Het bericht 'Bezorgers websuper Picnic luiden noodklok over arbeidsomstandigheden' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Bezorgers websuper Picnic luiden noodklok over arbeidsomstandigheden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is van groot belang dat mensen gezond en veilig kunnen werken. Iedere werkgever dient daarvoor te zorgen. Indien er zorgen zijn over de arbeidsomstandigheden is het goed dat dit gemeld wordt. Dit kan bijvoorbeeld bij de werkgever, de ondernemingsraad of vakbond. In het uiterste geval kan een klacht worden ingediend bij de Inspectie SZW. Klachten via de OR of de vakbond worden altijd door Inspectie SZW onderzocht.
Is er in de opkomende branche van online supermarkten, «websupers», of andere vormen van e-commerce volgens u sprake van (toenemende) concurrentie op arbeidsomstandigheden? Doet dit zich online meer en/of in andere vormen voor dan in de traditionele offline business?
Iedere werknemer heeft het recht om gezond en veilig te werken. Het is de plicht van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven, of dit nu bij een online of offline business is. Concurrentie mag niet ten laste gaan van arbeidsomstandigheden. De Arbowet stelt duidelijke grenzen. Van belang is dat zowel in de online als in de traditionele offline business aan de wettelijke eisen wordt voldaan.
Hoe vindt u dat de e-commerce, waaronder de online supermarkt, zich vanuit zowel werknemers- als werkgeversperspectief ontwikkelt?
Er ontstaan voortdurend nieuwe vormen van bedrijvigheid. Van belang is dat aan de gestelde wettelijke eisen wordt voldaan.
Herkent u het signaal, in het artikel afgegeven door Vakbond FNV, dat werkgevers werknemers ontslaan wanneer zij contact hebben met de vakbond? Hebt u enige indruk hoe vaak dit in Nederland voorkomt? Is de bescherming hiertegen volgens u voldoende georganiseerd?
Een werkgever mag medewerkers alleen ontslaan indien daar een redelijke grond voor aanwezig is. Contact met een vakbond valt daar niet onder en is geen goede reden voor een ontslag. Ik heb geen informatie of en zo ja, hoe vaak dit voorkomt. De toetsing van dergelijke gevallen is aan de rechter.
Zijn op de arbeidsmarkt uitzendkrachten in uw ogen kwetsbaarder als het gaat om het opkomen voor hun belangen, bijvoorbeeld via de vakbond, en het aankaarten van slechte arbeidsomstandigheden? Zou hun positie moeten en kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van collectieve vorderingen die niet individueel herleidbaar zijn?
Uitzendkrachten hebben net als de vaste werknemers het recht om gezond en veilig te werken en het recht om op te komen voor hun belangen. Het beschermen van kwetsbare groepen werkenden op de arbeidsmarkt, zoals de flexwerkers, is en blijft belangrijk.
Vindt u het houden van een tevredenheidsonderzoek onder medewerkers een voldoende maatstaf om te bepalen of klachten over arbeidsomstandigheden wel of niet gegrond zijn?
In de Arbeidsomstandighedenwet bepaalt de overheid met doelvoorschriften wat in het belang van gezond en veilig werken moet worden gedaan. Werkgevers en werknemers bepalen zelf hoe ze dat in de concrete werksituatie doen. De wet bepaalt ook dat werkgevers en werknemers dat in overleg en samenwerking doen. Een tevredenheidsonderzoek kan daar deel van uitmaken.
Hoe kan worden voorkomen dat de veiligheid van medewerkers in het geding raakt, omdat hun materiaal niet veilig is of omdat zij onvoldoende zijn geschoold, met ongelukken of bijna-ongelukken tot gevolg?
Om gezond en veilig te kunnen werken moeten arbeidsmiddelen in goede staat verkeren en op een juiste wijze worden gebruikt. Bij sommige arbeidsmiddelen is een instructie en training voor de gebruiker noodzakelijk om het arbeidsmiddel op een juiste wijze te kunnen gebruiken en kennis te hebben van de risico’s. Ongelukken of bijna-ongelukken moeten worden betrokken in de Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) en worden geëvalueerd op oorzaken en maatregelen. Veel bedrijfstakken maken een Arbo catalogus waarin de eisen van de Arbowetgeving aan de hand van de specifieke werkzaamheden en ervaringen in de bedrijfstak nader zijn uitgewerkt.
Wat vindt u van het verdelen van werkdiensten onder medewerkers als een «wekelijkse wedstrijd», d.w.z. dat wie het eerst komt het eerst maalt?
De werkgever moet aan een aantal verplichtingen voldoen om een eerlijke, veilige en gezonde arbeidssituatie te creëren voor zijn werknemers. In de Arbeidstijdenwet is het aantal uur opgenomen dat je per dag en week mag werken en hoeveel rusttijd je moet nemen. Deze staan in de Arbeidstijdenwet (ATW). Het verdelen van werkdiensten moet passen binnen de ATW en de aanvullende afspraken van de CAO.
Valt een online supermarkt volgens u onder de supermarkt-cao of juist niet?
Interpretatie van de werkingssfeer van een cao is een zaak van cao-partijen. Of de introductie van een e-commerce cao nodig is, is aan de cao-partijen gezamenlijk te beoordelen.
Hoe staat u tegenover de introductie van een e-commerce cao, waarvoor in het artikel wordt gepleit?
Zie antwoord vraag 10.
Bpm-fraude bij importauto’s |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u een aantal maatregelen heeft aangekondigd om de problemen bij de import van gebruikte voertuigen aan te pakken?1
Ja.
Wanneer bent u voornemens om deze maatregelen te implementeren?
De mogelijke oplossingsrichtingen zoals omschreven in mijn brief van 31 januari jl.2 worden momenteel uitgewerkt. Dit najaar wordt uw Kamer hierover verder geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel auto’s (parallelimport) de eerste helft van 2019 zijn ingevoerd? Hoeveel auto’s waren dat in 2018 over dezelfde periode?
In totaal zijn in de eerste helft van het jaar 2018 circa 136.700 voertuigen ingevoerd, waarvan 8.400 motoren, 14.100 bestelauto’s en 114.200 personenauto’s. Voor 2019 geldt dat in de eerste helft van het jaar circa 140.800 voertuigen zijn ingevoerd, waarvan 10.000 motoren, 14.700 bestelauto’s en 116.100 personenauto’s.
Hoeveel van deze auto’s zijn in de eerste helft van 2019 gecontroleerd op de juiste waarde van de auto (en daarbij de te betalen bpm) en bij hoeveel auto’s heeft deze controle plaatsgevonden in de eerste helft van 2018?
Het aantal voertuigen waarop een fysieke controle plaatsvindt is voor de eerste helft van 2019 gelijk gebleven ten opzichte van de eerste helft van 2018. Domein Roerende Zaken voert 1.000 controles per half jaar uit voor de Belastingdienst.3 Verder vinden kantoortoetsen en boekenonderzoeken plaats.
De fysieke controles hebben veelal betrekking op aangiften die aan de hand van taxatierapporten (schadeauto’s) zijn ingediend. In veel gevallen blijkt de schade van het personenvoertuig uitvergroot, waardoor een te lage waarde is gehanteerd bij het doen van aangifte.
Wat is de uitkomst van deze controles?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel van de gecontroleerde auto’s hadden op papier een lagere waarde dan de feitelijke waarde (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt bij geconstateerde onregelmatigheden een naheffingsaanslag opgelegd? Zo ja, hoe verloopt deze route? Zo nee, waarom niet?
Bij de behandeling van de aangiften bpm vindt op basis van een risicoselectie een zogenoemde «uitworp» van aangiften plaats. De uiteindelijke uitworp kan leiden tot het vaststellen van onregelmatigheden in aangiften, zoals het aangeven van een te lage waarde van een geïmporteerd personenvoertuig. Of de uitworp behandeld wordt, is afhankelijk van verschillende factoren. Zo worden zaken geselecteerd die op grond van actuele jurisprudentie opportuun zijn, zal een afweging moeten plaatsvinden op basis van de beschikbare capaciteit en wordt gekeken naar de van belang zijnde geschilpunten en financiële omvang daarvan. In de gevallen waarin de Belastingdienst constateert dat een onjuiste aangifte is gedaan, wordt afhankelijk van de genoemde factoren een naheffingsaanslag opgelegd. Dit kan worden onderbouwd met een hertaxatie. Omdat op dossierniveau verslag wordt gelegd, is het op dit moment niet mogelijk om het totaalbelang van alle geconstateerde onregelmatigheden te kwantificeren.
Hoeveel rapporten over onregelmatigheden zijn er naar de Belastingdienst gestuurd (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)? Wat is de omvang van de misgelopen bpm bij deze geconstateerde onregelmatigheden (eerste 6 maanden van 2018 en 2019)?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeveel gevallen heeft de Belastingdienst (eerste 6 maanden van 2018 en 2019) een naheffing opgelegd? Wat is de omvang van deze naheffing over beide periodes?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 en 8 kan de benodigde informatie op dit moment nog niet inzichtelijk worden gemaakt omdat verslaglegging op dossierniveau plaatsvindt. Er wordt gewerkt aan het inzichtelijk maken van adequate managementinformatie rondom dit proces.
Kunt u een toelichting geven waarom in het overzicht opgenomen op bladzijde 6 van de Kamerbrief van 31 januari 20192 van een groot aantal bezwaarschriften (862) niet is bijgehouden waartegen bezwaar wordt aangetekend (eigen aangifte of naheffingsaanslag)?
Het is niet mogelijk om in de applicatie waarin de bezwaarschriften landelijk worden geregistreerd dit onderscheid weer te gegeven.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van het onderzoek naar de werkwijze van no-cure-no-pay bedrijven?
Ik verwijs graag naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019.5 Er is besloten om het onderzoek aan te vragen bij het WODC. Het onderzoek is inmiddels opgenomen in de onderzoeksplanning van het WODC en zal nog dit jaar van start gaan.
Het bericht ‘VVD wil één loket voor vergunningen van strandtenthouders’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VVD wil één loket voor vergunningen van strandtenthouders»?1
Ja.
Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen van strandtenthouders en andere strandondernemers over de wirwar aan overheidsloketten voor de aanvraag van vergunningen en het verkrijgen van informatie? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om deze onnodige administratieve lasten te voorkomen?
Ik heb geen vergelijkbare signalen ontvangen.
Wat moeten ondernemers aanleveren om alle vergunningen aan te vragen die benodigd zijn voor het kunnen ondernemen aan het strand? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen (bijvoorbeeld) ingevulde formulieren, uittreksels, bouwtekeningen en dergelijke?
Een ondernemer heeft in ieder geval een horecavergunning, een omgevingsvergunning en watervergunning nodig. Afhankelijk van de lokale situatie kunnen soms ook nog andere vergunningen nodig zijn, denk aan een evenementenvergunning voor een groot strandfeest. De omgevingsvergunning en watervergunning kunnen gelijktijdig online aangevraagd via het Omgevingsloket Online (OLO).
Bij de horecavergunning is het invullen van een Bibob-formulier (Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) en bijbehorende bijlagen vereist. Nodig daarvoor zijn:
een bedrijfs- of ondernemingsplan met informatie over het soort werkzaamheden, de producten, de exploitatievorm en de doelgroep;
een document waaruit blijkt wat de juridische relatie is van de ondernemer met het pand. Denk aan een huurovereenkomst, eigendomsbewijs of pachtovereenkomst;
een plattegrond van het pand met de ligging, indeling, de bestemming van de te onderscheiden ruimten en de grenzen van het terrein van de horeca-inrichting;
een kopie van een geldig legitimatiebewijs van alle leidinggevenden die in loondienst zijn;
een kopie van de arbeidsovereenkomst van alle leidinggevenden die in loondienst zijn;
jaarrekeningen, winst- en verliesrekeningen en balansen van de laatste twee boekjaren;
een situatietekening, kaart of foto van de precieze locatie van de activiteiten ten opzichte van de omgeving.
Welke van deze bescheiden moeten ondernemers aanleveren bij meerdere overheidsorganen, zoals de gemeente, de provincie, het waterschap, de rijksoverheid en eventuele anderen?
De gemeente is bevoegd gezag voor de meeste vergunningen. Een plattegrond van het pand en een situatietekening dienen tweevoudig te worden verstrekt aan respectievelijk de gemeente en het bevoegd gezag voor de Watervergunning.
Wat is doorgaans de looptijd van de verschillende vergunningen die strandondernemers moeten aanvragen? Hoe vaak lopen deze synchroon? Bent u van mening dat het wenselijk is en goed voor het ondernemersklimaat als vergunningen vergelijkbare looptijden hebben?
Doorgaans is de doorlooptijd van een horecavergunning (inclusief Bibob) 13 weken. Voor reguliere aanvragen voor een Omgevingsvergunning geldt een termijn van acht weken. De gemeente mag de termijn altijd één keer met maximaal zes weken verlengen. Voor een Watervergunning geldt een termijn van acht weken.
Ik deel de mening dat de doorlooptijden zo kort mogelijk en geüniformeerd dienen te zijn. Soms zijn bepaalde onderdelen echter gebonden aan Europese bepalingen met een uitgebreide procedure. Zo kan het zijn dat bijvoorbeeld een natuurvergunning onderdeel uitmaakt van de aanvraag, die op grond van het Verdrag van Aarhus (Tractatenblad 2001, 73) dan een uitgebreide procedure kent.
In de vraag ligt besloten dat één aanvraag voor alle vergunningen wenselijk is voor de ondernemer. Het kan echter zijn dat een ondernemer met het oog op de onzekerheid van investeringen de voorkeur geeft aan het starten met een vergunning met de hoogste kans op afwijzing van de aanvraag. Meestal is dit de vergunning die de meest complexe afweging met zich meebrengt.
Ziet u mogelijkheden om de overheidslagen bij de aanvragen door strandondernemers samen te laten werken? Zo ja, welke mogelijkheden tot samenwerken ziet u en op welke wijze zou dit tot stand kunnen worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
De huidige WABO (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht) voorziet al in samenwerking van de overheidslagen doordat één omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten kan worden aangevraagd. Ook kunnen zoals hierboven vermeld de Omgevingsvergunning voor Wateractiviteiten en Omgevingsvergunning bij één loket worden aangevraagd.
De Omgevingswet gaat verder en voorziet in een verdergaande bundeling van activiteiten in één omgevingsvergunning. Daarbij kan de initiatiefnemer voor zijn omgevingsvergunning altijd terecht bij één loket: de gemeente. De Omgevingswet treedt 1 januari 2021 in werking, dan kan een ondernemer er ook direct gebruik van maken.
Bent u van mening dat het aanvragen van de vergunningen voor een strandtent onnodig veel tijd, energie, geld kost en bedrijfsonzekerheid oplevert? Zo nee, waarom niet?
Aanvragen van vergunningen kosten tijd en moeite. Streven moet altijd zijn om deze werkbaar te houden en daarmee de lasten voor aanvragers tot een minimum te beperken. De borging van de door de vergunning gedekte belangen zoals rust, veiligheid en natuur is echter ook belangrijk. Bij het periodiek opnieuw aanvragen is de bedrijfsonzekerheid zo ver mij bekend beperkt. Onder de Omgevingswet bepaalt de initiatiefnemer zelf of hij alle vergunningen in één keer aanvraagt of dat hij ze los aanvraagt. Daarmee kan hij er bijvoorbeeld voor kiezen om de vergunning die de grootste kans op afwijzing heeft als eerste aan te vragen, bijvoorbeeld de vergunning vanwege de natuurbescherming. Daarmee voorkomt hij dat hij onnodige kosten maakt en moeite doet voor andere vergunningaanvragen.
Bent u bereid met collega’s van andere overheidslagen in overleg te gaan – indien daar bijvoorbeeld door de provincie Zuid-Holland om gevraagd wordt – om te bezien of genoemde papierwinkel gestroomlijnd kan worden, waarbij er één overheidsorgaan is dat als aanspreekpunt gaat gelden? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven vermeld wordt er reeds in de WABO voorzien in samenwerking tussen en bundeling van procedures. Daarnaast wordt in het kader van de stelselherziening Omgevingswet gewerkt aan verdergaande bundeling.
Bent u bereid daarbij de nieuwste digitale technologieën in te zetten? Zo nee, waarom niet?
In de huidige situatie worden al digitale technologieën ingezet: www.ruimtelijkeplannen.nl (voor bestemmingsplannen), het Omgevingsloket online (voor aanvragen en meldingen) en de Activiteiten Internet Module (voor de algemene Rijksregels). Onder de Omgevingswet vervangt het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) bij de inwerkingtreding van de wet de bestaande toepassingen. Hiervoor in de plaats komt voor de initiatiefnemer één centrale ingang, één nieuw Omgevingsloket.
Burgers en bedrijven kunnen dan via een vragenboom vaststellen of ze een vergunning moeten aanvragen of melding moeten maken van hun plannen. Daarna kunnen ze direct online een aanvraag of melding opstellen en indienen.
Het Capaciteitsplan 2016 van het Capaciteitsorgaan |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het meest recente verslag van het Capaciteitsorgaan, dateert van 2016? Zo nee, kunt u het meest recente verslag van het Capaciteitsorgaan naar de Kamer sturen?
Het laatste integrale advies van het Capaciteitsorgaan, met daarin een aanbeveling voor de initiële opleiding geneeskunde, dateert van 2016. In het najaar van 2019 brengt het Capaciteitsorgaan een nieuw integraal advies uit. Onderdelen van dat advies zijn de afgelopen maanden al verschenen en naar de Tweede Kamer gestuurd.1
Is de afgelopen paar studiejaren uitvoering gegeven aan de in het document genoemde geadviseerde instroom in de geneeskunde-bachelor van 2.700? Zo nee, wat was de afgelopen jaren de instroom van studenten in de geneeskunde-bachelor?
Nee, zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen2 van de leden Ellemeet en Ozdil (beiden GroenLinks), hebben verschillende factoren (o.a. de zeer lage werkloosheid onder basisartsen) een rol gespeeld in de overweging om de instroom in de opleiding geneeskunde te handhaven. Hierover heeft adequate afstemming plaatsgevonden tussen NFU, het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW.
Het aantal inschrijvingen in de bacheloropleiding geneeskunde in de studiejaren 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019 bedroeg respectievelijk 2.915, 2.898, 2.910 en 2.938 studenten.
Op welke manier wordt de geadviseerde instroom verdeeld over de universiteiten met een geneeskunde-opleiding? Wat zijn de criteria op basis waarvan de aantallen worden verdeeld? Is hier de afgelopen jaren verandering in aangebracht? Zo ja, welke veranderingen zijn dat?
De betreffende instellingen maken onderling afspraken over de verdeling van het aantal plekken. De instellingen geven vervolgens hun deel door aan Studielink.
Vanuit de overheid zijn de afgelopen jaren daarin geen veranderingen aangebracht.
Kunt u toelichten waarom het Capaciteitsorgaan altijd een bandbreedte publiceert en vervolgens altijd het maximum van de bandbreedte als advies benoemt?
