Hoe weet u zeker dat op de smartphones geen censuur wordt toegepast en dat deze software constant uit staat, aangezien u in de beantwoording aangeeft dat er op de in de Europese Unie verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast, er voor Nederland op dit moment geen aanleiding is om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven en dat u ziet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers?
Het Ministerie van Defensie van Litouwen heeft onderzoek gedaan naar telefoons van het merk Xiaomi. Daarbij is ook gekeken naar de functionaliteit die in deze vragen wordt aangeduid als censuursoftware. Uit het onderzoek blijkt dat deze functionaliteit is uitgeschakeld in de Europese Unie. Naar aanleiding van het Litouwse onderzoek heeft ook het Duitse Bundesambt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) een eigen onderzoek ingesteld. Daarbij zijn geen bijzonderheden aangetroffen.1 In beide onderzoeken is vastgesteld dat de software in de praktijk niet wordt toegepast. Ik hecht eraan dat dit ook in de toekomst niet zal gebeuren.
Gebruikers van telefoons moeten immers met elkaar kunnen communiceren zonder dat er, zoals zou gebeuren als de bedoelde functionaliteit wordt geactiveerd, door derden inbreuk wordt gemaakt op de communicatie. Dit zogenoemde communicatiegeheim is onder meer vastgelegd in artikel 5 van richtlijn 2002/58/EG (de e-privacyrichtlijn) en ook in het voorstel voor een Europese e-privacyverordening die in de toekomst de e-privacyrichtlijn zal vervangen.
Zolang de e-privacyverordening nog niet van kracht is, is een complicerende factor dat artikel 11.2a van de Telecommunicatiewet waarin artikel 5 van de e-privacyrichtlijn is omgezet, zich alleen richt tot aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en diensten en dus niet tot derden zoals de leverancier van de telefoon. Omdat de totstandkoming van de e-privacyverordening nog op zich laat wachten, zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen.
Naast de Telecommunicatiewet wordt het communicatiegeheim ook beschermd in het Wetboek van Strafrecht. Zo stelt artikel 139c het met een technisch hulpmiddel aftappen of opnemen van het telecommunicatieverkeer strafbaar. Betoogd zou kunnen worden dat het met software bekijken (aftappen) en vervolgens aanpassen (het er uit filteren van «ongewenste» zoekresultaten) van het telecommunicatieverkeer onder de werking van deze strafbepaling valt (vgl. Hoge Raad, 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1973). In dat geval zou het activeren van dergelijke software ertoe kunnen leiden dat sprake is van een strafbaar feit.
Waar apparaten bijvoorbeeld de zoekresultaten filteren, dan kan dit voorts een inbreuk vormen op de vrijheid van nieuwsgaring. Het is uiteindelijk aan de rechter om in voorkomende gevallen een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van zo’n filter.
In hoeverre worden er, in het kader van «Bring-Your-Own-Device», privé Xiaomi-telefoons gebruikt, waarvan in de beantwoording is aangegeven dat er sinds 2018 60 van zijn aangeschaft, en is dit wenselijk?
Voor «Bring-Your-Own-Device» binnen de rijksoverheid geldt als uitgangspunt dat ieder rijksonderdeel moet aangeven of en in welke gevallen het gebruik van eigen apparatuur is toegestaan op basis van een eigen risicoafweging.
De (on)wenselijkheid hiervan verschilt dus per rijksonderdeel. Mocht het gebruik van eigen toestellen toegestaan zijn dan geldt, net zoals voor overheidstoestellen, dat op basis van de risicoafweging de juiste maatregelen worden getroffen om de overheidsinformatie voldoende te beschermen, bijvoorbeeld door toepassing van cryptografische oplossingen die op het eigen apparaat gebruikt kunnen worden.
In antwoord op eerdere vragen is aangegeven dat er zover bekend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken sinds 2018 60 Xiaomi telefoons zijn aangeschaft binnen de rijksoverheid. Deze zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Er is geen relatie tussen deze 60 telefoons en «Bring-Your-Own-Device»-beleid.
In hoeverre biedt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid voldoende handvatten om nieuwe informatie en potentiële risico’s zoals censuursoftware zoveel als mogelijk te voorkomen?
De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) is een informatiebeveiligingskader voor de hele overheid en is gebaseerd op de internationale standaarden ISO27001 en ISO27002. De BIO kent een risicogebaseerde aanpak. Dat betekent dat overheidsorganisaties op basis van risicoafweging (nieuwe) dreigingen onderkennen en daarop passende en proportionele beveiligingsmaatregelen treffen. Zo ook deze casus.
De BIO kent (nog) geen specifieke maatregelen tegen dergelijke software. Dit jaar wordt de BIO geëvalueerd. Onderdeel van die evaluatie is de herijking van de dreigingen die richting geven aan de concrete overheidsmaatregelen in de BIO. Dit vraagstuk zal daarbij worden meegenomen.
In algemene zin geldt dat eind 2018 ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid is geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Hierin is opgenomen dat bij inkoop en aanbesteding mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid per inkoopopdracht worden meegewogen. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden.
Ter ondersteuning van dit beleid is aanvullend instrumentarium ontwikkeld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
In het Commissiedebat Digitale overheid, datagebruik en algoritmen, en digitale identiteit van 22 maart jl. heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd een onderzoek te gaan doen naar inkoopeisen en -richtlijnen over cyberveiligheid in het overheidsapparaat, dat voornamelijk zal gaan over landen met een offensief cyberprogramma. In het daaropvolgende tweeminutendebat van 29 maart is in aanvulling op de toezegging een motie ingediend door Kamerleden Rajkowski en Van Weerdenburg, om in dit onderzoek ook te kijken naar de vitale sector.2 De motie is op 5 april aangenomen; de Kamer zal over het vervolg geïnformeerd worden.
Wat zou u ervan vinden als Rijksambtenaren Chinese censuursoftware zouden downloaden op hun apparaten?
In algemene zin is het onwenselijk als rijksambtenaren software zouden downloaden op hun werkapparaten als die een conflict zou opleveren met hun werkzaamheden.
Verder wil ik opmerken dat de werkomgeving van rijksambtenaren op mobiele apparaten zich bevindt op een afgeschermd deel dat niet toegankelijk is voor overige geïnstalleerde software.
Onderkent u dat Xiaomi telefoons, in tegenstelling tot wat er in de beantwoording te lezen is, niet alleen via verschillende webwinkels verkocht worden, maar dat er sinds 2020 ook een fysieke «Mi-store» is geopend in Rotterdam, de eerste fysieke Xiaomi winkel in de Benelux?
