De verbijsterende CAF affaire met de kinderopvangtoeslag |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-affaire inzake de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Waarom heeft u op 4 juli 2019, tijdens het algemeen overleg over stopzetten kinderopvangtoeslag, de CAF 16-zaak in Rotterdam verzwegen, terwijl Kamerleden u daar wel naar gevraagd hebben?
In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer toeslaggerelateerde CAF-zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar hetzelfde is gebeurd. Daarom heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: de Adviescommissie) en de ADR gevraagd het handelen van Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) te onderzoeken.
Klopt het dat in de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2019 is gebleken dat ook daar kinderopvangtoeslagen onrechtmatig zijn stopgezet en teruggevorderd?
Naar aanleiding van de situatie rondom het CAF 11-dossier is deze zaak voorafgaand aan de behandeling op zitting door Toeslagen nogmaals bestudeerd. Hierbij is ruimhartig gekeken naar het dossier. Ook is tijdens de zitting van de zijde van de Belastingdienst, in navolging van een uitspraak van de Raad van State, inderdaad gemeld dat in deze zaak het besluit tot stopzetting van het voorschot onrechtmatig is geweest. Mede om deze reden heeft Toeslagen de vrijdag voorafgaand aan de zitting een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Neemt u de Kamer nog wel serieus, nu u de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist hebt geïnformeerd?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Bent u op hoogte van het grondwettelijke recht van de Kamer (art. 68 Grondwet) om alle inlichtingen te ontvangen? Waarom leeft u de wet niet na?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Heeft u de Belastingdienst nog wel onder controle? Hoe reageert u op de berichtgeving dat het kerndepartement en de Belastingdienst elkaar niet meer vertrouwen? Hoe reageert u op de berichtgeving dat de Belastingdienst, en met name de afdeling Toeslagen, zijn eigen gang gaat, en een staat in de staat vormt, die denkt aan niemand verantwoording schuldig te zijn?
Ik laat de kwalificaties voor rekening van de vragensteller. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juli jl.2, sta ik een open en veilig klimaat voor, waar medewerkers in hun kracht gezet worden, zich veilig voelen en fouten kunnen maken. Dilemma’s moeten worden besproken en van fouten moet worden geleerd. Alleen zo kan ruimte ontstaan voor de menselijke maat. Daarom is cultuur de vierde pijler van beheerst vernieuwen. De kern van de pijler cultuur heeft een deels gedifferentieerd programma dat gericht is op alle medewerkers van de Belastingdienst. Het programma is niet vrijblijvend en maakt gebruik van kennis en expertise van buiten de Belastingdienst. De pijler cultuur is heeft tot doel het gedrag en handelen van medewerkers echt te veranderen.
Kunt u toezeggen dat de algemeen directeur Toeslagen bij de Belastingdienst als gevolg van de CAF-affaire strafontslag zal krijgen, de leidinggevenden binnen Toeslagen voorwaardelijk strafontslag, en alle andere medeplichtige ambtenaren van de Belastingdienst een waarschuwing of berisping?
Ik doe geen uitspraken over individuen en individuele casussen.
Vindt u het niet schokkend dat ambtenaren willens en wetens de wet hebben overtreden? Welke sancties heeft u ter beschikking? Welke sancties gaat u opleggen?
De Adviescommissie en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken. Als de onderzoeken zijn afgerond, zal ik met een reactie komen. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Klopt het dat het niet om incidenten ging, maar dat het om staand beleid ging, en de top van Toeslagen op de hoogte was? Waren ook de secretaris-generaal en de toenmalige staatssecretarissen en ministers van Financiën op de hoogte? Kunt u dit uitsluiten?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken.
Waarom zijn de interne signalen in 2015 genegeerd? Klopt het dat hier intern overleg over is gevoerd? Klopt het dat er instructies zijn uitgewisseld en welke waren dat?
In mijn brief van 2 juli 2019 ben ik hierop ingegaan. In september 2015 is een overdrachtsdocument gewisseld tussen behandelaars van bezwaarschriften bij Toeslagen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit document binnen de Belastingdienst is besproken.
Vindt u ook dat, net als de Nationale ombudsman, de overheid een meewerkende overheid moet zijn, die het volk dient? Hoe kwalificeert u het hysterische optreden van de Afdeling Toeslagen in dit licht?
Ik deel de stelling dat de overheid zijn burgers moet faciliteren.
Is de klokkenluider inmiddels weer aan het werk? Kunt u deze klokkenluider voordragen voor promotie en salarisopslag, en daarnaast voordragen voor een lintje, nu deze persoon een heldenrol heeft vervuld? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Bent u nog wel de juiste persoon om de CAF-affaire op te lossen? Of groeit deze affaire u boven het hoofd? Bent u bereid op te stappen, als deze zaak niet uiterlijk op 1 januari 2020 volledig opgelost zal zijn, inclusief het uitbetaald hebben van alle schadevergoedingen, met de volledige genoegdoening van alle slachtoffers?
Ik ben vastberaden deze zaak goed en zorgvuldig op te lossen.
Klopt het dat er in de nasleep van de Bulgarenfraude in de jacht op fraude zorgvuldig onderzoek en bewijsvoering zijn overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heeft, ingegeven door de tijdgeest gericht op het voorkomen en aanpakken van fraude, de focus gelegen op de bestrijding van fraude en is de menselijke maat uit het oog verloren.3 Dit heeft in voorkomende gevallen vervelende consequenties gehad voor goedwillende ouders van wie de toeslag is stopgezet, terwijl later bleek dat zij er wel recht op hadden.
Wat is de achtergrond van het nieuwe onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR) dat u op 9 juli jl. heeft gelast? Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer op 9 juli nieuwe vragen heeft gesteld, die in grote lijnen overeenkomen met het gelaste ADR-onderzoek?
Zoals ik tijdens het plenaire debat van 21 maart jl. heb aangegeven, laat ik de ADR onderzoeken of de problemen in het CAF 11-dossier ook in andere zaken hebben gespeeld. De Auditdienst Rijk (ADR) kijkt naar het handelen van Toeslagen in toeslaggerelateerde CAF-zaken. In het debat over dit onderwerp op 4 juli jl. heb ik aangegeven de onderzoeksopdracht aan de ADR zo snel als mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen. De vragen van uw Kamer voor het ADR onderzoek van 9 juli jl. heb ik mee laten nemen in de onderzoeksopdracht. Op diezelfde datum heb ik u over de opdracht geïnformeerd. Naar aanleiding van een verzoek van de leden Lodders en Omtzigt en de Adviescommissie is het ADR onderzoek uitgebreid en nader gespecificeerd, hierover heb ik u 5 september jl. een brief gezonden.4
Wanneer denkt u het bredere CAF-onderzoek van de ADR te hebben afgerond? Is dat voor het einde van de week? Of is het bredere CAF-onderzoek van de ADR een nieuw rookgordijn dat u opwerpt?
Het onderzoek van de ADR is naar verwachting eind 2019 afgerond, zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 11 juni jl.5
Kunt u ervoor zorgdragen, dat er een volledig overzicht komt van alle (170) CAF-zaken, met daarin een overzicht van de hoeveelheid stopzettingen, de hoeveelheid terugvorderingen, de hoeveelheid gastouders, de hoeveelheid gastouderbureaus (en een lijst hiervan) en de totale bedragen die hiermee gemoeid zijn? Bent u in deze bereid om art. 68 van de Grondwet na te leven?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
In hoeveel zaken wordt er nog geprocedeerd? In hoeveel zaken hebben burgers gelijk gekregen en in hoeveel zaken heeft Toeslagen gelijk gekregen?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Hoeveel hebben de lopende rechtszaken inmiddels gekost aan griffie- en advocaatkosten? Hoeveel heeft de Staat inmiddels aan kosten gemaakt bij de Landsadvocaat?
Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de Landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de Landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvatten honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Bent u bereid niet alleen de kinderopvangtoeslagenzaken vanaf 2013, maar vanaf 2010 opnieuw te beoordelen? Kunt u de juridische verantwoordelijkheid hierin onderzoeken?
Omdat het CAF-team in 2013 is opgericht, is dat het startmoment van het onderzoek. In de CAF 11-zaak is van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ik kan niet uitsluiten dat deze handelwijze ook in andere toeslaggerelateerde CAF-zaken bij een groot aantal personen tegelijk is toegepast. Mede daarom laat ik de ADR toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken.
Hoeveel ouders zijn door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering terechtgekomen?
Dit wordt niet bijgehouden. Er zijn mij dan ook geen cijfers bekend over ouders die door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering zijn terechtgekomen.
Bent u het eens met de uitspraak van de Minister van Financiën, op 9 juli 2019 in het programma Jinek, dat het stilleggen van alle rechtszaken niet ver genoeg gaat? Om hoeveel van deze rechtszaken gaat het?
Ik heb de Minister horen zeggen dat hij hetzelfde vindt als ik. Op het moment van verzenden van deze antwoorden gaat het om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken.
Klopt het dat al in 2012 gebleken was dat de signalen van de GGD uit 2011 niet klopten?
Nee, dat klopt niet. In de brief van 11 juni jl. ben ik uitvoerig ingegaan op deze materie.
Waarom heeft Toeslagen hier niets mee gedaan? Deelt u de mening dat de overheid niet in zichzelf gekeerd moet zijn, maar ontlastende signalen serieus moet nemen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Algemene Rekenkamer, in Nieuwsuur van 10 juli jl.?2
Francine Giskes van de Algemene Rekenkamer constateert in de uitzending van Nieuwsuur van 10 juli onder meer dat op het toeslagendossier sprake is van grote politieke druk. Bij de invoering van het toeslagensysteem werd van de Belastingdienst gevraagd «snel de voorschotten te betalen en pas later te controleren», waardoor veel terugvorderingen ontstonden. Daarna is de Belastingdienst juist gevraagd om «heel goed te controleren alvorens uit te keren.»
Francine Giskes stelt in genoemde uitzending verder dat «het beter moet met de interne coördinatie binnen de Belastingdienst, maar ook in de regelgeving.» Deze conclusies onderschrijf ik grotendeels. Daarom kondigde ik in oktober vorig jaar als maatregel aan dat de vaktechnische inbedding van Toeslagen verbeterd wordt. Dit moet de interne coördinatie verbeteren. Daarnaast is mijn beeld dat ook de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen. Daarnaast wordt op dit moment een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Deelt u de mening dat de toeslagenwetgeving te complex is, maar ook de inrichting van de Belastingdienst chaotisch is, en dat deze dienst in zichzelf gekeerd is? Wat gaat u hieraan doet?
Zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, is het mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is. In mijn brief van 3 juli jl. ben ik ingegaan op mijn aanpak «beheerst vernieuwen» om de Belastingdienst te vernieuwen en toekomstbestendig te maken.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er al vele onderzoeken van de Algemene Rekenkamer geweest zijn, en bijvoorbeeld ook de commissie-Joustra/Borstlap, maar dat er heel weinig met deze onderzoeken wordt gedaan?
Ik deel het beeld dat in de vraag geschetst wordt niet. Met de aanbevelingen van de Commissie Joustra/Borstlap is de Belastingdienst bijvoorbeeld voortvarend aan de slag gegaan. Ik verwijs uw Kamer naar de voortgangsrapportage van 5 december 2017, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de dertien aanbevelingen van de Commissie.
Is de stelling gerechtvaardigd te stellen dat de Belastingdienst een onbestuurbare en onverbeterlijke organisatie is en vergelijkbaar met een stuurloze en zinkende olietanker, die niet meer is bij te sturen?
Nee.
Is de stelling gerechtvaardigd dat we eigenlijk rechtstreeks op een parlementaire enquête afstevenen, waarin alle verantwoordelijken in de loop der jaren op het matje zullen moeten komen?
Het instellen van een parlementaire enquête is een recht van uw Kamer.
Bent u bereid om alle beschikbare documenten zeker te stellen, om een dergelijke parlementaire enquête effectief te laten verlopen? Welke rol kunnen de politie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) hierin spelen?
Indien de Kamer besluit tot het instellen van een parlementaire enquête verleen ik vanzelfsprekend alle medewerking.
Deelt u de mening dat het structureel kwakkelen van de Belastingdienst niet alleen begonnen is in 2006, met de invoering van de Toeslagen, maar dat de neergang van de dienst eigenlijk al begonnen is bij de brede belastingherziening in 2001?
Nee, die mening deel ik niet.
Klopt het dat in 2001 begonnen is met het veel meer gebruik maken van steekproeven, in plaats van 100%-controle?
Volledige controle was en is niet mogelijk. De Belastingdienst moet daarom risicogericht werken. Ook voor 2001 was dit al het geval. Het toepassen van steekproeven en deelwaarnemingen is een gebruikelijke werkwijze.
Klopt het dat veel mensen en bedrijven gebruik maken van de grote mazen in de wet, die door deze steekproefcontroles zijn ontstaan?
Eventuele mazen in het wettelijke kader staan los van de wijze waarop toezicht en handhaving is ingericht en dienen door aanpassing van dit kader te worden opgelost.
Klopt het bijvoorbeeld dat een gemiddelde controle bij een mkb'er gemiddeld 31.000 euro aan te weinig betaalde belasting oplevert? Dit kan toch niet? Wanneer gaat u hier eindelijk eens wat aan doen?
De Belastingdienst controleert grotendeels risicogericht. Een gemiddelde opbrengst van een controle bij een MKB-bedrijf zegt daarom niets over de mate waarin deze sector wet- en regelgeving naleeft.
Klopt het dat er zwarte lijsten bestaan, waarop toeslaggerechtigden staan, die in beginsel afgewezen worden voor de kinderopvangtoeslag, of die voor stopzetting of terugvordering in aanmerking komen? Kunt u uitsluiten dat deze zwarte lijsten bestaan?
Zoals ik in het debat van 21 maart 2019 heb aangegeven, bestaan er geen zwarte lijsten binnen Toeslagen. Wel bestaan er lijsten voor handmatige beoordeling. Toeslaggerechtigden die op een dergelijke lijst staan worden handmatig gecontroleerd. Plaatsing op deze lijst heeft geen gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Op basis van welke criteria zijn deze zwarte lijsten samengesteld? Wie nam hierin beslissingen? Zijn dit besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is? Waarom is niemand hierover geïnformeerd? Kunt u dit alsnog doen?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoe kan iemand van een zwarte lijst afkomen? Welke procedure gaat u hiervoor inrichten?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de CAF 11-zaak hebben een dubbele nationaliteit?
Bij de start van het CAF 11-onderzoek hadden 196 vraagouders een dubbele nationaliteit.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de andere CAF-zaken hebben een dubbele nationaliteit? Kunt u per CAF-zaak aangeven welk percentage van de ouders een dubbele nationaliteit hebben? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden toeslaggerelateerde CAF-zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u uitsluiten dat er bij het samenstellen het criterium van etniciteit is gehanteerd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
In mijn brief van 11 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op het verwerken van nationaliteit in de CAF-zaken:
«Vanaf de startperiode van het CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres, en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen.
Wanneer de analyse van een query aanwijzingen geeft van mogelijk georganiseerd misbruik, worden bezoeken aan gastouders en/of een gastouderbureau uitgevoerd. Bezoeken worden in het geval van CAF-zaken afgerond met een intern verslag van bevindingen.
Vanaf 2014 worden de analyses van de queries vastgelegd in een intern document om een overzichtelijk beeld te geven van de situatie. Dit interne document bevat een samenvattend overzicht van het aantal vraagouders, het soort toeslag, de woonplaatsen van de vraagouders, en de totale financiële omvang. Ook de nationaliteit van aanvragers was opgenomen in dit interne document. Sinds 2016 wordt specifiek op basis van dit document besloten of verder onderzoek nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een actualiteitsbezoek. Informatie over de (tweede) nationaliteit is geen selectiecriterium geweest bij de starten van CAF-zaken, dat waren immers steeds signalen van buitenaf. Recent is besloten dat nationaliteit ook geen onderdeel meer is van het queryverzoek.»
Ik keur etnisch profileren ten strengste af. De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af.
Deelt u de mening dat de Discriminerende Overheid heel ver af staat van de Dienstbare Overheid, die ons voor ogen zou moeten staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 11 juni jl., keur ik etnisch profileren ten strengste af.
Bent u bereid om, naast het al lopende onderzoek, een diepgaand onderzoek te gelasten naar het gebruik van etniciteit als criterium, oftewel het discrimineren op etniciteit?
De Autoriteit Persoonsgegevens doet reeds onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De ADR is tevens gevraagd te onderzoeken of nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld in de CAF-onderzoeken. Ook heeft op 7 juni jl. de Nationale ombudsman een onderzoek aangekondigd om een indruk te krijgen van de aard van de klachten bij de overheid als het gaat om etnisch profileren en hoe overheden daar vervolgens mee omgaan. Daarnaast heb ik de Adviescommissie gevraagd hoe het in algemene zin met de praktische rechtsbescherming van de toeslaggerechtigden is gesteld, en welke verbeteringen zijn hier wenselijk zijn. Bij het advies wordt ook betrokken de aanwezigheid van bijzondere categorieën persoonsgegevens – meer in het bijzonder [tweede] nationaliteit – bij Toeslagen. Ik wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Bent u bereid om, indien discrimineren op etniciteit inderdaad het geval blijkt te zijn geweest, strafrechtelijke aangifte te doen van discriminatie?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken die in het antwoord op vraag 42 zijn genoemd.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar o.a. etnisch profileren afgerond zal zijn? Wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Ik kan daar geen uitspraak over doen omdat de Autoriteit Persoonsgegevens zelf haar agenda vaststelt.
Kunt u nader ingaan op de zelfmoord, die in de media wordt genoemd (1), en die gerelateerd zou zijn aan het terugvorderen van kinderopvangtoeslag?
Zelfdoding is een bijzonder trieste gebeurtenis, in het bijzonder voor alle betrokkenen. Dat behoeft geen enkele nadere toelichting. Bij de Belastingdienst komen incidenteel meldingen binnen, waarbij nabestaanden aangeven dat sprake is van zelfdoding. De Belastingdienst heeft mij desgevraagd laten weten dat een melding over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam niet in de organisatie geregistreerd staat.
Kunt u een causaal verband uitsluiten tussen de zelfmoord en het terugvorderen van kinderopvangtoeslag door Toeslagen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hier mee doen?
Zie antwoord vraag 45.
Wat doet dit met u? Deelt u de mening dat dit verbijsterend is?
Zie antwoord vraag 45.
Op welke manier kunt u de 2-jarige wees royaal compenseren, indien blijkt dat het leven van dit kind door toedoen van de Belastingdienst verwoest is?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe hoog zullen de schadevergoedingen zijn? Deelt u de mening dat dit hoger zal moeten zijn dan de 15.000 euro, die de Q-koorts patiënten hebben gekregen? Wat vindt u van een schadevergoeding van 15.000 euro per verpest jaar?
Ik heb de Adviescommissie gevraagd te adviseren over een passende oplossing. Ik wil niet op dit advies en de uitwerking daarvan vooruitlopen.
Waarom bent u eerder met de schaamteloze fooi gekomen van 500 euro per half jaar? Dit kan toch niet?
Het bestuursrecht kent op basis van jurisprudentie kort gezegd een vergoeding van € 500,– voor ieder (deel van een) half jaar dat de behandeling van het bezwaarschrift en beroep langer heeft geduurd dan twee jaar. Ik heb Toeslagen de opdracht gegeven deze vergoeding in CAF 11-zaken proactief en ruimhartig toe te kennen.7 Deze vergoeding ziet uitsluitend op de overschreden termijn. Om een passende oplossing te vinden voor gedupeerde ouders, heb ik de Adviescommissie om advies gevraagd.
Hoe breed is de CAF-affaire inmiddels? Klopt het dat er 170 CAF-zaken zijn? Kunt u uitsluiten dat, gezien de 302 gevallen in CAF 11, het hier wel eens om ca. 50.000 (302*170) toeslaggedupeerden zou kunnen gaan? Hoe gaat u deze mensen compenseren?
In totaal zijn er inderdaad circa 170 toeslaggerelateerde CAF-zaken. Op dit moment worden deze zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de werkzaamheden van de commissie en de ADR zijn afgerond zal, ik uw Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat het hele toeslagensysteem op de schop moet?
Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen.
Kunt u beleidsopties uitwerken waarbij toeslagen alleen nog maar toegekend worden op basis van vaststaande feiten, waardoor er later geen terugvordering meer nodig is?
Terugvorderingen zijn inherent aan de huidige systematiek. Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelstel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Klopt het dat er aan de terugvordering op basis van nieuwe inkomensgegevens geen eindtermijn zit (op basis van art. 20 en 21 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)? Klopt het dat dit erg afwijkt van de hoofdregel, waarin de eventuele vorderingen van de Belastingdienst verjaren na vijf jaar?
Ook voor de toeslagen geldt in principe een verjaringstermijn van 5 jaar. Binnen deze termijn kan een reeds vastgestelde toeslag naderhand in bepaalde gevallen nog in het voordeel of in het nadeel van de belanghebbende worden herzien. De mogelijkheid tot herziening van een vastgestelde toeslag in verband met een wijziging van het inkomensgegeven op grond van artikel 20 Awir heeft echter geen verjaringstermijn, maar is gekoppeld aan het moment waarop het nieuwe inkomensgegeven is vastgesteld. Dat heeft als reden dat de Belastingdienst/Toeslagen voor wat betreft dit inkomensgegeven afhankelijk is van de inspecteur van de Belastingdienst en het bij langlopende procedures in de sfeer van de inkomstenbelasting, bijvoorbeeld in geval van navordering door de inspecteur, langer dan 5 jaar kan duren voordat het inkomensgegeven definitief vaststaat. Mede daarom schrijft artikel 20 Awir voor dat de Toeslagen, als dat inkomensgegeven eenmaal wijzigt, binnen 8 weken tot een herziening moet overgaan.