Het Capaciteitsorgaan geeft sommige van zijn adviezen over het aantal opleidingsplaatsen in de vorm van een bandbreedte. Het besluit over het daadwerkelijke aantal opleidingsplaatsen voor de medische vervolgopleidingen wordt genomen door de Minister van VWS. In het nieuwe capaciteitsplan neemt het Capaciteitsorgaan niet langer een bandbreedte op.
Op welke manier gebruikt het Capaciteitsorgaan de ontwikkelingen op het gebied van onder andere de technische geneeskunde, taakherschikking, kunstmatige intelligentie en «slimme zorg» in zijn berekeningen voor benodigde instroom? Vindt u dat dergelijke ontwikkelingen voldoende worden meegenomen? Zo nee, bent u bereid daar meer gewicht aan te laten geven?
Het Capaciteitsorgaan werkt met een model met meer dan 50 variabelen. Technische en technologische ontwikkelingen, taakherschikking en andere vakinhoudelijke ontwikkelingen worden daarin meegenomen.
Wie is de formele opdrachtgever van het Capaciteitsorgaan en hoe kan deze zijn opdracht aanpassen aan veranderende ontwikkelingen en behoeften in het domein van de gezondheidszorg?
Het Capaciteitsorgaan is een onafhankelijke stichting waarin zorginstellingen, beroepsgroepen en verzekeraars zijn vertegenwoordigd. Het Capaciteitsorgaan heeft als statutaire doelstelling het opstellen van ramingen van de behoefte aan verschillende professionals in de zorg en de informatievoorziening daarover voor de zorgsector en de overheid. Daarbij houdt het Capaciteitsorgaan rekening met tal van factoren die de toekomstige zorgvraag beïnvloeden. Hiervoor ontvangt het Capaciteitsorgaan een subsidie van het Ministerie van VWS.
Het bericht ‘NAVO verklapt slechtst bewaarde geheim van Nederland: kernbommen in Volkel’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAVO verklapt slechtst bewaarde geheim van Nederland: kernbommen in Volkel»?1
Ja.
Klopt het, dat in het NAVO-rapport «A new era for nuclear deterrence? Modernisation, arms control, and allied nuclear forces» vermeld werd dat er nucleaire wapens zijn opgeslagen op Europese bases, waaronder Volkel? Klopt het ook, dat in een nieuwere versie van dit rapport, deze zinsnede verwijderd is?
Het rapport waarnaar wordt verwezen in het persartikel is geen officieel NAVO-document, maar een extern document. Het rapport in kwestie is opgesteld door de Canadese senator Joseph Day in zijn hoedanigheid als algemeen rapporteur van de Parlementaire Assemblee van het bondgenootschap. De Parlementaire Assemblée kent geen formele relatie met de NAVO. Het rapport vertegenwoordigt de opvattingen van senator Day, en hij is de eindverantwoordelijke voor de verschillende conceptversies.
Op wiens instigatie is deze zinsnede alsnog verwijderd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze onthulling zich tot de staande NAVO-afspraken over het niet publiekelijk mededelingen doen over de nucleaire afschrikking?
Er bestaan NAVO-afspraken over wat publiekelijk kan worden meegedeeld over het nucleaire beleid: er kan worden bevestigd dat er Amerikaanse nucleaire wapens aanwezig zijn op het Europese deel van het NAVO-Verdragsgebied. Er kunnen evenwel geen mededelingen worden gedaan over aantallen en specifieke locaties. Deze afspraken zijn onverminderd van kracht.
Ziet u, in het licht van deze berichten, de eerdere verklaringen van twee oud-premiers, en het lopende debat over modernisering van de in Europa geplaatste kernwapens, aanleiding om (meer) openheid te betrachten over de in Nederland geplaatste nucleaire wapens? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie Knops (Kamerstuk 33 783, nr 18) blijft het kabinet zich binnen de NAVO en in bilaterale contacten sterk inzetten voor meer openheid ten aanzien van aan- of afwezigheid van kernwapens in Nederland. Gezien de assertieve houding van Rusland bestaat er op dit moment binnen de NAVO geen draagvlak voor het eenzijdig vergroten van de bondgenootschappelijke nucleaire transparantie, maar Nederland blijft het gesprek hierover aangaan.
Uitbuiting van arbeidsmigranten in Zeewolde |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Moderne Slavernij»?1
Arbeidsmigranten zijn een belangrijk onderdeel van onze economie en maatschappij. Het is daarom belangrijk dat zij op een goede manier gehuisvest en behandeld worden. Slechte werk -en woonomstandigheden voor arbeidsmigranten vind ik dan ook zeer onwenselijk.
Wat is uw reactie op de misstanden die genoemd worden in het Zwartboek van de FNV (hierna: het Zwartboek)?2
In de brief van 21 juni 20193 hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat het kabinet samen met ministeries, gemeenten en andere belanghebbenden in gesprek gaat hoe de afhankelijkheidsrelatie kan worden verminderd.
Het in combinatie aanbieden van werk en wonen door de werkgever is mogelijk. Het heeft als voordeel dat barrières voor (internationale) arbeidsmobiliteit verlaagd worden, zoals de onzekerheid van huisvesting en informatieonzekerheid over de lokale situatie of taalproblemen die in de weg staan aan het matchen van vraag en aanbod. Bij goed werkgeverschap heeft de package deal van wonen en werken voordelen voor de werkgever en de arbeidsmigrant. Er doen zich, zoals ook uit dit Zwartboek blijkt, ook onwenselijke situaties voor door deze afhankelijkheidsrelatie.
Hoe oordeelt u over de volgende zaken:
Ik vind het belangrijk dat arbeidsmigranten op een goede manier gehuisvest worden. Hoeveel arbeidsmigranten in een huisje mogen wonen is zowel afhankelijk van het al dan niet aanwezig zijn van een SNF-keurmerk als van lokale regelgeving. Voor woningen met een SNF-keurmerk geldt in ieder geval dat er per persoon minimaal 10 m2 beschikbaar moet zijn. Qua slaapvertrek geldt voor een recreatieterrein minimaal 2,7 m2 per persoon. Het slaapvertrek kan dan maximaal door twee personen worden gebruikt. Het kan dus voorkomen dat een slaapvertrek wordt gedeeld. Het is daarbij aan de aanbieder van de huisvesting om in overleg te treden met de arbeidsmigranten over wie waar gehuisvest wordt en afspraken te maken over de mogelijkheid om waardevolle spullen veilig op te bergen en het respecteren van privacy bij controles. SNF stelt ook normen met betrekking tot voorzieningen. Zo dient er per persoon 30 liter koel/-vriesruimte te zijn. Een kleine koelkast voor zes personen verhoudt zich niet met deze norm. Voor huisvesting die voldoet aan de kwaliteitseisen van SNF mag maximaal 25% worden ingehouden op het minimumloon waarbij rekening gehouden dient te worden met een deeltijdfactor.
Voor wat betreft de door het uitzendbureau opgelegde boetes en kosten voor schoonmaak en vervoer geldt dat die sinds de inwerkingtreding van het verbod op verrekeningen en inhoudingen niet meer met het wettelijk minimumloon mogen worden verrekend of daarop mogen worden ingehouden. Indien de Inspectie SZW een dergelijke overtreding constateert of als er meer dan 25% van het minimumloon is ingehouden, treedt zij in lijn met de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017 (Stcrt. nr. 57119) hier tegen op.
Zoals in mijn antwoord bij vraag 2 verwoord kan het aanbieden van werk en wonen als pakket door de werkgever onwenselijke effecten hebben, waaronder de situatie dat als het werk ophoudt direct andere woonruimte gezocht dient te worden. In de uitzendcao’s is een bepaling opgenomen dat de arbeidsmigrant een redelijke termijn moet krijgen om nieuwe huisvesting te zoeken. Deze termijn is echter verder niet ingevuld en iedere werkgever kan hier dus een eigen invulling aan geven. Ik vind dat de brancheorganisaties in de uitzendsector zich ook dienen in te zetten om te voorkomen dat arbeidsmigranten direct op straat komen te staan. Ik ga zoals gezegd ook met alle belanghebbende partijen in gesprek hoe die afhankelijkheidsrelatie verminderd kan worden.
Wanneer is de Inspectie SZW voor het laatst bij de in het Zwartboek genoemde uitzendbureaus (Covebo, Randstad, In Person en Level One) op bezoek geweest? Is er toen gekozen voor een intensiever vervolgonderzoek?
De Inspectie SZW laat zich niet uit over de vraag of bij bepaalde bedrijven onderzoek is of wordt gedaan. Wel kan ik u laten weten dat de signalen van de arbeidsmigranten in Zeewolde de aandacht hebben van de Inspectie SZW en dat de Inspectie SZW hierover in gesprek is met de gemeente Zeewolde.
Hierbij is het van belang dat de Inspectie SZW verantwoordelijk is voor het toezicht en de handhaving van de arbeidswetten zoals de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de huisvesting van hun inwoners, waaronder arbeidsmigranten.
Indien er nog geen inspectiebezoek is geweest, gaat de Inspectie SZW dit alsnog doen op basis van de onthullingen in het Zwartboek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening – na lezing van het Zwartboek – dat het door de branche bedachte SNA-keurmerk (Stichting Normering Arbeid) een schaamlap voor malafide praktijken is geworden? Zo nee, hoe kunt u bijvoorbeeld de boetes die te pas en te onpas worden opgelegd verenigen met het SNA-keurmerk?
Belangrijk bij private keurmerken is dat er ook regelmatig controles (over het algemeen 2 keer per jaar) plaatsvinden of nog aan de voorwaarden voor het keurmerk voldaan wordt. Ten aanzien van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA) geldt dat per jaar circa 500 ondernemingen het keurmerk verliezen. SNA neemt signalen zoals verwoord in het Zwartboek mee in de administratieve inspecties die in het kader van het keurmerk worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten wordt door SNA een besluit genomen met betrekking tot het keurmerk.
Zoals ik heb toegezegd in het AO Arbeidsmarktbeleid van 26 juni jl. zal ik in het op te stellen actieplan om misstanden bij arbeidsmigranten tegen te gaan ook ingaan op het voorstel van de SP en PvdA over een vergunningstelsel in de uitzendbranche. Om tot een oordeel te komen over dit voorstel zal ik zowel met SNA als met de andere belanghebbenden in de uitzendbranche het gesprek hierover voeren.
In de Wet Aanpak Schijnconstructies is het onder voorwaarden toegestaan om inhoudingen op het loon te verrichten, maar niet voor vervoer- en schoonmaakkosten; wanneer gaat u hierop handhaven, aangezien dit wel degelijk gebeurt? Kunt u dit toelichten?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, dus ook op het verbod op inhoudingen op en verrekeningen met het wettelijk minimumloon. Het inhouden van vervoer- en schoonmaakkosten op het wettelijk minimumloon is niet toegestaan. Als de Inspectie SZW dit tegenkomt tijdens de uitoefening van haar toezicht, dan treedt zij handhavend op. Overigens is het inhouden van dergelijke kosten op het loon boven het wettelijk minimumloon wel toegestaan.
Deelt u de mening dat de door de branche in het leven geroepen SNCU (Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten) grote steken laat vallen? Kunt u dit toelichten?
Ik kan op basis van de bij mij bekende informatie deze mening niet delen. De controlebevoegdheid van de door werkgever en werknemersorganisaties opgerichte SNCU ziet op de loonadministratie van uitzendbureaus die gebonden zijn aan de cao voor Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. De SNCU heeft geen bevoegdheid om op locatie huisvesting te controleren. Ook gedragsaspecten vallen buiten de controlebevoegdheid van de SNCU. Indien de SNCU gegronde signalen ontvangt dat uitzendondernemingen in strijd met de cao handelen, stelt zij een onderzoek in.
Deelt u de mening dat de hoeveelheid inhoudingen, inclusief de kans dat werknemers op een negatief loon uitkomen, absoluut onaanvaardbaar is? Op welke manier gaat u hierop handhaven?
Zoals gezegd vind ik het zeer onwenselijk als arbeidsmigranten onder slechte omstandigheden werken en wonen. In vraag 7 ben ik reeds ingegaan op de handhaving door de Inspectie SZW van het verbod op inhoudingen en verrekeningen.
Deelt u de mening dat het SNF-keurmerk (Stichting Normering Flexwonen) voor de locatie aan de Bosruiterweg in Zeewolde moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
De private organisatie SNF heeft mij gemeld dat meerdere SNF-geregistreerde ondernemingen gebruik maken van deze locatie en dat deze locatie periodiek wordt gecontroleerd. SNF heeft mij ook gemeld de signalen zoals verwoord in het zwartboek mee te nemen in de controles in het kader van het keurmerk. Het is aan deze organisatie om afhankelijk van de resultaten van de controles een keurmerk van een onderneming in te trekken.
De normen van het keurmerk zijn opgesteld op basis van de afspraken die zijn gemaakt in de nationale verklaring «Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten», overeengekomen door werkgevers (ABU, NBBU) en werknemers (FNV, CNV) en gemeenten en ministeries.
Gaat Zeewolde deel uitmaken van één van de vijf pilots om malafide verhuurders aan te pakken?3 Zo, nee heeft u van de burgemeester al een verzoek ontvangen om assistentie te verlenen bij de handhaving van de misstanden ten aanzien van de huisvesting?
De pilots voor Goed Verhuurderschap worden uitgevoerd door Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Groningen en Utrecht. Iedere pilot focust op een ander onderdeel van de aanpak van malafide verhuurders. De kennis die in deze pilots wordt opgedaan wordt gedeeld met andere gemeenten. Vanuit de gemeente Zeewolde is verder geen contact opgenomen.
Deelt u de mening dat de omstandigheden waarin de arbeidsmigranten moeten wonen, werken en leven een vorm van moderne slavernij zijn? Wat onderneemt u om hieraan een eind te maken?
Ik kan op basis van de berichtgeving niet beoordelen of er sprake is van uitbuiting.
Zoals ook eerder aangegeven zet het Rijk in op de aanpak van uitbuiting. Wanneer er een vermoeden is van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van werknemers, kunnen betrokken partijen een melding doen bij de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW kan ook zelf, bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen in de media, besluiten om een onderzoek in te stellen.
Het bericht ‘Tientallen foute agenten geschorst’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen foute agenten geschorst»?1
Ja.
Deelt u de mening dat corruptie onder politiemedewerkers het vertrouwen in de politie ernstig ondermijnt, zowel binnen als buiten de organisatie?
Ik wil vooropstellen dat het rapport waaraan het artikel refereert geen betrekking heeft op corruptie bij de politie. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat vormen van corruptie bij de politie ondermijnend zijn voor het vertrouwen in de politie en dat hier tegen opgetreden moet worden.
Sinds wanneer beschikt u over het rapport «Wie praat, die gaat»?
Het rapport: «Wie praat, die gaat» is een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland en heeft geen relatie met schorsingen bij de politie om integriteitszaken. In tegenstelling tot wat in het artikel wordt gesuggereerd, is dit rapport openbaar. U kunt het vinden op: https://veiligheidscoalitie.nl/apothekerskast/georganiseerde-ondermijnende-crim/. Middels een aanbiedingsbrief bied ik uw Kamer graag het rapport aan, gelijktijdig met deze beantwoording.
Kunt u dit rapport per omgaande naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop baseren de onderzoekers de conclusie dat alleen al in de regio Midden-Nederland criminelen de beschikking hebben over negentien corrupte contacten binnen de overheid en dat dit waarschijnlijk het topje van de ijsberg is?
Het rapport waarop dit artikel gebaseerd is, betreft een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland. Het rapport geeft, onder andere in de passage waarop het Algemeen Dagblad zich baseert, een weergave van de omvang van het probleem van ondermijnende drugscriminaliteit. De onderzoekers hebben niet geconcludeerd dat het hier gaat om corrupte contacten binnen de overheid. De passage in het rapport luidt: «Zo zijn in Midden-Nederland negentien criminele netwerken met corruptieve contacten in beeld, waarschijnlijk slechts een topje van de ijsberg».
Hoe ziet dit beeld er bij de andere regionale eenheden uit?
Een vergelijking met andere Eenheden is niet aan de orde omdat dit rapport specifiek is geschreven op criminele netwerken in Midden-Nederland. De aanpak van ondermijning is één van de geprioriteerde onderwerpen uit de Veiligheidsagenda voor de komende jaren. De politie, tezamen met andere veiligheidspartners, hebben de aanpak van ondermijning inmiddels geïntensiveerd.
Wat doet u om te achterhalen hoe diepgeworteld dit probleem is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel politiemedewerkers zijn er per jaar in de periode 2010–2019 op non-actief gesteld, geschorst, ontslagen of op een andere manier bestraft vanwege integriteitsschendingen? Hoeveel van deze medewerkers zijn ook strafrechtelijk vervolgd?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) en HRM processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen. Uit de jaarverantwoording van voorgaande jaren van de politie kan ik onderstaande ongespecificeerde cijfers met u delen.
(Voorwaardelijk) ontslag
Totaal
2013
176
2014
176
2015
111
2016
126
2017
121
2018
119
Voor zowel (reguliere) strafrechtelijke onderzoeken als voor onderzoeken die Rijksrecherche uitvoert (zie vraag 10) naar politiemedewerkers, geldt dat in de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie niet wordt bijgehouden of een verdachte al dan niet een politiemedewerker betreft. Het is niet mogelijk om binnen de registratiesystemen van het OM te filteren op onderzoeken die zich richten op verdachte politiemedewerkers. Hierdoor is het niet mogelijk een antwoord te geven op de vraag hoeveel van de (politie)medewerkers die in de periode 2010–2019 op non-actief zijn gesteld, dan wel zijn geschorst, ontslagen of op een andere manier zijn bestraft vanwege integriteitsschendingen, ook strafrechtelijk zijn vervolgd.
Hoeveel meldingen van of oriënterende onderzoeken naar integriteitsschendingen bij de politie hebben in de periode 2015–2019 geleid tot aanknopingspunten voor een onderzoek door de Rijksrecherche?
Er is geen directe koppeling mogelijk tussen de politieregistratie en registratie door de Rijksrecherche (RR). De RR registreert integriteitschendingen van ambtenaren en bestuurders, waarbij minder specifiek gedifferentieerd wordt tussen integriteitsschendingen door politie en (overige) ambtenaren. Het is dus niet mogelijk om een koppeling te maken tussen het aantal meldingen van oriënterende onderzoeken naar integriteitsschendingen bij de politie, die aanknopingspunten voor een onderzoek door RR vormen (onder verwijzing naar de vraagstelling van vraag 9) en het aantal onderzoeken dat RR in die gevallen gestart is.
In hoeveel gevallen is de Rijksrecherche vervolgens een onderzoek gestart?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een groot aantal meldingen niet wordt onderzocht vanwege capaciteitsproblemen bij de Rijksrecherche? Wat gaat u doen om te zorgen dat alle meldingen op korte termijn worden onderzocht?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar de antwoorden die ik uw Kamer eerder heb toegezonden2. De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Er wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om bij dit toegenomen werkaanbod een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Op welke wijze worden agenten getraind om weerbaar te zijn tegen benadering door criminelen?