In de eerdere beantwoording is aangegeven dat Xiaomi-toestellen in Nederland breed verkrijgbaar zijn. Het klopt dat er een fysieke Xiaomi-winkel in Rotterdam is.
Hoe beoordeelt u het feit dat aanbieders van apparaten waar censuursoftware op staat winkels openen in Nederland en hun marktaandeel in Nederland groeiend is?
Het is belangrijk dat producten die hier op de markt worden gebracht voldoen aan de relevante regelgeving. Dat wordt des te belangrijker als het een wijdverspreid product is. Tegelijkertijd is het iedereen die zich aan de relevante Nederlandse en Europese wetgeving houdt toegestaan producten op de Nederlandse en Europese markt te brengen.
Klopt het dat de censuursoftware op afstand kan worden geactiveerd vanuit China, zonder dat gebruikers dit doorhebben? Deelt u de mening dat deze functionaliteit een potentiële bedreiging vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de vrije toegang tot informatie van Nederlandse gebruikers van Xiaomi-toestellen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Een fabrikant kan op afstand wijzigingen doorvoeren aan producten en diensten door software-updates uit te brengen. Op basis van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet moet de fabrikant daarover de eindgebruiker informeren en bovendien diens toestemming verkrijgen voor de wijziging.
De vrije nieuwsgaring wordt onder meer beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hiervoor is het van belang dat mensen degelijke toegang hebben tot informatie zonder hierin te worden gehinderd. De gigantische hoeveelheid informatie die in de moderne wereld voorhanden is maakt het echter noodzakelijk dat technische hulpmiddelen zoals zoekmachines deze informatie filteren voordat het aan gebruikers wordt voorgelegd. Voor vrije nieuwsgaring is het van belang dat deze filtering waardenvrij plaatsvindt.
Het is onwenselijk voor gebruikers om heimelijk af te worden gehouden van specifieke onderwerpen. Uit zowel het Litouwse als Duitse onderzoek blijkt echter dat dit in de Europese Unie op Xiaomi telefoons ook niet wordt gedaan. Het is in het algemeen belangrijk dat gebruikers de beperkingen van hun apparatuur kennen en begrijpen en indien zij dat wensen kunnen kiezen uit alternatieve browsers en zoekmachines om te voorzien in hun informatiebehoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook de data van Nederlandse gebruikers die Xiaomi-toestellen gebruiken wordt doorgestuurd naar Xiaomi-servers in China, waar conform de geldende Chinese cyberveiligheidswet, ook de Chinese overheid toegang heeft tot de data van Nederlandse gebruikers?
Nederland en de EU spreken in verschillende verbanden, waaronder binnen de VN, met China over dataveiligheid. Centraal hierbij staat de bescherming van privacy, zoals de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), bescherming van mensenrechten en het tegengaan van ongepaste toegang van overheden tot datagegevens. Zoals aangegeven in de Notitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1) staat het kabinet achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals de Europese regelgeving op het gebied van data, bescherming van persoonsgegevens en privacy en productveiligheid.
Partijen moeten, wanneer zij in de EU producten of diensten aanbieden, voldoen aan de vereisten die conform het gegevensbeschermingsrecht op hen rusten. In dit geval zijn deze vereisten primair neergelegd in het algemene kader dat de AVG biedt voor de verwerking van persoonsgegevens en de speciale regels uit de Telecommunicatiewet. De AVG kent een ruim toepassingsbereik. Artikel 3, tweede lid, onder a AVG bepaalt dat verwerkingsverantwoordelijken die goederen of diensten aanbieden aan betrokkenen in de EU binnen het toepassingsbereik vallen. De AVG bepaalt onder meer dat er een «rechtsgrondslag» moet zijn om persoonsgegevens te verwerken (bijvoorbeeld toestemming), dat betrokkenen geïnformeerd moeten worden over de verwerking van hun gegevens en dat zij in staat worden gesteld om de rechten uit te oefenen die zij over hun gegevens hebben.
Voor zover het gaat om gegevens die worden afgelezen van het randapparaat van de eindgebruiker (ook als dit geen persoonsgegevens zijn) is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing. Dit ook bij vraag 7 genoemde artikel bepaalt dat voor het plaatsen en aflezen van informatie op een randapparaat de toestemming van de eindgebruiker noodzakelijk is. Voor een rechtsgeldige toestemming is van belang dat de eindgebruiker adequaat is geïnformeerd over de doeleinden van de gegevensverzameling en verwerking. Op deze bepaling wordt toezicht gehouden door Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In algemene zin geldt dat, wanneer persoonsgegevens naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven, er additionele voorwaarden gelden. Doorgifte is namelijk slechts toegestaan op grond van een van de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk V van de AVG. Aangezien voor China geen door de Europese Commissie genomen adequaatheidsbesluit bestaat, waarin wordt besloten dat dit land een passend beschermingsniveau waarborgt, kan structurele doorgifte van persoonsgegevens alleen plaatsvinden voor zover er door de verwerkingsverantwoordelijke «passende waarborgen» worden geboden.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de toezichthouder op de AVG, om erop toe te zien dat er passende waarborgen zijn getroffen. Als dit niet het geval is heeft de AP onder meer de bevoegdheid om boetes op te leggen, maar ook om de verwerking te verbieden.
Klopt het dat de Belgische Staatsveiligheidsdienst al eerder publiekelijk heeft gewaarschuwd voor spionage via Chinese spionage, waaronder die van Xiaomi? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en deelt u de mening dat deze waarschuwing zeer zorgelijk is?
Het klopt dat de Belgische Staatsveiligheid heeft gewaarschuwd voor potentiële Chinese spionagedreiging. Zoals ook staat beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven. Hierdoor bestaat het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen. Waar dit de nationale veiligheid raakt, wordt per geval afgewogen welke maatregelen proportioneel zijn om dit risico te beheersen. Risico’s voor de nationale veiligheid kunnen met name ontstaan wanneer technologie de Nederlandse vitale infrastructuur of gevoelige kennis en informatie raakt.
In hoeverre is de huidige aangewezen toezichthouder in staat om te controleren of er censuursoftware op mobiele telefoons aanwezig is en of deze software daadwerkelijk actief is?
De toekomstige e-privacy verordening bevat regels over (de verwerking van persoonsgegevens bij) elektronische communicatie om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer wordt beschermd. Daarin wordt het controleren van de communicatie, ook door leveranciers van telefoons, verboden. Als de verordening van kracht wordt of voorafgaand daaraan de Telecommunicatiewet wordt aangepast conform het gestelde onder vraag 1, is er pas een aangewezen toezichthouder op dit punt.
