Het bericht 'Ik heb een paar mannen pissed off gemaakt , interview Fatima Aboulouafa teamchef politie' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met Fatima Aboulouafa, teamchef politie?1
Ja.
Kunt u mij een overzicht verschaffen van de huidige bezetting van de zogenaamde top 61 van de Nederlandse politie? Kunt u in dit overzicht in ieder geval opnemen de namen van betrokkenen en de datum van aanstelling in hun huidige functie?
De strategische top wordt gevormd door de leden van de korpsleiding, de leiding van de regionale- en de landelijke eenheid, de stafdirecteuren van de directies van de Staf Korpsleiding, de directeur politiedienstencentrum en de diensthoofden van de diensten van het politiedienstencentrum.
De politie en de Algemene Bestuursdienst informeren via nieuwsberichten over nieuwe benoemingen binnen de politietop. In deze nieuwsberichten maken zij ook telkens bekend vanaf welke datum de benoeming ingaat. Hierbij treft u een overzicht aan van deze openbare informatie.
De strategische top van de politie bestaat uit:
Bent u bekend met leiderschapsprogramma Strategische Posities Politie? Klopt het dat dit programma is gestart in 2017 en dat het programma bedoeld was om divers talent binnen een termijn van 1 tot 3 jaar zich versneld door te laten ontwikkelen naar de strategische top van de politie? Kunt u aangeven met hoeveel mensen dit programma in 2017 van start is gegaan?
Ja, De politie werkt met het leiderschapsprogramma strategische top, kortweg LST. Eind 2017 heeft de selectie voor deelname in het programma plaats gevonden. Voorziene lengte van het traject is tussen 1 – 3 jaar, tot het moment waarop de deelnemer benoembaar is verklaard voor een strategische toppositie. Dit is afhankelijk van de professionele- en persoonlijke ontwikkeling van de persoon. De trajectduur is per persoon verschillend omdat de profielen van de instromers divers zijn en de ontwikkelstap om naar het strategische niveau door te groeien variatie kent. Tijdens het programma verandert de deelnemer van context. Zij gaan functioneren, toegevoegd aan een eenheidsleiding of aanverwante andere management development-plek op strategisch niveau, gelijk aan het niveau van de strategische top.
Het programma is gestart in februari 2018 met zeven deelnemers. In juni 2018 zijn er drie deelnemers gestart, in september 2019 één deelnemer en in november 2019 start nog één deelnemer.
Hoeveel mensen zijn er tot dit moment succesvol uitgestroomd uit dit leiderschapsprogramma binnen de politie? Hoeveel mensen uit dit programma zijn er buiten de politie gaan werken en om welke redenen zijn zij bij de politie vertrokken? Hoeveel mensen uit dit programma zijn nu actief binnen de top 61 van de politie? Zitten er nog mensen in het programma die wachten op een plek?
In totaal zijn vanaf februari 2018 11 deelnemers gestart. Daarnaast zal één deelnemer in november dit jaar starten. Er is één deelnemer succesvol uitgestroomd uit het leiderschapsprogramma en benoemd binnen de strategische top van de politie. Eén deelnemer is na een detachering buiten de politie (als onderdeel van het leiderschapsprogramma) succesvol en in goed overleg uitgestroomd naar deze organisatie. Van de overige negen deelnemers is één deelnemer als onderdeel van het leiderschapsprogramma gedetacheerd bij het Openbaar Ministerie. Zij functioneren allen op een management development-plek. Van deze negen deelnemers zijn vier deelnemers in oktober dit jaar benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie (zij vullen deze functie nu nog niet in). Vijf deelnemers zijn nog niet benoembaar verklaard voor een strategische topfunctie en draaien nog volledig mee in het Leiderschapsprogramma.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat een PEF van 1,45 realistisch is?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in 2018 het aandeel hernieuwbare energie is uitgekomen op 7,4 procent en dat hiermee de aannamen in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 nog verder uit het zicht zijn?2 Deelt u de vaststelling dat een PEF van 1,45 niet aansluit op de werkelijkheid?
Ja, ik ben daarmee bekend. Het is juist dat het gerealiseerde aandeel hernieuwbare energie achterblijft bij de eerdere prognoses. Tegelijkertijd is het een realistisch perspectief dat het verwachte aandeel hernieuwbare elektriciteit – dat relevant is voor vaststelling van de PEF – alsnog snel wordt gerealiseerd. Er is sprake van een duidelijke groei van de productie van duurzame energie en het gebruik van kolen voor de elektriciteitsvoorziening neemt af. Als de PEF in 2020 niet op 1,45 uitkomt, dan zal dit naar verwachting wel gebeuren in 2021. De woningen die gebouwd worden volgens de nieuwe BENG-eisen per 2020 zullen op zijn vroegst in 2021 energie gaan gebruiken en zullen dat dan nog doen tot minstens 2050. Voor de periode vanaf 2020 sluit de PEF op basis van de voorgestelde methode daarmee beter aan op de werkelijkheid, dan een PEF die zou worden gebaseerd op vastgestelde realisatiewaarden in 2018.
Deelt u de mening dat bij een te lage PEF kopers van een woning worden misleid, omdat een woning een groener energielabel krijgt dan eigenlijk terecht is?
Nee, die mening deel ik niet. De PEF voor elektriciteit geeft aan hoeveel fossiele energie (bijvoorbeeld aardgas of kolen) er nodig is om een eenheid elektriciteit aan een gebouw te leveren. Aangezien aardgas geen optie meer is in de nieuwbouw, is er veelal sprake van elektrische opties om te verwarmen (en te koelen). De hoogte van de PEF maakt niet uit voor de verhouding tussen deze opties, bijvoorbeeld tussen warmtepompen of infraroodverwarming. Zij maken beide gebruik van elektriciteit. Een andere PEF maakt in dat geval de woning dus ook niet meer of minder «groen» en zal niet leiden tot andere maatregelen om aan de BENG-eisen te kunnen voldoen. In het geval van aansluiting van nieuwbouw op warmtenetten mag bovendien voor de verklaring Energiebesparende Maatregelen op Gebiedsniveau al rekening gehouden worden met toekomstige verbeteringen.
Bent u bereid de PEF aan te passen aan de nieuwe prognose in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV)?
Nee, dat is niet mijn voornemen. Het effect van een aanpassing van de PEF op de normstelling schat ik niet hoog in, terwijl vanuit de verplichting vanuit de Europese richtlijn EPBD3 een herberekening van de norm en de onderliggende kostenoptimalisatiestudie wel tot aanzienlijke vertraging zal leiden in het realiseren van bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Dat past niet bij de ambities van het klimaatakkoord en de doelstelling van de EPBD. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Welke belanghebbenden en experts staan achter een PEF van 1,45?
Onder meer de warmtepompenbranche vraagt al enkele jaren om herziening van de PEF in de huidige normering, omdat deze gebaseerd is op realisatiewaarden uit het verleden. De normcommissie van de NEN kon geen overeenstemming bereiken en heeft het Rijk gevraagd om een beleidsbeslissing. Omdat we woningen en utiliteitsgebouwen bouwen en verduurzamen met oog op een CO2 neutrale toekomst, in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord, is de keuze gemaakt om de aanpassing van de PEF zo goed mogelijk aan te laten sluiten op die toekomstsituatie.
De negatieve gebruikservaringen met Amfexa |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vele negatieve gebruikservaringen met Amfexa?1 2
Ik heb kennis genomen van deze negatieve gebruikerservaringen. Het is mogelijk dat bij wisselingen van geneesmiddelen er in individuele gevallen sprake is van medische noodzaak voor een ander middel. Dit is echter ter beoordeling van de voorschrijvende arts en/of de afleverende apotheker.
Erkent u dat veel mensen die gedwongen werden over te stappen op Amfexa recht hebben op de apothekersbereiding? Hoe heeft dit kunnen gebeuren terwijl u in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen stelde dat bij het niet kunnen verdragen van bepaalde hulpstoffen, sprake kan zijn van medische noodzaak voor een eigen bereiding?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?4
In alle aangeleverde voorbeelden heeft blijkbaar een wisseling plaatsgevonden van de doorgeleverde eigen bereiding met dexamfetamine naar het geregistreerde geneesmiddel Amfexa dat eveneens de werkzame stof dexamfetamine bevat. Het wisselen van geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof is in beginsel geen probleem. De ervaring leert dat veruit de meeste patiënten dan ook goed op gewisselde medicatie reageren en afgezien van mogelijk tijdelijke gewenningseffecten, geen last hebben van (andere) bijwerkingen. Dit sluit echter niet uit dat sommige patiënten toch bijwerkingen kunnen ervaren. Deze patiënten raad ik aan om contact op te nemen met de voorschrijvend arts of afleverende apotheker. Zij kennen immers de individuele patiënt en kunnen derhalve oordelen of de bijwerkingen het gevolg zijn van wisseling van de doorgeleverde eigen bereiding naar het geregistreerde geneesmiddel Amfexa met al dan niet een gewijzigde dosering. Indien een geregistreerd en commercieel beschikbaar geneesmiddel met dezelfde werkzame stof beschikbaar is, is volgens de wetgeving een doorgeleverde bereiding niet toegestaan. Als een registreerd product om medische redenen niet kan worden gegeven aan de desbetreffende patiënt, kan de arts en/of apotheker kiezen voor een ander middel (mogelijk een bereiding). Bij behoefte van medische aard dient te worden gedacht aan bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) bijwerkingen al dan niet veroorzaakt door een allergie voor een hulpstof als gevolg van gebruik van het geregistreerde geneesmiddel. In dergelijke gevallen kan sprake zijn van afwezigheid van een geregistreerd adequaat alternatief en kan de voorschrijvend arts en/of afleverende apotheker overwegen dat om medische redenen de patiënt een doorgeleverde eigen bereiding met dexamfetamine dient te krijgen.
Hierbij wil ik nog opmerken dat bijwerkingen van geneesmiddelen kunnen worden gemeld bij Lareb (www.mijnbijwerking.nl).
Daarnaast verzoekt u mij in te gaan op alle genoemde individuele voorbeelden. Ik kan dat niet doen. Zoals hierboven vermeld, is het aan de voorschrijvend arts of afleverende apotheker om te oordelen of al dan niet met een geregistreerd geneesmiddel kan worden uitgekomen in individuele gevallen. De arts of apotheker kent immers de individuele patiënt en kan derhalve beoordelen of de bijwerkingen daadwerkelijk het gevolg zijn van wisseling naar Amfexa en/of tijdelijk van aard zijn. Indien om medische redenen (en dus niet vanwege financiële of andere redenen) de desbetreffende patiënt niet met een geregistreerd geneesmiddel kan worden behandeld, kan worden uitgeweken naar een doorgeleverde eigen bereiding (mits ook aan de overige voorwaarden in de Circulaire «handhavend optreden bij doorlevering van eigen bereidingen door apothekers» wordt voldaan). De afleverende apotheker dient dan wel de onderbouwing vervolgens vast te leggen in het betreffende patiëntendossier.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?5
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?6
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?7
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?8
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?9
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in onderstaand voorbeeld sprake is van medische noodzaak voor de eigen bereiding?10
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u op alle voorbeelden genoemd in de voetnoot bij vraag 3 tot en met 9 afzonderlijk ingaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen patiënten gewoon dexamfetamine 2,5 mg krijgen als een arts bijvoorbeeld vijfmaal daags 2,5 mg wenselijk acht voor patiënten ouder dan zes jaar? Kunt u dit toelichten?
Als belangrijk uitgangspunt geldt dat doorleveren van apotheekbereidingen uitsluitend is toegestaan indien geregistreerde adequate alternatieven om medisch inhoudelijke redenen niet beschikbaar zijn voor de patiënt. Zoals hierboven al vermeld, is het niet toegestaan om dergelijke bereidingen door te leveren vanuit zuiver financiële overwegingen.
Naar het oordeel van IGJ kunnen patiënten ouder dan zes jaar in beginsel gebruik maken van een geregistreerd geneesmiddel met dexamfetamine of een geregistreerd geneesmiddel met een nagenoeg gelijk werkzame stof. In sommige gevallen kan er in deze leeftijdscategorie een medische noodzaak zijn voor een doorgeleverde eigen bereiding indien bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) de patiënt een allergie heeft voor één van de hulpstoffen. De behandelend arts dient dit voor iedere individuele patiënt afzonderlijk te bepalen. Bij afwijking van de dosering(sfrequentie) zoals deze is vastgesteld voor het geregistreerd geneesmiddel is het de verantwoordelijkheid van de behandelend arts en afleverende apotheker om rekening te houden met de indicatie, de eigenschappen van het geneesmiddel en de specifieke omstandigheden van de individuele patiënt.
