Belastingdienst de bedragen verdelen over beide ouders in geval van co-ouderschap?
Deze mening deel ik niet. De kinderbijslag is een tegemoetkoming die niet afhankelijk is van het inkomen van de (co)ouders en daarom gesplitst uitbetaald kan worden. Het kindgebonden budget is een huishoudgebonden toeslag, die wordt berekend op basis van het huishoudinkomen van de ouder die de kinderbijslag ontvangt. Het (huishoud)inkomen van de andere (co)ouder blijft daarbij buiten beschouwing. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de schrijnende voorbeelden waarin de ene co-ouder niets van het bedrag aan kindgebonden budget krijgt omdat de andere co-ouder het gehele bedrag ontvangt en dit geld direct naar schuldsanering en bewindvoering gaat? Mag dit? Deelt u de observatie dat het co-ouders op die manier onmogelijk wordt gemaakt om het geld onderling te verdelen en dat evenredige verdeling door de Belastingdienst ook om die reden wenselijk is?
Op grond van artikel 45 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) geldt er voor het kindgebonden budget een beslagverbod ook in situaties waarin sprake is van toepassing van een wettelijke schuldsanering. Ik zie hierin op dit moment geen reden om een evenredige verdeling te bepleiten. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat is door de SVB en de Belastingdienst gedaan met de aanbeveling van de Nationale ombudsman om de informatieverstrekking over de koppeling tussen de kinderbijslag en het kindgebonden budget aan bestaande co-ouders en aan scheidende ouders te verbeteren?
De SVB en de Belastingdienst/Toeslagen werken aan een betere voorlichting voor co-ouders en aan scheidende ouders. Met een gezamenlijke brief van het Ministerie van Financiën en de SVB is de Ombudsman geïnformeerd over de lopende acties om co-ouders beter te informeren. De strekking daarvan is dat de algemene informatie voor co-ouders op de websites van Belastingdienst/Toeslagen en de SVB op elkaar afgestemd en aangevuld wordt. Bovendien wordt nagegaan of een gecombineerde webtool voor zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget een goede aanvulling is voor het verbeteren van de informatievoorziening. In het geval deze tool er komt en beschikbaar is, vormt dit een praktisch hulpmiddel voor ouders, in aanvulling op de brief en de algemene informatie op websites.
Daarnaast is het voornemen om ouders van wie bekend wordt dat zij gescheiden zijn, persoonlijk te benaderen met een gezamenlijke brief van de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen met uitleg over de gevolgen voor het kindgebonden budget. In antwoord op vraag 2 en 3 heb ik een verkenning aangekondigd naar de bredere vormgeving van de verdeling van het kindgebonden budget na echtscheiding. Daarin zal ik ook een stand van zaken opnemen van deze (voorlichtings)activiteiten van de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen.
Arbeidsmigranten in Gelderse schuren en stallen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Gelderland schrikt van arbeidsmigranten in schuren en stallen»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De provincie Gelderland is actief aan de slag met het vraagstuk van huisvesting van arbeidsmigranten.
Wist u dat er in Gelderland veel arbeidsmigranten illegaal onder slechte omstandigheden bivakkeren in schuren en stallen? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Ik vind het onaanvaardbaar dat arbeidsmigranten in schuren en stallen onder slechte omstandigheden worden gehuisvest. Desondanks bereiken mij signalen dat arbeidsmigranten op sommige plekken slecht worden gehuisvest. Arbeidsmigranten vormen een belangrijk onderdeel van onze economie en zij moeten dan ook goed worden
In de bij de Regeling van Werkzaamheden van 2 april jl. gevraagde brief ga ik nader in op huisvesting, lessen uit de Wet aanpak schijnconstructies, de rol van de landbouwsector en de inzet van Inspectie SZW. Deze brief doe ik de TK in ieder geval voor het zomerreces toekomen. In deze brief neem ik ook de toezegging van mijn collega van BZK mee zoals gedaan in het debat over discriminatie op de woningmarkt van 26 maart j.l. om in een brief in te gaan op de afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigrant en de werkgever die tevens huisbaas is.
In hoeverre zijn deze misstanden ook in de rest van het land aan de orde? Wilt u dit onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u medeverantwoordelijk bent voor fatsoenlijke huisvesting van arbeidsmigranten in Nederland? Zo nee, hoe voorkomt u genoemde misstanden?
Samen met mijn collega van BZK ondersteun ik lokale partijen door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Daarnaast kunnen gemeenten bijvoorbeeld gebruik maken van de kennis en expertise van de Inspectie SZW waar het gaat om het tegengaan van ongewenste situaties.
Tegelijkertijd onderzoekt de Minister van BZK met partijen van de aanpak Goed Verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving verder wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed Verhuurderschap te stimuleren. Zo beraad zij zich op de richting van aanvullend wettelijk instrumentarium om huisjesmelkerij in zijn verschillende verschijningsvormen gericht aan te kunnen pakken en te sanctioneren.
Door het kabinet wordt tevens breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen.
De verantwoordelijkheid voor het realiseren van voldoende huisvesting ligt op het lokale niveau. Hoe de huisvesting van werknemers uit het buitenland binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van werknemers uit het buitenland. Door voldoende huisvesting te realiseren wanneer bedrijven zich vestigen in de gemeenten, wordt bovendien voorkomen dat er ongewenste situaties ontstaan door een tekort aan huisvesting.
Bij het maken van die afspraken hoort ook dat gemeenten kijken naar hoe zij de controle en handhaving inrichten. Op die manier worden de partijen die zaken niet netjes geregeld hebben ook gedwongen om zich te verbeteren en kunnen ongewenste situaties worden aangepakt.
Deelt u de mening dat de juridische handreikingen voor gemeentebesturen onvoldoende mogelijkheden bieden om deze misstanden voldoende te bestrijden? Zo ja, bent u bereid om met voorstellen te komen om deze juridische mogelijkheden uit te breiden, bijvoorbeeld door wettelijke eisen te stellen aan flexibele woonruimte in plaats van dit over te laten aan vrijwillige zelfregulering zoals het keurmerk van Stichting Normering Flexwonen?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om op de huisvesting te controleren. Bouw- en woningtoezicht kan controleren op de kwaliteit van de woning op basis van het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt wettelijke minimumeisen die voor alle gebouwen in Nederland gelden, dus ook voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Zelfregulering zoals vanuit de Stichting Normering Flexwonen vormt daar een aanvulling op. Zowel het keurmerk dat door deze stichting wordt afgegeven als de organisaties die de controles doen, zijn onderworpen aan verschillende onafhankelijke keuringen van de Raad van Accreditatie.
Naast het bouw- en woningtoezicht kan de gemeente ook handhaven via het bestemmingsplan of op eventuele vergunningen die zij bijvoorbeeld in het kader van de huisvestingsverordening hebben gesteld. Verder kunnen gemeenten malafide verhuurders ook aanpakken op grond van de Woningwet, de Gemeentewet en de Onteigeningswet.
In het kader van het traject rondom Goed Verhuurderschap wordt in overleg met de VNG en de G40 de handreiking over het handhavingsinstrumentarium geactualiseerd, zodat deze ook past bij de problematiek waar gemeenten tegenaan lopen. Deze handreiking richt zich onder andere op de aanpak van huisjesmelkers, die ook gemeenten met problematiek rondom de huisvesting van arbeidsmigranten kan helpen.
Gemeenten hebben budget voor handhaving op de begroting staan en kunnen dit naar eigen inzicht inzetten op specifieke projecten. Gemeenten kunnen dit dus ook gebruiken om de huisvesting van arbeidsmigranten extra te controleren. Daarnaast zou de gemeente het SNF-keurmerk verplicht kunnen stellen, waardoor ook externe partijen de huisvesting regelmatig inspecteren.