De politie heeft diverse maatregelen genomen om de kennis en weerbaarheid van medewerkers te vergroten, de zogeheten morele weerbaarheid. Zo is integriteit onderdeel van het basis politieonderwijs en het voortgezette en vakspecialistische politieonderwijs, wordt geleerd van het delen van ervaringen, wordt geleerd om elkaar aan te spreken en wordt het goede gesprek gestimuleerd. Ter ondersteuning van deze ontwikkelingen is een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan, naast de teamchefs, nu ook 4500 Operationeel Experts op leiderschapstraining. De politie heeft de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld als een belangrijk element in de bewustwordingscampagne. Ook heeft iedere Eenheid een preventiemedewerker integriteit bij VIK onder gebracht. En binnenkort gaat de pilot A-typisch signaleren van start, deze heeft als doel om afwijkende zoekacties in politiesystemen te detecteren.
Herkent u het signaal van de vakbonden NPB en ACP dat er onvoldoende aandacht is voor preventie tegen corruptie, dat het vaak voor agenten niet veilig is om toenadering door criminelen te melden en dat een cultuuromslag nodig is? Wat gaat u doen om te zorgen dat deze cultuuromslag er komt?
Nee, dat signaal herken ik niet. De politie heeft veel preventieve en repressieve maatregelen op het terrein van integriteitsbeleid, informatiebeveiligingsbeleid en screeningsbeleid genomen met als doel integriteitsschendingen zoveel mogelijk te voorkomen. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij kunnen zorgen voor een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken en integriteitsrisico’s kunnen aankaarten. De beroepscode kan ingezet worden om de dialoog over de invulling van professioneel en integer gedrag te stimuleren. Ook hebben de leidinggevenden een voorbeeldfunctie. Verder worden de medewerkersonderzoeken onder politiemedewerkers door de politie benut om te zien wat er leeft en hoe er over de cultuur wordt gedacht. In de teams wordt vervolgens met de resultaten aan de slag gegaan. Daarnaast speelt de Politieacademie een belangrijke rol bij het realiseren van cultuurveranderingen. Onderwijs, kennis en onderzoek zijn immers belangrijke instrumenten om de nieuwe cultuur aan medewerkers uit te dragen.
Op welke manier wordt de interne registratie van integriteitsschendingen verbeterd, zoals aangekondigd in uw reactie op het rapport «het lekken van vertrouwelijke politie-informatie»?2
Inmiddels hanteren alle afdelingen VIK eenzelfde registratiesysteem. De korpschef heeft mij laten weten naar aanleiding van het rapport de onderzoekers te hebben gevraagd op welke punten de interne registratie nog verder verbeterd kan worden. Daarnaast heeft de korpschef opdracht gegeven voor een review op het proces van interne onderzoeken als geheel. Hierin wordt de registratie van de onderzoeken meegenomen.
Het advies van de AIVD over de nationale veiligheid en veiling 5G |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de brief van de AIVD over nationale veiligheid en 5G, van 4 februari 2019, niet al in februari is doorgestuurd naar de Tweede Kamer?
De brief van de AIVD en de MIVD betreft een eerste duiding ten aanzien van de veiligheidsvraagstukken rond de 5G telecominfrastructuur. De brief is meegenomen en meegewogen bij de nadere analyses die zijn uitgevoerd in het kader van de risicoanalyse van de Taskforce. Op basis van deze risicoanalyse is de Taskforce tot haar advies gekomen dat mede door de AIVD en de MIVD, als leden van de Taskforce, is opgesteld.
Omdat de brief van de AIVD en de MIVD één onderdeel is van het analyseproces van de Taskforce is er voor gekozen de brief niet los en buiten de context van de rapportage aan de Kamer te sturen. Begin juli 2019 is de brief van de AIVD en de MIVD als bijlage toegevoegd aan de rapportage van de Taskforce en onderdeel geweest van de vertrouwelijke briefing aan uw Kamer. Voorafgaand aan de briefing en het plenair debat over 5G is leden van de vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat de mogelijkheid geboden de rapportage van de Taskforce en de brief vertrouwelijk in te zien. Op 8 juli jl. is de brief, naar aanleiding van berichtgeving in de Volkskrant, (ditmaal separaat) aan uw Kamer aangeboden.2
Wat is de reden dat de brief van de AIVD niet werd toegezonden als bijlage bij uw brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2019 over maatregelen ter bescherming van telecomnetwerken en 5G?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het beleid met betrekking tot het doorgeleiden van AIVD-adviezen? Wie neemt de beslissing een advies al dan niet aan de Tweede Kamer toe te zenden?
Bij de grondwetswijziging in 1983 is door de regering betoogd dat bewindspersonen het parlement uit eigen beweging moeten informeren wanneer «dat in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wenselijk is».3 De bewindspersonen die het advies hebben ontvangen hebben in dit geval besloten dat het wenselijk is uw Kamer te informeren. Hoe en in welke context de Kamer geïnformeerd is over de brief van de AIVD en MIVD leest u terug onder de beantwoording van vraag 1 en 2.
Herinnert u zich de brief Beveiliging nieuwe infrastructuur mobiele communicatie (C2000) (Kamerstuk 25 124, nr. 96)? Deelt u de constatering dat deze brief expliciet ingaat op de adviezen van de AIVD inzake C2000, zoals verwoord in de brief van de AIVD van 17 januari 2019?2
Ja deze brief herinner ik mij. In de brief wordt expliciet verwezen naar de adviezen van de AIVD inzake C2000 zoals verwoord in de bijlage ««Beantwoording adviesopdracht C2000»»5 van de AIVD van 17 januari 2019.
Waarom gaat de brief van 1 juli over 5G niet expliciet in op de aanbevelingen van de AIVD zoals verwoord in de brief van 4 februari 2019?
De Taskforce heeft een eigenstandige risicoanalyse uitgevoerd waarbij alle deelnemers betrokken zijn geweest en hun expertise hebben geleverd. Er is daarbij rekening gehouden met zowel veiligheids- als economische belangen. De brief van de AIVD en de MIVD is meegenomen en meegewogen bij de risicoanalyse van de Taskforce. De Taskforce heeft een eigenstandig advies opgesteld. De AIVD en de MIVD zijn deelnemers van de Taskforce en onderschrijven, net als de andere taskforce-leden, de voorgestelde aanpak.
Hoe beoordeelt u het advies van de AIVD (nummer 3 in de brief) om «een aanpak te formuleren voor het uitfaseren van bepaalde hard- en software binnen de kritieke belangen in de bestaande telecom infrastructuur (2G, 3G, 4G) afkomstig van dienstverleners uit landen met een offensief cyberprogramma»? Bent u van plan deze aanbeveling op te volgen?
De brief van de AIVD en de MIVD van februari 2019, is meegenomen en meegewogen bij de risicoanalyse van de Taskforce. Op basis van deze risicoanalyse worden verschillende maatregelen genomen, zoals ook gemeld aan uw kamer.6 De AIVD en MIVD zijn deelnemers van de Taskforce en onderschrijven, net als de andere Taskforce-leden, de voorgestelde aanpak. Deze maatregelen geven een adequaat antwoord op de dreiging en zijn van toepassing op de huidige en toekomstige netwerken. De noodzakelijke aanscherpingen van de eisen die worden gesteld aan de veiligheid en integriteit van de mobiele telecommunicatienetwerken zullen in nadere regelgeving worden vastgelegd en zal dit najaar worden gepubliceerd.
De aanpak van het kabinet is landenneutraal. Dit betekent dat elke leverancier – ongeacht land van herkomst – moet voldoen aan de extra hoge eisen die worden gesteld aan leveranciers van diensten en producten in de kritieke onderdelen van de telecomnetwerken.
De AIVD adviseert inzake C2000 om parallel aan de migratie te starten met een vervangingstraject waarbij de afhankelijkheid van landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen is geminimaliseerd. Ik neem dit advies over zoals aangegeven in mijn brief van 26 april jl.7 en heb onmiddellijk opdracht gegeven tot een verkenning naar een dergelijke oplossing. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer informeren, dit heb ik tijdens het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni jl. bevestigd. Hierbij hecht ik er aan om uw Kamer er op te wijzen dat de veiligheid van C2000 en 5G andersoortige vraagstukken zijn die om andersoortige oplossingen vragen en derhalve is een ander proces doorlopen.8
Hoe beoordeelt u het advies van de AIVD (nummer 4 in de brief) om nieuwe afhankelijkheden in de 5G infrastructuur te voorkomen, «door bepaalde hard- en software van dienstverleners uit landen met een offensief cyberprogramma selectief te weren»? Hoe verhoudt dit advies zich tot uw uitspraken in het plenaire debat over de uitrol van 5G dat u kiest voor een landenneutraal uitgangspunt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat u in uw brief van 26 april 2019 over C2000 schrijft dat u het advies van de AIVD om zo snel mogelijk over te gaan teneinde te komen tot een oplossing waarbij de afhankelijkheid van ICT-systemen uit landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma voeren tegen Nederlandse belangen overneemt? Neemt u alle 8 de adviezen van de AIVD over 5G ook over, zo nee, welke niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u het advies van Professor Bart Jacobs van de Radboud Universiteit Nijmegen om met betrekking tot 5G van alle leveranciers open source software te verlangen, zoals verwoord in zijn brief van 2 april 2019 over de vernieuwing C2000?3 Bent u van plan dat advies op te volgen?
Professor Bart Jacobs heeft in zijn advies de vrijblijvende suggestie gedaan dat Nederland en Europa er goed aan zouden doen om collectief met betrekking tot 5G open source software van (alle) leveranciers te verlangen. Een dergelijke oplossingsrichting is er een van de lange termijn en zou indien wenselijk vorm moeten krijgen binnen een bredere Europese aanpak. Zoals u weet steunt het kabinet een Europese aanpak waar risicoanalyses en oplossingsrichtingen tussen lidstaten worden gedeeld. Het Europese traject naar aanleiding van de aanbeveling «»Cyberbeveiliging van 5G-netwerken»» moet resulteren in een instrumentarium dat maatregelen bevat om (nationaal) geïdentificeerde risico’s te kunnen aanpakken. Het instrumentarium wordt momenteel door de Lidstaten en de Commissie ontwikkeld.
Het rapport ‘Zorg voor kinderen bij aanhouding van ouders’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Zorg voor kinderen bij aanhouding van ouders»?1
Ja.
Kent u de aanbeveling van de Raad van Europa van 4 april 2018 waarin lidstaten mede op basis van kinder- en mensenrechten worden opgeroepen oog te hebben voor de positie van kinderen van verdachten bij aanhouding en in de verdere justitiële keten? Op welke wijze geeft de regering gevolg aan deze aanbeveling?2
Ik ben bekend met deze aanbeveling. Ik vind het van groot belang dat kinderen zo min mogelijk nadeel ondervinden van justitieel ingrijpen. De politie besteedt op verschillende manieren aandacht aan de positie van het kind tijdens een aanhouding. Zowel in het onderwijs, als in de eenheid is er kennis aanwezig om de positie van het kind tijdens een aanhouding te waarborgen. De politie bekijkt daarnaast momenteel welke aanbevelingen en procedures kunnen worden overgenomen en geformaliseerd. Ook in de verdere justitiële keten is aandacht voor de positie van kinderen, bijvoorbeeld bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Deelt u de mening dat naast de veiligheid van politie en een succesvolle aanhouding van een verdachte ook zorg voor (aanwezige) kinderen van belang is bij aanhouding?
Ja. Ik vind het van groot belang dat kinderen zo min mogelijk nadeel ondervinden van justitieel ingrijpen. Tijdens diverse opleidingen, zowel in de initiële als in de vervolgopleidingen van de politie, is er aandacht voor de zogeheten kindcheck. Uitgangspunt is dat bij zaken rond huiselijk geweld de veiligheid dient te worden gewaarborgd. Ook worden er handelingsperpectieven geschetst. Daarnaast is de kindcheck breed via de kennissystemen van de politie beschikbaar. Dit geldt ook voor het in vraag 1 genoemde onderzoek van Politie & Wetenschap, best-practices en documentatie als het gaat om samenwerking met verantwoordelijke instanties bij geplande en ongeplande aanhoudingen van ouders in bijzijn van kinderen. Als een aanhouding leidt tot langdurige emotionele problemen en een negatieve impact op het functioneren van het gezinsleven, zal passende zorg geleverd moeten worden door lokale jeugdhulpaanbieders.
Waar vindt u dat de verantwoordelijkheid ligt voor het terugdringen van onbedoelde neveneffecten van justitieel ingrijpen voor een kind en gezin?
Bij elke vorm van justitieel ingrijpen wordt er naar gestreefd onbedoelde neveneffecten tot een minimum te beperken. Dit geldt ook voor justitieel ingrijpen in de gezinssituatie. Bij het verrichten van een aanhouding heeft de politie een zorgplicht. Hiervoor is zoals eerder benoemd de kindcheck beschikbaar. Als blijkt dat de aangehouden persoon de zorg draagt voor minderjarige kinderen wordt dit door de inrichting binnen twee werkdagen na aanvang van de detentie aan de gemeentelijk coördinator nazorg gemeld. De daadwerkelijke zorg voor deze kinderen is met de invoering van de Jeugdwet een taak voor de gemeente.
Deelt u de noodzaak van passende zorg voor aanwezige kinderen tijdens en na de aanhouding, temeer daar uit internationaal onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de kinderen die een aanhouding meemaakte langdurige emotionele problemen ervaart en er ook een negatieve impact is op het functioneren van het gezinsleven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de constatering dat een goede handelingswijze niet alleen beter is voor de kinderen (zowel ter voorkoming van onnodig trauma als ter preventie van crimineel gedrag bij deze risicokinderen) maar ook voor de veiligheid van politie en derden en indirect ook voor de samenleving als geheel, bijvoorbeeld doordat verdachten met een goed functionerend gezinsleven minder snel geneigd zullen te zijn te recidiveren?
Ja. Zoals gezegd vind ik het van groot belang dat kinderen zo min mogelijk nadeel ondervinden van justitieel ingrijpen. Hier is ook aandacht voor bij de re-integratie van gedetineerden. Op 1 juli 2019 is het bestuurlijk akkoord «Kansen bieden voor re-integratie» gesloten tussen DJI, gemeenten en de reclassering. Het sociaal netwerk wordt daarbij genoemd als randvoorwaarde voor de vijf basisvoorwaarden. Hieronder valt ook het gezinsleven. In het re-integratietraject is het versterken van het sociaalnetwerk, waaronder mogelijk het gezinsleven, een belangrijke pijler voor een veilige terugkeer in de samenleving.
Is inzichtelijk bij hoeveel procent van de aanhoudingen een kind aanwezig is? Valt hierin onderscheid te maken naar mannelijke of vrouwelijke verdachten, plaats van aanhouding, en heterdaad dan wel niet heterdaad? Zo nee, bent u bereid dit voortaan te gaan registreren?
Het is niet inzichtelijk bij hoeveel procent van de aanhoudingen een kind aanwezig is; de politie houdt daar geen registratie van bij. Het registreren van dergelijke cijfers is op dit moment niet aan de orde.
Klopt het dat er in Nederland geen formele politieprocedures zijn voor de omgang met kinderen van verdachten rondom de aanhouding? Zou een geformaliseerde politieprocedure van meerwaarde kunnen zijn? Zo ja, bent u bereid hiertoe over te gaan?
De politie houdt in haar optreden altijd zoveel mogelijk rekening met het belang van het kind, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de eerder genoemde kindcheck. Daarnaast is de factsheet «Kinderen bij een arrestatie; de zorg voor kinderen bij een arrestatie of detentie van een ouder» van de VNG voor politiemedewerkers beschikbaar. Hierin staan de voor politie gewenste stappen beschreven, inclusief stroomschema. Deze werkwijze is echter niet formeel overgenomen en geïmplementeerd. De politie onderzoekt momenteel de mogelijkheden voor het overnemen van deze geschetste werkwijze.
Welke mogelijkheden ziet u om de bewustwording onder de agenten op dit thema te verbeteren? Hoe staat u tegenover de aanbeveling om in elk basisteam een jeugdambassadeur aan te stellen, die actief werkt aan bewustwording onder de teamleden?
Vanuit de politie wordt ingezet op een kindvriendelijke bejegening. Aandacht voor kinderen bij een aanhouding en bewustwording van de zorg voor kinderen die mogelijk achterblijven na een aanhouding van de ouder, past daar bij. Naast de kindcheck, waar in het politie-onderwijs aandacht wordt gegeven, wordt in de opleiding Handelen in jeugdperspectief (HJP) het handelen in een gezagsvacuüm (een situatie waarin ouders of voogd niet beschikbaar zijn) besproken. In elk basisteam zijn daarnaast één of meer senior GGP-specialisten met werkterrein Jeugd werkzaam die de opleiding HJP gevolgd hebben.
De politie onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de werkwijze zoals weergegeven in de bovengenoemde factsheet van de VNG in de Basis Politie Opleiding (BPO) op te nemen.
Op welke wijze wordt momenteel aan dit thema aandacht gegeven in onderwijs op de politieacademie? Ziet u aanleiding deze aandacht te intensiveren en ook te kijken naar mogelijkheden om (meer) trainingen tijdens de loopbaan aan te bieden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het gegeven dat bij 17 van de 21 geïnterviewde politiemensen de Kindcheck niet bekend is? Bent u bereid zich in te spannen voor een grotere bekendheid van deze Kindcheck?3
Ik onderschrijf het belang van de kindcheck. Het signaal dat deze bij een groot deel van deze politiemedewerkers niet bekend was, is zorgelijk en vormt aanleiding om binnen de politie stappen te ondernemen die leiden tot het vergroten van de bekendheid met de kindcheck binnen GGP en Opsporing.
Wat vindt u van de aanbeveling om bij alle aanhoudingen, op of buiten heterdaad, waarbij kinderen betrokken zijn een zorgmelding te doen? Bent u bereid dit in de standaard werkwijze van de politie op te nemen?
Indien sprake is van een zorgelijke situatie rond een minderjarige zal de politie een zorgmelding doen. Een melding leidt tot een beoordeling van Veilig Thuis en kan leiden tot het doorzetten naar de juiste hulpverlenende instantie of het bespreken in een casusoverleg. Momenteel doet de politie standaard een zorgmelding aan Veilig Thuis in geval van bemoeienis van politie naar aanleiding van (vermoedens van) huiselijk geweld of kindermishandeling. De aanbeveling om het opmaken van een dergelijke melding voor minderjarige kinderen bij de aanhouding van ouders op te nemen in de standaard werkwijze is waardevol en zal nader worden onderzocht.
De zorg voor kinderen is in het sociaal domein georganiseerd. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Kinderen van aangehouden ouders worden niet om die reden (aanhouding ouders) in politiesystemen geregistreerd. Wel kan de politie een taak hebben in het beschermen en waarborgen van een veilige situatie voor de betrokken kinderen. De politie werkt daarin nauw samen met andere instanties, zoals het OM en Jeugdzorg.
Wat gebeurt er momenteel al aan hulpverlening voor kinderen van verdachten die weliswaar niet aanwezig zijn bij de arrestatie van hun ouder(s), maar wel een ingrijpende verandering in het gezinsleven zullen doormaken als gevolg van de arrestatie? Is ook deze groep afdoende op het netvlies van politie en ketenpartners? Zo nee, hoe zou dit kunnen worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Politie van 5 september?
