Het bericht dat de werkloosheid sterk is toegenomen |
|
Jesse Klaver (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Werkloosheid boven 500 000»1 en het bericht «Stop de Europese jeugdwerkloosheid»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de forse stijging van het aantal werklozen tot 510 000 mensen, een stijging van 6,5%?
Alleen met een sterke en gezonde economie kan de werkgelegenheid groeien. Randvoorwaarde voor economisch herstel is het herstel van de overheidsfinanciën. Daarom neemt het kabinet in het Begrotingsakkoord maatregelen om de overheidsfinanciën te verbeteren. Dit akkoord bevat naast bezuinigingen ook structurele hervormingen die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en de werkgelegenheid doen toenemen. Naar verwachting zal de werkloosheid, mede als gevolg van de bezuinigingen, eerst verder oplopen voordat hij weer gaat dalen. De stijging van de werkloosheid is op zichzelf dan ook geen reden om de maatregelen in het Begrotingsakkoord te herzien. Zeker niet gezien het feit dat de werkloosheid in Nederland nog altijd de op één na laagste van Europa is.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het aantal werklozen in juli van dit jaar opnieuw zo fors is gegroeid en of hierin een stijgende trend is waar te nemen?
De stijgende werkloosheid lijkt vooral het gevolg van de zwakke economische groei de afgelopen kwartalen. Het CPB verwacht dat de werkloosheid tot 2014 verder zal oplopen voordat hij weer gaat dalen.
Deelt u de mening dat een dergelijk snelle stijging zorgwekkend is en extra inzet vergt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 12% van alle jongeren in Nederland werkloos is en dat dit een stijging is van 25% ten opzichte van vorig jaar?
Het werkloosheidspercentage onder jongeren is in de periode juli 2011 – juli 2012 gestegen van 10,1% naar 12,4%. De algemene werkloosheid is in die periode echter ook gestegen: van 5,3% naar 6,5%. De ratio jeugdwerkloosheid gedeeld door de algemene werkloosheid ligt daarmee nog onder het lange termijn gemiddelde van twee. Het huidige percentage van 12,4% ligt onder de top van maart 2010 (12,8%) en de top van de vorige recessie (14,2% eind 2004). Vergeleken met de rest van Europa presteert Nederland goed. Op Duitsland en Oostenrijk na heeft Nederland de laagste jeugdwerkloosheid van de EU-27.
Deelt u de zorg dat niet alleen in Nederland de jeugdwerkloosheid steeds verder oploopt, maar dat ook in Europa nu al ruim 22,8% van alle Europese jongeren werkloos is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reactie op het voorstel van de ILO (International Labour Organisation) om te komen tot een Europees jeugdgarantieplan?
Het is van belang om de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, ook in Europa, nauwlettend te monitoren. We moeten voorkomen dat jongeren vroegtijdig in hun loopbaan op achterstand worden gezet. Dat is schadelijk voor de jongeren zelf, maar ook voor de samenleving als geheel. In Nederland zet het kabinet stevig in op het voorkomen en bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar mijn brief van 27 april 2012 (Kamerstuk 29 544, nr. 393). Deze zijn met name gericht op het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs-arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten met het landelijk programma «Aanval op schooluitval».
Het Europees jeugdgarantieplan («youth guarantee»), waarbij alle jeugdwerklozen na een bepaalde tijdsperiode een werk- en/of scholingsaanbod krijgen, is mij bekend. Het risico van een dergelijke aanpak is dat te weinig de eigen verantwoordelijkheid van jongeren wordt aangesproken. In Nederland kiest het kabinet voor een aanpak waarbij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voorop staat. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te benutten. Het kabinetsbeleid om de Wet werk en bijstand (WWB) activerender te maken draagt hieraan bij. Een opleiding gaat voor een uitkering en werk is leidend. Het behalen van een diploma zorgt ervoor dat jongeren goed toegerust de arbeidsmarkt betreden. Jongeren worden gestimuleerd om eerst al hun scholingsmogelijkheden te benutten en daarna zelf op zoek te gaan naar een baan. Pas als hen dit zelf niet lukt, kunnen zij om ondersteuning bij de overheid vragen.
Wat is uw reactie op de oproep dat er een Eurotop moet komen speciaal over de hoge werkloosheidscijfers in Europa?
Een speciale Eurotop over de oplopende werkloosheid in de EU is niet nodig, omdat voor dit probleem op Europees niveau al volop aandacht is. Het huidige Cypriotische voorzitterschap heeft (jeugd)werkloosheid ook als een speerpunt aangemerkt. In de verschillende Europese gremia staan deze onderwerpen dan ook prominent op de agenda. Bij deze gelegenheden brengt Nederland naar voren dat ook de andere lidstaten hun overheidsfinanciën op orde brengen en structurele hervormingen invoeren om de werking van hun arbeidsmarkt te verbeteren.
Kunt u toelichten welke kabinetsmaatregelen van invloed zijn op het feit dat zo’n 100 000 werkloze jongeren zich niet meer melden bij gemeenten?
Er is altijd een groep jongeren die om uiteenlopende redenen niet participeert en zich ook niet meldt als werkzoekende. De omvang van deze groep is, ondanks de gestegen jeugdwerkloosheid, al jaren stabiel3. Het overgrote deel van de jongeren die het onderwijs verlaten vindt zelf zijn weg naar de arbeidsmarkt en heeft daar niet de hulp van de overheid bij nodig. De groep jongeren die dat wel heeft en op eigen kracht geen baan heeft kunnen vinden, kan voor ondersteuning terecht bij de gemeente.
De sleutel voor een goede aanpak ligt dan ook bij de samenwerking in de regio. In dat kader worden er door de VNG samen met andere betrokken partijen werkconferenties georganiseerd. In de werkconferenties kunnen partijen in de regio samen aan de slag om de gezamenlijke aanpak rond jongeren in een kwetsbare positie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om ervoor te zorgen dat deze jongeren, dit menselijk kapitaal, niet devalueren en verloren gaan? Zo ja, bent u bereid om deze jongeren intensief te gaan begeleiden naar werk of opleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om het grote aantal werkloze mensen aan het werk te helpen en daarin de hogere werkloosheid bij met name jongeren mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke stappen u gaat zetten?
Het Begrotingsakkoord bevat naast bezuinigingen ook structurele hervormingen die de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en op termijn de werkgelegenheid doen toenemen.
Het kabinet heeft daarnaast reeds een aantal maatregelen genomen om (jeugd)werkloosheid tegen te gaan en het voor werkgevers eenvoudiger te maken mensen uit de bijstand en andere uitkeringen aan te nemen. Ik wijs daarbij op het activerender maken van de WWB en het verkleinen van de armoedeval door het afschaffen van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon. Werken moet immers lonen.
Verder komen er 35 arbeidsmarktregio’s van waaruit gemeenten en UWV de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden gaan vormgeven en ondersteunt het kabinet het programma «Impuls vakmanschap» waarin Divosa en VNG werken aan een verdere professionalisering en vakmanschap bij sociale diensten.
Het bericht “DUO gaf foute voorlichting zieke student” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «DUO gaf foute voorlichting zieke student»?1 2
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van deze fout van DUO?
DUO heeft in korte tijd een grote aanpassing van haar administratieve processen moeten doorvoeren om een juiste indicatie van het collegegeld – wettelijk, verhoogd of instellings – aan de instellingen te kunnen geven. Op 31 juli is er nog een aanpassing van de wet in het Staatsblad gepubliceerd (Stb 2012, nr. 360) die begunstigend is voor chronisch zieken, gehandicapten en deeltijders.
DUO doet er alles aan om de studenten zo goed mogelijk te informeren, maar omdat er op korte termijn veel wijzigingen in de langstudeerdersmaatregel zijn geweest, is het mogelijk dat de informatievoorziening door DUO enkele dagen niet helemaal volledig of niet juist is geweest.
Binnen welke termijn kan DUO deze fout herstellen?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. De website www.duo.nl is up to date en geeft ook op dit specifieke punt de juiste informatie. Wel kan het zo zijn dat in individuele gevallen studenten aan de telefoon niet in alle gevallen de meest actuele informatie hebben gekregen.
Waar DUO onjuiste informatie heeft gegeven, is dit inmiddels gecorrigeerd.
Worden de studenten die ten onrechte een langstudeerdersboete kregen, hierover op korte termijn persoonlijk geïnformeerd?
De hoogte van het collegegeld wordt vastgesteld door de universiteit of hogeschool. Indien in eerste instantie door DUO een onjuiste indicatie is gegeven aan deze instelling, kan het zijn dat de instelling de student ten onrechte heeft aangemerkt als langstudeerder. Na aanpassing van haar administratieve processen zal DUO de juiste informatie omtrent de indicatie collegegeld zo spoedig mogelijk beschikbaar stellen aan de instellingen. De instellingen zullen vervolgens de studenten het correcte bedrag in rekening brengen en eventueel teveel betaald collegegeld terugstorten.
Het bericht dat ECB president Draghi lid zou zijn van een lobbygroep van grote banken |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ECB president Draghi lid zou zijn van een lobbygroep van banken1
Ja.
Hoe apprecieert u het bericht dat de Europese ombudsman een onderzoek is begonnen, in het licht van mogelijke gevolgen voor het vertrouwen in de ECB en de gevolgen voor de financiële markten?
Op 24 juli jongstleden heeft de Europese ombudsman een onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht dat het lidmaatschap van ECB-president Draghi van de «Group of Thirty» onverenigbaar zou zijn met de onafhankelijkheid, reputatie en integriteit van de ECB. De «Group of Thirty» is een reeds in 1978 opgerichte groep, waarvan voormalig ECB-president Trichet momenteel voorzitter is. Het is een forum waarin vooraanstaande vertegenwoordigers uit zowel de private en de publieke sector als de academische wereld zitting hebben. Huidige leden van deze groep zijn o.a. de hoogleraren Rogoff, Feldstein en Krugman, de voormalige president van de FED Volcker en de huidige president van de Bank of England King. In de «Group of Thirty» wordt periodiek van gedachten gewisseld over internationale economische en financiële aangelegenheden. Meer informatie over dit forum is te vinden op www.group30.org.
Ik heb alle vertrouwen in de Europese Centrale Bank en haar directie en wacht met belangstelling het besluit van de Europese ombudsman af.
Bent u van mening dat de heer Draghi hangende het onderzoek gewoon kan blijven functioneren? Zo ja, waarom? Zo niet, welke stappen bent u van plan te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van donderdag 2 augustus 2012 beantwoorden?
Ja.
Onderzoek naar de Libor- en Euriborfraude |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak van 4 juli over het Liborschandaal: «Als er voor het Nederlandse toezicht aanleiding is om naar de zaak te kijken, dan zal dat gebeuren»?1
Ja.
Kunt u inmiddels bevestigen dat de mogelijke betrokkenheid van Nederlandse banken bij de manipulatie van de Libor- en Euribortarieven daadwerkelijk wordt onderzocht door de Nederlandse toezichthouders, in samenwerking met buitenlandse en Europese toezichthouders? Zo ja, door welke Nederlandse toezichthouder(s)?
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) doen gezamenlijk onderzoek naar de mogelijke manipulatie van LIBOR en EURIBOR. DNB heeft in dit onderzoek het voortouw. Daarnaast vindt het onderzoek plaats in samenspraak met buitenlandse autoriteiten.
Kunt u mij verzekeren dat de Nederlandse toezichthouders voldoende bevoegdheden hebben om eventuele manipulatie van de Libor- en Euribortarieven door een Nederlandse bank te onderzoeken en te bestraffen?2 Ligt het voortouw bij de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank of het Functioneel Parket?