Daarnaast is het mooi om te zien dat gemeenten ook al druk bezig zijn om malafide verhuurders aan te pakken. Zo heeft de gemeente Groningen een vergunningstelsel om malafide (kamer)verhuurders aan te pakken ingevoerd. Begin dit jaar is de Minister van BZK in Groningen geweest voor het sluiten van een woondeal. Met de gemeente heeft zij afspraken gemaakt over de monitoring van invoering en uitvoering van het Groningse vergunningsstelsel. Voor die uitvoering heeft zij bovendien € 500.000 beschikbaar gesteld. De opgedane kennis en ervaringen zal de gemeente Groningen met het Ministerie van BZK en de G40 delen, zodat ook andere gemeenten gebruik kunnen maken van de opgedane kennis. De Minister van BZK zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Deelt u de mening dat gemeentebesturen naast juridische handreikingen ook over voldoende financiële middelen moeten beschikken om tot handhaving en vervolging van uitbuitende huisjesmelkers over te kunnen gaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet het kabinet aanleiding om gemeenten met grote aantallen arbeidsmigranten van extra financiële middelen te voorzien, zodat criminele huisjesmelkers adequater kunnen worden aangepakt? Zo ja, wanneer kan de Kamer hierover een voorstel tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor de Inspectie SZW bij het handhaven op slechte huisvesting van arbeidsmigranten? Is de inspectiecapaciteit voldoende om deze harteloze huisvesters aan te pakken? Zo nee, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om de inspectiecapaciteit voor dit doel uit te breiden?
De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van arbeidswetten, zoals de Wet minimumloon en de Arbeidstijdenwet.
Gemeenten en de Inspectie SZW trekken samen op, onder meer in Interventieteams, waarin door verschillende instanties wordt samengewerkt om specifieke problemen aan te pakken. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan gedwongen of slechte huisvesting tegen hoge kosten hetgeen één van de indicatoren kan zijn van ernstige benadeling of uitbuiting.
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente. Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers kan door gemeenten een melding worden gedaan bij de Inspectie SZW.
Het Regeerakkoord onderkent dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen waarin de Inspectie SZW opereert. Deze middelen stellen de Inspectie SZW in staat beter en intensiever toezicht te houden op de verschillende arbeidswetten en intensiever schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting tegen te gaan.
De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
Het bericht dat kinderen in Nederland nog steeds kunnen gokken in videogames |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat kinderen in Nederland nog steeds kunnen gokken in videogames?1
Ja
Hoe kan het dat de Kansspelautoriteit reeds in april 2018 in haar onderzoek «Onderzoek naar loot boxes – Een buit of een last?» concludeerde dat een aantal van de onderzochte videogames door het gebruik van loot boxes in strijd met de Wet op de Kansspelen waren, maar er nu nog steeds videogames op de Nederlandse markt te spelen zijn die gebruikmaken van deze loot boxes?2
Niet elke loot box is in strijd met de Wet op de kansspelen (Wok). Loot boxes zijn volgens de Kansspelautoriteit in ieder geval verboden als de items uit loot boxes een economische waarde vertegenwoordigen. Dit is vaak het geval als ze kunnen worden verhandeld. Gezien de verslavingsrisico's is het beter als loot boxes uit spellen worden gehaald.
Bij het in de vraag genoemde onderzoek naar loot boxes in 2018 zijn tien spellen onderzocht. Vier daarvan bleken in strijd met de wet te zijn. Met de vier aanbieders ervan is de Kansspelautoriteit in gesprek gegaan. Dit heeft er in geresulteerd dat inmiddels uit een tweetal games de loot boxes zijn verwijderd. Bij twee aanbieders loopt het onderzoek nog. De Ksa is met deze aanbieders in gesprek over de wijze waarop zij de overtreding kunnen beëindigen. Bij geen of onvoldoende resultaat kan de Ksa handhavend optreden.
Waarom is door de Kansspelautoriteit nooit openbaar gemaakt welke videogames volgens het onderzoek in strijd waren met de wet? Zou het niet beter zijn om dit alsnog openbaar te maken, zodat bijvoorbeeld ook ouders weten welke games gokelementen bevatten en zij hun kinderen beter voor deze spellen kunnen beschermen? Zo nee, waarom niet?
Vanwege mogelijk onterechte imagoschade kiest de Ksa er steeds voor om bedrijven pas bij naam te noemen nadat is vastgesteld dat er een overtreding is begaan en een handhavende maatregel is opgelegd. In zijn algemeenheid geeft de Ksa op haar website aan dat zij het afraadt om kinderen loot boxes te laten openen.
Hoe verklaart u dat bijvoorbeeld in België het bedrijf EA besloten heeft haar videogame FIFA dusdanig aan te passen dat het geen gokelementen meer bevat, maar dit in Nederland niet is gebeurd?
Over al dan niet lopende zaken kan de Ksa geen uitspraken doen. Wel kan ik in zijn algemeenheid opmerken dat er een verschil is tussen de kansspelwetgeving in Nederland en België. Maatregelen die in België worden genomen kunnen er voor zorgen dat er geen sprake meer is van een overtreding van de Belgische wetgeving, terwijl diezelfde maatregel in Nederland niet hetzelfde gevolg heeft ten aanzien van de Nederlandse wetgeving. In Nederland moet een bedrijf dan soms andere (en soms zwaardere) maatregelen treffen om een overtreding van wetgeving te beëindigen.
Hoe kan het dat een woordvoerder van de Kansspelautoriteit aangeeft dat het lastig is om in te grijpen bij overtredingen? Heeft de Kansspelautoriteit wel voldoende juridische expertise om snel en kordaat op te treden tegen mogelijke schendingen van de wet en de wet dus te handhaven? Zo nee, bent u bereid hierin te investeren?
In het Algemeen Overleg van 13 september 2018 heb ik reeds aangegeven dat de Kansspelautoriteit voldoende is toegerust.3 Dat geldt ook voor de juridische kennis. Zoals reeds aangegeven in vraag 2 loopt bij twee aanbieders het onderzoek nog. De Ksa is met deze aanbieders in gesprek over de wijze waarop zij de overtreding kunnen beëindigen. Bij geen of onvoldoende resultaat kan de Ksa handhavend optreden.
Het artikel ‘Rijksambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
|
|
![]() |
Klopt het dat de rijksoverheid vanaf volgend jaar een einde maakt aan haar beleid om werknemers niet automatisch te ontslaan bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd?1 Waarom is daartoe besloten?
Klopt het, zoals een woordvoerder van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeeft, dat het ambtenarenbestand te «grijs» is en dit beleid niet helpt om dat tij te keren?
Deelt u de mening dat het negatieve stereotype beeld dat soms rond oudere werknemers hangt met deze maatregel wordt bestendigd? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft in het bieden van de mogelijkheid om langer door te werken? Zo ja, hoe vult de rijksoverheid deze voorbeeldfunctie in?
Wat is uw reactie op de kritiek van onderzoeker Jaap Oude Mulders dat enkel en alleen deze maatregel intrekken heel weinig effect zal hebben op verjonging van het personeelsbestand?
Wat betekent deze beleidswijziging voor ambtenaren die met plezier naar hun werk gaan en na het bereiken van de AOW-leeftijd toch willen doorwerken?
Vindt u het wenselijk dat slechts een derde van de rijksambtenaren echt de vrijheid voelt om langer door te werken en slechts één op de acht het idee heeft dat hun baas dat prettig vindt?
Wat doet u om dit aandeel te verhogen?
Het bericht 'Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenbericht «Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken»?1 Is het waar dat de beleidslijn van het kabinet Rutte II om ambtenaren juist in de gelegenheid te stellen om na de AOW-leeftijd door te werken nu verlaten wordt omdat het ambtenarenbestand te «grijs» is, en er «niet voldoende ruimte» is voor nieuwe instroom? Kan worden toegelicht waarom voor deze beleidswijziging is gekozen?
In de cao Rijk 2018–2020 is afgesproken dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 alleen mogelijk is in specifieke gevallen op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Hiertoe is besloten omdat deze beleidsmaatregel aansluit bij zowel de uitgangspunten in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (SPB 2025), dat ik op 13 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd2, als bij de modernisering van arbeidsvoorwaarden.
Klopt het, dat recent onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) juist uitwijst dat het vrijlaten van de pensioenleeftijd nauwelijk effect heeft om mensen langer aan de slag te houden, en dat onderzoek ook uitwijst dat het een hardnekkig misverstand is dat dit ten koste gaat van de werkgelegenheid van jongeren, en dat er dus geen verdringing optreedt?2 Is het waar dat van de circa 130.000 overheidsambtenaren, ongeveer 460 werknemers ouder dan de AOW-leeftijd is, en dat derhalve het niet na de AOW-leeftijd door laten werken van ambtenaren een gering effect zal hebben op het tegengaan van vergrijzing en het bevorderen van nieuwe instroom, laat staan het substantieel verjongen van het personeelsbestand?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek waar u aan refereert.