Waarom miskent de Inpectie Gezondheidszorg en Jeugd het feit dat zowel artsen als patiënten van mening zijn dat het voorschrijven van dexamfetamine met een sterkte van 2,5 mg wenselijk is? Moet de conclusie in deze gevallen niet gewoon zijn dat «collegiaal doorleveren is toegestaan als wordt voorzien in een patiëntenbehoefte en er geen geregistreerd alternatief is», zoals u zelf heeft aangegeven?11
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) heeft aangegeven dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld de 2,5 mg, juist wel doorgeleverd mag worden. Voor een kleine groep patiënten, namelijk kinderen van 3 tot 6 jaar met ADHD, wordt regelmatig een lagere dosering voorgeschreven. Omdat er sprake is van een speciale behoefte van medische aard mogen eigen bereidingen voor deze patiëntengroep dus worden doorgeleverd. Er kan immers doorgaans niet worden uitgekomen met Amfexa 5 mg.
Ook in sommige andere gevallen kan er buiten de leeftijdscategorie van 3 tot 6 jaar een medische noodzaak zijn voor een eigen bereiding, zoals bijvoorbeeld bij een allergie voor een hulpstof. Van miskenning door IGJ is naar mijn idee dan ook geen sprake.
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat patiënten die recht hebben op de apothekersbereiding van dexamfetamine deze zo snel mogelijk weer vergoed krijgen?
Patiënten hebben recht op vergoeding van de farmaceutische zorg volgens de Zorgverzekeringswet. In beginsel is dat middels beschikbare geregistreerde producten. De vergoeding van een apotheekbereiding is ter beoordeling van de zorgverzekeraar. Deze toetst zowel de (onderbouwing van) de medisch noodzaak voor de individuele patiënt als de criteria van rationele farmacotherapie voor vergoeding van apothekersbereidingen.
Gaandeweg voel ik me de hele dag vermoeid en kom moeilijk toe aan mijn werkzaamheden. Lichamelijk continu een slap gevoel, vaak trillende handen en de hele dag voel ik mijn hart kloppen; continu een licht gevoel in heel mijn lijf en een licht geklop in mijn hoofd/oren; een soort van lichte hoofdpijn rond mijn ogen. Me concentreren en werkzaamheden oppakken worden steeds moeilijker. Ik ben snel het overzicht kwijt en als ik thuis kom ben ik uitgeput. Na 2,5 weken de balans opgemaakt. Het wordt alleen maar erger. Ik zou het futloos willen noemen, maar het is vervelender; ik voel me ronduit ellendig, zowel fysiek als mentaal en kan wel janken. Het is of ik compleet afgevlakt ben en alles aan me voorbij gaat. Ik heb nergens meer zin in...mijn energie is weg. Ik stop ermee...» op, vraag me niet wat ik gisteren heb gedaan. Ik kan net zo goed een pil lucht nemen. Ik wil mijn dex weerterug.»
De impact van gokelementen in games op jongeren |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Anne Kuik (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat het aantal geregistreerde gameverslaafde jongeren die hiervoor behandeld worden in de paar afgelopen jaar bijna verdubbeld is? Hoe duidt u deze ontwikkeling?1
De laatst beschikbare kerncijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem (LADIS) zijn van 2015. Uit deze kerncijfers blijkt dat 537 mensen hulp hebben gezocht in de verslavingszorg voor online gamen. Ook blijkt dat de hulpvraag voor online gamen tot 2013 sterk gestegen is en daarna tot 2015 is gestabiliseerd. Naast de kerncijfers van LADIS laat het laatste HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) zien dat in 2017 problematisch gamen bij 3 procent van de basisschoolleerlingen en bij 4 procent van de leerlingen in het voorgezet onderwijs voorkwam. Het gaat hier – zoals ook uit de kerncijfers van LADIS blijkt – hoofdzakelijk om jongens. Of de eerder geregistreerde stijging ook na 2015 doorzet, zoals de cijfers van NOS en Investico suggereren, kan nu helaas niet met landelijk representatieve data worden gestaafd. De uitvraag van NOS en Investico betreft een select aantal instellingen. Wel neem ik deze signalen zeer serieus.
Het LADIS is de belangrijkste bron voor inzicht in de hulpvraag binnen de verslavingszorg. LADIS geeft een betrouwbaar beeld aangezien ongeveer 90% van de gegevens over de hulpvraag verslaving in LADIS is opgenomen. Het systeem voldoet voor het verwerken van gepseudonimiseerde gegevens momenteel echter niet aan de dwingende eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt daarom aan een wettelijke grondslag welke nodig is om gegevens van na 2015 die op instellingsniveau worden verzameld in LADIS op te nemen. De verwachting is dat er in 2020 weer zicht is op de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg zoals deze zich vanaf 2015 heeft voorgedaan. De gegevens van 2015–2019 zullen dan met terugwerkende kracht kunnen worden geanalyseerd. Ik zal hierbij ook bijzondere aandacht hebben voor trends van het aantal hulpvragen voor online gamen en genoemde signalen.
De stijging die in ieder geval tot 2015 is ingezet is vermoedelijk te wijten aan de verschuiving van de gamemarkt naar online (video) games. Waar jongeren eerder na lang wachten naar de winkel moesten om de laatste versie van een spel te kopen, worden games en de uitbreidingen daarvan nu online aangeboden. Daarnaast worden meer spellen gratis aangeboden, waardoor het verdienmodel van deze games verandert en ook het aanbod van online games tegelijkertijd groeit.
Deelt u de zorgen van de verslavingsdeskundigen die in toenemende mate bezorgd zijn over de impact die gokelementen in spellen hebben op jonge spelers?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Wanneer jongeren veel tijd besteden aan gamen hoeft dat nog niet direct riskant te zijn. Games hebben bijvoorbeeld vaak ook een sociale component waardoor jongeren makkelijker in contact komen met leeftijdsgenoten met dezelfde interesse.
Dat er steeds meer games zijn met een gokelement vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het onderscheid tussen gamen en gokken wordt steeds lastiger te maken en gamen moet geen voorportaal zijn van gokken, zeker niet voor jonge spelers.
Kunt u nader toelichten waarom u een verbod voor bepaalde spellen voor jongeren niet als oplossing ziet? Waarom ziet u dit als dweilen met de kraan open?
Er bestaat geen eenduidige oplossing om game-verslaving te voorkomen. Daarbij is het probleem met games vooral dat er tegenwoordig veel op internet wordt gespeeld. Een Nederlands verbod in een bij uitstek internationaal veld zal er niet voor zorgen dat jongeren in Nederland geen toegang meer zullen hebben tot bepaalde spellen. Er zijn veel manieren om spellen aan te bieden. Een verbod lijkt mij daarom niet opportuun.
Op welke wijze wilt u bevorderen dat problemen voorkomen kunnen worden door het goede gesprek te voeren met ouders, kinderen en het onderwijs? Welke rol ziet u daar voor u zelf in?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is gamen voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Een kleine groep jongeren heeft last van problematisch gamegedrag. Zij kunnen het gebruik niet meer goed onder controle houden en denken alleen nog aan het moment waarop zij weer kunnen gamen. Dit gedrag kan leiden tot structurele problemen in de omgang met de omgeving, lichamelijke conditie of het bredere functioneren. Een goede preventie- en voorlichtingsboodschap is daarom belangrijk. Het is zaak om spelers en hun omgeving goed te informeren, risicovol speelgedrag bespreekbaar te maken en het vroegtijdig vinden van passende hulp te stimuleren. Ik vind het daarom ook een erg positieve ontwikkeling dat Zorgverzekeraars Nederland onlangs heeft besloten de behandeling van gameverslaving te vergoeden. Deze behandeling was al langer onderdeel van het zorgaanbod van verslavingszorginstellingen, maar de patiënt was tot voor kort afhankelijk van de opstelling van zijn of haar zorgverzekeraar bij de vraag of de behandeling ook vergoed wordt. Dit is nu dus niet meer het geval.
De rol van de overheid is om ervoor te zorgen dat er laagdrempelige hulp beschikbaar is voor gamers en bezorgde ouders, maar ook voor scholen. Dit doen wij met behulp van websites, een hulplijn en de inzet van sociale media. Ook bieden we voorlichting op scholen en voorlichtingsmateriaal specifiek voor ouders, docenten en professionals om problematisch gamegedrag te herkennen en bespreekbaar te maken.
Hoe valt het feit dat steeds meer spellen verslavingsmechanismen en gokelementen bevatten, te rijmen met de wetgeving dat kansspelen verboden zijn voor jongeren?
Ik onderken het feit dat steeds meer games gokelementen bevatten, die mogelijk verslavend zijn. Deze elementen in games kwalificeren echter niet altijd als kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). De wetgeving verbiedt het aanbieden van kansspelen zonder vergunning. De Kansspelautoriteit (Ksa) kan slechts optreden tegen kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa beoordeelt of daar sprake van is. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Ik onderschrijf het belang van het creëren van bewustwording van de verslavingsrisico’s bij games met gokelementen, dat op verschillende manieren wordt gedaan. Zoals ik bij vraag 4 aangaf heeft de overheid een taak te zorgen dat er voor probleemgebruikers laagdrempelige hulp beschikbaar is en dat er goed preventie- en voorlichtingsmateriaal beschikbaar is. Ouders en scholen zijn daarin van groot belang. De Ksa heeft aanbieders opgeroepen om gokelementen uit videospellen te halen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa, maar bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl, informatie vinden over loot boxes.
Klopt het dat de kansspelautoriteit bij twee spellen kijkt of de wet op de kansspelen is overtreden? Klopt het dat de kritiek van de kansspelautoriteit zich toespitst op het gebruik van lootboxes?
De Ksa heeft eerder bekend gemaakt tien loot boxes te hebben onderzocht. Bij vier loot boxes werd geconstateerd dat het kansspelen zijn in de zin van de Wok.
De vermenging van kansspelen en games is een ingewikkelde kwestie, het betreft immers een nieuw juridisch vraagstuk. Gesprekken of procedures met game-aanbieders over de beëindiging van een overtreding vormen een complex proces waarin de Ksa zowel doelgericht als zorgvuldig te werk gaat. Een aantal aanbieders heeft het spel aangepast als gevolg van het optreden door de Ksa. Met een aantal aanbieders is de Ksa nog in gesprek. Niet alles gebeurt in de openbaarheid. Het is een zorgvuldig proces dat ook bij de rechter moet kunnen standhouden.
Klopt het dat de kansspelautoriteit al geruime tijd in overleg is met de ontwikkelaars van de spellen waarin de wet op de kansspelen mogelijk is overtreden? Waarom duurt het zo lang voordat er maatregelen genomen kunnen worden tegen deze ontwikkelaars?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer is voor u het punt bereikt om aanvullende maatregelen te nemen, zodat ontwikkelaars van spellen beter aangepakt kunnen worden? Zou u kunnen laten invullen wat die aanvullende maatregelen dan zijn?
Voor veel kinderen is gamen een leuke manier van vrijetijdsbesteding, maar – net als kansspelaanbieders – moet de game-industrie zich richten op voorlichting en preventie om te zorgen dat problematisch gamen wordt tegengegaan en voorkomen. Het is belangrijk een beroep te doen op die maatschappelijke verantwoordelijkheid van de game-industrie. Daarom hebben beide ministeries binnenkort ook overleg met de Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en geluidsdragers (NVPI), welke ook als branchevereniging van de game-industrie fungeert. Tijdens dit overleg wordt ook de problematiek omtrent loot boxes in games besproken. Naast de belangrijke rol die de game-industrie heeft, heeft ook de overheid een rol. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 5 worden consumenten beschermd door het consumentenrecht. De Ksa treedt op wanneer er in een game sprake is van een kansspel in de zin van de Wok. Als een bedrijf over de schreef gaat, kan de Ksa ter zake handhaven.
Waar ligt wat u betreft de grens waar het spelen van een spel stopt en gokken begint? Bent u het ermee eens dat die grens in toenemende mate aan het vervagen is en dat juist daarom aanvullende maatregelen nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of en hoever een situatie de grens van gokken (de Wok) over gaat is, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 en 7, complexer geworden. De Ksa kan slechts optreden tegen kansspelen in de zin van de Wok. In andere gevallen, waarbij er geen sprake is van een kansspel in de zin van de Wok, is het consumentenrecht van kracht. Zoals ook onder vraag 4 aangegeven wordt het huidige preventie- en voorlichtingsmateriaal geactualiseerd en uitgebreid.
Deelt u de mening dat de leeftijdsclassificatie van spellen een belangrijk middel kan zijn voor ouders om te bepalen of een spel geschikt is voor kinderen?
Ja.
Op welke wijze bepalen fabrikanten voor welke leeftijd een bepaald spel geschikt is? Kunnen ouders volgens u ervan uit gaan dat deze leeftijdsclassificatie op een onafhankelijke wijze tot stand komt? Welke rol heeft de overheid in het bepalen van deze leeftijdsclassificatie? Hoe wordt het element van gokken binnen spellen daarin meegenomen?
Leeftijdsclassificatie van games wordt gedaan volgens het toetsingskader Pan-European Game Information (PEGI). De PEGI-leeftijdsclassificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor bepaalde leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De definitie van gokken die PEGI hanteert is: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
PEGI is een systeem van zelfregulering door de branche. Het Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) is hier beheerder van. De overheid heeft geen directe rol in het bepalen van de leeftijdsclassificatie. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft in reactie op eerdere Kamervragen aangegeven in gesprek te gaan met het NICAM over het versterken van dit systeem.2
De rol van pensioenfondsen bij dierenwelzijn |
|
Laura Bromet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijn heeft geen prioriteit bij ABP»?1
Ja.