DNB heeft voldoende bevoegdheden om eventuele manipulatie van de LIBOR respectievelijk EURIBOR door in Nederland onder toezicht staande instellingen te onderzoeken en kan indien nodig bestuursrechtelijke maatregelen nemen. De grondslag voor die bevoegdheden is neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin is bepaald dat onder toezicht staande instellingen moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
De mogelijkheden om tot strafrechtelijke vervolging van eventuele manipulatie van de LIBOR respectievelijk EURIBOR over te gaan, lijken op dit moment beperkt te zijn. In dit opzicht ondersteun ik de maatregelen die de Europese Commissie op 25 juli naar aanleiding van de LIBOR-affaire heeft aangekondigd van harte. De Europese Commissie heeft voorgesteld om manipulatie van benchmarks, inclusief de LIBOR en EURIBOR, onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik te brengen. Hiertoe heeft de Europese Commissie wijzigingen aangebracht in de voorstellen van 20 oktober 2011 voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (Verordening marktmisbruik)3 en een ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende strafrechtelijke sancties voor handel met voorwetenschap en marktmanipulatie.4 Deze wijzigingen worden meegenomen in de reeds lopende herziening van het regelgevend kader voor het voorkomen van marktmisbruik.5 Het voorstel van de Europese Commissie om manipulatie van benchmarks ook onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik te brengen, is in dit opzicht een welkome aanvulling op het bestaande instrumentarium van de Nederlandse toezichthouders om dergelijke kwesties aan te pakken. Hierdoor zal ook de AFM in de toekomst bevoegdheden krijgen om manipulatie van benchmarks aan te pakken en zal het mogelijk worden om dergelijke manipulatie strafrechtelijk te vervolgen.
DNB heeft de AFM uitgenodigd aan het onderzoek deel te nemen, vanwege de expertise van de AFM op het gebied van gedrag van financiële instellingen en haar kennis van misbruik op de financiële markten.
Werkgevers die particuliere recherchebureaus inschakelen |
|
Tofik Dibi (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat particuliere recherchebureaus na de vergunningverlening nauwelijks gecontroleerd worden op de naleving van de geldende regels? Zo ja, klopt dit bericht?1
Dit bericht is mij bekend. Na eerdere signalen dat het toezicht op de particuliere recherchebureaus aandacht behoeft is in samenwerking met de politie en de brancheorganisaties in de veiligheidszorg een traject gestart om het repressieve toezicht (de handhaving na de fase van vergunningverlening) te versterken (zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 29 279, nr. 93). Dit traject heeft onder meer geresulteerd in het gebruik van een risicoanalyse-instrument door de politie ten behoeve van proactief toezicht in het kader van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
Specifiek voor het toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is van belang dat het CBP het onderwerp «arbeid» tot een van zijn speerpunten heeft gemaakt. In samenspraak met politie en CBP onderzoek ik op welke wijze het toezicht op de naleving van de privacyregels door particuliere recherchebureaus kan worden versterkt.
Tot slot draagt ook de branche zelf bij aan het verbeteren van de naleving van de regels, ondermeer door invoering van het keurmerk voor particuliere recherchebureaus. De naleving van de eigen privacygedragscode, die een vertaling is van de Wbp, maakt een essentieel onderdeel uit van dit keurmerk.
Hoeveel vergunningen zijn er inmiddels afgegeven voor particuliere rechercheurs? Hoe vaak per jaar wordt de naleving van de aan deze vergunning verbonden voorschriften gecontroleerd?
Per juni 2012 zijn er 436 vergunningen aan particuliere recherchebureaus afgegeven. De frequentie waarmee particuliere recherchebureaus worden gecontroleerd door de politie is ondermeer afhankelijk van de uitkomsten van de door de politie uitgevoerde risicoanalyse (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat de in dit bericht genoemde gevallen flagrante inbreuken inhouden op de persoonlijke levenssfeer van werknemers? Zo nee, waarom niet?
Het doen van onderzoek door derden naar gedragingen van werknemers op de werkvloer is niet per definitie onrechtmatig. Als een werknemer van mening is dat zijn werkgever of een door zijn werkgever ingeschakeld particulier recherchebureau zijn persoonlijke levenssfeer heeft geschonden, kan dit worden voorgelegd aan de rechter. Het is niet aan mij maar aan de rechter om in individuele gevallen te beoordelen of de persoonlijke levenssfeer is geschonden.
Vindt u dat de huidige garanties op de naleving van de voor deze branche geldende regels voldoende zijn om dergelijke misstanden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat particuliere rechercheurs toegang willen tot overheidsdatabases, zoals de gemeentelijke basisadministratie en het kentekenregister?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij laten weten dat niet-overheidsorganisaties in het algemeen slechts onder strenge voorwaarden gegevens verstrekt krijgen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Wet GBA. Het is mij niet bekend dat particuliere rechercheurs recent een verzoek hebben ingediend om gegevens uit de GBA verstrekt te kunnen krijgen. Zo lang particuliere rechercheurs niet aan de in de wet genoemde voorwaarden voldoen, kan er in principe geen sprake van zijn dat zij gegevens verstrekt krijgen uit de GBA.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft mij laten weten dat in de Wegenverkeerswet 1994 onderscheid wordt gemaakt tussen gevoelige en niet-gevoelige gegevens. Niet-gevoelige gegevens zijn voor iedereen beschikbaar. Gevoelige gegevens zijn beschikbaar voor overheidsdiensten en instanties die specifiek zijn aangewezen in de Regeling gegevensverstrekking kentekenregister 2008. Particuliere rechercheurs zijn in dat kader niet aangewezen en kunnen dus geen gevoelige gegevens ontvangen. Er is geen aanleiding om deze regeling te wijzigen.
Welke maatregelen neemt u zich voor om dit soort misstanden voortaan te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat 1 op de 5 werknemer flexwerker is |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Bijna 1 op 5 werknemers is flexwerker»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de forse stijging van het aantal flexwerkers?
De arbeidsmarkt wordt in toenemende mate gekenmerkt door flexibilisering en differentiatie van arbeid en arbeidsverhoudingen. Het aandeel flexwerkers is de afgelopen jaren dan ook toegenomen. Uit de cijfers die het CBS onlangs heeft gepubliceerd blijkt dat in 2011 18% van de werknemers met een baan voor minimaal twaalf uur per week een flexibele arbeidsrelatie had, ten opzichte van 13% in 2001.2 Daarbij merk ik op dat de toename vooral komt door de stijging van het aandeel werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband, dat nu als een aparte categorie wordt onderscheiden: van circa 4% in 2001 tot circa 7% in 2011.
De stijging van het aantal flexwerkers is een logische reactie op de toegenomen behoefte aan flexibiliteit bij werkgevers, door onder meer globalisering, technologische ontwikkeling en een steeds grilliger conjunctuur.
Kunt u toelichten waarom volgens u het aantal flexwerkers de afgelopen jaren zo fors is gegroeid en kunt u inzichtelijk maken welke gevolgen dit heeft voor de betrokken werknemers als het gaat om bijvoorbeeld het opbouwen van pensioen of recht op zaken als scholing?
De groei van het aantal flexwerkers is mijns inziens te verklaren door een aantal factoren. Zoals hierboven aangegeven hebben werkgevers meer behoefte aan flexibiliteit door globalisering, technologische vooruitgang en conjuncturele schommelingen. Flexibele contracten maken het voor werkgevers mogelijk hun personeelsbestand aan te passen aan fluctuaties in de benodigde arbeid. Daarnaast worden flexibele contracten door werkgevers steeds vaker gebruikt om de capaciteiten van de werknemer te beoordelen voordat zij een vast contract aanbieden.3 Ook kunnen kosten een rol spelen bij de aantrekkelijkheid van het flexibele contract ten opzichte van het vaste contract, zoals ontslagkosten en de loondoorbetalingsplicht en re-integratieverplichtingen bij ziekte. Denkbaar is tot slot dat cao-voorschriften invloed kunnen hebben op de aantrekkelijkheid van een flexibel ten opzichte van een vast contract voor werkgevers. Overigens bieden flexibele contracten ook voor werknemers voordelen. Voor bepaalde groepen werknemers biedt een flexibel contract juist een kans om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Daarnaast geeft een flexibel contract werknemers meer autonomie en mogelijkheden voor het kunnen combineren van werk en privé.
Voor het effect van een flexibel contract op pensioenopbouw en scholing is allereerst van belang het verbod op onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers die werkzaam zijn op basis van een vast of tijdelijk dienstverband, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is (artikel 7:649 van het Burgerlijk Wetboek).
Wat betreft pensioenen geldt dat op grond van de Pensioenwet drempel- of wachttijden voor deelname niet langer dan twee maanden mogen zijn. Dit is onafhankelijk van de vraag of een werknemer werkzaam is op basis van een tijdelijk of vast contract. Drempel- of wachttijden kunnen bijvoorbeeld voorkomen dat een werknemer die tijdens zijn proeftijd wordt ontslagen binnen korte tijd aangemeld en weer afgemeld moet worden bij de pensioenuitvoerder. Voor nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen mogen geen drempel- of wachttijden gelden. Voor uitzendkrachten is de maximale drempel- of wachttijd in de Pensioenwet bepaald op 26 weken. Daarnaast bestaat specifiek voor uitzendkrachten de mogelijkheid om deel te nemen aan ofwel de pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP), het fonds waar sinds 1 januari 2004 alle uitzendondernemingen in Nederland verplicht bij zijn aangesloten, ofwel het pensioenfonds van de sector waar de uitzendwerkgever overwegend actief is.
Investeringen in scholing en training zijn voor de werkgever zinvol wanneer zij leiden tot een hogere productiviteit. Wanneer bedrijfsspecifieke scholing direct noodzakelijk is voor het uit te voeren werk, dan zal de werkgever hierin investeren onafhankelijk van de aard van het contract van de werknemer. Uit onderzoek blijkt wel dat werkgevers gemiddeld minder investeren in scholing van flexwerkers.4 De reden hiervoor lijkt gelegen in het feit dat werkgevers bij de scholingsinvesteringsbeslissing noodzakelijkerwijs rekening zullen houden met de terugverdientijd. Een werkgever zal alleen bereid zijn de cursussen en trainingen van zijn werknemers te financieren als de terugverdientijd voldoende lang is. Dit is bij kortlopende flexibele contracten in mindere mate het geval. Werkgevers zullen daarom in het algemeen meer investeren in werknemers die werkzaam zijn op basis van een vast contract of een ander contract met een voldoende lange looptijd. Gezien de terugverdientijd kan onderscheid qua scholingsinvesteringen tussen flexwerkers en vaste werknemers objectief gerechtvaardigd zijn vanuit het perspectief van de werkgever, die alleen rekening houdt met de gerealiseerde productiviteit gedurende het dienstverband. Maatschappelijk kan er hierdoor sprake zijn van een onderinvestering in scholing, omdat scholing ook relevant is voor de productiviteit en baankansen in de periode na het dienstverband.
Tot slot wil ik hier ingaan op flexibele arbeid in relatie tot hypotheekverstrekking. Bij het verstrekken van een hypotheek kijken banken naar de leencapaciteit van de hypotheekvrager. Die leencapaciteit wordt gebaseerd op de hoogte van het huidige vaste en bestendige inkomen. Dit is voorgeschreven in de gedragscode hypothecaire financiering. Bij tijdelijke contracten zijn er vaak ook mogelijkheden om een hypotheek af te sluiten, maar dit betreft wel maatwerk. Kredietverstrekkers zullen kijken naar de individuele situatie. Daarbij kan bijvoorbeeld het gemiddelde inkomen over de afgelopen jaren een rol spelen.