Waarom is voor deze afwijkende regel gekozen? Kunt u overwegen om de uiterste terugvorderingstermijn voor de Afdeling Toeslagen eveneens op vijf jaar te zetten? Kunt u een voorstel hiertoe opnemen in het Belastingplan 2020? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 54. Ik ben niet voornemens om nu een voorstel in het Belastingplan 2020 op te nemen waarin een verjaringstermijn aan artikel 20 van de Awir wordt verbonden.
Klopt het dat de afdeling van de Belastingdienst die de Inkomstenbelasting uitvoert de inkomensgegevens van bijna iedereen heeft?
De Belastingdienst is houder van de Basisregistratie inkomen (art. 21 Algemene wet inzake rijksbelastingen). In dit register wordt het inkomen vastgelegd van alle burgers. Daarnaast krijgt de Belastingdienst bijvoorbeeld actuele inkomensgegevens van het UWV. Dat betekent echter niet dat van iedereen de actuele inkomensgegevens beschikbaar zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat personen om uiteenlopende redenen uitstel vragen en krijgen voor de aangifte inkomstenbelasting of dat er wordt nagevorderd, waardoor definitieve inkomensgegevens pas later bekend zijn.
Klopt het dat deze inkomensgegevens vaak pas na vele jaren bij de Afdeling Toeslagen terechtkomen, die dan vervolgens tot terugvordering overgaat, tot grote ergernis van de toeslaggerechtigden?
Nee, dat klopt niet. Toeslagen verkrijgt gedurende het jaar doorlopend inkomensgegevens. Op basis van deze gegevens kan Toeslagen voor een aantal toeslaggerechtigden bijvoorbeeld al gedurende het toeslagjaar het voorschot aanpassen. Daarnaast kan belanghebbende zelf de inkomensgegevens aanpassen, zodat het voorschot op het actuele inkomen gebaseerd is. Zo kunnen (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het komt echter voor dat inkomensgegevens pas later bekend zijn. Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 56. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ook andere factoren een rol kunnen spelen bij terugvorderingen. Zo kan het (wisselend) aantal opvanguren bij de kinderopvangtoeslag ook een belangrijke rol spelen.
Hoe kunt u bewerkstelligen dat deze inkomensgegevens veel sneller tussen de beide delen van de Belastingdienst worden gedeeld? Het is toch bizar dat de ene hand van de Belastingdienst niet weet wat de andere hand doet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 56 en 57.
Is de Belastingdienst inmiddels de slechtst functionerende overheidsdienst van Nederland?
Deze appreciatie laat ik aan de vragensteller.
Kunt u een vergelijking maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Defensie Materieel Organisatie?
Nee, dat kan ik niet. Bovendien vallen de genoemde diensten niet onder mijn verantwoordelijkheid.
De uitspraak van de Raad van State inzake het Tracébesluit A27/A12 |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State inzake het Tracébesluit A27/A12?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze uitspraak een logisch gevolg is van de eerdere uitspraak over het Programmatische Aanpak Stikstof-stelsel (PAS-stelsel) en dat dit niet zozeer een juridisch probleem is, maar een consequentie van teveel stikstofemissies en te slechte natuurwaarden?
De Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het Programma Aanpak Stikstof (PAS), niet voldoet aan de eisen die het Europese Hof van Justitie daaraan stelt. Omdat het Tracébesluit A27/A12 zich baseert op de PAS als ecologische onderbouwing heeft de RvS dit besluit, evenals verschillende andere besluiten, vernietigd. Daarmee is de vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 het directe gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 waarin is aangegeven dat het PAS niet meer gebruikt kan worden als basis voor toestemmingsverlening.
Deelt u de mening dat de oplossing dus moet worden gezocht in het snel verminderen van de emissies en concentraties totdat de natuur zich voldoende heeft hersteld? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Welke extra maatregelen worden overwogen?
De uitspraak van de Afdeling bevestigt het belang van bron- en herstel-maatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor natuur. Zoals de Minister van LNV u eerder ook heeft geïnformeerd (DGNVLG-NP/19140219) is het de ambitie van het kabinet om samen met de verschillende sectoren afspraken te maken over dit onderwerp. Dit vraagt fundamentele keuzes die het kabinet samen met de bestuurlijke partners en uw Kamer zal moeten maken.
Nu de verbreding van de snelwegen bij Utrecht en het toevoegen van extra wegverkeer voorlopig geen optie is vragen wij hierbij wat u gaat doen om de bereikbaarheid op een emissievrije manier te verbeteren? Komen alternatieve opties, zoals het verbeteren van het openbaar vervoer (ov) en de fietsinfrastructuur weer in beeld? Komen maatregelen, die de verkeergroei niet accommoderen, maar juist verminderen of spreiden, zoals rekeningrijden, weer in beeld?
In de uitwerking van het programma U-Ned werkt het rijk samen met de regio aan een adaptieve aanpak op het gebied van wonen, werken, leefbaarheid en mobiliteit waardoor Utrecht nu én straks haar economische belofte als gezonde metropoolregio waarmaakt en de draaischijffunctie voor Nederland behoudt. Hiervoor is de Ring Utrecht van groot belang. Ondanks de vernietiging van het Tracébesluit ligt er nog steeds een opdracht om de regio bereikbaar te houden. De urgentie en noodzaak om het probleem aan te pakken is nog steeds aanwezig.
Binnen de projectdoelstellingen en de eisen van de natuurwetgeving zal daarom verder gewerkt worden aan een oplossing voor de stikstofproblematiek voor de Ring Utrecht en bereid ik een nieuw Tracébesluit voor. Vanuit de afspraken die binnen het klimaatakkoord gemaakt zijn zal het kabinet, ten behoeve van de volgende kabinetsformatie, een aantal varianten van betalen naar gebruik onderzoeken. Het is aan een nieuw kabinet om een besluit te nemen over een eventuele invoering.
Bent u bereid de verlaging van de snelheid op de ring Utrecht naar 80 km/u te overwegen, waarmee voldoende capaciteit binnen de huidige bak een optie is, conform de resultaten van extern onderzoek?2
Er is in het verleden diverse keren gekeken naar een mogelijkheid zonder de bak te verbreden, met minder rijstroken (2x6 ipv 2x7), waarbij de snelheid omlaag gaat naar 80 km/uur en waarbij het ontweven van rijrichtingen in stand blijft.
De commissie Schoof heeft geconcludeerd dat er géén veilige oplossing mogelijk is binnen de bestaande bak. In hoofdstuk 5 van de Gids van netwerkanalyse tot Ontwerp Tracébesluit staat beschreven waarom de commissie Schoof tot deze conclusie kwam. De belangrijkste argumenten voor 2x7 zijn verkeersveiligheid, met name ten aanzien van de vele weefbewegingen, en de specifieke dwangpunten (de twee spoorviaducten, de ligging van de folie en de bak) die leiden tot een heel specifiek ontwerp.
Bent u bereid om op korte termijn wel te starten met de «minder hinder»-maatregelen, die voorzien waren voor tijdens de werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld automobilisten te adviseren om -voor wie dat mogelijk is- op andere tijden te reizen, een alternatief vervoermiddel te kiezen of thuis te werken? Bent u bereid op korte termijn ook andere maatregelen te nemen die tijdens werkzaamheden vaak gebruikt worden om binnen de bestaande capaciteit doorstroming op peil te houden, zoals het verlagen van de snelheid en het versmallen van rijbanen?3
De financiering van minder hinder maatregelen is specifiek gekoppeld aan werkzaamheden. Uw Kamer heeft door de aangenomen motie Hoogland/Visser (Kamerstuk 29 398, nr. 519) besloten dat het toepassen van spitsmijden alleen in geval van groot onderhoud, wegwerkzaamheden en activiteiten vooruitlopend op wegwerkzaamheden toegestaan is.
Daarnaast is de korte termijn aanpak voor bereikbaarheid een onderdeel van het programma U-Ned.
Welke voorbereidende werkzaamheden zijn inmiddels uitgevoerd? Heeft dit onherstelbare schade aan natuur en landschap aangericht? Worden deze voorbereidende werkzaamheden nu gestaakt? Wat hebben deze werkzaamheden en de totale voorbereiding van dit project tot nu toe gekost?
Er zijn voorbereidende werkzaamheden gestart, onder andere op het gebied van grondverwerving en het verleggen van kabels en leidingen. Bestaande processen/activiteiten worden afgerond. Er worden geen nieuwe processen/ activiteiten gestart. Er is geen onherstelbare schade aan natuur en landschap aangericht. De totale kosten die tot op heden zijn gemaakt tellen op tot circa € 50 mln.
Wat gaat er met de voor dit project gereserveerde fondsen gebeuren? Worden deze toegevoegd aan de overschotten op de infrastructuurbegroting of ingezet voor projecten die niet voor meer luchtvervuiling zorgen?
De Raad van State heeft het Tracébesluit vernietigd. Dit betekent echter niet dat het project niet verder uitgevoerd wordt. Binnen de projectdoelstellingen en de eisen van de natuurwetgeving zal verder gewerkt worden aan een oplossing voor de Ring Utrecht.
Worden de onderdelen van het project die onomstreden zijn en waarvoor geen wijziging van het tracébesluit nodig is, zoals de natuurcompensatie of de betere geluidsschermen, wel uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen voor natuur en geluid zijn onderdeel van het Tracébesluit dat door de Raad van State is vernietigd. Daarmee is de grondslag om deze maatregelen te nemen komen te vervallen. Er wordt een nieuw besluit voor de Ring Utrecht voorbereid, waarin de maatregelen voor natuur en geluid een plek krijgen.
Welke andere projecten die leiden tot extra stikstofemissies zijn nu in voorbereiding? Welke hiervan lopen eveneens het risico om door de uitspraak van de Raad van State te worden belemmerd? Ben u van plan dit risico voor elk project te nemen of gaat u de conclusies van deze zaak toepassen op alle lopende projecten?
Een overzicht van IenW-projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september j.l. heeft doen toekomen (Kamerstuk 32 670, nr. 165).
Mogelijke gevolgen kunnen uiteenlopen van vertraging in besluitvorming en/of realisatie, hogere kosten voor onderzoek, het treffen van extra mitigerende of compenserende maatregelen of een andere wijze van uitvoering van het project.
Deze gevolgen zullen per project worden bezien. Het is altijd de bedoeling geweest om recht te doen aan de bescherming van Natura 20000-gebieden, dit is niet nieuw. Uit de uitspraak volgt dat het PAS niet langer als onderbouwing kan worden gebruikt voor tracébesluiten. De PAS-uitspraak betekent niet dat er helemaal geen activiteiten meer mogelijk zijn die stikstof veroorzaken. Deze zijn wel mogelijk met een individuele projectspecifieke beoordeling die voldoet aan de randvoorwaarden, zoals beschreven in de nadere reactie van de Minister van LNV op de PAS-uitspraak d.d. 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 147).
Kosten, die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet- westerse) allochtonen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de politie, en andere BZK- gerelateerde onderdelen als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), wordt aangewend voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit, terreur(dreiging) en overlast e.d.?
De politie maakt geen onderdeel uit van het Ministerie van BZK, maar valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV. Voor een goede uitvoering van de wettelijke taken van de politie is het bijhouden van de politie-inzet per bevolkingsgroep geen vereiste. Dit wordt dan ook niet gedaan. Gegevens over de kosten van de inzet van politie ten aanzien van burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond, zijn niet voorhanden.
Op basis van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 doet de AIVD-onderzoek naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. De AIVD kijkt dus naar de doelen en activiteiten van een persoon. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats (Wiv 2017 artikel 19 lid 3). Daarom is een dergelijk overzicht niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet- westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de overige BZK-programma’s, zoals diversiteit en arbeidsmarktgerelateerde programma’s, wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen?
Een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams is een van de focuspunten van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk (SPB) 2025. Voor het goed functioneren van de overheid is de samenkomst van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis een belangrijke randvoorwaarde, omdat meer variatie in visies en oplossingen resulteert in meer creativiteit en innovatie, betere resultaten en beter beleid. Dit betekent dat werken in divers samengestelde teams en in een inclusieve organisatiecultuur wordt bevorderd.
Daarnaast is in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 aandacht voor het Rijk als aantrekkelijk werkgever, door het profileren van de Rijksoverheid op de arbeidsmarkt. In het kader van het SPB is een aantal acties gericht op arbeidsmarktbeleid en diversiteit en inclusie afgesproken die deels door Ministeries afzonderlijk en deels rijksbreed worden uitgevoerd. Van de afgesproken acties is er geen die zich uitsluitend richt op mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke kosten hiermee gemoeid zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke omvang het provinciefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het provinciefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire provinciefonds
Het provinciefonds betreffen de algemene middelen van provincies. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Uit de begrotingen en rekeningen van provincies is het niet mogelijk gegevens te halen die betrekking hebben op burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke omvang het gemeentefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het gemeentefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire gemeentefonds.
Het gemeentefonds betreft algemene middelen van gemeenten. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Over de omvang van de bestedingen door gemeenten aan programma’s voor Nederlanders met een (niet-westerse) migratieachtergrond hebben wij geen informatie.
Daarnaast wordt sinds 2008 via het gemeentefonds een aantal decentralisatie uitkeringen van vakdepartementen gedaan, waarbij bepaalde groepen (waaronder burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond) in de verdeling een rol hebben gespeeld. De Minister van BZK en Staatssecretaris van Financiën zijn verantwoordelijk voor de verdeling van de uitkeringen. De vakministers zijn inhoudelijk verantwoordelijk. Het gaat om de volgende uitkeringen:
Bedragen zijn in duizenden euro’s
Kunt u voorts aangeven in welke mate het werk van (lokaal) bestuur / gemeenten / gemeentelijke basisadministraties toeziet op (niet-westerse) allochtonen en hoe dit zich vertaalt in kosten die voor deze groep worden gemaakt?
Gemeenten hebben, als autonome bestuurslaag, zelf het beste inzicht in de inspanningen die zij verrichten in het kader van Basisregistratie Personen (BRP) en zij leggen daar lokaal verantwoording over af. Op voorhand valt niet te stellen dat er meer werk en/of kosten zijn verbonden aan de registratie van een burger met een (niet-westerse) migratieachtergrond dan van een burger zonder migratieachtergrond. De tijd en kosten hangen af van veel uiteenlopende factoren zoals gezinssamenstelling, gezagsverhoudingen, verhuisbewegingen en de mate waarin uittreksels worden opgevraagd.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van BZK?
Van opbrengsten voor de begroting van BZK is geen sprake. Voor wat betreft de kosten wordt verwezen naar bovenstaande antwoorden.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit en overlast e.d.?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 466)
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar, en (geprognotiseerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vraag 7.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief (Kamerstuk 30 573, nr. 176).
De ontmanteling van jeugdzorgaanbieder Juzt |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe lang was u ervan op de hoogte dat jeugdzorgaanbieder Juzt in financiële problemen zat? Waarom is er niet eerder ingegrepen?1 2
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij jeugdhulpaanbieder Juzt3. Daarbij heb ik aangeven dat het bestuur van Juzt gemeenten in december 2016 heeft geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij Juzt. Het Ministerie van VWS is daarvan destijds ook op de hoogte gebracht. Gemeenten in de regio West-Brabant-West en Juzt zijn intensief in gesprek gegaan. De regio heeft begin 2017 besloten om tot bevoorschotting over te gaan om zo de zorg voor vrouwen en kinderen te kunnen garanderen.
Met het oog op de borging van de continuïteit van jeugdhulp heeft het Ministerie van VWS op grond van de beleidsregels «Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet» eind 2017 aan Juzt een subsidie verstrekt, welke in 2018 is herzien. Dit voor frictiekosten als gevolg van een reorganisatie bij Juzt. Eind 2018 heeft Juzt zelf geconcludeerd dat het niet zelfstandig verder kan en is Juzt op zoek gegaan naar een fusiepartner.
In april bleek dat de fusie geen doorgang vond en dat de financiële positie van Juzt verder verslechterde. De huidige organisatie is niet meer levensvatbaar. Zelfs na meerdere bestuurswisselingen is het niet meer gelukt de organisatie gezond te krijgen. Omdat Juzt niet meer zelfstandig verder kan, hebben Juzt en West-Brabantse gemeenten in de periode april tot en met juni 2019 gezocht naar een oplossing om de continuïteit van zorg te borgen, die in het belang is van jeugdigen, vrouwen in de opvang en het personeel. Gezien de kwetsbaarheid van de cliënten en het beperkte aanbod van complexe jeugdhulp en vrouwenopvang in de regio is het noodzakelijk dat overdracht van zorg zorgvuldig en gecontroleerd plaatsvindt. Gemeenten en Juzt hebben een plan opgesteld voor gecontroleerde afbouw van de organisatie en een gecontroleerde zorgoverdracht. Gemeenten dragen financieel bij aan de uitvoering van dit plan.
Voor gecontroleerde zorgoverdracht is het nodig dat alle partijen in deze bijzondere situatie hun verantwoordelijkheid nemen. Daarom heb ik op dinsdag 9 juli 2019 met Juzt, West-Brabant-Oost en West-Brabant-West bestuurlijke afspraken gemaakt. Het Ministerie van VWS is vanuit haar rol als stelselverantwoordelijke bij deze afspraken betrokken, zorgcontinuïteit voor alle kinderen is hierbij leidend.
Heeft u inzicht in financiële problemen van andere jeugdzorgaanbieders, daar er meerdere grote jeugdzorgaanbieders als Juzt in Nederland zijn?3
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is op dit moment niet zo ernstig als bij Juzt en verschilt onderling.
Bent u bereid om deze zomer een inventarisatie te maken van welke jeugdzorgaanbieders nu – of op korte termijn – in de financiële problemen zitten en komen? Kan daarbij per instelling aangegeven worden hoe tijdig ingegrepen kan worden en hoe de continuïteit van zorg gewaarborgd is? Zo nee, waarom niet?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg tijdig te kunnen signaleren, is binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd afgesproken dat er een early warning instrument komt. De VNG heeft inmiddels een instrument ontwikkeld dat input levert voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen een accounthoudende regio met aanbieders van specialistisch veel of weinig voorkomende jeugdhulp over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. De VNG zal deze zomer de accounthoudende regio’s en aanbieders begeleiden bij de voorbereiding van de invoering van een early warning instrument.
Aanvullend daarop laat de Jeugdautoriteit (JA) op dit moment een analyse uitvoeren naar de financiële positie van (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders op basis van de jaarrekeningen 2017 en 2018. De analyse is in opzet gelijk aan de inventarisatie die de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) heeft benut voor haar haar vierde jaarrapportage (van maart 2018). De JA zal de analyse beoordelen. Als daartoe aanleiding is, zal de JA met bepaalde jeugdhulpaanbieders en gemeenten in gesprek gaan.
Hoe oordeelt u over uitspraken van jongeren dat zij slachtoffer zijn geworden van de manier waarop in 2015 de jeugdzorg met forse bezuinigingen naar de gemeenten is overgeheveld? Deelt u hun zorg dat ook instellingen, waar ze straks terecht zullen komen, mogelijk op termijn in financiële problemen zullen komen?4
Ik ben me ervan bewust dat nog niet alle kinderen, ouders en professionals zich merkbaar en meetbaar beter ondersteund voelen. In de voortgangsrapportage «Zorg voor de Jeugd» die ik uw Kamer op 7 juni jl. heb doen toekomen zijn de eerste tekenen van de transformatie zichtbaar6.
Dat nu meer kinderen en gezinnen eerder in beeld komen en hulp krijgen strookt met de bedoeling van de Jeugdwet. Dat heeft er echter wel toe geleid dat het budget nu in veel gemeenten niet toereikend is. Naar aanleiding van het financieel verdiepend onderzoek jeugd, dat uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet besloten om gemeenten met € 1.020 miljoen extra tegemoet te komen (2019 € 420 miljoen extra en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra).
Extra geld alleen is niet voldoende. Er zijn ook organisatorische verbeteringen nodig. Met gemeenten heb ik bestuurlijke afspraken in de maak hoe we het jeugdstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken.
Verder ondersteun ik gemeenten, aanbieders en professionals om de jeugdhulp te verbeteren met:
Denkt u dat de ernstige tekorten in de jeugdzorg, de groeiende werkdruk, het hoge ziekteverzuim en (dreigende) faillissementen bijdragen aan het aantrekkelijk maken van deze sector voor nieuwe medewerkers? Wat gaat u doen om deze grote problemen het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten inzake bewapening van boswachters |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Noord-Hollandse boswachters moeten na tien jaar wapenstok en pepperspray inleveren, crimineel heeft vrij spel in natuurgebieden»1 en «Boswachters Recreatie Noord-Holland krijgen wapenstok en pepperspray terug»2?
Ja.
Herinnert u zich het Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019 nr. BOACAT2019/034, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Recreatie Noord-Holland N.V.?3
Ja.
Deelt u de mening dat boswachters en andere buitengewoon opsporingsambtenaren in het buitengebied, de zogenaamde groene BOA’s, een zeer waardevolle bijdrage leveren aan het houden van toezicht in het buitengebied?
Ja, deze meningen deel ik.
Het bredere vraagstuk rondom een adequate handhaving in het buitengebied komt aan de orde in het plan van aanpak «Versterking van toezicht en handhaving in het buitengebied» (Kamerstuk 33 576, nr. 138) dat ik samen met mijn ambtgenoot van LNV op 30 oktober 2018 naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb de Kamer toegezegd om begin 2020 over de voortgang hiervan te rapporteren. In de uitwerking van het plan van aanpak wordt ook gekeken naar de uitrusting van boa’s.