Gezien de aard van de vragen en het feit dat informatie bij veel verschillende partijen moest worden opgehaald, heeft het beantwoorden van de vragen meer tijd in beslag genomen.
Moslimfobie en intimidatie bij de politie |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Moslimfobie, intimidatie bij de politie – en de top kijkt weg»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de inhoud en strekking van genoemd artikel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus. De korpschef deelt dit gevoel ten zeerste, mede vanuit de verantwoordelijkheid die de korpsleiding en politiechefs voelen om vanuit haar werkgeverschap te zorgen voor een veilig werkklimaat. Iedere politiemedewerker moet zich vrij en door de leidinggevende gesteund voelen om een melding te maken wanneer hij of zij grensoverschrijdend gedrag signaleert. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren.
Kunt u bevestigen dat, voornamelijk in het afgelopen half jaar, diverse «grove misstanden in de top van de politie», inclusief aanranding en intimidatie zijn gemeld bij de korpsleiding?
Van de korpsleiding heb ik begrepen dat er meldingen en signalen van deze vormen van normoverschrijdend gedrag bij hen zijn binnengekomen.
Verder betreft het individuele casuïstiek waarvoor vertrouwelijkheid geldt. De korpsleiding heeft mij verzekerd deze meldingen altijd serieus te nemen en zorg te dragen voor een passende aanpak.
Kunt u een overzicht geven van alle meldingen van discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag bij de politie, inclusief de manier waarop met deze meldingen is omgegaan?
Dat korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Het bevoegd gezag moet een signaal altijd oppakken en in reactie hierop de beslissing nemen of een onderzoek wordt ingesteld naar het vermoedelijke plichtsverzuim.
Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Wanneer bent u geïnformeerd over deze meldingen? Kunt u een overzicht geven van de misstanden waarover u in het afgelopen jaar op de hoogte bent gesteld en het moment waarop u hierover bent geïnformeerd?
De korpschef is verantwoordelijk voor het onderzoeken en aanpakken van meldingen over grensoverschrijdend gedrag. Ik voer regelmatig overleg met hem over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie, waarin onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag ook aan bod komen. De korpschef bespreekt niet elke melding afzonderlijk met mij. De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt.
Kunt u per melding toelichten wat u hiermee heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u deze aantijgingen besproken met de korpschef van de politie? Zo ja, welke afspraken heeft u met de korpschef gemaakt over de behandeling van de politiemedewerkers die hiervan de oorzaak zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in politie-appgroepen letterlijk wordt gesproken over «kankermongolen, kankerlijers, pauper-allochtonen, kankervolk, kutvolk en kutafrikanen»?
Ik heb geen inzicht in politie-appgroepen. Mocht het gebeuren dat in politie-appgroepen dergelijke bewoordingen worden gebruikt, dan keur ik, en de korpschef met mij, dat ten zeerste af. Dergelijke aanstootgevende en kwetsende woorden zijn niet acceptabel. Discriminatie, door wie dan ook, is ontoelaatbaar. Een ieder die zich daar schuldig aan maakt moet daar op aangesproken worden.
Deelt u de mening dat discriminatie van burgers door de politie ontoelaatbaar is, en dat politiemensen daarop aangesproken dienen te worden?
Zie antwoord vraag 8.
Krijgen politiemensen een disciplinaire maatregel opgelegd indien zij zich over burgers uitlaten in grove, kwetsende, discriminerende, bedreigende en gewelddadige bewoordingen, zoals opgetekend in het NRC-artikel? Zo ja, hoe vaak per jaar wordt een dergelijke maatregel opgelegd? Welke disciplinaire maatregelen worden opgelegd? Zijn recent politiemedewerkers geschorst of ontslagen wegens discriminatie van burgers? Zijn de schorsingen in Limburg gerelateerd aan soortgelijke kwesties?
Ja. Wanneer uit een disciplinair of oriënterend onderzoek volgt dat een medewerker plichtsverzuim heeft gepleegd, dan wordt de strafmaat in een strafmaatoverleg besproken. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft telkens een individuele afweging. Disciplinaire maatregelen variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag, conform het Barp (Besluit algemene rechtspositie politie).
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Zoals u bekend is kan ik geen uitspraken doen over individuele casus(sen). Ik kan daarom niet ingaan op de buitenfunctiestelling van de politiemedewerkers van de regionale eenheid Limburg en ook niet ingaan op de vraag of deze buitenfunctiestellingen te maken hebben met discriminatie van burgers.
Bent u het eens met de stelling dat de top van de politie zich heeft teruggetrokken in een «ministerieel fort» dat vervreemd is van de werkvloer? Zo ja, hoe gaat u samen met de korpschef zorgen dat de top van de politie nauw contact houdt met de politiemedewerkers op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
In iedere grote organisatie is een goede verbinding tussen de werkvloer en de top van de organisatie een continu aandachtspunt, zo ook bij de politie, een organisatie met meer dan 60.000 medewerkers. De werkoverleggen, briefings en reguliere operationele contacten worden, naast werkbezoeken, ingezet om de verbinding met de werkvloer te onderhouden en in gesprek te gaan over wat speelt.
Maakt u zich zorgen over de stelling dat politiemedewerkers die zich beklagen over discriminatie en intimidatie op de werkvloer worden doorverwezen naar hun eigen directe chefs, met als gevolg dat zij geen gehoor krijgen?
Iedere politiemedewerker moet zich vrij en door de leidinggevende gesteund voelen om een melding te maken wanneer hij of zij normoverschrijdend gedrag signaleert. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als normoverschrijdend worden ervaren. Het is niet ongebruikelijk dat dit gesprek met de directe leidinggevende wordt aangegaan. Mocht de medewerker het gevoel hebben niet gehoord te voelen of niet bij de leidinggevende terecht te kunnen, dan zijn er verschillende andere mogelijkheden om (signalen van) normoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken. Dit zijn bijvoorbeeld het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast beschikt de politie over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen; deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze commissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Naar de leidinggevende wordt slechts terugverwezen als het gelet op de inhoud van de klacht gepast is om dit met de leidinggevende te bespreken.
Herkent u de stelling dat het hier vooral gaat om een groep «blanke, mannelijke, oudere heteromannen» «met de grootste mond» die het voor het zeggen hebben? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie werkt hard aan het verbeteren van een werkklimaat waarbij integriteit, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn. Daarin is iedereen gelijkwaardig en is geen plaats voor één specifieke groep die de boventoon voert.
De aanpak ziet op het creëren van een veilig werkklimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat.
Is het waar dat de korpschef «bevriende blanke 55-plussers aan de top» blijft benoemen terwijl er veel divers leiderschapstalent voorradig is?
Het korps heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. De politie maakt daarbij steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren. Gekeken wordt welke aanvullende competenties in een team nodig zijn, zoals culturele sensitiviteit, het spreken van een taal of beschikken over een netwerk binnen bepaalde groepen in de samenleving. Daar wordt dan concreet op geworven.
Kunt u helderheid verschaffen over de mate van diversiteit in de samenstelling van de top van de politie, met inbegrip van de leiderschapstop van de tien regionale eenheden, de Politieacademie en de basisteams?
Het korps heeft de afgelopen jaren met een talentprogramma geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. De korpschef heeft extra ontwikkelplekken toegevoegd aan de strategische top voor divers talent. Er is geen wettelijke basis grondslag voor het registreren van de migratieachtergrond van personen. Dientengevolge zal er ook geen overzicht kunnen worden gegenereerd van het percentage in de strategische top met een migratieachtergrond. Wel kan een beeld gegeven worden van de genderdiversiteit in de strategische top: het percentage vrouwen is gestegen van 33% in 2016 naar 42% in 2019.
Heeft u onderzoek gedaan naar de cultuur op de werkvloer bij de politie en/of bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren op reguliere basis? Bent u bereid dientengevolge maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat de #Me Too beweging volledig voorbijgaat aan de politie en dat vrouwelijke politiemedewerkers zich geregeld extreem onveilig voelen in hun eigen organisatie? Welke concrete maatregelen neemt u om een inclusieve cultuur op de werkvloer te bewerkstelligen waar voor seksisme geen plaats is?
Deelt u de mening dat een inclusieve werkcultuur een noodzakelijke voorwaarde is om de politie kwalitatief en kwantitatief op peil te houden en aan te laten sluiten op de huidige maatschappij?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ontoelaatbare gedragingen zoals discriminatie, intimidatie en seksisme van politiemedewerkers worden voorkomen, zowel onder elkaar als naar de burgers?
Hoe beschouwt u in dit licht de constatering uit eerder onderzoek dat medewerkers met een niet-Nederlandse achternaam eerder ten onrechte van vertrouwelijk politie-informatie worden verdacht?2
Deelt u de mening dat een plan van aanpak urgent is? Zo ja, kunt u de Kamer onverwijld verwittigen over de maatregelen die u neemt?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Verboden staatssteun aan Nike |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over onterechte belastingvoordelen voor Nike?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze berichtgeving.
Waarom bent u akkoord gegaan met een ruling, die een groot deel van de winst naar commanditaire vennootschappen (cv's) («lege hulzen») schuift, die geen vennootschapsbelasting (VPB) betalen?
In een ruling geeft het College Internationale Fiscale Zekerheid van de Belastingdienst zekerheid over de fiscale behandeling van een voorgelegd geval op basis van de geldende fiscale wet- en regelgeving. De hoogte van de te betalen belasting is gelijk met of zonder ruling. In een ruling die ziet op de vaststelling van verrekenprijzen door toepassing van het zakelijkheidsbeginsel (arm’s-lengthbeginsel) wordt voor de bepaling van de Nederlandse winst een zakelijke beloning vastgesteld voor door een vennootschap in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
Waarom betalen deze commanditaire vennootschappen geen vennootschapsbelasting?
Voor fiscale doeleinden dient onderscheid te worden gemaakt tussen een zogenoemde open en besloten commanditaire vennootschap. Er is sprake van een open commanditaire vennootschap indien voor de toetreding of vervanging van de commanditaire vennoten niet de toestemming van alle vennoten noodzakelijk is. Is daarvoor de toestemming van alle vennoten noodzakelijk, dan is sprake van een besloten commanditaire vennootschap. Een open commanditaire vennootschap is zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Een besloten commanditaire vennootschap daarentegen is niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. In Nederland woonachtige of gevestigde vennoten zijn in dat geval – afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval – belastingplichtig in de inkomsten- of vennootschapsbelasting voor de winst van de besloten commanditaire vennootschap die aan hen toekomt. In een aantal andere landen, zoals de Verenigde Staten, worden de aldaar woonachtige of gevestigde vennoten in een commanditaire vennootschap echter niet in alle gevallen in de heffing betrokken. Daardoor kan een mismatch ontstaan als gevolg waarvan de resultaten van een commanditaire vennootschap in zowel Nederland als het andere land niet in de heffing worden betrokken. Het recent door mij ingediende wetsvoorstel Wet implementatie tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking voorkomt dat internationaal opererende ondernemingen kunnen inspelen op dergelijke verschillen tussen nationale vennootschapsbelastingstelsels.2
Kunt u ervoor zorgen dat bij Nike zo spoedig mogelijk een blauwe envelop in de brievenbus valt, met daarin een naheffing over de te weinig betaalde belasting?
Het staat niet vast dat te weinig belasting betaald is. De Europese Commissie heeft twijfels over sommige aspecten van de rulings en is de rulings op dit moment verder aan het onderzoeken op mogelijke staatssteun. Ik heb uw Kamer aangeboden in een vertrouwelijke en besloten technische briefing informatie te verstrekken over de onderzoeksprocedure, de afgesloten rulings en het standpunt van Nederland. Tijdens de technische briefing kan eventueel ook nader ingegaan worden op vraag 2.
Hoeveel bedraagt deze te weinig betaalde belasting?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u van zins bent om alle nieuwe rulings, die alleen maar belastingontwijking beogen, niet meer toe te staan?
In het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter is opgenomen dat de inspecteur geen vooroverleg voert ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegredenen voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transactie(s) is.3 Het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter is in werking getreden op 1 juli 2019. De voorwaarden voor het aangaan van vooroverleg gelden vanaf die datum. Voor situaties vóór 1 juli 2019 gold overigens ook al de voorwaarde dat er geen vooroverleg werd aangegaan als het besparen van Nederlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden was voor het verrichten van de (rechts)handeling(en).4
Geldt dit ook voor reeds bestaande rulings? Of is dit alleen zo als de Europese Commissie u op het matje roept?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Europese Commissie vragen om alle bestaande rulings van Nederland door te lichten en, indien nodig, bij te stellen?
Rulings hebben al de volle aandacht van de Europese Commissie. Sinds juni 2013 is de Commissie individuele fiscale rulings van lidstaten aan het doorlichten aan de hand van de EU-staatssteunregels. De Europese Commissie heeft haar verzoek om informatie uitgebreid tot alle lidstaten in december 2014, waarbij lijsten met afgegeven rulings werden verstrekt op basis waarvan de Europese Commissie individuele rulings heeft opgevraagd.5 Nederland werkt aan deze onderzoeken volledig mee en spant zich in om niet in strijd te handelen met de staatssteunregels. Bij de opening van de formele onderzoeksprocedure inzake Starbucks heeft de Europese Commissie overigens aangegeven dat zij van mening is dat Nederland in het algemeen een uitvoerige beoordeling maakt op basis van uitgebreide informatie van de belastingplichtige. De Europese Commissie verwachtte dan ook geen systematische onregelmatigheden aan te treffen in de rulings. Bij de opening van de formele onderzoeksprocedure inzake Nike heeft de Europese Commissie vervolgens aandacht besteed aan de recente inspanningen van Nederland ter bestrijding van belastingontwijking, aanpassingen van de praktijk rondom rulings met internationaal karakter en plannen om een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan vennootschappen in belastingparadijzen in te voeren.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de op 3 april 2018 aangenomen motie-Azarkan over de substance eisen voor brievenbusfirma’s?
In het Besluit vooroverleg met een internationaal karakter dat per 1 juli jl. in werking is getreden is de term «economische nexus» geïntroduceerd. Hierdoor wordt door de Belastingdienst geen vooroverleg gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen indien geen sprake is van economische nexus. Hiermee doe ik recht aan de door uw Kamer aangenomen motie waarin wordt gevraagd om de substance-eis afhankelijk te maken van de omvang en inhoud van de activiteiten van de onderneming die om een ruling vraagt.
Wanneer en hoe zullen deze substance eisen ingevoerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Miljoenentekorten bij de grootste zorginstelling van Nederland |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe oordeelt u over de miljoenentekorten bij de Parnassia Groep, de grootste zorginstelling van Nederland?1
Het is niet goed wanneer een grote zorgaanbieder verlies lijdt. Voor mij is van belang dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd is. De Parnassia Groep zelf heeft aangegeven dat het een gezonde organisatie is met een behoorlijk weerstandsvermogen, dat het het huidige verlies kan dragen en dat de Parnassia Groep de afgelopen jaren steeds positieve financiële resultaten heeft gerealiseerd. Desgevraagd wordt dit beeld bevestigd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die de ontwikkelingen volgt vanuit haar toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars en zorgkantoren.
Het miljoenentekort zou ontstaan zijn doordat verzekeringsmaatschappijen en gemeenten rekeningen van geleverde zorg niet betaald hebben en vanwege het grote personeelstekort; kunt u (laten) uitzoeken waarom verzekeringsmaatschappijen en gemeenten rekeningen van geleverde zorg niet betaald zouden hebben? Zo neen, waarom niet?
Verzekeraars, gemeenten en aanbieders maken afspraken met elkaar over de te leveren zorg en de betalingen die daarbij horen. Die afspraken worden vastgelegd in contracten die zij met elkaar sluiten. Ik heb geen inzicht in de inhoud van die contracten. Partijen kunnen een eventueel conflict aan de rechter voorleggen. Voor de afspraken tussen verzekeraars en aanbieders geldt dat als een van beide partijen de indruk heeft dat de afspraken niet nagekomen worden, zij daarvoor terecht kunnen bij een onafhankelijke instantie: de geschillencommissie zorgcontractering.
Hoe komt het dat het ziekteverzuim binnen Parnassia met 8,4% zo hoog is? Wilt u dit navragen?
Voor de gehele sector zorg en welzijn geldt dat het ziekteverzuimpercentage relatief hoog ligt vergeleken met het landelijke gemiddelde: in 2018 respectievelijk 5,7% voor zorg en welzijn en 4,3% economie breed (bron: CBS). Ook is het ziekteverzuimpercentage in de zorgsector gestegen sinds 2015. Naast de algemene oorzaken zoals uitval vanwege griep of persoonlijke omstandigheden, speelt hierbij een relatief hoge fysieke en mentale belasting van de medewerkers in zorg en welzijn. Niet alleen worden er veel avond-, nacht- en weekenddiensten gewerkt, ook de aard van het werk geeft meer psychosociale arbeidsbelasting voor het personeel. Dat geldt ook zeker in de ggz. Het ziekteverzuimpercentage voor de branche ggz ligt hoger dan gemiddeld voor zorg en welzijn, namelijk 6,0% in 2018 (bron: CBS).
Volgens het jaarverslag van de Parnassia Groep is het ziekteverzuim over 2018 6,3% en is sprake van een stijging sinds 2016 (in 2016 was dit 5,1% en in 2017 was dit 5,8%). Daarmee ligt het ziekteverzuim voor de Parnassia Groep iets hoger dan het landelijke percentage voor de branche ggz. Het ziekteverzuimpercentage van 8,4% heeft betrekking op één van de zorgonderdelen van Parnassia Groep dat zich richt op specialistische behandeling aan patiënten die kampen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Bij dit zorgonderdeel wordt naast de inzet van verzuimcoaches en aanvullende trainingen van leidinggevenden door Parnassia extra ingezet op gezondheidsbevorderende activiteiten.
Parnassia Groep geeft desgevraagd aan dat de stijging van het ziekteverzuim is opgebouwd uit een hogere meldingsfrequentie en een toename van langdurend verzuim in 2018, als gevolg van werkomstandigheden met name bij de cliëntgroepen met ernstige psychische aandoeningen in combinatie met personele krapte.
Vindt u het acceptabel dat door de druk op het personeel bij Parnassia er langere wachtlijsten zijn en kortere behandelingen worden ingezet, waardoor mensen (met verward gedrag) sneller op straat terechtkomen? Is dit wel verantwoord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Parnassia heeft bij mij aangegeven dat zij een aantal dingen doet om meer patiënten te kunnen behandelen en op die manier de wachtlijsten te verminderen. Zo wordt bijvoorbeeld behandeling in groepen ingezet als dat mogelijk is. Patiënten kunnen op die manier ervaringen delen en een netwerk opbouwen, en er kunnen meer mensen tegelijk geholpen worden. Ook maakt Parnassia gebruik van digitale behandeling waarbij patiënten met bijvoorbeeld een angststoornis ter plekke hulp krijgen via face-time en chat als ze in angstige situaties terecht komen. Bij de digitale behandeling kunnen twee keer zoveel patiënten behandeld worden als bij enkel face to face behandeling.
Uiteraard moet Parnassia net als elke andere instelling voldoen aan de geldende kwaliteitsstandaarden. De IGJ ziet daarop toe.