Onderstaande grafiek laat zien hoeveel medewerkers binnen het Rijk ouder zijn dan de AOW-leeftijd. In 2018 betreft dit 811 medewerkers.
Bron: P-Direkt
Hoe deze aantallen zich verhouden tot het totaalbestand aan personeel is te zien in onderstaande grafiek.
Bron: P-Direkt
Het aantal medewerkers dat doorwerkt na de AOW-gerechtigde leeftijd betreft een relatief kleine groep ten opzichte van het totale personeelsbestand. Ik onderschrijf dat de genomen beleidsmaatregel niet substantieel zal bijdragen aan verjonging. Wel levert deze maatregel een bijdrage aan het effectueren van een meer evenwichtig personeelsbestand waarbij noodzakelijke expertise beschikbaar blijft. Daarnaast draagt deze beleidsmaatregel bij aan modern personeelsbeleid en bijpassende arbeidsvoorwaarden, voor iedere levensfase.
Deelt u mening, dat verhoging van de AOW-leeftijd gezorgd heeft voor bewustwording en beleidsontwikkeling ter zake van duurzame inzetbaarheid van oudere werkenden?
De vergrijzing, ontgroening en toenemende levensverwachting maken langer doorwerken mogelijk en noodzakelijk. Langer doorwerken speelt niet alleen een rol als het gaat om het op lange termijn betaalbaar houden van voorzieningen voor alle generaties, maar ook als het gaat om een arbeidsmarkt met een evenwichtige balans tussen mensen die werken en mensen die niet meer tot de beroepsbevolking horen. De pensioenleeftijd stijgt, omdat we steeds ouder worden en ook met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van het arbeidsaanbod (handen aan het bed, een leerkracht voor de klas). Ook om deze reden werken we langer door en gaat de AOW-leeftijd geleidelijk omhoog. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
Deelt u de mening dat het nu onmogelijk maken van doorwerken na de AOW-leeftijd voor ambtenaren – mede met het oog op de belangrijke voorbeeldfunctie van de overheid – niet bevorderlijk is voor het stimuleren van maatregelen, gericht op duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers, waaronder ambtenaren? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deze mening deel ik niet. Ik benadruk dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 nog steeds mogelijk is op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Het Rijk heeft speciale aandacht voor de laatste fase in de carrière van rijksambtenaren. Ik hecht veel waarde aan de inzetbaarheid van iedereen, onder wie de substantiële groep van oudere werknemers. Daarom werkt het Rijk toe naar individueel beleid, waarbij in het kader van duurzame inzetbaarheid rekening gehouden wordt met de levensfase. Hierbij wordt geen enkele groep medewerkers uitgesloten.
Is het waar dat juist mensen met een lage opleiding, een laag inkomen en een laag (aanvullend) pensioen zich genoodzaakt zien door te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het inkomen van een AOW-gerechtigde bestaat uit de AOW-uitkering, de inkomensondersteuning AOW (IOAOW), eventueel aanvullend pensioen en eventuele gerichte inkomensondersteuning (toeslagen, gemeentelijk inkomensbeleid). De hoogte van de AOW-uitkering en de IOAOW hangen samen met het aantal opbouwjaren. Bij volledige opbouw ligt de AOW-uitkering boven het sociaal minimum. De IOAOW en eventuele gerichte inkomensondersteuning komen hier bovenop. De hoogte van het aanvullend pensioen hangt samen met het arbeidsverleden en hangt af van de afspraken die werknemer en werkgever hierover hebben gemaakt. Over het algemeen hanteren pensioenfondsen de ambitie om, bij voldoende opbouwjaren, een pensioenuitkering te bereiken van 70% van het gemiddeld over de loopbaan verdiende loon. Bij een volledige AOW-opbouw en een aaneengesloten loopbaan is er voor een werknemer in principe geen noodzaak tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Doorwerken mag natuurlijk wel, en is fiscaal gezien een aantrekkelijke optie door het wegvallen van de AOW-premie. Bij een onvolledige AOW-opbouw bestaat de mogelijkheid tot een aanvulling tot het sociaal minimum vanuit de Participatiewet (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen). Het recht op een AIO-aanvulling hangt af van het inkomen, het vermogen en eventuele andere vormen van draagkracht zoals het inkomen van de partner.
Deelt u de mening, dat deze mensen het beste geholpen kunnen worden door er voor te zorgen dat alle werkenden voldoende pensioen, of een andere buffer, kunnen opbouwen tijdens het werkzame leven? Welke maatregelen neemt het kabinet om dit te bevorderen? Welke maatregelen neemt dit kabinet om financiële problemen bij AOW-gerechtigden te voorkomen en te helpen oplossen?
Zie de beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid, zoals onderzoek van Netspar aanbeveelt, door te gaan met het steunen van AOW-ers als zij willen doorwerken, zeker omdat dit geen noemenswaardige impact heeft op de arbeidsmarktkansen van jongeren?3
Zie de beantwoording van vraag 10.
Bent u bereid meer onderzoek te entameren naar de vraag of de toegenomen arbeidsparticipatie onder AOW’ers met een laag pensioen gepland is, of dat juist beperkingen in de financiële planning hier de oorzaak van zijn?4
Nederland heeft een van de beste pensioenstelsels van de wereld met relatief hoge vervangingsratio’s. Mede dankzij de AOW leven in Nederland minder ouderen in armoede dan in andere landen en ook is de armoede onder ouderen ook drie maal kleiner dan onder jongeren.
Het kabinet vindt het van belang dat werkenden pensioen opbouwen om een te grote terugval in inkomen bij pensionering te voorkomen. In veel sectoren worden werknemers op verzoek van sociale partners door de overheid verplicht om deel te nemen aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Dankzij dit systeem bouwt het overgrote deel van de werknemers pensioen op. Voor werkenden die geen pensioen opbouwen via een (verplicht gesteld) pensioenfonds zijn er verschillende opties om zelf, eventueel fiscaal gefaciliteerd, pensioen op te bouwen. Tegelijkertijd is zichtbaar dat door de veranderende arbeidsmarkt, met de groei van verschillende type arbeidsrelaties en andere sectoren, de groep werkenden die geen pensioen opbouwt steeds groter wordt.
Het kabinet heeft eerder gemeld dit een zorgelijke ontwikkeling te vinden. In het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel zal het kabinet bezien of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder werknemers wordt vergroot. Eveneens zal onderzocht worden in hoeverre zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten bij een pensioenfonds, ook als zij niet eerder deelnemer waren van het pensioenfonds in de sector of het bedrijf waar ze nu werkzaam zijn.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting van SZW zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre wordt bereikt dat armoede onder AOW-gerechtigden wordt voorkomen en ouderen niet met een grote inkomensachteruitgang worden geconfronteerd na pensionering. De beleidsdoorlichting AOW zal eind 2019 worden afgerond.
Is het gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet wenselijk en aan te bevelen dat alle mensen die vrijwillig willen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd, dit ook toe te staan? Ziet u hier een kans om een nijpend arbeidsmarktprobleem voor een stukje aan te pakken?
Zie de beantwoording van vraag 10.
Ziet u kansen om de mogelijkheid van vrijwillig doorwerken na de AOW-leeftijd te bevorderen en dit te entameren in CAO’s?
Het kabinet vindt het belangrijk om doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk te maken, ook gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in 2015 en de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in 2016 heeft de (toenmalige) regering al ingezet op het bevorderen van de mogelijkheden tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Met de genoemde wetten zijn arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd weggenomen. Zo is het onder andere mogelijk om bij cao van de ketenbepaling af te wijken ten aanzien van AOW-gerechtigde werknemers, kan ontslag plaatsvinden zonder tussenkomst van een rechter of het UWV, is de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer beperkt en is de opzegtermijn beperkt tot 1 maand. De regering steunt met deze maatregelen die het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vergemakkelijken en aantrekkelijker maken, werkgevers en werknemers die van deze mogelijkheid gebruik willen maken. Het kabinet meent dat hiermee voldoende mogelijkheden worden geboden om het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vorm te kunnen geven. Werkgevers en werknemers kunnen hiernaast in cao’s aanvullende afspraken maken over de mogelijkheden rondom het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Het bericht dat meisjes met een migratie-achtergrond al in de basisschoolleeftijd worden ontvoerd en uitgehuwelijkt |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse juf Kiet waarschuwt: «Meisjes van 12 ontvoerd en uitgehuwelijkt»»?1
Ja. In het artikel wordt gesproken over ontvoering van kinderen naar het buitenland en achterlating en uithuwelijking. Bij kinderontvoering brengt één van de ouders het kind naar het buitenland, zonder de wettelijke toestemming van de andere ouder met gezag. Er is sprake van achterlating wanneer de gezaghebbende ouder(s) met het kind naar het buitenland reizen en het daar vervolgens achterlaten, waarbij in sommige gevallen ook sprake kan zijn van een gedwongen huwelijk. In het artikel gaat het in feite om achterlating. In de beantwoording van de vragen hieronder spreek ik daarom over achterlating van minderjarigen in het buitenland.