Deelt u voorts de mening dat groene BOA’s de beschikking moeten hebben over de juiste instrumenten om hun taak uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom het besluit is genomen dat een bepaald aantal boswachters opeens hun wapenstok en pepperspray moesten inleveren? Kunt u hierbij ook ingaan op de totstandkoming van het negatieve advies van de politie en het openbaar ministerie, dat mede heeft geleid tot het besluit?
De procedure voor de aanvraag of verlenging van een akte van opsporingsbevoegdheid met toekenning van geweldsmiddelen en de beoordelingscriteria is geregeld in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0007013/2018-07-01) en de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0039766/2018-10-26). Samengevat is de aanvraagprocedure als volgt ingericht. De aanvragende instantie vraagt de korpschef en de hoofdofficier van justitie advies ten aanzien van de noodzaak van de gevraagde opsporingsbevoegdheid en toekenning van geweldsmiddelen. De aanvragende instantie stuurt vervolgens – ingeval van verlenging uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur – de aanvraag, samen met de adviezen, aan de Minister voor Rechtsbescherming (Dienst Justis). Zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen drie maanden wordt daarop beslist. Tegen dit besluit kan de aanvragende instantie in bezwaar en beroep.
In dit specifieke geval is op 6 juni 2019 een aanvraag tot verlenging van het categoriale besluit van 24 juni 2014, BOACAT2014/036 ingediend. Gelet op het gegeven dat het bestaande categoriale besluit op 7 juli 2019 zou aflopen en daarmee de opsporingsbevoegdheid zou komen te vervallen is, na overleg met de aanvrager, de ingediende aanvraag met spoed beoordeeld. Omdat de toezichthouders in dit geval negatief hadden geadviseerd over het toekennen van de wapenstok en de pepperspray, is het categoriaal besluit (bij besluit van 2 juli 2019, nr. BOACAT2019/034) verlengd met enkel de toekenning van het geweldsmiddel handboeien. Hiermee is het vervallen van de opsporingsbevoegdheid per 7 juli 2019 voorkomen. Een zorgvuldig te nemen besluit omtrent toekenning van de pepperspray en de wapenstok vergde meer tijd. Omdat de procedure ten aanzien van een eventuele toekenning van deze geweldsmiddelen nog loopt, onthoud ik mij van een nadere toelichting op deze zaak.
Kunt u aangeven waarom een aantal dagen later voornoemd besluit is teruggedraaid?
Er is – verwijzend naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7 – geen sprake van het terugdraaien van voornoemd categoriaal besluit. Er zijn mij geen andere soortgelijke gevallen bekend. De huidige procedures zijn duidelijk genoeg en ik zie op dit moment geen aanleiding deze te verduidelijken
Ik heb periodiek overleg met de boa-bonden. Daarin komen thema’s aan bod die mijn verantwoordelijkheid raken. Het thema veiligheid van boa’s en welke bewapening daarbij passend is, kan in algemene zin in een volgend overleg met de boa-bonden worden besproken.
Kunt u aangeven hoe de huidige procedure van vergunningverlening ingericht is?
Zie antwoord vraag 5.
Kan, naar aanleiding van het teruggedraaide besluit, de conclusie getrokken worden dat de huidige procedures met betrekking tot het aanvragen van geweldsmiddelen niet duidelijk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze procedures te verduidelijken zodat groene BOA’s de Nederlandse buitengebieden op een adequate manier kunnen blijven beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met de Nederlandse BOA Bond (NBB) in overleg te treden over voornoemde situatie en afspraken te maken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met soortgelijke situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan? Zo ja, kan in deze gevallen worden bekeken of een herbeoordeling op zijn plaats is?
Zie antwoord vraag 6.
De kwantificering van zorgkosten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja
Kunt u aangeven welk deel van alle kosten op het gebied van zorg, welzijn en sport wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, mede gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, het relatief zware beroep dat deze groep doet op zorg en welzijn (wat zich vertaalt in zaken als frequent huisartsenbezoek) en het vaker voorkomen van bepaalde aandoeningen bij deze groep (bijvoorbeeld met het oog op geboorten uit neef-/nichthuwelijken)?
We hebben geen inzicht in welk deel van de kosten van zorg wordt aangewend voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Wel is in het Integratierapport 2018 van het CBS een hoofdstuk opgenomen over gezondheid en zorg (https://longreads.cbs.nl/integratie-2018/gezondheid/). Een van de conclusies is dat voor iedere leeftijdsgroep geldt dat de zorgkosten van mannen en vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond hoger zijn dan van Nederlanders zonder migratieachtergrond of Nederlanders met een andere westerse migratieachtergrond. In de beantwoording van eerdere vragen van PVV over dit onderwerp2 wordt, naast verschillen in leeftijdsopbouw, ook als verklaringen van dit verschil in zorgkosten genoemd de gemiddeld lage sociaaleconomische situatie van Nederlanders met een migratieachtergrond wat een deel van het verschil in gezondheid verklaart en daarmee aan bijdrage aan de zorgkosten. Daarnaast spelen fysiologische verklaringen een rol: diabetes komt bijvoorbeeld vaker voor bij Nederlanders met een migratieachtergrond dan bij Nederlanders zonder migratieachtergrond, óók als gecorrigeerd wordt voor andere factoren die ook tot een hogere kans op diabetes leiden.
Welk deel van de geprognosticeerde premie-inkomsten zijn niet behaald in verband met wanbetaling door (niet-westerse) allochtonen?
Mensen zijn verplicht zich te verzekeren en premie te betalen. Een zorgverzekeraar kan een verzekerde met een premie-achterstand ter hoogte van zes maanden zorgpremie aanmelden voor het bestuursrechtelijk premieregime (wanbetalersregeling). Als een wanbetaler een regelmatig inkomen heeft dan wordt de premie ingehouden op het inkomen. Als dat niet lukt, dan gaat de vordering door naar het CJIB en wordt eventuele zorgtoeslag ingehouden. Uiteindelijk komt niet-geinde premie bij de deurwaarder. Het CAK, het CJIB en de deurwaarder hebben geen gegevens over de migratieachtergrond. Daarmee kan geen inzicht worden gegeven in welk deel niet wordt betaald.
Wat zijn de financiële gevolgen van de speciaal op allochtonen gerichte beleidsprogramma’s?
VWS heeft geen speciaal op Nederlanders met een migratieachtergrond gerichte beleidsprogramma’s. Wel wordt een subsidie verstrekt aan Pharos (een kennisinstelling) om kennis over mensen met gezondheidsachterstanden, waartoe ook Nederlanders met een migratieachtergrond behoren, te verzamelen, duiden en verspreiden. Verder worden met het programma GIDS gemeenten ondersteund om het beleid te richten op het bereiken van mensen met een gezondheidsachterstand. Ook hiervoor geldt dat dit niet specifiek is opgezet voor Nederlanders met een migratieachtergrond.
Via de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, kunnen zorgverleners hun kosten voor geleverde zorg aan onverzekerde personen declareren. Het gaat hier om zorg aan zowel Nederlanders zonder migratieachtergrond als Nederlanders met een migratieachtergrond. In totaal werd in 2018 € 17 miljoen uitgekeerd via deze regeling. Een grove inschatting op basis van het aantal declaraties levert op dat circa € 2,2 miljoen hiervan is uitgegeven aan medisch noodzakelijke zorg voor Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond.
Hoe verhouden genoemde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Medische Zorg?
Hierover zijn geen gegevens bekend. VWS heeft geen doelgroepenbeleid specifiek gericht op Nederlanders met een migratieachtergrond.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het bovenstaande?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven zijn er geen specifieke gegevens bekend.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Hierbij een overzicht van de begrootte uitgaven aan de bij vraag 4 genoemde subsidieregeling.
De regeling medische noodzakelijke zorg voor onverzekerden is niet enkel gericht op Nederlanders met een (niet-westerse) migratieachtergrond. Een deel hiervan wordt wel aangewend voor zorg aan onverzekerde personen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hiervan dan de reden? Kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
VWS heeft geen doelgroepenbeleid specifiek gericht op Nederlanders met een migratieachtergrond, hierdoor is het niet altijd mogelijk om de cijfers uit te splitsen naar migratieachtergrond. Er is in de antwoorden geprobeerd een zo volledig mogelijk beeld te schetsen. Reële uitsplitsingen zijn echter niet altijd te maken.
Het bericht dat Nederland acht of negen extra F35-straaljagers gaat kopen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland gaat acht of negen extra F35-straaljagers kopen»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt met de transparantiebelofte uit de Defensienota 2018 en de informatieverplichting uit de Regeling Grote Projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota (Kamerstuk 35 210, nr. 1) besloten om de defensie-uitgaven structureel te verhogen met € 162 miljoen extra per jaar en daarnaast ook extra geld beschikbaar te stellen voor investeringen. De politieke intentie voor deze investeringen was reeds aangekondigd in het Nationaal Plan, dat in december 2018 door de Minister-President is ingediend bij de NAVO. In dit plan staan prioritaire capaciteitendoelstellingen die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO.
Uw Kamer is met de antwoorden naar aanleiding van de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2019 (Kamerstuk 35 210 X, nr. 5) geïnformeerd dat de beschikbare middelen worden geïnvesteerd in:
Tot slot zal een deel van de aanvullende beschikbare middelen in ons personeel worden geïnvesteerd.
Daarbij is aangegeven dat uw Kamer uiterlijk in de komende begroting nader wordt geïnformeerd over de concrete invulling van deze ambities.
Bij de daadwerkelijke invulling van de extra aantallen F-35 vliegtuigen zal uw Kamer daarover vooraf worden geïnformeerd, conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35 (kenmerk 2019Z03999/2019D09255), zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019. Eventuele extra toestellen vallen binnen de reikwijdte van het groot project Verwerving F-35.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u 8 of 9 «vliegende Titanic’s» wilt aanschaffen? Kunt u aangeven waarom Defensie onduidelijk blijft over het werkelijk aantal aan te schaffen «vliegende Titanic’s»? Kunt u ook aangeven hoeveel «vliegende Titanic’s» u werkelijk wilt aanschaffen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten en budgettaire gevolgen verband houden met de aanschaf van 8 «vliegende Titanic’s» versus 9 «vliegende Titanic’s»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze kosten en budgettaire gevolgen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de daadwerkelijke invulling van de extra aantallen F-35 vliegtuigen zal uw Kamer daarover vooraf worden geïnformeerd inclusief een commercieel vertrouwelijke bijlage met daarin de geraamde kosten (zie ons antwoord op vraag 2).
Bent u bekend met het bericht «Minister-President Rutte en ministers Blok en Bruins naar de Verenigde Staten voor bezoek Witte Huis en handelsmissie Boston»?2
Ja.
Kunt u aangeven of tijdens de voorbereiding en het bezoek aan het Witte Huis en de handelsmissie in Boston besprekingen zijn gevoerd of toezeggingen zijn gedaan in het kader van de «vliegende Titanic»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze besprekingen en toezeggingen bestaan en welke gevolgen deze hebben voor Defensie? Zo nee, waarom niet?
De intentie voor de aanschaf van extra F-35’s, zoals die ook met uw Kamer is gedeeld, is bekend bij onze internationale partners. In de voorbereiding op het bezoek aan de VS is gesproken over het voornemen om met een deel van de additionele middelen uit de voorjaarsbesluitvorming additionele F-35’s aan te schaffen. Dat is ook door Minister-President Rutte in het gesprek met de Amerikaanse president kenbaar gemaakt. Zoals wij in antwoord op vraag 4 meldden, zullen wij bij de daadwerkelijke aanpassing van de aantallen F-35 vliegtuigen uw Kamer daarover vooraf informeren.
Kunt u aangeven of de NAVO en/of de Amerikaanse regering, politiek en wapenlobby besprekingen hebben gevoerd met Defensie over de aanschaf van extra «vliegende Titanic's»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze besprekingen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de zorg dat de aanschaf van extra «vliegende Titanic's» alleen zorgt voor nog meer problemen binnen Defensie, temeer nu de «vliegende Titanic» kampt met technische problemen en ouderdomsverschijnselen en de echte vijand – namelijk de import van mohammedanen – alleen aangepakt kan worden door strenge grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
Nederland verwerft 37 vijfde generatie F-35 jachtvliegtuigen, die in 2024 alle taken van de inmiddels verouderde F-16 vliegtuigen gaan overnemen. De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie nog beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren.
Vindt u het niet beschamend en ronduit verwerpelijk dat u in strijd handelt met uw belofte dat defensiepersoneel op de eerste plaats staat, zolang u het vrijgekomen defensiebudget wel besteedt aan de aanschaf van extra «vliegende Titanic’s», maar niet besteedt aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van defensiepersoneel en veilig materiaal? Zo nee, waarom niet?
Het geld dat vrijkomt met de Voorjaarsnota wordt in verschillende zaken geïnvesteerd. Zoals wij in ons antwoord op vraag 2 aangaven, zal een deel van de beschikbare middelen in ons personeel worden geïnvesteerd. Het personeel van Defensie staat altijd op de eerste plaats en derhalve hebben wij ons sterk gemaakt voor een arbeidsvoorwaardenakkoord dat in het belang is van de mensen in onze organisatie die allen waardevol werk verrichten.
Daarnaast merken wij graag op dat Defensie bij investeringen voor het personeel altijd het beste materieel voor de beste prijs voorstaat. De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de krijgsmacht en verschaft onze militairen het beste materieel voor de uitoefening van hun taken.
Kunt u begrijpen dat de plotselinge aanschaf van extra «vliegende Titanic’s» en het niet volledig willen investeren in de geprioriteerde personeelsproblemen en materiaalproblemen het vermoeden doet ontstaan dat de Lockheed-affaire uit 1976 een vervolg krijgt en/of Defensie gedwongen wordt bij te springen in het JSF-project, nu Turkije recentelijk geschrapt is uit het JSF-project? Bent u bereid deze vermoedens weg te nemen door de Kamer en het defensiepersoneel inzage te geven in alle besluiten, voorbereidingshandelingen en correspondentie die verband houden met de aanschaf van extra «vliegende Titanic's»? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij eerder meldden, zullen wij bij de daadwerkelijke aanpassing van de aantallen toestellen uw Kamer vooraf informeren, conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35. Daarnaast informeren wij uw Kamer met de jaarlijkse voortgangsrapportage Verwerving F-35 over de belangrijkste ontwikkelingen binnen het project ten aanzien van product, tijd, geld en risico’s. In de eerstvolgende rapportage die u uiterlijk met Prinsjesdag ontvangt, zullen wij zover bekend ook de gevolgen van de schorsing van partnerland Turkije voor het groot project Verwerving F-35 met u delen.
Bent u bereid af te zien van de aanschaf van extra «vliegende Titanic’s» en het vrijgekomen defensiebudget te investeren in een goede arbeidsvoorwaarden voor defensiepersoneel, veilig materiaal en extra grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij eerder in de beantwoording van uw vragen meldden, heeft het kabinet de intentie tot investeringen en prioritaire capaciteitendoelstellingen met uw Kamer gedeeld. Tevens is uw Kamer geïnformeerd waaraan de extra middelen uit de Voorjaarsnota worden besteed.
Bent u bereid, indien bovenstaande vragen niet (volledig) kunnen worden beantwoord vanwege privacy- en geheimhoudingsredenen, deze gegevens te anonimiseren en/of toestemming te vragen aan de betrokkenen en/of de Regeling vertrouwelijke stukken van toepassing te verklaren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw inlichtingenplicht?
De wijze van rapporteren over het groot project Verwerving F-35 is opgetekend in de uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35, zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019.
Daarin is vastgelegd dat u uiterlijk op Prinsjesdag de jaarlijkse voortgangsrapportage project Verwerving F-35 ontvangt en tevens elk voorjaar, uiterlijk tegelijkertijd met het Defensie jaarplan, de financiële verantwoording tegemoet kunt zien.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kosten gerelateerd aan de sociale zekerheid van allochtonen |
|
Emiel van Dijk (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger1 op de schriftelijke vragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009- over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja, de eerder gestelde vragen zijn mij bekend. Als altijd stuur ik u een zorgvuldige beantwoording.
Kunt u aangeven welk deel van alle voorzieningen (zoals bijstand en remigratie uitkeringen), volksverzekeringen en werknemersverzekeringen aangewend wordt voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep (die van invloed is op bijvoorbeeld de kinderbijslag)?
Het CBS stelt jaarlijks cijfers beschikbaar over het gebruik van socialezekerheidsregelingen naar herkomst. Het meest recente complete beeld van het gebruik van uitkeringen betreft september 2017.
In onderstaande analyse van het gebruik van uitkeringen worden twee leeftijdsgroepen onderscheiden: van 15 jaar tot de AOW-leeftijd (in 2017: 65 jaar en 9 maanden) en boven de AOW-leeftijd.
De Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd wordt gecategoriseerd naar hun arbeidsmarktstatus: Werk, Uitkering en Geen werk of uitkering.
Onder de categorie «werk» vallen personen die op de laatste vrijdag van september van het verslagjaar 2017 wonen in Nederland, en een inkomensbron hebben uit arbeid als werknemer, arbeid als zelfstandige of als overig-arbeider. Onder de categorie «uitkering» vallen personen die inkomen hebben uit een bijstandsuitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering of ziektewet, dan wel een werkloosheidsuitkering. Onder de subcategorie «sociale voorzieningen overig» worden personen gerekend die inkomen hebben uit de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz); de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten (Wajong); Oorlogs- en verzetspensioenen alsmede niet nader te bepalen overige uitkeringen. Onder de categorie «geen werk of uitkering» vallen personen waarvan geen inkomen uit werk of uitkering bekend is.
In 2017 hadden 413 duizend personen zowel werk als een uitkering. Van deze groep had 75,8 procent geen migratieachtergrond (313 duizend personen), 9,6 procent een westerse migratieachtergrond (40 duizend personen) en 14,6 procent een niet-westerse migratieachtergrond (60 duizend personen).
Onderstaande CBS-tabellen geven het algemene beeld van de Nederlandse bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd, verdeeld naar belangrijkste inkomensbron en naar migratieachtergrond over 2017, in absolute aantallen en percentages.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
6.623
816
894
8.333
882
137
381
1.400
w.v.
AO en ziektewet
381
51
91
523
Bijstand
179
44
234
456
WW
153
25
27
205
Sociale voorzieningen overig
197
21
38
256
1.012
241
341
1.594
8.516
1.194
1.616
1.1326
Bron: CBS
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
77,8%
68,4%
55,3%
73,6%
10,4%
11,5%
23,6%
12,4%
w.v.
AO en ziektewet
4,5%
4,3%
5,6%
4,6%
Bijstand
2,1%
3,7%
14,5%
4,0%
WW
1,8%
2,1%
1,7%
1,8%
Sociale voorzieningen overig
2,3%
1,8%
2,3%
2,3%
11,9%
20,2%
21,1%
14,1%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Bron: CBS
In 2017 ontvingen 381.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond een uitkering. Dit is 23,6 procent van alle personen met een niet-westerse migratieachtergrond in deze leeftijdsgroep. Bij de personen zonder migratieachtergrond ging het om 882.000 personen (10,4%) en bij personen met een westerse migratieachtergrond waren het 137.000 personen (11,5%) die een uitkering ontvingen.
Tabel 3 geeft de verdeling van de verschillende uitkeringspopulaties weer.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
65,3%
9,7%
24,9%
100,0%
w.v.
AO en ziektewet
74,1%
9,6%
16,3%
100,0%
Bijstand
39,8%
9,6%
50,5%
100,0%
WW
75,1%
12,0%
12,9%
100,0%
Sociale voorzieningen overig
78,2%
8,0%
13,7%
100,0%
Bron: CBS
In de gehele bevolking van 15 jaar tot AOW-leeftijd heeft 75,2% geen migratieachtergrond, 14,3% een niet-westerse migratieachtergrond en 10,5% een westerse migratieachtergrond. De verdeling per type uitkering wijkt hier het meest van af bij bijstandsuitkeringen. Van de totale bijstandspopulatie in 2017 bestond 50,5% uit personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 39,8% waren personen zonder migratieachtergrond en 9,6% personen met een westerse migratieachtergrond.
Bij de cijfers moet, net zoals in 2009, worden opgemerkt dat personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond een zeer gemêleerde groep vormen, zowel naar migratiemotief, herkomstland, persoonskenmerken (leeftijd, opleidingsniveau en taalbeheersing), als verblijfsduur.
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
2.650
294
112
3.056
127
85
106
318
w.v.
Aanvullend bijstand
4
8
34
46
Bron: CBS
Personen zonder migratieachtergrond
Personen met een westerse migratieachtergrond
Personen met een niet-westerse migratieachtergrond
Totaal
86,7%
9,6%
3,7%
100,0%
39,9%
26,8%
33,3%
100,0%
w.v.
Aanvullend bijstand
8,4%
16,7%
74,9%
100,0%
Bron: CBS
Van de 3.056.000 in Nederland wonende AOW-gerechtigden die in 2017 AOW ontvingen, waren er circa 112.000 ouderen met een niet-westerse migratieachtergrond (3,7% van het totaal), circa 294.000 ouderen met een westerse migratieachtergrond (9,6% van het totaal) en circa 2.650.000 ouderen zonder migratieachtergrond (86,7% van het totaal).