Deelt u de mening dat de wet- en regelgeving het vaste contract als norm hanteert en dat door de forse groei van het aantal flexwerker deze wet- en regelgeving steeds minder goed aansluit op de ontwikkelingen in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederlandse wet- en regelgeving het vaste contract als norm hanteert, conform EU-richtlijn 99/70/EG. Dit komt met name tot uitdrukking in de ketenbepaling (artikel 7:668a van het Burgerlijk Wetboek), die een grens stelt aan het aantal en de duur van het gebruik van tijdelijke contracten. Het vaste contract, of contract voor onbepaalde tijd, is ook nog steeds veruit de meest gebruikte contractsvorm; circa 70% van de werknemers werkt op basis van een vast contract. Bovendien is de gemiddelde duur van het verblijf in de «flexibele schil» beperkt5 en is in de afgelopen jaren met name de groep werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband gegroeid. Een vast contract is dus niet alleen in wet- en regelgeving maar ook in de praktijk voor veruit de meeste werknemers nog steeds de norm. Wel moet ervoor gewaakt worden dat het vaste contract aantrekkelijk genoeg blijft voor werkgevers. Het verschil in ontslagbescherming en ontslagvergoeding tussen vaste en flexibele contracten draagt daar niet aan bij. Dit verschil wordt verkleind door de maatregelen uit het Begrotingsakkoord voor aanpassing van het ontslagrecht en de WW. Deze maatregelen zorgen ervoor dat wet- en regelgeving beter aansluit op de ontwikkelingen in de praktijk.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk wet- en regelgeving af te stemmen op de ontwikkelingen in de praktijk en hierin bijvoorbeeld de evaluatie van de Wet flex en zekerheid mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
De hoofdlijnennotitie Aanpassing ontslagrecht en WW die ik op 18 juni jl. aan uw Kamer heb gezonden6, bevat maatregelen voor hervorming van de arbeidsmarkt. Ze hebben tot doel de arbeidsmobiliteit en de investeringen in (om)scholing bij ontslag te verhogen. Met de maatregelen wordt het verschil tussen vaste en niet-vaste contracten verkleind. Daarnaast is het wetsvoorstel beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters7 aanhangig bij uw Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt onder meer de financiële verantwoordelijkheid van de werkgever bij ziekte van een werknemer met een flexibel dienstverband meer in lijn gebracht met de financiële verantwoordelijkheid bij ziekte van een werknemer met een vast dienstverband. Gezien de demissionaire status van dit kabinet laat ik eventuele extra maatregelen over aan een volgend kabinet.
Het bericht dat de werkloosheid sterk is toegenomen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Werkloosheid neemt sterk toe»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de forse stijging van het aantal werklozen tot 489 000 mensen (6,2%)?
Het oplopen van de werkloosheid is geen goed teken. Voor een goed begrip is het echter nuttig de recente ontwikkelingen in perspectief te plaatsen. Hoewel de werkloosheid in april fors gestegen is, heeft de werkloosheid zich de afgelopen maanden gematigd ontwikkeld. In oktober 2011 was de werkloosheid 5,8% en gemiddeld over de afgelopen drie maanden is de werkloosheid maandelijks met 7 000 personen toegenomen.
In vergelijking met andere landen is de werkloosheid in Nederland relatief laag. De werkloosheid in Nederland ligt ruim onder de gemiddelde werkloosheid in de eurozone. In de maand maart lag alleen in Oostenrijk de werkloosheid lager.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het aantal werklozen in april dit jaar zo fors is gegroeid en of hier een stijgende trend in is waar te nemen?
Een toename van de werkloosheid in een maand met 24 000 personen is fors. Het is echter van belang te realiseren dat de werkloosheidscijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maandelijks publiceert zijn gebaseerd op een steekproef, de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De werkloosheidscijfers zijn daardoor met onzekerheid omgeven; om die reden dienen maand-op-maand mutaties met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Het is daarom beter om naar de ontwikkeling over een aantal maanden te kijken. Gemiddeld over de afgelopen drie maanden is de werkloosheid maandelijks met 7 000 personen gestegen. Een dergelijke oploop van de werkloosheid is gematigd in vergelijking met de meest recente raming van het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB verwacht voor 2012 namelijk een gemiddelde werkloosheid van 6¾%, hetgeen zou betekenen dat de werkloosheid de komende maanden forser zou moeten stijgen.
Deelt u de mening dat een dergelijk snelle stijging zorgwekkend is en extra inzet vergt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven al aangegeven heb is een stijging van de werkloosheid geen goed teken. Het kabinet doet er dan ook alles aan om de weg naar boven weer in te zetten. Essentieel daarbij is het op orde brengen van de overheidsfinanciën; dit voorkomt dat de rente oploopt met het gevolg dat bedrijven afzien van investeringen. Voor het behoud en de creatie van werkgelegenheid is een stabiel investeringsklimaat van belang. Daarnaast maakt het kabinet zich hard voor meer stabiliteit in Europa en voert het hervormingen door op financiële markten om de gunstige uitgangspositie van Nederland van voor de kredietcrisis te herstellen.
Kunt u inzichtelijk maken welke kabinetsmaatregelen van invloed geweest zijn op deze forse stijging van de werkloosheid? Zo nee, waarom niet?
De oplopende werkloosheid in de afgelopen maanden hangt nauw samen met de verslechtering van de conjunctuur. Dit wordt mede veroorzaakt door stagnerende economische groei in de eurozone en aanhoudende onzekerheid op financiële markten. In het eerste kwartaal van 2012 is de Nederlandse economie voor het derde opeenvolgende kwartaal gekrompen. De gevolgen hiervan beginnen ook op de arbeidsmarkt zichtbaar te worden. Het is niet mogelijk om aan te geven of, en indien dat het geval is welke, kabinetsmaatregelen de oploop van de werkloosheid in de maand april verklaren.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om het groot aantal werkloze mensen aan het werk te helpen en daarin mee te nemen de hogere werkloosheid bij met name 55+ en jongeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke stappen u gaat zetten?
Het kabinet heeft reeds een groot aantal maatregelen aangekondigd om de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken, waarbij ook specifieke aandacht is voor kwetsbare jongeren. Voor een uiteenzetting van de maatregelen die dit kabinet neemt verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van SZW van 27 april jl. (Kamerstukken II 2011/12, 29 544, nr. 393). Deze brief is opgesteld naar aanleiding van het ordedebat van 20 maart jl. over de jeugdwerkloosheid.
In het begrotingsakkoord 2013 wordt aangekondigd dat de mobiliteitsbonussen uit het vitaliteitspakket gericht worden op mensen die nu langs de zijlijn staan, waaronder oudere uitkeringsgerechtigden. Hierdoor wordt het voor werkgevers aantrekkelijker gemaakt om oudere uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen. Daarnaast wordt het ontslagrecht hervormd, waardoor werkgevers sneller geneigd zijn om mensen op basis van een vast contract aan te nemen. Dit stimuleert de arbeidsmobiliteit in het algemeen en de arbeidsmobiliteit van ouderen in het bijzonder. Het kabinet acht gegeven het ingezette en aangekondigde beleid additionele maatregelen, specifiek voor jongeren of ouderen, niet nodig.
De geheimhoudingsplicht ten aanzien van de notulen van de onderraad |
|
Jesse Klaver (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert de minister van VWS zich haar uitspraak in het debat over de Informatievoorziening Olympische Spelen: «Ik zou u graag de notulen van de onderraad willen sturen, maar dat schijnt niet te mogen»?1
Ja.
Herinnert de minister zich dat zij even later zei: «Het ministerie van Algemene Zaken heeft daarop de volgende verklaring gegeven: De gevraagde informatie, te weten de conclusies van de Raad voor Zorg, Welzijn en Onderwijs (RZWO) worden niet verstrekt. De redenen hiervoor zijn: 1. Bepalingen omtrent de geheimhoudingsplicht in het Reglement van Orde van de ministerraad, waaronder ook begrepen de onderraden. 2. Zelfs in de Wet op de parlementaire enquête is vastgelegd dat de minister niet verplicht is informatie uit de ministerraad en de onderraden te overhandigen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in het Reglement van Orde voor de ministerraad in artikel 26 is geregeld dat de geheimhoudingsplicht niet bestaat «voor zover de raad of de minister-president namens de raad ontheffing van de geheimhouding verleent»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt de minister de mening dat het er niet om gaat of zij al dan niet verplicht is om de informatie te verstrekken, nu zij zelf heeft aangegeven die graag te willen sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de reden hiervoor ligt in artikel 26 van het Reglement van Orde voor de ministerraad. Dit artikel waarborgt de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de vergaderingen van de ministerraad en zijn onderraden. Deze geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen ter vergadering besproken wordt of geschiedt rust mede op de leden van de raad. Bewaring van deze vertrouwelijkheid is een belang van de staat dat de informatievoorziening aan het parlement begrenst (Kamerstukken II 2001/2, 28 362, nr. 2). Dit geldt ook voor het genoemde onderdeel van de notulen van de onderraad.
Deelt u de mening dat in verband met de controlerende taak van het parlement de informatieplicht van de regering zo ruim mogelijk geïnterpreteerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Is de minister nog steeds van mening dat zij de Kamer graag de notulen van de onderraad wilt sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Is de minister-president bereid de ontheffing van de geheimhouding te verlenen, voor het gedeelte dat op de Olympische Spelen betrekking heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid bovenstaande vragen dit keer wel te beantwoorden, en niet, zoals op 10 april 2012, een antwoord te geven op een niet gestelde vraag? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw uw vragen hiermee als beantwoord.
De geheimhoudingsplicht van notulen van de onderraad |
|
Mariko Peters (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de Informatievoorziening Olympische Spelen: «Ik zou u graag de notulen van de onderraad willen sturen, maar dat schijnt niet te mogen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u even later zei: «Het ministerie van Algemene Zaken heeft daarop de volgende verklaring gegeven: De gevraagde informatie, te weten de conclusies van de Raad voor Zorg, Welzijn, en Onderwijs (RZWO) worden niet verstrekt. De redenen hiervoor zijn: 1. Bepalingen omtrent de geheimhoudingsplicht in het Reglement van Orde van de ministerraad, waaronder ook begrepen de onderraden. 2. Zelfs in de Wet op de parlementaire enquête is vastgelegd dat de minister niet verplicht is informatie uit de ministerraad en onderraden te overhandigen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in het Reglement van Orde voor de ministerraad in artikel 26 is geregeld dat de geheimhoudingsplicht niet bestaat «voor zover de raad of de minister-president namens de raad ontheffing van de geheimhouding verleent»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het er niet om gaat of de minister al dan niet verplicht is om de informatie te verstrekken, nu u zelf heeft aangegeven die graag te willen sturen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 26 van het Reglement van Orde voor de ministerraad waarborgt de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de vergaderingen van de ministerraad en zijn onderraden. Deze geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen ter vergadering besproken wordt of geschiedt rust mede op de leden van de raad. Bewaring van deze vertrouwelijkheid is een belang van de staat dat de informatievoorziening aan het parlement begrenst (Kamerstukken II 2001/2, 28 362, nr. 2. Dit geldt ook voor het genoemde onderdeel van de notulen van de onderraad.
Deelt u de mening dat in verband met de controlerende taak van het parlement de informatieplicht van de regering zo ruim mogelijk geïnterpreteerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u nog van mening dat u de Kamer graag de notulen van de onderraad wilt sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de ontheffing van de geheimhouding te verlenen, voor het gedeelte dat op de Olympische Spelen betrekking heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Op welke wijze wordt door onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van de NL-LOM1 en e-portfolio-standaarden en andere open standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit en de lijst met gangbare open standaarden?2 Kunt u dit toelichten?
De afspraken NL-LOM en e-portfolio staan op de lijst pas-toe-of-leg-uit. Onderwijsinstellingen moeten deze afspraken meenemen bij het inkopen van producten en diensten volgens het pas-toe-of-leg-uit-principe. Onderwijsinstellingen implementeren deze afspraken niet zelf. De softwareleveranciers die de voorzieningen bouwen voor het gebruik van leermaterialen en e-portfolio systemen moeten gebruik maken van deze afspraken. Er is in toenemende mate druk richting leveranciers vanuit de onderwijsinstellingen en brancheverenigingen tot implementatie van deze afspraken en standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit.
Kenmerkend voor de lijst met gangbare open standaarden is dat over die standaarden weinig discussie is en dat die onder de motorkap van de ICT-systemen in de software ondersteund worden.