Klopt het dat het ABP, net als vele andere pensioenfondsen, belegt in multinationals uit de voedselindustrie die niet voldoen aan de Europese wetten en regels op het gebied van dierenwelzijn?2 Zo ja, voor hoeveel geld? Welke wetten en regels worden er precies overtreden?
Het rapport dat op 29 september is gepubliceerd door Het Eerlijk Pensioenlabel kijkt naar de beleggingen van pensioenfondsen in bedrijven waar sprake is van mogelijke risico’s voor dierenwelzijn in hun bedrijfsactiviteiten en/of in hun toeleveringsketen. Het gaat hierbij om vleesproducenten, restaurantketens en retailers. Uit navraag bij het ABP blijkt dat het ABP belegt in 17 van deze bedrijven voor een totaalbedrag van ongeveer 1,7 miljard euro. Het gaat hierbij om 552 miljoen in vleesproductiebedrijven, 698 miljoen in restaurantketens, en 452 miljoen in retailers. Het ABP heeft aan mij gemeld dat er in de diverse landen waar deze bedrijven opereren verschillende wettelijke welzijnsnormen gelden. Ook is er volgens het ABP, voor zover bekend, geen sprake van wetsovertredingen door deze bedrijven. Daar waar dit het geval zou zijn, gaat het ABP tot actie over conform hun beleid voor duurzaam en verantwoord beleggen.
Bent u bekend met het onderzoek van I&O Research «Dierenwelzijn en pensioenen. Opinieonderzoek pensioendeelnemers»3 waaruit blijkt dat 83% van de pensioendeelnemers niet wil dat er wordt belegd in bedrijven die gebruik maken van plofkippen of kooivarkens – en dat meer dan de helft van pensioendeelnemers «zeker» of «waarschijnlijk» € 10,– per maand in zou willen leveren om ervoor te zorgen dat hun pensioengeld diervriendelijk wordt belegd?
Ja.
Deelt u de opvatting van GroenLinks dat deze brede steun voor dierenwelzijn onder pensioendeelnemers zou moeten leiden tot verandering bij pensioenfondsen? Wat gaat u doen om zich hiervoor in te zetten?
Ik vind het positief dat veel deelnemers dierenwelzijn belangrijk vinden. Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Net als het kabinet vinden pensioenfondsen en verzekeraars het belangrijk dat het beleggingsbeleid van uitvoerders maatschappelijk verantwoord is. In december 2018 is daarom het IMVB-convenant getekend (waar de overheid deel van uit maakt).4 Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen. Aandacht voor dierenwelzijn maakt hier onderdeel van uit. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Naast mijn inzet voor een verantwoorder beleggingsbeleid via het convenant wil ik ook, zoals ik aan uw Kamer heb bericht, verkennen of deelnemers meer zeggenschap kunnen krijgen over het beleggingsbeleid van hun uitvoerder.5 Daarbij ga ik met name in op een «groener» pensioen. De insteek hiervan is dat het beleggingsbeleid van uitvoerders beter gaat passen bij de voorkeuren van deelnemers.
Wat vindt u ervan dat het pensioenfonds van ambtenaren «geen prioriteit geeft aan dierenwelzijn» en belegt in bedrijven waarvan het dierenwelzijnsbeleid niet voldoet aan Europese wettelijke normen? Hoe valt dat te rijmen met het belang dat de Nederlandse overheid zegt te hechten aan dierenwelzijn en het verbeteren van dierenwelzijn internationaal? Zou het ABP niet het goede voorbeeld moeten geven?
Het ABP is één van de ondertekenaars van het IMVB-convenant. Voor het duurzaam en verantwoord beleggingsbeleid hanteert het ABP internationale richtlijnen waaronder de UN Global Compact, de UN Guiding Principles for Business and Human Rights en de OECD Guidelines for Multinational Enterprises. Duurzaamheidsrisico’s op het gebied van milieu, arbeid, mensenrechten en corruptie worden integraal meegewogen in de beleggingsprocessen en worden geprioriteerd op materialiteit per industrietak. Voor de voedselsector kijkt het ABP in het «due diligence proces» primair naar zaken zoals arbeidsomstandigheden en mensenrechten in de keten, milieu en watermanagement en voedselveiligheid. Ook kijkt het ABP, meer in algemene zin, of bedrijven betrokken zijn bij controverses, waaronder ook controverses op het gebied van «business ethics». Hiernaast voert het ABP uitgebreid de dialoog met de voedselsector rondom klimaat- en ontbossingsproblematiek. Wanneer het ABP spreekt met deze bedrijven worden vaak ook andere duurzaamheidsrisico’s zoals dierenwelzijn ter sprake gebracht.
Wat vindt u ervan dat pensioengeld van ambtenaren wordt gebruikt om te investeren in bedrijven met lagere dierwelzijnsstandaarden dan Europese wettelijke normen, waardoor Nederlandse boeren (die wél aan deze wettelijke normen moeten voldoen) concurrentienadeel ondervinden?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Voor een nadere toelichting voor het beleid van ABP zie het antwoord op vraag 5.
Het kabinet gaat ervan uit dat het ABP dit beleid verder zal voortzetten. Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. In het eerder aangehaalde IMVB-convenant zijn hier belangrijke afspraken over gemaakt.
Wilt u zich ervoor inspannen dat het ABP, en andere pensioenfondsen, significant hun koers gaan wijzigen op het gebied van dierenwelzijn? Op welke manier kan het kabinet hierop bijsturen of verplichte verbeteringen afdwingen?
Ik zet mij graag in voor een maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid bij pensioenfondsen. Ook dierenwelzijn maakt hier deel van uit. Onder meer via het IMVB-convenant zet het kabinet zich hiervoor in. De afspraken die gemaakt zijn in het IMVB-convenant zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Via de monitoringscommissie borgen we dat het beleggingsbeleid meer in lijn komt met de UNGP’s en OESO-richtlijnen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van SZW?
Ja.
De landsadvocaat die ruim 2,1 miljoen verdiende aan de Groninger gaswinning |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, na uw beantwoording van onze vragen over de landsadvocaat1, een totaaloverzicht maken van alle juridische kosten die zijn gemaakt voor procedures tegen mensen uit Groningen met schade per jaar?2 Kunt u in het overzicht verwerken waaruit die kosten bestaan?
Ja. De landsadvocaat is ingezet om de Staat te vertegenwoordigen in civiele procedures die worden gevoerd tegen de Staat over aardbevingsschade.De volgende bedragen zijn in dit kader aan het kantoor van de landsadvocaat betaald:
2015: € 149.829
2016: € 112.594
2017: € 161.484
2018: € 54.406
2019 (tot en met september): € 63.704.
Bovengenoemde bedragen bestaan uit honoraria, kantoorkosten, verschotten en btw. De landsadvocaat is in deze procedures ingeschakeld, omdat het hier gaat om civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. De Staat is géén van deze procedures gestart; de Staat is hier (naast NAM en EBN) één van de gedaagde partijen. Er zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de landsadvocaat is ten eerste gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het opzetten van een (juridische) beoordelingssystematiek. Ten tweede ondersteunt de landsadvocaat bij het uitvoeren van de operatie om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel zaken er liepen en/of lopen?
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen er vanaf 2015 tot en met heden in totaal 6 procedures tegen de Staat, waarvan er 3 inmiddels zijn afgerond.
Kunt u per individuele zaak aangeven hoeveel er is uitgegeven aan kosten voor de landsadvocaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de 6 civiele procedures waren de totale kosten van de landsadvocaat respectievelijk: € 212.354, € 32.150, € 38.399, € 21.221, € 104.236 en € 133.657. De verschillen worden verklaard door het feit dat de zaken verschillend van aard zijn (o.a. een groep eisers vs. één eiser, één of meerdere procedures). Voor een verdere toelichting over deze kosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u per individuele zaak aangeven wat de kosten zijn geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de hierboven genoemde civiele procedures zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Wat zijn de kosten in de zaak van boer Nijhof voor de landsadvocaat in totaal (geweest)?3 Wat zijn de kosten geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden?
Ik kan niet ingaan op individuele procedures die zijn of worden gevoerd.
Hoe verhouden zich de kosten van de rechtszaak ten opzichte van de 800.000 euro schade die boer Nijhof had?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bij hoeveel zaken is de landsadvocaat betrokken (geweest) in Noord-Nederland?
De landsadvocaat is ingeschakeld voor de vertegenwoordiging van de Staat in 6 civiele procedures.
Is er een moment geweest waarop u hebt bedacht dat de verhouding tussen de kosten van de landsadvocaat en de 200.000 euro uit het amendement-Van Tongeren/Ouwehand (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 20) voor juridische bijstand, wel erg ver uiteen liep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om burgers te ontzorgen bij de afhandeling van schademeldingen. Met dit doel is de inzet van de landsadvocaat bij de TCMG er bijvoorbeeld juist op gericht om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Ingeval van de civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland waar de landsadvocaat als procesvertegenwoordiger van de Staat optreedt, is de Staat één van de gedaagde partijen. Zoals bij het antwoord op vraag 1 is uiteengezet, is de Staat verplicht om zich in civiele procedures te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
De middelen die besteed worden aan uitvoering en juridische kosten komen niet ten laste van de voor schadevergoeding en versterking benodigde budgetten. Desondanks blijft het ieders wens, ook de mijne, om die kosten zo beperkt mogelijk te houden.
Het functioneren van het tbs-stelsel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in tbs-kliniek Hoeve Boschoord incidenten bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen als tbs-kliniek en dus ook niet door de overheid beperkt te worden in het aantal behandelplekken en financiële middelen vanuit de overheid? Acht u deze gang van zaken denkbaar? Kunt u uitsluiten dat dit in de praktijk zo gaat in deze en andere klinieken?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Als wat er gesuggereerd wordt klopt, dan is dat bijzonder ernstig en kwalijk. Ik vind het daarom goed dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) heeft gevraagd nader onderzoek te doen. De IJenV is direct een oriëntatie gestart en beoordeelt spoedig in hoeverre nader onderzoek nodig is. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat hier sprake is van een landelijk probleem.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid op dit moment, in het kader van haar themaonderzoek, onderzoek doet naar o.a. de tbs-behandelduur en de hieraan gekoppelde financiële normering? Zo ja, wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Welke andere onderzoeken naar het tbs-stelsel lopen er op dit moment?
De IJenV is inderdaad bezig met een thematisch onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden.
In mijn brief van 27 mei 2019 heb ik aangegeven dat ik onder andere wil kijken naar het terugbrengen van de gemiddelde tbs-behandelduur, de hieraan gekoppelde financiële normering en de invulling van de verloffasering.2 Ik heb de IJenV gevraagd die punten te agenderen binnen dit onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden. De IJenV heeft mij laten weten dat te doen.
Omdat de IJenV het belangrijk vindt dat er overkoepelend wordt gekeken, neemt zij voor het onderzoek naar de resocialisatie van tbs-gestelden de relevante bevindingen uit haar toezichtsactiviteiten mee. De Inspectie heeft aan mij laten weten dit onderzoek in het voorjaar van 2020 aan mij te willen aanbieden, zodat haar bevindingen mede richting kunnen geven aan de aangekondigde visieontwikkeling van het programma Forensische Zorg.
Er lopen geen andere onderzoeken naar het tbs-stelsel op dit moment.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of de behandelduur onder druk staat doordat klinieken een boete krijgen als patiënten langer dan 8 jaar behandeld worden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of door klinieken doelbewust, vanuit financiële overwegingen, wordt ingegrepen in de behandeling van cliënten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of incidenten door klinieken bewust worden afgeschaald om maar niet negatief in beeld te komen en als gevolg daarvan financiering vanuit de overheid mis te lopen, doordat bijvoorbeeld het aantal behandelplekken door de overheid wordt beperkt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is onderdeel van het bovengenoemde onderzoek ook dat wordt gekeken naar de specifieke vraag of behandelaren zich belemmerd voelen in het uitvoeren van de juiste en adequate behandeling van patiënten door financiële prikkels die in het huidige tbs-stelsel zitten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog onderdeel te maken van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op voorgaande vragen nee is, dus als bovenstaande suggesties en onderzoekswensen niet worden onderzocht, en niet betrokken kunnen worden bij lopend onderzoek, bent u dan bereid hiernaar een afzonderlijk onderzoek uit te laten voeren?
Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen van het lopende onderzoek van de IJenV en zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren. Indien de bevindingen op specifieke thema’s aanleiding geven tot vervolgonderzoek, wil ik daar uiteraard naar kijken.
Verslavende games voor minderjarigen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verbied verslavende games voor minderjarigen»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid van experts en verslavingsdeskundigen over de impact die gokelementen in games hebben op jonge spelers? Zo ja, waarom bent u bezorgd? Zo nee, waarom bent u niet bezorgd?