Is de zorg aan patiënten bij Parnassia op dit moment goed geborgd? Is de Inspectie Volksgezondheid en Jeugd hierbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de door de Parnassia Groep geboden zorg en betrekt daarbij ook de financiële situatie. De inspectie heeft geen signalen of meldingen ontvangen van of over de Parnassia Groep dat de zorg aan patiënten niet voldoende geborgd zou zijn vanwege financiële problemen.
Hoe beoordeelt u de plannen van Parnassia om opleidingen van personeel te beperken en minder personeel in te huren? Begrijpt u dat vast personeel vreest voor nog meer druk op hun werk?
Om personeelstekorten terug te dringen is het noodzakelijk om in te zetten op instroom van personeel, behoud van personeel en anders werken. Parnassia Groep geeft aan te kiezen om het personeelsbeleid op een duurzame wijze vorm te geven, rekening houdend met de huidige financiële positie. De organisatie geeft daarbij aan om in plaats van externe inhuur meer in te zetten op instroom van personeel in loondienst en het behoud van zittend personeel. Parnassia Groep heeft mij verder laten weten dat het opleiden en bijscholen van zittend personeel nog steeds mogelijk is, maar dat er strikter wordt gekeken of dit past binnen de werkzaamheden en of de opleiding noodzakelijk is voor de uitvoering van de functie. Deze overwegingen om tot duurzame oplossingen te komen op een wijze die past bij de financiële positie, kan ik begrijpen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de kwaliteit van zorg te garanderen. De IGJ ziet hier nauwgezet op toe.
Hoe wordt omgegaan met de grote druk die personeel nu ervaart? Hoe verhoudt dit zich tot de ontslagen die Parnassia wil doorvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personele opgave is groot in geheel zorg en welzijn, dat geldt ook voor de ggz. Het vraagt om alle zeilen bij te zetten waarbij een structurele, gezamenlijke inspanning noodzakelijk is van landelijke en regionale partners. Dat stimuleer ik samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Medische Zorg en Sport via het actieprogramma Werken in de Zorg. Hierbij is een focus op alleen meer instroom van nieuw personeel niet voldoende, ook behoud van personeel en anders werken is noodzakelijk om de personeelstekorten terug te dringen. Het terugdringen van administratieve lasten en ervaren regeldruk is een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat medewerkers tevreden zijn en dat zij kunnen doen waarvoor zij zijn opgeleid. Voor de maatregelen hieromtrent verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Parnassia Groep heeft mij laten weten dat er geen sprake zal zijn van ontslag van zorgpersoneel. Door de samenvoeging van de ggz-instelling Antes uit Rotterdam met de Parnassia Groep, wil Parnassia Groep in vier jaar tijd 300 fte besparen op centrale ondersteuning. Deze plannen zijn al grotendeels uitgevoerd en lopen door in 2019 met een laatste deel in 2020. Parnassia Groep geeft aan de besparing die dit oplevert in te willen zetten voor de verbetering van de zorg. Parnassia Groep zet hierbij zoveel mogelijk in op natuurlijk verloop van personeel en herplaatsingen (van werk naar werk) en het zoveel mogelijk terugdringen van externe inhuur. Tevens is er een doorlopend sociaal plan met de vakbonden overeengekomen.
Personeel dat uitstroomt bij Parnassia Groep en een baan in zorg en welzijn overweegt, kan via het contactpunt van de regionale werkgeversorganisatie advies op maat krijgen over mogelijkheden in de eigen woonomgeving. Ik breng dit onder de aandacht bij de Parnassia Groep. Op de website www.ontdekdezorg.nl is daarnaast uitgebreide informatie beschikbaar over de diversiteit aan mogelijkheden binnen zorg en welzijn.
Wilt u de Kamer informeren als bekend is hoeveel personeel bij Parnassia wordt ontslagen? Wat gaat u doen om deze medewerkers te behouden voor de zorg? Krijgen zij allemaal een overgangsregeling naar een andere baan in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de uitspraak van bestuursvoorzitter Stephan Valk die schat dat tussen de 40 en 50 miljoen euro in onnodige administratieve lasten zit? Kunt u laten navragen waarin deze kosten voor onnodige bureaucratie precies zitten?
De Parnassia Groep heeft mij aangegeven dat de kosten voor onnodige bureaucratie voortkomen uit de verschillende regels c.q. administratieve eisen die financierders (zorgverzekeraars, gemeenten etc.) hanteren. Het is complex om de verschillende registratie-eisen te uniformeren. Dit komt mede doordat de registratie-eisen een verschillende wetgevingsbasis (Wet langdurige zorg, Wmo, Wet Forensische zorg en Zorgverzekeringswet) en dus een verschillende financierder kennen.
Op 23 mei 2018 lanceerden wij het programma (Ont)Regel de Zorg, met als doel het merkbaar verminderen van de regeldruk die zorgprofessionals en patiënten/cliënten ervaren. Het is een urgent en belangrijk vraagstuk, zeker in het licht van de krappe arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Ik onderschrijf dan ook de uitspraak van de bestuursvoorzitter, de heer Valk, dat de regeldruk onnodig hoog is en merkbaar verminderd moet worden. Mede door de implementatie van de actiepunten uit het Actieplan (Ont)Regel wordt beoogd de regeldruk merkbaar te verminderen voor zorgprofessionals. Voor een actuele stand van zaken verwijs ik u naar www.ordz.nl. Na de zomer zullen wij de leden van de Tweede Kamer informeren over de voortgang van het Actieplan (Ont)Regel de zorg en of de genomen acties tot een daadwerkelijke daling van de ervaren regeldruk leiden. Naast de uitvoering van het Actieplan is Rita Verdonk als speciaal adviseur aan de slag gegaan om de regeldruk bij professionals in de Wmo en jeugdhulp aan te pakken. Zij organiseert sessies met werkgevers, professionals, gemeenten, toezichthouders en andere betrokkenen om in beeld te brengen welke onnodige regels er zijn en wat er moet gebeuren om deze af te schaffen. Daarnaast zal vanaf het einde van de zomer de (Ont)Regelbus door het land rijden om het komende jaar zo’n 30 zorginstellingen te bezoeken en op lokaal niveau te helpen meer ruimte in de regels te creëren. Zowel mevrouw Verdonk als de (Ont)Regelbus zullen de Parnassia Groep bezoeken om de regeldruk binnen de Parnassia Groep te helpen verminderen.
Andere initiatieven, zoals het experiment van Arkin in samenwerking met Zilveren Kruis, de NZa en VWS, kunnen de Parnassia Groep aanknopingspunten bieden om tot lastenvermindering te komen. Dit experiment (actiepunt 19 Actieplan (Ont)Regel de zorg/ sectorplan ggz) is 1 januari 2019 gestart en houdt in dat binnen de bestaande systematiek in de Zorgverzekeringswet gekozen is voor een andere manier van vastleggen, met name ten aanzien van de registratie van indirecte tijd. In plaats van én inhoudelijke verslaglegging én contactregistratie door de behandelaren, volstaat alleen de inhoudelijke verslaglegging van de directe cliëntgesprekken. De vertaling naar rechtmatige declaraties aan de achterkant wordt administratief afgehandeld. Er is een verschuiving van focus op registratie en verantwoording naar zinnige dossiervoering en behandeluitkomsten. Zorgverleners bij Arkin beogen hiermee circa 45 minuten per zorgverlener per dag minder registratielast. Deze tijd wordt nu ingezet voor direct cliëntcontact. Dit zorgt voor meer arbeidsvreugde en een aantrekkelijke arbeidsmarktpositie van deze teams.
Hoe oordeelt u over het exorbitante salaris van bestuursvoorzitter Stephan Valk dat in 2018, 205.025 euro bedroeg, in het licht van de grote druk op het personeel en dreigende ontslagen?2
In algemene zin wil het kabinet maatschappelijk verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in Wet Normering Topinkomens (WNT). Ook het salaris van de bestuursvoorzitter van Parnassia wordt begrensd door de Wet Normering Topinkomens (WNT). De WNT kent echter overgangsrecht, waardoor topfunctionarissen gedurende een vastgestelde periode meer kunnen verdienen dan de WNT-norm, zonder dat sprake is van overtreding van de WNT. Volgens het jaarverslag van Parnassia is er sprake van overgangsrecht, waardoor de bezoldiging van de bestuurdersvoorzitter boven de WNT-norm ligt. Ik heb het CIBG, de onafhankelijk toezichthouder op de WNT in de zorgsector, gevraagd te onderzoeken of het overgangsrecht bij Parnassia juist is toegepast.
Hoe oordeelt u over de vele BV-constructies die de Parnassia Groep gebruikt om de zorg te organiseren? Heeft de samenleving er in uw ogen op deze wijze voldoende zicht op hoe het zorggeld binnen deze organisatie besteed wordt? Bent u bereid de BV-constructies van de Parnassia Groep te laten onderzoeken op goed bestuur? Zo neen, waarom niet?
De Parnassia Groep is een omvangrijke organisatie met veel medewerkers die in verschillende regio’s op meerdere locaties zorg leveren aan patiënten in verschillende specialismen. De structuur van de Parnassia Groep is opgebouwd uit een stichting met daaronder verschillende BV’s. De verschillende BV’s zijn opgebouwd rondom bepaalde doelgroepen, activiteiten en regio’s. Parnassia geeft desgevraagd aan dat dit een manier is om relatief kleinschalig te blijven werken dichtbij patiënten en andere stakeholders en dat het daarvoor voor deze groepen duidelijk is met welke organisatie ze te maken hebben. De Parnassia Groep geeft bovendien aan dat alleen die zaken gezamenlijk organiseert die een overstijgende taak hebben zoals opleiding en onderzoek of waardoor schaalvoordelen te behalen zijn zoals de (financiële) administratie. Ook met een structuur bestaande uit verschillende BV’s kan onder meer door middel van adequate jaarverantwoording en jaarrekeningen transparantie worden gerealiseerd. Op basis van de Regeling verslaggeving WTZi en Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de financiële verslaglegging vastgesteld door een onafhankelijk accountant.
Een onderzoek naar BV-constructies bezien in het licht van goed bestuur vergt aanzienlijke investeringen van tijd en capaciteit van externe toezichthouders. In deze casus zie ik op dit moment geen aanleiding die een dergelijk onderzoek rechtvaardigt.
Het handelen van de NVWA met ondeugdelijk pootgoed en opvolging van meldingen door keuringsdiensten |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opschudding: grootschalige fraude met aardappelen in Kruisland»?1
Ja.
Welke maatregelen zijn tot nu toe in Nederland genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegen de fraudeur? Worden in Nederland de met frauduleus pootgoed beplantte akkers geruimd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u bent omgegaan met het handhavingsverzoek van Breederstrust?
Breederstrust heeft een verzoek bij de NVWA ingediend tot het doen van onderzoek. Het verzoek is in behandeling bij de NVWA-IOD. De NVWA-IOD onderzoekt de informatie en beoordeelt in overleg met het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) of er aanleiding is om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Kunt u toelichten in hoeverre in deze zaak grensoverschrijdende aspecten spelen?
In deze zaak gaat het om afzet van Nederlandse pootaardappelen door een handelsbedrijf, dat zowel in Nederland als in België een vestiging heeft. Het handelsbedrijf heeft de pootaardappelen geleverd aan meerdere Belgische telers. Twee van de telers hebben deze aardappelen voor een deel gepoot in Nederland.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in België en Nederland naar de betreffende fraudeur? Tussen welke autoriteiten in België en Nederland wordt nu samengewerkt?
De NVWA en de NAK hebben contact met de Belgische autoriteiten in deze zaak. Over de exacte activiteiten van de Belgische autoriteiten heb ik geen zeggenschap en kan ik geen mededelingen doen. Zie het antwoord op vraag 2 voor het onderzoek in Nederland.
Welk besluit hebben de Belgische autoriteiten tot nu toe genomen en welke besluit de Nederlandse autoriteiten?
In België heeft het FAVV besloten dat de teelt beëindigd moet worden op percelen waar het onder vals label afgeleverde pootaardappelen zijn uitgeplant.
In Nederland heeft de NAK de keuring en certificering van pootaardappelen bij de betrokken pootaardappelteler voor minimaal drie jaar opgeschort. De NAK heeft de betrokken handelaar aansprakelijk gesteld voor de schade door gebruik van de valse labels en het maken van inbreuk op het NAK-beeldmerk.
In Nederland zijn twee percelen (totaal 17,5 ha) uitgeplant met het betrokken pootgoed. De NVWA heeft op deze percelen fytosanitaire maatregelen opgelegd, te weten een aanvullende veldinspectie en toetsing van geoogste partijen op quarantaineziekten.
Welke maatregelen worden getroffen door de NVWA opdat er een betere internationale afstemming is van maatregelen en besluiten tussen de verschillende lidstaten, waarbij voorkomen wordt dat twee of meer lidstaten in dezelfde casus verschillende besluiten nemen, wat tot ongewenste spanningen leidt tussen lidstaten en het internationale bedrijfsleven?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om tot maatregelen te komen voor een betere internationale afstemming. De NVWA neemt de gang van zaken bij de behandeling van deze vermoedelijke fraude mee in het overleg met de FAVV.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor de pootgoedsector, maar zeker ook voor andere sectoren, heel belangrijk is dat fraude snel en doeltreffend wordt aangepakt om imagoschade en toekomstige fraude te voorkomen?
Ja.
Welke maatregelen kunnen door de plantaardige keuringsdiensten, zoals de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed (NAK) en Skal biocontrole, en door de NVWA genomen worden tegen fraude?
De genoemde organisaties kunnen maatregelen nemen om fraude te voorkomen, in een vroeg stadium te signaleren en daar opvolging aan geven door gebruik te maken van hun bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden op grond van de Landbouwkwaliteitswet of, Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005 (en voor Skal eventueel ook nog de Wet Dieren) en/of Plantenziektenwet. Hierbij kan gedacht worden aan risicogericht toezicht bij bedrijven met een verhoogde kans op overtredingen, de mogelijkheid om ondeugdelijk teeltmateriaal uit de handel te halen, maar ook besluiten tot een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. De NVWA-IOD kan gebruik maken van de aan haar toegekende opsporingsbevoegdheden.
Het wetsvoorstel Plantgezondheidswet (Kamerstuk 35 083, nr. 2) introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete door de NVWA naast het bestaande strafrechtelijke handhavingsinstrument (duale handhaving). De NVWA bepaalt op basis van haar interventiebeleid welk handhavingsinstrument passend is bij de gemaakte overtreding. Het instrument van de bestuurlijke boete kan op basis van deze afweging ook worden ingezet bij overtredingen ten aanzien van plantenpaspoorten (opgenomen op het NAK-label).
Kunt u aangeven hoe meldingen van fraude door de plantaardige keuringsdiensten door de NVWA worden opgevolgd?
De NVWA hanteert een vaste procedure voor het opvolgen van vermoedens van overtredingen, die door keuringsdiensten worden gemeld. De procedure voorziet in het afwegen van alle mogelijke juridische vervolgstappen: bestuursrechtelijke maatregelen, het opschorten van erkenningen en vergunningen en strafrechtelijk onderzoek. Bij vermoedens van fraude wordt de NVWA-IOD ingeschakeld (zie ook vraag 3). De NVWA-IOD onderzoekt de informatie en beoordeelt in overleg met het Functioneel Parket van het OM of er aanleiding is om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Daarbij merk ik op dat de vraag of een overtreding aangemerkt dient te worden als fraude (waarbij sprake is van opzettelijk illegaal handelen en bedrog), pas na afronding van het onderzoek goed beantwoord kan worden.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen van fraude door de plantaardige keuringsdiensten bij de NVWA zijn binnen gekomen, hoeveel bedrijven dit betreft en hoe deze meldingen zijn opgevolgd?
In 2019 zijn er tot nu toe vijf gevallen van vermoedelijke fraude met betrekking tot fytosanitaire wet- en regelgeving behandeld door de NVWA naar aanleiding van een melding door een plantaardige keuringsdienst. Hierbij waren vijf bedrijven betrokken. De meldingen zijn opgevolgd zoals genoemd bij vraag 10.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de plantaardige keuringsdiensten om gezamenlijk te bekijken op welke wijze opvolging van meldingen en handhaving van fraude structureel verbeterd kan worden?
Ja.
Zijn er mogelijkheden om de plantaardige keuringsdiensten meer bevoegdheden te geven om op te treden tegen gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er en wordt hierover nagedacht? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de sectoren?
Mijn uitgangspunt is dat de plantaarde keuringsdiensten op dit moment voldoende bestuursrechtelijke bevoegdheden hebben om op te treden tegen gecertificeerde en niet-gecertificeerde bedrijven. Op grond van de Landbouwkwaliteitswet bestaat daarnaast ook de mogelijkheid tot het nemen van tuchtrechtelijke maatregelen (waaronder een geldboete), naast strafrechtelijke handhaving. Uiteraard is het mogelijk om de plantaardige keuringsdiensten aanvullende bevoegdheden te geven, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, maar dit acht ik op dit moment niet opportuun. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om hierover verder het gesprek met de sector aan te gaan.
Leeftijdsontslag in het licht van het pensioenakkoord |
|
Roald van der Linde (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere mondelinge vragen en schriftelijke vragen van de leden Wiersma en Middendorp over functioneel leeftijdsontslag bij de rijksoverheid1 en de toezegging in het debat over de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd om na de zomer inzicht te geven in cao-afspraken over functioneel leeftijdsontslag?
Ja. Hierbij wordt opgemerkt dat de vragen en antwoorden over het artikel «Rijksambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken» gaan over ontslag bij het bereiken van de AOW-leeftijd, zoals sociale partners binnen de sector Rijk in de cao hebben afgesproken.2
De Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd vloeit voort uit het pensioenakkoord dat het kabinet met sociale partners heeft gesloten. Iedere burger die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt, krijgt te maken met de temporisering van de AOW-leeftijd. Daarnaast wordt met sociale partners in den brede gesproken over doorwerken tot de oude AOW-leeftijd. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het een uitdrukkelijke wens van de bonden was om de stijging van de AOW-leeftijd te temporiseren, waarbij geldt dat de meeste mensen tevreden zijn over die temporisering van de AOW-leeftijd.
Hoeveel ambtenaren die onder de cao rijksoverheid en de CAR-UWO2 vallen gaan de komende jaren eerder met pensioen door de minder snelle stijging van de AOW-leeftijd?
In onderstaande tabellen voor respectievelijk de sector Rijk en de sector Gemeenten is achtereenvolgens weergegeven wat de pensioenuitstroom bij de oude AOW-leeftijd zou zijn geweest en wat de pensioenuitstroom met de nieuwe AOW-leeftijd is.4 Hierbij is er geen rekening mee gehouden dat deze ambtenaren er ook voor kunnen kiezen om al vóór de AOW-leeftijd met pensioen te gaan. Vervolgens is het verschil tussen beide opgenomen. Samengevat geldt dat er in de jaren 2020 t/m 2022 sprake is van een verhoogde uitstroom als gevolg van pensionering en in de jaren 2023 en 2024 van een verlaagde uitstroom. Deze mensen hebben immers al eerder de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Het gemiddelde aantal maanden dat werknemers eerder uittreden, is opgenomen in de laatste kolom.
