De MEOS-app Proactief Controleren |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Buitenweg van 3 april over etnisch profileren door de politie, waarin u stelde dat u de Kamer in de zomer van 2019 zou informeren over de resultaten van het onderzoek uitgevoerd door de politieacademie, betreffende de MEOS-app Proactief controleren?1
Ja.
Zijn de resultaten van dit onderzoek naar de werking van de MEOS-app al beschikbaar? Zo ja, kunt u de data met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is in volle gang, op dit moment worden de opgehaalde data en analyses verwerkt in een rapport. De Politieacademie nam in de zomer een nieuw systeem voor dataverwerking in gebruik. Omdat de ingebruikname hiervan met enige vertraging gepaard ging, laat de afronding van het onderzoek langer op zich wachten dan gebruikelijk. Zodra het onderzoek gereed is zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waarom is de deadline «zomer van 2019» niet gehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u met de Kamer delen of de pilot met de MEOS-app er toe heeft geleid dat politiemedewerkers een betere afweging kunnen maken om wel of niet iemand te controleren? Kortom, is de app succesvol in het tegengaan van etnisch profileren?
De pilots zijn door de politie geëvalueerd en geven voldoende aanleiding om over te gaan tot bredere implementatie. Hier wordt begin 2020 mee gestart.
De MEOS-toepassing gaat het proces van professioneel controleren bij proactieve controles – zoals beschreven in het Handelingskader proactief controleren – ondersteunen. Door de uitvoering van controles te professionaliseren en deze uitvoering met techniek te ondersteunen, zal naar verwachting ook «etnisch profileren» worden tegengegaan. Om (veelal onbewuste) vooroordelen bij politiemedewerkers tegen te gaan, wordt overigens met name ingezet op bewustwording. De politie neemt dan ook aanvullende maatregelen om de toepassing van het Handelingskader te bevorderen: er wordt een passende leerinterventie ontwikkeld, die vervolgens structureel wordt opgenomen in het trainingsaanbod.
Bent u bereid om deze vragen ruimschoots voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2020 te delen met de Kamer?
Ja, maar helaas is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Studieschuld af te kopen’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website diploma-nederland.com, waar geclaimd wordt dat mensen met een studieschuld hun schuld kunnen laten verwijderen uit de computersystemen van DUO? Hoe duidt u dit aanbod?1
Ja. Ik vind het onacceptabel dat de suggestie wordt gewekt dat men studieschulden kan laten verdwijnen. De website is inmiddels uit de lucht gehaald.
In welk systeem worden de studieschulden van oud-studenten bijgehouden? Is dit een systeem dat de komende jaren geactualiseerd moet worden?
Studieschulden worden bijgehouden in het StudiefinancieringsSysteem van DUO (SFS). Dit systeem is in 2018 in het kader van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering volledig in productie genomen en hoeft de komende jaren niet geactualiseerd te worden. Uiteraard worden tijdig aanpassingen doorgevoerd om te blijven voldoen aan de eisen op het terrein van de beveiliging.
Welke onderbouwing kunt u publiek geven voor de bewering van DUO dat «de beveiliging van het betreffende systeem gewaarborgd is»? Wordt elke handeling of wijziging daar vastgelegd in een logbestand, zodat later te reproduceren is of die al dan niet heeft plaatsgevonden?
De DUO systemen zijn voor externe toegang beschermd. Dit wordt door middel van onder andere hacktesten structureel gecontroleerd. Elke handeling of wijziging in SFS door DUO-medewerkers wordt vastgelegd en is daardoor achteraf te herleiden.
Hoeveel medewerkers bij DUO hebben rechten om in dit systeem handelingen te verrichten? Aan welke eisen moeten zij voldoen om in dit systeem te mogen werken?
Er zijn op dit moment 486 medewerkers geautoriseerd om handelingen te verrichten waarbij gegevens worden gewijzigd. Deze medewerkers zijn daarvoor opgeleid en werken volgens vastgestelde instructies. Handelingen die zij verrichten worden vastgelegd en zijn achteraf te herleiden.
Welke handelingen zijn nodig om de studieschuld van oud-studenten uit het systeem te halen? In hoeverre is dit proces beïnvloedbaar door individuele medewerkers van DUO?
Het is niet mogelijk om een studieschuld «uit het systeem te halen». Een schuld kan gewijzigd worden, maar een nieuwe hoogte van de schuld, ook die van € 0,00, blijft zichtbaar. De mutatie die daaraan ten grondslag ligt, wordt vastgelegd en is herleidbaar tot een medewerker.
Heeft u aanwijzingen dat de suggestie die gewekt is, namelijk dat via interne toegang tot systemen op verzoek van de onderneming wijzigingen zijn doorgevoerd in de administratie van studieschulden, juist is? Zo nee, op grond waarvan trekt u deze conclusie?
Nee, ik heb daar geen aanwijzingen voor. DUO heeft hier uitvoerig onderzoek naar verricht. DUO voert ten eerste standaard op geautomatiseerde wijze controles uit op uitgevoerde mutaties, waardoor opvallende mutaties worden gesignaleerd. Daarnaast heeft DUO na de berichtgeving over deze website handmatig aanvullende controles uitgevoerd. Als laatste wordt iedere interne of externe melding van mogelijke fraude onderzocht door een afdeling die is belast met handhavingstaken. Uit dit alles bleek dat er geen indicaties zijn voor onrechtmatige wijzigingen in studieschulden.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een dienst om geregistreerde studieschulden in ruil voor bitcoins tot nul te reduceren door een ingreep in de betreffende administratie, onacceptabel is en mogelijk studenten kan duperen? Heeft het ministerie of DUO eerder signalen ontvangen rond het aanbod via de aangegeven website? Tot welke handelingen hebben die geleid?
Ik vind het aanbieden van een dergelijke dienst inderdaad onacceptabel. De suggestie dat studieschulden kunnen worden verwijderd, tast het vertrouwen in de overheid aan. Het ministerie en DUO hebben niet eerder signalen ontvangen waarbij een dergelijk aanbod als in onderhavige casus werd gedaan en hebben dus ook geen signalen dat dit plaatsvindt.
Welke stappen overweegt u te nemen tegen de website en de eigenaren daarvan, om oud-studenten te beschermen? Welke stappen acht u noodzakelijk?
DUO heeft aangifte gedaan van dit in haar ogen strafbare feit. Ik wacht de uitkomsten van het justitiële onderzoek af en zal daarna bezien of vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Het bericht 'België houdt grens dicht voor directeur Confucius-instituut' |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u via uw ambtsgenoot in België geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België, en dus de hele Schengenzone?1 Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is door België niet actief geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België. Als België (of een ander Schengenland) na een eigen afweging concludeert dat er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of de internationale betrekkingen, kan een persoon in het Schengen Informatiesysteem (SIS) worden gesignaleerd om toegang tot het Schengengrensgebied te voorkomen. Als een inreisverbod wordt opgelegd dat geldt voor het gehele Schengengebied, wordt de betreffende persoon sowieso gesignaleerd in SIS. Nederland en andere Schengenlanden ontvangen daarvan niet automatisch een melding. Op het moment dat het SIS wordt geraadpleegd, zoals bij een visumaanvraag, komt er een «hit / no hit»-melding, waaruit blijkt of een persoon in SIS is gesignaleerd.
Aan welke Nederlandse universiteiten is professor Xinning Song verbonden? Zijn er Nederlandse hogescholen of universiteiten verbonden aan andere buitenlandse Confucius-instituten? Zo ja, welke?
Voor zover mij bekend is professor Xinning Song niet verbonden aan een Nederlandse universiteit. Daarnaast zijn er, voor zover ik weet, geen hogescholen of universiteiten die verbonden zijn aan andere buitenlandse Confucius-instituten.
In hoeverre worden werknemers, die verbonden zijn aan Confucius-instituten, in Nederland gescreend? Wie doet deze screening, hoe vaak worden zij gescreend en wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van hun netwerk voor de Chinese inlichtingendienst?
Er zijn geen vertrouwensfuncties aangewezen bij de Confucius-instituten in Nederland. Werknemers ondergaan dus geen veiligheidsonderzoek, zoals bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.
Worden organisaties, zoals Confucius-instituten, in China verplicht om mee te werken aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst?
Dat valt niet uit te sluiten. Chinese wetgeving schrijft voor dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met inlichtingendiensten als hen dat gevraagd wordt.
Kunt u garanderen dat medewerkers, die verbonden zijn aan de Confucius-instituten, geen inlichtingen delen met de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Was bij u bekend dat vorig jaar de Amerikaanse FBI al waarschuwde voor spionageactiviteiten? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de Amerikaanse media in februari 2018 over de FBI en de Confucius-instituten. In algemene zin kan worden gesteld het onderkennen en tegengaan van spionageactiviteiten in Nederland een belangrijke activiteit is van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In hoeverre maakt u zich zorgen over Confucius-instituten in Nederland nu na de Verenigde Staten en Canada ook het instituut in België in opspraak komt? Bent u voornemens om, zoals het Rathenau Instituut in het rapport «kennis in het vizier» adviseert, op het niveau van de nationale overheid kaders vast te stellen waarbinnen kennisinstellingen beleid dienen te formuleren waarin veiligheidsbelangen moeten worden afgewogen tegen andere belangen zoals de vrijheid van wetenschap?
Bestaande wetgeving op het gebied van exportcontrole en sancties heeft ook betrekking op de overdracht van kennis en technologie en is daarmee ook van toepassing op kennisinstellingen. Het kabinet is in gesprek met de instellingen over de wijze waarop deze wetgeving wordt nageleefd. Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet.
Deelt u de mening dat het nodig is om een onderzoek te starten naar de Nederlandse Confucius-instituten en in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd te gaan om hen te bewegen te stoppen met deze samenwerking? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de voortgang? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit op te starten?
In het kader van de uitvoering van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1), die op 30 september 2019 met uw Kamer is besproken, wordt gewerkt aan kennisopbouw over China bij de overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen. Onderdeel daarvan is bewustwording in het Nederlandse (hoger) onderwijs van de risico’s van samenwerking, naast de kansen. Daarbij zijn alle samenwerkingsverbanden van Nederlandse kennisinstellingen met Chinese instellingen van belang. Bij relevante ontwikkelingen hieromtrent zal ik uw Kamer nader informeren.
De Iraakse weigering om IS-strijders uit Syrië te berechten |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Irak «niets ziet» in het plan van Nederland om Europese IS-strijders in Irak te berechten?1
Ja.
Is het waar dat de Iraakse regering zelf niet meer mee wil werken aan een tribunaal voor IS-strijders?
Minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Al Hakim, gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heb ik uiteraard alle begrip voor, want Irak draagt reeds een zware last met de aanwezigheid van veel voormalige strijders van ISIS op zijn grondgebied. Ik blijf hierover, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak (zoals verzocht in motie 21501 02, nr. 1963).
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze mening van de regering van Irak?
Irak heeft begin dit jaar te kennen gegeven dat het onder bepaalde condities bereid zou zijn om alle in Noordoost Syrië vastzittende foreign terrorist fighters in Irak te vervolgen en berechten. Daarover is door een aantal Europese landen verder met Irak doorgesproken, waarbij altijd is onderstreept dat oplegging van de doodstraf door Irak niet kan worden geaccepteerd en dat Irak garanties moet afgeven voor een eerlijke procesgang. Tijdens het bezoek van een ambtelijke delegatie aan Bagdad en het daaropvolgende bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken van Irak aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. heeft Irak aangegeven dat het land alleen nog buitenlandse strijders wil vervolgen en berechten die misdaden hebben begaan tegen Iraakse belangen of in Irak.
Herinnert u zich het event nog dat u op 26 september jl. bij de Verenigde Naties in New York organiseerde samen met Irak, waarbij deze landen gezamenlijk een oproep deden aan de internationale gemeenschap om verschillen van mening te overwinnen om tot een berechting van IS-strijders te komen? Klopt het dat op dat event Irak als locatie is genoemd voor een dergelijk tribunaal?
De door Nederland en Irak voorgezeten bijeenkomst in New York op 26 september jl. stond in het teken van de berechting van álle ISIS-strijders. De deelnemende landen en VN-organisaties onderstreepten het belang van accountability als noodzakelijk ingrediënt voor duurzame vrede in de regio. De deelnemers presenteerden echter verschillende visies over de vraag of accountability zou moeten geschieden door middel van de oprichting van een internationaal tribunaal in bijvoorbeeld Irak of door middel van nationale berechting.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event direct uitgesproken tegen berechting in Irak?
Minister Al Hakim, co-voorzitter van deze bijeenkomst, heeft tijdens zijn interventie aangegeven dat berechting in Irak van in Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters een enorme belasting zou betekenen voor Irak dat immers al te kampen heeft met de last van de berechting van duizenden Iraakse ISIS-strijders. Zonder buitenlandse hulp zou een dergelijke exercitie dan ook niet mogelijk zijn, aldus Al Hakim destijds.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event uitgesproken vóór berechting van IS-strijders in Irak?
Irak heeft zich evenals de andere deelnemers aan de bijeenkomst uitgesproken voor de noodzaak van accountability voor ISIS-strijders en opgemerkt dat Irak hier reeds actief opvolging aan heeft gegeven en inmiddels duizenden strijders heeft berecht.
Wat is er gebeurd na het succesvolle gezamenlijke event over het tribunaal tijdens de VN-top van 26 september jl.?
Na de bijeenkomst in New York hebben vertegenwoordigers van Nederland, Frankrijk, het VK, Duitsland, België, Zweden en Denemarken op 15 oktober jl. een bezoek gebracht aan Bagdad om daar verder te spreken over de mogelijkheden van berechting in Irak van in Noordoost Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters. Tijdens dat bezoek bleek Irak zijn standpunt terzake verder te hebben aangescherpt door aan te geven dat Irak alleen foreign terrorist fighters wil vervolgen die misdaden tegen Iraakse onderdanen of Iraakse belangen hebben gepleegd. Dat standpunt heeft de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim ook tijdens zijn recente bezoek aan Nederland met mij gedeeld.
Wat heeft Irak van mening doen veranderen?
Tijdens zijn bezoek aan Nederland heeft Minister Al Hakim gesteld dat zijn land niet over de capaciteit beschikt om duizenden extra ISIS-strijders te vervolgen, berechten en vast te zetten. Irak maakt uiteraard een eigen afweging over de bereidheid om al dan niet buitenlandse strijders te berechten.
Wanneer zijn er tussen 26 september en 28 oktober jl. contactmomenten geweest tussen de regering van Irak en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangaande een vervolg op het VN-event van 26 september?
Op 15 oktober jl. heeft een ambtelijke delegatie van de betrokken Europese landen Irak bezocht om nader te spreken over voorwaarden waaronder Irak bereid is tot berechting van buitenlandse strijders uit noordoost Syrië. Op 28 en 29 oktober jl. bezocht Minister Al Hakim Nederland.