Gamen is voor veel jongeren een populaire en normale vorm van vrijetijdsbesteding. Wanneer jongeren veel tijd besteden aan gamen hoeft dat nog niet direct riskant te zijn. Games hebben bijvoorbeeld vaak ook een sociale component waardoor jongeren makkelijker in contact komen met leeftijdsgenoten met dezelfde interesse.
Dat er steeds meer games zijn met een gokelement vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het onderscheid tussen gamen en gokken wordt steeds lastiger te maken en gamen moet geen voorportaal zijn van gokken, zeker niet voor jonge spelers. Wanneer er sprake is van een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok) in een game, treedt de Kansspelautoriteit (Ksa) op. In de Wet kansspelen op afstand worden, bijvoorbeeld op het gebied van reclame, nadere regels gesteld om vermenging van games en kansspelen tegen te gaan.
Klopt het dat het aantal gameverslaafde jongeren in 2018 verdubbeld is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, over welke cijfers beschikt u?
De laatst beschikbare kerncijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem (LADIS) zijn van 2015. Uit deze kerncijfers blijkt dat 537 mensen hulp hebben gezocht in de verslavingszorg voor online gamen. Ook blijkt dat de hulpvraag voor online gamen tot 2013 sterk gestegen is en daarna tot 2015 is gestabiliseerd. Naast de kerncijfers van LADIS laat het laatste HBSC-onderzoek (Health Behaviour in School-aged Children) zien dat in 2017 problematisch gamen bij 3 procent van de basisschoolleerlingen en bij 4 procent van de leerlingen in het voorgezet onderwijs voorkwam. Het gaat hier – net als uit de kerncijfers van LADIS blijkt – hoofdzakelijk om jongens. Of de eerder geregistreerde stijging ook na 2015 doorzet, zoals de cijfers van NOS en Investico suggereren, kan nu helaas niet met landelijk representatieve data worden gestaafd. De uitvraag van NOS en Investico betreft een select aantal instellingen. Wel neemt de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze signalen zeer serieus.
Het LADIS is de belangrijkste bron voor inzicht in de hulpvraag binnen de verslavingszorg. LADIS geeft een betrouwbaar beeld aangezien ongeveer 90% van de gegevens over de hulpvraag verslaving in LADIS is opgenomen. Het systeem voldoet voor het verwerken van gepseudonimiseerde gegevens momenteel echter niet aan de dwingende eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt daarom aan een wettelijke grondslag welke nodig is om gegevens van na 2015 die op instellingsniveau worden verzameld in LADIS op te nemen. De verwachting is dat er in 2020 weer zicht is op de ontwikkelingen binnen de verslavingszorg zoals deze zich vanaf 2015 heeft voorgedaan. De gegevens van 2015–2019 zullen dan met terugwerkende kracht kunnen worden geanalyseerd.
De stijging die in ieder geval tot 2015 is ingezet is vermoedelijk te wijten aan de verschuiving van de gamemarkt naar online (video) games. Waar jongeren eerder na lang wachten naar de winkel moesten om de laatste versie van een spel te kopen, worden games en de uitbreidingen daarvan nu online aangeboden. Daarnaast worden meer spellen gratis aangeboden, waardoor het verdienmodel van deze games verandert en groeit het aanbod van online games tegelijkertijd ook.
Deelt u de mening dat games verslavende elementen hebben en dat dat voor minderjarigen ongewenst is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat kansspelen voor minderjarigen verboden zijn? Zo nee, waarom niet?
Games kunnen elementen bevatten die mogelijk verslavend zijn. Ik deel de mening dat het ongewenst is dat minderjarigen in games kunnen worden blootgesteld aan elementen die een verslavingsrisico met zich mee kunnen brengen. In de kansspelwetgeving is opgenomen dat een vergunning voor het aanbieden van kansspelen onder andere als voorschrift heeft dat minderjarigen niet mogen worden toegelaten als deelnemers bij kansspelen. Uitsluitend loot boxes die kansspelen zijn in de zin van de Wok zijn verboden. De Ksa kan in dergelijke gevallen optreden.
Games die geen kansspelen bevatten vallen niet onder de Wok, maar kunnen wel elementen bevatten waarvan het niet gewenst is dat minderjarigen eraan bloot worden gesteld. In dit kader wordt ouders aangeraden toezicht te houden op welke games hun kinderen spelen. De leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen van PEGI (Pan European Game Information) die op spellen staan evenals informatie op de website van de Ksa en op websites als gameninfo.nl en gokkeninfo.nl kunnen ouders hierbij helpen.
Deelt u de mening dat de praktijk van loot boxes de facto een kansspelelement in een game is? Zo ja, waarom is dat voor jongeren vanaf 12 jaar nog toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Loot boxes zijn, zoals gezegd, niet in alle gevallen kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa beoordeelt in het kader van haar toezichts- en handhavingstaak of er in individuele gevallen sprake is van kansspelen in de zin van de Wok. De Ksa heeft eerder bekend gemaakt tien loot boxes te hebben onderzocht. Bij vier loot boxes werd geconstateerd dat het kansspelen zijn in de zin van de Wok. Een aantal aanbieders heeft het spel aangepast als gevolg van het optreden door de Ksa.
In antwoord op vraag 4 verwees ik al naar het PEGI-systeem. Dit is een systeem van zelfregulering. Het is van belang dat dit systeem van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen adequaat is. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) is beheerder van het PEGI-systeem. Zoals ik reeds in antwoord op de vragen van lid Van Nispen (SP) heb laten weten zal ik in gesprek gaan met het NICAM over het versterken van dit systeem.2
Het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: ‘Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets’ van Hart van Nederland |
|
Nevin Özütok (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht Gedwongen uitgehuwelijkte Fatima: «Meisjes zoals ik worden verkocht als golden tickets» in Hart van Nederland, gepubliceerd op 5 oktober 20191, waarin gemeld wordt dat op grote schaal jonge, meerderjarige meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond uitgehuwelijkt worden door hun ouders, en dat die gedwongen huwelijken veelal gepaard gaan met seksueel misbruik en huiselijk geweld? Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige situatie is die zo snel mogelijk ten einde moet komen?
Ik ben bekend met dit bericht. Dit is zeer ernstig en schrijnend. Iedereen heeft het recht om te trouwen met wie hij of zij wil. Dat is een belangrijke vrijheid in Nederland. Het gedwongen worden tot trouwen is onacceptabel. Jonge meisjes moeten hiertegen beschermd worden en verdienen onze hulp als zij onverhoopt toch worden gedwongen tot een huwelijk. Daarom werken de Minister van VWS en ik samen aan een actieagenda schadelijke traditionele praktijken. Hierin worden per verschijningsvorm, waaronder ook huwelijksdwang, maatregelen opgenomen, zoals de eerder aangekondigde communicatie-instrumenten om de bewustwording te vergroten.2. Uw Kamer ontvangt de actieagenda eind 2019.
Acht u het waarschijnlijk dat jonge vrouwen met een niet-westerse migratieachtergrond in Nederland uitgehuwelijkt worden door hun ouders? Welke cijfers zijn hierover beschikbaar? Op welke trends duiden deze cijfers? Ziet u mogelijkheden voor een onderzoek om dit preciezer in kaart te brengen?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1.914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.3 Omdat er over andere perioden geen gegevens beschikbaar zijn, kan niet worden gesproken over trendontwikkelingen. Uit het eerdergenoemde onderzoek bleek verder dat huwelijksdwang voorkomt in diverse religieuze en etnische gemeenschappen in Nederland. Het merendeel van de gevallen betreft slachtoffers met een niet-westerse migratieachtergrond, maar het komt ook voor in groepen uit andere westerse landen. In het onderzoek is niet gekeken naar wie de slachtoffers dwingt tot een huwelijk.
Als onderdeel van de eerder genoemde actieagenda wordt momenteel bekeken of er beter zicht kan worden verkregen op deze problematiek en de effectiviteit van de huidige maatregelen. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Waar kunnen vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk naartoe om hun probleemsituatie te melden en bescherming te zoeken? Bent u van mening dat deze hulp effectief is? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken hoe dit effectiever kan?
Vrouwen die slachtoffer zijn van een gedwongen huwelijk kunnen contact opnemen met Veilig Thuis en bij acute onveiligheid met de politie. Veilig Thuis zal – waar nodig met andere partijen – beoordelen wat nodig is om de veiligheid van het slachtoffer zeker te stellen. Veilig Thuis heeft ook de opdracht om slachtoffers, in overleg met gemeenten, een passend hulpaanbod te bieden. Als onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda wordt bekeken of de huidige maatregelen en de beschikbare hulpverlening effectief zijn. In het geval een Nederlands slachtoffer van huwelijksdwang zich in het buitenland bevindt, kan contact worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) of het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA). BZ stelt vervolgens samen met het LKHA vast of daadwerkelijk sprake is van huwelijksdwang. Is dat het geval dan zetten BZ en LKHA zich samen in voor een veilige terugkeer van het slachtoffer naar Nederland.
Welke rol hebben medewerkers in het sociaal domein en het onderwijs bij het oppikken van signalen en het helpen van vrouwen die slachtoffer zijn van gedwongen huwelijken?
Ruim één miljoen professionals uit verschillende domeinen, zoals, zorg, kinderopvang, justitie en het onderwijs vallen onder de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze professionals moeten bij vermoedens van huwelijksdwang, net als bij andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode doorlopen. Dit kan leiden tot een melding bij Veilig Thuis.
Bent u van mening dat het huidige recht voldoende middelen biedt om gedwongen huwelijken tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden de wet op dit vlak aan te scherpen?
De wet biedt verschillende mogelijkheden om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Een huwelijk dat onder dwang zal worden gesloten, kan door in de wet aangewezen partijen worden gestuit.4 Indien een huwelijk onder dwang is gesloten, kunnen in de wet aangewezen partijen verzoeken om een nietigverklaring van het huwelijk.5 Met de inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang in 2015 is het aantal partijen dat hierom kan verzoeken uitgebreid. Op dit moment wordt de doelmatigheid en effectiviteit van deze wet geëvalueerd. Hierover wordt uw Kamer eind dit jaar geïnformeerd. Daarnaast is huwelijksdwang – als vorm van dwang – strafbaar gesteld onder art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). In aanvulling hierop is het opzettelijk lokken van iemand naar het buitenland met het oogmerk tot (huwelijks)dwang strafbaar gesteld onder art. 285c Sr.
Onderdeel van de onder vraag 1 genoemde actieagenda is een verkenning naar de juridische mogelijkheden om verschillende vormen van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, tegen te gaan. In deze verkenning wordt onderzocht of er nog aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om gedwongen huwelijken tegen te gaan. Hier wordt de uitkomst van de evaluatie van de wet tegengaan huwelijksdwang ook in meegenomen. Uw Kamer wordt medio 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Wat is de huidige regelgeving met betrekking tot het sluiten van een huwelijk met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland? Bent u van mening dat er in dit systeem een zwakte zit, dat het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden in het buitenland faciliteert en dus versterkt moet worden?
Om in Nederland te kunnen trouwen met iemand met een andere nationaliteit die zijn hoofdverblijf heeft in het buitenland, geldt dat de andere partij (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit of rechtmatig in Nederland verblijft. Ook geldt dan de voorwaarde dat partijen voor voltrekking van het huwelijk een verklaring overleggen dat het huwelijk niet wordt aangegaan met als enig oogmerk verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen (artikel 1:44 lid 1, sub i BW). Een vergelijkbare eis geldt voor de inschrijving in Nederland van huwelijken gesloten in het buitenland (artikel 1:25, lid 4 BW). Het afleggen van een valse verklaring is een strafbaar feit. Om verblijf in Nederland te kunnen verkrijgen, dient voldaan te zijn aan de voorwaarden voor gezinshereniging. Dat wil zeggen dat beide partners 21 jaar of ouder moeten zijn, dat de in Nederland gevestigde partner moet beschikken over voldoende middelen van bestaan en dat de buitenlandse partner het inburgeringsexamen buitenland heeft behaald. Daarnaast geldt de wetgeving zoals onder vraag 5 is genoemd. Ik ben niet van oordeel dat er in deze systematiek een lacune zit die het uithuwelijken van vrouwen aan familieleden faciliteert.
Kent u het bericht Mishandelde vrouwen noodgedwongen in hotels vanwege overvolle opvanglocaties in de Volkskrant, gepubliceerd op 4 oktober 20192, waarin het Landelijk Netwerk Vrouwenopvang aangeeft dat de noodopvang voor vrouwen negen van de tien keer vol zit, waardoor veel slachtoffers van huiselijk geweld de hulp die zij nodig hebben mislopen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, dit bericht is bekend. Wij zijn van mening dat vrouwen voor wie het thuis niet veilig is, moeten kunnen rekenen op een veilige plek. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de 35 centrumgemeenten om er voor te zorgen dat er voldoende opvangplekken beschikbaar zijn. De Minister van VWS laat samen met de VNG een onderzoek uitvoeren om zicht te krijgen op de omvang en de oorzaken van de problematiek rond de noodbedden in de vrouwenopvang.