Is u bekend dat in Nederland meisjes met een migratie-achtergrond zelfs al in de basisschoolleeftijd worden ontvoerd en/of achtergelaten tijdens de vakantie om uitgehuwelijkt te worden? Zo ja, hoeveel gevallen van meisjes in de basisschoolleeftijd in Nederland betreft het jaarlijks en hoeveel gevallen van uithuwelijking en achterlating, naar welke landen, zijn er in Nederland in totaal?
Uit informatie van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (hierna: LKHA) is mij niet gebleken dat in het jaar 2018 meldingen zijn binnengekomen van achterlatingen om uitgehuwelijkt te worden waarbij het slachtoffer op het moment van de melding de basisschoolleeftijd had. Hieruit valt niet af te leiden dat het in de praktijk niet gebeurt.
In 2018 heeft het LKHA tien meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland. In vier gevallen betrof het een gedwongen huwelijk van een minderjarige. Daarvan zijn er twee teruggekeerd naar Nederland en stonden op 31 december 2018 nog twee zaken open. Het aantal meldingen van achtergelaten minderjarigen onder de 18 jaar betrof elf meldingen. Bij drie meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland, bij vijf meldingen is er geen achterlating vastgesteld en drie zaken waren nog open2 op 31 december 2018.
In de door het LKHA aangeleverde informatie is een onderverdeling gemaakt naar het aantal meldingen dat in 2018 is binnengekomen, onderverdeeld in achterlating, huwelijksdwang en huwelijksdwang en achterlating. Zie bijlage 1.
Kunt u aangeven hoe vaak jaarlijks vanuit een basisschool of een middelbare school melding wordt gedaan van vermoedens van (aanstaande) ontvoering, achterlating en uithuwelijking, bij welke instantie dit gebeurt en welke opvolging hieraan wordt gegeven? Welk deel van de vermoedens van kindontvoering die door de marechaussee worden gesignaleerd is ook gemeld door scholen? Is het mogelijk om exactere cijfers boven tafel te krijgen door gebruik te maken van de leerlingadministratie? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Bij vermoedens van kinderontvoering moeten door leraren, net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode worden gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Exacte cijfers over achterlating van minderjarigen in het buitenland, zijn momenteel niet beschikbaar aangezien cijfers over dit specifieke onderwerp niet te herleiden zijn uit het huidige registratiesysteem. De leerlingenadministratie van de school is niet bedoeld om privacygevoelige gegevens te delen. De Koninklijke Marechaussee registreert weliswaar de situaties waarbij het ouderlijk gezag of de toestemming niet kan worden vastgesteld. Er kan echter niet worden herleid of en zo ja hoeveel van deze gevallen ook zijn gemeld door scholen.
Deelt u de inschatting van juf Kiet dat het risico van ontvoering, achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond op scholen wordt onderschat en zo ja, bent u bereid scholen en leraren hierover explicieter te informeren en hen te wijzen op de verplichte meldcode?
Ik heb geen concrete aanleiding om dat te concluderen. Gelet op de impact van het onderwerp ga ik de Beweging tegen Kindermishandeling3 wel vragen of zij in hun communicatie naar scholen en leraren het risico van achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond extra onder de aandacht kunnen brengen.
In hoeveel van de gevallen slaagt de hulpverlening erin na een melding de ontvoering te voorkomen, dan wel het meisje terug te halen naar Nederland? Op welke wijze zijn de verschillende daders gestraft en hoe vaak is ook de omgeving/familie medeplichtig gesteld? In welke mate is de Raad voor de Kinderbescherming ook daadwerkelijk betrokken?
In 2018 heeft het LKHA 39 meldingen gekregen van achterlating in het buitenland, elf van deze meldingen betrof een minderjarige, zeventien een (jong)volwassene en elf meldingen betroffen een ouder met minderjarige kinderen. Daarnaast heeft het LKHA tien meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland, vier van deze meldingen betrof een minderjarige. Zie hiervoor ook de tabel in bijlage 2.
Het LKHA heeft in 2018 elf meldingen ontvangen van achtergelaten minderjarigen.
Bij drie meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland, op 31 december 2018 stonden drie zaken open en bij vijf meldingen is er geen achterlating vastgesteld.
Van de vier meldingen van huwelijksdwang van minderjarigen in het buitenland zijn in twee zaken de minderjarigen teruggekeerd naar Nederland en op 31 december 2018 stonden twee zaken nog open.
Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren alleen op wetsartikel. Er kan bij dit soort feiten op verschillende gronden vervolgd worden, zoals dwang (art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr)) en het lokken in verband met dwang (artikel 285c Sr). Onder deze wetsartikelen vallen echter ook andere gevallen van dwang. Het is daarom niet uit de bestaande registers te halen om hoeveel rechtszaken van huwelijksdwang het gaat. Daarmee is het ook niet mogelijk om te achterhalen op welke wijze daders zijn gestraft.
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is altijd actief betrokken bij de terugkeer naar Nederland van minderjarigen die in het buitenland zijn achtergelaten of gedwongen worden tot een huwelijk. De RvdK is een van de convenantpartners van het LKHA in de Aanpak van huwelijksdwang en achterlating. De RvdK kan ook bij een melding van dreigende achterlating in het buitenland waarbij kans is op ernstige ontwikkelingsbedreiging ingrijpen (zie ook antwoord onder vraag 6).
Welke handelingen zijn van overheidswege mogelijk bij een vermoeden of melding dat/die niet gepaard gaat met een aangifte?
Bij signalen van dreigende achterlating in het buitenland, al dan niet gecombineerd met gedwongen uithuwelijking, waarbij het mogelijke slachtoffer nog in Nederland is, zijn er verschillende mogelijkheden. Wanneer hierover een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis, bekijkt Veilig Thuis wat in de betreffende casus een passende oplossing is.
Indien ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om achterlating te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) bij de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel, om ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind te voorkomen. De kinderrechter kan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaatregel is uitgesproken. De jeugdbeschermer of voogd maakt een afweging over een mogelijke uitreis en betrekt hierbij het potentiele risico op gedwongen uithuwelijking.
Daarnaast kan (ook zonder aangifte) strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld vanwege onttrekking aan het gezag van een kind onder de twaalf (art. 46 en 279 lid 2 Sr), dwang (art. 284 Sr) en het uitlokken van dwang (art. 285c Sr).
Is het landelijk knooppunt Huwelijksdwang en achterlating momenteel voldoende toegerust om enerzijds bij meldingen ondersteuning te bieden via contact met ambassades, Veilig Thuis en gemeenten en anderzijds de landelijke voorlichtingsfunctie op zich te nemen? Welke taken en hoeveel zaken moeten momenteel met hoeveel FTE worden gedaan? Hoe effectief is de samenwerking tussen uw ministeries en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat op verzoek van de VVD investeert in gerichte consulaire ondersteuning voor slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating?
Het LKHA wordt gefinancierd door gemeenten en is organisatorisch ondergebracht bij Veilig Thuis Haaglanden/ gemeente Den Haag. Het LKHA heeft twee hoofdfuncties: kennis en casuïstiek.
(1) De kennisfunctie bestaat uit het ontwikkelen, verzamelen, actualiseren en beschikbaar stellen van kennis en informatie aan stakeholders op dit werkterrein; het bieden van ondersteuning; deskundigheidsbevordering en beleidsadvisering.