Als iemand buiten Nederland gewoond of gewerkt heeft, dan is de persoon mogelijk niet verzekerd geweest en kan het AOW-pensioen lager uitvallen. Voor elk jaar dat een persoon niet verzekerd is, wordt 2% gekort op het AOW-pensioen. In 2017 werden circa 106.000 personen met een niet-westerse migratieachtergrond gekort op hun AOW (33,3% van het totaal). Bij de ouderen met een westerse migratieachtergrond ging het om circa 85.000 personen (26,8% van het totaal) en bij ouderen zonder migratieachtergrond ging het om circa 127.000 personen (39,9% van het totaal).
Een groep van circa 46.000 in Nederland wonende AOW-ers met een gekorte AOW, ontvangt aanvullend een AIO-uitkering (bijstand voor ouderen). Hiervan valt 74,9% (34.000 personen) onder de categorie personen met een niet-westerse migratieachtergrond, 16,7% (8.000 personen) onder de categorie personen met een westerse migratieachtergrond en 8,4% (4.000 personen) onder de categorie personen zonder migratieachtergrond.
Het percentage van de geëxporteerde AOW-uitkering dat naar ouderen met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond gaat, is net zoals in 2009 onbekend.
Artikel 13 (x € 1 mln.)
2014
2015
2016
2017
2018
Facilitering remigratiewet
39
45
44
43
42
Het doel van de Remigratiewet is om personen, die niet zelf hun remigratie kunnen bekostigen en waarvoor het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid2 heeft, onder strikte voorwaarden tegemoet te komen door hen een voorziening te bieden om vrijwillig terug te gaan naar hun land van herkomst. Er is een uitfasering van toepassing voor deze wet: vanaf 2025 zijn nieuwe aanvragen voor een remigratie uitkering niet meer mogelijk.
De kosten hebben betrekking op een maandelijkse remigratie uitkering en tegemoetkoming ziektekosten. Op dit moment maken 14.000 personen, inclusief personen met een nihil uitkering, gebruik van deze regeling.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is op de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet westerse) allochtonen worden gemaakt, inclusief uitvoeringskosten van bijvoorbeeld UWV?
De totale kosten van de sociale zekerheid in Nederland bedragen in 2019 ruim € 81 miljard. Van die € 81 miljard, betreft iets minder dan de helft (€ 39 miljard) de AOW, ruim € 13 miljard de arbeidsongeschiktheidsregelingen, bijna € 10 miljard werkloosheidsregelingen en bijstand, € 9 miljard de kind- en kinderopvangregelingen en ca. € 3 miljard overige uitkeringen (o.m. Anw, ZW, Wazo). Uitvoering van de sociale zekerheid en re-integratie kosten elk ca. € 2 miljard. Andere SZW-gerelateerde uitgaven betreffen onder meer uitgaven aan de Wet tegemoetkoming loondomein (Wtl). Het CBS heeft geen gegevens over de kosten van het gebruik van de sociale zekerheid uitgesplitst naar personen met en zonder (niet-westerse) migratieachtergrond.
De aandelen personen met een migratieachtergrond in de populaties van de verschillende socialezekerheidsregelingen (zie ook de beantwoording vraag 2) kunnen niet één-op-één worden doorvertaald in kosten. Immers, de hoogte van WAO-, WIA en WW-uitkeringen is afhankelijk van het oude loon. Aangezien personen met een migratieachtergrond een gemiddeld lager loon verdienen dan personen zonder migratieachtergrond, zijn hun WAO-, WIA- en WW-uitkeringen lager dan gemiddeld. Een soortgelijke redenatie geldt voor de hoogte van de AOW-uitkering die afhankelijk is van het aantal jaren dat iemand in de 50 jaar voorafgaande aan de AOW-leeftijd in Nederland heeft gewoond. De gemiddelde AOW-uitkering van personen met een migratieachtergrond is daardoor lager dan die van personen zonder migratieachtergrond.
Voor het antwoord op de vraag naar de opbrengsten van personen met een (niet-westerse) migratieachtergrond wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Wat is het totaal van de overige SZW-gerelateerde kosten die, gelet op eerdergenoemde factoren, voor (niet westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van SZW?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking, de oververtegenwoordiging van deze groep in bijvoorbeeld de bijstand, de gezinssamenstelling en leeftijdsopbouw van deze groep?
Voor de beantwoording van de Kamervragen zijn de cijfers van het CBS3 geraadpleegd en de Rijksbegroting.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 3,4 en 5
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Commando’s: ’de Baas’ heeft veel dodelijke aanslagen voorkomen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commando’s «de Baas» heeft veel dodelijke aanslagen voorkomen»?1
Ja.
Klopt het dat «de Baas», ook wel bekend als «Windhond32», werkzaam was voor de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)?
De MIVD verricht onderzoeken in het belang van de nationale veiligheid. In dat kader verzamelt de MIVD onder meer inlichtingen over mogelijke dreigingen tegen uitgezonden eenheden in het buitenland. Deze inlichtingen verkrijgt de MIVD uit verschillende soorten bronnen, waaronder menselijke bronnen. Over de activiteiten van de MIVD en de eventuele inzet van menselijke bronnen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat bij de MIVD zorgvuldigheid centraal staat als het gaat om het zoeken, het rekruteren, het onderhouden en het uiteindelijk afbouwen van een relatie met een bron. Die zorgvuldigheid is nodig omdat deze informanten en agenten niet zelden een groot persoonlijk risico lopen door het delen van informatie die we nodig hebben om onze militairen veilig te houden.
Ik verwijs u ook naar de beantwoording van vragen van het lid Karabulut over dit onderwerp (vergaderjaar 2018–2019 nr. 1153).
Klopt het dat Windhond32 de locaties en tijdstippen van honderden IEDs (geïmproviseerde explosieven), raketaanslagen en hinderlagen wist te melden waardoor vele (Nederlandse) slachtoffers voorkomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 informatie had bemachtigd die een positieve invloed had op de veiligheid in Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 zeven jaar lang grote risico’s heeft gelopen en zich in veel extreem gevaarlijke netwerken heeft begeven om de veiligheid van Nederlandse militairen te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zijn familie heeft moeten onderduiken als gevolg van zijn werkzaamheden voor de MIVD?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat hij momenteel gediagnosticeerd is met post-traumatische stress stoornis (PTSS)? Klopt het dat Defensie hem niet wil bijstaan met de (financiering van de) behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u een brandbrief van leden van het Korps Commando Troepen ontvangen over Windhond32? Klopt het dat deze brief de enorme bijdrage van Windhond32 bevestigt? Wat was uw antwoord op deze brief?
Op 10 december 2018 heb ik een ongedateerde brief ontvangen. Deze brief is niet ondertekend zodat een gericht antwoord niet mogelijk is.
Klopt het dat de MIVD Windhond32 heeft gewezen op een krantenartikel waarin staat dat Nederland Afghanen die voor de Afghaanse veiligheidsdienst hebben gewerkt mogen uitzetten? Was dit bedoeld om Windhond32 onder druk te zetten gezien zijn verleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 schulden heeft gemaakt tijdens zijn dienstverband bij de MIVD en de afronding van dat verband? Klopt het dat er een verschil van mening bestaat tussen Windhond32 en de MIVD over de afronding van (de financiering van) operationale contacten en activiteiten? Klopt het dat Windhond32 als gevolg daarvan additionele schulden heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met leden van het Korps Commando Troepen die schrijven dat de inzet van Windhond32 voor Nederland openlijke erkenning en waardering verdient? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Windhond32 en zijn familie te ontvangen voor een persoonlijk gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat rubberkorrels op kunstgras wel degelijk een gezondheidsrisico's voor kinderen kunnen zijn. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Rubbergranulaat op kunstgrasvelden, veilig of niet veilig voor kinderen?» uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en «Hoogleraren: rubberkorrels van kunstgras kunnen wel degelijk gezondheidsrisico zijn voor kinderen» uit de Volkskrant?1 2
Ja.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat rapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) over de gezondheidseffecten van rubbergranulaat wetenschappelijke onnauwkeurigheden en omissies bevatten, waardoor de conclusie van het RIVM (zijnde: sporten op kunstgrasvelden met rubbergranulaat zou veilig zijn) prematuur is?
De auteurs van het artikel baseren hun constatering op een mogelijke onderschatting van het risico aan de effect-kant. Zij gaan echter voorbij aan het feit dat het RIVM in haar onderzoek3 aan de kant van de blootstelling juist factoren heeft meegenomen die leiden tot een overschatting van het risico. Daarmee is het beschermingsniveau ook voldoende voor kwetsbare groepen. De in het artikel naar voren gebrachte kritiek is ten tijde van het onderzoek, zo ben ik geïnformeerd, uitvoerig besproken in de wetenschappelijke klankbordgroep en tevens belicht in de onzekerheidsparagraaf en discussie van het RIVM-onderzoeksrapport. De eerste auteur van het artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde had overigens zitting in deze wetenschappelijke klankbordgroep.
Kunt u ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers dat de Nederlandse overheid ouders het advies zou moeten geven om hun kinderen zo goed mogelijk te beschermen tijdens en na het spelen op kunstgras met rubberkorrels? Gaat u dat advies opvolgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het artikel wordt aanbevolen om hand- en mondcontact met het granulaat van oude autobanden zoveel mogelijk te vermijden en na het sporten de blote huiddelen en kleding zo snel mogelijk te wassen.
Ook in het RIVM-rapport is duidelijk gemaakt dat het belangrijk is de blootstelling te beperken. De voorgestelde maatregelen zoals douchen na het sporten, het wassen van gedragen sportkleding en het zo veel mogelijk beperken van het in de mond stoppen van wat er op de grond ligt, zijn in mijn ogen normale hygiënische maatregelen waar geen specifiek overheidsadvies voor nodig is.
Kunt u ingaan op de aanbeveling van de onderzoekers dat bij kinderen hand- en mondcontact met het rubbergranulaat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen? Wat gaat u met die aanbeveling doen?
Zie antwoord vraag 3.
Was u ervan op de hoogte dat het RIVM in een eerdere studie ervoor pleitte dat de blootstellingsnorm voor Bisfenol a (BPA) aangescherpt zou moeten worden vanwege gezondheidsrisico’s? Kunt u aangeven waarom het RIVM later stelde dat op basis van de bestaande blootstellingsnorm er toch geen gevaar is voor de gezondheid?
Ja, hier was ik van op de hoogte. Het RIVM heeft in 2016 voor BPA geadviseerd om de Europese norm te heroverwegen naar aanleiding van nieuwe inzichten. Dit is vervolgens belicht in de onzekerheidsparagraaf en discussie van het RIVM-onderzoeksrapport over rubbergranulaat.4 Het is onbekend hoeveel BPA er uit rubbergranulaat vrijkomt. Het RIVM heeft uit voorzorg aangenomen dat alle BPA die in het rubbergranulaat aanwezig is, vrijkomt bij contact met de huid of na doorslikken. Bij deze aannames worden de huidige normen niet overschreden. In werkelijkheid zal niet alle BPA uit het rubbergranulaat vrijkomen en zal de blootstelling aan BPA (aanmerkelijk) lager zijn. Daarom is ook geen risico van BPA uit rubbergranulaat te verwachten als er een strengere norm zou komen.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat het RIVM op basis van eigen kennis had moeten concluderen dat het risico van BPA onaanvaardbaar hoog was? Kunt u nagaan waarom dat niet gebeurd is? Op basis van welke argumentatie heeft het RIVM geconcludeerd dat het risico aanvaardbaar zou zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat in de studies van het RIVM en het ECHA een extra veiligheidsfactor had moeten worden meegenomen?
Het RIVM heeft mij geïnformeerd dat dit punt uitvoerig is besproken in de wetenschappelijke klankbordgroep van het onderzoek rubbergranulaat. Er is geen wetenschappelijke overeenstemming over het al dan niet gebruiken van een extra leeftijdsafhankelijke factor. Het RIVM heeft in zijn beoordeling gebruikgemaakt van de in Europa afgesproken risicobeoordelingsmethode, die geen extra leeftijdsafhankelijke factor bevat. Het RIVM is van mening dat in het onderzoek naar rubbergranulaat voldoende veiligheidsmarge ingebouwd is. De mogelijke leeftijdsafhankelijke gevoeligheidsverschillen voor risico’s van de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) zijn in het RIVM rapport beschreven in de onzekerheidsanalyse en discussie.5
Is het waar dat in situaties waarin onderzoekers twisten over een precieze normering het voorzorgsbeginsel voorschrijft om uit te gaan van de best beschermende norm? Zo nee, hoe moet het voorzorgsbeginsel dan geïnterpreteerd worden?
In het stelsel van regelgeving mogen producten alleen op de markt gebracht worden als de stof(fen) daarin, of het product zelf, veilig zijn. Om dit te beoordelen wordt een schatting gemaakt van de blootstelling aan een stof en deze wordt vergeleken met informatie over de mogelijke gezondheidseffecten van de stof. Bij deze beoordeling wordt uitgegaan van zogenaamde «realistic worst case scenarios» om het risico in te schatten, op basis van conservatieve aannames Deze aannames zijn besproken met de wetenschappelijke klankbordgroep.
De meerderheid van de klankbordgroep deelde de conclusie van het RIVM dat het er sprake is van een praktisch verwaarloosbaar risico. Hiermee is het voorzorgsbeginsel in acht genomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om een gezonde omgeving voor sporters en met name jonge sporters te kunnen garanderen?
Sporten is heel belangrijk voor de ontwikkeling en gezondheid. Als daarbij zorgen over de veiligheid van producten of materialen ontstaan, dan wil ik dat deze goed worden onderzocht. Om deze reden heeft het RIVM een uitgebreide studie uitgevoerd naar rubbergranulaat.6 In de genoemde studie concludeert het RIVM dat de risico’s voor de gezondheid van sporten op kunstgrasvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar zijn. Het RIVM laat weten dat de resultaten van recentere wetenschappelijke onderzoeken niet in een andere richting wijzen.
Tijdens het onderzoek heeft het RIVM echter geconstateerd dat de wettelijk toegestane hoeveelheid polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in rubbergranulaat veel hoger ligt dan het gehalte dat in praktijk wordt aangetroffen. Het RIVM adviseert daarom om tot een scherpere normstelling te komen. Ik onderschrijf dat advies.
In samenwerking met ECHA heeft Nederland, via het RIVM, hiertoe een zogenoemd REACH-restrictiedossier opgesteld. In dit dossier wordt voorgesteld om maximaal 17 milligram van de som van de acht PAK’s in een kilo rubbergranulaat toe te laten. Deze norm is aanzienlijk lager dan de 387 mg/kg PAK’s die zijn toegestaan op basis van de momenteel voor granulaat geldende mengselnorm voor PAK’s. Naar verwachting wordt in 2020 bekend of het voorstel op Europees niveau wordt aangenomen. Als het voorstel wordt aangenomen,
zorgt dit ervoor dat er ook in de toekomst geen rubbergranulaat met hoge concentraties PAK’s wordt toegepast op kunstgrasvelden. Het draagt daarmee bij aan het in stand houden van een veilige (en gezonde) omgeving voor sporters.
Kunt u aangeven waarom vermalen autobanden nog gebruikt worden als «infill» op kunstgrasvelden? Is het waar dat er milieuvriendelijkere alternatieven bestaan die geen gevaar opleveren voor de gezondheid? Waarom worden deze niet standaard gebruikt?
Zoals hierboven beschreven blijkt uit het onderzoek van het RIVM dat het risico voor de gezondheid van sporten op kunstvelden die zijn ingestrooid met rubbergranulaat, praktisch verwaarloosbaar is. Daarmee is er geen reden om te komen tot een verbod op deze toepassing. Wel kan het gebruik van rubbergranulaat schadelijk zijn voor het milieu in de directe omgeving van het veld doordat de rubbergranulaatkorrels worden meegesleept door sporters of toeschouwers en zo op de zogenaamde «bermgrond» naast de velden terecht komen. Het is daarom belangrijk om de verspreiding van rubberkorrels zo veel mogelijk te beperken. In het komende jaar maak ik het dan ook mogelijk voor sportverenigingen om in de subsidieregeling Bouw en Onderhoud Sportaccommodaties extra subsidie te krijgen op maatregelen die verspreiding van rubberkorrels tegen gaan.
Er zijn alternatieven voor instrooimateriaal, zoals kurkkorrels, EPDM- en TPE-korrels. Ook zijn er op enkele plekken al non-infill velden7 neergelegd die momenteel getest worden op sportbeoefening voor de lange termijn. De milieu- en gezondheidseffecten van de alternatieven zijn nog niet vergeleken met die van rubbergranulaat.
Recent heb ik, met mijn collega van IenW, in de SBIR Milieuvriendelijke Sportvelden8 de sector uitgedaagd en financieel ondersteund (€ 1.750.000) om te komen met nieuwe kunstgrasvelden die een mindere milieubelasting hebben doordat ze bijvoorbeeld beter recyclebaar zijn. Het gaat bij voorkeur om velden waarvoor geen rubber, of andere infill nodig is om aan de sporttechnische eisen te voldoen. De drie initiatieven die momenteel met een haalbaarheidsstudie bezig zijn naar die kunstgrasveld van de toekomst, zijn alle drie non-infill gebaseerd.
Heeft deze nieuwe publicatie uw gedachten veranderd over de (on)wenselijkheid van het gebruik van vermalen autobanden op kunstgrasvelden, aangezien u op 7 maart van dit jaar nog aangaf de discussie daarover niet opnieuw te willen voeren? Bent u bereid om een wetgevingstraject te starten om het uitstrooien van vermalen autobanden op sportvelden te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van de bovenstaande vragen blijkt, geeft deze nieuwe publicatie geen nieuwe inzichten die aanleiding geven om van gedachten te veranderen en te komen tot een verbod op deze toepassing.
Kunt u aangeven hoe vaak u of mensen van uw ministerie gesproken heeft met organisaties die zich inzetten voor het hergebruik van afgedankte (auto)banden en met welke organisaties dit gebeurde? Kunt u aangeven welke onderwerpen daar besproken zijn?
Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn dit jaar de volgende contacten geweest. Over recycling is in mei gesproken met de VACO en de RecyBEM over het weren van milieubelastende stoffen uit autobanden om zo hergebruik van materialen te bevorderen. Hier is in opdracht van dat ministerie onderzoek naar gedaan, waarover de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u op 19 februari heeft geïnformeerd. Geconstateerd is dat chemische recycling van autobanden veel potentie heeft. Over chemische recycling van banden heeft incidenteel contact plaatsgevonden met het bedrijf Dutch Green Carbon. Daarnaast heeft in juni een overleg met RecyBEM plaatsgevonden omdat deze organisatie namens producenten en importeurs van autobanden uitvoering geeft aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor autobanden. Er heeft recentelijk geen overleg plaatsgevonden over hergebruik als band.
Vanuit mijn ministerie zijn dit jaar geen contacten geweest met de genoemde organisaties.
Het bericht ‘De mobiele lokdoos werkt niet met 5G’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De mobiele lokdoos werkt niet met 5G»?1
Ja.
Kent u de opvatting van Europol dat identificatie en lokalisatie van verdachten met 5G complex wordt? Zo ja, deelt u de mening van Europol?
Identificatie en lokalisatie van verdachten, maar ook van personen in acute noodsituaties, zal ook in het 5G-netwerk technisch gezien mogelijk zijn. De huidige werkwijze voor het identificeren en lokaliseren van personen werkt echter niet in het 5G-netwerk. Op dit moment wordt in de ambtelijke werkgroep «5G en opsporing» onder voorzitterschap van de politie met daarin het Openbaar Ministerie, Agentschap Telecom en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid uitgewerkt welke aanpassingen in werkwijze noodzakelijk zijn om identificatie en lokalisatie van personen in het 5G-netwerk mogelijk te maken. Waar nodig zal de regelgeving op dit punt moeten worden aangepast. Ook de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn hierbij aangesloten met het oog op de gevolgen van de uitrol van 5G voor de taakuitvoering van deze diensten.
Heeft u contact gehad met Europol naar aanleiding van hun geuite zorgen? Zo ja, kunt u aangeven of naar aanleiding van dit contact besloten is actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hierover contact met Europol. Reeds voordat Europol zorgen uitte is de hiervoor genoemde ambtelijke werkgroep ingericht in opdracht van het kabinet. De werkgroep heeft als opdracht te waarborgen dat de huidige opsporingsmogelijkheden ook in het 5G-netwerk uitgeoefend kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van de geuite zorgen contact gehad met telecomproviders om te bepalen welke mogelijkheden er zijn om opsporings- en veiligheidsdiensten genoeg instrumenten te blijven bieden voor het uitvoeren van hun taken? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact met de telecomproviders over de consequenties van 5G voor de opsporing en de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het uitgangspunt is dat de opsporing en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun wettelijke taken kunnen blijven uitoefenen ten behoeve van de nationale veiligheid en het opsporen en vervolgen van strafbare feiten, ongeacht de technologische ontwikkelingen in de telecommarkt. Dit uitgangspunt wordt gedeeld door de grote telecomproviders.
Herkent u zich in het beeld dat telecomproviders niet zitten te wachten op het verzinnen van een alternatief voor de zogenaamde ISMI-catcher? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit beeld wordt op basis van gesprekken hierover met de grote telecomproviders niet herkend. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wordt bij het onderzoek van de Taskforce 5G ook de geuite zorg van de opsporingsdiensten betrokken dat tap-informatie uit het 5G-netwerk gefragmenteerd wordt aangeleverd of voorzien is van een onbreekbare encryptie? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce 5G onder voorzitterschap van de NCTV richt zich op de vraagstukken van beveiliging van het telecomnetwerk.
De in het antwoord op vraag 2 genoemde ambtelijke werkgroep onder voorzitterschap van de politie richt zich op het behoud van de functionaliteit van de huidige opsporingsbevoegdheden ten aanzien van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken- en diensten. In deze werkgroep worden vragen rondom fragmentatie van het netwerk en diensten – zogenaamde slicing – en encryptie meegenomen.