Deelt u de mening dat er momenteel niet voldoende opvangcapaciteit is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen? Deelt u de mening dat het door dit gebrek aan capaciteit moeilijker is voor vrouwen die huiselijk geweld willen ontvluchten om deze stap te nemen? Wat doet u om op korte termijn een oplossing te zoeken om deze vrouwen de benodigde hulp en bescherming te bieden?
Om te kunnen beoordelen of voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is om vrouwen die bedreigd worden met seksueel geweld te beschermen, is meer zicht nodig op de uitvoering van de afspraken in het beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang. Gemeenten hebben daarin afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van noodbedden en het benutten van elkaars opvangplekken als de eigen opvangplekken onvoldoende zijn. Het genoemde onderzoek dat de Minister van VWS samen met de VNG uit laat voeren, zal helpen om dit zicht te krijgen. De eerste uitkomsten verwacht de Minister van VWS voor het eind van het jaar met uw Kamer te kunnen delen.
Een nog hogere bijdrage van Nederland aan de Europese meerjarenbegroting |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zak geld voor vergroening»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van uw kandidaat-Eurocommissaris voor Nederland, de heer Timmermans, «dat rijke EU-landen als Nederland nóg meer moeten bijdragen aan de EU-begroting in ruil voor Oost-Europese betrokkenheid bij een ambitieuze klimaatagenda»? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de aan de Kamer meegedeelde kabinetsinzet om een stijging van de afdracht te vermijden? Zo nee, kunt u de heer Timmermans op niet mis te verstane wijze mededelen dat hij zijn onzalige klimaatideeën maar uit eigen zak moet betalen en niet in de schoenen moet schuiven van de Nederlandse belastingbetalers?
Het kabinet maakt zich sterk voor een ambitieuze Europese klimaatinzet en steunt het plan voor een European Green Deal die de nieuwe Europese Commissie in de eerste 100 dagen van haar termijn wil aannemen. Als onderdeel hiervan heeft beoogd Commissievoorzitter Von der Leyen een Just Transition Fund aangekondigd om de sociaal economische gevolgen van energietransitie te adresseren. Het kabinet ziet het belang van een eerlijke transitie en is van mening dat financiering voor dit fonds gevonden moet worden binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het Meerjarig Financieel Kader 2021–27 (MFK). Zodra het Commissievoorstel voor het fonds is gepubliceerd zal het kabinet uw Kamer nader informeren.
Is de Minister het eens met de mening dat de uitspraak van de Nederlandse kandidaat-Eurocommissaris en vicevoorzitter van de Europese Commissie de Nederlandse onderhandelingspositie schaadt?
Nee. De heer Timmermans sprak tijdens de hoorzitting in het Europees parlement in zijn hoedanigheid als (kandidaat-) Eurocommissaris en vertolkte de beoogde agenda van de nieuwe Europese Commissie. Eurocommissarissen zijn volkomen onafhankelijk van de posities van hun lidstaat van herkomst. Eventuele Commissievoorstellen zal het kabinet bezien binnen de kaders van de Nederlandse inzet voor het MFK.
Ziet de Minister beoogd Nederlands Eurocommissaris Timmermans op de portefeuille klimaat als «onze eigen Greta Thunberg», zoals Europarlementariërs hem noemden tijdens de hoorzitting in het Europees parlement?
Nee.
Bent u het eens met de mening dat het laatste waar Nederlanders behoefte aan hebben de benoeming is van een klimaatactivist namens Nederland als vicevoorzitter van de Europese Commissie?
Het kabinet heeft er veel vertrouwen in dat de heer Timmermans de functie van vicevoorzitter van de Europese Commissie effectief zal vervullen de komende jaren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse afdracht aan de Europese Unie fors omlaag gaat?
Het kabinet spant zich in voor een gemoderniseerde en financieel houdbare EU-begroting, waarbij de lasten eerlijk zijn verdeeld. De Nederlandse inzet is om een stijging van de afdrachten als gevolg van Brexit te voorkomen. Daarvoor zijn substantiële besparingen nodig ten opzichte van het Commissievoorstel. Om tot een rechtvaardige verdeling van de lasten te komen kan een correctie op de afdrachten eveneens een noodzakelijk instrument zijn.
De reden van de vertraging bij de evaluatie van het Transparantieregister Zorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is de evaluatie van het Transparantieregister Zorg nog niet naar de Kamer gezonden, terwijl u die heeft toegezegd voor «in de zomer van 2019»?
De evaluatie van het Transparantieregister Zorg loopt op dit moment nog en wordt door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) uitgevoerd. De evaluatie neemt helaas meer tijd in beslag dan gepland was. Dit is de reden waarom ik de resultaten van de evaluatie nog niet naar de Tweede Kamer heb gezonden.
In antwoord op eerdere Kamervragen (antwoord op vraag 16 en 17) die het lid Ploumen (PvdA) heeft gesteld over mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018 – 2019, nr. 2939) heb ik de Tweede Kamer laten weten dat ik de resultaten in het najaar verwacht. Helaas duurt de vertraging nog wat langer. Het evaluatieonderzoek bevindt zich nog niet in een afrondende fase; de analyse van de data – met name uit de sector van de medische hulpmiddelen – en het schrijven van het rapport zijn nog gaande. Gezien deze fase waarin het evaluatieonderzoek zich nu bevindt, kan ik helaas niet toezeggen dat ik de resultaten voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS naar de Tweede Kamer kan zenden. Ik hoop en verwacht dit wel voor het kerstreces te kunnen doen.
Heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van de vertraging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In welk stadium bevindt het evaluatie-onderzoek zich nu?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe luidt de onderzoeksvraag en hoe luiden de deelvragen?
De onderdelen waarop de evaluatie van het Transparantieregister Zorg gericht moet zijn, zijn bij amendement in de wet opgenomen (Wet BIG).
De evaluatie dient zich te richten op de doeltreffendheid en (bedoelde en onbedoelde) effecten van het Transparantieregister Zorg.
De onderzoeksvragen en de deelvragen van de eerste evaluatie luiden voor de geneesmiddelensector als volgt:
Is het Transparantieregister Zorg doeltreffend? Onder «doeltreffendheid» wordt – in ieder geval – verstaan:
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg (op basis van zelfregulering) is opgezet voldoende effectief is dat de informatie in het register volledig, actueel en juist kan zijn. De eerste evaluatie moet antwoord geven op de vraag of het Transparantieregister Zorg doeltreffend is en – indien nodig – wat er moet gebeuren om de doeltreffendheid te vergroten.
of de wijze waarop het Transparantieregister Zorg kan worden geraadpleegd voldoende effectief is (gebruiksvriendelijkheid en toegankelijk).
De gehele sector medische hulpmiddelen deed pas in 2018 voor het eerst opgave in het Transparantieregister Zorg. De onderzoeksvragen voor de medische hulpmiddelensector zijn dan ook gericht op de eerste ervaringen van de sector medische hulpmiddelen met het register en met het wettelijk verbod op gunstbetoon, dat sinds 1 januari 2018 voor deze sector geldt.
De onderzoeksopzet van het IVM richt zich op deze onderzoeksvragen en bestaat uit interviews, enquêtes, praktijktesten en steekproeven in het Transparantieregister Zorg.
Het IVM houdt de ontvangen reacties bij in het kader van het evaluatieonderzoek.
Uit navraag bij het IVM is gebleken dat alle koepelorganisaties die benaderd zijn voor het evaluatieonderzoek, input hebben geleverd. Gezien de omstandigheid dat het evaluatieonderzoek nu nog gaande is, zijn deze koepelorganisaties nu niet in antwoord op deze vraag vermeld.
Met deze informatie acht ik voldaan te hebben aan uw vragen naar de onderzoeksvragen en onderzoeksopzet.
Kunt u tenminste de onderzoeksopzet naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zijn tot nu toe gezet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke respons is tot nu toe ontvangen? Van wie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet er nu nog precies gebeuren, wat is de planning en wanneer wordt de definitieve evaluatie verwacht?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat de evaluatie vóór de begrotingsbehandeling VWS aan de Kamer kan worden gezonden? Zo nee waarom niet en waarom kan een en ander niet bespoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze eenvoudige vragen vóór 16 oktober 2019 te beantwoorden? Zo nee waarom niet?
Met de beantwoording van deze vragen voldoe ik aan uw verzoek om deze vragen te beantwoorden voor 16 oktober 2019.
De 500 banen die verloren raken bij drie ziekenhuizen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «500 banen weg bij ziekenhuizen in Groningen en Drenthe»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat 500 banen zullen verdwijnen bij drie ziekenhuizen verbonden aan de Treant Zorggroep?
In het voorjaar van 2018 zijn diverse partijen in Drenthe en Zuidoost Groningen begonnen met een plan om de ziekenhuiszorg in de regio te kunnen borgen. Ik heb u op verschillende momenten geïnformeerd over de plannen. Op 29 oktober jl. heb ik u een brief gestuurd, naar aanleiding van een toezegging in het Algemeen Overleg (AO) ambulancezorg en acute zorg op 3 oktober jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 294)
De plannen betreffen onder meer een wijziging van het zorgaanbod op de locaties Hoogeveen en Stadskanaal van de Treant Zorggroep. Dit brengt grote veranderingen met zich mee. Dit geldt ook voor het personeel. Dat is niet makkelijk, zeker niet als dit gepaard zou gaan met ontslagen. Inmiddels heeft Treant met de vakbonden gesproken en zijn de gedwongen ontslagen van tafel. Dat neemt niet weg dat voor veel medewerkers een onzekere en moeilijke periode aanbreekt. Ik verwacht van Treant hiermee zeer zorgvuldig om te gaan. Ik hecht er veel belang aan dat mensen snel een concreet perspectief krijgen op een vervolgstap – binnen of buiten de organisatie.
Wat vindt u ervan dat gedwongen ontslagen niet worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt de omgekeerde wereld is dat personeel (gedwongen) ontslagen wordt in de zorg, terwijl in de zorg juist meer menselijke maat nodig is? Zo nee, waarom niet?
De uitdagingen waar de partijen in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen voor staan zijn niet uitsluitend, en zelfs in belangrijke mate niet, financieel van aard. Het klopt dat de ziekenhuizen in de regio bij ongewijzigd beleid in toenemende mate financiële problemen verwachten, maar daarnaast kampt de zorg in de regio nog met verschillende andere belangrijke uitdagingen. De zorgvraag verandert als gevolg van de vergrijzing, en er worden hogere eisen gesteld aan de kwaliteit van zorg. Er is schaarste aan gespecialiseerd verplegend personeel en specialisten. Complexere zorg verplaatst naar de grotere, gespecialiseerde ziekenhuizen binnen en buiten de regio. Voor Treant geldt een afname van het aantal patiënten op de spoedeisende hulpen in Hoogeveen en Stadskanaal. Dat maakt het nog moeilijker om gespecialiseerd personeel aan te trekken, en door te gaan in de huidige vorm.
Met deze aanpak willen de betrokken partijen een antwoord bieden op de vraag hoe de toegang tot ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen toekomstbestendig te houden. Daarbij is juist oog voor de menselijke maat.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat ziekenhuispersoneel wordt ontslagen, terwijl het geld bij zorgverzekeraars, de farmaceutische industrie en fabrikanten van medische hulpmiddelen tegen de plinten klotst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat soortgelijke ontslagen voortvloeien uit Rijksbeleid, alsmede uit bezuinigingen op de zorg en het aantrekken van de broekriem door middel van hoofdlijnenakkoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de financiële situatie van de betreffende ziekenhuizen en bent u bereid tot steun over te gaan indien er sprake is van financiële problemen?
Zoals de Minister en Staatssecretaris voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik ook hebben aangegeven in de brief «Doorontwikkeling beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen» van 11 oktober jl.2, kan betrokkenheid van VWS aan de orde zijn op het moment dat een dreigend faillissement zou leiden tot acute risico’s voor de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de patiëntenzorg. Dat is hier niet het geval.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het zorgpersoneel in de betreffende ziekenhuizen ondersteund en begeleid wordt bij het ontslag en de zoektocht naar ander werk?
Het is belangrijk dat Treant en de andere ziekenhuizen het personeel ondersteunt en begeleidt richting ander werk. En dat doen ze. Dit betekent dat tijdelijke contracten niet worden verlengd en medewerkers die via natuurlijk verloop, waaronder pensioen, vertrekken niet automatisch worden vervangen.
Treant wil een transitiepool inrichten voor medewerkers die, waar nodig, op een andere plaats in de organisatie kunnen worden ingezet. Treant werkt aan een vrijwillige vertrekregeling, onder andere om medewerkers te stimuleren om de overstap te maken naar een andere werkplek in de zorg. Daarnaast zijn er afspraken met de omliggende ziekenhuizen over het overnemen van personeel. Dit is ook van belang voor deze ziekenhuizen die, vanwege de verwachte toename van het aantal patiënten, meer personeel nodig hebben.