(2) De casuïstiekfunctie bestaat uit (2a) het adviseren van professionals van de sector Veilig Thuis en andere professionals werkzaam bij onder meer Veiligheidshuizen, Raad voor de Kinderbescherming, hulpverlening over hun zeer complexe casuïstiek; (2b) het tijdelijk overnemen van hulpverlening aan slachtoffers van huwelijkswang en achterlating die tussen de wal en het schip vallen en hen toe leiden naar hulpverlening; (2c) uitvoeren van casuïstiek in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken als slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland zijn; daarin is de afgelopen jaren ook actief geïnvesteerd, onder meer consulair, en dit staat ten dienste aan de integrale aanpak waarbij de samenwerking hecht en goed is. Het LKHA onderzoekt de melding, helpt slachtoffers terug te keren naar Nederland en leidt hen toe naar opvang. Het LKHA coördineert de aanpak in Nederland en werkt nauw samen met lokale partijen en organisaties uit de zorg- en veiligheidsketen (zoals het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld, RvdK)
Het LKHA heeft momenteel 2 fte casemanagement. Door een toename van het aantal adviesaanvragen lijkt een tekort een capaciteit te ontstaan. Ik ben met de VNG en de gemeente Den Haag hierover in gesprek met het LKHA. Ook ben ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken momenteel in gesprek met de VNG, de gemeente Den Haag en het LKHA over de (structurele) financiering van een LKHA noodfonds voor aanvullende hulp aan slachtoffers in het buitenland.
Met de Minister van SZW, de Minister voor Basis- en Primair Onderwijs en Media, de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Buitenlandse Zaken werken we gezamenlijk aan een aanpak schadelijke traditionele praktijken. De onderwerpen huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap zijn onderdeel van deze aanpak. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang hiervan bij de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis».
Bent u bereid in het nieuwe inburgeringsstelsel expliciet aandacht te besteden aan de Nederlandse waarde van vrije partnerkeuze en nieuwkomers te wijzen op de strafbaarheid van ontvoering, uithuwelijking en achterlating en op de gevolgen voor het verblijfsrecht hiervan?
Kennis van de Nederlandse kernwaarden en de overdracht hiervan aan nieuwkomers is verankerd in het inburgeringsbeleid. In de tekst van de participatieverklaring is expliciet opgenomen dat iedereen recht heeft op eigen keuzes en zelfstandigheid (zelfbeschikkingsrecht). Ook in het onderdeel van het inburgeringsexamen «Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM)» wordt aandacht besteed aan grondrechten, omgangsvormen, waarden en normen. Alle examenvragen worden jaarlijks getoetst op actualiteit en overexposure. In dit kader is er ruimte om onderwerpen zoals vrije partnerkeuze mee te nemen in dit proces. Hierbij kan aan de orde komen dat ontvoering en huwelijksdwang strafbaar zijn in Nederland en achterlating een strafbaar feit kan opleveren. In het nieuwe inburgeringsstelsel blijven het participatieverklaringstraject en KNM een verplicht onderdeel van de inburgering.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is daarnaast bereid in de naturalisatieceremonies op Nederlandse ambassades en consulaten een onderdeel op te nemen, waarin wordt gewezen op het feit dat huwelijksdwang in Nederland een strafbaar feit is en gedwongen achterlating strafbare feiten kan opleveren.
Een veroordeling voor een strafbaar feit kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Of een veroordeling voor een strafbaar feit ook daadwerkelijk zal leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning, wordt per casus beoordeeld.
Bent u bereid een verkenning uit te voeren naar de mate waarin Nederlandse wetgeving momenteel voldoet om op te treden tegen achterlating en ontvoering? Wilt u daarbij in beeld brengen of de wet ruimte biedt om potentiële slachtoffers reisbeperkingen op te leggen teneinde ze te beschermen tegen ontvoering? Zijn er voorts mogelijkheden om familieleden te dwingen mee te werken aan het achterhalen van de verblijfsplaats wanneer een kind ontvoerd is? Kunt u daarnaast ook de mogelijkheden en beperkingen van de Paspoortwet in kaart brengen om als minderjarige die is achtergelaten een reisdocument te kunnen aanvragen om terug te kunnen keren? Kunt u de Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. In samenwerking met de betrokken ministeries zijn door VWS twee expertsessies georganiseerd met veldpartijen zoals het LKHA, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessies is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. De mate waarin Nederlandse wetgeving momenteel voldoet om op te treden tegen huwelijksdwang en achterlating is ook besproken. De uitkomsten van deze sessies zijn verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. De suggestie van uw Kamer wordt meegenomen in deze aanpak en uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis».
De betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de vergelijkingen tussen rechtsstelsels en het World Justice Project |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Is de Nederlandse rechtspraak wel zo goed als de Minister beweert? Een zoektocht leidt tot ontluisterende bevindingen»?1
Ja.
Hoe vindt u bij nader inzien zelf dat u deze Kamervragen heeft beantwoord? Vindt u deze op alle punten inhoudelijk correct en volledig recht doen aan de werkelijkheid?2
Ik heb uw vragen adequaat beantwoord.
Snapt u dat de methodologie van een dergelijk onderzoek en de betrouwbaarheid van de resultaten van deze internationale vergelijking belangrijker worden, vanwege het feit dat door u en anderen kennelijk veel waarde aan deze resultaten wordt ontleend doordat steeds wordt aangevoerd dat de Nederlandse rechtspraak wereldwijd tot de top behoort, met name wanneer kritiek klinkt op het beleid en de zorgen die er zijn, bijvoorbeeld over de bezuinigingen, de werkdruk en de toegankelijkheid? Bent u van plan de resultaten van deze internationale vergelijking te blijven gebruiken en noemen? Zo ja, waarom?
Ja, dat begrijp ik. Zoals ik bij de beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven is het WJP één van meerdere indicatoren waaraan wordt ontleend dat Nederland beschikt over een in vergelijking met andere landen goed functionerend rechtsstelsel. Ik zie daarom geen aanleiding niet meer te verwijzen naar het WJP.
In de antwoorden op onder andere de vragen 4, 5 en 6 ga ik in op een aantal aspecten aangaande de methodologie en de betrouwbaarheid van de rapportage van het WJP.
Klopt het dat Nederland alleen in 2009, 2013, 2016 en 2018 is onderzocht dat sommige landen in tussenliggende jaren worden bevraagd en weer andere landen eens in de vijf jaar? Klopt het eveneens dat de methodes in de verschillende landen zeer verschillend zijn, bijvoorbeeld doordat in het ene land op straat mensen vragen worden gesteld en in het andere land gewerkt wordt met digitale vragenlijsten? In hoeverre maakt dit alles een internationale vergelijking zinvol?
Uit door het World Justice Project verstrekte informatie blijkt dat de Rule of Law Index opgebouwd is uit verschillende onderzoeksmethoden. Zo wordt er om het jaar een «General Population Poll» (GPP) uitgevoerd. Onder de Nederlandse bevolking in het Nederlands. De civielrechtelijke aspecten van de Rule of Law Index zijn vooral gebaseerd op data die jaarlijks verkregen wordt uit een «Qualified Respondents Questionnaire» (QRQ) onder deskundigen. Voor het laatst is deze QRQ uitgevoerd in de periode mei – september 2018.
Met inachtneming van de soms grote verschillen in de rechtsstelsels kan een indicator als het WJP wel degelijk zinvol zijn. Zeker in samenhang met andere indicatoren.
Vindt u dat op basis van een vragenlijst aan willekeurig geselecteerde mensen, met vragen die niet expliciet over de rechtspraak gaan, zinvolle uitspraken kunnen worden gedaan over de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak?
Uit nadere informatie van het World Justice Projcect begrijp ik dat het bevolkingsonderzoek (GPP) met name van belang is bij de onderdelen «open government» en «absence of corruption». Bij de andere delen van de Rule of Law Index («constraints on government powers», «fundamental rights», «order and security», «regulatory enforcement», «civil justice’en «criminal justice») is met name de data uit het deskundigenonderzoek (QRQ) van belang.
Wat is uw reactie op de kritiek van deskundigen dat vragenlijsten van 46 pagina’s, die ongeveer 40 minuten kosten om te worden ingevuld, nauwelijks worden ingevuld door respondenten?