617
617
0
0,0
1.532
2.435
903
5,5
1.863
3.129
1.266
10,1
2.459
2.674
215
8,0
3.615
2.763
– 852
5,0
3.974
3.458
– 516
3,0
Bron: ABP-data (2019)
1.193
1.193
0
0,0
2.741
4.260
1.519
5,4
3.081
4.968
1.887
10,1
3.858
4.066
208
8,0
5.490
4.240
– 1.250
5,0
6.084
5.196
– 888
3,0
Bron: ABP-data (2019)
Welke gevolgen heeft het eerder stoppen met werken voor de pensioenopbouw bij het ABP van deze groep ambtenaren?
Eerder stoppen met werken leidt tot twee effecten op de pensioenopbouw. Ten eerste betekent eerder stoppen met werken dat ook de pensioenopbouw eerder stopt. Daardoor bouwt deze groep ambtenaren een aantal maanden minder pensioen op dan verwacht. De hoogte van het ouderdomspensioen wordt daardoor lager. Hoeveel lager hangt af van het aantal maanden dat de AOW eerder ingaat en de hoogte van het pensioengevend inkomen. De hoogte van het nabestaandenpensioen is gekoppeld aan het ouderdomspensioen. Doordat er minder ouderdomspensioen wordt opgebouwd, wordt ook het nabestaandenpensioen lager. Ten tweede gaat het ouderdomspensioen bij de nieuwe AOW-leeftijd eerder in. De hoogte van de jaarlijkse uitkering wordt daardoor lager. Daar staat tegenover dat het ouderdomspensioen over een langere periode wordt uitgekeerd. Deze verlaging is in die zin «actuarieel neutraal». De duur van de pensioenopbouw en de duur van het ouderdomspensioen is overigens niet anders voor ambtenaren die in 2020 en 2021 de AOW-leeftijd bereiken dan voor degenen die in 2019 de AOW-leeftijd bereikt hebben.
Wij willen hier nog op drie aspecten wijzen. Allereerst zijn werknemers die voor hen met pensioen zijn gegaan, op een lagere AOW-leeftijd met pensioen gegaan. Ten opzichte van deze werknemers bouwen de werknemers waar wij het nu over hebben dus langer pensioen op. Ten tweede levert de verlaging van de AOW-leeftijd een belangrijk fiscaal voordeel op, omdat na het bereiken van de AOW-leeftijd geen AOW-premie meer verschuldigd is. Ten slotte is de pensioenopbouw voor deze groepen werknemers gedurende het grootste deel van hun werkzame leven gericht geweest op een pensioendatum van 65 jaar. De AOW-leeftijd voor deze groepen werknemers ligt boven de 65 jaar, waardoor men dus al extra pensioen opbouwt.
Hoe informeert het ABP de betreffende deelnemers over de gevolgen van deze maatregel? Worden de deelnemers hierbij ook op mogelijkheden gewezen om de gemiste pensioenopbouw te compenseren?
ABP heeft informatie opgenomen op de website, www.abp.nl, en wijst deelnemers ook in MijnABP op de toepassing van de nieuwe AOW-leeftijd in de berekening van het ABP-pensioen. MijnABP gaat er standaard vanuit dat de werknemer doorwerkt tot de AOW-leeftijd en op dat moment volledig stopt met werken en zijn pensioen laat ingaan. De deelnemer kan in MijnABP zien welk pensioen hij kan verwachten uitgaande van de nieuwe AOW-leeftijd.
Verder informeert ABP onder andere deelnemers die in 2020 met pensioen gaan en al een opgave hebben ontvangen die nog uitging van de oude AOW-leeftijd.
In het uniform pensioenoverzicht (UPO) van 2020 zal ABP het pensioen laten zien uitgaande van de nieuwe AOW-leeftijd. Hierover wordt een toelichting opgenomen in de aanbiedingsbrief bij het UPO.
Er is geen mogelijkheid om de gemiste pensioenopbouw in de pensioenregeling van ABP te compenseren. Pensioenopbouw is alleen mogelijk als er sprake is van een dienstverband.
In hoeverre kan deze groep ambtenaren – als ze besluiten om langer door te werken – nog aanvullend pensioen opbouwen? Welke eventuele belemmeringen spelen hierbij een rol?
Werknemers bij de rijksoverheid worden vanaf 1 januari 2020 ontslagen bij het bereiken van de AOW-leeftijd. De werknemer die mag doorwerken, krijgt een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze werknemer is dan geen overheidswerknemer meer in de zin van de Wet privatisering ABP. De ambtenaar kan dan wel vrijwillig en voor eigen rekening deelnemen aan de pensioenregeling van ABP tot maximaal 5 jaar na de AOW-leeftijd. Ook bij de Gemeenten worden werknemers op de AOW-leeftijd ontslagen. De werkgever kan hier in bijzondere gevallen van afzien, als de werknemer hiermee instemt. Indien van ontslag wordt afgezien, blijft de pensioenopbouw op dezelfde wijze doorlopen als voor het bereiken van de AOW-leeftijd tot maximaal 5 jaar na de AOW-leeftijd.
In hoeverre zijn de omstandigheden van de betreffende groep ambtenaren uniek voor de regelingen die bij het ABP zijn afgesloten? Zijn vergelijkbare gevallen bij u bekend in andere sectoren?
Uw vraag is als volgt geïnterpreteerd: U wilt weten welke afspraken er in andere pensioenregelingen zijn gemaakt over doorwerken na de AOW-leeftijd. Eerder is hier via een steekproef onderzoek naar gedaan. Daarbij is onderzocht of het mogelijk is voor werknemers die na de AOW-leeftijd door willen werken, zelf te beslissen om aanvullend pensioen te blijven opbouwen en/of het mogelijk is het ingaan van het aanvullend pensioen uit te stellen.5 Over het algemeen wordt bij doorwerken na de AOW-leeftijd aanvullend pensioen opgebouwd tot de pensioenrichtleeftijd van de betreffende pensioenregeling. Bij veel pensioenregelingen is dit 68 jaar, waardoor na de (huidige) AOW-leeftijd nog een periode pensioen opgebouwd kan worden. Sociale partners kunnen een andere pensioenrichtleeftijd hanteren, rekening houdend met de fiscale ruimte. Na het bereiken van de pensioenrichtleeftijd stopt de opbouw van aanvullend pensioen.
Bij ongeveer 88% van de onderzochte pensioenregelingen is het mogelijk om het aanvullend pensioen in te laten gaan na de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gaat om 44 van de 50 onderzochte fondsen. Bij 32 van de 44 fondsen waarbij dit kan, is uitstel van de pensioenuitkering bij doorwerken mogelijk tot 5 jaar na de pensioenrichtleeftijd. Bij de andere 12 fondsen kan de eerste pensioenuitkering uitgesteld worden tot de pensioenrichtleeftijd, die na de huidige AOW-gerechtigde leeftijd ligt. Ook kwam uit het onderzoek naar voren dat in vrijwel alle cao’s de ontslagleeftijd gekoppeld is aan de AOW-leeftijd.
Beschouwt u de gewijzigde AOW-leeftijd als een specifiek geval op basis waarvan langer doorwerken na de AOW-leeftijd mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet langer doorwerken na de AOW-leeftijd is een beslissing van werkgever en werknemer. Met de Wet werken na de AOW-leeftijd zijn belangrijke belemmeringen hiervoor weggenomen, zodat werkgevers en werknemers de ruimte krijgen om hiertoe afspraken te maken. Overigens is in 2020 en 2021 de AOW-leeftijd gelijk aan de AOW-leeftijd in 2019.
Beschouwt u de gewijzigde AOW-leeftijd als «persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker» waarvan u eerder heeft aangegeven die nadrukkelijk mee te wegen? Zo ja, hoe weegt u die mee? Zo nee, waarom niet?
In de cao Rijk 2018–2020 is afgesproken dat leidinggevende en medewerker over eventueel doorwerken na AOW-leeftijd overeenstemming moeten bereiken. Om niet alleen het werkgeversbelang te laten prevaleren, is daarbij afgesproken dat ook het belang van de medewerker moet worden meegewogen bij de beslissing over doorwerken na AOW-leeftijd. De leidinggevende kent de medewerker en voert personeelsgesprekken met de medewerker. Het meewegen van de belangen van de medewerker -in het bijzonder de persoonlijke en financiële omstandigheden- kunnen in deze gesprekken aan de orde komen. Eén en ander moet leiden tot de juiste afweging. Er zal altijd sprake zijn van maatwerk.
Bent u bekend met artikel 8:2 van het CAR-UWO, waarin is opgenomen dat standaard ontslag plaatsvindt bij het bereiken van de AOW-leeftijd en het college hiervan in «bijzondere omstandigheden» kan afwijken?
Ja.
Vindt u het nog van deze tijd dat een dergelijk artikel is opgenomen in een cao? In hoeverre heeft u hier contact over met de VNG?
Gemeenten zijn autonoom in hun werkgeversrol. Dat maakt dat hierover geen contact met de VNG is geweest. Zoals wij hebben aangegeven in de antwoorden op de vragen die gesteld zijn n.a.v. het artikel «Rijksambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken»6 sluit de beleidsmaatregel waarmee een einde wordt gemaakt aan het beleid om werknemers niet automatisch te ontslaan bij het bereiken van de AOW-leeftijd aan bij zowel de uitgangspunten van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk (SPB 2025) als bij de modernisering van arbeidsvoorwaarden. In die zin is een dergelijk artikel passend.
Daarnaast willen wij u nog het volgende meegeven. De arbeidsverhoudingen bij overheid en onderwijs worden genormaliseerd met de Wnra. Het initiatief om dit wettelijk te regelen is destijds door D66 en CDA genomen, en werd breed door de Kamer gesteund. Per 1 januari aanstaande worden de rechtspositieregelingen bij overheid en onderwijs omgezet in cao’s, zoals dat ook in de markt gebruikelijk is. Deze normalisering betekent ook dat overheidswerkgevers primair als werkgever over de arbeidsvoorwaarden met bonden onderhandelen. Normalisering betekent daarmee ook dat verdere politieke terughoudendheid over de inhoud van deze cao’s past.
Bent u van mening dat de gewijzigde AOW-leeftijd aan te merken is als een bijzondere omstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Of het minder snel verhogen van de AOW-leeftijd een bijzondere omstandigheid is als bedoeld in het artikel waar u naar verwijst, is van verschillende factoren afhankelijk en betreft een individuele afweging. Bovendien is die afweging aan de werkgever met instemming van de betreffende ambtenaar, en niet aan ons.
In hoeverre heeft u met gemeenten gesproken over de wenselijkheid om maatwerk toe te passen?
Gemeenten zijn, zoals aangegeven, autonoom in hun werkgeversrol. Dat maakt dat hierover geen contact is opgenomen met de VNG.
Kunt u deze vragen begin september 2019 ofwel separaat beantwoorden, ofwel expliciet beantwoorden in uw brief over cao-afspraken over functioneel leeftijdsontslag indien u deze brief eerder of gelijktijdig toestuurt?
Ja, deze vragen worden hierbij separaat beantwoord zodat de brief over de cao-afspraken zich daar specifiek op kan richten.
Het journalistiek onderzoek naar kleine gasvelden in het Noordoosten van Nederland |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van de journalisten over het strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM)?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het artikel en ik heb uw Kamer reeds in 2017 respectievelijk 2018 op de hoogte gesteld van de in het artikel genoemde strafrechtelijk onderzoeken2.
Welke gevolgen heeft het voor de gaswinner als inderdaad blijkt dat dit bedrijf te veel, soms drie keer de toegestane hoeveelheid, geproduceerd heeft?
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is als onafhankelijk toezichthouder het bevoegde gezag voor het toezicht op de mijnbouwinrichtingen en locaties. De landelijke inspecties, waaronder SodM, hebben als vaste werkwijze dat wanneer zij handhavend optreden, zij een afschrift hiervan toesturen aan het OM. SodM noch ik zijn inhoudelijk op de hoogte van de genoemde strafrechtelijk onderzoeken. Het is gebruikelijk dat de onderzoeken in stilte worden gedaan.
Indien het OM tot de conclusie komt dat er strafrechtelijke vervolging gaat plaatsvinden, is het aan de strafrechter om te bepalen wat de gevolgen daarvan zijn.
SodM heeft aangegeven dat er op dit moment geen situaties zijn waar bij de winning van aardgas het winningsplan wordt overschreden.
Hebben de gaswinners een gewijzigd winningsplan ingediend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover uw vraag betrekking heeft op de gaswinning uit het gasveld Diever, is het juist dat ik een gewijzigd winningsplan in procedure heb. Het ontwerpinstemmingsbesluit heeft voor de zomer van 2019 ter inzage gelegen en momenteel buig ik mij over de ontvangen zienswijzen.
Wanneer verwacht u de resultaten van dit onderzoek van het OM en het onderzoek naar de NAM vanwege meerdere verontreinigingen? Gaat u de Kamer direct informeren?
Het is gebruikelijk dat het OM de strafrechtelijke onderzoeken in stilte uitvoert. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de voortgang van het onderzoek. De resultaten van een strafrechtelijk onderzoek worden door het OM gecommuniceerd.
Wat gaat u voor omwonenden doen die rondom deze locaties wonen en zich zorgen maken?
Een mijnbouwmaatschappij krijgt alleen toestemming om gas te winnen als dit veilig kan. Aan deze toestemming worden altijd voorwaarden en beperkingen verbonden waarop SodM toeziet. Het onderzoek dat door het OM is gestart naar aanleiding van de door SodM geconstateerde overtreding is in eerste aanleg gericht op het al dan niet sanctioneren van de geconstateerde overtreding door SodM. Het is een instrument naast de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die SodM tot zijn beschikking heeft om tegen overtredingen op te treden. De bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten hebben niet tot doel om overtredingen te sanctioneren maar bedrijven te dwingen overtredingen of onveilige situaties te doen beëindigen. Ik stel hierbij vast dat er door SodM is opgetreden en de overtreding inmiddels is beëindigd.
Ik besef dat de gaswinning in Nederland zeer gevoelig ligt, ook uit de kleine velden. Hierbij is veiligheid de belangrijkste factor. Ik begrijp deze zorgen over hoe een onderzoek door het OM moet worden begrepen heel goed. Het onderzoek van het OM naar de door het SodM geconstateerde overtredingen is een voorbeeld van hoe verschillende instanties elkaar aanvullen om eenzelfde doel na te streven.
Door het verbeteren van de vindbaarheid van informatie op de websites van TNO en KNMI streef ik ernaar om alle beschikbare informatie toegankelijk te maken. Dit geeft omwonenden een beter inzicht waardoor zorgen kunnen worden weg genomen.
Klopt het dat u maandelijks de productiecijfers per veld ontvangt? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over deze kwestie?
Op basis van de Mijnbouwregelgeving dienen de mijnbouwmaatschappijen maandelijks deze gegevens te overleggen. Deze gegevens zijn openbaar. De hoeveelheid aardgas die maandelijks per gasveld gewonnen wordt, wordt sinds 2003 gepubliceerd op www.nlog.nl. Het mijnbouwbedrijf moet uiterlijk vier weken na iedere kalendermaand deze gegevens verstrekken. TNO zorgt dat deze gegevens uiterlijk vier weken daarna worden gepubliceerd. Deze gegevens zijn te vinden onder het tabblad data/productie- en injectiedata.
In hoeverre wordt bij overige velden het winningsplan overschreden? Kunt een volledig overzicht geven?
SodM houdt toezicht op de gaswinning in Nederland. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van aardgas het winningsplan wordt overschreden.
Welke effecten hebben de geconstateerde overschrijdingen, voor zowel mens als milieu?
Op dit moment zijn mij geen overschrijdingen van winningsplannen bekend.
Naast instemming met een winningsplan heeft een bovengrondse locatie een omgevingsvergunning, waarin doorgaans ook een maximum winningsvolume per dag is bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie. De overtreding die is geconstateerd, betrof een overschrijding van dit maximaal winningsvolume per dag. Overschrijding hiervan kan leiden tot het overtreden van de geluidsnorm in de vergunning.
Bent u bereid vooraf consequenties te stellen, zodat duidelijk is dat gaswinners zich daadwerkelijk aan het winningsplan moeten houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan mijn instemming met het winningsplan kan ik voorwaarden stellen. Een mijnbouwmaatschappij moet binnen deze instemming opereren. Het toezicht hierop ligt in handen van SodM. SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen van locaties.
SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas het winningsplan wordt overschreden. Wanneer overschrijdingen bij SodM bekend zijn, kan de inspecteur-generaal der mijnen (IGM) ingrijpen. Indien nodig kan een last onder dwangsom worden opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. Voor het geval de overtreding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan het Openbaar Ministerie worden ingelicht. Ik acht deze instrumenten afdoende om tegen te gaan dat gaswinning afwijkt van hetgeen vergund is of waarmee door mij is ingestemd. Of in bepaalde situaties overgegaan moet worden tot het verscherpen van het toezicht is ter beoordeling van SodM.
Nederlandse kinderen die vastzitten in Syrische opvangkampen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview «Kalifaatkinderen zijn voor alles kinderen zegt Franse psychiater die jonge terugkeerders begeleidt»?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse kinderen bevinden zich op dit moment in Syrische kampen?
Er bevinden zich op dit moment ten minste 85 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen.
Hoeveel van deze Nederlandse kinderen kampen met trauma’s en psychische problemen door wat zij hebben meegemaakt?
Gegeven de ernst van de situatie is het waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Precieze aantallen zijn daarbij niet te geven.
Welke actie wordt ondernomen om deze Nederlandse kinderen met psychische klachten en trauma’s te ondersteunen? Kunt u een toelichting geven?
Er zijn verschillende internationale hulporganisaties actief in de kampen waar Nederlandse kinderen aanwezig zijn, zoals Al Roj en Al Hol. Deze hulporganisaties bieden hulp aan op het gebied van voedsel, onderdak, water en sanitatie en ook psychosociale zorg. De toegang tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is nog steeds slecht toegankelijk voor humanitaire hulporganisaties.
Nederland draagt middels een substantiële bijdrage aan internationale hulporganisaties bij aan lenigen van de noden van Syriërs. Dit jaar is dat 21 miljoen euro voor humanitaire hulp in heel Syrië, naast de on-geoormerkte bijdragen aan VN organisaties en het Internationale Rode Kruis. Deze organisaties bepalen op basis van het humanitaire imperatief en de humanitaire principes (onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid) zelf waar en aan wie hulp wordt verleend. Dit is volgens de humanitaire uitgangspunten aan de meest kwetsbaren met de hoogste nood en zonder onderscheid naar o.a. afkomst, religie en nationaliteit. Om die reden zijn verzoeken aan internationale hulporganisaties om de leefomstandigheden aan bepaalde kampen of alleen aan Nederlanders niet mogelijk.
Krijgen deze Nederlandse kinderen met trauma’s in de opvangkampen de zorg en hulp die zij nodig hebben? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zouden deze kinderen in Nederland niet veel beter kunnen worden ondersteund bij de verwerking van hun trauma’s en eventuele psychische problemen?