Wat waren de uitkomsten van het contact of de afzonderlijke contactmomenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat Nederland op verzoek van de Iraakse regering sinds 2014 een militaire missie in Irak is gestart in het kader van de strijd tegen IS?
Ja.
Hoe verhoudt deze Nederlandse inzet op verzoek van de Iraakse regering zich tot de verwerping van het Nederlandse verzoek tot berechting in Irak?
Het besluit van het kabinet een Nederlandse militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS (27 925 nr. 506) in Irak werd ingegeven door de dreiging van ISIS in Irak en Syrië, maar evenzeer door de dreiging van de organisatie tegen Europa en Nederland. Met het einde van het fysieke «kalifaat» zijn we nu in een andere fase van het conflict belandt. Het verzoek van Irak tot het leveren van een militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS staat los van het vraagstuk van de berechting van buitenlandse ISIS-strijders.
Op welke wijze ziet u mogelijkheden om het IS-tribunaal in de regio te realiseren?
Nederland blijft zich sterk maken voor berechting in de regio naar internationale standaarden van misdrijven gepleegd door alle partijen bij het conflict. Voor de berechting van ISIS-strijders blijf ik hierover dan ook, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak. Los van de uitkomst daarvan zal ik indachtig bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband dialoog en samenwerking blijven opzoeken om berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. De misdaden van ISIS mogen namelijk niet onbestraft blijven; dit zijn we verschuldigd aan de slachtoffers. Zolang er nog geen sprake is van berechting, is het belangrijk dat bewijsmateriaal wordt veiliggesteld. Nederland steunt dan ook de mechanismes die hiertoe voor Syrië en Irak zijn opgericht, het International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD). Indachtig de aangehouden motie van het lid Van Helvert (kamerstuk 35 300 V nr. 22) d.d. 14 november, is het kabinet ook in gesprek met Europese partners om nader te onderzoeken -met inachtneming van het advies van de Volkenrechtelijk adviseur- of Nederlandse Syrie-gangers door de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten kunnen worden berecht.2
Het bericht dat de inhuurkosten van externen bij de NPO vier keer hoger dan de Roemernorm is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) geen geschikt talent zou kunnen aantrekken om in vaste dienst te nemen?1
De arbeidsmarkt rondom specialistische competenties voor de omroep is op dit moment krap, zodat het vinden en vasthouden volgens de NPO een continue uitdaging is. Daarnaast kan de NPO als publieke organisatie niet altijd concurreren met commerciële organisaties voor wat betreft primaire arbeidsvoorwaarden.
Hoe verklaart u de toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren?
De toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren is volgens de NPO te verklaren door de hogere behoefte aan specialistische kennis op het gebied van organisatie-, juridisch, fiscaal en technisch advies. De NPO geeft aan dat de afgelopen jaren specialistische kennis bij een groot aantal projecten nodig was; o.a. de start van het Radiohuis, de oprichting van de coöperatie Dutch Core en de lancering van NPO Start. Daarnaast heeft de NPO afgelopen jaren ook aangescherpte governance- en privacyregels bij de publieke omroep doorgevoerd waarvoor specialistische kennis werd ingehuurd.
Overigens zijn de inhuurkosten bij de NPO de afgelopen jaren al sterk gedaald, mede door afronding van de genoemde projecten.
Bent u bereid met de NPO afspraken te maken dat de externe inhuur bij de NPO onder de 10% zou moeten vallen (de Roemernorm)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NPO om zelf te bepalen hoe hij het beschikbare budget zo verstandig mogelijk inzet en in welke mate hij bijvoorbeeld gebruik maakt van (extern) advies en inhuur. De verantwoordelijkheid voor de doelmatige inzet van de gelden voor de NPO-organisatie ligt bij de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO gezamenlijk.
Het bericht ‘Alarm over vervalste mbo-diploma’s’ |
|
Anne Kuik (CDA), Bart Smals (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er in toenemende mate wordt gefraudeerd met mbo-diploma’s waardoor ongediplomeerden zich op de arbeidsmarkt bevinden?1 Zo ja, wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze fraude?
Ik ben bekend met het hiervoor genoemde bericht.
In juni 2019 hebben vier mbo-scholen aan de MBO Raad gemeld dat vervalsingen van hun diploma’s zouden zijn gebruikt door mensen die geen opleiding bij hen hebben gevolgd of afgemaakt. Het betreft diploma’s in de technieksector. De MBO Raad heeft naar aanleiding van dit signaal direct contact opgenomen met VNO-NCW en DUO. DUO heeft daarop de informatie over de mogelijkheid om een potentiële werknemer een digitaal bewijs uit het diplomaregister te laten overleggen op de website nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. Vervolgens heeft VNO-NCW haar achterban opgeroepen om gebruik te maken van deze mogelijkheid bij DUO om te controleren of een potentieel werknemer daadwerkelijk het betreffende diploma heeft behaald bij de school. Ik juich het toe dat werkgevers bewust worden gemaakt van het risico op diplomafraude en de mogelijkheden die het Diplomaregister van DUO biedt om dit te voorkomen en te bestrijden.
Bent u bekend met de omvang van de diplomafraude en op welke wijze deze fraude gepleegd wordt? Klopt het dat er in toenemende mate wordt gefraudeerd met diploma’s?
De gevallen die aan het licht komen waar sprake is van een vervalst diploma door controle bij en door DUO, betreffen hooguit één of enkele gevallen per jaar. Andere, betrouwbare signalen hiervan hebben wij niet. Op basis hiervan, noch van andere signalen die wij krijgen, kan niet worden gesproken van een toenemend aantal vervalsingen.
Diplomafraude wordt vrijwel altijd gepleegd met papieren diploma’s en in een enkel geval met een digitaal JPG-bestand. Er is geen enkel geval bekend waarbij het beveiligde PDF-bestand van DUO is vervalst. Dat is dan ook het document waarmee werkgevers en vervolgonderwijs een diploma kunnen controleren. De tool op de website van DUO biedt daarin ondersteuning.
Komt diplomafraude enkel voor in het mbo? Zo nee, kan de Minister beschrijven hoe groot de verwachtte omvang van de fraude in het voorgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs is en of er ook al meldingen van fraude met deze diploma’s zijn?
Zoals hiervoor aangegeven hebben wij alleen gegevens van die gevallen die bij DUO worden gemeld. Voor het mbo gaat het om één geval in 2016 en in 2018. In 2019 zijn er acht gevallen bekend, allemaal in de zorgsector. Van al deze gevallen is door DUO aangifte gedaan. Bij DUO zijn zes gevallen van diplomafraude met een ho-diploma bekend in 2018, en twee in 2017.
Deelt u de mening dat deze vorm van diplomafraude, waardoor onbevoegden zich op de arbeidsmarkt bevinden, een risico vormt voor bijvoorbeeld patiënten in de zorg doordat patiënten afhankelijk zijn van de kennis en kunde van de zorgverleners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om te onderzoeken hoe groot de groep van onbevoegden is die reeds op de arbeidsmarkt actief zijn zonder diploma?
Ik ben het met u eens dat het een risico is wanneer zorgverleners zonder de juiste kennis en kunde bepaalde handelingen verrichten. Het is dan ook belangrijk dat zij via het diploma aantonen de benodigde vaardigheden te beheersen (en deze daarna blijven bijhouden). Over de waarde van hun diploma mag dan ook geen twijfel bestaan. We hebben op dit moment geen signalen dat er in de zorg op grote schaal sprake is van vervalste diploma’s en ik zie dan ook geen aanleiding om te onderzoeken hoe groot de groep is die op basis van een vervalst diploma actief is op de arbeidsmarkt. Ik roep werkgevers op om wanneer zij twijfel hebben bij een diploma dat hun wordt voorgelegd, de betreffende persoon te vragen om een digitaal uittreksel uit het Diplomaregister te overleggen.
Kunnen deze fraudeurs zich in het BIG-register registeren met een vervalst diploma?
Om onterechte registratie in het BIG-register te voorkomen hanteert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het beleid om bij de geringste twijfel aan de echtheid van een diploma, het Diplomaregister van DUO te raadplegen. Dit heeft in het verleden wel eens geleid tot het weigeren van inschrijving in het BIG-register. Ingeschreven registraties kunnen ook op een later moment worden geverifieerd. Indien bij verificatie achteraf blijkt van een ongeldig of onecht diploma kunnen inschrijvingen in het BIG-register alsnog worden doorgehaald. Met ingang van 2020 geldt dat als verificatie plaatsvindt, dat dit via het Diplomaregister gebeurt als het diploma van betrokkene in het Diplomaregister is opgenomen.
Van welke sectoren weet u dat met diploma’s gefraudeerd is en welke risico’s in het uitoefenen van het beroep brengt dit met zich mee?
Omdat het om beperkte aantallen gaat, kan ik geen betrouwbare uitspraken doen over de sectoren waarin dit plaatsvindt. Voor alle sectoren zijn echter risico’s voor te stellen wanneer er zonder de juiste kwalificaties wordt gewerkt. Daarom is het van groot belang dat werkgevers gebruik maken van de mogelijkheden die het Diplomaregister van DUO biedt, ongeacht de sector waar het om gaat.
Hoe zouden diploma’s beter beschermd kunnen worden? En hoe kunnen werkgevers controleren of er sprake is van een nepdiploma? Heeft u een inschatting van de mate waarin er bij DUO om een uittreksel uit het diplomaregister wordt gevraagd?
Voor papieren mbo-diploma’s schrijven wij een aantal beveiligingsmaatregelen voor, waaronder een watermerk en microtekst. Daarmee zijn de diploma’s goed beveiligd. Ondanks de bestaande beveiligingsmaatregelen blijft er een klein risico dat diploma’s worden vervalst. Om fraude met vervalste diploma’s te voorkomen is er de mogelijkheid om diploma’s te controleren via het Diplomaregister van DUO. Mbo-diploma’s worden daarin sinds 2007 geregistreerd. Werkgevers kunnen dit raadplegen door (bij twijfel) een sollicitant te vragen om een digitaal uittreksel uit het Diplomaregister te overleggen. Zij kunnen dan controleren of het diploma overeen komt met het uittreksel. Met de huidige beveiligingsmaatregelen is er een goede balans tussen veiligheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid.
In 2017 is er 263.822 keer een uittreksel van een diploma uit het Diplomaregister gedownload. In 2018 is dit 441.254 keer gebeurd en in 2019 tot en met oktober al 842.401 keer. Dit laat zien dat de samenleving zich in toenemende mate bewust is van het belang van de echtheid van diploma’s en dat het Diplomaregister in toenemende mate wordt gebruikt om hier invulling aan te geven.
Deelt u de mening dat er opgetreden moet worden tegen fraude met diploma’s, onder andere door de fraudesites waar je diploma’s kan kopen buiten werking te stellen en de aanbieders en fraudeurs actief te vervolgen? Zo ja, wie heeft welke bevoegdheden hierin en welke stappen wilt en kunt u hierin zetten? Zo nee waarom niet?
Fraude en oplichting is strafbaar. Wanneer werkgevers of onderwijsinstellingen constateren dat een bedrijf of een persoon heeft gefraudeerd met een onecht diploma, dan raad ik hen aan daarvan aangifte te doen bij de politie. De politie heeft daarbij een eigenstandige bevoegdheid om aangiften wel of niet nader te onderzoeken. Naar aanleiding van het bericht van de MBO Raad zal ik voor dit onderwerp ook aandacht vragen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Natura 2000 en het toevoegen van habitats |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «LTO Noord: geen extra habitats in Natura 2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het bericht?
Ik ben niet voornemens om binnenkort het bedoelde wijzigingsbesluit definitief te maken. Ik verwijs u hiervoor naar de kabinetsbrief van 13 november 2019. Het kabinet is zich terdege bewust van de gevolgen die het beschermen van natuurwaarden van Europees belang kan hebben. Over dit onderwerp gaat het kabinet in gesprek met de Europese Commissie.
Waarom wilt u de habitats overgangs- en trilveen en veenbossen extra toevoegen aan het gebied 'Oudegaasterbrekken, Gouden Bodem & Fluessen»?
Dit is in het ontwerpwijzigingsbesluit «Aanwezige waarden» gemotiveerd2, op p. 22 in het algemeen en op p. 58–63 specifiek voor dit gebied. Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen. Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State, waarbij in meerdere gevallen getoetst is of een habitattype daadwerkelijk in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Uit de reeds in 2012 gemaakte kartering van het gebied «Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving» blijkt dat de genoemde habitattypen in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen. De voorgenomen toevoeging van de habitats zal ik bezien in de context van de opschoning van de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden.
Is het toevoegen van extra habitats verplicht volgens Europese regelgeving? Zo ja, welke regelgeving, op welke wijze worden lidstaten dit geacht te doen en hoe doen andere lidstaten dit?
Ja, dat is verplicht, zoals ik ook heb toegelicht in het antwoord op vraag 3. Die «extra habitats» betreffen habitats die in een gebied (bestendig en meer dan verwaarloosbaar) aanwezig zijn en al bij de oorspronkelijke aanwijzing beschermd hadden moeten worden. Fouten die in het verleden zijn gemaakt (door een incompleet aanwijzingsbesluit) moeten hersteld worden, omdat de verplichting tot bescherming (artikel 6 van de Habitatrichtlijn) blijvend van kracht is en niet alleen gebaseerd mag zijn op (incomplete) kennis de in het verleden aanwezig was. Daarom is het volgens de Europese regelgeving nodig om het standaardgegevensformulier (met de aanwezige waarden) te actualiseren en te corrigeren, en daaruit de consequentie te trekken van adequate bescherming via het aanwijzingsbesluit.
In welke mate gaat dit om stikstofgevoelige habitats?
Van de reeds aangewezen habitattypen is een aanzienlijk deel stikstofgevoelig. De leefgebieden van de soorten zijn voor een veel geringer deel stikstofgevoelig. Dat geldt ongeveer hetzelfde voor de habitattypen en soorten uit het wijzigingsbesluit.
Welke gevolgen heeft het toevoegen van deze habitats voor de omgeving van het gebied?
Dit hangt af van de ecologische vereisten van de habitats en dat wordt nader uitgewerkt in een beheerplan. In ieder geval is duidelijk dat beide habitats afhankelijk zijn van schone lucht.
Kunt u toelichten in hoeverre voor het toevoegen van elke habitat rekening is gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden?
Deze vereisten worden genoemd in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Deze zijn daarmee relevant om rekening mee te houden bij het nemen van maatregelen. Voor het aanwijzen van beschermde habitats zijn ze niet van toepassing.