Zoals ook aangegeven in mijn eerdere beantwoording blijkt uit een vergelijkend onderzoek van internationale indexen met betrekking tot de Rule of Law, onder auspiciën van het Max Planck Instituut, dat het World Justice Project bij het samenstellen van de Rule of Law Index een uitgebreide methodologie hanteert met daarbij een focus op de verschillende onderdelen van de Rule of Law.3
Uit verstrekte informatie van het World Justice Project blijkt, zoals ik ook in de beantwoording van uw eerdere vragen heb aangegeven, dat ongeveer duizend respondenten geënquêteerd zijn per land. Waarbij het World Justice Project verder opmerkt dat de vragenlijsten zijn opgebouwd uit modules en dat niet alle modules door iedere respondent ingevuld hoeven te worden. Het World Justice Project geeft aan dat de gemiddelde invultijd ongeveer 18 minuten is. Deze invultijd hangt af van eerdere beantwoording binnen de vragenlijst, waardoor sommige modules met vervolgvragen niet ingevuld hoeven te worden.
Waarom antwoordde u stellig dat het bedrijf YouGov het onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd terwijl YouGov dit zelf ontkent en verwijst naar Lightspeed, maar Lightspeed zelf van niks weet en YouGov uiteindelijk niet toestaat dat het eenvoudige antwoord gegeven mag worden op de vraag wie dit onderzoek heeft uitgevoerd? Hoe is het nu mogelijk dat onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag wie dit onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Waarom blijft dit schimmig?
Het World Justice Project heeft mij laten weten dat zij YouGov gecontracteerd hebben om de GPP uit te voeren, waarbij YouGov het werven van respondenten met betrekking tot het online panel heeft uitbesteed aan Lightspeed.
Klopt het dat het World Justice Project onder meer wordt gefinancierd door de gemeente Den Haag? Waarom heeft u dat niet gemeld in antwoord op de eerdere vraag: «Zijn er ook financiële bijdragen vanuit Nederland voor het WJP-onderzoek? Zo ja, wie financiert dit en om welke bedragen gaat het?»3 Wat was onduidelijk aan deze gestelde vraag?
Zoals eerder gemeld levert het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen financiële bijdrage aan het onderzoek tot de totstandkoming van de Rule of Law Index. Van het World Justice Project heb ik begrepen dat er geen Nederlandse financiële bijdrage is aan het World Justice Project onderzoek voor de Rule of Law index.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat de gemeente Den Haag en het Ministerie van Buitenlandse Zaken een financiële bijdrage leveren aan het World Justice Project ten behoeve van de organisatie van het World Justice Forum, een conferentie die van 29 april – 2 mei 2019 plaatsvindt. Tenslotte maakt onder andere de internationale Task Force on Justice, waar de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking co-voorzitter van is, gebruik van data van het World Justice Project.
Blijft u bij uw eerdere antwoorden dat YouGov dit onderzoek in Nederland tweejaarlijks uitvoert onder een groep representatieve inwoners? Vindt u nu, bij nader inzien, nog steeds dat het World Justice Project een van de indicatoren is die erop wijst dat de Nederlandse rechtsstaat in vergelijking met andere rechtsstelsels goed scoort en dat u geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van het onderzoek?
Het World Justice Project heeft mij laten weten dat het algemeen bevolkingsonderzoek (het GPP) tweejaarlijks wordt uitgevoerd. In sommige landen wordt dit onderzoek via het internet gedaan in andere door straatinterviews. Zoals bij vraag 5 aangegeven berusten de conclusies ten aanzien van de staat van de rechtsstaat met name op het deskundigenonderzoek (QRQ). Daarnaast wijzen ook meerdere andere rapportages onafhankelijk van elkaar naar het feit dat het Nederlandse rechtsstelsel ook in vergelijking met andere landen goed functioneert. Ik zie ook in uw nadere vragen geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De juridische werking van het Migratiepact van Marrakesh |
|
Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de authenticiteit van de gelekte nota d.d. 1 februari 2019 van de juridische dienst van de Europese Commissie «The legal effects of the adoption of the Global Compact for Safe, Orderly and regular Migration by the UN General Assembly» bevestigen?1
De Europese Commissie heeft in een reactie op berichtgeving over dit document gemeld dat dit een niet officieel document betreft. Het gaat om een document dat weliswaar door een individuele medewerker van de Commissie is opgesteld, maar niet breder wordt gedragen binnen de Commissie. Het verandert niets aan de zienswijze van de Commissie ten aanzien van het juridisch niet-bindende karakter van het Compact. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken heeft Commissaris Hahn dit ook desgevraagd bevestigd. De Juridische Dienst van de Raad beaamde deze lezing.
Wat is uw reactie op de hierin staande mededeling (paragraaf 46) dat het VN-migratiepact via EU-wetgeving wel degelijk bindende juridische effecten zal hebben?
Dit niet-officiële document doet niet af aan de zorgvuldige juridische analyse die mede op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd en waarover uitgebreid met uw Kamer is gedebatteerd. Ook de Europese Commissie heeft in reactie op vragen naar aanleiding van de berichtgeving over dit document, benadrukt dat dit niet de zienswijze is van de Commissie. Feit blijft dat het Compact een juridisch niet-bindend document is en geen afdwingbare rechten genereert.
Waarom heeft u tijdens eerdere debatten juist het tegenovergestelde gezegd, namelijk dat het migratiepact van Marrakesh niet juridisch bindend en/of afdwingbaar is?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat u daarmee niet alleen de Kamer, maar ook de Nederlandse bevolking op het verkeerde been heeft gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen vóór dinsdag 26 maart 2019 beantwoorden?
Ja.
Ontvoeren en uithuwelijken van meisjes naar het buitenland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse juf Kiet waarschuwt: «Meisjes van 12 ontvoerd en uitgehuwelijkt»»?1
Ja.
Kent u signalen, al dan niet uit het onderwijs, of beschikt u over gegevens dat zelfs meisjes in leeftijdscategorie tot en met twaalf jaar slachtoffer worden van uithuwelijking in het buitenland? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Zo nee, acht u dit het onderzoeken waard en hoe gaat u hier zorg voor dragen?
Kindhuwelijken zijn een onzichtbaar en complex probleem. Deze huwelijken worden vaak informeel en in het buitenland gesloten en blijven daardoor veelal buiten het zicht van de (Nederlandse) autoriteiten.
In 2018 heeft het LKHA geen meldingen ontvangen van kindhuwelijken, waarbij het slachtoffer de basisschoolleeftijd had op het moment van de melding. Dit wil niet zeggen dat dit niet gebeurt.
In het onderzoek «Gewoon Getrouwd» van de Universiteit van Maastricht en het Verwey Jonker instituut wordt op basis van een landelijke enquête onder professionals en registraties van de IND een omvangschatting gemaakt van 249 kindhuwelijken in Nederland per jaar (periode 2013–2014). Deze omvangschatting ziet echter op alle (geschatte) kindhuwelijken met een leeftijdsgrens tot 18 jaar, zonder nader onderscheid te maken in leeftijd.2
Ziet u hierbij nog een rol weggelegd voor docenten in het kader van vroegsignalering en bewustwording? Zo ja, welke?
Bij vermoedens van gedwongen uithuwelijking in het buitenland moet door leraren, net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode worden gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Wanneer nodig kan de expertise van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (hierna LKHA) ingeroepen worden. Bij scholing over het gebruik van de meldcode komt over het algemeen ook het signaleren van verschillende vormen van geweld aan de orde. Wanneer slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating al in het buitenland zijn, dient er rechtstreeks bij het LKHA gemeld te worden.
Gelet op de impact van het onderwerp zal ik samen met mijn collega-bewindspersonen de Beweging tegen Kindermishandeling3 vragen of zij in hun communicatie naar scholen en leraren het risico van achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond onder de aandacht kunnen brengen.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er zeer jonge kinderen in het geding zijn, extra bescherming tegen uithuwelijking op zijn plaats is? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. In samenwerking met de betrokken ministeries zijn door VWS twee expertsessies georganiseerd met veldpartijen zoals het LKHA, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessies is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. De uitkomsten van deze sessies worden verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. Voor alle slachtoffers van huwelijksdwang wordt momenteel gekeken naar hoe er extra ingezet kan worden om hen te helpen. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang hiervan bij de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis» van de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming.