Het streven van Treant is om uiterlijk in april 2020 alle medewerkers duidelijkheid te kunnen geven over wat de reorganisatie voor hen betekent, en welke mogelijke stappen er zijn.
Met het Actieprogramma Werken in de Zorg zet ik er samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS op in dat zoveel mogelijk mensen een nieuwe – of in dit geval hernieuwde – toekomst kunnen vinden in de zorg. Mensen kunnen – ook nu al – terecht op www.ontdekdezorg.nl voor meer informatie over vacatures en opleidingen. Mensen die meer persoonlijke begeleiding willen, kunnen hiervoor terecht een regionale werkgeversvereniging in hun eigen regio. We stellen bovendien 420 miljoen euro beschikbaar voor werkgevers om nieuwe medewerkers extra scholing te kunnen bieden.
Veranderingen voor het huidige vliegverkeer vanaf Lelystad Airport |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is sprake van verplaatsing van activiteiten vanaf Lelystad Airport van «general aviation»-partijen die zich mogelijk minder, of lastiger verhouden met de komst van vakantievluchten op het vliegveld?
Lelystad Airport wordt ontwikkeld ten behoeve van het overnemen van vakantievluchten van Schiphol. Zoals opgenomen in het ondernemingsplan van de luchthaven is de verwachting dat, naarmate het aantal vliegtuigbewegingen handelsverkeer (op de IFR routes) groeit de hoeveelheid klein verkeer (op de VFR routes) zal afnemen. De luchthaven heeft de huidige gebruikers de afgelopen jaren op de hoogte gehouden van de (voortgang van de) veranderingen op de luchthaven. Daarnaast is aan de Alderstafel Lelystad een werkspoor hiertoe ingericht, een en ander onder leiding van de provincie Flevoland.
Mede naar aanleiding van verzoeken van de general aviation (GA), heeft de luchthaven recent, in samenwerking met LVNL, de capaciteit voor GA-verkeer in de periode tot 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer onderzocht. De luchthaven heeft de lokale gebruikers hierover op 16 mei jl per brief geïnformeerd.
Uit dit onderzoek blijkt dat de verwachte capaciteit toereikend is voor het huidige aanbod aan GA-verkeer. Wel is het zo dat op de drukste momenten de vraag het aantal mogelijke vliegtuigbewegingen kan overstijgen. Hiertoe is betere spreiding over de dag nodig en ontwikkelt de luchthaven een planningstool. Op basis hiervan kan het huidige GA-verkeer de eerstkomende jaren naar verwachting worden geaccommodeerd. Gelet hierop is het gedwongen uitplaatsen van huidig GA-verkeer van de luchthaven Lelystad, en eventuele compensatie daarvoor, niet aan de orde.
Voor de situatie na 10.000 bewegingen handelsverkeer, zal door de luchthaven in samenwerking met LVNL nader worden onderzocht welke aantallen GA-verkeer ook op deze langere termijn kunnen worden geaccommodeerd. Daarnaast is de GA betrokken bij het proces van de luchtruimherziening en worden ze geconsulteerd in het kader van de luchtvaartnota. Ontwikkelingen en actuele vraagstukken die spelen in de sector worden besproken in regulier overleg met het ministerie (GA-platform).
Hoe en door wie worden partijen eventueel uitgekocht of gecompenseerd voor waardeverlies, als zij ruimte verliezen om te opereren voor bijvoorbeeld lesvluchten, onderhoudswerk of andersoortig hobbymatig, leisure- of zakelijk vliegverkeer?
Zie antwoord vraag 1.
Waar gaan ze met hun activiteiten naartoe en hoe waarborgen we de belangen van general aviation in Nederland, waarvoor Lelystad Airport tot op heden de voornaamste en beste plek in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, tegen de achtergrond van het feit dat op 7 november a.s. voor Lelystad Airport nieuwe regels gaan gelden die invloed hebben op de operatie van huidige ondernemers in de luchtvaart en general aviation, bekend met zorgen die leven onder partijen die hier nu actief zijn?
Ja.
Klopt het dat er internationaal vastgestelde data zijn om noodzakelijke wijzigingen aan het luchtruim door te voeren?
Ja. LVNL en CLSK zijn voor publicatie van luchtruimwijzigingen in de luchtvaartgids gebonden aan internationaal (ICAO) vastgelegde termijnen.
Door de inregelperiode op 7 november te laten starten kan vanuit luchtverkeersleidingperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 op een veilige wijze tot openstelling voor handelsverkeer worden overgegaan. Om dit mogelijk te maken moeten opeenvolgende en samenhangende stappen genomen worden. Naast de wijzigingen in de luchtvaartgids (AIP) zijn er ook grootschalige systeemaanpassingen nodig in het luchtverkeersleidingssysteem en training van luchtverkeersleiders. Het is van belang dat luchtruimgebruikers, conform de internationaal vastgelegde termijn, tijdig worden geïnformeerd over wijzigingen.
Klopt het dat de operatie voor general aviation ingewikkelder wordt door de nieuwe regels, bijvoorbeeld als het gaat om het tijdig aanleveren van een vluchtplan?
Bij de transitie van luchthaven Lelystad naar een gecontroleerde luchthaven wordt aangesloten bij de eisen en regels zoals deze reeds op de andere gecontroleerde Nederlandse luchthavens gelden. Omdat het luchtverkeer bij de luchthaven Lelystad onder begeleiding van luchtverkeersleiding komt, zal bij de start en landing een klaring van de verkeersleiding moeten worden verkregen. Tevens dient een vliegplan te worden ingediend. Dit is een regulier onderdeel van de vluchtvoorbereiding. Aan het indienen van een vliegplan zijn geen kosten verbonden.
In hoeverre blijft de werksituatie werkbaar voor de huidige gebruikers? In hoeverre worden zij geconfronteerd met beperkingen en lastenstijgingen? Hoe vindt overleg plaats tussen de gebruikers en de uitbater van het vliegveld en worden belangen gewogen?
Voor wat betreft de werksituatie verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 1,2,3 en 6.
De luchthaven Lelystad heeft maandelijkse periodiek overleg met de gebruikers van de luchthaven over actuele en operationele zaken die spelen rondom het gebruik van de luchthaven. Naast dit overleg is er een intensief en zorgvuldig communicatie traject, met als doel een zorgvuldige en veilige transitie. De luchthaven trekt daarbij samen op met de luchtverkeersleiding.
Voor wat betreft de lastenverhoging heb ik besloten om vooralsnog géén heffing voor de (toren)dienstverlening in rekening te brengen bij de gebruikers van luchthaven Lelystad. Zodra duidelijkheid is ontstaan over een openingsdatum van de luchthaven voor handelsverkeer, zal ik besluiten over het moment waarop ATC kosten in rekening zullen worden gebracht. Een dergelijke heffing is er ook op de andere luchthavens waar LVNL (toren)luchtverkeersdiensten verleent.
De luchtruimstructuur en het routeontwerp van Lelystad Airport betekenen een grote wijziging voor luchtruimgebruikers en het luchtverkeersysteem. Ten behoeve van een veilige openstelling van Lelystad Airport voor handelsverkeer moeten alle noodzakelijke stappen dus zorgvuldig worden doorlopen. Voorafgaand aan openstelling is daarom een periode van inregelen met het bestaande verkeer noodzakelijk om de wijzigingen in procedures en systemen toe te passen. Zo kunnen zowel de luchtverkeersleiding als huidige gebruikers daarmee ervaringen op doen, zonder dat er handelsverkeer is. Het veilig en gecontroleerd inregelen van de luchthaven Lelystad is daarmee ook in het belang van de huidige gebruikers.
Om huidige gebruikers voor te bereiden op de inregelperiode organiseert LVNL informatiebijeenkomsten en is informatiemateriaal ontwikkeld. Zo worden huidige gebruikers van de luchthaven optimaal voorbereid op de nieuwe situatie.
Klopt het dat aanvliegroutes en reporting points op de grens van het nieuwe gecontroleerde luchtruim (CTR) liggen en zijn infringements uit te sluiten?
De reporting points voor VFR verkeer liggen net buiten de CTR grens. Dit is ook bij andere Nederlandse luchthavens het geval. Omdat VFR-verkeer navigeert op zichtbare, herkenbare objecten in de buitenruimte, wordt vaak gekozen voor een markante, vanuit de cockpit zichtbare, locatie (b.v. boven een brug of kruispunt). Deze punten zijn bedoeld om de verkeersleiding een beeld te geven van de hoeveelheid (klein) verkeer wat uit het ongecontroleerde luchtruim de Lelystad CTR wil binnen vliegen. Ook draagt dit bij aan het omgevingsbewustzijn (situational awareness) van de vlieger.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 organiseert LVNL informatiebijeenkomsten om huidige gebruikers van de luchthaven optimaal voor te bereiden op de nieuwe situatie. Hierbij is ook aandacht voor airspace infringements. Daarnaast zal LVNL gedurende de inregelperiode mogelijke infringements monitoren en, indien nodig, daarop actie ondernemen.
Is er bereidheid om een aantal grootgebruikers uit te nodigen mee te denken, of zijn zaken al definitief beslist?
Nadat op 26 juni 2017 de Kamer is geïnformeerd over de concept aansluitroutes1 is, na de zomer van 2017 een intensief consultatieproces gestart. Naast een internetconsultatie voor het brede publiek, besprekingen met bestuurders en een advies van een bewonersdelegatie, zijn ook de luchtruimgebruikers, waaronder de kleine luchtvaart, actief geconsulteerd.
Het resultaat van deze consultatie was een set aan verbetervoorstellen2. Beoordeling van deze voorstellen door LVNL en CLSK heeft geleid tot een reeks verbeteringen in het ontwerp van de aansluitroutes en luchtruimstructuur ten opzichte van het op 26 juni 2017 gepresenteerd concept. Deze verbeteringen zijn op 21 februari 2018 aan de Tweede Kamer gemeld3.
Naast verbeteringen ten behoeve van de omgeving, gaat het voor wat betreft de kleine luchtvaart, en naar aanleiding van hun input, met name om:
Verder is de Lelystad TMA, in lijn met de CTR, aan de hand van de gedane voorstellen aan de noordwestzijde verkleind. Ook hierdoor ontstaat meer ruimte voor de recreatieve luchtvaart ten opzichte van het initiële ontwerp.
De GA-sector heeft in bovenstaand consultatieproces een waardevolle bijdrage geleverd. Mede op basis van hun input is het ontwerp aangepast en verbeterd. Daarnaast hebben ook in de eerste helft van 2019 gesprekken plaatsgevonden met lokale gebruikers over het ontwerp van de VFR-routes.
Zoals in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven organiseert LVNL in aanloop naar de start van de inregelperiode informatiebijeenkomsten voor huidige gebruikers. Deze bijeenkomsten zijn ook bedoeld om goed in dialoog te blijven en ervaringen te delen.
Heeft u informatie van «general aviation»-partijen ontvangen en kunnen gebruiken bij de bepaling van de nieuwe spelregels voor vliegen vanaf en rondom de luchthaven?
Zie antwoord vraag 9.
Als de opening van Lelystad Airport komende zomer 2020 of vlak daarna plaatsvindt, vanaf welk moment ondervinden de huidige partijen dan de gevolgen van eventuele wijzigingen?
De inregelperiode start op 7 november. Vanaf dat moment zullen de huidige gebruikers van de luchthaven worden begeleid door de luchtverkeersleiding, waarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwe route- en luchtruimstructuur. Deze inregelperiode is met name bedoeld om verkeersleiders, gebruikers en de luchthaven te laten wennen aan de nieuwe procedures en werkwijze in de situatie van relatieve rust (zonder handelsverkeer). Door deze inregelperiode op 7 november te laten starten kan vanuit luchtverkeersleidingperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor handelsverkeer worden overgegaan.
De nieuwe interne regels van de Europese Investeringsbank (EIB) voor het uitlenen van geld aan energieprojecten |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wijzigingen die zijn aangebracht aan de interne regels voor het uitlenen van geld van de EIB op het oorspronkelijke, ambitieuzere voorstel?1 Klopt het dat de volgende Board of Directors meeting van de EIB plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland hier ook vertegenwoordigd zal zijn?
Ja, ik ben bekend met het eerste en het herziene voorstel van de EIB om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen.2 Het klopt dat de volgende vergadering van de Board of Directors plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland daar vertegenwoordigd zal zijn.
Deelt u de mening dat er geen gemeenschapsgeld en geen geld van de EIB moet gaan naar fossiele energieprojecten, aangezien dit niet past bij het doel dat is gesteld onder het Klimaatverdrag van Parijs?