Voor zover de vraag gaat over het in staat zijn om te controleren of er een betreffende functionaliteit op mobiele telefoons aanwezig is en of deze actief is, komt uit de genoemde onderzoeken bij vraag 1 naar voren dat dit het geval is. Uit die onderzoeken bleek dat de functionaliteit in de praktijk niet wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi-toestellen in het kader van een eerdere uitspraak, gedaan door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dat er sprake is van een «wereldwijde grootschalige vergaring van persoonsgegevens door Chinese actoren om profielen te maken van medewerkers van bedrijven en instellingen waar het land digitaal wil inbreken»?
De betreffende functionaliteit ziet op het detecteren en blokkeren van bepaalde termen. Deze functionaliteit heeft geen verband met grootschalige vergaring van persoonsgegevens. Zie het antwoord op vraag 1 ten aanzien van deze functionaliteit en het antwoord op vraag 8 ten aanzien van dataveiligheid.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat ook de telefoons van Nederlandse gebruikers deze software kunnen bevatten en dat er een mogelijkheid is dat de censuursoftware wordt geactiveerd? Zo ja, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door bijvoorbeeld het Agentschap Telecom en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid naar de mogelijke aanwezigheid van deze censuursoftware op Xiaomi-toestellen die in Nederland worden verkocht? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen noodzaak tot het doen van een aanvullend onderzoek naar de in het artikel genoemde software op Xiaomi-toestellen. Wel zal ik nader bezien of het doelmatig is om de Telecommunicatiewet op dit punt aan te passen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Daarnaast is, zoals ook in de hoofdlijnenbrief digitalisering van 8 maart jl. aangegeven, digitaal bewustzijn noodzakelijk. We investeren samen met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het vergroten van kennis onder burgers over digitale veiligheid en over technologische ontwikkelingen, zodat zij zich bewust zijn van de mogelijkheden, beperkingen, kansen en risico’s van technologie. Op de website veiliginternetten.nl wordt voorlichting en handelingsperspectief gegeven over het veilig gebruik van een apparaat.
De nagekomen bekentenis van de PwC onderzoek dat ze bij de hoorzitting in de Tweede Kamer niet de waarheid verklaard hebben |
|
Pieter Omtzigt |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich u de vragen over het cruciale memo-Palmen, het officiële juridische advies over de CAF 11-zaak aan het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen, dat 2,5 jaar voor bijna iedereen is achtergehouden (Kamervragen 2020/21, nr. 1363), waarop al twee keer een aanvullend antwoord gegeven is (2020/21, 1538 en 2021/22, nr. 125) omdat de oorspronkelijke antwoorden (meer dan tien keer «zie vraag 8») nou niet bepaald een antwoord waren?
Ja, naar aanleiding van deze vragen en de daarop gegeven antwoorden is opdracht gegeven aan PwC om hier onderzoek naar te doen. Ik betreur ten zeerste dat er in 2017 beleidsmatig en in de uitvoering geen adequate opvolging is gegeven aan het advies in het memo van de vaktechnisch coördinator. Ook betreur ik dat het memo niet tijdig met de politieke leiding, de Tweede Kamer en de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is gedeeld. PwC heeft onderzoek gedaan naar de gang van zaken, dit onderzoek heb ik u op 30 september jl. toegestuurd.1 In de toekomst mag het niet meer gebeuren dat een dergelijk belanghebbend memo zo lang niet bekend is bij de leiding, wij werken daarom hard aan een ruime informatievoorziening aan de Kamer en verbetering van de informatiehuishouding binnen Toeslagen. Ik zal u hierover ook informeren in de Stand van de Uitvoering Toeslagen.
Herinnert u zich dat deze vragen gaan over het memo-Palmen, waarin het oordeel luidde dat de Belastingdienst laakbaar had gehandeld en het advies luidde dat de ouders gecompenseerd dienden te worden?
Ja.
Herinnert u zich dat u het met de indiener van de vraag eens was dat adequate uitvoering van het advies van mevrouw Palmen veel leed bespaard zou hebben (antwoord 5, Kamervragen 2020/21, nr. 1363)?
Ja. Het memo bevat een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak, zoals die later ook door de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) is beschreven. Ik betreur het dan ook zeer dat het advies destijds niet is opgevolgd.
Heeft u kennisgenomen van de brief met bijlage van PwC Nederland inzake antwoorden op de resterende vragen van de commissie Financiën van 29 oktober jongstleden, betreffende de reconstructie en tijdlijn memo-Palmen?
Ja.
Heeft u kennisgenomen op de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt (pagina 7 van de bijlage) waarin – ter correctie van een hoorzitting met PwC waarin dit werd ontkend – onder meer staat: «Het woord «laakbaar» is in één van de interviews genoemd. Op basis van de ons ter beschikking staande informatie (interviews, emails en agenda’s) is het niet mogelijk geweest eenduidig te reconstrueren of het woord laakbaar is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.»
Ja.
Realiseert u zich dat dit een kernpunt is in de reconstructie van de juni-week 2019, waarvoor u PwC opdracht gaf?
Nee dit is voor mij geen kernpunt in de reconstructie. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl.2 heeft PwC hierover het volgende verklaard:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.3
Realiseert u zich dat RTL (en Trouw) al lang hadden gereconstrueerd dat het memo-Palmen op 4 juni was rond gegaan en dat het woord laakbaar was genoemd in het bijzijn van de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst?
Ik heb de berichtgeving van RTL en Trouw ook gezien en gelezen. Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen stelt PwC dat het niet mogelijk is geweest eenduidig te reconstrueren of het woord «laakbaar» is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 33 in de brief van 24 oktober jl.4 van PwC en de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt in de brief van 29 oktober jl. van PwC en de aanvullende toelichting van 12 november jl.
Realiseert u zich dat elke reconstructie van Pieter Klein en Jan Kleinijenhuis in deze zaak accuraat gebleken is?1
Ik ben de heren Klein en Kleinijenhuis zeer erkentelijk dat hun vasthoudendheid in dit dossier er mede toe geleid heeft dat de gedupeerde ouders gecompenseerd worden. Hun reconstructies en de rapporten van onder meer de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en van PwC hebben allemaal geholpen bij een vollediger beeld van de gebeurtenissen rondom de Kinderopvangtoeslag.
Deelt u de mening dat het buitengewoon merkwaardig zou zijn als de PwC-onderzoekers van dit artikel geen kennis genomen zouden hebben, dit niet onderzocht zouden hebben en verbaasd zouden zijn als hiernaar gevraagd zou worden?
PwC heeft ook onderzoek gedaan naar de juni week in 2019. De conclusie uit het artikel dat het memo besproken is met de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst wordt niet ondersteund door het onderzoek van PwC.