Heeft u contact met andere landen om de best practices uit te wisselen en te bekijken hoe zoveel mogelijk kan worden samengewerkt teneinde opsporings- en veiligheidsdiensten zoveel mogelijk instrumenten te geven om hun taak uit te voeren, ook na de introductie van 5G? Zo nee, waarom niet?
Er vindt nationaal en internationaal overleg plaats op verschillende niveaus over dit onderwerp waarbij kennis en ervaringen worden gedeeld. Daar waar mogelijk wordt er samengewerkt met andere landen. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Wat is uw mening over het feit dat hobbyisten voor een paar honderd euro een nep-antenne in elkaar kunnen schroeven om IMSI-nummers en soms ook sms’jes en internetverkeer af te tappen?
De huidige regelgeving verbiedt particulieren om een zogenaamde IMSI-catcher te bezitten en/of te gebruiken. Het gebruik van dergelijke apparatuur is slechts voorbehouden aan diensten die taken uitvoeren in het kader van nationale veiligheid en opsporing en is onderworpen aan strikte, bij Telecommunicatiewet geregelde voorwaarden. Een hobbymatig motief valt buiten dit kader en in geval van een overtreding kan strafrechtelijk worden opgetreden. Tevens kan bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Het Agentschap Telecom is als toezichthoudende instantie hiertoe bevoegd.
Klopt het dat afgelopen maand de Europese opsporingsdiensten bij elkaar zijn gekomen om over de consequenties van 5G te spreken? Heeft u naar aanleiding van deze bijeenkomst contact gehad met de opsporingsdiensten om te kijken op welke wijze negatieve consequenties kunnen worden opgevangen en alternatieven kunnen worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Daar is ook gesproken over de consequenties van de uitrol van 5G voor de opsporing en hoe ongewenste gevolgen daarvan op opsporingsmethoden ondervangen kunnen worden. De leden van de hiervoor genoemde werkgroep «5G en opsporing» zijn overigens al langer in goed overleg met opsporings- en inlichtingen- en veiligheidsdiensten van andere landen over de consequenties van de komst van 5G.
Het bericht dat het kansloos was om de nieuwe met subsidie gefinancierde hoogoven van Tata Steel in IJmuiden te laten bouwen |
|
Cem Laçin (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de nieuwe, grotere hoogoven op basis van de met Nederlandse subsidie gefinancierde HISARNA-technologie in India wordt gebouwd en dat pogingen van de Nederlandse regering dit toch in IJmuiden te laten plaatsvinden kansloos bleken te zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het bericht verkondigde stelling dat uw ministerie niets wist van dat de voorgestelde fabriek te groot zou zijn voor het bestaande terrein in IJmuiden en hoe beoordeelt u de stelling dat Tata Steel meer geld wilde zien dan uw ministerie wilde vrijmaken voor de nieuwe proefopstelling?
Ten tijde van de subsidieaanvraag in de periode 2014–2015 voor deze experimentele fase was ook bij Tata Steel zelf nog niet duidelijk dat een tussenstap, namelijk een scale-up fabriek met een capaciteit van ongeveer 400.000 ton per jaar, nodig zou zijn alvorens de stap naar een full scale demonstratiefabriek genomen kan worden. Voortschrijdend inzicht gedurende de ontwikkeling van Hisarna heeft de noodzaak van deze tussenstap duidelijk gemaakt, vanwege de grote risico’s die het in één keer opschalen naar een fabriek met een capaciteit van 1 – 1,5 miljoen ton met zich meebrengt. Het is overigens niet zo dat er onvoldoende ruimte zou zijn op het terrein in IJmuiden voor deze scale-up fabriek, maar deze past minder goed in de configuratie van IJmuiden omdat ze nog geen deel zou uitmaken van het reguliere productieproces. In de volgende fase maakt een full scale fabriek wel integraal onderdeel uit van het productieproces, en zou wel goed passen in IJmuiden.
In de genoemde periode was de bouw van een scale-up fabriek met een grotere capaciteit nog niet aan de orde en heeft dan ook geen deel uitgemaakt van besprekingen over eventuele subsidies. Ik herken mij dan ook niet in de stelling dat «Tata Steel meer geld wilde zien dan uw ministerie wilde vrijmaken voor de nieuwe proefopstelling». Het gesprek met Tata Steel over subsidiemogelijkheden is niet op die manier gevoerd en er is door Tata Steel geen druk uitgeoefend, zoals hier wordt gesuggereerd.
Deelt u de door medewerkers van uw ministerie verkondigde mening dat het «vanuit NLs perspectief ongewenst lijkt [...] dat wij straks al het onderzoek accommoderen, maar dat op het moment dat het project de demofase of zelfs de echte hoogovenfase ingaat, een ander land de revenuen plukt»?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Hisarna verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde klimaatopgaven. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Hisarna in Nederland wordt gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat er financiering voor het vervolg is gevonden en dat de R&D-afdeling van Tata Steel in IJmuiden een grote rol blijft spelen in de verdere ontwikkeling van Hisarna. De inzet van Tata Steel Nederland is nog steeds om op termijn in Nederland een demofabriek te bouwen met een productiecapaciteit van 1 tot 1,5 miljoen ton ijzer per jaar. Op die manier zal Nederland nog meer revenuen van de ingezette ontwikkeling van Hisarna kunnen plukken.
Deelt u de mening van de schrijvers van het artikel dat u momenteel niet over de macht beschikt om baanbrekende of zelfs sleuteltechnologieën die worden medegefinancierd door de Nederlandse staat in Nederland te houden? Zo nee, waarom is het in de genoemde voorbeelden (Tata Steel, ASML en Avantium) toch niet gelukt om de technologie in Nederland tot wasdom te laten komen? Zo ja, is dit reden voor u om het subsidiebeleid ten aanzien van multinationals te veranderen?
Het innovatiebeleid richt zich op het ontwikkelen en toepassen van (baanbrekende) innovaties, onder meer in de sleuteltechnologieën. Het doel daarbij is om die innovaties zoveel mogelijk in Nederland tot realisatie te laten komen. In de vroegere fasen van het innovatieproces stimuleert de overheid dit mede met financiële instrumenten. In de realisatiefase, zoals in dit geval de bouw van complete productiefaciliteiten, is er zeer beperkte mogelijkheid om investeringsbeslissingen met financiële instrumenten te beïnvloeden. Dit is beleidsmatig niet gewenst en wordt daarom ook terecht ingeperkt door het Europese staatssteunkader.
Belangrijke factoren om internationaal opererende bedrijven te verleiden de investering in Nederland te realiseren, zijn de voorsprong in technologische kennis en expertise die in ons land is opgebouwd in de eerdere fasen van het innovatieproces, en de algemene kwaliteit van het vestigingsklimaat in Nederland. De investeringsbeslissing is uiteindelijk een afweging van het investerende bedrijf en daarbij bestaat altijd het risico dat in die afweging de investering elders plaatsvindt. Het omgekeerde, waarbij in andere landen ontwikkelde producten of processen in Nederland tot investeringen leiden, kan uiteraard ook het geval zijn. Tot op heden is de balans zonder meer positief, ik verwijs daarbij graag naar de resultaten van NFIA. Het kabinet ziet dan ook geen reden om het gevoerde beleid te veranderen.
Kunt u aangeven op basis waarvan u in antwoorden op eerdere Kamervragen heeft beweerd dat er geen sprake is van «weglekeffecten»2, terwijl medewerkers van uw eigen Ministerie van mening zijn dat met deze bouw India «de revenuen plukt»? Welk bedrag aan subsidie heeft Nederland in totaal in HISARNA gestoken en kunt u de weglekeffecten op het gebied van innovatie alsnog becijferen?
Op 30 november 2018 stelden de leden Yesilgöz-Zegerius en Veldman de vraag of de aangekondigde bouw van de Hisarna scale-up fabriek in India het gevolg was van het Nederlandse klimaatbeleid en of er sprake is van weglekeffecten. Daarvan was en is geen sprake, en ik heb deze vraag ook op deze wijze beantwoord. Het beeld dat het ene land «de revenuen plukt» en het andere land het nakijken heeft is in deze context onjuist. In het kader van het Klimaatakkoord is de nu in gang gezette doorontwikkeling van de Hisarna-technologie juist van groot belang. Ontwikkelketens van dit soort technologische doorbraken en de bijbehorende investeringscycli zijn lang (soms tientallen jaren) en zelden lineair. Het internationaal verder tot ontwikkeling brengen van deze technologie vergroot de kans op het full scale toepassen van deze doorbraaktechnologie in IJmuiden waarmee de uitstoot van CO2 in Nederland aanzienlijk wordt gereduceerd en een positieve bijdrage zal worden geleverd aan de Nederlandse economie.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in totaal 6,4 miljoen euro subsidie verleend ten behoeve van Hisarna en de totale ontwikkelkosten bedragen ruim 80 miljoen euro. Het bedrijf investeerde zelf ruim 57 miljoen euro. De benodigde investering ten behoeve van de scale up fabriek in India bedraagt 250 tot 300 miljoen euro.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de HISARNA-technologie tot wasdom komt in India en dat de volgende stap, zeker als dit een volwaardige hoogoven zal zijn, in Nederland plaatsvindt? Welke andere middelen dan stille diplomatie bent u bereid hiervoor in te zetten en gaat u dit onderdeel maken van het Nederlands industriebeleid?
De aankondiging van de bouw van de scale-up fabriek in India bevestigt het succes van het Hisarna-project en de gedane investeringen in ons land. Met deze autonome bedrijfsbeslissing van Tata Steel komt er op afzienbare termijn meer duidelijkheid over de commerciële haalbaarheid van Hisarna. Zodra het duidelijk is dat de scale up fase in India een succes is, zal Tata Steel een beslissing nemen over de mogelijke opschaling tot een full scale demonstratiefabriek in IJmuiden met een capaciteit van 1 tot 1,5 miljoen ton. Tata Steel onderzoekt immers de mogelijkheden om, in lijn met het klimaatbeleid van het kabinet, haar CO2-uitstoot drastisch te verminderen in 2030 en CO2-neutraal staal te produceren in 2050. De bouw van een full scale Hisarna fabriek maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Is de toenemende spanning op het vlak van multilaterale handel waarbij grootmachten als China en de VS, maar ook India, de WTO-regels naar hun hand zetten met invoermaatregelen op diverse producten, waaronder staal, voor u aanleiding om het Nederlands handels- en industriebeleid verder tegen het licht te houden om Nederland te wapenen tegen deze maatregelen?
Ik houd de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend in de gaten en probeer, zo veel als mogelijk, in EU-verband actie te ondernemen. Uiteraard zal ik daar waar nodig gepaste maatregelen treffen om de Nederlandse economische belangen te beschermen en veilig te stellen. Het kabinet heeft daarbij het credo: «open waar het kan, beschermend waar het moet, altijd alert en nooit naïef».
De afbouw en overdracht van de zorg bij jeugdzorginstelling Juzt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of naast jeugdzorginstelling Juzt ook andere aanbieders (zoals Kenter, Parlan, Oosterpoort) in ernstige financiële en/of organisatorische problemen zitten?1
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is verschillend en (op dit moment) niet zo ernstig als bij Juzt. De Jeugdautoriteit is betrokken. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, gemeenten en/of het Rijk proactief omgaan met eventuele aanbieders die in financiële en/of organisatorische problemen zitten, zodat onaangename verrassingen voorkomen worden?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van passende jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg tijdig te kunnen signaleren, is binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd afgesproken dat er een early warning instrument komt. De VNG heeft inmiddels een instrument ontwikkeld dat input levert voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen een accounthoudende regio met aanbieders van specialistisch veel of weinig voorkomende jeugdhulp over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. De VNG zal deze zomer de accounthoudende regio’s en aanbieders begeleiden bij de voorbereiding van de invoering van een early warning instrument.
Mocht er inderdaad sprake zijn van financiële en/of organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg, dan zal in eerste instantie het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) in actie komen. Het OZJ is sinds 1 januari 2019 operationeel en biedt onder andere eerstelijns bemiddeling bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.
Als het OZJ geen soelaas biedt, kan sinds 1 januari 2019 geëscaleerd worden naar de Jeugdautoriteit (JA). De JA heeft vier taken:
Bijdragen aan borging van de continuïteit van cruciale jeugdhulp door te bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp of gemeenten aan te spreken rond continuïteitsvraagstukken.
Voorbereiden, indien aan de orde, van bestuurlijke maatregelen door de Minister voor Rechtsbescherming of mijzelf.
Mij adviseren over lopende aanvragen en herzieningsverzoeken in het kader van de subsidieregeling «Bijzondere transitiekosten Jeugdwet» (TAJ-regeling).
Signaleren en monitoren van financiële ontwikkelingen rond het Zorglandschap Jeugdhulp. De Minister voor Rechtsbescherming en ik kunnen de JA vragen om onderzoek te doen naar vraagstukken rond het Zorglandschap Jeugdhulp.
De JA werkt aan een ontwikkelagenda om het doel en de taken van de Jeugdautoriteit verder vorm te geven en instrumenten te ontwikkelen ten behoeve van de continuïteit van jeugdhulp en het voorkomen van schoksgewijze bewegingen in het zorglandschap. De ervaringen en aanbevelingen van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) vormen samen met de korte ervaring van de JA een belangrijke aanleiding voor de Ontwikkelagenda JA. De evaluatie van de TAJ die dit jaar wordt afgerond, vormt mede input voor de Ontwikkelagenda Jeugdautoriteit. De ontwikkelagenda wordt in de tweede helft van dit jaar verder vormgegeven in afstemming met gemeenten en aanbieders.
Verder heb ik met gemeenten afgesproken om € 20 miljoen uit de extra beschikbare middelen voor gemeenten te positioneren bij de Jeugdautoriteit. Dit bedrag is bedoeld om de mogelijkheid te hebben om tijdelijke liquiditeitssteun toe te kennen als de zorgcontinuïteit daadwerkelijk in gevaar komt. De middelen kunnen na advies van de Jeugdautoriteit en akkoord van gemeenten worden ingezet en dienen te worden terugbetaald.
Hoe weegt u de uitspraken van de wethouder in Oosterhout die aangeeft dat de tarieven nu wel omhoog kunnen omdat hij de gesloten zorg wil behouden?
Naar ik heb begrepen van de betreffende wethouder in Oosterhout, heeft hij andere uitspraken gedaan. Concreet is aangegeven dat bij de overname van jeugdhulp door andere aanbieders, indien nodig, ruimte is met hen in gesprek te gaan over de tarieven. Daarbij is overigens ook aangegeven dat de bedrijfsvoering van Juzt en de daarmee vergezeld gaande kostprijzen niet maatgevend zijn voor de uitspraak dat de tarieven niet toereikend zouden zijn. Volgens de betreffende wethouder zijn er aanbieders die de jeugdhulp voor deze tarieven weten uit te voeren.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is exact te weten waar zaken fout gegaan zijn, zodat zowel zorgaanbieders, maar ook gemeenten en het Rijk kunnen leren van de ernstige financiële en organisatorische problemen waar jeugdzorginstelling Juzt in terecht is gekomen?
Ik onderschrijf het belang voor alle betrokkenen om te leren van zaken die beter zouden kunnen en dat deze inzichten van waarde kunnen zijn voor gemeenten, jeugdhulpaanbieders en het Rijk. Op dit moment zetten gemeenten in de regio’s West-Brabant-Oost en West-Brabant-West en Juzt, met ondersteuning van mij, primair in op het borgen van de continuïteit van zorg voor alle vrouwen en kinderen die hulp ontvangen vanuit Juzt. Als de overdracht van zorg geborgd is, kan worden bezien of een onderzoek naar de oorzaken nodig is. Momenteel zie ik geen meerwaarde in een onderzoek naar de oorzaken ten opzichte van hetgeen nu al bekend is.
Bent u bereid een gedegen onderzoek naar de oorzaken van de ernstige financiële en organisatorische problemen van Juzt te faciliteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u in dit onderzoek de volgende subvragen minstens betrekken:
Zie antwoord vraag 4.
Reders die op zoek zijn naar veilige havens |
|
Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk (SP), Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «De uit zee opgepikte migranten moeten wel ergens van boord kunnen, waarschuwen Nederlandse reders»?1
Nederland onderschrijft de verplichting voor kapiteins om mensen die op zee in nood verkeren te redden en de noodzaak om voor hen een veilige haven te vinden. Het is bekend dat de situatie in het Middellandse Zeegebied de afgelopen maanden veranderd is en dat het steeds moeilijker lijkt te worden voor bepaalde schepen om havens te vinden die willen meewerken aan het ontschepen van drenkelingen. Dat dit leidt tot spanningen aan boord is gebleken bij recentelijk uitgevoerde operaties. De stelling in het nieuwsbericht dat het noodzakelijk is dat er in het Middellandse Zeegebied voldoende veilige havens zijn om reddingsacties van de koopvaardij tot een goed einde te brengen, onderschrijf ik.
Deelt u de mening dat reders die migranten oppikken een veilige haven moeten kunnen bereiken?
Ja.
Deelt u de mening dat de problematiek rond het redden van drenkelingen voor de reders toeneemt omdat de EU haar eigen missie met marineschepen in de Middellandse Zee heeft opgeschort?
Dit causale verband kan niet worden vastgesteld. Operatie Sophia heeft als hoofdtaak om mensensmokkel te bestrijden en niet om drenkelingen te redden. Het redden van drenkelingen is een internationale verplichting voortvloeiend uit het internationaal zeerecht en wordt veelal uitgevoerd door de kustwacht van Mediterrane landen en andere schepen actief op de Middellandse Zee.
In hoeverre zijn de Europese lidstaten bereid om koopvaardijschepen met drenkelingen te ontvangen?
De meeste Europese lidstaten aan de Middellandse Zee zijn hiertoe bereid. Zoals bekend ligt dit moeilijker voor schepen die opereren in de Middellandse Zee en stelselmatig drenkelingen aan boord nemen.
In hoeverre zijn veilige landen in Noord-Afrika hiertoe bereid?
Ook in Noord-Afrika zijn landen die bereid zijn veilige havens te bieden. Het is bekend dat landen in Noord-Afrika eerder koopvaardijschepen veilige havens hebben geboden en toegestaan hebben om drenkelingen aan wal te brengen.
Hoe staat het met de onderhandelingen over ontschepingsplatforms in Noord-Afrika, waar ook UNHCR en IOM hun medewerking aan willen verlenen?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van vergelijkbare vragen in het schriftelijke overleg d.d. 16 juli 2019 ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli 20192 Zoals vaker met uw Kamer is gedeeld, betreurt het kabinet de gebrekkige voortgang op het maken van afspraken over ontscheping in landen buiten de EU. Wel constateert het kabinet dat in meerdere (Noord-) Afrikaanse landen wel degelijk sprake is van een praktijk waarin drenkelingen in hun havens worden ontscheept. Vaak zijn UNHCR en IOM daarbij betrokken.
Deelt u de mening van de reders als zij zeggen dat mensen terugsturen naar Libië in strijd is met het VN-Vluchtelingenverdrag? Zo nee, waarom niet, aangezien u zelf een moratorium heeft afgekondigd op terugkeer naar Libië?
Dit kan niet zo worden gesteld. De Internationale Maritieme Organisatie en UNHCR hebben gezamenlijk richtlijnen opgesteld over de omgang met drenkelingen die hebben aangeven internationale bescherming te willen. In dat geval, dient een kapitein de betreffende drenkelingen aan wal te brengen in een veilige haven waar men toegang heeft tot een procedure die kan leiden tot een beschermde status. Dat kan via de nationale autoriteiten of via UNHCR. Deze mogelijkheid bestaat op dit moment niet in Libië. Het door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 juli 2019 voor de duur van een half jaar ingestelde besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libië staat hier los van. Zoals door de Staatssecretaris toegelicht tijdens het Algemeen Overleg Asiel -en Vreemdelingenbeleid op 4 juli 2019 ziet het vertrekmoratorium er uitsluitend op toe dat uitgeprocedeerde Libische asielzoekers thans niet verplicht worden vanuit Nederland terug te keren naar Libië.
Wat onderneemt u om aan de zorgen van de reders tegemoet te komen?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onderhandelt op Europees niveau over een structurele oplossing voor de herverdeling van migranten. Ik verwacht dat een structurele oplossing zal bijdragen aan het beschikbaar zijn van voldoende veilige havens om schepen met drenkelingen aan boord te ontvangen. Daarnaast wordt in EU-verband door enkele lidstaten gesproken over een tijdelijk ontschepingsmechanisme. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019.
Klopt het dat op 17 juli in het kader van de JBZ-Raad op initiatief van Frankrijk en Duitsland een spoedbijeenkomst wordt gehouden over veilige ontscheping van migranten? Steunt u de inzet van deze spoedbijeenkomst?
Ja. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer voorafgaand aan de informele Raad hierover geïnformeerd via het schriftelijke overleg van 16 juli 2019 ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019. Voorts verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019 waarin een uitgebreide toelichting is opgenomen. Zoals toegelicht in dit verslag, hebben de bijeenkomsten niet geresulteerd in een tijdelijk mechanisme dat, wat het kabinet betreft, kan bijdragen aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping.
Moslimfobie en intimidatie bij de politie |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over «Moslimfobie en intimidatie bij de politie»?1
Ja.
Klopt het dat politieagenten burgers omschrijven als «kankermongolen, kankerleijers, pauper-allochtonen, kankervolk, kutvolk en kutafrikanen»? Wat is uw reactie hierop?