Het rijksbrede beleid ten aanzien van open standaarden is gebaseerd op een «high trust»-principe. Hier zal voor de onderwijssector geen uitzondering op gemaakt worden. Dit past tevens bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft.
Klopt het dat enige druk op het daadwerkelijk gebruik van open standaarden op beide lijsten wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Ik stimuleer bijvoorbeeld het gebruik van gratis gemeenschappelijke voorzieningen zoals Edurep3 van Kennisnet, waardoor leveranciers gestimuleerd worden om open standaarden te gebruiken. De toepassing van een afspraak of standaard in een project levert op deze wijze ook vaker een positieve business case op doordat bijvoorbeeld de kosten kunnen worden verlaagd.
Daarnaast is het belangrijk om het bestuurlijk draagvlak voor het gebruik van open standaarden in het onderwijs te vergroten. Recent is onder de vlag van EduStandaard een standaardisatieraad opgericht die hieraan gaat bijdragen. EduStandaard is een beheerorganisatie voor afspraken en standaarden in het onderwijsveld die door Surf en Kennisnet wordt gefaciliteerd. Alle afspraken zijn gratis en onder een creative commons-licentie beschikbaar. Tevens zal er binnen EduStandaard worden gewerkt aan een duidelijke adoptiestrategie per standaard.
Welke bestandsformaten worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gebruikt bij de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen? Zijn al deze bestanden in een open documentstandaard? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt u om in de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen volledig gebruik te maken van open standaarden?
Veel van de gegevensuitwisseling door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met onderwijsinstellingen loopt via haar uitvoeringsorganisatie, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO is al een aantal jaren actief met het toepassen van de Nederlandse Overheids Referentie Architectuur (NORA). Dit past in het streven van OCW en DUO om afspraken te maken met het onderwijsveld over welke standaarden en voorzieningen worden toegepast met het oog op een effectieve en efficiënte samenwerking.
De documentstandaard die door DUO wordt gebruik bij gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in het kader van BRON-PO of Verzuimmeldingen, is gebaseerd op de internationale standaard XML-schema. Met deze standaard wordt de structuur van documenten beschreven. Voor het verzenden van de documenten wordt gebruik gemaakt van de open standaard Digikoppeling-WUS 2.0. Deze inhoudelijke en de protocollaire standaarden zijn leesbaar voor een veelheid aan commerciële én open source software-tools, die alom in de overheid en het onderwijsveld worden gebruikt. DUO spant zich in haar uitvoeringsprojecten in om de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen verder te optimaliseren met behulp van open standaarden.
Hoe beoordeelt u specifiek de inspanningen vanuit de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie afzonderlijk? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van het NOiV (Nederland Open in Verbinding) op dit gebied?
Op stelselniveau vind ik de inspanningen van de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie goed. Bij overheidsinspanningen dient altijd een afweging gemaakt te worden om tot een effectieve en efficiënte inzet van beschikbare mensen en middelen te komen. Binnen dit gegeven zijn de resultaten positief.
Hieronder volgt een overzicht van de activiteiten van het NOiV in het onderwijsdomein (eind 2009 – april 2011):
Klopt het dat de meeste klachten die zijn binnengekomen bij het programmabureau NOiV betrekking hebben op het gebruik van gesloten standaarden in het onderwijs? Wat is de aard, inhoud en omvang van deze klachten? Welke maatregelen hebben het NOiV, het ministerie en de Inspectie voor het Onderwijs ondernomen naar aanleiding van deze klachten? Kunt u dit toelichten? Waar kunnen onderwijsinstellingen, ouders en leerlingen vanaf 1 januari 2012 terecht met klachten? Kunt u dit toelichten?
Sinds september 2010 ontving het NOiV-meldpunt in totaal 19 klachten, daarvan hadden er 12 betrekking op het onderwijs. Deze gingen met name over Magister4 (8 klachten). Het programmabureau NOiV heeft naar aanleiding van deze klachten met verschillende ICT-coördinatoren en docenten van onderwijsinstellingen gesproken over dit probleem. Zij wezen er op dat contracten vaak voor meerdere jaren worden aangegaan en onderwijsinstellingen vaak verplicht worden mee te gaan in een releaseplanning van de softwareleverancier.
Het programmabureau NOiV heeft in samenwerking met Kennisnet en saMBO~ICT een handleiding geschreven (Hoe? Zo! Open standaarden en open source software in het MBO), die verantwoordelijken voor inkoop binnen onderwijsinstellingen moet helpen dit soort situaties te voorkomen. Het is geschreven voor het MBO, maar de handleiding is ook geschikt om door onderwijsinstellingen in andere onderwijssectoren gebruikt te worden. Daarbij is het advies aan ouders en leerlingen om vooral het gesprek hierover met de onderwijsinstelling aan te gaan om gezamenlijk tot een oplossing te komen, al dan niet aangevuld met de betreffende softwareleverancier.
Zoals bekend heeft het programmabureau NOiV zijn werkzaamheden eind 2011 beëindigd, en daarmee is ook een einde aan het meldpunt gekomen. Er is geen apart meldpunt ingesteld voor klachten over gesloten standaarden, niet in het algemeen en evenmin specifiek voor de sector onderwijs. Het NOiV-beleid blijft overigens van kracht, de ministeries van EL&I en BZK, het Forum en College Standaardisatie en Kennisnet voor de onderwijssector hebben een ondersteunende rol. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van open standaarden ligt bij de overheden en andere publieke organisaties zelf. Voor vragen over de lijsten met open standaarden kunnen organisaties terecht bij het Bureau Forum Standaardisatie.
In aanvulling op deze activiteiten zal ik een rondetafelgesprek organiseren met de betrokken partijen om de problematiek met betrekking tot o.a. Magister nader te bespreken.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen heeft aangegen dat Magister via alle relevante internetbrowsers te benaderen is?2 Klopt het dat gebruikers van Linux, Android, Google Chromebook, iOS en QNX geen toegang hebben tot Magister? Is het waar dat gebruikers van Android en iOS alleen tegen betaling toegang hebben tot hun gegevens in Magister? Deelt u de mening dat hiermee sprake is van een afgedwongen gebruik van een alternatief besturingssysteem? Zo neen, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Volgens Schoolmaster zelf (de producent van Magister), is Magister via diverse besturingssystemen en browsers toegankelijk.5 Linux- en Opera-gebruikers hebben in de meest recente release echter geen toegang tot de gratis webtoepassing van Magister.
Naast Magister biedt Schoolmaster een smartphone-applicatie genaamd Meta aan voor Android of iOS-gebruikers (iPhone). De volledige versie is tegen betaling van € 1,59 te downloaden, de meest relevante informatie – zoals agenda en rooster – is gratis beschikbaar. In geval van Meta is het dus de gebruiker die een afweging maakt tussen een «betaalde» oplossing via een smartphone of de «gratis» oplossing via de webtoepassing.
Daarbij wil ik nogmaals aangeven dat onderwijsinstellingen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de inkoop van software. Welke afwegingen daarbij gemaakt worden is aan de onderwijsinstelling zelf, dit komt ook terug in het principe «pas-toe-of-leg-uit».
Is het waar dat onderwijsinstellingen die «third party»-toepassingen willen gebruiken in combinatie met Magister, waaronder alternatieve electronische leeromgevingen, apart moeten betalen voor het gebruik van de database met hun eigen gegevens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend. Daarbij is het aan ondernemingen zelf om prijzen voor hun dienstverlening te vragen en zijn onderwijsinstellingen zoals gezegd zelf verantwoordelijk voor het maken van een afgewogen keuze met betrekking tot de inkoop van software.
Volgens Schoolmaster hebben onderwijsinstellingen via webservices toegang tot alle gegevens uit de Magisterdatabase. Deze faciliteit wordt gratis aangeboden om onderwijsinstellingen de mogelijkheid te bieden om te koppelen met «third party»-toepassingen. Daarnaast biedt Magister onder andere exportmogelijkheden voor diverse toepassingen via Excel-, CSV- en HTML-documentformaten.
Bent u bekend met het gegeven dat Kennisnet geen ondersteuning of advies meer geeft aan scholen en dat het programmabureau NOiV per eind 2011 is beeindigd? Op welke wijze stimuleert u het gebruik van open standaarden bij het inkoopbeleid van onderwijsinstellingen, dit mede in relatie tot uw antwoord op eerder gestelde vragen waarin verwezen wordt naar de adviserende rol die Kennisnet en het NOiV hierbij vervullen?2 Kunt u dit toelichten?
Nee, Kennisnet ondersteunt wel degelijk onderwijsinstellingen op het terrein van open standaarden. Het programmabureau NOiV is inderdaad per eind 2011 beëindigd. De resultaten van NOiV en de website van NOiV zijn nog steeds beschikbaar6.
Kennisnet betrekt het bestuur en de managementlaag uit de sectoren PO, VO en MBO bij het maken van de afspraken en het beheer rondom open standaarden. Via de website, brochures, presentaties en workshops die Kennisnet aanbiedt wordt het bewustzijn vergroot binnen het onderwijs ten aanzien van open standaarden. Naast de onderwijsinstellingen worden ook de leveranciers betrokken en ondersteund bij het implementeren van afspraken en het aansluiten op gemeenschappelijke voorzieningen.
Kennisnet ondersteunt en stimuleert het gebruik van standaarden door nationale toepassingsprofielen en afspraken te ontwikkelen die het gebruik van internationale standaarden beschrijven. Edustandaard is daarbij de beheerstructuur van SURF, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden. Een van de taken van Edustandaard is het bevorderen van de adoptie van standaarden en het verwerven van een breed draagvlak. Buiten dit proces biedt Kennisnet online veel informatie aan onderwijsinstellingen over het gebruik van open standaarden en de te bereiken voordelen. Kennisnet organiseert verschillende workshops en presentaties tijdens congressen en tijdens advies en ondersteuningstrajecten op maat. Enkele voorbeelden zijn;
Kunt u toelichten op welke wijze bij aanbesteding en inkoop van ICT-middelen door onderwijsinstellingen sinds 1 januari 2008 open standaarden daadwerkelijk zijn meegenomen, met inachtneming van het pas-toe-leg-uit-principe?
Nee. Het pas-toe-leg-uit-principe is gebaseerd op «high trust». Onderwijsinstellingen zijn zelf dus verantwoordelijk voor het toepassen van dit principe bij de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen. Daarbij zijn mij weinig signalen bekend vanuit het onderwijs waarbij het met de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen is misgegaan. Zoals ik bij vraag 5 heb geantwoord, betroffen de klachten die wel zijn binnengekomen bij het NOiV-meldpunt vooral het softwareproduct Magister. Ik heb bij vraag 5 reeds aangegeven wat ik daar aan gedaan heb.
Kunt u bevestigen dat In 2010 digitale toegankelijkheid is opgenomen in het accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs?3 Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar de digitale toegankelijkheid van alle onderwijsinstellingen in Nederland, inclusief een toets op het gebruik van open standaarden en platform-onafhankelijke toegang? Zo neen, waarom niet?
In de aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 22 juli 2010 (Staatsblad 293) is bij de beoordelingscriteria voor accreditatie onder andere opgenomen dat gekeken moet worden naar voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen. In deze wettekst is de digitale toegankelijkheid dus niet expliciet opgenomen, maar kan wel als een onderdeel van de toegankelijkheid worden beschouwd in dit verband.
De stichting Accessibility heeft in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de digitale toegankelijkheid van websites, digitale leeromgevingen en studie-informatiesystemen van hogescholen en universiteiten. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Stichting SURF een brochure uitgebracht voor alle hogescholen en universiteiten met aanknopingspunten voor het beleidsmatig aanpakken van de verbetering van digitale toegankelijkheid.8 SURF heeft over de inhoud van de brochure overleg gevoerd met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De NVAO kan zich vinden in de tekst van deze brochure.