Kunt u aangeven welke stikstofgevoelige habitats u voornemens bent om extra toe te voegen aan welk Natura 2000-gebied bij de «correctie», zoals beschreven in uw brief aan de Tweede Kamer?2
Het voornemen staat in het ontwerpwijzigingsbesluit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bij elke stikstofgevoelige habitat aangeven waarom u voornemens bent deze toe te voegen aan het betreffende gebied en welke gevolgen dat heeft voor vergunningverlening in de omgeving van dat gebied?
Het waarom is aan de orde gekomen in het antwoord op vraag 3. In hoeverre er gevolgen zijn voor de vergunningverlening in de omgeving, moet blijken uit de concrete toetsing op basis van de aspecten die bedoeld zijn in het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven waarom het toevoegen van deze stikstofgevoelige habitats aan de desbetreffende Natura 2000-gebieden een Europese verplichting zou zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zou er gebeuren als we deze stikstofgevoelige habitats niet zouden toevoegen aan de desbetreffende Natura 2000-gebieden?
In dat geval kan de Europese Commissie Nederland in een gerechtelijke procedure dwingen om dit alsnog te doen.
Bent u bereid om gezien de economische gevolgen, met het oog op de uitspraak van de Raad van State van 29 mei jl., bereid om het toevoegen van stikstofgevoelige habitats op te schorten en te heroverwegen?
Ja, hiertoe ben ik bereid. Het «wijzigingsbesluit aanwezige waarden» wordt opgeschort en heroverwogen.
Kunt u aangeven hoe u de motie Bisschop gaat uitvoeren?3
Een betere prioriteringsstelling is reeds onderwerp van bespreking met de provincies in het kader van de actualisering van de doelensystematiek. Daarnaast is onlangs het gesprek met de Europese Commissie gestart over dit onderwerp.
Bent u bereid om in uitvoering van de motie Bisschop te bekijken of stikstofgevoelige habitats die nu onderdeel zijn van Natura 2000-gebieden daar nog wel onderdeel van zouden moeten zijn, in het kader van deze correctie?
Dat past binnen de reikwijdte van de uitvoering van de motie.
De inkomensachteruitgang voor mensen met een Wajong-uitkering |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u voor de volgende fictieve casus aangeven wat het totaalinkomen is en de inkomensondersteuning in de oude Wajong: iemand werkt met loondispensatie en een loonwaarde van 50 procent, 20 uur per week op een functie met een salaris van 160 procent van het wettelijk minimumloon (WML) met een maatmaninkomen?
Inkomen uit arbeid = loonwaarde x deeltijdfactor x functieloon = 0,5 x 0,5 x 160% WML = 40% WML. Ervan uitgaande dat het vervullen van een functie op 160% WML heeft geleid tot een maatmanwissel, waarbij het maatmaninkomen is vastgesteld op 160% WML, wordt een fictieve indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse gebaseerd op dit maatmaninkomen.
Vaststellen AO-klasse t.b.v. vaststellen hoogte uitkering:
AO-percentage = 1 – (inkomen uit arbeid / maatmaninkomen) = 0,75 (75%)
AO-klasse = 65–80%
Inkomensondersteuning = 50,75% WML
Kunt u voor deze casus aangeven wat het totaalinkomen en de inkomensondersteuning vanuit de Wajong is zodra deze persoon zijn of haar baan verliest?
Net als voor reguliere werknemers zijn werkende Wajongers verzekerd tegen inkomensverlies vanwege het eindigen van een baan. Recht, hoogte en duur zijn afhankelijk van referte-eis en arbeidsverleden. Ervan uitgaande dat deze Wajonger recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering, is zijn WW-uitkering 70% van het inkomen uit arbeid = 0,7 x 40% WML = 28% WML. Bij een WW-uitkering wijzigt de hoogte van de Wajong-uitkering niet. De inkomensondersteuning blijft 50,75% WML.
Stel dat in de oude Wajong deze persoon na zes maanden wordt aangenomen in een vergelijkbare functie met een salaris van 160 procent WML en 20 uur per week werkt met loondispensatie en een loonwaarde van 50 procent met een maatmaninkomen, hoe hoog is dan het totaalinkomen en de inkomensondersteuning?
Het totale inkomen bij gelijkblijvende voorwaarden zou op basis van de huidige regels in de oWajong gelijk zijn aan de berekeningen bij antwoord 1. De inkomensondersteuning is 50,75% WML
Wat zou het totaalinkomen en de inkomensondersteuning zijn van een andere persoon na invoering van de voorgestelde regeling, indien deze persoon aan de slag gaat in een functie met een vergelijkbaar salaris (160% WML), omvang per week (20 uur), en loonwaarde (50%)?
Inkomen uit arbeid = loonwaarde x deeltijdfactor x functieloon = 0,5 x 0,5 x 160% WML = 40% WML
Inkomensondersteuning = (0,7 x G) – (0,7 x compensatiefactor x I). Compensatiefactor = (loonwaarde – 0,3) / (0,7 x loonwaarde) = (0,5 – 0,3) / (0,7 x 0,5). Inkomensondersteuning = 70% WML – (0,7 x (0,2/0,35) x 40% WML) = 54% WML
Indien de persoon uit de eerste casus na invoering van de voorgestelde regeling zijn of haar baan verliest, hoe hoog is dan de inkomensondersteuning?
Op basis van het overgangsregime stelt UWV voor de persoon in de eerste casus een garantiebedrag vast van 50,75% WML. De minimale inkomensondersteuning bedraagt dus 50,75% WML bij inkomen uit arbeid. Bij verlies van baan kan het garantiebedrag door blijven werking gedurende de periode dat er sprake is van inkomen uit WW.
Bij het vaststellen van de (aanvullende) uitkering op basis van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning wordt een WW-uitkering conform inkomen uit arbeid met de uitkering verrekend. Net als bij het antwoord op vraag 2 gaan we bij de berekening van de inkomensondersteuning uit van een WW-uitkering van 70% van zijn inkomen uit arbeid = 28% WML. Inkomensondersteuning nieuw = 70% WML – (0,7 x (0,2/0,35) x 28% WML) = 58,8% WML. De inkomensondersteuning is daarmee hoger dan het vastgestelde garantiebedrag, waardoor de inkomensondersteuning nieuw tot uitbetaling komt. De inkomensondersteuning bedraagt 58,8% WML.
Indien deze persoon na invoering van de nieuwe regeling na baanverlies pas na zes maanden – dus na het verstrijken van de garantietermijn van twee maanden – wederom wordt aangenomen in een vergelijkbare functie met salaris 160% WML, 20 uur per week, en 50 procent loonwaarde, hoe hoog zijn dan de inkomensondersteuning en het totaalinkomen?
Deze berekeningen zijn conform het antwoord op vraag 4. De inkomensondersteuning bedraagt 54% WML.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong?
Ja.
De vervuiling door gaswinning in Overijssel |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van RTV Oost over de vervuiling door gaswinning in Overijssel?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken de berichtgeving en ik heb begrip voor de zorgen die burgers hebben over de verontreinigingen in de bodem. Ik vind het ook goed dat zij de verschillende betrokken overheden aanspreken en vragen om deze zorgen aandacht te geven. Het beeld dat in de berichtgeving wordt opgeroepen dat er niets gedaan zou zijn, herken ik niet. In de verdere beantwoording laat ik zien welke stappen er voor de genoemde locaties zijn genomen. Ik licht eerst het huidige beleid met betrekking tot bodemsaneringen toe.
In mijn brief van 18 juni 2018 aan uw Kamer2 ben ik ingegaan op bodemverontreinigingen bij mijnbouwinstallaties, het toezicht daarop, de saneringen, en de Wet bodembescherming (Wbb). Volgens de Wbb zijn bodemverontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan zogenoemde historische verontreinigingen, waarvoor het bevoegd gezag niet bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ligt. De bodemverontreiniging bij Wanneperveen-1 is een zogenoemde historische verontreiniging. De provincie Overijssel is hierbij het bevoegd gezag. Bij een historische verontreiniging bepalen de eventuele risico’s (humaan, ecologie, verspreiding) in relatie tot het gebruik van de locatie, of de verontreiniging binnen vier jaar moet worden gesaneerd. Verontreinigingen die na 1 januari 1987 zijn ontstaan, moeten volgens de Wbb – zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is – verwijderd worden.
Welke stappen zijn er door de Staat, de provincie en de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) in chronologische volgorde gezet sinds 2016 om de vervuilde grond te saneren per locatie?
In de berichtgeving wordt nader ingegaan op de locaties Wanneperveen-1 en Tubbergen-7. In samenwerking met de provincie Overijssel zijn voor deze twee locaties de stappen op een rij gezet.
Waarom is er nog geen begin gemaakt met de sanering?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in een overzicht duidelijk maken bij welke locaties de bodem en het grondwater is gemonitord op vervuiling? Wat zijn de bevindingen daarvan?
De provincie Overijssel heeft een overzicht4 gemaakt van de NAM locaties. Op alle locaties waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden, wordt jaarlijks via peilbuizen het grondwater gemonitord. Hiervan wordt door de mijnbouwondernemingen een rapport gemaakt en aan het bevoegd gezag gestuurd. Het bevoegd gezag van de desbetreffende locatie zal het rapport beoordelen. Indien in het water uit de peilbuis componenten worden gemeten die niet in water thuis horen dan moet het mijnbouwbedrijf dit onderzoeken. Aan de hand van de resultaten kunnen maatregelen worden opgelegd.
Het grondwater op de locatie wordt jaarlijks gemonitord. In 2016 heeft de provincie Overijssel NAM verzocht om een actualiserend bodemonderzoek uit te voeren. Het adviesbureau Arcadis heeft het onderzoek uitgevoerd. Men heeft in het grondwater op de locatie verhoogde concentraties aan benzeen, xylenen, minerale olie en barium gemeten. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen interventiewaarden worden overschreden. In het rapport wordt aangegeven dat de verontreiniging zich vooral bevindt in de eerste drie meter onder het maaiveld. De bodemverontreiniging is ernstig, maar niet spoedeisend. Op het terrein hebben in het verleden ook al deelsaneringen plaatsgevonden. Als NAM de locatie definitief verlaat zal deze volledige gesaneerd worden.
Het grondwater wordt in het kader van de in 1991 gestarte sanering gemonitord. Uit de monitoring periode 2007 – 2013 en het aanvullende grondwateronderzoek blijkt dat de verontreiniging zich niet of nauwelijks verspreidt en derhalve geen sprake is van een onbeheersbare situatie. Op grond van de beschikking van 26 januari 2016 bestaat er geen verplichting om de beschikte grondwaterverontreiniging te monitoren na 2016.
De bodemverontreiniging binnen de locatie is 25 februari 2010 beschikt als een geval van ernstige verontreiniging. De verontreiniging hoeft niet met spoed te worden gesaneerd bij het gebruik van de locatie als bedrijfsterrein. Na het ontmantelen van de locatie wordt door de NAM de locatie gesaneerd om het gebruik als natuur mogelijk te maken.
Hoe is in Overijssel de kwaliteit van het drinkwater? Op basis van welke gegevens geeft u antwoord?
Uit de informatie van de provincie Overijssel blijkt dat de kwaliteit van het drinkwater in Overijssel uitstekend is. De kwaliteit van het drinkwater wordt zorgvuldig beschermd. De provincie beschermt de bronnen voor de drinkwatervoorziening via het voorzorgsprincipe in het beschermingsbeleid en via voorkantsturing in de ruimtelijke ordening. Hiermee wordt beoogd dat activiteiten met een risico voor het drinkwater worden geweerd en alleen functies met een laag risico (zogenoemde harmoniërende functies) worden toegelaten.
Daarnaast zijn er gebiedsdossiers per wingebied opgesteld. Hierin zijn de in het gebied aanwezige risico’s beschreven in combinatie met een maatregelprogramma om deze risico’s te bewaken, te verkleinen of geheel weg te nemen. Ook Vitens (waterleidingbedrijf in Overijssel) houdt kwaliteit van het water dat naar de winputten toestroomt in de gaten. Men beschikt over een uitgebreid meetnet van waarnemingsputten en neemt daaruit met regelmaat monsters om de waterkwaliteit te analyseren.
Erkent u de spoedeisendheid van de twee genoemde locaties in Wanneperveen en Tubbergen? Wat gaat u doen om de provincie te helpen de bodem rondom die locaties zo spoedig mogelijk te saneren? Wat heeft de provincie van u nodig om de bodem te laten saneren? Wat heeft de provincie nodig van de NAM om de bodem te laten saneren?
Uit de door de provincie Overijssel afgegeven beschikkingen blijkt dat de situatie binnen de twee genoemde locaties niet spoedeisend is. De verontreiniging binnen de locatie Wanneperveen en Tubbergen-7 is ernstig maar niet spoedeisend.
De geconstateerde verontreiniging buiten de locatie Tubbergen-7 is spoedeisend, vanwege de nabijheid van een kwetsbaar Natura2000-gebeid. De sanering aldaar is vanwege de spoedeisendheid reeds gestart.
De locatie Wanneperveen-1 zal, nadat deze niet meer wordt gebruikt als bedrijfsterrein, worden ontmanteld en gesaneerd. De verontreiniging buiten de locatie Wanneperveen-1 is niet spoedeisend. NAM is op mijn verzoek met de provincie Overijssel in overleg om buiten de locatie een deelsanering uit te voeren.
Op het gebied van de Wbb is voor de locatie Wannerperveen-1 en Tubbergen-7 op dit moment geen actie nodig om de provincie te ondersteunen. Het proces loopt. NAM voldoet aan de voorwaarden die in de beschikkingen zijn opgenomen.
De provincie zal de aanvragen van de NAM toetsen conform de Wbb en toe zien op de sanering. De NAM zal als opdrachtgever de werkzaamheden laten uitvoeren. NAM moet met betrekking tot de stikstofdepositie de berekeningen aanleveren die het voor de provincie mogelijk maken om de saneringen door te laten gaan.
Bent u bereid een plan van aanpak te maken voor overige locaties in Overijssel die moeten worden gesaneerd?
De huidige wet- en regelgeving voorziet in een duidelijk prioritering wat betreft de aanpak van verontreinigde locaties. Spoedeisende locaties worden als eerste aangepakt. De niet-spoedeisende locaties worden gesaneerd zodra deze van functie veranderen. De provincie Overijssel heeft in 2016 een lijst opgesteld van de bodemkwaliteit op de 34 NAM locaties. Uit dit overzicht blijkt dat de provincie Overijssel of de desbetreffende gemeente ten aanzien van de Wbb het bevoegd gezag is. De provincie Overijssel en de gemeenten handelen vanuit dit actuele overzicht. Het is niet aan het Ministerie van EZK om voor deze locaties een plan van aanpak op te stellen.
Hoe is het met de vervuiling van de bodem gesteld bij andere boorlocaties in Nederland? Gaat u ook uw invloed aanwenden bij het saneren van die plekken?