In de Kamerbrief van 21 februari 2019 is aangegeven dat naast de belangen van de kinderen ook gekeken wordt naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, de veiligheidssituatie in de regio, internationale diplomatieke verhoudingen en nationale veiligheidsbelangen. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen voortdurend nauwgezet worden gevolgd.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Franse psychiater Baubet met betrekking tot deze kinderen: «Er bestaat niet zoiets als een noodlot en je moet waken voor self fulfilling prophecies», waarmee hij dus pleit voor een goede behandeling van deze kinderen?
Kinderen die zonder overheidsingrijpen terugkeren naar Nederland, ontvangen actieve hulp. Kinderen die terugkeren krijgen de zorg die zij nodig hebben. Het is waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Zij hebben adequate zorg en begeleiding nodig om de gedane ervaringen te verwerken en vormen tegelijkertijd mogelijk een veiligheidsrisico bij terugkeer in Nederland. Bij terugkeer wordt per minderjarige bekeken welke zorg, veiligheidsmaatregelen en andere interventies passend zijn. Dit is, net als bij volwassenen, altijd maatwerk. Zorg- en veiligheidspartners stellen in een multidisciplinair casusoverleg een behandelplan op dat de veilige ontwikkeling van het kind moet waarborgen en eventuele veiligheidsrisico’s moet tegengaan. De Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een belangrijke rol en staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij terugkeer adequaat bij te staan. In het casusoverleg, waar de Raad voor de Kinderbescherming onderdeel van uit maakt, worden tevens afspraken gemaakt over opvang en de eventuele noodzaak tot een kinderbeschermingsmaatregel. Er is een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam opgericht dat het lokale casusoverleg in deze situatie met advies ondersteunt. In dit team werken onder meer experts op het gebied van complexe trauma’s en duiding van radicalisering. Het team adviseert over benodigde opvang, zorg, onderwijs en mogelijke dreiging.
Hoe worden Nederlandse kinderen die terugkomen uit conflictgebieden mentaal bijgestaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook bekend met het opiniestuk dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking schreef voor The Guardian, «War's trauma endures long after the last shot is fired – broken souls need rebuilding», waarin zij pleit voor meer aandacht voor trauma’s die zijn ontstaan tijdens conflicten?2
Ja.
Hoe verhoudt dit pleidooi, en de conferentie die hierover in Amsterdam wordt georganiseerd, zich tot de vele Nederlandse kinderen die zich nog altijd bevinden in miserabele omstandigheden in Koerdische kampen?
Wereldwijd leven miljoenen mensen met de consequenties van conflicten, geweld, terrorisme, armoede, rampen en onderdrukking. Geestelijk welzijn speelt een cruciale rol bij de wederopbouw van getroffen gebieden, bij armoedebestrijding en bij de preventie van seksueel en gender-gebaseerd geweld. Psychosociale programma’s en traumahulp versterken de effectiviteit van noodhulpprogramma’s.
In crisissituaties is psychosociale hulp net zo belangrijk als voedsel, water, onderdak en veiligheid. Nederland maakt zich sterk voor betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) bij noodhulp, voor alle mensen die dat nodig hebben, inclusief ook de kinderen in kampen in Syrië.
Met de internationale bijeenkomst die Nederland in oktober in Amsterdam organiseert, vraagt het kabinet aandacht voor het belang van MHPSS in crises en nood situaties nationaal en internationaal. Doel is dat landen en organisaties zich committeren aan het versterken van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in crises en nood situaties.
Erkent het kabinet dat ook deze Nederlandse kinderen getraumatiseerd zijn door wat ze hebben meegemaakt en dat ze hulp nodig hebben?
Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden. Deze kinderen zullen indien zij naar Nederland terugkeren adequate zorg nodig hebben. De aanpak die Nederland bij terugkeer hanteert, is gericht op het verlenen van deze zorg en begeleiding. De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij te staan bij terugkeer in Nederland. Indien een Nederlandse minderjarige mogelijk met zijn of haar ouder(s) uit Syrië of Irak naar Nederland terugkeert is er een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam minderjarige terugkeerders (LAT). Dit team van specialistische experts adviseert over opvang, veiligheid, zorg en onderwijs aan lokale partijen. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom biedt Nederland deze Nederlandse kinderen niet de hulp die ze nodig hebben, terwijl uit het stuk van de Minister voor Buitenlandsse Handel en Ontwikkelingssamenwerking blijkt dat dit hoofdpunt is van beleid?
Nederlands humanitair beleid richt zich op het lenigen van de noden van de meest hulpbehoevenden, niet specifiek de Nederlanders. Nederland maakt zich sterk voor integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) bij noodhulp, voor alle mensen die dat nodig hebben, dus ook de Nederlandse kinderen in kampen in Syrië.
Bent u bereid om op korte termijn Nederlandse kinderen die op dit moment verblijven in opvangkampen en kampen met trauma’s of psychische klachten, naar Nederland te halen zodat zij de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben?
Het kabinet ziet kinderen in eerste instantie als slachtoffer van de keuzes van hun ouders. Het kabinetsbeleid, zoals ook bevestigd in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer van 21 februari 2019, is nog steeds dat Nederland uitreizigers niet helpt bij het verlaten van onveilig gebied in Syrië en Irak. Wanneer een uitreiziger zich meldt bij een diplomatieke vertegenwoordiging, kan consulaire bijstand worden verleend. Het terughalen van kinderen is vooralsnog niet los te zien van de terugkeer van hun ouders, aangezien het scheiden van ouders en kinderen in beginsel onwenselijk en juridisch complex is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het energielabel voor woningen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Stiekem duur energielabel»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de gezichtspunten die de heer Eg in zijn artikel uiteenzet.
Kunt u nader aangeven waarom u in uw brief van 28 juni jl.2 aangeeft dat de gewenste functie van het energielabel in de afgelopen jaren is veranderd en op basis waarvan concludeert u dat sprake is van een steeds sterkere vraag naar een nauwkeurigere bepalingsmethode en indicator?
Bij de introductie van het vereenvoudigd energielabel (VEL) in 2015 was bewustwording een belangrijk doel. Hier is het VEL ook goed in geslaagd, zo blijkt onder meer uit onderzoek van Kantar3. De laatste jaren groeit echter de kritiek op het VEL 2015 en de systematiek voor energielabels. Ten opzichte van het opstellen van een energie-index (EI) is het VEL een minder nauwkeurige methode. Ook voldoet het VEL niet aan de recent herziene eisen die Europese regelgeving4 aan het energielabel stelt. Het VEL bevat namelijk niet de verplichte numerieke indicator van het primaire energiegebruik in kWh/m2 per jaar.
De kabinetsambitie om in 2050 een aardgasvrije gebouwde omgeving te realiseren vergroot het belang van de energieprestatie voor woningen. Bijvoorbeeld omdat consumenten zich oriënteren op het overstappen naar duurzame warmtebronnen en willen weten of de energieprestatie van de woning van voldoende niveau is of omdat banken de energieprestatie betrekken bij het vaststellen van de voorwaarden van de hypotheek. In die context is de nauwkeurigheid van het energielabel van steeds grotere waarde.
Hoe verhoudt uw conclusie over de veranderde behoefte ten aanzien van het energielabel zich tot het onderzoek van Kantar public3 uit 2017, uitgevoerd in opdracht van uw ministerie, waarin het volgende geconcludeerd wordt: «Het is onrealistisch om te veronderstellen dat de effecten van het definitieve energielabel zijn te isoleren. Er spelen namelijk ook veel andere factoren een rol die woningeigenaren stimuleren om over het onderwerp energiebesparing na te denken (.).»?
Het klopt dat meerdere factoren een rol spelen bij de beslissing van de woningeigenaar om de woning te verduurzamen. Het energielabel geeft woningeigenaren inzicht in de energieprestatie en informeert hen bovendien over maatregelen die zij kunnen nemen om de energieprestatie te verbeteren. Het label is vanuit Europese regelgeving verplicht bij verkoop, verhuur en oplevering van de woning6.
Welk beleid hanteert u ten aanzien van het testen van bijvoorbeeld een herziene aanvraagprocedure? Hoeveel testpersonen worden er normaliter gebruikt?
Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd. De conclusies in de Kamerbrief van 28 juni zijn gebaseerd op het uitgebreide onderzoek van adviesbureau DGMR8. Daarnaast heeft MetrixLab onder een kleine testgroep een ander type onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van MetrixLab versterken de conclusies van DGMR.
Eén van de uitgangspunten bij deze onderzoeken was te onderzoeken of met het hanteren van kWh/m2 per jaar als indicator, het nieuwe energielabel tenminste even nauwkeurig kan zijn als het huidige VEL, en indien mogelijk nauwkeuriger.
Uit het onderzoek van DGMR blijkt dat de geometrie van een woning veel invloed heeft op de einduitkomst en daarmee op de labelletter. De geometrie is de vorm van de woning: is de woning compact gebouwd of heeft deze bijvoorbeeld een uitbouw. Om de geometrie vast te stellen moeten delen van de plattegrond en gevel nauwkeurig opgemeten worden. Een kleine meetfout kan hierdoor al voor zorgen voor een verkeerde labelletter. Naast de geometrie moeten energetische kenmerken van de woning ingevoerd worden, zoals isolatie en installaties. Er is in de nieuwe bepalingsmethode meer invoer nodig dan bij de huidige methode. DGMR komt daarom in haar onderzoek tot de conclusie dat het niet mogelijk is om het energielabel in kWh/m2 per jaar met het VEL-systeem even nauwkeurig te krijgen als het huidige VEL.
Een belangrijk aspect aan een VEL is dat de woningeigenaren zelf, zonder een adviseur langs te laten komen, het energielabel kunnen aanvragen. Parallel met het onderzoek van DGMR heeft MetrixLab een kwalitatief onderzoek9 gedaan bij 8 woningeigenaren thuis, om een inschatting te maken in hoeverre de woningeigenaren de woningkenmerken, waaronder het opmeten van delen van de woning en meer gedetailleerde uitvraag van energetische kenmerken begrijpen, herkennen en kunnen bewijzen. Dit onderzoek van Metrixlab geeft een beeld voor de wijze waarop de ontwikkeling van vragenlijsten voor een eventueel VEL 2019 vorm zou kunnen krijgen. In functie had het kwalitatieve onderzoek daarmee het karakter van een quickscan. Het onderzoek laat zien dat het zelf opmeten van de woning als lastig en tijdrovend wordt ervaren door de woningeigenaren. Het herkennen van algemene woningkenmerken levert weinig problemen op, maar met specifieke energetische kenmerken hebben de deelnemers aan het onderzoek wel veel moeite. Omdat uit het onderzoek van DGMR volgde dat een vereenvoudigde versie niet te verenigen is met de gewenste mate van nauwkeurigheid, is de ontwikkeling van vragenlijsten niet doorgezet.
Wat vindt u ervan dat de testgegevens waarop de conclusie in uw eerder genoemde brief is gebaseerd, afkomstig zijn van een praktijktest met een vragenlijst op slechts zes testpersonen4?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is bij het onderzoek meegewogen dat er allerlei smartphone apps bestaan en verder ontwikkeld worden die in staat zijn afstanden te meten en/of bijvoorbeeld geometrische vormen te herkennen? Indien dit is meegenomen, waar blijkt dit uit de rapportage die u aan de Kamer gezonden heeft?
Op pagina 43 van de rapportage10 van DGMR worden drie alternatieve methoden voor het vaststellen van de geometrie besproken. Bij de alternatieven waarbij de woningeigenaar zelf moet meten, kunnen smartphone apps behulpzaam zijn, maar nauwkeurig meten blijft lastig. Bovendien neemt het niet alle bezwaren weg. Het gaat er niet alleen om dat de bewoner nauwkeurig kan meten, maar ook dat hij de juiste onderdelen meet. De woningeigenaar moet zelf aangeven welke delen van de woning niet meedoen, zoals het trappenhuis, garages en onverwarmde serres. Daarnaast moet bij het meten rekening worden gehouden met de 1,5 meter lijn bij schuine kappen. Kortom, de woningeigenaar moet even nauwkeurig meten als een EPA-adviseur. Een kleine meetfout heeft grote consequenties en controle van deze meetgegevens op afstand door een erkend deskundige, zoals nu van toepassing bij het VEL, is niet mogelijk.
Welke andere vervangende methoden voor een vragenlijst om op een doe-het-zelf-manier een betrouwbaar beeld te genereren van de energieprestatie van een gebouw zijn onderzocht? Is bijvoorbeeld meegenomen dat gegevens uit een monitoringssysteem voor zonnepanelen een vervangende bron van informatie voor bepaalde vragen kan zijn?
Als eerste stap in het onderzoek is bepaald welke parameters uit de NTA 8800 de grootste invloed hebben op de berekende energieprestatie. Om tot een voldoende nauwkeurige bepaling van de energieprestatie te komen, moeten ten minste deze gegevens van de woning ingevoerd worden. Sommige van deze gegevens zijn uit (openbare) bronnen te halen, maar voor de meeste gegevens zijn geen geschikte bronnen voorhanden. Het hanteren van een vorm van een vragenlijst blijft dus noodzakelijk. Zonnepanelen zijn vrij eenvoudig door de gebouweigenaar zelf te herkennen en bewijzen, daarvoor zijn de monitoringsgegevens niet nodig.
In hoeverre zijn de onderzoeksresultaten, op zes respondenten, een uitkomst van de voorgelegde vragenlijst? Deelt u de verwachting dat een andere vragenlijst, met daarin de door de onderzoekers voorgestelde verduidelijkingen, tot een andere uitkomst leidt?
Het onderzoek van DGMR laat zien dat door de overstap naar de indicator kWh/m2 per jaar de geometrie van de woning een groot effect op het eindresultaat heeft gekregen. Hieruit volgt de conclusie dat vereenvoudiging van de invoer zorgt voor een label dat minder nauwkeurig is dan het huidige VEL. Met een aangepaste vragenlijst kan het een en ander verduidelijkt worden, maar het bepalen en controleren van gebruiks- en verliesoppervlak en het herkennen van specifieke energetische kenmerken zal problematisch blijven. Een andere vragenlijst verandert dit gegeven niet, omdat het een gevolg is van het overstappen van de index EI naar het uitdrukken van de energieprestatie in kWh/m2 per jaar (implementatie EPBD). Bovendien is door de geometrie de controle op afstand, zoals die nu in de VEL-systematiek plaatsvindt, niet mogelijk.
Welke invloed heeft het aanpassen van de labelklassen op de onderzoeksuitkomsten, aangezien de onderzoekers aangeven hier aannames over te hebben gedaan omdat er nog geen duidelijkheid is over de nieuwe labelklassen?
De onnauwkeurigheid van de methodiek van het VEL is niet afhankelijk van de gekozen labelklasse-indeling. De effecten van deze onnauwkeurigheid, namelijk of de woning door de onnauwkeurigheid een andere labelletter toegewezen krijgt, zijn dat wel. DGMR heeft in het onderzoek naar de methodiek van het vereenvoudigd energielabel twee uiterste varianten voor de labelklasse-indeling gebruikt om de effecten op de nauwkeurigheid van het VEL te onderzoeken. In het rapport worden deze indelingen «labelklasse 2+» en «labelklasse 5» genoemd. De ene labelklasse-indeling is negatiever voor de nauwkeurigheid van het VEL dan de andere.
In beide gevallen is de conclusie dat een toekomstig VEL-systeem niet dezelfde nauwkeurigheid kan bereiken als het huidige VEL-systeem. Dit komt door de invloed van de geometrie van woningen en de behoefte aan meer invoerparameters. Hierdoor wordt het VEL te onnauwkeurig voor een juiste labelafgifte. Vanwege de gebruikte uiterste varianten die resulteren in dezelfde conclusie, namelijk een toekomstig VEL is onnauwkeuriger dan het huidige VEL, zal dit ook gelden voor de toekomstige labelklasse-indeling.
Kunt u aangeven wat het verschil in afwijking is tussen het huidige vereenvoudigde energielabel en het vereenvoudigd energielabel in de NTA 8800 methode? Klopt het beeld dat ook in de nieuwe methode ca. 90% van de labels een afwijking heeft van maximaal 1 stap5?
Nee, dat beeld klopt niet. De totale theoretische afwijking tussen een VEL en een energielabel op basis van de uitgebreide methode (energie-index) wordt veroorzaakt door geometrische, bouwkundige en installatietechnische verschillen. Bij het huidige VEL (2015) krijgt 53% van de woningen dezelfde labelklasse en bij 39% is de afwijking één labelklasse ten opzichte van de uitgebreide methode (zie figuur 1 op pagina 34). Voor een vereenvoudigd energielabel op basis van de NTA 8800 is de totale theoretisch afwijking niet bepaald, omdat dit niet mogelijk is zonder volledige uitwerking van de methodiek.
Wel is er specifiek gekeken naar de invloed van het element geometrie, wat medebepalend is voor de totale theoretische afwijking. Dit is te zien in de figuren 11 tot en met 14 op pagina 4212. Door alleen een verschil in het gebruiksoppervlak (van plus of min 15%) behoudt bij VEL 2015 93% dezelfde labelklasse, bij het VEL op basis van de NTA 8800 is dit slechts 69% of minder. Naast deze afwijking komen nog de bouwkundige en installatietechnische verschillen. De totale theoretische afwijking zal daarmee dus groter zijn dan bij VEL 2015.
Wat is het gemiddelde energieverbruik dat gekoppeld is aan een specifiek energielabel voor een woning? In hoeverre verandert dit in de nieuwe berekeningsmethode?
Op het huidige energielabel staat een labelletter en in sommige gevallen een energie-index. Deze zijn gebaseerd op het theoretisch berekende energiegebruik, maar geven dat niet direct weer. Met de nieuwe bepalingsmethode krijgt het energielabel een numerieke indicator van het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2 per jaar. Dit getal geeft het gemiddelde gebouwgebonden energiegebruik van de woning aan. Het onderzoek, de inijking, waaruit blijkt welke labelletter bij welk gebruik hoort, is nog gaande. Dit onderzoek wordt dit kalenderjaar afgerond. Het energiegebruik op het energielabel is overigens iets anders dan het werkelijke energiegebruik. Het werkelijk gebruik is mede afhankelijk van het gedrag van de bewoner.
Kent u de omschrijving van het energielabel op de overheidswebsite https://www.energielabel.nl/woningen/: «Het energielabel geeft aan hoe goed een woning is geïsoleerd en hoe zuinig installaties zijn. De energierekening hangt ook af of je zuinig stookt, hoeveel warm water je gebruikt, hoeveel apparaten je hebt en hoe intensief je die gebruikt. In soortgelijke woningen met eenzelfde energielabel kan daarom het energieverbruik toch verschillend zijn.»?
Ja, deze omschrijving is mij bekend.
Kunt u aangeven wat in uw ogen een «soortgelijke woning» is, welke inzichten u heeft over de wijze waarop huizenkopers een beslissing nemen en welk niveau van nauwkeurigheid van een energielabel hierbij passend is?
Met soortgelijke woningen worden dezelfde type woningen bedoeld. De indeling is conform de voorbeeldwoningen die terug te vinden zijn op de website van de RVO. Dit zijn de vrijstaande woning, hoekwoningen, tussenwoningen, meergezinswoningen eenlaags en meerlaags en daarbij als subtype de ligging in het gebouw.