Aanvullend onderzoek naar digitale toegankelijkheid en open standaarden voor de overige onderwijssectoren acht ik niet zinvol. In de beantwoording van eerdere vragen heb ik al aangegeven wat er gedaan is en wordt aan het voorlichten en adviseren van onderwijsinstellingen met betrekking tot open standaarden.
De uitlating van de Amsterdamse korpschef dat boerkadraagsters niet altijd beboet zullen gaan worden |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Boerka niet altijd beboet»?1
Ja.
Heeft de korpschef kennisgenomen van de uitspraak van de minister van Veiligheid en Justitie dat agenten het verbod loyaal zullen handhaven? Zo nee, kunt u hem daar nog eens op wijzen?
Ik heb mijn standpunt hieromtrent eerder kenbaar gemaakt: de politie dient te allen tijde de wet te handhaven. Er is wat mij betreft dan ook geen twijfel dat indien en zodra het wetsvoorstel van kracht is, de politie deze wet zal handhaven.
Hoe duidt u de uitlating van een politiekorpschef die aangeeft begrip te hebben voor het niet handhaven van een wet?
Zie antwoord vraag 2.
Voorlichting homoseksualiteit op scholen waarin de homoseksuele praktijk veroordeeld wordt |
|
Jesse Klaver (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending EénVandaag van 8 december jongstleden?
Ja.
Wat vindt u van de lesmethode «Wonderlijk gemaakt» die in deze uitzending aan bod komt? Hoe beoordeelt u teksten als «Homoseksuele gevoelens gaan bij velen gelukkig gewoon over» en «Het is een verstandige keuze om er niets mee te doen»?
De overheid heeft globale kerndoelen geformuleerd waarin staat wat leerlingen in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs ten minste moeten leren. Scholen hebben de ruimte om de kerndoelen naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen grondslag in concrete onderwijsprogramma’s te verwerken. Zij bepalen bijvoorbeeld zelf hoeveel tijd zij besteden aan een bepaald onderwerp en welke methoden en/of materialen zij daarbij gebruiken. Zij kunnen daarbij gebruik maken van op de vrije markt beschikbare lesmaterialen of, zoals hier het geval is, lesmethoden laten ontwikkelen en gebruiken die aansluiten bij hun grondslag. De overheid treedt, gezien de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van inrichting, niet in de keuze van leermiddelen door scholen, zolang de wettelijke deugdelijkheidseisen worden nageleefd. In dit licht past het de Minister van Onderwijs in beginsel niet om een inhoudelijk oordeel te geven over gebruikte leermiddelen.
De vrijheid om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten vraagt echter ook om verantwoordelijkheid van scholen om een aantoonbaar veilig klimaat voor alle leerlingen, en dus ook homoseksuele leerlingen, te creëren. In het onderwijs dient te allen tijde recht te worden gedaan aan principes als «respectvol omgaan met elkaar en met verschillen in opvattingen» en «het bevorderen van eigen en andermans veiligheid». Deze principes zijn ook opgenomen in de kerndoelen en daarmee verplicht voor elke school voor primair en voor voortgezet onderwijs. Ik ben op dit moment in gesprek met de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) over de vraag hoe zij een aantoonbaar veilig klimaat op school creëren voor onder andere homoseksuele leerlingen.
Hoe verhoudt deze methode zich tot uw emancipatiebeleid?
Dat scholen aandacht besteden aan seksuele diversiteit op een manier die aansluit bij hun grondslag past bij mijn emancipatiebeleid. Scholen mogen daarbij echter geen leerkrachten en/of leerlingen sociaal uitsluiten op grond van hun seksuele voorkeur of levenswijze. Het staat scholen vrij om in hun onderwijs aan te geven hoe bijvoorbeeld een homoseksuele relatie past binnen hun wereldbeeld, zolang zij hierbij steeds aangeven dat hierover ook andere opvattingen zijn en dat hiermee met respect omgegaan dient te worden. Zoals u ook in mijn antwoord op vraag 4 kunt lezen, is dit ook wettelijk vastgelegd.
Klopt het dat het Toezichtkader Primair onderwijs/voortgezet onderwijs bepaalt dat de leerlingen zich aantoonbaar veilig moeten voelen op school? Denkt u dat een school een sociaal veilig klimaat kan creëren voor kinderen en jongeren met homoseksuele gevoelens als dezelfde school hen leert dat je wel homo mag zijn, zolang je niets doet met je homoseksuele gevoelens?
Scholen worden door de Inspectie van het Onderwijs onder andere beoordeeld op bepaalde kwaliteitsaspecten. Zo bepaalt het Toezichtskader PO/VO 2009 (aanpassing 17 mei 2011) dat «het schoolklimaat wordt gekenmerkt door veiligheid en respectvolle omgangsvormen». Het staat hiermee voorop dat alle leerlingen en leraren zich op hun school veilig zouden moeten voelen, ongeacht de richting of grondslag van de school. De Inspectie ziet hierop toe.
Hoe beoordeelt u de antwoorden van de jongeren uit het EénVandaagpanel waarvan 43% aangeeft dat homoseksualiteit bij hen op school nooit is besproken en 64% zegt dat de school geen veilige omgeving is om uit de kast te komen?
Dat zijn zorgelijke cijfers. Iedereen heeft het recht om veilig zichzelf te zijn, op school, op het werk, in de woonomgeving, in de sport, in de zorg en op straat. Mijn homo-emancipatiebeleid richt zich op het vergroten van de sociale veiligheid en -acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT-ers) op al deze terreinen. Jongeren en onderwijs zijn daarbij belangrijke prioriteiten.
Zoals ik onlangs met uw Kamer heb besproken, is het mijn voornemen om aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit expliciet op te nemen in de kerndoelen voor PO, SO en VO.1 Ook zullen in de nieuwe monitor «sociale veiligheid in het primair en voortgezet onderwijs»(2012) extra vragen worden gesteld over de veiligheid van LHBT-ers, zowel van docenten als van leerlingen.
Bent u bekend met nog andere lesmethoden zoals «Wonderlijk gemaakt», waarin de homoseksuele praktijk wordt veroordeeld? Is bekend op hoeveel scholen dergelijke lesmethoden worden gebruikt?
Het Ministerie van OCW houdt niet bij welke lesmethoden scholen gebruiken. Wel is mij bekend dat de methode «Wonderlijk Gemaakt» op reformatorische scholen wordt gebruikt en dat nieuwe, vergelijkbare methoden worden ontwikkeld. Andere scholen maken gebruik van andere lesmethoden, bijvoorbeeld van de christelijke homo-organisatie ContrariO, of werken samen met voorlichters van het COC.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met scholen die de lesmethode «Wonderlijk gemaakt» of een vergelijkbare lesmethode gebruiken over de vraag hoe zij een aantoonbaar veilig klimaat voor homoseksuele leerlingen creëren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het overzicht Financiële stabiliteit van DNB en de antwoorden van de minister van 18 november 2011 |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het overzicht Financiële stabiliteit van De Nederlandsche Bank (DNB) van november 2011?
Ja.
Kent u de conclusie van DNB dat er circa 200 miljard nodig is voor een voldoende vereiste dekkingsgraad van de pensioenfondsen, zijnde een kwart van de 800 miljard aan pensioengelden? Wat zijn de gevolgen als de rente op 31 december even hoog is als eind september? Is er aanleiding voor aanvullend beleid of denkt dit gat nog op te vangen binnen de bestaande wettelijke kaders met behulp van herstelplannen? Hoe groot zouden de effecten van die herstelplannen zijn voor gepensioneerden en voor de opbouw van pensioenen van werknemers?
In het Overzicht Financiële Stabiliteit van november stelt DNB dat de financiële positie van de pensioenfondsen met naar schatting € 200 miljard moet verbeteren om op het vereiste eigen vermogen te komen. Bij een dekkingsgraad op (of boven) het vereiste eigen vermogen, beschikt een pensioenfonds over voldoende buffers. Als de dekkingsgraad onder het vereiste eigen vermogen daalt, moet het fonds bij DNB een langetermijnherstelplan indienen. Voor het bereiken van het vereiste eigen vermogen geldt een hersteltermijn van vijftien jaar.
Uit het overzicht van DNB blijkt eveneens dat de financiële positie van de pensioenfondsen met € 90 miljard moet verbeteren om op de minimaal vereiste dekkingsgraad (circa 105%) te komen. Bij een dekkingsgraad onder dit niveau, is sprake van een dekkingstekort. Het fonds moet in dat geval bij DNB een kortetermijnherstelplan indienen. De meeste lopende kortetermijnherstelplannen zijn op 1 januari 2009 van start gegaan en hebben een looptijd van vijf jaar. De fondsen moeten dus uiterlijk op 31 december 2013 het minimaal vereiste eigen vermogen bereiken.
Als de rente op 31 december a.s. even hoog is als eind september, en de waarde van de bezittingen van de pensioenfondsen niet toe- of afneemt, dan zal de dekkingsgraad bij benadering op hetzelfde niveau uitkomen. Deze dekkingsgraad vormt de basis voor de evaluatie van de herstelplannen. Hierbij wordt bezien of het fonds binnen de hersteltermijn naar verwachting nog in staat is om op het minimaal vereiste eigen vermogen uit te komen. Met mijn antwoorden van 18 november jl. op eerdere Kamervragen heb ik u geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de evaluatie per 31 december a.s. voor de deelnemers.
De pensioenfondsen moeten hun financiële problemen binnen het wettelijke kader oplossen. Om een goede overgang naar een nieuw financieel toetsingskader mogelijk te maken zal het kabinet rond de zomer van 2012 in overleg treden met de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie. Mede op basis van dit overleg en advisering door DNB, zal het kabinet bezien of en op welke wijze het beoogde nieuwe toetsingskader kan worden betrokken bij de vaststelling van de premiestelling voor 2013 en de eventueel in dat jaar door te voeren kortingen.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van 18 november 2011 waarin u aangeeft dat de huidige problematiek van de pensioenfondsen is ontstaan als gevolg van een combinatie van voortgaande daling van de rente, stagnerende beurskoersen en een stijging van de levensverwachting en niet het gevolg is van de afroming van pensioenvermogens aan het eind van vorige eeuw? Welk deel van de daling van de dekkingsgraden kan worden verklaard uit de daling van de rente, de stagnerende beurskoersen en/of de stijging van de levensverwachting?
Pensioenfondsen verschillen onderling in de wijze waarop zij beleggen, de mate waarin zij het renterisico en andere risico’s afdekken en de levensverwachting van hun deelnemers. De bijdrage van bovengenoemde factoren aan de daling van de dekkingsgraad loopt eveneens per fonds uiteen. Het Centraal Planbureau heeft begin dit jaar voor de pensioensector als geheel in beeld gebracht welke factoren de daling van de gemiddelde dekkingsgraad in de jaren 2008 tot en met 2010 verklaren1. De gemiddelde dekkingsgraad is in deze periode met 40%-punt gedaald.
De daling van de rente heeft geleid tot een forse toename van het bedrag dat nodig is voor de financiering van de pensioenverplichtingen. Daar staat tegenover dat de waarde van de vastrentende beleggingen door de rentedaling is toegenomen. Per saldo verklaart de verlaging van de rente in de jaren 2008–2010 ongeveer de helft (20%-punt) van de daling van de dekkingsgraad. De negatieve ontwikkeling van de aandelenbeurzen verklaart een kleine 40% (15%-punt) van de daling. Ruim 10% (5%-punt) wordt verklaard door de toename van de levensverwachting.
Bent ervan op de hoogte dat de heer Frijns tijdens het gesprek met de Kamer op 31 maart 2011 over pensioenfondsen heeft aangegeven dat er vier tienpunters waren, die zorgden voor een lagere dekkingsgraad van in totaal 40%, waarvan de eerste was dat er te lage premies waren betaald (met name in de jaren 90) weet u dat de heer Frijns dit effect op ongeveer 10% inschatte? Betekent het antwoord op eerdere Kamervragen d.d. 18 november 2011 dat u het oneens bent met de heer Frijns? Zo ja, op basis van welke argumenten?