Kunt u navraag laten doen hoe het kan dat deze verklaring (over het noemen van de term laakbaar) niet is opgenomen in het concept-rapport van 17 september en evenmin in het eindrapport van 28 september?
In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hier de volgende verklaring voor gegeven:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.
Is de strekking van de verklaring rond het noemen van het laakbaar handelen op 4 juni 2019 voorgelegd aan andere functionarissen, bijvoorbeeld via hoor- en wederhoor? Wilt u per (hoge) functionaris aangeven wat hierover is verklaard?
PwC heeft een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor ingericht waarbij betrokkenen de gelegenheid hebben gehad om op de bevindingen in het rapport te reageren. Op basis van het onderzoek en de hoor- en wederhoor heeft PwC geconstateerd dat onvoldoende onderbouwd is dat het woord «laakbaar» is gebezigd in een bijeenkomst op 4 juni 2019 en heeft PwC dit niet als feit in het rapport opgenomen.
Wilt u – als opdrachtgever van PwC – navraag laten doen aan welke bijeenkomst op dinsdag 4 juni 2019 hier door de betrokken ambtenaar wordt gerefereerd en de Kamer over de uitkomst informeren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 11 en de aanvullende toelichting van PwC van 12 november jl. Hierbij constateert PwC:
Klopt het dat dit een bijeenkomst was waarbij zowel uw ambtsvoorganger alsmede de toenmalig secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst aanwezig waren?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. De Staatssecretaris, de directeur-generaal en de secretaris-generaal waren aanwezig bij verschillende bijeenkomsten op 4 juni. Maar PwC heeft geconcludeerd dat onvoldoende onderbouwd is dat tijdens een bijeenkomst op 4 juni het woord «laakbaar» is gebezigd.
In de aanvullende antwoorden van PwC van 29 oktober wordt gesteld: «...hadden wij ter plekke onvoldoende scherp wat er in de gespreksverslagen is opgenomen». Wilt u in dit licht opheldering vragen aan PwC over de eerdere beantwoording van vragen van de commissie Financiën van 24 oktober, waaronder antwoord op de vragen 27, 28, 29 en 30, waarin wordt gesteld: «Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het memo-Palmen aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni.» Hoe kan het dat de Tweede Kamer ook bij die gelegenheid onjuist is geïnformeerd over de gang van zaken?
In de aanvullende antwoorden van 29 oktober jl. heeft PwC aangegeven:
Dat staat los van de constatering van PwC in de antwoorden op vragen 27, 28, 29 en 30 die in de vraagstelling beschreven wordt. Samengevat stelt het PwC onderzoek, inclusief de aanvullingen via de vragen/antwoorden van uw Kamer, dat er door één persoon aangegeven is dat het woord laakbaar gevallen is in één van de besprekingen op 4 juni 2021 maar dat geen van de geïnterviewden verklaard heeft dat het memo, waarin het woord laakbaar eveneens is opgenomen, aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst.
In het PwC-rapport staat beschreven dat uw ambtsvoorganger zich in het overleg op 4 juni 2019 afvroeg «of niemand eerder signalen had opgevangen dat er problemen waren met het CAF-11 dossier». Wilt u PwC verzoeken alsnog antwoord te geven op vraag 29, te weten: «Is in het antwoord op die vraag van de Staatssecretaris aangegeven wat de kern van het memo-Palmen was (laakbaar handelen en compensatie)?»?
PwC heeft naar deze omstandigheden uitgebreid onderzoek gedaan. Deze treft u in alinea’s 262–271 van het rapport van PwC.
Wilt u PwC opdracht geven alsnog antwoord te geven op vraag 30, die luidt: «Heeft de ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen (de VaCo 2017) bij terugkeer iets gezegd over het bestaan van het memo-Palmen en over de kern van het memo-Palmen?»?
PwC heeft hier al antwoord op gegeven. Ze verwijzen naar antwoord 28, deze luidt:
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 29 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
In het antwoord op 28 staat hiervoor:«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 30 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
Vraag 30 luidt:
In het antwoord op 28 staat hiervoor:
De ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen was één van de geïnterviewden.
Hoe duidt u het feit dat PwC op de mondelinge vraag tijdens de hoorzitting van de vaste commissie voor Financiën van de Kamer op 26 oktober 2021 ontkent dat er over het memo-Palmen en het woord laakbaar verklaard is?
Ik ben de onderzoekers van PwC zeer erkentelijk dat zij in een hoorzitting u het onderzoek hebben kunnen toelichten. Een aantal vragen die ter plekke niet beantwoord konden worden zijn zoals met uw Kamer afgesproken later nagezonden. Op een aantal vragen die beantwoord waren is nog een aanvulling gekomen zoals dat uit de gespreksverslagen blijkt dat één van de geïnterviewden verklaard had dat er zou zijn gesproken over laakbaar handelen bij een overleg op 4 juni 2019.
Heeft u kennisgenomen van de vraag en het antwoord onder 33 (in de beantwoording van vragen door PwC op 24 oktober), waarin wordt gesteld: «Wij hebben het al dan niet rondgaan van het memo (fysiek dan wel digitaal) uitdrukkelijk en herhaaldelijk ter sprake gebracht gedurende de interviews met betrokkenen bij de «juni-week» van 2019, maar dit is door geen van de geïnterviewden aan ons bevestigd.»? Wilt u PwC vragen te verhelderen/bevestigen of dit klopt?
Ja. PwC staat achter haar onderzoek en de gegeven antwoorden.
Wat heeft de ambtenaar die sprak van het noemen van «laakbaar» handelen en het memo-Palmen verklaard over het al dan niet rondgaan van het memo-Palmen (fysiek of digitaal) in de vergadering van 4 juni 2019?
In het antwoord op 28 uit de brief van PwC van 24 oktober jl. staat hierover:
«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
De ambtenaar die «laakbaar» handelen noemde was één van de geïnterviewden. PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.
Herinnert u zich het openbare verhoor onder ede van de vaktechnisch coördinator uit 2017 ten overstaan van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)?
Ja
Herinnert u zich dat zij aangaf dat zij dinsdag 4 juni 2019 door de Lavaco is gebeld en dat hij het memo heeft doorgemaild?
Ja. Dit staat ook beschreven in het PwC rapport (alinea 263).
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 263 van de Reconstructie en tijdlijn van PwC, waarin de volgende formulering is opgenomen: «De Lavaco Toeslagen verliet even de vergadering en belde vervolgens de Vaco Toeslagen (2017) om te vragen of er bij Toeslagen iets bekend was ten aanzien van het CAF-11 Hawaï dossier.» Wilt u bij PwC navraag doen wat er voorafging aan dit telefoontje van de Lavaco, in de vergadering van 4 juni 2019?