Huizenkopers baseren hun beslissing over de aankoop van een woning op diverse zaken, zoals ligging, prijsstelling, emotie, locatie en nog vele andere aspecten. Het energielabel draagt bij aan een hogere verkoopprijs en een snellere verkoop van de woning13 14.
Vanuit de EPBD15 is voorgeschreven dat er een energielabel overhandigd moet worden bij verkoop, verhuur en oplevering. Het label heeft een geldigheidsduur van 10 jaar. Ook geeft de EPBD voorschriften voor de berekening van het energielabel en per 10-3-2020 ook de indicator waarop het energielabel gebaseerd moet zijn. De nauwkeurigheid waarmee het energielabel berekend moet worden, schrijft de EPBD hiermee (indirect) voor.
Kunt u aangeven welke onderdelen van het bestaande energielabel6 volgens u vervangen zouden moeten worden? Op welke wijze heeft u hierbij bestaande inzichten over keuzegedrag van bijvoorbeeld de WRR7 betrokken?
De nieuwe lay-out van het energielabel is momenteel in ontwikkeling. De eerder aangehaalde Europese richtlijn bepaalt deels welke informatie het energielabel moet vermelden en schrijft ook de indicator in kWh/m2 per jaar voor (zie ook vraag 18).
Uitgangspunten bij de vormgeving van het label zijn onder meer dat het label begrijpelijk moet zijn en informatie moet geven over het handelingsperspectief om de energieprestatie van de woning te verbeteren. Wetenschappelijke inzichten over keuzegedrag, zoals het door u aangehaalde rapport van de WRR, kunnen hier inderdaad een nuttige bijdrage aan leveren.
Hoeveel informatie kan een energielabel in uw ogen bevatten voor dit instrument zijn functie als toegankelijk informatiemiddel verliest? Welk onderzoek heeft u hiernaar laten uitvoeren?
De vormgeving voor het nieuwe energielabel staat nog niet vast. Uitgangspunt is dat de meest relevante informatie in één oogopslag zichtbaar moet zijn. Ten tijde van de introductie van het oude energielabel heeft TNS-NIPO onderzoek gedaan naar de lay-out van het energielabel18.
Wat is het verschil in kosten tussen het aanvragen van een vereenvoudigd energielabel bij RVO en het laten opmaken van een energielabel door een externe adviseur?
De gemiddelde prijs voor een VEL varieert en was in juli 2019 € 7,47 (bron: VEL-database). De prijs voor een EI voor een gemiddelde tussenwoning fluctueert rond de € 175,–. De adviseurs zijn onafhankelijk, hierdoor komt de prijs onder invloed van marktwerking tot stand. De tijd die een adviseur aan het opnemen van de woning besteedt is een belangrijke factor in de prijs.
In de nieuwe situatie neemt een adviseur de woningkenmerken op volgens de nieuwe methodiek NTA 8800. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen die dit heeft voor de benodigde opnametijd. Uit het onderzoek19 komt naar voren dat voor het overgrote deel van de bestaande woningvoorraad geldt, dat de benodigde tijd 1 à 2 uur is. Dit is vergelijkbaar met de tijd die nu nodig is voor het opnemen van een energie-index bij deze woningen.
Een prijs vergelijkbaar met de EI vind ik evenwel voor eigenaar-bewoners te hoog. Ik verken daarom op dit moment op welke wijze ik de betaalbaarheid van het label kan stimuleren. Bijvoorbeeld door verdere digitalisering van de informatie over gebouwde omgeving, het gebruik van referentiegegevens, verkorting van de opnametijd door het vooraf invullen van een deel van de gegevens door bewoners of het hergebruiken van data uit een eerdere energielabel opname van de woning. Ook kijk ik naar andere oplossingsrichtingen. Hierover ben ik in gesprek met betrokken partijen uit de sector, onder andere de branche van EPA-adviseurs, Vereniging Eigen Huis en bedrijven die werken aan digitalisering.
Hierbij is het ook goed om te vermelden dat een geldig energielabel pas verplicht is bij verkoop, verhuur of oplevering van een gebouw. Per jaar worden er circa 200.000 woningen verkocht. Bestaande energielabels behouden hun geldigheid van tien jaar vanaf de datum van afgifte. Circa een kwart van de koopwoningen heeft momenteel al een geldig energielabel. Dit aandeel zal tot aan 1 juli 2020 nog verder oplopen.
Welke afwijking in nauwkeurigheid acht u acceptabel, gezien het feit dat energielabels op een grovere (ordinale) schaal worden gerangschikt en niet op een exacte (metrische) schaal?
Uitgangspunt bij het onderzoek was dat een vereenvoudigde versie van het nieuwe energielabel tenminste even nauwkeurig moet zijn als het bestaande VEL. Uit het onderzoek blijkt dat, door de gevoeligheid voor geometrie, vereenvoudiging leidt tot een minder nauwkeurig label.
Op grond van de Europese richtlijn (EPBD) moet het energielabel voorzien zijn van een numerieke indicator van het primair fossiel energiegebruik (kWh/m2 per jaar). Onder de indeling in labelklassen ligt dus een metrische schaal, omdat een labelklasse hierdoor gelijk staat aan een range in gebouwgebonden energiegebruik in kWh/m2 per jaar.
Wat zijn de exacte minimumeisen die in Europese richtlijnen zijn neergelegd ten aanzien van het energielabel (energiecertificaat) en welke implementatietermijnen voor omzetting naar nationale wetgeving horen hierbij?
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en de tweede herziening20 van deze richtlijn stellen minimumeisen aan het energieprestatiecertificaat (in Nederland: energielabel). De verplichte elementen op het energielabel zijn: de energieprestatie; referentiewaarden; aanbevelingen voor de kostenoptimale of kostenefficiënte verbetering van de energieprestatie en een verwijzing naar meer informatie voor eigenaren en huurders21. Deze eisen aan het energielabel zijn reeds opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen22.
De tweede herziening bevat een extra bepaling over hoe de energieprestatie moet worden uitgedrukt23: «Ten behoeve zowel van energieprestatiecertificering als conformiteit met de minimumeisen inzake energieprestatie wordt de energieprestatie van een gebouw uitgedrukt in een numerieke indicator van het primaire energieverbruik in kWh/(m2 per jaar)». De implementatietermijn voor de omzetting van deze bepaling naar nationale wetgeving is 10 maart 2020. Hiervoor is een wijziging van het Besluit energieprestatie van gebouwen nodig. Deze wijziging is opgenomen in het concept Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om toe te werken naar een digitaal woningdossier? Welke stappen neemt u om op termijn naar een digitaal woningdossier toe te werken, waardoor eenvoudig en goedkoop bouwkundige informatie beschikbaar is voor de eigenaar?
Ja. Een verbeterde informatievoorziening voor de consument is één van mijn speerpunten van de onlangs aangenomen Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Deze wet regelt dat de aannemer bij oplevering een dossier aan de consument overhandigt met alle benodigde informatie voor gebruik, onderhoud en verbouw van de woning.
Momenteel bezie ik samen met consumentenorganisaties en bouwpartijen de exacte inhoud en vorm van dit digitale dossier. Het dossier zal onder andere inzicht geven in het energieconcept en de energieprestatie van de woning.
Daarnaast wil ik de informatievoorziening rondom energiebesparing van de woning richting de consument optimaliseren door de introductie van een digitaal platform energiebesparing. De onderlinge samenhang van dit digitale platform met het consumentendossier wordt nog nader onderzocht.
Kunt u deze vragen één-voor-één en voor het VAO Energiebesparing/Proeftuin aardgasvrije wijken/Bijna-energieneutrale gebouwen (BENG-eisen) beantwoorden?
Ja
Het bericht dat Minister-President Rutte volgende week voor de tweede maal President Trump bezoekt |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rutte brengt volgende week voor de tweede keer bezoek aan Trump»?1
Ja.
Welke onderwerpen staan er tijdens het gesprek tussen premier Rutte en president Trump op de agenda? Kunt u een toelichting geven?
Het gesprek van de Minister-President met President Trump is onder andere gegaan over de intensieve bilaterale economische handels- en investeringsrelatie. In het bijzonder ging het gesprek over de opvolging van de afspraken die de Minister-President en president Trump tijdens hun ontmoeting in het Witte Huis vorig jaar maakten. Dat betrof met name het vergroten van wederzijdse investeringen en handel en het aantal banen dat hierdoor wordt ondersteund. In dit verband bespraken de Minister-President en president Trump de succesvol verlopen Global Entrepreneurship Summit in Den Haag op 4 en 5 juni jl, die Nederland en de VS gezamenlijk organiseerden. Ook had in dat kader de economische missie naar Boston plaats die door de Minister-President na zijn bezoek aan Witte huis werd geleid. Aan deze namen 87 bedrijven deel actief op het gebied van Life Sciences and Health, A.I. en robotica en climate resilience.
Met president Trump is tevens gesproken over de samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten op gebied van vrede en veiligheid. Eveneens kwamen buitenlandpolitieke onderwerpen en geopolitieke ontwikkelingen die momenteel plaatsvinden aan bod. In dat verband kwam ook Iran ter sprake. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3708) maakt het kabinet zich zorgen over spanningen in de Golf en rond het nucleaire akkoord. Nederland roept met regelmaat alle betrokken partijen, zowel bij bilaterale als multilaterale gelegenheden, op tot de-escalatie.
Omwille van het vertrouwelijke karakter van deze gesprekken kan niet specifiek worden ingegaan op alle onderwerpen die besproken zijn.
Heeft de Minister-President ook op de G20 in Osaka met president Trump gesproken?
Ja.
Zal de Minister-President ook aandacht vragen voor de relatie met het Koninkrijk Saoedi-Arabië? Zal de Minister-President spreken over mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië, de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten en de moord op de journalist Khashoggi? En zal de Minister-President aandacht vragen voor de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict met Jemen en de gevolgen van wapenhandel van VS met Saoedi-Arabië in relatie tot het conflict met Jemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Minister-President tijdens de G20 met de kroonprins van het Koninkrijk Saoedi-Arabië gesproken? Zo ja, kunt u toelichten of over eerder genoemde kwesties is gesproken? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Er heeft geen bilateraal gesprek plaatsgevonden tussen de Minister-President en de kroonprins van Saoedi-Arabië.
Zal tijdens het gesprek met president Trump worden ingegaan op het Amerikaanse verzoek aan Nederland om een fregat te sturen naar de Straat van Hormuz? Zo ja, zal de Minister-President de Nederlandse steun toezeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek ook worden ingegaan op het Amerikaanse verzoek voor hulp in Syrië om te voorkomen dat terreurgroep IS daar weer terugkeert? Zo ja, wat zal de inzet van de Minister-President zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek worden gesproken over het klimaatakkoord van Parijs? Gaat de Minister-President aandringen op het opnieuw toetreden van de Verenigde Staten tot het klimaatakkoord? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens het gesprek aandacht vragen voor de relatie met Iran? Zal de Minister-President ervoor pleiten dat de Verenigde Staten opnieuw toetreedt tot het Joint Plan of Action? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek gesproken worden over de wijze waarop de Amerikaanse autoriteiten kinderen vasthouden aan de grens met Mexico? Zal de Minister-President president Trump wijzen op het Verdrag voor de Rechten van het Kind? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens het gesprek aandacht vragen voor de gevolgen van Trumps Global Gag Rule2, onder andere de toename van het aantal (onveilige) abortussen met 40 procent in sub-Sahara Afrika? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister-President voornemens tijdens het gesprek in te gaan op de strenge anti-abortuswetgeving en de inperking van vrouwenrechten in verschillende Amerikaanse staten? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het vertrek van de Minister-President naar de Verenigde Staten?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Een wetsvoorstel inzake het toezicht op vermogensbeheer van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat reeds in 2014 de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop onderzocht zouden worden en is dit onderzoek in 2017 voltooid? Klopt het voorts dat de in 2018 toegezegde wetswijziging naar aanleiding van dat onderzoek nog steeds niet aan de Kamer is gestuurd?1 2 3
De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in antwoord op door u gestelde vragen medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan naar de positie van de minderjarige in het erfrecht en dat uw vragen – t.a.v. de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop – in het onderzoek aan de orde komen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1980). Het onderzoek «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» is in 2016 afgerond en op 1 februari 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99). In het AO personen- en familierecht d.d. 15 juni 2018 heb ik gezegd in overleg te zijn met de Raad voor de rechtspraak en de KNB en het streven uitgesproken om in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarmee de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers worden uitgevoerd (Kamerstuk 33 836, nr. 26, p. 33). Het overleg met de Raad voor de rechtspraak en de KNB heeft inmiddels plaatsgevonden. In de uitwerking heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen. Dat komt onder meer doordat er verschillende actuele trajecten lopen in het personen- en familierecht (o.m. huwelijkse gevangenschap, draagmoederschap en deelgezag, wijziging transgenderwet), waaraan ik – mede op verzoek van uw Kamer – voorrang geef. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel inzake toezicht op bewind bij minderjarigen in de loop van 2020 in consultatie te brengen. Mede afhankelijk van de reacties en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zou het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 bij uw Kamer kunnen worden ingediend.
Klopt het dat het de bedoeling was dat u met de Raad voor de rechtspraak en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zou overleggen, waarna het idee was om nog in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen? Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden en is het wetsvoorstel in consultatie gegaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u het toegezegde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Nederlandse burgers die de dupe zijn van Amerikaanse regelgeving |
|
Steven van Weyenberg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de gevolgen van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor Nederlandse burgers?
Ja.
Bent u bekend met de beantwoording van schriftelijke vragen die eerder zijn gesteld, onder andere over het bericht «Fiscaal verdrag drijft Amerikanen in Nederland tot wanhoop»1, vragen over «de uitwerking van FATCA»2 en vragen over «Amerikaanse belastinghervorming»3?
Ja.
Bent u, in het verlengde van bijvoorbeeld de inzet van president Macron, bereid het gesprek met president Trump van 19 juli a.s. te gebruiken om het belang van een oplossing voor deze groep, eventueel door middel van een brief, over te brengen?
Voor de problematiek van deze groep Nederlandse burgers die tevens Amerikaan zijn is tijdens het bezoek van de Minister-President aan Washington, D.C. door Nederland aandacht gevraagd. Ik heb zelf in mei van dit jaar tijdens mijn bezoek aan het Department of Treasury deze problematiek ook opgebracht. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor deze groep mensen.
Welke vooruitgang is sinds mei geboekt bij het werken aan een oplossing voor de duizenden gedupeerden?
In de antwoorden op de Kamervragen gesteld op 19 juni jl. en beantwoord op 4 juli is reeds een terugkoppeling gegeven van de door hem in de VS gevoerde gesprekken.4 Vlak na het verzenden van die antwoorden is het onderwerp weer besproken tijdens een raadsvergadering in Brussel. Daarbij is vanuit Nederlandse zijde terugkoppeling gegeven van mijn recente bezoek aan de VS. Daarbij heeft Nederland ook nieuwe oproep gedaan voor een gecoördineerde actie in Europees verband richting de VS. De komende weken zal daar verder aan worden gewerkt.
Bent u bereid om net als de Staatssecretaris van Financiën in gesprek te gaan met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben?
De problematiek staat reeds scherp op het netvlies van het kabinet. Vanuit het Ministerie van Financiën is er frequent contact met belangenorganisaties van Nederlanders die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben. Daarbij heeft de Staatssecretaris van Financiën als vertegenwoordiger van het kabinet ook persoonlijk met betrokkenen gesproken.
Bent u bekend met het feit dat het kabinet heeft aangegeven dat de afwezigheid van het Social Security Number (SSN) geen weigeringsgrond kan zijn voor banken om een betaalrekening aan te vragen of te behouden?
Het kabinet is bekend met de verplichtingen die financiële instellingen hebben op het gebied van basisbetaalrekeningen (op grond van een geïmplementeerde Europese richtlijn). Op grond hiervan zijn banken in Nederland – kort samengevat – verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden, tenzij er een weigeringsgrond van toepassing is. Een basisbetaalrekening is – kort gezegd – een betaalrekening waarbij geen debetstand mogelijk is. Het enkel ontbreken van een US TIN/SSN vormt voor de toepassing van deze wetgeving geen weigeringsgrond en kan daarmee geen aanleiding zijn om een basisbetaalrekening te weigeren of op te zeggen. Ik verwijs voor een nadere duiding naar de antwoorden op de Kamervragen van 18 maart jl.5 en de hiervoor genoemde antwoorden op de Kamervragen van 4 juli jl.
Wat vindt u van de signalen dat banken zich daar nog over beraden en op dit moment aanvragen van klanten met een Amerikaanse nationaliteit zonder SSN niet honoreren?
Ik kan mij voorstellen dat Nederlandse banken zich zorgen maken over de mogelijke gevolgen van het niet voldoen aan Amerikaanse regelgeving, zoals FATCA. Tegelijkertijd deelt het kabinet de angst dat onverwijld forse Amerikaanse sancties op grond van FATCA worden opgelegd niet. Het kabinet vindt het echter onwenselijk – zoals ik ook aangaf in beantwoording van de Kamervragen van 4 juli jl. – als er in strijd wordt gehandeld met de Europese betaalrekeningenrichtlijn en de Nederlandse implementatie daarvan. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke stappen neemt u tegen banken om te voorkomen dat betaalrekeningen van Nederlandse inwoners worden geblokkeerd?
In eerdere antwoorden op Kamervragen heb ik de visie van het kabinet over de toepassing van de Europese richtlijn over basisbetaalrekeningen uiteengezet. Deze uitleg is gecommuniceerd met de NVB. Het is uiteindelijk aan de toezichthouders om passende maatregelen te nemen als er wordt gehandeld in strijd met de Europese richtlijn over toegang tot een basisbetaalrekening.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse inwoners met een Amerikaanse nationaliteit altijd toegang moeten hebben tot een betaalrekening?
Alle inwoners van Nederland hebben – binnen de kaders van de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn over basisbetaalrekeningen – recht op toegang tot een basisbetaalrekening. Zie ook de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8.
Herinnert u zich dat het kabinet heeft aangegeven dat in juli in Brussel in een raadsvergadering weer wordt gesproken over de problemen als gevolg van FATCA?
Ja.
Is het gelukt om te komen tot een gecoördineerde actie in Europees verband? Zo ja, op welke wijze wordt deze actie nu uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp is besproken tijdens een raadsvergadering waarbij Nederland landen heeft opgeroepen voor een gecoördineerde actie in Europees verband. Ik verwacht uw Kamer na de zomer nader te informeren over het vervolg.
Bent u voornemens om bijvoorbeeld samen met president Macron, die voor zover bekend in zijn gesprekken met president Trump aandacht heeft gevraagd voor de zogenaamde Accidental Americans, op te trekken om tot een oplossing voor deze groep te komen?
Het kabinet denkt dat een gecoördineerd signaal in Europees verband het sterkst is, waarbij naast Nederland en Frankrijk ook andere Europese landen zich aansluiten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor uw bezoek van 19 juli 2019 aan president Trump?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voor het bezoek van de Minister-President aan president Trump.