Tijdens zijn gesprek met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 31 maart jl. verklaarde de heer Frijns de (toenmalige) stand van de dekkingsgraad mede vanuit de «actieve underfunding» in – met name – de jaren ’90. Hij gaf daarbij overigens aan dat het voor hem onmogelijk was om de grootte van het effect hiervan vast te stellen.
Dat er destijds te weinig pensioenpremie is betaald, staat niet ter discussie. Pensioenfondsen hebben in die periode hun vermogens bewust afgeroomd, mede onder dreiging van een wetsvoorstel dat tot doel had om vermogensoverschotten te belasten. Voorts heeft de wetgever in de periode van 1982 tot 1994 de pensioenpremies voor overheidswerknemers stelselmatig te laag vastgesteld. Ik heb u daarover geïnformeerd ten behoeve van het verslag van een schriftelijk overleg over het onderwerp Toekomst pensioenstelsel2.
Iets anders is of de huidige financiële pensioenproblematiek kan worden toegeschreven aan gebeurtenissen in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw. De pensioenfondsen behielden destijds in het algemeen voldoende reserves. Na 2002 zijn de fondsen relatief snel hersteld van de daling van de dekkingsgraden aan het begin van deze eeuw. Eind 2007 lag de gemiddelde dekkingsgraad weer ruim boven het vereiste eigen vermogen. De actuele pensioenproblematiek is na 2007 ontstaan als gevolg van de ontwikkelingen die ik heb genoemd in mijn antwoorden van 18 november jl. en die hierboven zijn uitgesplitst in het antwoord op vraag 3.
Hoeveel hoger zouden de huidige dekkingsgraden zijn geweest als er in de jaren 80 en 90 kostendekkende premies zouden zijn betaald?
De wettelijke verplichting voor pensioenfondsen om kostendekkende premies vast te stellen, dateert van 2007. Het is niet mogelijk om nu nog vast te stellen welke premies enkele decennia geleden kostendekkend zouden zijn geweest.
Het bericht 'pensioenfondsen rekenen zich rijk' |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «pensioenfondsen rekenen zich rijk»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de afspraak in het Pensioenakkoord dat pensioenfondsen straks mogen gaan rekenen met het verwachte rendement? Deelt u de angst dat de druk hierdoor te groot wordt voor pensioenfondsen om pensioenen ook te indexeren als dit eigenlijk niet verantwoord is, waardoor er te weinig overblijft voor de pensioenen van de werknemers van nu.
In het memo «Waarborgen voor een «generatieproof» nieuw pensioencontract», dat ik als bijlage bij mijn brief van 14 september 2011 over het pensioenakkoord aan uw Kamer heb verzonden, heb ik aangegeven dat voorkomen moet worden dat pensioenfondsen risico’s teveel naar de toekomst doorschuiven als gevolg van een te hoge disconteringsvoet, te hoge beleggingsrisico’s en een te lange spreidingsperiode, waardoor zij op korte termijn teveel zouden kunnen uitgeven ten laste van jongere en toekomstige generaties.Tevens heb ik steeds benadrukt dat bij de verdere uitwerking van het pensioenakkoord het kabinet zal toetsen of de lasten evenwichtig over de verschillende generaties worden verdeeld. In dat kader spelen de onderzoeken naar de mogelijkheden om bestaande pensioenrechten onder te brengen in een nieuw pensioencontract een belangrijke rol.
Wat is uw reactie op het onderzoek onder ruim 200 pensioenexperts dat 61% van deze experts ook vreest dat pensioenfondsen zich rijk zullen rekenen?2 Hoe strookt dit met uw eerdere beweringen in de Tweede Kamer dat het rekenen met rendementen niet ten koste gaat van toekomstige generaties en dat we pensioenfondsen wel kunnen vertrouwen?
Het uitgangspunt van het pensioenakkoord is dat lusten en lasten evenwichtig over generaties worden verdeeld en dat voorkomen moet worden dat pensioenfondsen zich rijk kunnen rekenen.
Geeft dit onderzoek u aanleiding om het rekenen met verwachte rendementen in heroverweging te nemen? Zo ja, kunt u daarbij dan de alternatieven betrekken die door de hoogleraren Bovenberg, Wijnbergen, Nijman en Kocken zijn aangedragen?
Van heroverweging is geen sprake, want zoals ik al heb aangegeven in antwoord 3 is het uitgangspunt van het pensioenakkoord dat lusten en lasten evenwichtig over generaties worden verdeeld. Dat uitgangspunt is nader uitgewerkt in het eerdergenoemde memo «Waarborgen voor een «generatieproof» nieuw pensioencontract», waarin ik onder andere ben ingegaan op de te hanteren disconteringsvoet in het nieuwe pensioencontract. In mijn antwoorden op eerdere vragen van uw kant over het pensioenakkoord, verzonden op 31 oktober 2011, heb ik al aangegeven dat alle suggesties van externe deskundigen in ogenschouw zullen worden genomen.
Zo nee, bent u wel bereid om het rekenen met verwachte rendementen in heroverweging te nemen als ook uit het onderzoek van het Centraal Plan Bureau (CPB) blijkt dat rekenen met verwachte rendementen niet generatieneutraal is?
De uitkomsten van het onderzoek van het CPB zullen een belangrijk rol spelen bij de vaststelling van een juiste disconteringsvoet voor het nieuwe pensioencontract.
Het bereiken van het subsidieplafond van projectsubsidies uit hoofde van het 'Beleidskader Sport en Bewegen in de Buurt: private ineterventies' in 2011 |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het subsidieplafond van projectsubsidies uit hoofde van het «Beleidskader Sport en Bewegen in de Buurt: private interventies» voor 2011 is bereikt? Zo ja, waarom wordt op de site http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2011/06/24/beleidskader-sport-en-bewegen-in-de-buurt-2011-private-interventies.html nog wel verwezen naar de mogelijkheid voor het aanvragen van subsidie? Zo nee, waarom worden er dan aanvragen met de reden van het bereiken van het subsidieplafond afgewezen?
Ja. Inmiddels wordt op de website duidelijker aangegeven dat het niet meer mogelijk is om een aanvraag te doen. Overigens staat in het beleidskader zelf de einddatum voor subsidieaanvragen duidelijk aangegeven.
Hoe wordt over het bereiken van het subsidieplafond gecommuniceerd en hoe beoordeelt u deze communicatie?
Iedereen die een subsidieaanvraag heeft gedaan, ontvangt een verlenings- dan wel afwijzingsbrief. Dit is een standaardprocedure die gevolgd wordt voor elke subsidieaanvraag bij het departement.
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er reeds zijn ingediend en hoeveel van die aanvragen afgewezen zijn? Hoeveel daarvan zijn afgewezen vanwege het bereiken van het subsidieplafond?
Er zijn 117 aanvragen binnengekomen voor het beleidskader Sport en bewegen in de buurt: private interventies. Hiervan zijn 12 aanvragen verleend. Met deze aanvragen is het budget uitgeput. Er zijn 105 aanvragen afgewezen.
Deelt u de mening dat het belang van deze projecten groot is? Zo ja, bent u dan van plan het subsidieplafond te verhogen?
Ja, de projecten zijn waardevol. Nee, ik ben niet van plan het budget te verhogen. Het jaar 2011 is voor mij een overgangsjaar geweest. In november stuur ik mijn plan voor het nieuwe programma sport en bewegen in de buurt voor de jaren 2012 t/m 2016 aan de Kamer.
Kunnen aanvragers van de projectsubsidies uit hoofde van het «Beleidskader Sport en Bewegen in de Buurt: private interventies» die in 2011 zijn afgewezen vanwege het bereiken van het subsidieplafond op een later moment in aanmerking komen voor deze subsidie?
Zie antwoord vraag 4.
De oproep van Turken om meer te gaan rellen tegen Koerden |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Turken roepen op tot meer rellen tegen Koerden»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het hier een «importprobleem» betreft dat een direct gevolg is van de massa-immigratie?
Oplaaiend geweld in het Zuidoosten van Turkije heeft geresulteerd in het oplopen van spanningen in Nederland tussen mensen die de Koerdische en mensen die de Turkse standpunten aanhangen. Nederland heeft een open samenleving. Wat elders in de wereld gebeurt is voelbaar binnen de Nederlandse grenzen en omgekeerd. De kwalificatie «massa-immigratie» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Welke specifieke maatregelen gaat u nemen om deze Turkse oproep tot geweld de kop in te drukken?
Geen. Als het gaat om handhaving van de openbare orde dan is dit primair een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteit. Van die zijde is er geen behoefte gebleken aan assistentie op landelijk niveau.
Het bericht dat het aantal deeltijdstudenten sterk gedaald is |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Een leven lang leren? Dat wordt zwaar beboet»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Kunt u bevestigen dat het aantal aanmeldingen door deeltijdstudenten drastisch is gedaald, naar schatting met 30% voor het wetenschappelijk onderwijs en met 13% voor het hoger beroepsonderwijs?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. In het bericht wordt gesproken over het aantal vooraanmeldingen. Wat uiteindelijk van belang is zijn de aantallen inschrijvingen. In januari 2012 worden de cijfers bekend met betrekking tot de inschrijvingen voor het studiejaar 2011/2012.
Hoe beoordeelt u deze drastische daling?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u deze daling zien aankomen? Zo nee, hoe is dit te verklaren? Zo ja, waarom heeft u geen maatregelen genomen om de daling te voorkomen?
Zoals aangegeven heb ik op dit moment nog geen exact beeld van de aantallen inschrijvingen deeltijd hoger onderwijs in het lopende studiejaar. Het is wel duidelijk dat er reeds enige jaren sprake is van een daling in de aantallen nieuwe inschrijvingen voor het bekostigde deeltijdonderwijs hbo en wo en van een terugloop in het aanbod deeltijdstudies in het hoger onderwijs. In de Keuzegids deeltijdstudies is daar ook op gewezen. In de Strategische Agenda heb ik daarom een aantal maatregelen aangekondigd, zoals vergroting van de flexibiliteit in het onderwijsaanbod, een verkenning naar de toekomstbestendigheid van de definitie van deeltijdonderwijs in de wettelijke kaders, specifiek macrodoelmatigheidsbeleid ten aanzien van deeltijdonderwijs en een onderzoek naar verruiming van de leenfaciliteit collegegeldkrediet voor onder meer deeltijdstudenten. In het kader van de brede verkenning deeltijdonderwijs laat ik ook inventariseren hoe de instroomcijfers zich ontwikkelen op het niveau van afzonderlijke instellingen en welke factoren volgens de instellingen van invloed zijn op die ontwikkeling.
Bent u, gezien dit bericht, van mening dat u een uitzonderingsclausule voor (daadwerkelijke) deeltijdstudenten had moeten scheppen bij de invoering van de langstudeerdersregeling?
Ik ben niet van mening dat ik een uitzonderingsclausule voor deeltijdstudenten had moeten scheppen bij de invoering van de langstudeerdersmaatregel. Er is bij de behandeling van de Wet langstudeerders een motie van de heer Ganzevoort (GroenLinks) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om in overleg met de sector vóór 1 september 2012 een regeling te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. Ik heb aangegeven dat geen enkel kabinet en geen enkele bewindspersoon zal verdedigen dat beleid en wetgeving disproportionele gevolgen met zich zouden mogen meebrengen. Daarnaast ga ik de effecten van de langstudeerdersmaatregel monitoren, inclusief het effect hiervan op de deelname aan deeltijdopleidingen.
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te nemen om in deeltijd studeren te stimuleren en het volgen van hoger onderwijs op latere leeftijd weer aantrekkelijker te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht “Helft pensioenfondsen onvoldoende gedekt, ‘drastische’ stappen nodig” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Helft pensioenfondsen onvoldoende gedekt, «drastische» stappen nodig»?1
Ja.