Het Akkoord van Parijs stelt als doel de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met het streven deze tot 1,5 graden Celsius te beperken. Nederland heeft zich aan dit akkoord verbonden. Om dit doel te halen hebben EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 40% minder moet uitstoten. Met het oog op de Nederlandse inzet op aanscherping van de EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en schaarse publieke financiering, steunt NL zoals benoemd in de Kamerbrief van 2 september jl.3 de ambitieuze herziening van de Energy Lending Policy. De EIB stelt voor om aan te sluiten bij het Akkoord van Parijs en de EU energie- en klimaatdoelen en daarbij zo effectief mogelijk gebruik te maken van de beperkte publieke middelen. Om deze doelen te halen stelt de EIB voor om financieringen van fossiele brandstoffen uit te faseren. Nederland steunt deze inzet die aansluit bij de leidende rol die Nederland ziet voor multilaterale banken, inclusief de EIB, in de financiering van de energietransitie en koolstofarme ontwikkelingspaden en daarbij uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten, zoals ook benoemd in de Kamerbrief Internationaal financieren in perspectief.4
Bent u bekend met de wijziging op pagina 34 waardoor een uitzondering wordt gemaakt voor centrales die een «credible plan» hebben om «low-carbon gas» bij te mengen en zo eventueel gemiddeld aan de uitstootlimiet zouden kunnen voldoen? Deelt u de vaststelling dat een «credible plan» geen zekerheid geeft en «low-carbon gas» een vaag begrip is? Deelt u de mening dat deze wijziging ongewenst is en er een harde uitstootlimiet zou moeten zijn? Bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 proactief bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur te pleiten voor een harde uitstootlimiet en te werken aan een alliantie op dit punt?
De EIB heeft na een publieke consultatie een eerste voorstel en een herzien voorstel om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen gepubliceerd. Sindsdien is het voorstel onderwerp van lopende onderhandelingen. Nederland zet zich in deze onderhandelingen met andere gelijkgestemde landen in op het in lijn brengen van het beleid met het Akkoord van Parijs en het aansluiten op de lange-termijndoelen van de Europese Unie. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 ben ik bekend met de herziene versie van de EIB, de voorgestelde wijzigingen en opgenomen termen. Ik ben het daarbij met u eens dat een heldere visie en definitie van kernbegrippen in het beleid belangrijk zijn voor de effectiviteit van het nieuwe energiefinancieringsbeleid. Daarbij is ook een duidelijke uitstootlimiet van belang waarbij Nederland de voorkeur heeft voor de definitie van de uitstootlimiet in het oorspronkelijke concept van de Energy Lending Policy. Nederland maakt zich hier in de onderhandelingen hard voor en zet zich in om andere landen mee te krijgen voor een beleid dat helder en ambitieus is.
Bent u bekend met de wijzigingen op pagina 42 waardoor fossiele energieprojecten die op de lijst van EU Projects of Common Interest staan een jaar extra de tijd krijgen? Deelt u de verwachting dat hiermee pijpleidingen toch nog kunnen worden gefinancierd met gemeenschapsgeld? Deelt u de mening dat dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur proactief tegen deze verlenging te pleiten en te werken aan een alliantie op dit punt?
Verwacht u een akkoord tijdens de vergadering van de Board of Directors op 15 oktober 2019? Kunt u garanderen dat de vertegenwoordiger van Nederland zich stevig zal uitspreken tegen de bovengenoemde ongewenste wijzigingen tijdens de vergadering? Bent u bereid aan te sturen op uitstel van een besluit indien de afzwakkingen er niet uitgehaald worden?
De herziening van het beleid is onderdeel van lopende onderhandelingen. Binnen deze lopende onderhandelingen zet Nederland zich met gelijkstemde landen onverkort in voor een ambitieus beleid, waaronder op het uitfaseren van financieringen in fossiele brandstoffen. Voor de Board meeting van 15 oktober staat een tweede discussie over de Energy Lending Policy gepland. Besluitvorming binnen de EIB Board of Directors gaat gepaard met gewone meerderheid naar rato stemgewicht in de EIB. Uitstel van een besluit kan plaatsvinden wanneer er geen meerderheid voor het voorstel is en is daarom afhankelijk van de inzet van alle lidstaten.
Kunt u de vragen voor 15 oktober 2019 beantwoorden?
Ja.
Het stoppen met het herindicatie circus voor mensen met een chronische aandoening of een beperking |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Minder regels: eenmalige indicatie voor chronisch zieken»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat precies per 1 januari 2020 verandert voor de groepen (1) cliënten/verzekerden, (2) zorgverleners en (3) verzekeraars?
Voor cliënten/verzekerden betekent deze afspraak dat zij vanaf 1 januari 2020 nog maar één keer naar een arts hoeven voor een verklaring dat zij een bepaalde chronische aandoening hebben. De verklaring van die diagnose kan de cliënt/verzekerde altijd blijven gebruiken, bijvoorbeeld als een verzekerde een hulpmiddel nodig heeft of wil vervangen, of omdat een verzekerde van zorgverzekeraar is gewijzigd en voor het eerst bij die nieuwe zorgverzekeraar zorg nodig heeft. Dit voorkomt een nutteloze herhaalde gang naar de huisarts of medisch specialist.
Voor zorgverleners betekent dit dat zij niet meer herhaaldelijk dergelijke verklaringen hoeven op te stellen voor verzekerden die een chronische aandoening hebben.
Voor zorgverzekeraars betekent dit dat zij per 1 januari 2020 in het belang van hun verzekerden duidelijkheid hebben dankzij een (samen met vertegenwoordigers van cliënten en patiënten en voorschrijvers) nog op te stellen lijst met chronische aandoeningen en beperkingen, die alle zorgverzekeraars accepteren.
Kunt u aangeven wat precies verstaan wordt onder: «mensen met een chronische aandoening»? Vallen mensen met een beperking hier ook onder? Zo nee, waarom niet?
De komende periode werken we als ministerie samen met vertegenwoordigers van patiënten en artsen aan een lijst met de chronische diagnoses. Ook zorgverzekeraars zijn hierbij betrokken vanwege de uitvoering. Alle zorgverzekeraars gaan deze lijst gebruiken.
Ook gemeenten kunnen desgewenst gebruik gaan maken van deze lijst bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een beperking die niet tijdelijk is. De vraag of iemand in aanmerking komt voor ondersteuning op basis van de Wmo 2015 is echter niet alleen afhankelijk van de vraag of een persoon een beperking in zijn zelfredzaamheid of participatie heeft, maar ook van zijn mogelijkheden om met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang. Dit is de reden dat het niet mogelijk is om de werkwijze, die geldt voor mensen die op grond van de Zvw zorg ontvangen vanwege een chronische aandoening, op een vergelijkbare wijze ook toe te passen voor mensen met een chronische beperking die een voorziening op basis van de Wmo 2015 ontvangen.
Voor jongeren geldt dat ze in ontwikkeling zijn en dat zelfs als zij een te definiëren chronische aandoening hebben, dit betekent dat de hulp met het voortschrijden van de leeftijd aan wensen en behoeften moet worden aangepast.
Klopt het dat de groep «mensen met een chronische aandoening» goed af te bakenen is door zorgverzekeraars? Zo ja, zou eenzelfde afbakening gehanteerd kunnen worden door gemeenten? Zo nee, waarom kunnen zorgverzekeraars dit wel maar gemeenten niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de quote: «En tóch moeten deze patiënten blijven aantonen dat ze blind zijn. Of dat hun kind nog steeds een ernstige beperking heeft. Dat is natuurlijk om gek van te worden» niet alleen van toepassing is op zorg geleverd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) maar ook op de Jeugdwet (Jw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het werken «aan alternatieven voor kortdurende beschikkingen voor mensen met een chronische beperking» binnen het sociaal domein?3
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u van mening bent dat het: «om gek van te worden is» om binnen het sociaal domein een herindicatie aan te moeten vragen voor iemand die blind is, deelt u dan de mening dat herindicaties voor mensen met een chronische aandoening of beperking binnen het sociaal domein zo snel mogelijk afgeschaft moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u hier de komende maanden in nemen?4
Op basis van de bestuurlijke afspraken die ik met de VNG in vervolg op de motie Kerstens5 heb gemaakt gaat de VNG in gesprek met gemeenten om een preciezer beeld te verkrijgen van de huidige uitvoeringspraktijk van het indiceren. Daarbij nodigt de VNG ook de cliëntorganisaties uit om aan te geven over welke gemeenten zij zich met name zorgen maken. Het doel is een beter beeld te krijgen van de (omvang van) de problematiek en de wijze waarop gemeenten daarmee in de praktijk omgaan. De VNG zal vervolgens op basis van dit beeld bezien wat aanvullend nodig is om te borgen dat alle gemeenten uitvoering geven aan de door uw Kamer aanvaarde motie Kerstens. In dit kader zal – in overleg met mij – ook worden bezien of een meer algemene norm ten behoeve van de duur van indicaties nodig en mogelijk is, met dien verstande dat deze norm zich uiteraard moet verhouden met het uitgangspunt van maatwerk in de Wmo 2015.
Voor jongeren met een beperking zal met het verstrijken van de tijd de hulpvraag veranderen en is het wenselijk de benodigde hulp opnieuw te inventariseren om zo goed mogelijk aan te sluiten op de behoefte aan hulp van deze jongere.
Naast het voorgaande heeft de VNG inmiddels een bericht op haar website geplaatst om gemeenten te informeren over de in de Wmo 2015 aanwezige mogelijkheden om langdurig te beschikken. VNG roept gemeenten in het bericht onder andere op bij het afgeven van een beschikking van bepaalde tijd die beschikking zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de specifieke situatie van de cliënt.
Gegeven de hiervoor weergegeven afspraken met de VNG en gezien het feit dat de noodzaak, omvang en de inhoud van de maatschappelijke ondersteuning niet alleen afhankelijk zijn van aard en de duur van de beperking, maar ook van omstandigheden die in de loop der tijd kunnen en waarschijnlijk zullen veranderen (zie ook het antwoord op vraag 4) zie ik voor de Wmo 2015 geen aanleiding om een uniforme regeling te maken met de strekking herindicaties voor mensen met een chronische beperking af te schaffen.
Voor jongeren met een beperking zal met het verstrijken van de tijd de hulpvraag in beginsel veranderen en is het wenselijk de benodigde hulp opnieuw te inventariseren om zo goed mogelijk aan te sluiten op de behoefte aan hulp van deze jongere.
Bent u bereid om, indien het ontwikkelen van de alternatieven voor kortdurende beschikkingen uit vraag 6 te langzaam gaat, te komen tot een wijziging van de Jeugdwet en de Wmo 2015 om herindicaties voor mensen met een chronische aandoening of beperking af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2020?5
De beantwoording van deze vragen vergde meer tijd, waardoor verzending van de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling niet is gelukt. Daarom ontvangt u ze nu kort na de begrotingsbehandeling.
Het artikel ‘Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Illegaal vlogt en feest op kosten gemeente»?1
Ja.
Wat vindt u van feit dat belastinggeld van Amsterdammers in dit soort onzin wordt gestoken? Deelt u de mening dat dat beter kan worden ingezet voor de bevordering van de bereikbaarheid en het oplossen van de woningnood?
In het artikel gaat het specifiek om de besteding van subsidiegeld. Dit is een lokale aangelegenheid en is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door het gemeentebestuur wordt vastgesteld. Het is niet aan mij, als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om hier een oordeel over te vellen.
Bent u het voorts eens dat gemeenten niet moeten ingaan tegen het landelijk beleid door nieuwe procedures voor uitgeprocedeerden te financieren? Hoe strijdig is dit met de afspraken over Landelijke Vreemdelingen Voorzieningen, specifiek ook omdat deze opvang in eerste instantie gericht is op terugkeer naar het land van herkomst?
In het kader van het programma Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (hierna: LVV) werken Rijk en gemeenten samen om voor het illegale verblijf van vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang zoveel mogelijk bestendige oplossingen te realiseren. Onder een bestendige oplossing versta ik vertrek uit Nederland of, uitsluitend indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden daarvan, legalisering van verblijf.
De werkwijze in alle pilot-LVV´s is dat lokale convenantspartners, te weten de betrokken gemeente, de DT&V, de IND, de AVIM en de betrokken NGO, een gezamenlijke beslissing nemen over het begeleidingsscenario. Mocht legalisering van verblijf door de partners worden voorgesteld, dan wordt niet per definitie een nieuwe procedure gestart. De partners, in de eerste plaats de IND, nemen het dossier van de vreemdeling door en bepalen vervolgens of een nieuw in te dienen verblijfsaanvraag kansrijk is. Zo ja, dan geldt het gebruikelijke rijksbeleid en gaat een vreemdeling, na indiening van een asielaanvraag, naar een rijksopvanglocatie. Zo nee, dan wordt ingezet op terugkeer.
Deelt u de mening dat illegalen het land moeten verlaten in plaats van de taal te leren en dat dit valse hoop geven is?
Ik ben de mening toegedaan dat er een oplossing moet zijn voor vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf of rijksopvang en om uiteenlopende redenen vaak al jaren illegaal in Nederland verblijven. Deze vreemdelingen kunnen gemeenten immers confronteren met problematiek rondom zorg en veiligheid. De LVV’s zijn er dus niet om valse hoop te geven, maar juist om een bestendige oplossing te realiseren die in het merendeel van de gevallen zal neerkomen op terugkeer.