Een generiek overzicht van alle mijnbouwlocaties en boorputten kan via de website www.nlog.nl via de interactieve kaart bekeken worden. Via de website www.bodemloket.nl kan via een interactieve kaart of via een gelinkte websites informatie worden gevonden over de lokale bodemkwaliteit.
In mijn brief5 van 12 oktober 2017 aan uw Kamer ben ik ingegaan op bodemverontreinigingen bij mijnbouwinstallaties, het toezicht daarop, de saneringen, en de Wet bodembescherming (Wbb). Volgens de Wbb zijn bodemverontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan zogenoemde historische verontreinigingen, waarvoor het bevoegd gezag niet bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ligt. Ik beschik dan ook niet over een overzicht van historische bodemverontreinigingen waarvoor de provincies of gemeenten het bevoegd gezag zijn. Het is in eerste plaats aan het bevoegd gezag om ervoor te zorgen dat boorlocaties binnen de wettelijke kaders gesaneerd worden. Ik heb hier wat betreft de historische verontreinigingen geen rol en wil ook niet in de bevoegdheid van de provincies of betrokken gemeenten treden.
De Wbb stelt sinds 1 januari 1987 duidelijke regels ten aanzien van het optreden van verontreinigingen. Volgens artikel 13 is iedere mijnbouwexploitant verplicht om nieuwe bodemverontreinigingen te voorkomen en bestaat de verplichting om de verontreiniging zoveel als technisch, financieel en ruimtelijk mogelijk is, te verwijderen. In mijn brief6 van 18 juni 2018 heb ik een overzicht gegeven van mijnbouwlocaties waar een bodemverontreiniging is ontstaan na 1 januari 1987 waarvoor geldt dat deze redelijkerwijs nog niet verwijderd kan worden. Het betrof in totaal vijf mijnbouwlocaties.
Hoe gaat u omwonenden die zich zorgen maken over hun gezondheid en de natuurgebieden in de omgeving informeren over de stand van zaken?
De provincie Overijssel heeft als zijnde bevoegd gezag het initiatief genomen en heeft op 12 december 2019 een informatieavond voor de bewoners georganiseerd. Het Ministerie van EZK en SodM waren hierbij aanwezig.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Beckerman c.s. over verbetering van monitoring van oude olie- en gaswinningsputten?2
Ondergrondse lekkages dienen voorkomen te worden. Het toezicht van SodM is er daarom vooral op gericht om lekkages te voorkomen. Daarvoor kijkt SodM naar de adequate werking van de putintegriteit managementsystemen van de mijnbouwondernemingen.
In 2016 en 2017 heeft SodM onderzoek uitgevoerd naar mogelijke lekkages van buiten gebruik gestelde putten. Men heeft uit een totaal van 1312 putten een selectie gemaakt van 185 putten en boven deze putten metingen verricht. SodM heeft bij de 185 putten geen lekkages geconstateerd8. SodM heeft aangegeven dat zij door gaat met het onderzoek naar mogelijke lekkage van buiten gebruik gestelde putten. SodM kijkt daarbij naar mogelijke risicofactoren op het gebied van de geologische situatie, het (historische) putontwerp en de manier van aanleg.
Het verminderde recht op toeslagen als effect van de afbouw van de algemene heffingskorting |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Menno Snel (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen dat de afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner leidt tot een aanzienlijke verhoging van het brutoloon van samenwonenden en dat dit ertoe leidt dat zij ter compensatie aanvullende bijstand aanvragen en dat hiermee het recht op toeslagen in het geding komt?1
De aangedragen casus door de Nationale ombudsman waar de leden van de SP-fractie aan refereren is ingewikkeld. De afgelopen tijd heeft het kabinet de problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen uitgebreid onderzocht. In onderstaande beantwoording van de gestelde vragen wordt eerst ingegaan op het ontstaan van de aangedragen casus. Daarbij wordt de relatie gelegd met de doelstelling van het gevoerde beleid in fiscaliteit en sociale zekerheid om (meer) participeren op de arbeidsmarkt te laten lonen. Daarna wordt toegelicht welke groep huishoudens met deze casus te maken hebben. Tot slot worden diverse oplossingsrichtingen en de gevolgen hiervan uiteengezet. Op de financiële gevolgen van deze casus voor de betrokkenen wordt bij het volgende antwoord ingegaan.
De aangedragen casus gaat over een groep huishoudens van alleenverdieners die ondanks het recht op een sociale minimumuitkering en beroep op de Participatiewet minder te besteden heeft dan een paar in de bijstand.
In de meeste gevallen betreft het huishoudens van een alleenverdiener met een UWV-uitkering, bijvoorbeeld uit de WW of de WIA, die lager is dan de bijstandsnorm. Het UWV verstrekt aan deze huishoudens een aanvulling vanuit de Toeslagenwet (TW), maar in specifieke gevallen komt het voor dat huishoudens toch netto minder overhouden dan de bijstandsnorm voor paren. Zij kunnen daarom een beroep doen op een aanvulling vanuit de Participatiewet, onder de voorwaarden die hiervoor in de Participatiewet gelden. Door de aanvulling komt het netto-inkomen gelijk met de bijstandsnorm voor paren. Maar door de aanvulling vanuit de Participatiewet stijgt het toetsingsinkomen voor de toeslagen zoals huur- en zorgtoeslag in sommige gevallen tot boven het minimumloon. In een dergelijk geval komt een huishouden dan mogelijk niet in aanmerking voor het maximale bedrag van de toeslagen. Hierdoor heeft dit huishouden minder te besteden dan een paar in de bijstand.
Deze situatie ontstaat in eerste aanleg doordat de meeste huishoudens van alleenverdieners minder recht op algemene heffingskorting (AHK) hebben dan huishoudens van werkende paren. Dit berust op een bewuste beleidskeuze om het recht op AHK meer te laten samenhangen met de individuele arbeidsinspanning van beide partners, zodat een grotere stimulans ontstaat voor de minstverdienende partner om (meer uren) op de arbeidsmarkt te participeren. Dit bevordert de economische zelfstandigheid van de minstverdienende partner en is vormgegeven door vanaf 2009 de overdraagbaarheid van de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner geleidelijk af te bouwen.
Het afbouwen van de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner heeft, zonder aanvullend beleid, tot gevolg dat het verschil tussen het netto-bijstandsniveau en de netto-inkomsten uit werk van alleenverdiener huishoudens op het minimumloon kleiner wordt. Dit maakt de stimulans voor bijstandsparen om op de arbeidsmarkt te gaan participeren lager en is zodoende ongewenst. Om het verschil tussen de hoogte van de bijstand en inkomen uit werk niet te ver te laten teruglopen wordt sinds 2012 bij de bepaling van de netto-bijstandshoogte geleidelijk rekening gehouden met een verlaagd recht op AHK. Waar in 2011 nog rekening werd gehouden met tweemaal AHK wordt dit geleidelijk verlaagd tot éénmaal AHK. Dit wordt de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon bij de bepaling van de bijstandshoogte genoemd. Door deze maatregel wordt de jaarlijkse verhoging van het bijstandsbedrag getemperd. De afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon voor de bijstand verloopt in een langzamer tempo dan de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner. Ook is deze afbouw in de periode 2014–2021 getemporiseerd.
De hier voorliggende casus komt voort uit het feit dat de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner en de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon van de bijstand niet synchroon lopen. De afbouw van de overdraagbaarheid van de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner is immers eerder begonnen en deze verloopt bovendien in een hoger tempo. Hierdoor heeft een groep huishoudens van alleenverdieners tijdens de afbouwperiode, in lijn met de wet- en regelgeving, een lager recht op AHK dan bij de bepaling van de bijstandsnorm voor paren wordt verondersteld. Hierdoor komt het netto-inkomen van een alleenverdiener met een uitkering op minimumloonniveau tijdens de afbouwperiode lager uit dan de netto-bijstand voor een paar, in gevallen waar ook geen aanspraak op overige fiscale voorzieningen zoals aftrekposten of de arbeidskorting bestaat (zoals wanneer er recht op een aanvulling vanuit de TW is).
Op het moment dat zowel de overdraagbaarheid aan de minstverdienende partner als de dubbele AHK in het referentieminimumloon bij de bepaling van de bijstandshoogte volledig zijn afgebouwd verdwijnt de voorliggende casus. Dit is, onder het huidige tijdpad, rond 2035 het geval. Onderstaande figuur geeft een illustratie van het verloop van beide afbouwpaden.
Figuur 1: afbouwpaden overdraagbaarheid en dubbele AHK
Wanneer het netto-inkomen van het paar met recht op aanvulling vanuit de TW lager uitkomt dan de bijstandsnorm kan het inkomen worden aangevuld vanuit de Participatiewet. De aanvulling vanuit de Participatiewet vult het netto-inkomen van de alleenverdiener aan tot het niveau van een paar in de bijstand. Hierdoor is er geen verschil meer in hoogte tussen het netto-inkomen van deze alleenverdiener en een paar in de bijstand. Door de aanvulling vanuit de Participatiewet komt het brutoinkomen van de alleenverdiener echter ruim boven het minimumloon uit. Bij een brutoinkomen dat hoger ligt dan het minimumloon bouwen de zorg- en huurtoeslag af. De toeslagen zijn inkomensafhankelijk om ze gericht en betaalbaar te houden. Zo kan het voorkomen dat een alleenverdiener met recht op TW weliswaar hetzelfde netto-inkomen heeft als een paar in de bijstand, maar een lager besteedbaar inkomen omdat het huishouden minder recht heeft op huur- en zorgtoeslag. Bovendien moet de alleenverdiener bij meer loketten aankloppen, namelijk het UWV voor de TW-uitkering, de gemeente voor een aanvulling vanuit de Participatiewet en de Belastingdienst voor toeslagen.
In deze casus komen verschillende regelingen binnen de domeinen fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen samen. Beleidswijzigingen die achtereenvolgende kabinetten hebben steeds tot doel gehad om deelname aan de arbeidsmarkt en het aantal gewerkte uren van met name tweede verdieners te bevorderen. Hiermee is sprake van gegronde redenen voor het beleid in deze domeinen, maar in combinatie werken deze regelingen voor een bepaalde groep huishoudens niet goed uit. Daarom heeft het kabinet de afgelopen tijd gezocht naar oplossingen. Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de groep huishoudens die in deze situatie zit, en op mogelijke oplossingsrichtingen binnen de domeinen fiscaliteit, sociale zekerheid en toeslagen. Hierbij is gekeken naar oplossingsrichtingen die specifiek aangrijpen op de groep huishoudens die gevolgen van de voorliggende casus ondervindt. Beleid dat bredere groepen huishoudens raakt kan immers op gespannen voet staan andere doelstellingen in het inkomensbeleid.
De Belastingdienst (onderzoek bijgevoegd) heeft onderzocht hoeveel huishoudens tussen 2017 en 2023 te maken krijgen met deze situatie en wat de impact voor hen is. Hierbij is een vergelijking gemaakt op basis van inkomensgegevens over 2017 en een raming van het huishoudinkomen indien de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner zou zijn afgebouwd (situatie 2023). Uit het onderzoek blijkt dat het gaat over een groep van circa 3.500 gezinnen met een aanvulling vanuit de TW. Daarnaast is sprake van een groep van circa 1.500 huishoudens die een UWV-uitkering ontvangt, maar geen recht heeft op een TW-aanvulling. Hierbij kan worden gedacht aan een WW- of WIA-uitkering die beperkt hoger is dan het bedrag tot waar de TW aanvult.
Voor deze groep van circa 5.000 alleenverdieners ligt als gevolg van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, waarmee beoogd is de prikkel tot (meer) werken te vergroten, de netto-uitkering in 2023 lager dan de bijstandsnorm voor paren. Hierdoor wordt mogelijk een aanvulling uit de Participatiewet gekregen4 waarvan in dit geval een effect op de ontvangen toeslagen uitgaat.
Het kabinet streeft naar een specifieke oplossing voor de groep huishoudens die door de samenloop van regelingen op een besteedbaar inkomen onder bijstandsniveau uitkomt. Uit onderstaande inventarisatie van oplossingsrichtingen blijkt echter dat er majeure beleidswijzigingen met consequenties voor grote groepen huishoudens of met aanzienlijke uitvoeringsgevolgen nodig zijn om de onderhavige casus op te lossen.
Aangezien het probleem in eerste aanleg ontstaat door verschillende afbouwpaden met betrekking tot de toepasbaarheid van de algemene heffingskorting lijkt het gelijktrekken van deze afbouwpaden een oplossing. De ene mogelijkheid is het deels terugdraaien van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner in de fiscaliteit, zodat deze gelijkgetrokken wordt met de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand. Dit leidt ertoe dat het netto-inkomen van de alleenverdiener stijgt, waardoor het nettoverschil tussen de alleenverdiener met aanvulling uit de TW en de bijstandsnorm verdwijnt. Het gevolg is dat een extra aanvulling vanuit de Participatiewet niet meer nodig is, waardoor alleenverdieners met een TW-aanvulling de maximale zorg- en huurtoeslag ontvangen. Het terugdraaien van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner is echter slecht voor de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van de minstverdienende partner. Dit vindt het kabinet een ongewenst effect. Daarnaast heeft deze maatregel betrekking op een veel grotere groep mensen dan de eerder geïdentificeerde groep van circa 5.000 huishoudens, namelijk de totale groep huishoudens die gevolgen ondervinden van de afbouw van de overdraagbare AHK. Voor circa 300.000 mensen zou de prikkel tot arbeidsparticipatie afnemen. Ook de directe budgettaire gevolgen zijn fors, deze maatregel zou circa 630 miljoen euro kosten als deze in 2023 zou worden doorgevoerd. Daarom kiest dit kabinet niet voor deze oplossing.
Alternatief is om de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon in de bijstand te versnellen. Ook langs deze weg wordt het verschil tussen wat een alleenverdiener met een aanvulling uit de TW netto overhoudt en de bijstandsnorm voor paren opgeheven. Dit heeft echter forse negatieve inkomenseffecten voor alle bijstandsgerechtigden, oplopend tot -8% voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde zonder kinderen als dit in 2021 zou worden doorgevoerd. Met ongeveer 375.000 huishoudens is dit ook een veel grotere groep dan de 5.000 huishoudens die een toeslagderving hebben. Daarom kiest het kabinet niet voor het sneller afbouwen van de dubbele AHK in het referentieminimumloon voor de bijstand.
Binnen het gemeentelijk domein biedt een extra aanvulling via maatwerk vanuit de Participatiewet, ter compensatie voor gederfde toeslag, ook geen soelaas. Een hogere tegemoetkoming leidt immers tot een hoger brutoinkomen en tot (verdere) derving van toeslagen. Verder is het binnen het instrumentarium van de Participatiewet, zoals de bijzondere bijstand, niet mogelijk om een netto-tegemoetkoming, die niet meetelt als brutoinkomen voor het huishouden, te verstrekken indien dit niet ter compensatie is van door het huishouden gemaakte kosten.