Klopt de bewering in het bericht dat ruim 200 pensioenfondsen een te lage dekkingsgraad hebben?
Ja. Uit een statistisch nieuwsbericht van 22 september jl. op de website van DNB blijkt dat ultimo augustus ruim 200 pensioenfondsen een dekkingstekort hadden.
Klopt de bewering in het bericht dat ruim 150 pensioenfondsen een zo lage dekkingsgraad hebben dat de pensioenfondsen in het voorjaar van 2012 moeten beslissen of ze gaan korten op de pensioenuitkering of de pensioenpremie fors gaan verhogen?
Het bericht is gebaseerd op de ontwikkeling in het derde kwartaal van 2011. De noodzaak van aanvullende maatregelen, waaronder het korten op pensioenen, wordt jaarlijks bezien aan de hand van de stand van zaken per 31 december.
Eind oktober berichtte de Pensioenfederatie over de gevolgen van de economische crisis voor de financiële positie van pensioenfondsen. Hieruit blijkt dat ruim 100 pensioenfondsen, waaronder meerdere grote, mogelijk niet binnen de looptijd van hun herstelplan (2009 t/m 2013) zullen herstellen. Als hun financiële positie vóór 31 december niet verbetert, moeten deze fondsen aanvullende maatregelen treffen. Een groot aantal fondsen zal in dat geval vermoedelijk per april 2013 een korting op de pensioenen en pensioenaanspraken inplannen. De financiële situatie van het fonds op 31 december 2012 bepaalt of deze korting wordt geëffectueerd en welke omvang deze krijgt.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen de daling van de dekkingsgraad, de lage rente en het uitblijven van een oplossing voor de eurocrisis?
De rekenrente waartegen de pensioenfondsen hun verplichtingen moeten waarderen, de rentetermijnstructuur (RTS), is in het derde kwartaal met ruim 1%-punt gedaald. Bij een daling van de rekenrente met 1%-punt daalt de dekkingsgraad van een gemiddeld fonds met circa 15%. Het effect van rentedaling op de dekkingsgraden kan door renteafdekking worden beperkt.
De lage rente is deels een weerspiegeling van de lage marktverwachtingen voor de economische groei en bijbehorende marktverwachting van langdurig lage beleidsrentes.De eurocrisis heeft hoofdzakelijk betrekking op de toenemende zorg over de kredietwaardigheid van een aantal landen binnen de eurozone, de zogeheten GIIPS-landen (Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje). Als gevolg van de afnemende kredietwaardigheid van staatsobligaties van deze landen investeren beleggers in toenemende mate in staatsobligaties van Duitsland en Nederland. Dit heeft tot gevolg dat de rentes van Duitse en Nederlandse staatsleningen de afgelopen tijd aanzienlijk zijn gedaald. De rente waartegen de verplichtingen van pensioenfondsen worden verdisconteerd, de rentetermijnstructuur (RTS), wordt niet rechtstreeks afgeleid van de ontwikkeling van de rentes van landen binnen de eurozone die het minst risicovol zijn, wel is sprake van een indirect verband. In de dagelijkse praktijk komt het erop neer dat de RTS de ontwikkeling van de rentes op staatsleningen van landen met een hoge kredietwaardigheid volgt.
De lage rente moet echter niet alleen in perspectief van de eurocrisis worden gezien. Al geruime tijd is sprake van een dalende rente. Op dit moment ligt de rente nog weer lager dan eind 2010. Gegeven de onzekerheden op financiële markten en de ontwikkelingen van de wereldeconomie, is niet duidelijk of, en in welk tempo, de rente weer zal oplopen.
Overigens heeft de lage rente niet alleen negatieve gevolgen voor pensioenfondsen. De lage rente raakt pensioenfondsen in termen van hogere verplichtingen, maar heeft waarschijnlijk ook bijgedragen aan de stijging van de beleggingsrendementen in de periode voorjaar 2009 tot en met voorjaar 2011.
Kunt u een vergelijking maken tussen de afweging die nu in het voorjaar van 2012 voorligt bij deze pensioenfondsen en de afweging die voor zou liggen na de implementatie van het pensioenakkoord? Beoordeelt u dit als een verbetering?
Het pensioenakkoord bevat concrete aanbevelingen voor hervorming van de pensioencontracten. Een belangrijk onderdeel daarvan is het inbouwen van aanpassingsmechanismen waarmee de pensioencontracten beter bestand worden tegen ontwikkelingen in de levensverwachting en schokken op de financiële markten. In de pensioencontracten wordt geregeld op welke wijze de pensioenen en pensioenaanspraken worden gekort als de reële dekkingsgraad door een financiële schok onder de 100% uitkomt. Op dit moment kunnen pensioenuitkeringen en -aanspraken alleen worden gekort op basis van herstelplannen.
Onder de nieuwe contracten zullen financiële schokken eveneens tot gevolg hebben dat de pensioenen en de pensioenaanspraken niet of onvolledig worden geïndexeerd. Bij ernstige schokken, zoals zich recent kort achter elkaar hebben voorgedaan, kunnen de pensioenrechten ook nominaal worden gekort.
Het belangrijkste verschil met de huidige situatie is dat de spelregels voor het aanpassen van pensioenen (indexeren en korten) contractueel worden vastgelegd. Deze spelregels en de toepassing daarvan door de pensioenfondsen worden daarmee inzichtelijk en controleerbaar. Ik beschouw dit als een verbetering.
Is er een correlatie tussen het tekort van 250 miljard door de premieholidays in de jaren ’80 en ’90 en de mogelijke korting op de pensioenen nu?
De dekkingsgraden van de pensioenfondsen zijn in de jaren ’80 en ’90 op peil gebleven. Berekend op basis van de huidige regels schommelde de gemiddelde dekkingsgraad eind vorige eeuw tussen de 140 en 150%. De economische crisis van begin deze eeuw leidde tot dalende dekkingsgraden, maar niet in die omvang zoals nu het geval is. Het gezamenlijke tekort bij de fondsen met onderdekking bedroeg eind 2002 circa € 3 miljard. Door hogere pensioenpremies en betere economische omstandigheden herstelden de dekkingsgraden na 2002.
Eind 2007 bedroeg de gemiddelde dekkingsgraad weer 144%.
De huidige problematiek van de pensioenfondsen is ontstaan als gevolg van een combinatie van voortgaande daling van de rente, stagnerende beurskoersen en een stijging van de levensverwachting. De ontwikkeling van de dekkingsgraden in de laatste decennia wijst uit dat de huidige problemen niet kunnen worden herleid tot de afroming van pensioenvermogens aan het eind van vorige eeuw.
Deze afroming was overigens mede het gevolg van politieke besluitvorming. In de periode 1984 tot 1992 is de pensioenpremie voor overheidswerknemers bij wet verlaagd tot onder het kostendekkend niveau. Daarnaast stimuleerde het wetsvoorstel dat beoogde «bovenmatige» pensioenvermogens weg te belasten, pensioenfondsen om hun dekkingsgraden te beperken.
Het bericht over het bepalen van de marktwaarde van pensioenen door de hoogleraren Lans Bovenberg, Sweder van Wijnbergen, Theo Nijman en Theo Kocken |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bepaal marktwaarde pensioen»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de kritiek van de hoogleraren dat individuele eigendomsrechten goed gedefinieerd en beschermd moeten worden en dat het pensioenakkoord op dit punt nog onvoldoende is uitgewerkt? Deelt u deze mening, bent u van plan om dit probleem op te pakken? Zo ja, hoe en wanneer?
Eén van de centrale uitgangspunten van het pensioenakkoord is het behoud van collectiviteit en solidariteit. Dankzij deze kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel kunnen bijvoorbeeld risico’s worden gedeeld en zijn de uitvoeringskosten van pensioenregelingen relatief laag.
In een pensioensysteem dat gebaseerd blijft op collectiviteit en solidariteit is een volledige toedeling van individuele eigendomsrechten niet mogelijk. Als met bescherming van individuele eigendomsrechten echter wordt bedoeld dat het collectieve pensioenvermogen op een evenwichtige en eerlijke wijze over de verschillende generaties moet worden verdeeld, ben ik dat met de hoogleraren eens. Het kabinet heeft in de bijlage bij de brief aan uw Kamer over het overleg van het kabinet met de Stichting van de Arbeid van 10 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30 413, nr. 157) dan ook het belang van een evenwichtige verdeling van lusten en lasten over de verschillende generaties onderstreept. Dit aspect zal bij de nadere uitwerking van het pensioenakkoord worden meegewogen.
Wat vindt u van de door de hoogleraren aangedragen oplossing om te voorkomen dat de mogelijkheid om met rendement te gaan rekenen leidt tot een prikkel om meer risico te gaan nemen om zo meer indexatie te kunnen uitkeren aan ouderen, ten koste van mensen tot 55 jaar? Bent u bereid deze oplossing over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de kamer de uitwerking hiervan tegemoet zien?
Voorkomen moet worden dat pensioenfondsen meer beleggingsrisico’s gaan nemen om op die manier via een hogere discontovoet kunstmatig hun dekkingsgraden te verhogen, wat ten koste kan gaan van het pensioen van jongere generaties.
Om te bereiken dat lusten en lasten evenwichtig over generaties worden verdeeld, is in het pensioenakkoord reeds een aantal randvoorwaarden gesteld ten aanzien van het beleggingsbeleid en de wijze waarop de verplichtingen in een nieuw pensioencontract moeten worden gewaardeerd. Die randvoorwaarden zijn nader uitgewerkt in het memo «Waarborgen voor een «generatieproof» pensioen-contract», dat ik op 14 september 2011 als bijlage bij een brief over het pensioenakkoord naar uw Kamer heb verzonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 043, nr. 66).
Daarnaast spelen de onderzoeken naar de mogelijkheden om de bestaande pensioenrechten te integreren in een nieuw pensioencontract een belangrijke rol bij het waarborgen van een «generatieproof» pensioencontract. In deze onderzoeken is één van de centrale vragen hoe de waarde van de bestaande pensioenaanspraken van verschillende groepen deelnemers wordt beïnvloed door het onderbrengen van deze aanspraken in een nieuw pensioencontract. De hoogte van de discontovoet in het nieuwe pensioencontract heeft een grote invloed op de verdeling van deze waarde tussen verschillende generaties.
Mede op basis van de uitkomst van deze onderzoeken kan worden vastgesteld welke discontovoet leidt tot een evenwichtige verdeling van lusten en lasten tussen jong en oud. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 juni 2011 over het overleg van het kabinet met de Stichting van de Arbeid is mijn streven om de onderzoeken eind februari 2012 te hebben afgerond. Daarna zal in een hoofdlijnennotitie het financieel toetsingskader voor het nieuwe pensioencontract nader worden ingevuld, waarbij alle suggesties van externe deskundigen in ogenschouw zullen worden genomen.
Wat vindt u van de door hoogleraren aangedragen oplossingen om marktconform te werken en zodoende te voorkomen dat de uitsmeerperiode van 10 jaar bij onverwachte schokken ertoe leidt dat er te weinig geld overblijft voor jongeren? Bent u bereid één van deze oplossingen over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossing en wanneer kan de kamer de uitwerking tegemoet zien?
Ook het spreidingsmechanisme voor de verwerking van financiële schokken moet als onderdeel van het financieel toetsingskader voor het nieuwe pensioencontract zodanig worden ingericht dat wordt voorkomen dat er voor jongeren te weinig geld overblijft.
Naast de hoogte van de discontovoet en de inrichting van het spreidings-mechanisme zijn er echter nog meer factoren die van invloed zijn op de verdeling van de financiële middelen tussen generaties, bijvoorbeeld de hoogte van eventuele buffers en de mate van vergrijzing van een pensioenfonds. Al die factoren zullen bij de nadere invulling van het financieel toetsingskader voor het nieuwe pensioencontract in hun onderlinge samenhang moeten worden bezien.