Welke wettelijke mogelijkheden of andere belemmeringen bestaan er op dit moment om te voorkomen dat ouders kinderen mee naar het buitenland nemen om ze aldaar op minderjarige leeftijd uit te huwelijken?
Ouders met gezag hebben het recht om binnen de grenzen van de wet keuzes te maken voor hun kind. Er kan door de overheid worden ingegrepen indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind. Bij signalen van een gedwongen uithuwelijking in het buitenland waarbij het mogelijke slachtoffer nog in Nederland is, kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis die de signalen zal onderzoeken. Indien sprake is van serieuze signalen, kan de Raad voor de Kinderbescherming bij de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel verzoeken. Wanneer nodig kan de expertise van het LKHA ingeroepen worden.
In het geval van een ondertoezichtstelling (OTS) moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Er kunnen extra waarborgen worden ingebouwd, door bijvoorbeeld bij de OTS ook een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken bij de rechter. In het geval van een voogdijmaatregel moeten de ouders aan de Gecertificeerde Instelling verzoeken of het kind mee mag naar het buitenland. De GI zal hiervoor een afweging maken, waarbij het potentiele risico op gedwongen uithuwelijking wordt meegenomen. Met deze maatregelen kan worden voorkomen dat een minderjarige naar het buitenland gaat.
Is het in Nederland voorbereiden van een gedwongen huwelijk in het buitenland strafbaar? Zo ja, aan welke voorbereidingshandelingen kan gedacht worden? Zo nee, waarom niet en acht u een dergelijke strafbaarheid wel wenselijk?
Het opzettelijk buiten of naar Nederland lokken van een persoon met het oogmerk die persoon te dwingen tot het aangaan van een huwelijk is strafbaar op grond van artikel 285c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze strafbepaling strekt tot uitvoering van artikel 37, tweede lid, van het Verdrag van Istanboel4 dat verplicht tot strafbaarstelling van de voorbereiding van huwelijksdwang. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij artikel 285c Sr5.) is sprake van het lokken van een persoon wanneer een persoon onder valse voorwendselen wordt bewogen naar het buitenland te reizen. Het lokken omvat elke handeling die redelijkerwijs geschikt kan worden geacht om een persoon te bewegen naar het buitenland te reizen, terwijl als die handeling achterwege was gebleven of als de persoon had geweten wat het werkelijke oogmerk van de reis is, die persoon niet naar het buitenland zou zijn gereisd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer als reden voor de reis het opzoeken van een ziek familielid wordt opgegeven, terwijl het werkelijke oogmerk van de reis is de betrokkene in het buitenland te dwingen een huwelijk aan te gaan. Andere voorbereidingshandelingen zijn niet specifiek strafbaar gesteld. In het algemeen geldt dat het verrichten van voorbereidingshandelingen alleen strafbaar zijn als op het delict waarvoor deze handelingen worden getroffen, tenminste een gevangenisstraf van 8 jaar staat (art. 46 Sr). Ik zie geen reden om hier voor dit geval van af te wijken.
Hoe vaak per jaar worden er personen vanwege huwelijksdwang vervolgd op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en tot hoeveel veroordelingen leidt dat?
Onder de delictsomschrijving van artikel 284 Wetboek van Strafrecht vallen verschillende vormen van dwang. Het OM en de rechtspraak registreren alleen op wetsartikel. Het is daarom niet uit de bestaande registers te halen of er veroordelingen plaats hebben gevonden voor dit delict, en zo ja om hoeveel veroordelingen voor huwelijksdwang het gaat. Om een beeld te geven: er zijn in 2018 144 veroordelingen geweest wegens het overtreden van artikel 284 Sr. In 2016 en 2017 ging het om 70 respectievelijk 91 veroordelingen. Hierbij gaat het dus om alle vormen van dwang zoals omschreven onder art. 284 Sr.
Bent u bekend met het feit dat sommige landen waaronder het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken wettelijke uitreisbeperkingen kennen om te voorkomen dat mogelijke slachtoffers van een gedwongen huwelijk kunnen uitreizen? Zo ja, wat is de aard van die wetgeving?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt nauw contact met onder meer het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken over de (juridische) aanpak van deze problematiek. Onder meer het Verenigd Koninkrijk en België hebben de juridische mogelijkheid om – met tussenkomst van de rechter – uitreisbeperkingen op te leggen bij dreiging van een gedwongen huwelijk of het kind in het Schengeninformatiesysteem en/of de interpoldatabank te signaleren.
Acht u het wenselijk om dergelijke of andere uitreisbeperkingen wettelijk mogelijk te maken om te voorkomen dat kinderen in het buitenland tot een huwelijk worden gedwongen of genitale verminking moeten ondergaan? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt concreet dat de bestaande wetgeving afdoende beschermt?
In het programma «Geweld hoort nergens thuis» heb ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG aangekondigd een nadere verkenning te starten over te nemen maatregelen tegen schadelijke traditionele praktijken. In de afgelopen periode is samen met de Ministeries van BZ, OCW en SZW een expertsessie georganiseerd met de betrokken veldpartijen zoals de politie, LKHA, GGD GHOR Nederland, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. Tijdens deze sessie is ook gesproken over een onderzoek naar aanvullend instrumentarium, waaronder wettelijke instrumenten voor het tegengaan van huwelijksdwang en achterlating. In de komende periode worden de uitkomsten van deze sessie, in goede samenwerking met de veldpartijen, verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. In de voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis informeren wij uw Kamer over de uitkomsten.
De verschillen in onderzoekstijd tussen vrouwelijke en mannelijke wetenschappers met kinderen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vrouwen in wetenschap krijgen minder onderzoekstijd»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de uitkomsten van dit onderzoek, zeker op de lange termijn, zorgelijk zijn voor de inclusiviteit en representativiteit van de Nederlandse wetenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja, ik deel die zorg. Hoewel ik zie dat de verschillen klein zijn in onderzoekstijd en toegang tot hulpbronnen, deel ik de zorgen omdat het mogelijk is dat een opstapeling van kleine verschillen bijdraagt aan een minder goede doorstroming van vrouwen. Zoals ik beschrijf in de Wetenschapsbrief, zie ik de Nederlandse wetenschap als kweekvijver en haven voor talent. Dit betekent onder andere dat iedereen die een loopbaan in de wetenschap ambieert een gelijke kans moet hebben zich te ontwikkelen, ontplooien en zijn of haar vak als wetenschapper uit te uitvoeren.
Ik zie het als opdracht aan de universiteiten (als werkgever) om te sturen op het gelijktrekken van de verschillen. Het is aannemelijk dat de verschillen onbewust tot stand komen. Bewustwording van hoe onbewuste vooroordelen een rol spelen bij beslissingen helpt om objectiever te waarderen en belonen. In de Wetenschapsbrief kondigde ik al enkele acties aan om diversiteit en inclusie in de wetenschap te bevorderen. Zo zal het nationaal actieplan dat wordt opgesteld na de Europese Gender Summit dit najaar, concrete maatregelen aandragen voor het oplossen van ongelijkheidsvraagstukken als deze.
Het huidige debat over waarderen en belonen van wetenschappers biedt ook perspectieven om de (verborgen) verschillen in de invulling en omstandigheden van werk en arbeidsvoorwaarden te veranderen. Binnen de VSNU en NWO wordt hard gewerkt aan een kentering op het gebied van waarderen en belonen. Wetenschappers worden nu te veel beoordeeld op het aantal publicaties, de hoogte van de impactfactor en het aantal binnengehaalde beurzen. Deze manier van waarderen van belonen sluit onvoldoende aan bij de maatschappelijke opgaven: zowel het realiseren van uitstekend wetenschappelijk onderzoek, als ook het verzorgen van kwalitatief hoogwaardig academisch onderwijs en het overdragen van kennis ten behoeve van de samenleving. Ik ondersteun deze verandering op het gebied van waarderen en belonen van wetenschappers van harte.
Deelt u de aanname van onderzoekers Van Veelen en Derks dat de aangehaalde momenteel relatief kleine sekseverschillen op termijn tot grote verschillen kunnen leiden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze verschillen te verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in kaart te brengen of vrouwelijke wetenschappers daadwerkelijk minder onderzoeksmiddelen, reisbudget en assistentie hebben dan hun mannelijke collega’s?