Ik heb geen inzicht in politie-appgroepen of in mogelijke uitlatingen die politieagenten richting burgers doen. Mocht het gebeuren dat dergelijke bewoordingen worden gebruikt, dan keur ik, en met mij de korpschef, dat ten zeerste af. Dergelijke aanstootgevende en kwetsende woorden zijn niet acceptabel. Discriminatie en racisme, door wie dan ook, is ontoelaatbaar. Een ieder die zich daar schuldig aan maakt moet daar in elk geval op worden aangesproken. Wanneer blijkt dat plichtsverzuim is gepleegd, dan zal een disciplinaire maatregel worden getroffen. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim (denk hierbij bijvoorbeeld aan de mate van het grensoverschrijdende gedrag) en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft altijd een individuele afweging.
Klopt het dat politieagenten «de wens uitspreken dat burgers een pak slaag krijgen, de burger doodgereden zal worden, de burger wel aan de beurt zal komen, en de burgers allemaal kapot gemaakt moeten worden»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitermate schokkend is dat politieagenten zich op deze manier uiten over burgers? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitermate schokkend is dat politieagenten zich openlijk bezondigen aan racisme en discriminatie? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de politieagenten die de genoemde appberichten hebben verstuurd op non-actief zetten? En kunt u ze daarna voordragen voor strafontslag en vervolgen voor discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom houden politieagenten zich bezig met «seksuele intimidatie, aanrandingen van vrouwelijke collega’s, pesten, ernstige discriminatie en valsheid in geschrifte»?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de politie nog nooit van Me Too gehoord? Kunt u de politie hierover inlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom «gaan staande houdingen en aanhoudingen gepaard met excessief, al dan niet verbaal, geweld»?
Bij staande houdingen en aanhoudingen gaat de politie in principe de-escalerend te werk. In voorkomende gevallen is de politie echter genoodzaakt om gebruik te maken van de aan haar toegekende geweldbevoegdheid. Het gebruik van deze bevoegdheid moet in overeenstemming zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en in verhouding tot het te bereiken doel, redelijk en gematigd zijn. Aan het gebruik van geweld gaat, indien mogelijk, een waarschuwing vooraf. Afhankelijk van de situatie kan een dergelijke waarschuwing in bepaalde gevallen op een verbaal indringende wijze worden gegeven. Van excessief, buitenproportioneel (verbaal) geweld mag geen sprake zijn.
In het rapport Verantwoord politiegeweld van de Nationale ombudsman2 wordt meer specifiek ingegaan op de mate van geweld die, afhankelijk van het door een verdachte geboden verzet, kan worden toegepast.
Waarom «hebben moslimagenten het zwaar te verduren, worden zij openlijk gediscrimineerd, met gedrag dat onder de gordel is, en worden steeds uitlatingen gedaan met een ultrarechtse geur, die niet past bij de neutrale houding die de politie moet hebben»?
Ten aanzien van het gestelde bij vraag 10 merk ik op dat de korpschef publiekelijk heeft aangegeven zich niet te herkennen in enkele kwalificaties die de voormalig adviseur bij de politie, de heer Boers, de politieorganisatie heeft toebedeeld. Als medewerkers worden geconfronteerd met discriminatie of uitsluiting of een misstand signaleren, dan is het belangrijk dat zij zich vrij voelen om hiervan een melding te maken en dat zij zich daarbij door hun leidinggevende gesteund voelen. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren. De politie heeft een netwerk van hulpstructuren waar politiemedewerkers terecht kunnen met een probleem, klacht of melding. Graag verwijs ik u naar de bijgevoegde kamerbrief waarin ik nader in ga op het beleid om te zorgen voor een veilige en inclusieve werkomgeving.
Kunt u zo spoedig mogelijk een einde maken aan dit onvoorstelbare en onaanvaardbare gedrag? Kunt u de Kamer nauwgezet informeren over uw aanpak in deze?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hiertoe een (nieuw) plan van aanpak formuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt vertellen wat u en korpschef Akerboom ondernomen hebben om de misstanden waar wijlen korpschef Bouman voor waarschuwde «Er sluipt een gif de nationale politie binnen» tegen te gaan?2
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de Leidse teamchef Fatima Aboulouafa een spreekverbod is opgelegd door de eenheidsleiding van Den Haag? Wat is de reden hiervan? Kunt u dit spreekverbod onmiddellijk opheffen? Zo nee, waarom niet?
De teamchef, op wie de vragen betrekking hebben, is gewezen op het social media-beleid dat interne richtlijnen geeft hoe een politiemedewerker zich tot de sociale media dient te verhouden en op welke wijze de medewerker daarop actief kan zijn. Dit beleid geldt voor alle medewerkers5.
In het algemeen is het zo dat politiemedewerkers zich veilig moeten voelen om dilemma’s, risico’s, signalen, ervaringen en mogelijke misstanden met elkaar te kunnen en te durven bespreken. In dat kader heeft de korpschef aangegeven dat te allen tijde bereid te zijn collega’s te spreken die worstelen met normoverschrijdend gedrag in hun omgeving.
Klopt het dat «Fatima Aboulouafa ook niet meer op Instagram over de politie mag schrijven, omdat dit niet past in de huisstijl», aldus een hooggeplaatste Haagse politiemedewerker?
Zie antwoord vraag 14.
Wie is deze hooggeplaatste Haagse politiemedewerker?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is de huisstijl van de (Haagse) politie met betrekking tot social media?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u het document waarin de huisstijl staat omschreven doen toekomen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat het monddood maken van klokkenluiders door het opleggen van een spreekverbod juist een averechts effect heeft en het juist beter zou zijn indien deze integere klokkenluiders gekoesterd zouden worden?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat korpschef Akerboom het volgende heeft gezegd in zijn blog: «voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag is binnen de politie geen plaats. Collega’s die daar het slachtoffer van worden en dat (durven te) melden verdienen de steun van iedereen in het korps» en «In mijn antwoordbrief heb ik geschreven dat voor iedereen in het korps, ook oud-collega’s, mijn (digitale) deur open staat. Ik wil dat collega’s zich vrij en gesteund voelen om ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag te melden.»?3
Zie antwoord vraag 14.
Hoe verhoudt datgene wat korpschef Akerboom schreef zich tot het feit dat de klokkenluider die zich uitliet over «the blue wall of silence» een spreekverbod opgelegd heeft gekregen? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat korpschef Akerboom het volgende heeft gezegd in zijn blog: «Binnen het korps is helaas nog niet overal sprake van de veilige en inclusieve werkcultuur die nodig is. Er is genoeg te doen.»?
Dit klopt. Om het interne vakmanschap te vergroten en inclusie te bevorderen, hebben de Centrale Vertrouwenspersonen en de medewerkers van de afdeling Veiligheid, Integriteit & Klachten professionaliseringstrainingen gevolgd die in het teken staan van multiculturaliteit en inclusie. Teamchefs en operationeel experts nemen deel aan leiderschapsdagen die ook in het teken staan van het creëren van een veilige, inclusieve werkcultuur. De diverse instrumenten en methodieken zijn beschikbaar gesteld op intranet en een groeiend aantal teamchefs weet de weg hiernaar te vinden. Ook vragen zij vaker om ondersteuning van onder meer coaches en veranderkundigen. Tevens zijn er bijeenkomsten georganiseerd met collega’s van diverse achtergronden om te weten hoe de organisatie er nu bijstaat als het gaat om inclusie en om ideeën voor verbeteringen op te doen en door te voeren. Ook wordt in teamverband de theatervoorstelling Rauw georganiseerd waarin een spiegel wordt voorgehouden. Graag verwijs ik u naar de bijgevoegde kamerbrief voor een toelichting op het beleid ter bevordering van een veilige en inclusieve werkomgeving.
Kunt u vertellen wat er volgens u en volgens korpschef Akerboom nodig is om overal binnen het korps te zorgen voor de nodige veilige en inclusieve werkcultuur?
Zie antwoord vraag 22.
Kunnen u en korpschef Akerboom afstand nemen van discriminerende agenten? Zo nee, waarom niet?
De korpschef en ik nemen afstand van alle discriminerende uitlatingen en gedragingen. Discriminatie, door wie dan ook, is ontoelaatbaar.
Waar komt «de weerzin tegen diversiteit» vandaan, die wordt genoemd door de politiedeskundige Sinan Cankaya?4
Voor de beantwoording van de vragen 25 t/m 27, verwijs ik u naar het gecombineerde antwoord op vraag 37.
Waarom is er zo weinig inlevingsvermogen bij de heersende, zittende groep? Heeft dit te maken met racisme en white supremacy, die hier doorwerken? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom ervaren agenten de diversiteitsagenda als een bedreiging?
Zie antwoord vraag 25.
Deelt u de mening dat het programma «Kracht van het Verschil» vanuit de politie in de basis een visiedocument is en zonder concrete doelen tandeloos is?
Nee, deze mening deel ik niet. Na de vorming van de nationale politie is in kaart gebracht welke verschillende diversiteitsprogramma’s er bestonden. In 2015 zijn deze en nieuwe initiatieven ondergebracht in het programma De Kracht van het Verschil. Dit programma heeft sindsdien een belangrijke agendasettende rol gehad, onder meer bij het borgen van dit thema in de P&C-cyclus en managementgesprekken, de alertheid om te reageren op grensoverschrijdende uitingen op intranet en social media, en de aandacht voor collega’s met een migratie-achtergrond. Het programma De Kracht van het Verschil bevindt zich momenteel in een afrondende fase; de thema’s en projecten die onderdeel uitmaken van het programma worden ondergebracht in de staande organisatie. Daarnaast zijn tal van andere maatregelen genomen zoals ook in de beantwoording van deze Kamervragen beschreven. Hierover heb ik u ook in het halfjaarbericht geïnformeerd.7
Kunt u vertellen hoeveel diversiteitsprogramma’s sinds de transitie naar de Nationale Politie zijn gesneuveld vanwege bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 28.
Deelt u de mening van politiewetenschapper Cankaya dat de top en het kader verantwoordelijk moeten worden gemaakt voor het diversiteitsbeleid? En dat er anders alleen maar een draaideureffect zal zijn waardoor mensen met een migratieachtergrond wel de politie binnenkomen, maar ook snel weer zullen verlaten?
Iedereen in de organisatie is verantwoordelijk voor een veilig en inclusief werkklimaat. Het verkrijgen en behouden van een gewenst werkklimaat vraagt om inspanning en een kritische houding van zowel de korpsleiding als van individuele politiemensen in alle lagen van de organisatie. De leiding heeft daarbij de specifieke rol om richting te geven aan de invulling van het veilig en inclusief werkklimaat, te motiveren en te sturen op resultaat.
Klopt het dat de portefeuillehouder diversiteit bij de politie Lute Niewerth in een reactie tegen de NOS heeft gezegd dat «Als er sprake is van discriminatie, pesten en uitsluiting zal de leiding niet schromen om scherp en hard op te treden. Maar als je wilt straffen moet je het kunnen aantonen. Dat is best ingewikkeld.»? Kunt u hier op ingaan?
De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. Zo nodig wordt een oriënterend of disciplinair onderzoek gestart. Als uit concrete aanwijzingen blijkt dat een medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, wordt de strafmaat in een strafmaatoverleg besproken. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft telkens een individuele afweging. Disciplinaire maatregelen variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag, conform het Besluit algemene rechtspositie politie.
Kunt u vertellen tegen hoeveel agenten hard en scherp is opgetreden sinds 2014? Hoeveel waarschuwingen, berispingen, schorsingen en strafontslagen zijn verleend voor discriminerend gedrag?
Voor de cijfers over disciplinaire onderzoeken en de daaruit volgende ontslagen verwijs ik u naar de jaarverantwoordingen van de politie. Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Klopt het dat volgens Niewerth regelrechte discriminatie of pesterij niet heel veel voorkomt? Kunt u hierop reageren?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 37.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van de heer Niewerth te bagatelliserend zijn, en min of meer goedpraten dat de heersende groep zich moeilijk kan aanpassen aan mensen uit andere groepen?
Zie antwoord vraag 33.
Klopt het dat de heer Niewerth heeft aangeven dat deze problematiek al twintig jaar speelt? Bent u bereid om een commissie in te stellen, die zal onderzoeken wat er allemaal is ondernomen de afgelopen twintig jaar, buiten het inzetten op streefcijfers, en wat wel en wat niet werkt?
Dit klopt. Het is een weerbarstig vraagstuk, niet alleen bij de politie. Op dit moment wordt door de korpsleiding invulling gegeven aan de borging van het programma De Kracht van het Verschil in de staande organisatie. Daarbij wordt ook bezien wat in de afgelopen jaren goed heeft gewerkt, wat niet en wat er verder nog ontwikkeld moet worden. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek.
Hoe kijkt u naar de uitspraken van de heer Niewerth, dat gebrek aan inlevingsvermogen een steeds vaker voorkomend probleem is: «Als je wit bent en Westers opgevoed is het soms moeilijk om in te voelen wat de problemen van een ander zijn»?
Zie antwoord vraag 25.
Deelt u de mening van politiedeskundige Cankaya: «Als je een succesvol diversiteitsbeleid wil nastreven, moet je je juist richten op de witte heteroseksuele meerderheid die er al jaren zit. Zij moeten zich openstellen voor nieuwe ideeën en een veranderende samenleving. Het korps moet mee veranderen.»? Op welke manier zou een dergelijke verandering teweeg gebracht moeten worden? Kunt u hier nader op ingaan?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u de klokkenluider (coach Carel Boers) opnieuw aannemen en voordragen voor promotie? Zo nee, waarom niet?
De heer Boers was niet in dienst bij de politie. Hij verrichtte werkzaamheden op basis van inhuur. Het staat de heer Boers vrij zich bij de politie aan te bieden om opnieuw werkzaamheden te verrichten voor de politie. Of van dat aanbod gebruik wordt gemaakt, en onder welke condities, is aan de korpsleiding.
Waarom heeft de top niets gedaan met de signalen van de klokkenluider? Kunt u de top verzoeken dit alsnog te doen? Kunt u de organisatie Control Alt Delete hierbij betrekken? Zo nee, waarom niet?
De signalen die zijn aangedragen, zijn door de korpsleiding onderzocht. Over de inhoud daarvan kan ik vanwege het vertrouwelijke karakter niets zeggen. Ik vertrouw erop dat de korpsleiding op basis van de signalen indien nodig gepaste maatregelen neemt. Met Control Alt Delete is zowel bij de politie als op mijn ministerie goed contact over vraagstukken als discriminatie en etnisch profileren.
Luisteren de politieagenten op de werkvloer nog wel naar de korpsleiding in Den Haag? Of gaan zij volledig hun eigen gang, in een eigen staat in de staat?
De politie verricht zijn werkzaamheden onder het gezag van de burgemeester als het gaat om de bestuursrechtelijke handhaving van de openbare orde en onder gezag van de officier van justitie ten aanzien van strafrechtelijke handhaving en vervolging. De korpschef is verantwoordelijk voor het beheer van de organisatie waaronder het in de vraag bedoelde HRM-beleid. Op alle niveaus wordt binnen de politie de dialoog over het werkklimaat gevoerd en wordt waar nodig ingegrepen.
Vindt u het niet vreemd dat de handhavers van de wet zelf de wet overtreden? Op deze manier ondermijnt de politie toch haar eigen gezag?
Zowel de samenleving als politiemensen onderling moeten erop kunnen vertrouwen dat de politie integer en betrouwbaar haar werk uitvoert. De politie heeft daarin een voorbeeldfunctie. Er is geen ruimte voor grensoverschrijdend gedrag binnen de politie. Dit ondermijnt het functioneren van de organisatie en draagt niet bij aan een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden. Hoewel integriteitsschendingen nooit helemaal kunnen worden voorkomen, wordt door de korpsleiding veel inzet gepleegd om de kans op integriteitsschendingen te voorkomen en wordt waar nodig opgetreden.
Hoort de politie volgens u in het rijtje van problematische overheidsdiensten, zoals de Belastingdienst (o.a. toeslagen), het UWV, het CBR, de IND en de Defensie Materieel Organisatie? Wat gaat u eraan doen om de politie uit het verkeerde rijtje te krijgen?
Ik herken mij niet in uw aanduiding dat de politie een problematische overheidsdienst is.
Klopt het dat politieagenten liever op straat lopen dan op het politiebureau aanwezig zijn? Kunt u uitsluiten dat er daar zo’n verstikkend en intimiderend klimaat heerst dat veel politieagenten daar niet aanwezig willen zijn?
Grensoverschrijdend gedrag zal nooit helemaal te voorkomen zijn, dus vraagt het voorkomen en aanpakken ervan structurele aandacht. Medewerkers mogen nimmer de dupe worden van welke vorm van uitsluiting ook. Zij moeten zich beschermd weten door hun leidinggevenden.
Kunt u overwegen om de politie van de politie te versterken? Welke rol kan de Rijksrecherche hierin spelen?
De politie heeft een netwerk van hulpstructuren waar politiemedewerkers terecht kunnen met een probleem, klacht of melding. Iedere melding van een misstand bij de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) of het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) wordt onderzocht. Ik heb van de politie begrepen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is bij de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten voor het doen van screeningen en onderzoeken, hoewel er soms sprake kan zijn van «piekbelastingen», waardoor sommige zaken moeten wachten. Daar waar het gaat om strafrechtelijke onderzoeken kunnen de afdelingen VIK en de Rijksrecherche samenwerken. Over de rol van Rijksrecherche bij strafrechtelijke onderzoeken naar een ambtenaar van politie heb ik u 15 januari 2019 reeds per brief geïnformeerd.8
Tevens is de korpschef voornemens een meldpunt in te richten waar collega’s terecht kunnen met een probleem, klacht of melding om een overkoepelend beeld te krijgen van wat er speelt op de werkvloer. Dat meldpunt is onafhankelijk en direct gepositioneerd onder de korpschef. Het meldpunt werkt samen met de bestaande voorzieningen. De komende maanden zal er verder vorm worden gegeven aan de inrichting van het meldpunt, dat directe toegang heeft tot de top van de organisatie en gepositioneerd wordt naast de bestaande voorzieningen.
Kunt u overwegen om binnen de politiebureaus permanent cameratoezicht in te voeren, zodat politieagenten in hun gedrag beter in de gaten kunnen worden gehouden?
Ik heb vertrouwen in de preventieve en repressieve maatregelen die de korpschef heeft genomen om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken en/of te voorkomen. In die aanpak past niet het hanteren van permanent cameratoezicht.
Klopt het dat de doelstelling van 25% instroom van mensen met een migratieachtergrond niet gehaald wordt? Hoe komt dit en wat gaat u hieraan doen?
Het percentage kandidaten met een dubbele culturele achtergrond bedroeg 29 procent in 2017. Het percentage voor 2018 ligt met 22,4 procent lager dan in 2017. De verklaring voor deze daling moet enerzijds gezocht worden in de omvang van de instroom. In 2017 zijn er, in vergelijking met 2016 en 2018, in totaal aanzienlijk minder kandidaten ingestroomd. In absolute zin is het aantal aangestelde kandidaten met een dubbele culturele achtergrond echter wel gestegen (van 244 in 2016 naar 254 in 2017 en 315 in 2018).
Wat is het percentage uitstroom van mensen met een migratieachtergrond? Waarom is dit zo hoog? Wat gaat u hieraan doen?
Van iedere medewerker die de politie verlaat wordt een tweetal gegevens geregistreerd: de datum van uitdiensttreding en de reden van uitdiensttreding, waarbij uit een beperkt aantal categorieën gekozen kan worden. Er is geen rechtsgrond om meer dan deze categorieën te registreren. De categorieën die worden geregistreerd zijn:
Het personeelssysteem van de politie laat over het hele korps een uitstroompercentage zien van 3,6% in 2017 en 4,0% in 2018 (t.o.v. het totale personeelsbestand). Uit een vergelijking van de uitstroompercentages van de politie met die van andere overheden blijkt dat de uitstroom bij de politie aan de lage kant is. Van alle overheden die binnen de drie categorieën «openbaar bestuur», «onderwijs en wetenschappen» en «veiligheid» vallen, heeft de politie het op een na de laagste uitstroompercentage (4,2%).9 Welk aandeel hiervan medewerkers met een migratieachtergrond betreft kan niet uit de registraties van de politie worden gehaald.
Uit de analyse die de politie door het CBS heeft laten uitvoeren, blijkt het volgende:
Gegeven het belang dat de politie hecht om inzicht te krijgen in de redenen van de uitstroom, wordt op dit moment door de politie gewerkt aan een beleidskader en een bijbehorend implementatieplan om met iedere medewerker die de politie verlaat, op vrijwillige basis, een exitgesprek te houden.
Deelt u de mening dat dit voldoende stof is voor een parlementaire enquête? Bent u bereid hieraan uw volledige medewerking te geven?
Ik zal uiteraard volledig meewerken aan een parlementaire enquête als de Kamer daartoe zou besluiten. De beoordeling of er aanleiding is tot een enquête is aan de kamer.
Kunt u vertellen wat u en korpschef Akerboom hebben gedaan, nadat zesentwintig politiemedewerkers op 2 november 2017 «een zwartboek» hebben aangeboden aan korpschef Akerboom, waarin zij de intolerante cultuur bij de politie aanklagen?5
Klopt het dat deze zesentwintig politiemedewerkers hun persoonlijke ervaringen binnen de politie beschrijven? Zijn er met al deze politiemedewerkers gesprekken gevoerd over hun ervaringen en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Kunt u vertellen wat korpschef Akerboom ondernomen heeft om het sentiment van onveiligheid binnen het korps bij deze politiemedewerkers weg te nemen?