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, zal ik uw Kamer na afronding van de in de brief van 10 juni 2011 genoemde onderzoeken, een hoofdlijnennotitie doen toekomen over de nadere invulling van het financieel toetsingskader.
Bent u bereid deze vragen voor 1 november te beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Herinnert u zich de motie Vendrik1? Juicht het kabinet het gebruik van open standaarden, ook in het onderwijs, nog steeds toe2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet het kabinet er aan om het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector te stimuleren?
Ja, de motie Vendrik is bekend en open standaarden zijn belangrijk voor het onderwijs. Naar aanleiding van de motie Vendrik is het actieplan Nederland Open in Verbinding (NOiV, 2008–2011) opgesteld. Het actieplan bevordert dat open standaarden beter worden benut. Zo zijn organisaties in het (semi)publieke domein, waaronder onderwijsinstellingen, ondersteund door middel van voorlichting, praktische instrumenten en een helpdesk. In de Digitale Agenda.nl (bijlage bij Kamerstuk 29 515, nr. 331) heeft het Kabinet aangekondigd dat ook na 2011 open standaarden de norm zijn bij aanschaf en gebruik van ICT-producten en diensten voor overheidsorganisaties.
Om het gebruik van open standaarden zo veel mogelijk in het onderwijs te borgen, zijn vanuit het actieplan NOiV samenwerkingsverbanden ondersteund van intermediaire organisaties en koepelorganisaties in het onderwijs. Het betreft organisaties als Kennisnet en SURF, die al langer een belangrijke rol hebben bij het ontwikkelen, beheren en de adoptie van open onderwijsstandaarden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat twee onderwijsstandaarden (NL LOM en e-portfolio NL) zijn opgenomen op de pas toe of leg uit lijst van het College Standaardisatie.
Om het kennisniveau over open standaarden te vergroten heeft het programmabureau NOiV in samenwerking met kennispartners zoals universiteiten een onderwijsprogramma ontwikkeld over open standaarden, die ingezet kan worden voor studenten en werkenden. Door het programmabureau NOiV zijn presentaties en workshops gegeven bij onderwijsinstellingen en artikelen gepubliceerd over het belang van open standaarden in het onderwijs. Concrete hulp aan leveranciers is geboden bij de implementatie van open standaarden voor digitaal leermateriaal.
Daarnaast bestaat er in de onderwijssector het samenwerkingsverband EduStandaard van SURFfoundation, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden, toepassingsprofielen en vocabulaires. Gezien het grote belang van digitale informatiediensten en hun sectoroverstijgende karakter is recent een expertiseplatform rond standaarden en de toepassing daarvan opgericht: Special Interest Group EduStandaard (SIG EduStandaard). Deze zal zich ontwikkelen als centrum voor kennis en expertise over de ontwikkeling en toepassing van standaarden. Het is de bedoeling dat SIG EduStandaard een centrale rol speelt bij het beheer en de doorontwikkeling van afspraken binnen de onderwijssector.
Bent u bekend met de petitie «Weg met het overgewicht in Nederlandse onderwijs ICT»,3 en met de inhoud van de daarin genoemde open brief aan de vaste Kamercommisie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze petitie en brief. Ik zal bij vraag 7 kort ingaan op de aanbevelingen van deze petitie.
Klopt het dat de meeste scholen in het voortgezet onderwijs werken met het leerlingadministratiesysteem van Magister en veelal ook met de Elektronische Leeromgeving (ELO) van Magister?
Magister is de grootste aanbieder van leerlingadministratiesystemen in het voortgezet onderwijs. Geschat wordt dat ze meer dan 70 procent van de markt bezit. Sinds kort biedt Magister ook een gratis ELO-component aan hun klanten aan. De positie die ze innemen wordt steeds sterker, omdat de koppeling tussen het leerlingadministratiesysteem en de ELO veel gebruikers aanspreekt. Toch blijven veel scholen nog gebruik maken van andere ELO systemen zoals It's Learning/Teletop (onlangs gefuseerd), N@tschool en Moodle(open source variant). Dit heeft ook te maken met de investering die de instellingen gedaan hebben in deze systemen.
Klopt het dat in de overgang van Magister 4 naar Magister 5 scholen, ouders en leerlingen – vanwege de elektronische leeromgeving – feitelijk worden gedwongen om Microsoft Windows aan te schaffen?
Magister is van oorsprong een op Microsoft gestoelde applicatie, maar kan inmiddels ook webbased worden gebruikt. Met de introductie van de webbased versie van Magister is deze in principe via alle relevante internetbrowsers (Microsoft internet Explorer, Google Chrome, Mozilla Firefox etc.) te benaderen door zowel MacOS als Windows gebruikers. Vanuit dit gezichtspunt is het dus niet zo dat ouders en leerlingen gedwongen worden om Microsoft Windows aan te schaffen.
Deelt u de mening dat dergelijke gedwongen winkelnering onwenselijk is, omdat ouders en leerlingen onnodig op kosten worden gejaagd, omdat het innovatie in de weg staat en omdat dit verstorend werkt op een goede werking van de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat gedwongen winkelnering onwenselijk is. Onderwijsinstellingen zijn echter zelf verantwoordelijk voor hun inkoopbeleid. Het kan zijn dat onderwijsinstellingen langlopende onderhoudscontracten met leveranciers hebben getekend waarin hen wordt verplicht mee te gaan in de releaseplanning. Als in dit geval een leverancier heeft besloten met Microsoft te gaan werken, hebben de onderwijsinstellingen dus getekend om hierin mee te gaan. Onderwijsinstellingen moeten dus kritisch over dit soort zaken zijn tijdens de onderhandelingen met leveranciers. Daarover geven het programmabureau NOiV en stichting Kennisnet (http://ictpo.kennisnet.nl/techniek/oss) voorlichting.
Deelt u de mening dat er ook veiligheidsrisico’s aan dit soort implementaties kleven, niet alleen aan de serverkant, maar ook voor de gebruiker? Zo ja, welke? Zo neen, kunt u dat toelichten?
De inschatting en de beheersing van de veiligheidsrisico’s bij dergelijke implementaties is de verantwoordelijkheid van de school in samenspraak met de leveranciers. Ik heb niet de indruk dat de huidige wijze van implementeren van administratiesystemen en ELO’s leidt tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor gebruikers.
Wat vindt u van de vier aanbevelingen die zijn opgenomen in de petitie?
Hieronder zal ik kort per punt ingaan op de aanbevelingen opgenomen in de petitie.
In de huidige praktijk worden in de onderwijssector open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe reeds verplicht gesteld voor gegevensuitwisseling tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (waaronder ook de Dienst Uitvoering Onderwijs en de Inspectie van het Onderwijs vallen) en de onderwijsinstellingen. Daarnaast wordt in de subsidievoorwaarden voor (ICT-)projecten in het onderwijsveld opgenomen dat open standaarden gevolgd moeten worden volgens het pas-toe-of-leg-uit principe.
Onderwijsinstellingen in Nederland hebben echter zelf een grote mate van autonomie en zijn in die zin zelf verantwoordelijk voor het toepassen van open standaarden. Ik stimuleer het gebruik daarvan, bij het antwoord op vraag 1 heb ik reeds aangegeven welke activiteiten op dat vlak zijn ondernomen. Ook voor onderwijsinstellingen draagt het toepassen van open standaarden bij aan verhoging van de interoperabiliteit en vermindering van de afhankelijkheid van softwareleveranciers. Net als het actieplan NOiV zelf gebeurt dit echter op basis van «high trust», er wordt niet actief op gecontroleerd of dit gebeurt. Dit past bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft. Een verplichting zou dus niet gepast zijn.
De discussie over het al dan niet verplicht stellen van platformonafhankelijke online diensten en omgevingen gaat mijns inziens ook over gebruik en toepassing van (open) standaarden. Platformafhankelijkheid ontstaat vaak door het niet (volledig) toepassen van open standaarden in een online dienst of omgeving. In de beantwoording van de vorige vragen heb ik al aangegeven waarom ik een verplichting tot het gebruik van open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe op onderwijsinstellingen niet wenselijk acht.
In principe is het onderwijs in Nederland gericht op het aanleren van algemene competenties en vaardigheden, en niet op het aanleren van «exclusieve productspecifieke competenties en vaardigheden».
Onderwijsinstellingen zijn daar zelf verantwoordelijk voor, maar ook vrij in de invulling van deze competenties en vaardigheden in de diverse onderwijscurricula. Dit gebeurt in samenspraak met ketenpartners als Ecabo en Colo. In de wettelijk vastgestelde eindtermen van de diverse onderwijsopleidingen zijn alleen beknopte omschrijvingen van de kennis, inzichten en vaardigheden opgenomen waarover een leerling of student aan het eind van een opleiding minimaal zou moeten beschikken.
Daarnaast werkt met name het beroepsonderwijs voor een belangrijk deel vraaggestuurd, dat wil zeggen, gedreven door marktbehoeften. Tot voor kort was die vraag met name gericht op certificeringen van grote marktpartijen zoals Microsoft en Cisco. Maar recent is daar mede door vragen vanuit de markt verandering in gekomen, enkele voorbeelden hiervan zijn:
http://www.loketmboict.nl/leerbedrijven/ict-certificaten/
http://www.ecabo.nl/news/open-source-moet-plaats-krijgen-mbo-ict/
In de onderwijssector werken de inkooporganisaties (voor met name software en hardware) zoals APS-IT diensten (primair onderwijs), SLB diensten (voortgezet onderwijs) en SURF diensten (hoger onderwijs) nauw samen. Deze krachtenbundeling maakt lage prijsafspraken mogelijk waardoor het voor onderwijsinstellingen (maar ook docenten, ouders en leerlingen) goedkoper wordt deze software (of licenties hiervan) in te kopen. Hierdoor opereren onderwijsinstellingen uiteindelijk efficiënter wat uiteindelijk de hele samenleving ten goede komt. Het is dus niet in het belang van de samenleving dat deze reglementaire inkoopafspraken worden verboden.
Overigens worden door deze partijen niet alleen gesloten source software maar ook open source software aangeboden. Zo biedt APS-IT diensten licenties aan voor de desktop versie van RedHat Linux. Onderwijsinstellingen kunnen dus zowel voor gesloten als voor open source software kiezen.
Biedt het actieplan Nederland Open in Verbinding voldoende stimulans voor het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de resultaten teleurstellend?
Als onderdeel van de uitvoering van het actieplan NOiV is voor de rijksoverheid een rijksinstructie gemaakt en zijn voor mede-overheden bestuursakkoorden en andere (zelfbindende) afspraken gemaakt zoals het iNUP (overheidsbrede implementatie-agenda nationaal uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid). De stand van zaken is aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de tweede voortgangsrapportage NOiV. Hieruit blijkt dat alle ministeries, uitvoeringsorganisaties en provincies het pas toe of leg uit principe hebben ingevoerd. Van de grote gemeenten (meer dan 50 000 inwoners) heeft de meerderheid dit gedaan, van de kleine gemeenten de helft. De open standaarden van het College Standaardisatie worden dus op steeds grotere schaal toegepast. In de derde voortgangsrapportage NOiV, die dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt ingegaan op de resultaten van het actieplan NOiV bij de (mede)overheden.
In het onderwijs zijn verschillende initiatieven ontplooid voor het ontwikkelen en toepassen van open standaarden. In de beantwoording van bovenstaande vragen zijn daar verschillende voorbeelden van genoemd. De huidige resultaten laten zien dat langzaam maar zeker vooruitgang wordt geboekt.
Deelt u de mening dat ook stellingen die gefinancierd worden met publieke middelen gehouden zijn aan het «pas toe of leg uit»-principe zoals de overheid voor de eigen organisaties hanteert? Zo neen, waarom niet?
Mijn standpunt met betrekking tot het toepassen van het pas toe of leg uit principe voor de onderwijsinstellingen heb ik bij vraag 7.1 toegelicht.