Binnen het domein van de sociale zekerheid zorgt het verhogen van de uitkeringshoogte van de TW ervoor dat de relevante groep alleenverdieners netto evenveel overhoudt als het bijstandsbedrag. Hierdoor is de extra aanvulling vanuit de Participatiewet ook niet meer nodig. Om op het benodigde nettobedrag uit te komen is een verhoging van de (bruto) TW nodig tot boven minimumloonniveau. Doordat er geen recht op arbeidskorting bestaat moet er meer belasting worden betaald. Hierdoor is er een relatief grotere brutostijging van de uitkering benodigd om op het juiste nettobedrag uit te komen. Omdat de brutoTW-uitkering in deze oplossingsrichting boven minimumloonniveau uitkomt, bouwen zorg- en huurtoeslag nog steeds af. Hoewel een aanvulling vanuit de Participatiewet dan niet meer nodig is omdat het netto-inkomen gelijkligt aan de bijstandsnorm, zal het besteedbaar inkomen van een huishouden alsnog lager liggen dan een paar in de bijstand vanwege eventueel lagere zorg- en huurtoeslag. Het probleem wordt met deze oplossingsrichting dus niet ondervangen.
Binnen de TW is een andere oplossingsrichting om een tegemoetkoming te introduceren die compenseert voor gederfde toeslagen. Door deze tegemoetkoming als eindheffingsbestanddeel voor de loonbelasting aan te wijzen telt dit niet mee als brutoinkomen voor de ontvanger. Verschuldigde belasting over het bedrag wordt in dit geval afgedragen door de verstrekker van de tegemoetkoming, in dit geval het UWV. De Tegemoetkoming arbeidsongeschikten die het UWV jaarlijks uitkeert is hier een voorbeeld van. Het is voor het UWV niet mogelijk om de hoogte van een dergelijke tegemoetkoming te differentiëren, waardoor een aanzienlijk deel van de ontvangers met de tegemoetkoming meer gecompenseerd wordt dan de gederfde toeslag. Daarnaast is de afbakening van de doelgroep uitvoeringstechnisch complex, omdat bijvoorbeeld ook op partnerinkomen moet worden getoetst. Hiermee ontstaat het risico dat huishoudens zonder toeslagderving onterecht de tegemoetkoming ontvangen. Dit maakt dat met deze oplossingsrichting niet voldoende kan worden aangesloten op de doelgroep. De combinatie met de geschetste uitvoeringsproblemen maakt dit tot een ongeschikte oplossing.
Binnen het domein van de toeslagen is het opschuiven van het afbouwpunt van de toeslagen een mogelijke oplossingsrichting. Hierdoor kan tot een hoger brutoinkomen aanspraak gemaakt worden op (het maximale bedrag aan) toeslagen. Hierdoor zou de groep met een toeslagderving als gevolg van een aanvulling vanuit de Participatiewet ook niet meer te maken krijgen met de afbouw van zorg- en huurtoeslag. In het Regeerakkoord is hierin al een stap gezet door de harde inkomensgrens in de huurtoeslag af te schaffen en het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren te verhogen. Verdere stappen, bijvoorbeeld in de zorg- en huurtoeslag, hebben flinke consequenties voor de schatkist. Niet alleen de groep van circa 5.000 gezinnen met aanvulling uit de Participatiewet komen dan in aanmerking voor extra zorg- en huurtoeslag, maar dat geldt voor iedereen met een inkomen boven minimumloonniveau. Een verhoging van de afbouwgrens in de zorgtoeslag met € 5.000 tot circa € 25.000 kost namelijk circa 535 miljoen euro. Bij een budgetneutrale optie zou de afbouw van zorg- en huurtoeslag verhoogd moeten worden. Dat zorgt er op zijn beurt weer voor dat de marginale druk toeneemt voor de middeninkomens, waardoor zij minder overhouden aan extra inkomsten uit arbeid dan momenteel het geval is. Dit kabinet heeft juist stappen genomen om de marginale druk op het traject tussen minimumloon en modaal te verlagen. Dit zou een stap terug zijn. Ook deze oplossingsrichting acht het kabinet dus niet begaanbaar.
Uit bovenstaande inventarisatie van oplossingsrichtingen blijken deze geen oplossing te bieden, te leiden tot (negatieve) effecten voor een veel grotere groep dan de groep alleenverdieners in de betreffende casus of veel geld te kosten. Daarom kiest het kabinet niet voor deze generieke maatregelen om dit specifieke probleem voor een kleine groep op te lossen. Een passende oplossing is op dit moment echter niet voorhanden. Het kabinet wil de mogelijkheden verkennen die ervoor zorgen dat huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum altijd het maximale toeslagenbedrag aan de voor hen relevante toeslagen ontvangen. Belangrijke randvoorwaarde is uiteraard dat dit wel uitvoerbaar moet zijn. Bij deze verkenning wordt dan ook de uitvoeringsorganisaties betrokken. Het kabinet hoopt uw Kamer hier voor het einde van 2020 nader over te informeren.
Herinnert u zich de brief van de Nationale ombudsman, d.d. 19 december 2016, waarin hij u opriep om deze en enkele andere problemen ten aanzien van de financieel kwetsbaarsten in de samenleving te adresseren?2 Is de brief die uw voorganger hierop stuurde, d.d. 4 april 2017, de definitieve reactie of komt u nog met daadwerkelijke oplossingen voor de daarin gestelde problemen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat een gezin met een inkomen onder het sociaal minimum, uitgaande van de voorziene volledige afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner, grotere aanspraak moet maken op aanvullende bijstand om op het sociaal minimuminkomen uit te komen, dat hierdoor zo’n € 5.000 aan inkomstenbelasting extra wordt afgedragen, maar dat het reële netto-inkomen daalt doordat het recht op toeslagen zo’n € 1.600 lager uitvalt?
Er zijn circa 300.000 huishoudens (alleenverdieners) die als gevolg van de afbouw van de overdraagbaarheid aan de minstverdienende partner hun algemene heffingskorting niet (volledig) kunnen verzilveren tegen het inkomen van hun partner. Dit leidt tot circa 230 miljoen euro hogere ontvangsten inkomstenbelasting. Uit onderzoek van de Belastingdienst, waarbij de verwachte ontwikkeling tussen 2017 en 2023 is bezien, blijkt dat een groep van circa 3.500 huishoudens als gevolg van een aanvulling uit de Participatiewet bovenop een TW-uitkering in 2023 minder toeslag krijgt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in het onderzoek de vermogenstoets in de Participatiewet niet is meegenomen, waardoor het aantal huishoudens met een aanvulling uit de Participatiewet én een toeslagderving mogelijk wordt overschat.
Naast de groep TW-gerechtigden is er een beperkte groep huishoudens met een andere UWV-uitkering, zoals een WW- of WIA-uitkering, die hoger is dan het maximum tot waar de TW aanvult, maar door de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK toch netto onder de bijstandsnorm voor paren uitkomt. Deze huishoudens kunnen, onder voorwaarden, een beroep doen op een aanvulling vanuit de Participatiewet. De Belastingdienst schat in dat dit geldt voor circa 6.000 huishoudens, waarvan 1.500 als gevolg van de aanvulling uit de Participatiewet geconfronteerd worden met een toeslagderving.
Uit onderzoek van de Belastingdienst blijkt dat deze huishoudens gemiddeld genomen 252 euro minder huur- en/of zorgtoeslag ontvangen. Dit is echter niet gelijk verdeeld over de huishoudens, zo blijkt de verlaging van de toeslagen te variëren tussen 0 en 550 euro per huishouden, waarbij de maximale toeslagderving van circa 550 euro relatief vaak voorkomt.
Hoeveel gezinnen hebben te maken met deze afbouw van de algemene heffingskorting voor de minstverdienende partner, hebben hierom een lager recht op toeslagen en dientengevolge minder te besteden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel wordt op deze manier meer aan inkomstenbelasting geheven en wat is het totale verschil aan recht op toeslagen voor deze groep?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot is de afhankelijkheid van toeslagen voor de hierboven beschreven groep mensen, uitgedrukt in percentage besteedbaar inkomen? Welke rechtvaardiging heeft u om hun recht op toeslagen op deze manier te verkleinen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het stelsel van toeslagen en aanvullende bijstand op deze manier naast het rondpompen van geld tussen gemeenten en Belastingdienst vooral leidt tot zeer complexe en ondoorzichtige situaties die met name voor de financieel kwetsbaarsten enorme problemen veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Komt u met een oplossing voor dit en de andere door de Nationale ombudsman reeds in 2016 aan u voorgelegde problemen? Zo ja, wanneer mogen wij dit verwachten? Zo nee, waarom berust u erin dat «verschillende belangrijke principes in de sociale zekerheid op een ongelukkige manier samenkomen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het kabinetsbeleid dat als deze principes ongelukkige effecten veroorzaken deze principes dienen te worden aangepast of mag ik er van uitgaan dat u deze omstandigheid als gewenst beschouwt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het bizar is dat regelingen om armoede en schulden te voorkomen, zoals bijzondere bijstand en toeslagen, zo negatief op elkaar inwerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen voor AOW-gerechtigden |
|
Renske Leijten |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de normen die de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hanteert voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en bent u bekend met het feit dat de maximale norm voor kwijtschelding onder de hoogte van een reguliere AOW-uitkering voor alleenstaanden valt?1 2
Deelt u de mening dat enkel een AOW-uitkering geen vetpot is en dat het voor veel ouderen moeilijk is rond te komen van alleen een AOW-uitkering, te meer omdat deze mensen geen mogelijkheid meer hebben een aanvullend pensioen op te bouwen?
Deelt u de mening dat de VNG haar leden op zijn minst de mogelijkheid moet geven om voor mensen met enkel een AOW-uitkering kwijtschelding van gemeentelijke belastingen alsnog mogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid met hen in overleg te treden om dit te bewerkstelligen?
Hoe verhouden de andere volgens de VNG te hanteren normen voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen zich tot het sociaal minimum?
Bent u bekend met het feit dat er van gemeente tot gemeente grote verschillen bestaan in de gehanteerde normen voor kwijtschelding, iets dat tot grote verschillen in behandeling van minima leidt?
Bent u bereid om te kijken of de normen voldoende zijn en hierover in gesprek te gaan met de gemeenten?
Het bericht ‘Chili toch geen gastheer klimaattop’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chili toch geen gastheer klimaattop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de top van groot belang is voor het wereldwijde klimaatbeleid en dat de top hoe dan ook door moet gaan?
Ja.
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken de klimaattop in Nederland, of samen met andere EU-landen als Duitsland en Polen, te organiseren?
Zoals reeds gecommuniceerd in de media heeft de UNFCCC besloten dat Spanje de taken van Chili als gastheer van COP25 zal overnemen. Chili heeft Spanje verzocht het land te helpen. De COP25 zal op de geplande data, van 2 t/m 13 december, in Madrid plaatsvinden. Chili blijft voorzitter van de COP25 en de klimaatonderhandelingen die tijdens de top plaatsvinden.
Het bericht dat jonge kinderen betaald krijgen om reclame te maken |
|
Jasper van Dijk , Peter Kwint |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kunt u uiteenzetten wat de regels zijn omtrent werk voor kinderen en in hoeverre die regels van toepassing zijn op kinderen die op YouTube of andere sociale mediaplatforms betaald worden om een merk aan te prijzen?1
Hoofdregel is dat alle kinderarbeid is verboden, tenzij het expliciet is toegestaan. Dit volgt uit Europese regelgeving en is vastgelegd in de Arbeidstijdenwet (ATW). Het begrip kind is in de ATW gedefinieerd als een persoon jonger dan 16 jaar. De ATW is van toepassing op werknemers, dat betekent dat de regels van de ATW van toepassing zijn wanneer er door het kind onder gezag gewerkt wordt. Daarnaast stelt de ATW expliciet dat óók de verrichtingen van een kind ter naleving van een overeenkomst tot opdracht (ovo), bijvoorbeeld als zzp’er, als arbeid moeten worden beschouwd.
Kinderen tot en met 12 jaar mogen in Nederland niet werken. Kinderen moeten de ruimte hebben om kind te zijn. Er is echter één uitzondering. Op basis van de regelgeving (Beleidsregel omtrent ontheffing verbod van kinderarbeid (BOVK)) kan de werkgever een ontheffing aanvragen bij de Inspectie SZW om een kind tot en met 12 jaar arbeid te laten verrichten ter naleving van een overeenkomst of in de commerciële sfeer. Een ontheffing kan worden verleend voor het meewerken aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare niet-industriële arbeid van lichte aard, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Kinderen van 13 tot en met 15 jaar mogen onder strenge voorwaarden werken, mits het niet te lang, te zwaar of te vaak is en als het veilig en gezond gebeurt en het onderwijs niet in het gedrang komt. Het mag dan alleen gaan om niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard gedurende een beperkt aantal uren. Er gelden andere regels voor kinderen van 13 en 14 jaar dan voor kinderen van 15 jaar. Er wordt rekening gehouden met hun ontwikkeling. Daarnaast zijn er verschillen in de regels voor schoolweken en vakantieweken. In een schoolweek mag een kind van 13 of 14 jaar bijvoorbeeld maximaal 2 uur per dag werken voor ten hoogste 5 dagen. In een vakantieweek iets meer.
De regels over kinderarbeid gelden dus ook voor jonge vloggers en influencers, wanneer ze onder gezag of op basis van een overeenkomst werken. Dat kan als hun ouders een overeenkomst hebben afgesloten met een commerciële partij, of als kinderen rechtstreeks voor zo’n partij werken. Zeker wanneer er afspraken over betaling (in geld of natura) zijn gemaakt zal daar veelal een overeenkomst aan ten grondslag liggen. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.
Kinderen die af en toe geheel zelfstandig vloggen voor de lol, zonder dat daar een overeenkomst met een commerciële partij bij komt kijken, hebben niet met de regels uit de ATW te maken. Het is dan, in het kader van hun algemene zorgplicht, natuurlijk wel aan de ouders/voogd om de verrichtingen van het kind in de gaten te houden. Ook gelden in dat geval een aantal bepalingen uit de Arbowet over voor minderjarigen verboden werkzaamheden, zoals werkzaamheden waarbij begeleiding vereist is en het voorkomen van gevaar voor derden.
Gelden deze regels ook als er in natura wordt betaald?
Ja.
Zijn de huidige regels en ontheffingen aangaande werk door minderjarigen ook van toepassing op influencers die op hun eigen kanalen betaalde of gesponsorde content aanbieden? Zo nee, deelt u de mening dat dit in het belang van kinderen wel zou moeten gebeuren?2
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 en 2 gelden de regels met betrekking tot kinderarbeid voor jonge vloggers en influencers wanneer ze onder gezag of op basis van een overeenkomst werken. Een dergelijke overeenkomst met/opdracht van een commerciële partij kan ook inhouden dat van het kind wordt verwacht dat het gesponsorde producten aanbiedt of laat zien op zijn eigen kanalen.