Dit staat beschreven in alinea 262 en 263 van het rapport van PwC.
Antwoord 262
Antwoord 263
Wilt u bevorderen dat daarbij ook de volgende vragen worden beantwoord: Heeft iemand in die bijeenkomst gesteld dat er een signaal of een memo uit 2017 was? Kreeg de Lavaco de opdracht of een verzoek de Vaco 2017 te bellen? Wat is hier door betrokkene over verklaard? Heeft de Lavaco iets verklaard over een terugkoppeling in de bewuste vergadering van 4 juni?
Dit wordt in het PwC rapport beschreven in met name de alinea’s 262–271.
Wilt u als opdrachtgever van PwC bevorderen dat de Kamer inzage krijgt in het geaccordeerde gespreksverslag van de ambtenaar die heeft verklaard dat het woord laakbaar in de vergadering van 4 juni 2019 is genoemd? Zo nee, waarom niet?
PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.6 De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Indien u niet bereid zou zijn dit gespreksverslag ter inzage te leggen, wilt u er dan voor zorgdragen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van PwC is als een samenvatting hiervan te beschouwen. PwC heeft in haar rapport in de alinea’s 52–58 de beperkingen in haar onderzoek aangegeven.
Heeft de Vaco Toeslagen (2017) tegenover PwC verklaard of zij in die juni-week van 2019 of nadien van medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen dan wel van het kerndepartement terugkoppeling heeft gehad over wat er over haar memo aan de orde is gesteld in vergaderingen en waarom het andermaal van de radar verdween? Wilt u haar geaccordeerde gespreksverslag ter inzage leggen, dan wel bevorderen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Wilt u PwC verzoeken nadere helderheid te verschaffen over de zogenoemde «rode draden rapportage» die zou worden geleverd? Bestaan daar concepten van? Wordt in die concepten gewag gemaakt van de informatie over het noemen van laakbaar handelen of verwijzen naar het memo-Palmen?
PwC heeft in de hoorzitting toegelicht welke afwegingen zij gemaakt hebben over het rode draden verslag. Er is geen apart rode draden verslag. De rode draden uit de verslagen zitten verwerkt in het rapport op de relevante plekken zodat deze beter tot zijn recht komen.
Kunt u PwC vragen waarom kennelijk meer waarde wordt toegekend aan verklaringen van hoge ambtenaren die volgens PwC mogelijk in verband worden gebracht met meineed (aldus verslag van begeleidingscommissie) dan aan ambtenaren die verklaren dat het woord «laakbaar» viel in een vergadering en dat de ambtelijke top dus wist van het bestaan en de strekking van het memo-Palmen.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hierover het volgende verklaard:
Valt uit de verklaring van de betrokken ambtenaar betreffende het noemen van het laakbaar handelen een redelijk vermoeden af te leiden dat meineed is gepleegd voor de POK? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van PwC biedt voor mij geen aanleiding om aangifte te doen.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alsnog waarheidsvinding zal plaatsvinden over die cruciale juni-week in 2019?
Op verzoek van uw Kamer heeft PwC een diepgravend onderzoek uitgevoerd naar wat er precies gebeurd is met het memo. In het onderzoek zijn interviews gehouden en zijn de relevante mailboxen van de personen onderzocht die rechtstreeks of zijdelings op de hoogte waren of konden zijn van het bestaan en de inhoud van het memo. Dit geldt ook voor de personen waarvan de onderzoekers wilden vaststellen dat zij geen betrokkenheid bij het memo hadden. De onderzoekers hadden toegang tot de archieven van het ministerie. Van een aantal personen is ook de (privé)telefoon onderzocht. Het eindrapport van PwC, ondanks de beperkingen die het heeft zoals beschreven in alinea's 52–58, levert voor mij een goed beeld op van de feitelijkheden rondom het memo-Palmen en de juni week van 2019. Zoals PwC ook aangaf in de hoorzitting is de juni-week 2019 meerdere jaren geleden. Herinneringen gaan dan soms door elkaar lopen waardoor niet alles meer exact te reconstrueren is. Aanvullend onderzoek zou naar mijn mening geen nieuwe inzichten opleveren.
Voldoet het PwC onderzoek aan de professionele standaarden die u voor de prijs van het onderzoek mocht verwachten?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden evenals de andere vragen die over het PwC rapport gesteld zijn?
Ja.
Het bericht dat TopTicketShop valse kaartjes verkoopt |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt de bewering van Peter Pannekoek dat TopTicketShop valse kaartjes verkoopt?1
Het is niet aan mij om op basis van deze berichtgeving een uitspraak te doen of deze bewering klopt. Indien er het vermoeden is van oplichting door verkoop van valse kaarten kan er aangifte gedaan worden. Uit strafrechtelijk onderzoek zou dan moeten blijken of er sprake is van verkoop van valse kaarten. Indien er sprake zou zijn van misleidende verkoop, kan er ook een melding worden gedaan bij de Autoriteit Consument & Markt.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds de motie-Kwint c.s. over het aan banden leggen van secundaire tickethandel is aangenomen? Welke stappen bent u voornemens te zetten?2
Ik verwijs hierbij graag naar mijn brief «Voortgang Cultuur in een open samenleving»3 en de beantwoording van uw vragen over «het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht»4 en «aanvullende vragen over het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht»5. Hierin schrijf ik dat mijn collega van EZK en ik in het verleden met verschillende partijen hebben gesproken en dat ik naar aanleiding daarvan een aantal opties heb overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Zoals aangegeven kies ik voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. De Stichting Weet Waar Je Koopt!, een initiatief uit de sector dat in het verleden een vergelijkbare campagne heeft gevoerd, heeft middelen ontvangen om deze campagne vorm en inhoud te geven. In verband met de coronapandemie, waardoor de verkoop van toegangskaarten het afgelopen anderhalf jaar vrijwel stil heeft gelegen, is in overleg met de organisatie besloten om de lancering van deze campagne uit te stellen. Het voornemen is om de campagne begin volgend jaar te starten.
Ten tweede heb ik eerder aangegeven dat ik ook zie dat de grotere primaire ticketverkopers zelf actie hebben ondernomen om de doorverkoop van tickets in eigen hand te nemen, bijvoorbeeld het platform Fan2Fan van Ticketmaster of FanSALE van Eventim. Via dergelijke platforms krijgen kopers een nieuwe QR-code en wordt dus een veilig alternatief geboden. Ik blijf deze initiatieven uit het veld met interesse volgen. Tenslotte heb ik het onderwerp in Europees verband aan de orde gesteld om de omvang van de problematiek in kaart te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er meer kaartjes worden verkocht dan er stoelen zijn? Om welke ticketverkopers gaat het dan?