Kunt u vertellen wat korpschef Akerboom ondernomen heeft om het gevoel van «zich niet gehoord voelen door hun leidinggevenden» bij deze politiemedewerkers weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Is na het in ontvangst nemen van het zwartboek en het lezen van de persoonlijke ervaringen van deze agenten (de meeste onder hun volledige naam) de ernst van hun situatie doordrongen bij korpschef Akerboom? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel van deze beschreven persoonlijke ervaringen zijn afgedaan als incident en hoeveel zijn afgedaan als grap? Deelt u de mening dat discriminatoire behandeling of bejegening nimmer als grap afgedaan mag worden?
Wat hebben korpschef Akerboom, sinds zijn aanstelling als korpschef op 1 maart 2016, en toenmalig portefeuillehouder Diversiteit Peter Slort ondernomen om het intern kleineren, uitsluiten en respectloos behandelen van agenten met een migratieachtergrond te bestrijden (wat wijlen korpschef Bouman in een interne blog in april 2015 aan de kaak stelde)?
Graag verwijs ik u naar mijn bijgevoegde kamerbrief waarin ik nader inga op het beleid ter bevordering van een veilige en inclusieve werkomgeving.
Hoeveel van de politiemedewerkers heeft op dit moment een migratieachtergrond? Kunt u verklaren waarom dit percentage structureel achterblijft bij het percentage in de samenleving van alle burgers die een migratieachtergrond hebben?
Er is geen wettelijke grondslag voor de registratie van de etniciteit van instromende, zittende en uitstromende medewerkers van de politie zoals ook in het antwoord op vraag 47 aangegeven. Verder is uw Kamer hierover al eerder geïnformeerd.11 Bij instroom in het initiële politieonderwijs geeft de betreffende sollicitant op basis van vrijwilligheid op het sollicitatieformulier aan of hij/zij of één van zijn ouders in het buitenland is geboren. Het arbeidsmarktpotentieel in de verschillende eenheden maakt dat de diversiteitsdoelstelling op dit moment niet wordt behaald.
Kunt u aan de Kamer een overzicht met resultaten doen toekomen van de door korpschef Akerboom in 2016 aangekondigde nieuwe aanpak? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar mijn bijgevoegde kamerbrief waarin ik nader inga op het beleid ter bevordering van een veilige en inclusieve werkomgeving.
Klopt het dat de politie bij het opnemen van aangifte van burgers die zich legitimeren met hun Nederlandse nationaliteit de eventuele tweede nationaliteit tevens geregistreerd wordt?
De huidige werkinstructie schrijft niet voor dat een eventuele tweede nationaliteit geregistreerd wordt. Ongeacht welke nationaliteit, een of meerdere, heeft ieder slachtoffer in Nederland dezelfde rechten. Ook slachtoffers zonder papieren (statenlozen, slachtoffers zonder verblijfsstatus) mogen aangifte doen.
Kunt u vertellen wat u en korpschef Akerboom hebben ondernomen om het sentiment van argwaan, dat agenten ervaren wanneer ze promotie maken, weg te nemen?
Speerpunten van het programma De Kracht van het Verschil zijn het versterken van de verbinding met de samenleving, een inclusievere werkcultuur bij de politie, meer variëteit binnen de teams en het versterken van divers vakmanschap. Het achterstellen of het bevoordelen van personen louter omdat zij een andere culturele achtergrond hebben past niet bij deze speerpunten, die gericht zijn op het versterken van vakmanschap binnen een professioneel en divers samengesteld korps.
Kunt u verklaren waarom agenten in het zwartboek aangeven dat collega’s zeggen dat agenten met een migratieachtergrond louter een bepaalde functie hebben gekregen op basis van hun kleur? Deelt u de mening dat dit afkeurenswaardig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beoordeelt u het vermoeden van de agenten die het zwartboek hebben samengesteld dat zij voorbij worden gestreefd door minder gekwalificeerde collega’s, en daardoor zelf geen promotie maken?
Zie antwoord vraag 59.
Deelt u de mening dat van de blog van korpschef Akerboom «Ik sta voor mijn mensen» een averechts effect uitgaat richting de opstellers van het zwartboek en in feite bevestigt dat hun signalen en de zorgen die zij hebben geuit tegen dovemans oren gericht zijn? Zo nee, waarom niet?
In het blog zegt de korpschef: «Ik sta voor de integriteit van het korps en voor al mijn mensen. En ik sta voor een korps waar iedereen gewaardeerd wordt, zich veilig voelt en onderdeel van is.» Een veilige en inclusieve werkcultuur verkrijg je ook door je kritisch op te stellen. Het zwartboek is dus zeker niet tegen dovemans oren gericht.
Kunt u een overzicht doen toekomen van interne klachten van agenten van de jaren 2016, 2017 en 2018 en welke stappen zijn ondernomen richting de klagers?
Nee, dat kan niet. Dit valt niet uit de registraties van de politie te halen. Daardoor kan geen overzicht gegeven worden van de genomen maatregelen bij interne klachten.
Bij hoeveel van de klagers is er aangedrongen op mediation door middel van «een kopje koffie te drinken» en «het met elkaar op te lossen»? Deelt u de mening dat hiermee een signaal wordt afgegeven dat verkeerd gedrag wel wordt getolereerd? Tegen hoeveel van deze agenten die collega’s onheus bejegenden zijn maatregelen genomen en om welke maatregelen ging het dan?
Zie antwoord vraag 63.
Kunt u aangeven hoeveel van deze zesentwintig agenten nog steeds werkzaam zijn bij de politie?
Ik kan hier geen antwoord op geven omdat een deel van deze zesentwintig agenten ervoor heeft gekozen anoniem te blijven. Of zij nog steeds werkzaam zijn bij de politie is dus niet te achterhalen.
Het bericht ‘Vernieuwing Leeghwaterbrug opnieuw maanden vertraagd’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vernieuwing Leeghwaterbrug opnieuw maanden vertraagd»?1
Ja.
Onder wiens verantwoordelijkheid vallen deze brug en de werkzaamheden eraan? Wie is de vergunningverlener en wie is de toezichthouder? Wat zijn in deze de rollen van Rijkswaterstaat, de provincie en de gemeente?
Deze brug en de werkzaamheden aan deze brug vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincie Noord Holland. De gemeente is vergunningverlener en toezichthouder. Rijkswaterstaat heeft, behalve als belanghebbende, geen rol bij deze werkzaamheden.
Is er inzicht in de oorzaak van deze vertraging? Is hiermee ook inzicht in hoe verdere vertraging in de nabije toekomst te voorkomen is?
De provincie komt binnenkort met een brief naar buiten, mede naar aanleiding van Statenvragen. Ik verwacht dat uw vragen daarmee ook grotendeels beantwoord zullen worden. Mijn organisatie zal verder ook geïnformeerd worden over de ontwikkelingen.
Is de veiligheid voor passanten van de brug en automobilisten in het gevaar of in het gevaar geweest? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe wordt gegarandeerd dat dit ook in de toekomst zo blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er op dit moment alternatieven denkbaar om verdere vertraging in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel schade (economisch en/of in tijd) wordt er geleden door ondernemers als gevolg van de vertraging bij de oplevering van de brug? Kunnen zij deze schade ergens verhalen? Gelden daar regels voor?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is het wel realistisch dat de brug klaar is en klopt het dat er momenteel amper aan gewerkt wordt? Hoe zit dit precies?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de frustratie van automobilisten die dagelijks deze bottleneck moeten passeren? Kent u de lijst van de ANWB waarin de N242 met stip op plek één is binnengekomen als N-weg die de meeste ergernis oproept?2
Ja.
Beleggers die het onmogelijk maken voor starters om een huis te kopen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Koopstarters in Amsterdam leggen het af tegen beleggers»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat starters zonder eigen geld vrijwel geen kans meer maken om hun eerste woning te kopen omdat beleggers de prijzen opdrijven?
Ik deel de zorgen over de toegankelijkheid van starters op de woningmarkt. Alle bevolkingsgroepen of generaties zouden een gunstige wooncarrière moeten kunnen hebben. Het is dan ook belangrijk om te weten wat het effect is van de toename van beleggers op woningprijzen. Daarom hebben het Kadaster en de Universiteit van Amsterdam in opdracht van mij onderzocht in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden2. Het onderzoek laat zien dat in buurten waar onlangs veel particuliere beleggers woningen hebben gekocht prijzen hoger liggen dan in buurten waar particuliere beleggers minder vaak een woning kopen. Een oorzakelijk verband kan echter niet worden aangetoond. Desondanks kan een hogere woningprijs ertoe leiden dat bepaalde groepen, zoals starters, moeilijk aan een woning komen. Op 17 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over dit kabinet haar programma om de verschillende aspecten van het woningtekort aan te pakken.3 Een goede balans tussen starters en beleggers is hierbij essentieel. Het kabinet komt dan ook met verschillende maatregelen om tot een evenwichtige balans te komen. Zo heeft het kabinet op 6 september jl. de contouren geschetst van een aanpassing van box 3, die ook effect zal hebben op beleggers. Ook verken ik in hoeverre een zelfbewoningsplicht in de bestaande bouw een doeltreffend instrument is en overweegt het kabinet om de maximale loan-to-value voor zogenaamde buy-to-let hypotheken te verlagen.
Deelt u de mening dat beleggers, die een woning kopen om te verhuren tegen torenhoge huurprijzen, een probleem vormen voor de volkshuisvesting in Nederland?
Een goede balans tussen starters en beleggers betekent niet dat beleggers niet nodig zijn. Beleggers spelen een belangrijke rol bij het vergroten van het middenhuursegment. Het vragen van excessief hoge huren past niet bij de toegankelijke en betaalbare woningmarkt waar ik naar streef. Daarnaast moeten beleggingen bijdragen aan een stabiel financieel stelsel en niet tot onevenwichtigheden leiden. Dat gevaar bestaat als investeerders enkel gericht zijn op winsten op korte termijn, en de woningen weer verkopen als een ander beleggingsobject tot betere rendementen leidt. Het gericht aanpakken van dit soort excessen is één van de fundamenten van het beleid dat ik voer. De beantwoording van vraag 8 gaat hier verder op in.
Is het waar dat de positie van koopstarters de afgelopen 10 jaar is verslechterd? Kunt u deze ontwikkeling verklaren?
Op jaarbasis zijn er aan het eind van 2008 in Nederland circa 80 duizend woningen gekocht door starters. Tijdens de crisis daalde dit aantal tot circa 55.000 aankopen. Ondanks de afname waren starters tijdens de crisis de grootste groep die woningen kochten.4 Vanaf 2014 tot halverwege 2017 nam het aantal transacties met het aantrekken van de woningmarkt weer toe. Aan het eind van 2017 was het aantal aankopen door starters nagenoeg gelijk aan het aantal vlak voor de crisis, maar sindsdien is sprake van een lichte afname. Dit patroon is ook zichtbaar in de vier grote steden, al begon de recente daling daar al halverwege 2016.
Uit het aantal transacties valt niet direct af te leiden dat koopstarters zich momenteel in een slechtere positie bevinden dan in de voorafgaande jaren. Wel is het aantal transacties van doorstromers en particuliere beleggers sterk toegenomen ten opzichte van eind 2007. Ook zijn er maatregelen genomen die de positie van starters op de woningmarkt beïnvloeden. Zo is bijvoorbeeld de loan-to-value ratio aangescherpt tot 100 procent om restschuldrisico’s te voorkomen en is de hypotheekrenteaftrek versoberd. Ik onderschrijf dan ook dat er zorgen zijn over de positie van de starter op de koopwoningmarkt van morgen en zet mij ervoor in om de positie van starters te verstevigen ten opzichte van beleggers.
Wanneer is voor u eindelijk het moment aangebroken om maatregelen te nemen zodat ook starters zeker kunnen zijn van een betaalbare woning? Waarom gaat u niet over tot een verhoging van de overdrachtsbelasting voor beleggers naar 10 procent, en het ondersteunen van koopstarters door deze belasting voor hen te verlagen naar 0 procent?
Het kabinet heeft uw Kamer in het kader van de motie Dik-Faber/Ronnes5 toegezegd om te verkennen of een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers op een doelmatige, doeltreffende en uitvoerbare wijze mogelijk is. Dit onderzoek is inmiddels gestart en hierin wordt – in lijn met de motie – gekeken naar een gedifferentieerde overdrachtsbelasting, waarbij starters een vrijstelling krijgen en beleggers vanaf de derde woning te maken krijgen met een hoger tarief. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Bent u bereid huurinkomsten steviger te belasten, zodat het veel te aantrekkelijke fiscale buy-to-let regime wordt aangepast en mensen een eerlijke kans krijgen hun eerste woning te kopen?
Het kabinet heeft op 6 september 2019 de contouren geschetst van een aanpassing van box 3, waarin voor het eerst zal worden gerekend met de werkelijke verhouding van spaargeld, beleggingen en schulden per belastingplichtige. Spaarders worden in het nieuwe stelsel aanzienlijk minder zwaar belast terwijl beleggers – zoals beleggers in woningen – juist zwaarder zullen worden belast. Doordat schulden in het nieuwe stelsel tegen een eigen forfaitaire debetrente aftrekbaar zullen zijn, wordt het voor beleggers fiscaal minder aantrekkelijk om hun beleggingen in box 3 met schulden te financieren.
Daarnaast wordt op dit moment, in het kader van de bouwstenen voor de verbetering van het belastingstelsel, nader gestalte gegeven aan de toezegging aan het lid Omtzigt om onderzoek te doen naar een andere wijze van belastingheffing over huurinkomsten uit onroerende zaken en aan de toezegging aan het Eerste Kamerlid Ester tijdens de Algemene Beschouwingen op 20 november 2018 om onderzoek te doen naar (het belasten van) inkomsten uit verhuur. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Bent u bereid onderzoek te doen naar een woonplicht voor kopers, zodat het omzetten van koopwoningen in te dure huurwoningen onmogelijk wordt? Deelt u de analyse dat dit de stijging van de huizenprijzen kan remmen, waardoor koopstarters makkelijker aan een woning kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben voor nieuwbouw al verschillende mogelijkheden om een zelfbewoningsplicht toe te passen. Als de gemeente eigenaar is van de grond heeft zij de mogelijkheid om bij overdracht van de grond nadere voorwaarden vast te leggen in een privaatrechtelijke uitgifteovereenkomst of erfpachtovereenkomst. Ook kunnen gemeenten gebruik maken van een anterieure overeenkomst om nadere voorwaarden vast te leggen. Enkele gemeenten hebben aangegeven interesse te hebben in een verdergaande bevoegdheid: een zelfbewoningsplicht in de bestaande bouw. Ik verken, mede in het kader van de motie Dik-Faber6, in hoeverre een zelfbewoningplicht in de bestaande bouw een passende maatregel is om de bestaande koopvoorraad te beschermen met het oog op het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrij verkeer van kapitaal. Hierbij werk ik nauw samen met verschillende gemeenten.
Waarom treft u geen verdere maatregelen om huurders te beschermen tegen het winstbejag van huisjesmelkers? Waarom overweegt u daarbij geen «Berlijnse maatregelen» zoals het tijdelijk bevriezen van de huren na exorbitante huurstijgingen van 30 procent in vijf jaar, of het reguleren van de maximale huurstijgingen zoals onlangs nog bij amendement voorgesteld?
Om huurders met een middeninkomen te beschermen en excessieve huren in de vrije sector tegengaan heb ik uw Kamer op 4 juli jl. een uitgewerkt voorstel van de noodknop toegestuurd7. In die brief schets ik tevens dat gemeenten en marktpartijen, om uiteenlopende redenen het voorgestelde instrument niet steunen. Gemeenten en investeerders zijn in gesprek en veel gemeenten hebben inmiddels ook een aanpak opgesteld over het middenhuursegment.
Lokale samenwerking is voor mij een belangrijk uitgangspunt. Het voordeel van afspraken op lokaal niveau is dat deze specifieker aan kunnen sluiten op de lokale situatie. Daarnaast kan er ook snelheid mee gemaakt worden, afspraken zouden morgen in kunnen gaan en hiervoor is geen wetstraject nodig.
Er worden stappen gezet om het aanbod aan middenhuur te vergroten. Desondanks constateer ik dat er zorgen zijn of de lokale ambities wel gehaald worden en of partijen voldoende bereid zijn om nader tot elkaar te komen. Bovendien moet er snel een manier gevonden worden om excessieve huren tegen te gaan en daarvoor zie ik de noodknop als meest geëigende instrument. Afspraken over het vergroten van het middenhuursegment, inclusief de uitwerking van noodknop, zijn daarom ook onderdeel van de Woondeals. Daarom ga ik, zoals eerder aangekondigd, in de eerste plaats samen met gemeenten en investeerders en verhuurders onderzoeken of er ruimte is om de uitwerking van de noodknop nog beter te richten op de ervaren problematiek. Gelet op het voorgaande verwacht ik in het najaar de balans op te kunnen maken van het definitieve maatregelenpakket.
Als u voorgaande oplossingsrichtingen (belasten beleggers, ondersteunen starters, introduceren woonplicht, maximeren huurstijgingen) niet wilt nemen, wat gaat u dan wél doen om wonen betaalbaar en beschikbaar te maken voor starters?
Ik vind het belangrijk dat starters en middeninkomens voldoende mogelijkheden hebben om een geschikte en betaalbare woning te vinden. Dat kan zowel in het koopsegment als in het huursegment. Het kabinet is dan ook met een aanpak gekomen om de verschillende aspecten van het woningtekort aan te pakken, waarvan het verbeteren van de slagingskansen van onder anderen starters een belangrijk onderdeel is. Mijn inzet is om de richting te kiezen die niet alleen op de korte termijn effectief is, maar ook op de langere termijn voor voldoende passende woningen zorgt. Vandaar dat van een aantal mogelijke maatregelen eerst moet worden verkend of deze doeltreffend zijn.
De berichten ‘Invloed IS op Haags jeugdwerk’ en ‘De Marokkanen nemen in dit buurthuis de boel over’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Invloed IS op Haags jeugdwerk» en «De Marokkanen nemen in dit buurthuis de boel over»?1
Ja.
Onderschrijft u de observaties in het artikel aangaande het proces van islamisering en de gevaren daarvan, en erkent u dat het beter was geweest wat beter naar de PVV te luisteren de afgelopen 15 jaar? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze vraag omtrent een proces van islamisering gaat uit van een veronderstelling die ik niet onderschrijf en die niet is gebaseerd op de in de artikelen geciteerde anonieme bronnen. Ik maak mij wel zorgen over kwetsbare jongeren die worden beïnvloed door radicaal gedachtegoed. Zeker als dat onder invloed van een jongerenwerker zou gebeuren.
Bent u bereid om voor alle verantwoordelijken in dit debacle strafontslag te regelen, de welzijnsorganisatie Xtra op te heffen, buurthuis De Burcht te sluiten en alle subsidies die zogenaamd deradicalisering tot doel hebben te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In januari 2018 heeft de politie de burgemeester van Den Haag middels een bestuurlijke rapportage geïnformeerd over een jongerenwerker bij Zebra Welzijn (onderdeel van welzijnsorganisatie Xtra) met radicaal gedachtengoed, die dit ook actief uitdraagt. Deze informatie heeft de gemeente direct besproken met Zebra Welzijn. Hierna heeft Zebra Welzijn afscheid genomen van deze jongerenwerker. Op 2 augustus jl. heeft het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad van Den Haag per brief geïnformeerd over de signalen van mogelijk radicaal gedachtegoed en de genomen maatregelen.
In zijn algemeenheid kan ik stellen dat gezien het huidige dreigingsbeeld investeringen in deradicalisering gewenst zijn. Gemeenten worden hierin vanuit het rijk op verschillende manieren ondersteund. Ik zie geen aanleiding voor de gesuggereerde maatregelen en ben niet bereid om subsidies voor deradicalisering te beëindigen.
Bent u bereid de Schilderswijk en Transvaal (en daarna andere wijken in Nederland waar deze problemen spelen) desnoods met behulp van het leger uit te kammen op zoek naar jihadisten, jihadsympathisanten, ronselaars, wapens en IS(-lam)-propaganda? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit zou een disproportionele maatregel zijn die in strijd is met de basiswaarden en grondprincipes van onze democratische rechtsstaat.
Bent u bereid om jihadisten, jihadsympathisanten en ronselaars voor de jihad op te pakken, (preventief) op te sluiten, te denaturaliseren en daarna voorgoed het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De overheid doet er, binnen de grenzen van onze rechtsstaat, alles aan om de jihadistische dreiging tegen te gaan. Op 18 april 2019 is een rapportage naar uw Kamer verstuurd, waarin de inzet in het kader van de integrale aanpak van terrorisme en extremisme sinds eind 2017 tot april 2019 werd gepresenteerd.2 De mix van zowel preventieve als meer repressieve maatregelen die de aanpak biedt, geeft het kabinet de mogelijkheid om indien nodig de inzet bij te stellen op basis van actuele ontwikkelingen.
Administratieve detentie, in de zin van een soort preventieve detentie, is niet één van de in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) genoemde gevallen waarin vrijheidsontneming mogelijk is. Het zomaar preventief opsluiten van personen past niet in onze rechtsstaat. Het Nederlanderschap kan o.a. worden ingetrokken van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf als genoemd in artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap. Om staatloosheid te voorkomen is een van de voorwaarden dat de persoon naast de Nederlandse nationaliteit een tweede nationaliteit heeft.
Bent u bereid de moskeeën, islamitische organisaties en islamitische scholen waar de betrokkenen aan verbonden zijn per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit zou een disproportionele maatregel zijn die in strijd is met de basiswaarden en grondprincipes van onze democratische rechtsstaat. Twee kernelementen van onze democratische rechtsstaat die grondwettelijk zijn vastgesteld, zijn de vrijheid van godsdienst en gelijke behandeling van religies.