Onder het verbod op kinderarbeid vallen verrichtingen waardoor het werk de commerciële sfeer raakt en dus niet activiteiten die louter en alleen worden verricht in de privésfeer in het kader van de opvoeding, vorming of vrije nieuwsgaring of daarmee vergelijkbare activiteiten die kinderen verrichten.
Wanneer een kind zonder overeenkomst of opdracht gesponsorde content aanbiedt op zijn kanalen kan dit de commerciële sfeer raken. Van vrije nieuwsgaring is normaal gesproken sprake als bijvoorbeeld een journalist een kind op straat of als publiek spontaan iets vraagt. Het is denkbaar dat jonge vloggers en influencers die iets vertellen over een product dat ze hebben gekregen daarmee in de commerciële sfeer raken, waardoor het verbod op kinderarbeid van toepassing is.
Hoe wordt er gehandhaafd op de regels die er al wel zijn? Bent u bereid de Inspectie SZW hiernaar te laten kijken?
Kinderen mogen tot en met hun 12e jaar alleen artistieke arbeid verrichten op basis van een ontheffing van de Inspectie SZW. Conform de ATW zijn de ouders verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de ATW. Bij kinderen die onder gezag werken, rechtstreeks of via een overeenkomst die de ouders hebben afgesloten met een commerciële partij, is ook de werkgever verantwoordelijk voor de naleving van de regels van de ATW.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op onder andere de ATW. Bij elke melding of signaal wordt gekeken of sprake is van een overtreding die zodanig ernstig is dat de wetgever die als direct beboetbaar heeft aangemerkt.3 Voldoet een melding daaraan dan wordt deze opgepakt door de Inspectie SZW. Dit geldt ook voor meldingen en signalen met betrekking tot influencers.
De Inspectie SZW volgt, overeenkomstig haar meerjarenprogrammering, de ontwikkeling van sociale media en platforms en nieuwe arbeidsvormen die ermee verbonden kunnen zijn. Duidelijk is dat de ontwikkelingen nieuwe dilemma’s oproepen. Het verbod op kinderarbeid is ingegeven door de bescherming van de veiligheid en gezondheid van kinderen en de bescherming van hun ontwikkeling. Influencing verschilt daarbij van bijvoorbeeld fysieke industriële arbeid; veelal vanuit huis (niet in een fabriek), schoon, niet fysiek belastend, grote rol van ouders, wellicht onder gezag (maar meestal zonder fysiek aanwezige baas). Toch zouden er risico’s bij influencing kunnen zijn, zoals te veel uren en druk om te presteren. In 2020 zal de Inspectie in haar mid-term review ingaan op de ontwikkelingen die de laatste jaren hebben plaatsgevonden op dit thema.
Deelt u de mening dat, ongeacht de leeftijd van de maker, voor de kijker altijd zichtbaar zou moeten zijn wanneer iets een gesponsorde of betaalde uiting is?
Transparantie over commerciële communicatie is altijd van belang. Voor lineair en on-demand media-aanbod is in de Mediawet 2008 vastgelegd dat reclame en gesponsord media-aanbod altijd als zodanig herkenbaar moeten zijn. Sinds 2014 is deze verplichting ook uitgewerkt in de Reclamecode Sociale Media die is opgenomen in de Nederlandse Reclame Code. De Stichting Reclame Code beoordeelt op basis van klachten of de Reclamecode is overtreden. De afdeling Compliance ziet erop toe dat de adverteerder zijn reclame-uiting aanpast of intrekt, als die door de RCC in strijd is bevonden met de NRC. Daarnaast bestaat er de Social Code: YouTube, een initiatief van YouTubers om transparant te zijn over reclame in hun video’s.
Ziet u een rol weggelegd voor de sociale mediaplatformen zelf in deze problematiek? Zo ja, welke?
De Reclamecode Sociale Media en Influencer Marketing geldt ook voor reclame op videoplatformdiensten die door de platforms zelf worden verzorgd. In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten, die voor half september volgend jaar moet zijn omgezet in Nederlandse wetgeving, is geregeld dat videoplatformdiensten daarnaast moeten beschikken over een functie waarmee gebruikers die video's uploaden, kunnen verklaren of die video's audiovisuele commerciële communicatie bevatten.
Daarnaast kunnen sociale mediaplatformen gebruikers, waaronder ouders en werkgevers, informeren over het belang van de regels met betrekking tot kinderarbeid.
Natuurbeheer en klimaatbeleid |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grootste ingreep ooit moet Terschellinger duinen weer laten stuiven»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke habitat of soort beschermd wordt met het afgraven van de duinen?
De beschreven ingrepen maken deel uit van een pakket maatregelen om de invloed van stikstof op de duinnatuur te beperken. Dit pakket was onderdeel van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De gekozen locaties zijn tot stand gekomen door een gebiedsanalyse waarbij eilanders, ecologen en beheerder (Staatsbosbeheer) betrokken waren, onder regie van de provincie Fryslân. Er is volgens Staatsbosbeheer veel draagvlak voor op het eiland.
De maatregel bestaat uit het pleksgewijs verwijderen van de voedselrijke bovenlaag en/of een dichte begroeiing van helm (ammophila arenaria) (de duinen worden dus niet afgegraven, de natuurlijke morfologie blijft in stand). Het effect van de maatregel is dat de duinen ter plekke weer gaan stuiven. Dit verstuivingsproces was tot stilstand gekomen door de aanplant van helm (in het verleden) en de toegenomen voedselrijkdom van de bodem. Het herstel van de natuurlijke dynamiek draagt bij aan de kwaliteit van de witte duinen (H2120) en zorgt er door het inwaaien van relatief kalkrijk zand voor dat de verzuring in de achterliggende duingraslanden (H2130) vermindert. Daar profiteren ook o.a. de beschermde vogelsoorten tapuit en velduil van.
Kunt u onderbouwen in hoeverre het weghalen van het helmgras soorten als parelmoervlinder, tapuiten en konijnen zal aantrekken en kunt u aangeven wat er nog groeit zonder het helmgras?
Het nut van het weer op gang brengen van de verstuiving van de duinen voor met name de duingraslanden is in zijn algemeenheid beschreven in het rapport «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats»2 en gespecificeerd in de PAS-gebiedsanalyse voor Terschelling3. De genoemde soorten maken daar gebruik van. Ze nemen af als de vegetatie dichter en minder bloemrijk wordt. Ze kunnen weer herstellen als de vegetatie opener wordt en de bodem minder zuur wordt. Daar waar helm wordt verwijderd (in de zeereep en in stuifkuilen) komt helm vanzelf weer terug, maar dan in een vitale vorm en in een minder dichte vegetatie.
Kunt u toelichten hoe in het natuurbeleid rekening wordt gehouden met klimaatbeleid, waarbij het nodig is dat er meer planten en bomen groeien die meer CO2 kunnen opnemen?
Het laten stuiven van duinen draagt bij aan de klimaatadaptatie van de Nederlandse kust. Doordat het zand de duinen in stuift, kan bijvoorbeeld Terschelling de zeespiegelstijging bijhouden. Zand dat verder de duinen in stuift, komt zo buiten het bereik van de zee te liggen en spoelt dus niet weg bij storm.
In het Klimaatakkoord staan ook maatregelen in relatie tot natuur4. Bij de maatregelen op Terschelling wordt geen bos verwijderd. Helmbegroeiing heeft geen bijzondere functie als het gaat om vastleggen van kooldioxide.
Bent u bereid om te bekijken hoe het beheer van bestaande natuurgebieden meer gericht kan worden op het klimaatbeleid, zodat het zoveel mogelijk bijdraagt aan het reduceren van broeikasgassen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Vastlegging van kooldioxide in bossen is een aandachtspunt voor het natuurbeheer en is onderdeel van de bossenstrategie, zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten in hoeverre het beheer van bestaande natuurgebieden onderdeel wordt van de Routekaart nationale biomassa?
De routekaart wordt opgesteld door leden van de klimaattafel landbouw en landgebruik. Naar verwachting zal de routekaart begin 2020 worden aangeboden aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ook biomassa uit bos en natuurterreinen worden daarin beschouwd.
De wolk van verontwaardiging om 2 ton voor sterrenkundige die zwart gat wil kieken |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe kan het dat de Nederlands Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een aanvraag afwijst aan de hand van een kwalitatief en objectief proces terwijl u besluit om middelen toe te kennen?1
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Paternotte en Futselaar intervenieer ik niet in de objectieve afweging van NWO. De middelen die zijn toegekend zijn niet bedoeld voor financiering van het onderzoeksvoorstel dat bij NWO is ingediend en afgewezen.
Op welke grondslag heeft u besloten om Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep eenmalig € 200.000 voor wetenschapscommunicatie toe te kennen? Zijn er meer afgewezen NWO-aanvragen die van u middelen ontvangen? Zo ja welke aanvragen en wanneer heeft dit gespeeld?
In een gesprek tussen de Radboud Universiteit en het ministerie is gesproken over de aandacht voor het onderzoek van Prof. Falcke na het bekendmaken van de foto van het zwarte gat. Daarbij is geconstateerd dat het positief is dat er zoveel aandacht is voor (fundamentele) wetenschap. Het laat zien hoe groot de waarde van wetenschap is voor de maatschappij en hoe dergelijke doorbraken tot de verbeelding spreken. Goede communicatie over doorbraken met een dergelijke impact is van belang en sluit naadloos aan bij de Wetenschapsbrief die ik in januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden. Tegelijkertijd is geconstateerd dat de vele optredens, interviews en ontmoetingen veel vragen van Professor Falcke en zijn onderzoeksgroep. Om die reden heb ik besloten bij uitzondering een eenmalige bijdrage toe te kennen. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van wat het ministerie een billijk bedrag acht en de beschikbaarheid van middelen.
Er is derhalve geen sprake van een afgewezen NWO-aanvraag die van mij middelen heeft ontvangen en daar zijn ook geen andere gevallen van.
Hoe komt het dat deze middelen alleen naar Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep gaan en niet naar het Nijmeegs-Leids-Amsterdamse samenwerkingsverband dat in het kader van het Event Horizon Telescope onderzoek een aanvraag had gedaan?
Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 is uiteengezet, is er geen verband tussen de aanvraag die door een samenwerkingsverband in het kader van de Event Horizon Telescopeis gedaan.
Waar komen deze middelen vandaan, wat kan er nu niet gebeuren nu deze € 200.000 naar Prof. Falcke gaat en in hoeverre hebben deze middelen te maken met de € 4 miljoen die beschikbaar is gekomen voor wetenschapscommunicatie?
De middelen zijn afkomstig uit artikel 16 van de OCW-begroting. Dit budget is bestemd voor incidentele projecten ter stimulering van de wetenschap die passen binnen het kader van de Wetenschapsbrief van januari 2019. Er zijn geen geplande activiteiten die niet door kunnen gaan. Het gaat niet om middelen die eerder door mij beschikbaar zijn gesteld voor wetenschapscommunicatie, waarvan € 3 mln. is bestemd voor outreach en wetenschapscommunicatie via de NWA, en € 1 mln. voor de pilot voor erkennen en waarderen van individuele wetenschappers die aan wetenschapscommunicatie doen.
Indien deze financiering uit die € 4 miljoen komt, komt het dan uit de € 1 miljoen voor een pilot vanuit NWO of uit de € 3 miljoen binnen de Nationale Wetenschapsagenda? Kunt u tevens een overzicht geven van de (beoogde) besteding van deze € 4 miljoen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 komt de financiering niet uit de middelen voor de pilot wetenschapscommunicatie of voor de Nationale Wetenschapsagenda.
De in de wetenschapsbrief aangekondigde € 1 miljoen (incidenteel) wordt ingezet voor een pilot gericht op het zichtbaar maken en waarderen van activiteiten van individuele wetenschappers die aan wetenschapscommunicatie doen. Voor de € 3 miljoen die structureel beschikbaar is binnen de Nationale Wetenschapsagenda is een programma ontwikkeld met de partners uit de kenniscoalitie, dat programma bestaat uit drie delen. Een campagnedeel dat gaat over de resultaten van de NWA en de waarde van wetenschap, een deel dat bestemd is voor partnerschappen met veldpartijen en een call waarop projecten ingediend kunnen worden.
Ik heb eerder aangekondigd dat ik nog dit jaar kom met een brief aan uw Kamer over wetenschapscommunicatie. Daarin zal ik ingaan op de uitwerking van deze initiatieven.
Wat vindt NWO van uw toekenning van € 200.000 aan Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep? Deelt u de mening dat u met uw handeling de externe weging en toekenning van wetenschapsmiddelen door NWO ondergraaft?
NWO heeft kennisgenomen van het OCW-besluit om Prof. Falcke een éénmalig bedrag van € 200.000 toe te kennen. Omdat het niet gaat om financiële middelen voor het uitvoeren van onderzoek, maar voor de communicatie daarover, ziet NWO dit besluit los van de beoordeling van de aanvraag die eerder plaats heeft gevonden via haar beoordelingsproces met peer review. NWO concludeert dat de inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag bij NWO die eerder plaatsvond niet ter discussie staat.
De middelen die ik heb toegekend zijn niet gebaseerd op de onderzoeksaanvraag bij NWO en de daarvoor benodigde financiering. Ik heb in de antwoorden op de huidige en eerdere vragen van uw Kamer expliciet gesteld dat ik niet intervenieer in de besluitvorming van NWO en dat de middelen niet zijn bedoeld ter financiering van het afgewezen onderzoeksvoorstel bij NWO.
Is naar aanleiding van de toezegging tijdens het laatste algemeen overleg wetenschapsbeleid al bekend of wetenschapsmusea gebruik kunnen maken van de financiering via outreachgelden van de Nationale Wetenschapsagenda?
Zoals uiteengezet bij vraag 5, is de samenwerking via partnerschappen met veldpartijen één van de onderdelen van de NWA-middelen voor wetenschapscommunicatie en outreach. NWO is in dit kader een samenwerking aangegaan met de Vereniging voor Science centra en Wetenschapsmusea. Zoals eerder beschreven in de kamerbrief over de uitkomsten van de eerste call van de Nationale Wetenschapsagenda2 en in brief over de Uitgangspunten Cultuurbeleid3, vervullen science centra door het hele land een verbindingsfunctie voor de NWA-campagne en organiseren ze regionale evenementen, passend binnen de doelen van de NWA. Nadere details zal ik uitwerken in de Kamerbrief over wetenschapscommunicatie die u nog dit jaar ontvangt.
Het bericht 'Politie vernietigde cruciaal document in zaak oud-Transaviapiloot Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie vernietigde cruciaal document in zaak oud-Transaviapiloot Julio Poch»?1
Ja.