Ik heb hierover geen gegevens tot mijn beschikking.
Heeft het aanbieden van niet-bestaande kaartjes wel eens geleid tot rechtszaken? Zo ja, wat was daar dan de uitkomst van?
Het is mij niet bekend of het aanbieden van niet-bestaande kaartjes heeft geleid tot rechtszaken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen valse kaartjes meer worden verkocht? Bent u bereid om woekerhandelaren als TopTicketShop te verbieden?
Zoals u weet ben ik met de sector in gesprek gegaan om uitvoering te geven aan uw bovengenoemde motie. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat een verbod op doorverkoop geen oplossing biedt, onder andere omdat de doorverkoop van tickets zich dan naar het buitenland verplaatst. Daarnaast zijn fraude en internetoplichting bij de (door)verkoop van tickets al strafbaar voor de Nederlandse wet en is misleiding van de consument verboden. Er bestaat wel behoefte om de consument voor te lichten over het veilig kopen van een evenementenkaartje en de bewustwording over doorverkoop te vergroten. Daarom wordt samen met partijen uit het veld een voorlichtings- en bewustwordingscampagne gestart, die zoals hierboven toegelicht wegens omstandigheden nog niet is gelanceerd.
Deelt u de mening dat een site die tickets aanbiedt ook verantwoordelijkheid draagt voor de authenticiteit hiervan? Kunt u dit toelichten?
Het aanbieden van neptickets is te beschouwen als een oneerlijke handelspraktijk op grond van Boek 6, afdeling 3, titel 3A van het Burgerlijk Wetboek. Een site die tickets verkoopt aan consumenten is verantwoordelijk voor (het controleren van) de authenticiteit van de tickets.
Hoe staat het met uw Europese initiatieven om woekerhandel in kaarten aan banden te leggen?
In 2019 is in het Europees Parlement en de Raad overeenstemming bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren in de zogenaamde New Deal for Consumers.6 Eén van deze maatregelen is een verbod om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met als doel deze door te verkopen. De bepalingen uit deze richtlijn zijn van toepassing vanaf 28 mei 2022. Voorts vinden op dit moment in Europa onderhandelingen plaats over de zogeheten Digital Services Act. Deze regelgeving is onder meer gericht op een veilige online omgeving voor consumenten. Zo worden er regels gesteld voor online platforms en tussenhandelsdiensten om illegale inhoud te verwijderen zodra ze hierop gewezen worden. De algemene oriëntatie van de DSA wordt binnenkort besproken in Europa, waarna de trilogen zullen starten.
Deelt u de mening dat het eindelijk tijd is voor een Nederlandse wet die de verkoop van secundaire tickethandel aan banden legt en woekerwinsten verbiedt? Kunt u dit toelichten?
Ik zie hiervoor op dit moment geen aanleiding.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Cultuur beantwoorden?
Ja.
Een nieuw kritisch rapport over het EU-Mercosur handelsverdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk |
|
de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met de nieuwe publicatie van de Handel Anders! coalitie genaamd «Het EU-Mercosur handelsverdrag: een kritische analyse en een alternatief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit dit rapport?
Het rapport gaat uit van een aantal aannames die niet zonder meer door het kabinet worden gedeeld. In de hierna volgende antwoorden wordt in meer detail ingegaan op een aantal van de aannames en stellingen van het rapport.
Bent u het eens met de stelling uit het rapport dat vrijhandelsverdragen zoals EU-Mercosur kampen met een groot democratisch tekort, omdat verkozen volksvertegenwoordigers en de samenleving aan beide kanten van de oceaan zeer weinig te zeggen hebben over de inhoud, en het Europees Parlement zich slechts mag uitspreken over de vraag of ze het verdrag in zijn geheel goed- of afkeurt en geen veranderingen of aanpassingen mag doorvoeren? Waarom wel of niet?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat sprake is van een democratisch tekort. Zowel in de EU als in de Mercosur landen geldt dat een verdrag alleen in werking kan treden nadat de geldende besluitvormingsprocedures zijn doorlopen. Binnen de EU zijn de lidstaten en het Europees Parlement op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld.
Ten eerste kunnen de onderhandelingen over een handelsakkoord pas starten wanneer de Europese Commissie daartoe gemachtigd is door de lidstaten. De Raad stelt daartoe onderhandelingsrichtsnoeren vast. Tijdens de onderhandelingen consulteert de Commissie regelmatig de lidstaten en informeert het Europees Parlement. Als deel van het proces laat de Commissie een duurzaamheidseffectenbeoordeling (Sustainability Impact Assessment, SIA) uitvoeren. De SIA brengt de mogelijke economische, sociale en milieu effecten van een eventueel akkoord in kaart. Daarbij wordt het maatschappelijk middenveld (op Europees en nationaal niveau) betrokken.
Wanneer de onderhandelingen zijn afgerond is het aan de Europese Commissie om een voorstel te doen aan de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van de besluitvorming over een mogelijk EU handelsakkoord. Zonder instemming van zowel de Raad als het Europees Parlement kan een dergelijk akkoord niet in werking treden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Tweede Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Wanneer sprake is van een zogenaamd «gemengd akkoord» dienen ook ieder van de lidstaten afzonderlijk met het verdrag in te stemmen en worden de nationale ratificatieprocedures doorlopen.
De afgelopen jaren is de transparantie van het EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op aandringen van Nederland. Tijdens de onderhandelingen met derde landen organiseert de Europese Commissie consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Ook publiceert de Commissie tegenwoordig verslagen van onderhandelingsrondes op haar website.
Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, onder andere via de reguliere voortgangsrapportage. Ook wordt in Nederland regelmatig met uw Kamer en met het maatschappelijk middenveld van gedachten gewisseld over lopende onderhandelingen. Het ministerie betrekt het maatschappelijk middenveld in het Breed Handels Beraad (BHB).2 Leden van de Handel Anders! coalitie nemen hier actief aan deel.
Kunt u bevestigen dat inheemse volkeren in onder andere Paraguay niet zijn geconsulteerd over het verdrag, terwijl dat een wettelijke verplichting is en zij grote zorgen hebben geuit over de verregaande gevolgen die het verdrag kan hebben voor hun leefgebied?