Bent u bereid met Amsterdam in overleg te treden om af te dwingen dat subsidiegeld nooit landelijk beleid onderuit mag halen?
De lokale convenantspartners zijn voortdurend met elkaar in gesprek over de vraag hoe de inspanningen in het kader van LVV zich verhouden tot rijksbeleid. Wat betreft het door De Telegraaf genoemde subsidiegeld ter waarde van EUR 5,3 mln meldt de gemeente Amsterdam mij dat dit wordt besteed aan projecten op het terrein van migratie en asiel, waaronder ook projecten voor vreemdelingen die tot de LVV-populatie behoren. Voor laatstgenoemde projecten geldt dat de afspraken in het convenant leidend zijn, met dien verstande dat daadwerkelijke besteding van de gelden aan de gemeente is.
Het bericht ‘Minister bezorgd om versleuteling Facebook’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister bezorgd om versleuteling Facebook»?1
Ja.
Bent u bekend met het kabinetsstandpunt over versleuteling?2
Ja.
Wanneer gaat u naar Washington om met uw Amerikaanse collega over deze kwestie te praten?
Ik ben van 4 tot en met 7 december 2019 op werkbezoek in de Verenigde Staten.
Gaat u tijdens uw gesprek dit kabinetsstandpunt overbrengen en niet uw zorgen die in strijd zijn met dit kabinetsstandpunt?
Mijn zorgen zijn niet in strijd met het kabinetsstandpunt uit 2016. In het kabinetsstandpunt wordt onder meer gemeld dat encryptie het (tijdig) verkrijgen van inzicht in de communicatie ten behoeve van de bescherming van de nationale veiligheid en de opsporing van strafbare feiten bemoeilijkt, vertraagt of onmogelijk maakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opsporing naar het vervaardigen, verspreiden of bezitten van kinderporno, zware criminaliteit en terrorisme. De mogelijkheid om gegevens in onversleutelde vorm te vorderen bij een dienstverlener is minder vaak beschikbaar. In toenemende mate worden bij moderne toepassingen van encryptie de gegevens nog slechts in versleutelde vorm door dienstverleners verwerkt.
Daarnaast vermeldt het kabinetsstandpunt het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland.
Ik zal de diverse betrokken belangen en de conclusie uit het kabinetsstandpunt dat het niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland onder de aandacht brengen.
Bent u ook bezorgd over het afzwakken van versleutelingssoftware waardoor buitenlandse mogendheden en criminelen toegang kunnen krijgen tot de privécommunicatie van mensen?
Ik onderschrijf het belang van encryptie voor de veilige communicatie tussen burger, bedrijf en overheid, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de toegevoegde waarde voor de digitale economie in Nederland. Goede encryptie helpt Nederlandse burgers en organisaties zich te beschermen tegen buitenlandse mogendheden en criminelen. Ik streef daarom naar oplossingen die binnen de kaders van het kabinetsstandpunt recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid. Daarvoor is samenwerking en overleg met publieke en private belanghebbenden noodzakelijk.
Onrust bij het Commissariaat voor de Media |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is er inmiddels een nieuwe voorzitter benoemd zodat er bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Zo nee, wanneer wordt deze benoeming verwacht?1
Met ingang van 15 november 2019 zal mevrouw drs. R.H.M. (Renate) Litjens benoemd worden als interim-voorzitter voor de duur van maximaal een jaar. Daarmee kan de bestuursrechtelijke besluitvorming op collegeniveau op korte termijn weer ter hand genomen worden.
Wat zijn de consequenties voor (lokale) media als er geen bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Kan bijvoorbeeld de concessievergunningsverlening voor lokale omroepen vertraging oplopen?
Voor het overgrote deel van de reguliere toezichthoudende en uitvoerende werkzaamheden van het Commissariaat kan de besluitvorming op grond van het mandaatbesluit van het Commissariaat gewoon doorgaan. De besluitvorming over de vergunningverlening voor lokale omroepen loopt geen gevaar omdat deze besluiten rechtsgeldig genomen kunnen worden door de manager afdeling Onderzoek & Toegang.2 Er is geen noodprocedure en die is ook niet nodig gelet op het mandaatbesluit.
Is er voorzien in een noodprocedure mocht er niet op korte termijn een voorzitter benoemd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat behelst deze?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de regels rondom transparantie en toetsing van nevenfunctie ook als eis gesteld aan een nieuwe voorzitter of worden ze alleen met de beoogd opvolger besproken?
In alle gevallen zal transparantie en toetsing van nevenfuncties plaatsvinden, dus zowel ten aanzien van de interim-voorzitter, de op termijn te benoemen permanente voorzitter als de overige in functie zijnde of te benoemen andere leden van het Commissariaat. Ik zal zo spoedig mogelijk met het Commissariaat in gesprek gaan over de wijze waarop die transparantie en toetsing voortaan in de praktijk structureel gewaarborgd wordt.
Het bericht ‘Blauwe moskee wil gebedsoproepen met luidsprekers versterken’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Blauwe moskee wil gebedsoproepen met luidsprekers versterken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen enkele moskee in Nederland thuishoort, gezien het gevaar dat de islam inhoudt voor democratie, rechtstaat, de positie van de vrouw en lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen (LHBTI), gelijkwaardigheid van bevolkingsgroepen en omdat de islam van aard discriminatoir en racistisch is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Bent u bereid alle moskeeën te sluiten, de Blauwe voorop? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u daartoe niet bereid bent, wat wordt dan uw actie tegen het wekelijkse imperialistische geblèr dat het streven naar de ondergang van onze vrije, open samenleving aankondigt?
Zoals mijn voorganger op 9 april 20132 aangaf, valt het oproepen tot gebed door een gebedsoproep of klokgelui onder de godsdienstvrijheid. Op basis van de godsdienstvrijheid moet het voor kerken en moskeeën mogelijk zijn om geluid te produceren ten behoeve van diensten en plechtigheden. Godsdienstvrijheid betekent niet dat aan het geluid geen grenzen mogen worden gesteld. Artikel 10 van de Wet openbare manifestaties stelt dat klokgelui en oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd regels te stellen over de duur en het geluidsniveau.
De gedwongen verhuizing van bewoners van Vakantiepark Arnhem |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders op Vakantiepark Arnhem hals over kop moeten verhuizen?1
Naar ik begrijp woont een aantal huurders permanent in chalets op Vakantiepark Arnhem, ondanks dat dit in strijd is met het functiegebruik volgens het bestemmingsplan. Volgens het bericht kregen vaste huurders van chalets op Vakantiepark Arnhem van de eigenaar Oostappen Groep drie dagen de tijd om te verhuizen naar andere chalets op het park. Ik ben niet op de hoogte van de privaatrechtelijke afspraken die de verhuurder en huurders van de chalets met elkaar zijn aangegaan. De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt.
Hoe zijn de woonomstandigheden op Vakantiepark Arnhem voor de permanente bewoners? Op welke manieren wordt door de verhuurder rekening gehouden met kwetsbare groepen zoals ouderen en kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Om hoeveel mensen die moeten verhuizen gaat het?
De gemeente Arnhem laat mij desgevraagd weten dat de woonomstandigheden van het vakantiepark voor de permanente bewoners te wensen overlaten. De chalets waar deze mensen in verblijven, zijn niet bedoeld om in te wonen. De voorzieningen op en om het park zijn niet op bewoning ingesteld.
De gemeente geeft aan niet te weten of, en op welke manieren de verhuurder rekening houdt met kwetsbare groepen bewoners. De gemeente is enige tijd geleden gestart met het formuleren van een aanpak op het vakantiepark. Om beter zicht te krijgen op de mensen die op het park verblijven organiseerde de gemeente samen met betrokken partners als de provincie, politie en Belastingdienst in het kader van project Ariadne een gecoördineerde inventarisatie op 29 oktober jl.
De groep mensen die nu naar een ander chalet verhuisde bestaat volgens de gemeente uit ongeveer 25 huishoudens, waarvan sommigen ook kinderen hebben.
Is het juridisch houdbaar om bewoners slechts enkele dagen voordat zij hun verblijfplaats moeten verlaten hierover in te lichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overeenkomst tussen verhuurder en huurder wordt beheerst door Boek 7 het Burgerlijk Wetboek. In het algemeen geldt dat huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van die tijd en dat huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging op termijn van ten minste één maand.
Voor woonruimte gelden de strengere regels van titel 7.4 van het Burgerlijk Wetboek. Of die regels van toepassing zijn op de bewuste overeenkomsten kan niet in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of in dit geval sprake was van het opzeggen van de huur of dat, al dan niet binnen de termen van de overeenkomst, een andere (vakantie)woning werd aangeboden voor gebruik, kan evenmin in zijn algemeenheid beoordeeld worden.
Of de verhuurder in deze gevallen in strijd met de wet of de overeenkomst heeft gehandeld, kan slechts per geval door de rechter worden beoordeeld.
Krijgen bewoners van Vakantiepark Arnhem die hun verblijfplaats moeten verlaten een opstalvergoeding van de eigenaar van Vakantiepark Arnhem? Zo nee, waarom niet?
De bewoners die moesten verhuizen huurden chalets die in eigendom zijn van de verhuurder, waardoor geen sprake is van opstal. Daaruit volgend krijgen zij ook geen opstalvergoeding.
Heeft de gemeente Arnhem gesprekken gevoerd met de eigenaar van Vakantiepark Arnhem over deze problematiek? Zo ja, wat was de strekking van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Arnhem liet mij weten dat het College een brief aan de eigenaar heeft gestuurd waarin zij de handelwijze van de eigenaar omtrent de verhuizingen op het park afkeurt. Het College verwacht begin volgend jaar een voorstel aan de gemeenteraad voor te kunnen leggen over de toekomst van het park.
Heeft de gemeente Arnhem gebruik gemaakt van de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 om een beter beeld te krijgen van de situatie op haar vakantieparken? Is de gemeente in voldoende mate ondersteund door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Kunt u dit toelichten?
De gemeente heeft gebruik gemaakt van het project Ariadne dat door de provincie Gelderland is opgezet en door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ondersteund vanuit de Actie-agenda vakantieparken. Daarbuiten zijn er geen verzoeken van de gemeente of provincie geweest voor aanvullende ondersteuning vanuit het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen mensen meer uit een vakantiepark-verblijfplaats mogen worden gezet zonder dat er een betaalbaar alternatief is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwacht dat overheden hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld bij sluiting van een vakantiepark kwetsbare mensen te ondersteunen bij het vinden van alternatieve (semi-)structurele huisvesting. Ook verwacht ik dat wanneer een gemeente kennis heeft van onwenselijke huisvestingssituaties op een vakantiepark die gemeente daarop acteert. Voor zover ik begreep uit het mediabericht en contacten met de gemeente Arnhem, zijn de betreffende bewoners naar andere chalets op het verhuisd en niet van het park gezet.
Wilt u in samenwerking met de gemeente Arnhem laten onderzoeken of het omvormen van Vakantiepark Arnhem tot een woonwijk draagvlak heeft en haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Vakantiepark Arnhem kan onderdeel worden van de pilots die in de actie-agenda zijn geformuleerd. Daarvoor dient het park – net als de anderen casussen – te voldoen aan de voorwaarden om mee te doen aan de pilot. Eén van die voorwaarden is dat de gemeente, provincie en de parkeigenaar bereid zijn om met een open houding naar de mogelijkheden van een functiewijziging te kijken.
Wat is de hoogte van het bedrag van de huren van de permanente bewoners en waarop zijn deze bedragen gebaseerd? Indien deze verblijfplaatsen onder de sociale woningen zouden vallen, wat zou de maandelijkse huur zijn op basis van het puntensysteem? Hoe verschilt dit met de huidige prijs die deze bewoners moeten betalen?
De bedragen van de huren zijn niet bekend. Voor een prijsbepaling in het puntensysteem is niet voldoende bekend over de chalets. Daarnaast geldt dat deze chalets niet bedoeld zijn voor permanente bewoning. Niet alleen de bestemming staat dit niet toe, maar het is ook niet vastgesteld of deze chalets voldoen aan de eisen van het bouwbesluit voor woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning.
Kunt u inzicht verschaffen in de pilots die zijn gestart in samenwerking met 5 gemeenten en vakantieparkondernemers zoals genoemd in de actie-agenda vakantieparken 2018–2020? Wat zijn de tussentijdse resultaten? Wilt u deze naar de Kamer sturen?
De eerste pilots zijn gestart en er worden gesprekken gevoerd tussen gemeenten, provincies en parkeigenaren over de verschillende mogelijkheden. Ik verwacht in het voorjaar meer informatie beschikbaar te kunnen stellen over parken die reeds eerder getransformeerd zijn.
Wat zijn de uitkomsten van het jaarlijks bestuurlijke overleg met de hoofdondertekenaars van de actie-agenda?
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de ondertekenaars van de Actie-agenda. Het Bestuurlijk Overleg zal – in overleg met de ondertekenaars – in het voorjaar 2020 plaatsvinden.
Wilt u alle bovenstaande vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.