Klopt het dat uit het vernietigde document van het eerste reisbezoek bleek hoe nauw oud-Minister Hirsch Ballin betrokken was bij de vervolging en omstreden uitlevering van Poch?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld bij de beantwoording d.d. 18 mei 2018 van Kamervragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen2 beschik ik niet over verslaglegging van de betreffende reis.
Waarom en op instigatie van wie is dit document verwijderd?
Hetgeen hierover bekend is uit een rapportage van de politie, die als bijlage was gevoegd bij een door het College van procureurs-generaal, mede namens de Korpschef van de Nationale Politie, aan mij gestuurd ambtsbericht van 30 november 2018, is het volgende.
Een medewerker van de politie geeft aan van zijn dienstreis een verslag te hebben opgesteld dat in zijn kluis op zijn werkplek lag. Na zijn vertrek heeft hij de inhoud van de kluis niet kunnen overdragen aan zijn opvolger, hij heeft geen beeld waar dit verslag nu zou kunnen zijn. Hij heeft zelf geen exemplaar meer. In die periode zijn volgens zijn opvolger geen documenten in de casus Poch overgedragen en is de inhoud van de kluis op enig moment vernietigd. Aldus de rapportage van de politie.
Op welk niveau is dit eerste bezoek destijds goedgekeurd? Was de toenmalige Minister op de hoogte van dit bezoek?
Voor zover mij bekend vond het bezoek plaats in het kader van het oriënterend onderzoek met medeweten en instemming van het Openbaar Ministerie. Na het eerste bezoek heeft het College van procureurs-generaal aan de toenmalig Minister laten weten dat de eerste contacten in Argentinië gelegd waren.
Aan wie was dit verslag gericht?
De inhoud van het betreffende verslag is mij niet bekend.
Ziet u mogelijkheden, bijvoorbeeld middels digitale recovery of het onderzoeken van back-ups, om deze bestanden alsnog terug te vinden? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De politie zal, met inachtneming van de wettelijke kaders van de Wpg, een digitale recovery uitvoeren en back-ups onderzoeken.
Welke bewijsvoering over mogelijke betrokkenheid van de heer Poch was voorafgaand aan dit eerste bezoek aanwezig op uw ministerie?
Het verzamelen van bewijs is aan de politie en het OM. Mijn ambtsvoorganger is op de hoogte gebracht van deze lopende zaak middels een ambtsbericht van het OM van 12 november 2007. Dit ambtsbericht bevatte informatie ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen van het lid De Wit (SP).
Sinds wanneer is bij u bekend dat dit verslag is vernietigd?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Bestaat er een bewaarplicht voor dergelijke documenten? Ziet u enige verklaring voor het feit dat dit cruciale document vernietigd is?
De Wet Politiegegevens (Wpg) schrijft verschillende bewaartermijnen voor. De toepasselijke termijn hangt af van het soort gegevens. Ik ben niet bekend met de inhoud van het verslag. Daarom kan ik niet beoordelen welke bewaartermijn van toepassing is. Ik kan ook niet met zekerheid zeggen of het document vernietigd is. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Is het vernietigen van dit document in strijd met de Archiefwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden?
Ik ben niet bekend met de inhoud van het verslag. Daarom kan ik niet beoordelen of het eventuele vernietigen in strijd zou zijn met de Archiefwet.
Komt het naar uw oordeel vaker voor dat dergelijke documenten die van belang zijn in strafzaken vernietigd worden?
Van de inhoud van het document ben ik niet op de hoogte. Uitspraken over vergelijkbare documenten kan ik dan ook niet doen.
Zijn er andere verslagen gemaakt van dit reisbezoek, bijvoorbeeld door de Nederlandse ambassade, die op het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanwezig zijn? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten dat het ministerie bezig is met het uitvoeren van een (archief)onderzoek. Tot op heden zijn er geen verslagen van het reisbezoek aangetroffen. Indien ik relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem, zal ik Uw Kamer informeren.
Wat was de inhoud van de ambtsberichten van de top van het Openbaar Ministerie (OM) aan Minister Hirsch Ballin over het onderzoek naar Poch uit november 2007 en februari 2008?
Het ambtsbericht van november 2007 werd verstuurd naar aanleiding van Kamervragen van het lid De Wit op 26 oktober 2007. Het OM gaf hier informatie ten behoeve van de beantwoording van deze Kamervragen en heeft ook procesinformatie verstrekt over het voorbereidend onderzoek.
In het ambtsbericht van februari 2008 staat onder andere dat naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek van de Nationale Recherche de opdracht is gegeven aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) om een vervolgtraject te starten. Verder staat er dat het hoofd van de CIE de eerste contacten in Argentinië heeft gelegd en dat op korte termijn met een officier van justitie van het Landelijk parket naar Argentinië zal worden gereisd. Ten slotte wordt in het ambtsbericht vermeld dat daarna zal worden beslist over het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid deze documenten te openbaren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u dan bereid deze documenten vertrouwelijk aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Openbaarmaking van deze informatie kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarmee het goed functioneren van het OM frustreren. Daarnaast brengt openbaarmaking van deze documenten het reële risico met zich dat de volledige vrijheid en vertrouwelijkheid van de communicatie tussen mijn departement en het OM in het geding komt. Het is, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, aan mij deze schriftelijke communicatiestroom tegen elke belemmering te beschermen.
Volledigheidshalve kan ik toevoegen dat de heer Machielse vanzelfsprekend beschikking heeft over de ambtsberichten.
Sinds wanneer bent u bekend met het bestaan en de inhoud van deze ambtsberichten?
Na mijn aantreden ben ik geïnformeerd over het dossier in algemene zin. Daarbij zijn de in vraag 13 genoemde ambtsberichten ook aan de orde gekomen.
Kunt u in een tijdlijn uiteenzetten welke ambtsberichten de toenmalige Minister (en zijn opvolger(s)) van het College heeft ontvangen over de zaak Poch, en welke informatie middels die ambtsberichten is gedeeld? 17. Zijn er ambtsberichten van de periode van de tweede dienstreis? Zo ja, wat was daarvan de inhoud?
De navolgende ambtsberichten zijn naar boven gekomen bij een grondige zoekslag:
30 november 2018
Een ambtsbericht naar aanleiding van de radio-uitzending van Argos met diverse bijlagen. In het ambtsbericht wordt onder andere ingegaan op de berichtgeving van Argos en de daarmee samenhangende Kamervragen, die zagen op een tijdlijn en het verkrijgen van vluchtgegevens. Verder zijn er enige bijlages bijgevoegd ter inhoudelijke ondersteuning van het ambtsbericht en ten behoeve van de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen.
13 november 2018
Een ambtsbericht over een aansprakelijkstelling van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
26 april 2018
Een ambtsbericht over de sepotbeslissing in de Nederlandse strafzaak.
22 maart 2018
Een ambtsbericht waarin, naar aanleiding mediaberichten, uitgebreid nader wordt ingegaan op het Nederlandse en Argentijnse opsporings- en vervolgingsonderzoek, ontwikkelingen met betrekking tot de getuigen en contacten met de Argentijnse autoriteiten. Ook wordt ingegaan op de uitvoering van rechtshulpverzoeken.
21 december 2017
Een ambtsbericht waarin het Nederlands strafrechtelijk onderzoek, de voorkeur voor berechting in Argentinië, mediaberichten, gestelde Kamervragen en de verleende rechtshulp worden toegelicht.
21 oktober 2009
Een ambtsbericht waarbij is meegezonden het ambtsbericht van het Landelijk Parket d.d. 20 oktober 2009, waarin wordt ingegaan op verzoeken van de advocaat van de verdachte.
6 oktober 2009
Een ambtsbericht waarin, naar aanleiding van Kamervragen, de start van het onderzoek wordt toegelicht. In de bijlage wordt nader ingegaan op Kamervragen.
23 september 2009
Een ambtsbericht waarin melding wordt gemaakt van, en toeloop naar, de aanhouding in Spanje en het lopende Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
26 augustus 2009
Een ambtsbericht waarin wordt ingegaan op de mogelijkheden en onmogelijkheden van berechting in Nederland en mogelijke vervolgstappen ten aanzien van Argentinië in deze zaak.
17 juni 2009
Een ambtsbericht waarbij is meegezonden het ambtsbericht van het Landelijk Parket d.d. 10 juni 2009 waarin de stand van zaken in het onderzoek, de mogelijkheden voor samenwerking met Argentinië en de voorkeur voor berechting in Argentinië worden toegelicht.
6 februari 2008
Een ambtsbericht waarin onder andere staat dat naar aanleiding van het voorbereidend onderzoek van de Nationale Recherche de opdracht is gegeven aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) om een vervolgtraject te starten. Verder staat er dat het hoofd van de CIE de eerste contacten in Argentinië heeft gelegd en dat op korte termijn met een officier van justitie van het Landelijk parket naar Argentinië zal worden gereisd. Ten slotte wordt in het ambtsbericht vermeldt dat daarna zal worden beslist over het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
12 november 2007
Een ambtsbericht naar aanleiding van Kamervragen van het lid De Wit op 26 oktober 2007 waarbij is meegezonden het ambtsbericht van het Landelijk Parket d.d. 6 november 2007. Het OM gaf hier informatie ten behoeve van de beantwoording van deze Kamervragen en heeft ook procesinformatie verstrekt over het voorbereidend onderzoek.
Bent u, gelet op het belang van waarheidsvinding en transparantie in deze reeds langslepende zaak, bereid het tweede reisverslag volledig te openbaren, nadat eerder in een wob-verzoek besloten is om dat niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Zo nee, bent u dan bereid dit document vertrouwelijk aan de Kamer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft bij het genoemde Wob-besluit het document deels geweigerd op de grond van art. 7 Wpg, 10.2.e, 10.2.g en 11.1 Wob. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt. De politie heeft dit bezwaar op dit moment in behandeling. Ik ga niet vooruitlopen op deze procedure.
Wanneer verwacht u het onderzoek van de heer Machielse te ontvangen?
Ik wacht de lopende bezwaarprocedure bij de politie af, zoals genoemd bij vraag 18, voordat ik besluit over (vertrouwelijke) verzending van het document aan de Kamer.
Bent u het eens met de stelling dat het in deze reeds langslepende zaak niet gepast is om cruciale documenten uit de openbaarheid te houden ten behoeve van een onderzoek zonder termijn, waardoor onduidelijkheid blijft bestaan en controle niet mogelijk is? Zo ja, bent u dan bereid de documenten die beschikbaar zijn gesteld aan de heer Machielse, danwel vertrouwelijk, aan de Kamer te doen toekomen?
Zoals ook vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van 3 september 2019 is het onderzoek van de heer Machielse niet aan een termijn gebonden.
Bent u bereid een termijn aan de afwikkeling van het onderzoek te koppelen, gezien de zeer lange periode waarin de heer Poch al geleden heeft onder deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 18 januari heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten van de zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier. Op dit moment doet de heer Machielse onderzoek. Ik heb alle vertrouwen in het onderzoek van de heer Machielse en zal de documenten die beschikbaar zijn gesteld aan de heer Machielse niet ook aan de Tweede Kamer zenden. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de bevindingen van de heer Machielse. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Bent u, gelet op het vernietigen van cruciale documenten in deze zaak, nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is?
Ik hecht aan een volledig en goed onderzoek naar dit dossier. De onderzoeksopdracht aan de heer Machielse is daarom ook ruim geformuleerd. Het staat de heer Machielse vrij zijn onderzoek uit te breiden, indien hij dat voor zijn onderzoek nodig acht. Ik bemoei mij niet met het onderzoek en laat de heer Machielse vrij het onderzoek zo uit te voeren zoals hij dat wil. Daar hoort bij dat ik geen termijn aan de afwikkeling van het onderzoek wil koppelen.
Bent u bereid de vragen 3, 4 en 10 van mijn schriftelijke vragen van 11 juli 2019 opnieuw te beantwoorden zonder te verwijzen naar het onderzoek van de heer Machielse, wiens onderzoek niet aan een termijn gebonden is, maar op basis van de informatie die u zelf tot uw beschikking heeft?2 Zo nee, waarom niet?
Mede gelet op de antwoorden 3, 5, 8, 9, 10 en 11 ben ik nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op het lopende onderzoek van de heer Machielse ligt het uitvoeren van parallel zelfstandig onderzoek niet op mijn weg.
De uitspraken van mevrouw Lagarde, toekomstig president van de Europese Centrale Bank (ECB) en de noodzaak voor een review van het ECB beleid |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van mevrouw Lagarde, die op 1 november 2019 president van de Europese Centrale Bank wordt, namelijk: «Would we not be in a situation today with much higher unemployment and a far lower growth rate, and isn’t it true that ultimately we have done the right thing to act in favour of jobs and of growth rather than the protection of savers?» she asked. [...] «We should be happier to have a job than to have our savings protected,» said Ms Lagarde. «I think that it is in this spirit that monetary policy has been decided by my predecessors and I think they made quite a beneficial choice»?1
Ja.
Wat is de kerntaak van de president van de ECB onder het werkingsverdrag van de Europese Unie, artikel 127?
Conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is het hoofddoel van de Europese Centrale Bank (ECB) het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Heeft de Europese Raad hetzij bij de voordracht, hetzij bij de benoeming, een gesprek gehad met mevrouw Lagarde over de kerntaak, doelstellingen van monetair beleid en ieders rol? Zo ja, kunt u een verslag geven van dat gesprek?
Er heeft noch bij de voordracht, noch bij de benoeming, een gesprek plaatsgevonden tussen de Europese Raad en mevrouw Lagarde. De kerntaken, doelstellingen en verantwoordelijkheden omtrent het monetair beleid zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarnaast heeft een hoorzitting plaatsgevonden in het Europees parlement, ten behoeve van de consultatie van het Europees parlement door de Europese Raad over de aanbeveling van de Raad van de EU om mevrouw Lagarde te benoemen als president van de Europese Centrale Bank. Daarin is ook gesproken over de kerntaak van de ECB en het monetaire beleid.
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Omtzigt en Bruins over een uitgebreide en diepgaande review door de ECB?2
Ja.
Op welke wijze heeft u deze motie onder de aandacht gebracht van mevrouw Lagarde?
Tijdens het plenair debat op 15 oktober 2019 over de Europese Top van 17-18 oktober 2019 heeft de Minister-President aangegeven de motie niet formeel onder de aandacht van mevrouw Lagarde te kunnen brengen vanwege de onafhankelijkheid van de ECB. Ook heeft de Minister-President gezegd bij gelegenheid de zienswijze van de Kamer over te brengen. Deze gelegenheid heeft zich nog niet voorgedaan.
Indien u deze motie nog niet onder de aandacht gebracht heeft, wilt u dat dan onmiddellijk doen en aan de Kamer vertellen hoe u dat gedaan heeft?