De Grondwet van Paraguay erkent in hoofdstuk V artikel 64 de landrechten van inheemse volkeren. Artikel 65 erkent dat inheemse volkeren deelnemen aan het sociale, economische, politieke en culturele leven van het land. De SIA wijst er op dat recent een aantal positieve stappen zijn gezet in Paraguay om de naleving van de rechten van inheemse volkeren te verbeteren.3
Een interministerieel comité is verzocht om rechterlijke beslissingen uit te voeren en wetgeving voor te bereiden om traditioneel land aan inheemse volkeren terug te geven. Daarnaast is in het kader van de Nationale strategie voor inheemse gemeenschappen een decreet aangenomen over het raadplegen van inheemse gemeenschappen voorafgaand aan beslissingen die relevant zijn voor hun gebieden en levensonderhoud. De vraag of deze verplichting zich uitstrekt tot de besluitvorming over het sluiten van een verdrag, en of hieraan in voldoende mate tegemoet is of nog wordt gekomen, is een vraag die uiteindelijk naar Paraguyaans recht beantwoord moet worden.
Heeft u op enig moment uw ongenoegen laten blijken over het feit dat de milieueffectrapportage (Sustainability Impact Assesment, SIA) over EU-Mercosur pas 2 jaar na het bereiken van het principe-akkoord werd gepubliceerd, terwijl een milieueffectrapportage bedoeld is om de onderhandelingen te sturen? Zo ja, welke reactie ontving u hierop? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u gedaan om vertraging van de milieueffectrapportage te voorkomen?
De SIA dient meerdere doelen. Een belangrijk doel van de SIA is inderdaad de ondersteuning van de onderhandelingen. Daarnaast kan de SIA gebruikt worden voor het evalueren van het onderhandelingsresultaat en eventueel het opstellen van gerelateerd beleid. In het algemeen streeft de Europese Commissie naar publicatie van de SIA voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht veel waarde aan tijdige publicatie van duurzaamheidseffectenbeoordelingen. Nederland heeft hier bijvoorbeeld toe opgeroepen in het gezamenlijke non-paper met Frankrijk over handel en duurzame ontwikkeling4 en opnieuw in de inbreng voor de herziening van de duurzaamheidsafspraken in EU handelsakkoorden.5
De Europese Commissie heeft aangegeven dat informatie die door de onderzoekers is verzameld tijdens het opzetten en uitvoeren van de SIA over de EU-Mercosur onderhandelingen voor een deel al tot hun beschikking was tijdens de onderhandelingen. De consultant die deze SIA uitvoerde heeft reeds in 2019 een interim- rapport voorgelegd aan de Commissie.6 In dit interim- rapport wordt ook de lange voorgeschiedenis van deze SIA beschreven, die reeds in 2009 begon. Vanwege de veranderende omstandigheden is deze SIA lopende de studie aangepast, bijvoorbeeld waar het gaat om effecten op de afspraken gemaakt in het kader van het Parijs klimaatakkoord. Ik verwijs u in dit verband ook naar de antwoorden d.d. 18 december 2019 op kamervragen gesteld door het lid Ouwehand.7
Deelt u de conclusie van de EU Ombudsman, Emily O’Reily, dat deze handelwijze van de Europese Commissie het vermogen van nationale parlementen om uitgebreid over het handelsakkoord te debatteren dreigt te verzwakken, en haaks staat op de Europese waarden die het handelsbeleid zou moeten belichamen? Waarom wel of niet?
De EU Ombudspersoon concludeert in haar besluit over het EU-Mercosur SIA dat de Europese Commissie niet heeft gezorgd voor een tijdige afronding van deze duurzaamheidseffectenbeoordeling.8 De ombudspersoon stelt vast dat daarmee sprake is van een gebrek aan goed bestuur van de kant van de Europese Commissie, al wijst zij in haar bevindingen die tot deze conclusie leiden ook op de verzachtende omstandigheid dat de plotselinge dynamiek in de onderhandelingen niet geheel te voorzien was. De Ombudspersoon dringt erop aan dat bij toekomstige handelsakkoorden de SIA beschikbaar is voorafgaand aan afronding van de onderhandelingen. Het kabinet hecht net als de EU Ombudspersoon veel waarde aan tijdige publicatie van SIAs, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 5 hierboven.
Kunt u reageren op de kritiek van 200 economen die concluderen dat de milieueffectrapportage vele tekortkomingen bevat, waaronder het naïeve uitgangspunt dat alle afspraken zullen worden nageleefd, het ontbreken van de impact van het verdrag op inheemse volkeren, het buiten beschouwing laten van de gevolgen van de corona-pandemie en het gebruik van verouderde data om de impact op ontbossing en natuurverwoesting te meten?
Bevordering van de internationale rechtsorde is een opdracht aan iedere Nederlandse regering, voortvloeiend uit de Grondwet. In dat kader zet het kabinet zich in voor de effectieve naleving van aangegane verdragsverplichtingen, zowel door Nederland en de EU als door onze verdragspartijen. Het uitgangspunt hierbij is dat verdragsverplichtingen worden nagekomen; pacta sunt servanda.
Uiteraard is daarbij van belang dat een eventueel verdrag tussen de EU en de Mercosur landen voorziet in adequate mogelijkheden om naleving te verzekeren. In het ontwerp EU-Mercosur akkoord wordt daar op verschillende manieren in voorzien, waaronder door betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het verdrag en de opname van geschillenbeslechtingsprocedures.
Met het oog op de zorgen die leven in de Europese Unie over o.a. ontbossing en arbeidsrechten in de Mercosur landen heeft Commissaris Dombrovskis de lidstaten verzocht om nadere input op dit punt. Op 28 oktober 2021 heeft mijn voorganger in een brief aan de Commissie nadere input gedeeld over deze zorgen en mogelijkheden om deze te adresseren. Uw kamer heeft hiervan een afschrift ontvangen.9 Zoals eerder aangegeven wordt met deze inbreng niet vooruit gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijk EU-Mercosur akkoord.
Wat betreft het gebruik van ontbossingsdata, heeft Nederland richting de Commissie en de uitvoerende partij (London School of Economics) in een eerdere fase aangegeven dat het wenselijk is om van recente data gebruik te maken. Door de vertraging in de oplevering van de SIA is inderdaad op onderdelen niet de meest recente data gebruikt. Dit laat onverlet dat het rapport van de SIA het belang van efficiënt nationaal beleid op duurzaamheidsgebied – waaronder het tegengaan van ontbossing – onderstreept en laat zien welke resultaten met dergelijk beleid kunnen worden bereikt. Het is een kernpunt in de aanbevelingen van de SIA (pagina 104–105). Ook in het position paper in reactie op de SIA dat de Commissie op 31 maart 2021 publiceerde wordt hier nader op ingegaan.10
In hoofdstuk V Mensenrechten van de SIA wordt uitgebreid aandacht besteed aan de positie van inheemse volkeren (par. 5.2.3 pagina 134–148) zowel in de EU als in de Mercosur landen. Ook wordt een aantal aanbevelingen gedaan om hun positie en de respectering van hun rechten te verbeteren (pagina 174).