Het kabinet zet zich in voor deze en andere vrijheden.
Bent u tot slot bereid om te stoppen met alle diversiteitsbeleid, inclusiviteitsbeleid, acceptatiebeleid en andere softe politiek-correcte deug-onzin die uiteindelijk tot monoculturele islamitische wijken leidt te stoppen en de Nederlandse wet en harde handhaving daarvan weer te doen gelden in de betreffende wijken, desnoods met behulp van het leger? Zo nee, waarom niet?
Nee. Integratie is van essentieel belang voor zowel mensen zelf als de Nederlandse samenleving. Het vereist zowel het nemen van eigen verantwoordelijkheid, als een samenleving die iedereen de kans biedt zijn talenten te ontplooien. Doelstelling is dat iedereen meedoet, door de taal te leren, aan het werk te zijn, actief deel te nemen aan onze samenleving en de Nederlandse vrijheden en gelijkheden – verankerd in onze Grondwet – te respecteren.
Het bericht 'ACM: pas eind zomer besluit over overname Apeldoornse Sandd door PostNL' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM: pas eind zomer besluit over overname Apeldoornse Sandd door PostNL»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Het artikel geeft uitleg over de reguliere beoordelingsprocessen van de ACM bij fusies en overnames. Een ACM-onderzoek naar een overname bestaat uit twee fasen, een meldingsfase en een vergunningsfase. Voor deze fasen gelden wettelijk vastgestelde termijnen van respectievelijk 4 en 13 weken. Als de ACM nadere vragen heeft, kan zij de klok stilzetten, waardoor het totale proces langer kan duren dan de, bij elkaar opgetelde, 17 weken. Dit proces is in het bericht nog een keer toegelicht.
Wat vindt u ervan dat er voortijdig, terwijl het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) nog gaande is, informatie naar buiten komt over het tijdspad van het te nemen besluit over goed- dan wel afkeuring van de overname van Sandd door PostNL?
Het bericht bevat geen nieuwe informatie en is slechts nadere uitleg bij de termijnen die ACM hanteert.
Deelt u de mening dat het ongebruikelijk en ongepast is dat de ACM publiekelijk, via de media, over haar planning ten aanzien van het overnamebesluit Sandd-PostNL communiceert?
De ACM doet in het bericht geen inhoudelijke uitspraken en schept slechts duidelijkheid over het proces dat zij doorloopt bij fusies en overnames, en dat is gebaseerd op bestaande wettelijke kaders.
In hoeverre heeft de ACM haar reactie en communicatie vooraf afgestemd met betrokken partijen?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de urgentie om zo snel als mogelijk is het besluitvormingsproces af te ronden, gelet op de kwetsbare financiële situatie van spelers op de postmarkt (onder andere vanwege het sterk dalende aantal poststukken) en met begrip voor de onafhankelijke positie van toezichthouder ACM?
Ik constateer dat alle partijen ervan zijn doordrongen dat de situatie op de postmarkt kwetsbaar is. Zoals ik eerder heb benadrukt in het debat met uw Kamer op 12 september 2018 over de toekomst van de postbezorging in Nederland, acht ik een ordentelijk proces waarbij de verschillende rollen gescheiden blijven zeer belangrijk om een goede belangenafweging te kunnen maken, juist in een kwetsbare markt. PostNL en Sandd hebben een eerste stap gezet door hun fusievoornemen bij de ACM kenbaar te maken en een vergunningsaanvraag te doen. De ACM heeft de aanvraag voortvarend opgepakt en ik verwacht dat het besluitvormingsproces zo snel als verantwoord is, kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat het besluitvormingsproces al had kunnen zijn afgerond, daar PostNL het voornemen om Sandd over te nemen op 25 februari 2019 bij de ACM heeft gemeld, de meldingsfase vier weken en de standaard onderzoeksfase dertien weken mag duren? Kunt u verklaren waarom dit proces nog niet is afgerond?
In theorie kan het besluitvormingsproces binnen 17 weken afgerond zijn. In de praktijk komt dit echter nauwelijks voor. De ACM kan van partijen nadere informatie verlangen om tot een goede beoordeling te kunnen komen. De klok wordt dan stil gezet. De tijd die partijen nodig hebben om de vragen te beantwoorden wordt bij de totale doorlooptijd opgeteld. De klok gaat weer lopen zodra de benodigde informatie is ontvangen. Vandaar dat de doorlooptijd langer is dan 17 weken. In het besluit van de ACM over de voorgenomen fusie zal ook het verloop van het besluitvormingsprocesproces worden beschreven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «als de ACM nadere vragen heeft het de klok van de termijn van dertien weken waarop er een besluit moet vallen, kan stilzetten»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel keer heeft de ACM nadere vragen gesteld, gezien de tijd die inmiddels is verstreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat er een harde einddatum zou moeten zijn voor het te nemen overnamebesluit door de ACM, zodat betrokken partijen snel duidelijkheid krijgen en werknemers en werkgevers in de postsector weten waar zij aan toe zijn?
Ik ben ervan overtuigd dat alle partijen er alles aan doen om het proces zo snel mogelijk af te ronden. Een harde einddatum helpt niet om het proces ordentelijk te kunnen doorlopen.
De flinke groei CO2 Luchtvaart terwijl reductie van de uitstoot van CO2 nodig is |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitstoot Nederlandse luchtvaart flink gestegen»1 en «Hoe kon de uitstoot van de Nederlandse luchtvaart zo groeien»?2
Ja.
Onderschrijft u de uitspraken van mevrouw Breukels van de Nederlandse Emissie autoriteit (NEa) dat «de luchtvaart [...] tegen de trend in [gaat]» en dat "alle sectoren gezamenlijk [...] een daling [laten] zien van de CO2-uitstoot» en de hieruit voortvloeiende constatering dat de luchtvaart één van de weinige sectoren is die zo'n sterke stijging laat zien? Zo nee, waarom onderschrijft u deze uitspraken niet?
Ja, voor wat betreft de sectoren onder het EU ETS onderschrijf ik dit.
Erkent u de validiteit van de uitspraak van het The Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat «every extra bit of warming matters, especially since warming of 1.5°C or higher increases the risk associated with long-lasting or irreversible changes, such as the loss of some ecosystems»?3
Ja.
Erkent u dat, hoewel de (inter)nationale luchtvaartsector haar eigen plannen voor CO2-reductie heeft, deze plannen vooralsnog niet tot een nettoreductie van CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 leiden in Nederland? Zo nee, op welke wijze en in welke mate leiden deze plannen tot een nettoreductie van CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990?
Ja. De internationale luchtvaart is de afgelopen 30 jaar dermate sterk gegroeid dat een reductie in 2030 ten opzichte van de CO2 emissies in 1990 weinig realistisch is.
Erkent u dat, hoewel de (inter)nationale luchtvaartsector haar eigen CO2-reductieplannen heeft, deze plannen vooralsnog niet tot een nettoreductie van CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 2005 leiden in Nederland? Zo nee, op welke wijze leiden deze plannen tot een nettoreductie van CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 2005?
Het enige klimaatdoel specifiek voor de internationale luchtvaart voor het jaar 2030 (met als referentiejaar 2005) dat mij op dit moment bekend is, staat in het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart. Daarin hebben partijen afgesproken om de CO2-uitstoot in 2030 terug te brengen tot het niveau van 2005 en te onderzoeken of een hogere ambitie onderbouwd kan worden met concrete plannen.
Deelt u de mening dat, naast de effecten door CO2-uitstoot ook andere klimaateffecten (niet door CO2-uitstoot) ontstaan door de luchtvaart?4 Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat deze niet-CO2-effecten eveneens zeer aanzienlijk zijn?
Zoals ik uw Kamer heb geschreven in mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 585) bestaat over de bijdrage aan klimaatverandering van de niet-CO2 emissies op grote vlieghoogte nog veel onzekerheid ondanks langdurig wetenschappelijk onderzoek.
Welk beleid bent u voornemens te voeren om deze niet-CO2-effecten op het klimaat te verminderen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 585) heb ik aangegeven dat ik het wenselijk acht dat op termijn ook niet-CO2 klimaatemissies expliciet kunnen worden meegewogen in het klimaatbeleid voor luchtvaart. Hiertoe zal echter eerst (internationaal) meer kennis moeten worden opgebouwd. Ik kijk daarom uit naar het rapport van de Europese Commissie hierover en naar de uitkomsten van het in mijn brief van 27 maart jl. genoemde onderzoek dat het NLR in samenwerking met het KNMI op verzoek van mijn ministerie uitvoert.
Bent u bekend met het gegeven dat het IPCC al minstens vanaf 1999 over schadelijke gevolgen van «radiative forcing» van zowel CO2-uitstoot als niet-CO2-uitstoot schrijft?5
Ja.
Met welke factor als ondergrens voor 'radiative forcing» voor zowel CO2-uitstoot als niet-CO2-uitstoot rekent u op dit moment, daarbij in ogenschouw nemend dat het hierbij altijd gaat om marges en onzekerheden en dat bijvoorbeeld de International Civil Aviation Organization (ICAO) zelf ook meer onderzoek aanbeveelt?6 Indien u hier geen rekening mee houdt, waarom niet?
In de beantwoording van de vragen die ik op 17 mei jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 31 936, nr. 631) ben ik uitgebreid ingegaan op vragen over dit onderwerp. In het bijzonder in reactie op de vragen 58, 73, 74 en 77 heb ik toen aangegeven dat – vanwege de beschreven onzekerheid en complexiteit – het niet correct is om het klimaateffect van niet-CO2 emissies met één simpele rekenfactor af te leiden van het uitstootniveau van CO2.
Heeft u bij de beantwoording van vragen 4 en 5 rekening gehouden met radiative forcing factor van in ieder geval 1,5, zoals de luchtvaartsector zelf neemt?7 Zo nee, waarom niet?
Nee. De vragen 4 en 5 hadden uitsluitend betrekking op doelen ten aanzien van de hoeveelheid CO2-uitstoot. Voor additionele effecten van luchtvaartemissies op grote vlieghoogte bestaan thans geen klimaatdoelen.
Ongeacht de «papieren werkelijkheid», dat luchtvaart niet «meetelt» in «Parijs» en het Nederlandse klimaatbeleid («de tonnenjacht»), onderschrijft u de feitelijke omstandigheid dat de nu geconstateerde flinke groei strijdig is met de doelstellingen van het Nederlandse klimaatbeleid om de totale CO2-uitstoot te beperken? Zo nee, op welke manier niet?
In mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 585) heb ik uitgelegd dat ook de luchtvaart moet bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van het klimaatakkoord van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd.
Voor het halen van de klimaatdoelstelling van Parijs is mondiaal een scherpere lange termijn doelstelling nodig voor de internationale luchtvaart. Nederland zal zich daar samen met andere Europese landen voor inzetten in ICAO. Ook de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel willen hun invloed aanwenden om hieraan bij te dragen, zo is afgesproken in het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart.
Kunt u bevestigen dat met de door u ingezette trendbreuk – zijnde dat de volgorde van besluitvorming is omgedraaid, doordat eerst naar de brede set aan grenswaarden wordt gekeken voordat een verandering in het aantal vliegbewegingen wordt overwogen – de absolute hoeveelheid CO2-uitstoot een sturende parameter geworden is in de besluitvorming over de verandering van de aard en het aantal vliegbewegingen in Nederland? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 5 juli heb aangegeven (Kamerstuk 31 936, nr. 646) moet groei op Schiphol de komende jaren stapje voor stapje worden verdiend nadat overlast voor omwonenden aantoonbaar is afgenomen. Het aantal mensen dat op basis van de huidige systematiek als ernstig gehinderd wordt aangemerkt moet ieder jaar aantoonbaar omlaag. De sector kan groei verdienen door aantoonbare reductie van de hinder. Dit kan bijvoorbeeld door vlootvernieuwingen, aanpassing van de vliegprocedures en door minder te vliegen in de nacht. Op de vraag of, en zo ja op welke manier, grenswaarden voor CO2 emissies op termijn een rol zullen spelen in de besluitvorming over het aantal vliegtuigbewegingen van en naar Nederlandse luchthavens, zal worden ingegaan in de ontwerpLuchtvaartnota 2020–2050 die dit najaar wordt gepubliceerd.
Kunt u aangeven wat volgens u het CO2-budget voor de luchtvaart in 2030 zou moeten zijn, gezien de totale hoeveelheid uit te stoten CO2 voor 2030 volgens uw eigen doelstelling van 49% reductie?
Wat betreft een mogelijk CO2-budget verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Verder zou ik graag – conform het antwoord op vraag 12 – het onderscheid maken tussen de reductiedoelen voor binnenlandse luchtvaartemissies en voor emissies die worden veroorzaakt door de internationale luchtvaart. In mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 585) heb ik u geïnformeerd over de doelen en ambities voor beide categorieën emissies. De in de vraag genoemde doelstelling van 49% is uitsluitend van toepassing op binnenlands vliegverkeer en grondgebonden luchtvaartactiviteiten. In het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart zijn afspraken gemaakt om die binnenlandse luchtvaartemissies te reduceren.
Kunt u aangeven wanneer de luchtvaart onder de doelstelling van 49% zou vallen, gegeven de stagnatie van de reductieontwikkelingen in de luchtvaart? Kunt u aangeven welke sectoren tot 2030 sneller naar beneden kunnen gaan en tegen welke kosten en of de luchtvaartsector bereid is om deze kosten op zich te nemen om zo het recht op «achterblijven» te verkrijgen? Zo nee, wilt u een dergelijk scenario uitwerken?
Zie ook de antwoorden op de vragen 12, 13 en 14. De afspraken in het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart zijn erop gericht om de genoemde doelstelling voor binnenlandse emissies te behalen. Hierdoor zal geen noodzaak bestaan voor aanvullende inspanningen door andere sectoren met binnenlandse emissies.
Deelt u de mening dat, hoewel de luchtvaart niet onder «Parijs« valt, de gevolgen van de uitstoot ervan niet anders is dan de CO2- en de niet-CO2-uitstoot van andere sectoren?
Zoals uitgelegd in antwoord 12 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de graden Celsius doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende soorten broeikasgassen.
Kunt u uitleggen waarom de internationale luchtvaart grotendeels buiten de nationale verantwoordelijkheid blijft voor emissiereducties zoals bepaald in New Distribution Capability's (NDC's), terwijl geen enkele andere industrie de voor de internationale markt geproduceerde productie mag weglaten uit haar NDC?
Over de positie van de internationale luchtvaart én zeescheepvaart zijn afspraken gemaakt in het klimaatakkoord van Parijs. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Bent u bereid om de internationale lucht- en zeevaart alsnog direct te betrekken in het nationale klimaatbeleid om zo op nationaal niveau te doen wat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 585) werk ik – in aanvulling op de Nederlandse en Europese inspanningen in ICAO – reeds samen met de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel aan zowel de reductie van CO2-uitstoot van de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten als aan de reductie van CO2-uitstoot van de internationale luchtvaart. Over de nationale ambitie van de Nederlandse klimaataanpak voor de internationale zeescheepvaart heb ik uw Kamer 11 juni jl. schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 33 043, nr. 102). Verder heeft het kabinet uw Kamer op 28 juni jl. geïnformeerd over het nationale klimaatbeleid zoals verwoord in het voorstel voor een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342).
Hoeveel CO2-reductie van de internationale luchtvaart afkomstig uit Nederland conform de berekeningen van het IPCC zou volgens u als «fair share» nodig zijn, om aan de 1,5°C-doelstelling te kunnen voldoen?
De verdeling van de mondiale CO2-taakstelling over de verschillende landen en economische sectoren hangt af van politieke keuzes. Ook binnen ICAO wordt hierover gesproken voor wat betreft de wereldwijde internationale luchtvaart. Over de vraag of en de mate waarin Nederland hierop kan vooruitlopen, zal ik ingaan in de ontwerpLuchtvaartnota 2020–2050 die dit najaar wordt gepubliceerd.
Wat is volgens u het juiste CO2-plafond voor de luchtvaartsector in 2030 om aan de 1,5°C-doelstelling te kunnen voldoen?
Zie de antwoorden op de vragen 13, 14 en 19.
Indien luchtvaartmaatschappijen en andere emissiehandel-bedrijven (ETS-bedrijven) samen op een lijst komen, op welke positie staat KLM op de lijst van alle Nederlandse ETS-bedrijven in volgorde CO2-uitstoot in 2018?
KLM en KLM Cityhopper rapporteren hun emissies gezamenlijk. Zij zouden 11e staan op de lijst van Nederlandse ETS-bedrijven in 2018.
Op welke positie zou KLM op deze lijst komen te staan, indien de CO2-emissies voor alle vluchten vertrekkend vanuit de EU zouden worden meegerekend?
De emissies van vluchten van en naar bestemmingen buiten de Europese Economische Ruimte vallen niet onder de huidige scope van het EU ETS. De NEa verzamelt daar dan ook geen geverifieerde gegevens over.
Wat heeft ETS in 2018 bijgedragen aan de verhoging van de vliegticketprijs voor vluchten binnen de EU in euro’s, in euro's per passagier en euro's per ticket en wat heeft dit betekend in hoeveelheid uitgespaarde tonnen CO2-uitstoot voor de Nederlandse luchtvaartsector?
De Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hebben 2.816.218 emissierechten moeten inleveren in 2018. Hiervan waren 1.561.987 emissierechten niet gratis toegewezen. In 2018 was de gemiddelde prijs voor een emissierecht € 15,42. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hebben in 2018 dus € 24.085.839,54 betaald in het kader van het EU ETS. Een emissierecht representeert 1 ton CO2-uitstoot. De hoeveelheid gekochte rechten geeft een indicatie van de hoeveelheid CO2 die door de luchtvaart is gecompenseerd in andere ETS-sectoren. Het is echter niet mogelijk om het aantal gekochte emissierechten in één jaar direct te relateren aan een bepaalde (additionele) emissiereductie omdat er ook rekening dient te worden gehouden met emissierechten die in eerdere jaren gratis zijn toegewezen dan wel door Europese overheden zijn geveild.
Ticketprijzen komen op een vrije markt tot stand op basis van vele variabelen. De mate waarin kosten voor luchtvaartmaatschappijen als gevolg van het EU ETS zijn vertaald in de ticketprijzen is concurrentiegevoelige informatie die alleen bij de luchtvaartmaatschappijen zelf bekend is. Hogere ticketprijzen leiden ook niet per definitie tot minder vluchten en minder CO2-uitstoot. Ik kan daarom geen inschatting geven van de mate waarin een hogere ticketprijs kan hebben geleid tot minder CO2-uitstoot.
Wat verwacht u van ETS in termen van uitgespaarde tonnen CO2 in de luchtvaart voor 2020, 2025 en 2030?
De European Environment Agency heeft in het rapport «Trends and projections in the EU ETS in 2018» een projectie gemaakt van de ontwikkeling van het EU ETS tot en met 2030. Hierin wordt de verwachting uitgesproken dat de hoeveelheid emissies van de luchtvaart onder het EU ETS zal blijven stijgen. Hierdoor zal de luchtvaart meer emissierechten moeten kopen van de stationaire bedrijven onder het EU ETS. Voor wat betreft de uitgespaarde tonnen CO2 verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 23.
Tot en met 2023 valt de uitstoot van intra-Europese luchtvaart onder het EU ETS. Over de vormgeving van het EU ETS na 2023 zal Europese besluitvorming plaatsvinden in samenhang met de ontwikkeling van het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem CORSIA. De Nederlandse positie hierin zal mede gebaseerd zijn op de resultaten van de impact assessment die de Europese Commissie naar verwachting eind 2020 oplevert.
Kunt u aangeven – gegeven dat in de rijksbegroting 2019, Beleidsartikel 17 (Luchtvaart), vermeld staat dat ten opzichte van negen andere grote EU-luchthavens, Schiphol de laagste aeronautical kosten, te weten luchthavengelden, Air Traffic Control-heffingen en andere overheidsheffingen, rekent – hoeveel dit per vlucht scheelt in euro’s, in euro's per passagier en euro's per ticket voor vluchten binnen de EU respectievelijk vluchten vanuit de EU, ten opzichte van London Heathow, die de hoogste aeronautical kosten berekent?
De genoemde kosten variëren per type toestel (maximaal startgewicht en geluidscategorie), per moment van de dag waarop gevlogen wordt en per type passagier. In de Benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen 2018 (Kamerstuk 31 936, nr. 581, bijlage 875109) laat figuur 5.4 de berekende gemiddelde aeronautical kosten (luchthavengelden, Air Traffic Control-heffingen en overheidsheffingen) per passagier in 2018 zien. Voor Schiphol is dit 13 euro en voor Londen Heathrow 38 euro. Ook toont de benchmark (in figuur 5.1 en bijlage E) de berekende gemiddelde kosten per «turn-around» voor drie verschillende vliegtuigtypen. Voor een middelgroot vliegtuig (B737–800 W) bedragen die 4.335 euro op Schiphol en 10.693 euro op Londen Heathrow. Voor wat betreft de ticketprijzen, zie ook het antwoord op vraag 23. De overige door u gevraagde informatie is niet bekend.
Hoeveel tonnen CO2 zouden kunnen worden gereduceerd, indien Schiphol dezelfde tarieven als London Heathrow zou hanteren?
Zie het antwoord op vraag 25. Verder wijs ik erop dat de in vraag 25 genoemde heffingen tot stand komen op basis van de kosten die door luchthavens en luchtverkeersdienstverleners worden gemaakt voor de aangeboden diensten en faciliteiten. Als gevolg van deze verplichting tot kostenoriëntatie staat het Schiphol niet vrij om tarieven zomaar te verhogen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.