Zodra de gelegenheid zich voordoet, zal de Minister-President de zienswijze van de Kamer inzake de wenselijkheid van een review onder de aandacht brengen van mevrouw Lagarde.
Deelt u de mening dat een review, zoals bepleit in de motie, wenselijk en zeer noodzakelijk is?
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie stelt vast dat de ECB als hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit heeft. Het is aan de ECB om in haar onafhankelijkheid invulling te geven aan dit mandaat. De ECB heeft hiervoor in 1998 een prijsstabiliteitsdefinitie vastgesteld waarbinnen in 2003 een inflatiestreven is toegevoegd. Mevrouw Lagarde heeft tijdens haar hoorzitting in het Europees parlement uitgesproken dat een evaluatie van de monetaire beleidsstrategie opportuun is en dat daarbij ook de uitvoering van het monetair beleid kan worden betrokken. Ook heeft de president van De Nederlandsche Bank, de heer Knot, in zijn gesprek met de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer op 23 september jl. aangegeven dat het goed zou zijn als de ECB de prijsstabiliteitsdefinitie zou evalueren. Gezien de onafhankelijkheid van de ECB spreekt het kabinet zich niet uit over de noodzaak of wenselijkheid van een review. In algemene zin is het kabinet van mening dat een periodieke review van het beleid van (internationale) publieke instellingen, zoals de ECB, belangrijk is.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen van mevrouw Lagarde dat Nederland meer moet uitgeven?
Dit kabinet investeert fors in de Nederlandse economie, waaronder in infrastructuur, het onderwijs, het klimaat, de arbeidsmarkt, de jeugdzorg en onze krijgsmacht. Daarnaast heeft het kabinet recentelijk een klimaatakkoord en pensioenakkoord afgesloten, en onderzoekt het kabinet hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen van de Nederlandse economie op de lange termijn te versterken. Kortom, er is naar inzicht van het kabinet geen sprake van een situatie waarin Nederland te weinig uitgeeft.
Wordt mevrouw Lagarde president van de ECB of Minister van een Europees Ministerie van Financiën?
De Europese Raad heeft op 18 oktober 2019 Christine Lagarde benoemd tot president van de Europese Centrale Bank voor een termijn van acht jaar.
De Europese Unie kent geen Minister van een Europees Ministerie van Financiën.
Hoe beoordeelt u het feit dat mevrouw Lagarde wel landen de maat neemt, die zich aan het Stabiliteits- en Groeipact houden en de landen die dat al jaren niet doen (Italië, Frankrijk) niet de maat neemt?
Volgens het kabinet vergt een sterke Economische en Monetaire Unie (EMU) gezonde en veerkrachtige nationale economieën, met houdbare overheidsfinanciën. Om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te bevorderen met het oog op stabiliteit en economische groei, zijn de lidstaten begrotingsregels overeengekomen, die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact. De verantwoordelijkheid voor het implementeren van het Stabiliteits- en Groeipact ligt bij de Europese Commissie en de Raad van de EU, niet bij de ECB.
Denkt u dat de ECB onder mevrouw Lagarde voldoende rekening zal houden met de belangen van deelnemers van Nederlandse pensioenfondsen?
Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2 is het hoofddoel van de ECB het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit betekent dat de ECB volgens de verdragen de effecten van het beleid op specifieke nationale sectoren en financiële instellingen in principe alleen mee kan wegen in zoverre deze een invloed hebben op het bereiken van de hoofddoelstelling van het handhaven van prijsstabiliteit of, onverminderd deze doelstelling, effect hebben aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Dubbele functies bij veiligheidsregio’s |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Vindt u het wenselijk dat de directeur van een veiligheidsregio, die zich gaat richten op de modernisering van de brandweer, ook brandweercommandant is van een van de korpsen in die veiligheidsregio? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
In het Besluit personeel veiligheidsregio’s (Bpv) zijn functies opgenomen voor de brandweer, GHOR, rampenbestrijding en crisisbeheersing. Een «functie» wordt in het Bpv gedefinieerd als een samenstel van te verrichten werkzaamheden. In de nota van toelichting van het Bpv2 is opgenomen dat een persoon één of meer functies kan uitoefenen en dat het begrip functie niet moet worden verward met het begrip functie zoals dat in de rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke sfeer wordt gehanteerd. Er zijn in het Bpv geen verdere bepalingen opgenomen rondom dubbelfuncties, dus ook niet of functies elkaar uitsluiten.
Het is de verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s om bij het inrichten van hun organisatie afwegingen te maken over het aan personen op te dragen samenstel van werkzaamheden. Daarbij kunnen ook regio-specifieke factoren een rol spelen.
In de Wet veiligheidsregio’s en het Bpv is geen functie directeur veiligheidsregio vastgelegd. Het bestuur van een veiligheidsregio bepaalt zelf of een directeur veiligheidsregio wordt aangesteld, en zo ja, met welk samenstel van werkzaamheden die functionaris wordt belast. Veiligheidsregio’s kunnen hierbij tot verschillende afwegingen en besluiten komen, en dat gebeurt ook. Zo is het aan het bestuur van een veiligheidsregio’s te besluiten of de in het Bpv beschreven functie regionaal brandweercommandant deel uitmaakt van het takenpakket van de directeur. Voor zover bekend is daar op dit moment in circa 18 van de 25 sprake van. Tegen de achtergrond van het gehele takenpakket van de veiligheidsregio’s zie ik dat niet per definitie als onwenselijk. Over de wenselijkheid in een specifieke veiligheidsregio doe ik geen uitspraak. Ik wil niet in de verantwoordelijkheden treden van de besturen van de veiligheidsregio’s.
Hoeveel verschillende dubbelfuncties zijn er bij de verschillende veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er regels opgesteld rondom dubbelfuncties, bijvoorbeeld over functies die elkaar uitsluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn deze?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er mensen in veiligheidsregio’s die met een dergelijke dubbelfunctie in totaal boven de WNT(Wet normering topinkomens)-norm uitkomen? Zo ja, deelt u de mening dat deze mensen in totaal niet meer zouden mogen verdienen dan de WNT-norm?
De Wet normering topinkomens (WNT) geldt ook voor veiligheidsregio’s. In de WNT-rapportage over 2018 die binnenkort aan uw Kamer door de Minister van BZK wordt verstrekt, zijn geen topfunctionarissen van veiligheidsregio’s opgenomen die de WNT overtreden. De WNT bepaalt dat, indien sprake is van bezoldiging als topfunctionaris maar tevens van bezoldiging voor nevenwerkzaamheden bij de WNT-instelling, een andere WNT-instelling dan wel een gelieerde rechtspersoon, de WNT-gegevens die op die samenloop van bezoldiging betrekking hebben, openbaar moeten worden gemaakt. De accountant controleert of de WNT-gegevens van de topfunctionarissen juist en volledig zijn verantwoord. Indien dit niet het geval is, meldt de accountant dit bij de Minister van BZK. Er zijn van de accountants noch op ander wijze meldingen van overtredingen van topfunctionarissen bij veiligheidsregio’s ontvangen.
Het bericht ‘Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke methode om een woning te verhuren zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In de regio’s waar de woningmarkt krap is, stijgen de huizenprijzen harder dan in andere delen van Nederland. Een deel van de mensen met een middeninkomen heeft moeite om daar een geschikte en betaalbare huurwoning te vinden. In de vrijehuursector geldt contractvrijheid, dat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. De methode die hier gekozen is om huurders tegen elkaar op te laten bieden is niet verboden. De methode past echter niet in goed verhuurderschap. Ik acht dit dan ook onwenselijk, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook Vastgoed Belang en IVBN (vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed) geven aan dat zij als onderdeel van «goed verhuurderschap» het belangrijk vinden dat verhuurders op een transparante manier hun woning verhuren en geen misbruik maken van de huidige periode van grote schaarste. De verhuurder2 in Groningen, die ook gebruik maakte van deze methode, geeft aan dat het nooit zijn bedoeling is geweest om maximaal te profiteren van de schaarste. Zowel de verhuurder in Groningen als de verhuurder in Den Haag is inmiddels gestopt met deze methode van aanbieden.
Zoals aangekondigd in mijn brief «Staat van de Woningmarkt en overzicht van maatregelen» van 7 november 2019 wil ik de aanpak van malafide verhuurders, waaronder het tegengaan van excessieve huren in de vrije sector, uitwerken in samenhang met andere maatregelen. Daarbij vind ik het van belang om het gemeentelijke instrumentarium te versterken, zodat lokaal maatwerk kan worden toegepast
Komt het vaker voor dat huurwoningen op een dergelijke manier te huur worden aangeboden?
Naast dit voorbeeld in Den Haag heeft recentelijk ook een verhuurder in Groningen huurwoningen op deze wijze aangeboden. Zie hiervoor het bericht «Makelaar schrapt veiling appartementen in Groningen-Zuid na massale kritiek» dat het lid Nijboer in zijn schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 849) aanhaalt. Daarnaast zijn mij geen andere voorbeelden bekend
Is het wettelijk toegestaan om huurwoningen op een dergelijke manier te verhuren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dergelijke methoden wettelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte op 11 november aanstaande?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte.
De aanwijzing van natuurgebieden en het toevoegen van stikstofgevoelige habitats in het verleden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politieke agenda zit oplossing stikstof dwars»?1
Ja.
Deelt u de mening van dhr. Gerrits? Zo ja, op welke punten? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
De heer Gerrits noemt een groot aantal punten, die hierna zijn samengevat en van een reactie voorzien. Het betreft de huidige stand van kennis, dus nog zonder de resultaten van de onderzoeken die zijn aangekondigd in mijn brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1).
a) Nederland heeft meer gebieden aangewezen dan de Europese Commissie vroeg.
b) Gebieden zijn op oneigenlijke gronden aangemeld, omdat 1) soorten en habitattypen die de basis voor selectie waren, er niet voorkwamen, en 2) gebieden met habitattypen met een goede natuurkwaliteit niet zijn geselecteerd en gebieden met een slechtere natuurkwaliteit wel.
c) Aanmelding kan worden teruggedraaid als de politieke wil er is en het goed (wetenschappelijk) wordt onderbouwd dat gebieden ten onrechte zijn aangemeld.
d) Er zijn ambities van de terreinbeherende organisaties na de aanwijzing toegevoegd (zoals Actieve hoogvenen) en dat is nu een van de grootste problemen. Om die te schrappen, hoeft de Minister niet terug naar Brussel, want ze zijn na de aanmelding toegevoegd.
3) Zo snel mogelijk herstelmaatregelen nemen om een goede instandhoudingssituatie te creëren gaat nooit lukken. Niet elk habitattype en vegetatie wil groeien op plekken waar we dat nu volgens het beleid willen.
f) De heide wordt door terreinbeherende organisaties te weinig verschraald, daardoor vergrast de heide en dat heeft niets te maken met een overmaat aan stikstof.
g) Vogelrichtlijngebied Eilandspolder kan worden geschrapt, omdat de lepelaars die de reden voor aanwijzing vormden, al tien jaar weg zijn.
h) Het Europees Hof van Justitie beperkt het toetsingskader voor passende beoordelingen tot de habitattypen en soorten waarvoor de gebieden zijn geselecteerd. Dat is de uitleg van het begrip natuurlijke kenmerken van het gebied. Die uitspraak heeft de overheid naast zich neergelegd.
Indachtig de motie-Bisschop (Kamerstuk 32 670, nr. 188) bezie ik momenteel in het kader van de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000 wat de mogelijkheden zijn om andere prioriteiten te stellen met betrekking tot zeer kleine oppervlaktes van een habitattype.
i) De natuurkwaliteit ontwikkelt zich positief in de Natura 2000-gebieden. Voor 49 procent van alle habitattypen blijkt de kwaliteit tussen 2004 en het moment van de laatste update (2015 tot 2018) hetzelfde te zijn. In 22 procent van de gevallen is het achteruitgegaan en in 29 procent is het beter geworden.
Dat de informatie verschilt tussen de opeenvolgende versies komt vooral doordat de methode is veranderd en de kennis over de uitgangssituatie is toegenomen.
Of de natuurkwaliteit netto in alle gebieden samen beter is geworden, kan pas bepaald worden als de evaluaties van de natuurkwaliteit per gebied zijn afgerond. Die evaluaties worden gemaakt als de looptijd van een eerste beheerplan bijna is verstreken en een tweede beheerplan wordt opgesteld. Een landelijk beeld ontstaat pas als alle evaluaties met elkaar kunnen worden vergeleken. Slechts in enkele gebieden is zo'n evaluatie voor een «tweede-generatiebeheerplan» van de eerste beheerplanperiode al voorhanden.
j) De vraag rijst of de informatie van de updates van het aanmeldformulier in Brussel wel gecontroleerd wordt. In het artikel wordt gesuggereerd dat er politieke redenen zijn om Nederland niet op de vingers te tikken en dat daardoor niets gebeurt met deze informatie.
Kunt u aangeven of bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden in Friesland, Eilandspolder-Oost in Noord-Holland en Norgerholt in Drenthe sprake is geweest van het aanwijzen van habitats die daar eigenlijk niet aanwezig waren en kunt u toelichten waarom hier wel of niet sprake van is?
Uit de onderbouwingen die opgenomen zijn in de aanwijzingsbesluiten2 blijkt dat hier geen sprake van is. Ik kan daar in deze beantwoording niet in detail op ingaan, omdat er geen concrete voorbeelden genoemd worden in Friesland. Voor de andere twee gebieden kan dat wel.
Kunt u aangeven in hoeverre er na de aanwijzing nog stikstofgevoelige habitats zijn toegevoegd en waarom Nederland dat verplicht was volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
De aanwijzingen van de Habitatrichtlijngebieden zijn grotendeels afgerond in 2013. Nadien is in enkele gevallen een stikstofgevoelig habitat toegevoegd als dat volgens de Raad van State ten onrechte nog niet was gebeurd (zie het bovengenoemde voorbeeld Wooldse Veen) en voorts in 17 gevallen (in negen gebieden) als onderdeel van het wijzigingsbesluit Afwezige waarden (2015).4 Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen; die waarden worden daarom ook nooit in een aanwijzingsbesluit opgenomen. Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State.
Kunt u voor elke toegevoegde stikstofgevoelige habitat aan een bepaald gebied na de aanwijzing aangeven om welke ecologische reden dat gedaan is en wat de economische gevolgen zijn geweest van het toevoegen van die bepaalde habitat?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, zijn toevoegingen alleen opgenomen indien dat vanwege de Europese regelgeving is vereist. Dat is steeds verantwoord in de genoemde wijzigingsbesluiten.
De economische gevolgen hangen af van de ecologische vereisten van de toegevoegde habitats. Soms stellen habitats geen eisen aan de omgeving, maar in andere gevallen zijn habitats afhankelijk van schone lucht of van een voldoende hoge regionale grondwaterstand.