Het LNVH-onderzoek «Verborgen beloningsverschillen in de wetenschap» is grootschalig opgezet en biedt voldoende inzicht in de situatie van de verdeling van onderzoeks- en onderwijstijd. Ik acht verder onderzoek op dit moment niet nodig. Wel hecht ik waarde aan de acties die staan onder antwoord 2.
Klopt het dat vrouwelijke wetenschappers 3 procent minder kans hebben op een eigen kantoor? Zo ja, wat is hiervoor volgens u de verklaring?
Ja, het klopt dat dat een van de uitkomsten van het rapport is. Dit is een klein, maar significant verschil. Zoals de opstellers van het LNVH-rapport al aangeven is het één van de vele «kleine, maar significante verschillen» die gezamenlijk maken dat er ongelijkheidssituaties ontstaan. Verklaringen hiervoor worden in het rapport niet gegeven.
Het lastig vallen van vrouwen bij abortusklinieken door anti-abortusdemonstranten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat vrouwen die naar abortusklinieken gaan om daar hun zwangerschap af te breken steeds vaker worden lastiggevallen door anti-abortusdemonstranten?1
Ja
Bent u met mij van mening dat vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geraakt in alle vrijheid een keuze voor abortus moeten kunnen maken?
Ja, zeker. Vrouwen moeten over een eventuele abortus vrijelijk kunnen besluiten. De wet schrijft dat ook voor.
Wat vindt u ervan dat vrouwen die naar abortusklinieken gaan om daar hun zwangerschap af te breken steeds vaker worden lastiggevallen door anti-abortusdemonstranten?
Ik vind het zeer kwalijk als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Vrouwen moeten zich bij de entree van de kliniek niet hoeven te verantwoorden tegenover een wildvreemde over de keuzes die zij zelf maken.
Wat vindt u ervan dat de directeur van de abortuskliniek in Rotterdam zich genoodzaakt heeft gezien zich voor hulp tot de gemeente Rotterdam te wenden omdat de intensiteit en brutaliteit van de protesten toeneemt?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. Zeker aangezien ze op dat moment toch al een moeilijke en zware periode in hun leven doormaken.
Het aantal signalen dat vrouwen zich geïntimideerd voelt neemt helaas toe en dit kan een drempel opwerpen voor vrouwen om naar een abortuskliniek te gaan. Voor die vrouwen raakt dit hun toegang tot abortuszorg.
Het is primair aan gemeenten om demonstraties in goede banen te leiden, zoals ik ook aangaf in mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van de Kamervragen hierover2, 3. Het is dus goed dat de directeur van de abortuskliniek in Rotterdam zich tot de gemeente heeft gewend, zodat zijn informatie bij de afweging van de burgemeester over deze demonstraties kan worden betrokken.
De gemeente Rotterdam heeft al sinds begin 2016 voorwaarden gesteld aan demonstraties bij de abortuskliniek door middel van een zogenoemde «bufferzone» (het aanwijzen van een plek van de demonstratie). Hierdoor is het in die gemeente niet toegestaan om voor de ingang te demonstreren en is een plek aangewezen aan de overkant van de straat. Ik steun deze oplossing. Als demonstranten zich niet houden aan de gestelde voorwaarden dan kan het lokale gezag aanvullende acties nemen.
Overigens heb ik ook met Schreeuw om Leven en Stirezo gesproken. Zij zijn de organisaties waarbij de grootste groep van demonstranten zijn aangesloten. Zij geven beide aan dat zij het geschetste beeld in de media van hun demonstraties bij abortusklinieken niet herkennen en dat ze zich aan de gestelde voorwaarden houden. Ook geven zij aan dat ervoor moet worden gewaakt dat acties van eenlingen zonder meer worden toegeschreven aan een groep van demonstranten.
Wat vindt u ervan dat het Vrelinghuis in Utrecht zich genoodzaakt heeft gezien om een bord bij de kliniek op te hangen om vrouwen te waarschuwen voor agressieve demonstranten?
Zoals gezegd, betreur ik het als demonstranten zich ongepast of smakeloos uiten tegenover vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken. Het is aan de directie van de abortuskliniek om te bepalen hoe zij hun bezoekers voorbereiden op demonstranten. Als er sprake is van agressieve demonstranten dan vind ik dat een kwalijke zaak en is het belangrijk dit met de gemeente te bespreken.
Ik begrijp dat dit in Utrecht gebeurd is en dat het ook de aandacht van de burgemeester heeft. Op 17 januari 2018 is de burgemeester hier uitgebreid op ingegaan tijdens het mondelinge vragenuur en hij heeft de toezegging gedaan opnieuw met de demonstranten in gesprek te gaan en de situatie nogmaals te bekijken. Dit loopt nog.
Diverse APV’s (algemene plaatselijke verordening) stellen strafbaar om zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen of zich onnodig op te dringen. De politie, het OM en uiteindelijk de strafrechter zullen altijd van geval tot geval moeten beoordelen of een concrete «agressieve» gedraging strafbaar is.
Erkent u de trend dat mede door toedoen van conservatief christelijke anti-abortusorganisaties het taboe op zwangerschapsonderbreking groeit?
Er is mij geen specifiek onderzoek bekend naar de invloed van conservatief christelijke anti-abortusorganisaties op een mogelijk taboe op zwangerschapsonderbreking.
In de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap wordt de keuzehulpverlening en het besluitvormingsproces onderzocht. Zoals beantwoord in het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) inzake de evaluatie Wet afbreking zwangerschap van 6 juli 2018 en toegezegd in het AO medische ethiek op 6 september 2018 is eventuele toenemende taboevorming onderdeel van deze vraagstelling. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020.
Wat vindt u van het voorstel van het Humanistisch Verbond om rond abortusklinieken bufferzones in te richten zodat vrouwen ongehinderd naar binnen kunnen gaan en bent u bereid hier actie op te ondernemen
Het is primair aan gemeenten om nadere invulling te geven aan de uitoefening van het recht om te demonstreren en daarbij het belang van bescherming van de vrouwen die een abortuskliniek bezoeken mee te wegen. Ik kan me voorstellen dat een bufferzone een geschikte en juridisch aanvaardbare manier is om een situatie die uit de hand dreigt te lopen te adresseren. Hiermee kan recht gedaan worden gedaan aan enerzijds de vrijheid om te demonstreren en anderzijds het belang dat vrouwen vrije toegang tot zorg in een abortuskliniek moeten hebben. Ook andere keuzes zijn denkbaar.
Het in goede banen leiden van demonstraties blijft wel steeds lokaal maatwerk en een inschatting van de burgemeester als het bevoegde gezag, die nauw samenhangt met zijn kennis van de plaatselijke situatie en openbare orde. Of een inperking van het demonstratierecht noodzakelijk en gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld door het stellen van voorschriften ten aanzien van de in acht te nemen afstand van de demonstratie tot de ingang van de abortuskliniek («bufferzone»), is eveneens afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen.
Na de uitzending van EenVandaag in januari zijn er in verschillende gemeenten (zoals Den Haag, Rotterdam en Utrecht) door raadsleden vragen gesteld aan het college van burgemeester en wethouders over het beleid ten aanzien van de abortuskliniek in hun omgeving. Gemeenten hebben in het algemeen goed contact met de abortusklinieken en de demonstranten. Ook hebben enkele gemeenten al onderling contact opgenomen om van elkaars aanpak te leren.
Ik wil hier een faciliterende rol in spelen. Met inachtneming van de inhoudelijke verantwoordelijkheden van het lokale gezag, zal ik voor het zomerreces de betrokken gemeenten en de abortusklinieken uitnodigen om deel te nemen aan een bijeenkomst om kennis uit te wisselen over elkaars behoeftes, mogelijkheden, ervaringen en goede voorbeelden. Voor het zomerreces zal ik u nader informeren over de uitkomsten.
Welke andere mogelijkheden ziet u om vrouwen ongehinderd toegang tot abortusklinieken te geven zodat zij niet langer op brutale wijze door demonstranten gedwarsboomd worden alvorens een emotionele en lichamelijke zware ingreep te ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om vrouwen die zich na een lastige afweging tot een abortuskliniek wenden om hun zwangerschap te onderbreken te beschermen tegen opdringerige anti-abortusdemonstranten?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer onderneemt u hiertoe actie?
Zie antwoord vraag 7.