Wat is de stand van zaken wat betreft het mogelijk splitsen van het EU-Mercosur verdrag? Zijn hier recent nog uitspraken over gedaan door de Europese Commissie? Wanneer kan Nederland zich hierover uitspreken?
Of de aard van een akkoord «gemengd» is of volledig onder de EU bevoegdheid valt («EU-only») wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord tussen de EU en Mercosur onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. Op het moment dat de Commissie de teksten voor besluitvorming voorlegt zal de Raad hier vervolgens over besluiten. Er is op dit punt geen sprake van recente ontwikkelingen.
Wat is uw standpunt over de mogelijkheid dat het verdrag gesplitst wordt in een economisch en politiek deel? Deelt u de mening dat de Tweede Kamer niet buitenspel gezet mag worden bij de besluitvorming over dit verdrag, waaronder bij de onderdelen met grote gevolgen voor de Nederlandse landbouw?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over een akkoord met Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie zijn aangeboden aan de Raad voor besluitvorming. In het antwoord op vraag 3 hierboven is reeds uitgebreid ingegaan op de betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de totstandkoming van handelsverdragen.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van een EU-Mercosur akkoord voor de Nederlandse landbouw, wil ik de Kamer graag verwijzen naar de studie die het ministerie over dit onderwerp ter uitvoering van de motie Voordewind liet uitvoeren en waarvan de resultaten op 14 januari 2021 aan de Kamer zijn gestuurd.11
Kunt u reflecteren op het feit dat de Europese Commissie heeft toegezegd te kijken naar het versterken van de klimaatafspraken in het EU-Mercosur verdrag, maar het akkoord zelf niet wil aanpassen? Bent u het ermee eens dat een aanvullend protocol of interpretatieve verklaring de fundamentele bezwaren tegen het verdrag niet kunnen wegnemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zal het kabinet pas een standpunt innemen over een verdrag tussen de EU en Mercosur wanneer alle daartoe benodigde documenten door de Commissie aan de Raad zijn aangeboden voor besluitvorming. Daarin worden de mogelijkheden om afspraken over klimaat en het tegengaan van ontbossing effectief te handhaven uiteraard meegewogen.
Waarom is het voornemen om zoveel mogelijk over te schakelen op kringlooplandbouw en maatregelen die daaruit voort kunnen vloeien, niet meegenomen in het onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) en Ecorys naar de effecten van het EU-Mercosur verdrag op de Nederlandse agrarische sector, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoe rijmt u dit met het feit dat kringlooplandbouw tot pijler van het beleid van de Minister van LNV is gemaakt?
Het onderzoek van de WUR en Ecorys geeft uitvoering aan de motie Voordewind. Deze motie verzoekt de regering de voor- en nadelen van de handel met de Mercosur-landen onder dit handelsverdrag voor de Europese land- en tuinbouw en in het bijzonder voor de Nederlandse (gezins-) bedrijven in de vlees- en zuivelsector, kwantificeerbaar in kaart te brengen.12 Het onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden.13 Hierbij is aangegeven dat het onderzoek toegespitst is op de economische effecten op de Nederlandse economie, en niet op de sociale en/of milieugevolgen van het akkoord. Deze zijn onderwerp van de SIA.
Is het EU-Mercosur verdrag verenigbaar met de Farm to Fork-strategie van de EU, waaronder het Farm to Fork-principe dat de import van dierlijke producten alleen wordt toegestaan als het niveau van dierenwelzijn minstens gelijk is aan wat de EU-regels voorschrijven?
In algemene zin zet Nederland m.b.t dierenwelzijn en handelsverdragen in de EU in op gelijkwaardigheid aan EU standaarden voor dierenwelzijn bij de gevoelige producten eieren en ei-producten, varkensvlees en pluimveevlees. Daarnaast bieden bilaterale afspraken en samenwerking juist een opening om afspraken te maken over verduurzaming en dierenwelzijn, die verder gaan dan multilaterale afspraken.
In de van Boer-tot-Bord strategie is opgenomen dat het handelsbeleid van de EU moet bijdragen aan een betere samenwerking met derde landen en het aansturen op ambitieuze beloften van derde landen op belangrijke gebieden als dierenwelzijn. Nederland steunt dit zoals aangegeven in het BNC fiche aangaande de evaluatie van het handelsbeleid.14
Kunt u reageren op de in het rapport aangehaalde berekening van natuurorganisatie FERN waaruit blijkt dat de toenemende vraag naar landbouwgewassen en veeteelt als gevolg van het EU-Mercosur verdrag in het meest optimistische scenario een gebied groter dan de Veluwe zal vernietigen, bovenop de reeds bestaande ontbossing?2
In de in opdracht van de Commissie uitgevoerde en hierboven geciteerde SIA werden ook mogelijke effecten van een toenemende vraag van landbouwproducten op ontbossing onderzocht. In hoofdstuk 4.3.2 (pagina’s 90–92) wordt toegelicht dat ecologisch intensiveren van landbouw niet behoeft te leiden tot een toename van ontbossing, maar juist kan bijdragen aan effectieve bos- en natuurbescherming. Dit wordt onderschreven in studies van Landbouw Universiteit Wageningen uitgevoerd in Nederland als ook in Brazilië.16 Deskundigen van de Verenigde Naties land- en bosbouw organisatie FAO concluderen dat ecologische intensivering een kennisintensief proces is dat een optimaal beheer van de ecologische functies en biodiversiteit van de natuur vereist om de prestaties, efficiëntie en het levensonderhoud van landbouwers te verbeteren.17
Kunt u reageren op de zeven voorstellen van de Handel Anders! coalitie voor het komen tot rechtvaardig en milieuvriendelijk handelsbeleid?
Hieronder ga ik nader in op de zeven voorstellen uit de publicatie van de Handel Anders! coalitie:
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 worden op het niveau van de EU en de lidstaten, de parlementen op verschillende momenten en op verschillende manieren betrokken bij de totstandkoming van handelsakkoorden, evenals het maatschappelijk middenveld. De afgelopen jaren is de transparantie van EU-handelsbeleid aanzienlijk vergroot, mede op verzoek van Nederland. Zo organiseert de Europese Commissie regelmatig consultatiebijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld. Deze inzet dient onverminderd voortgezet te worden. Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang van onderhandelingen over handelsakkoorden, bijvoorbeeld via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden. Ook bestaan er nationale en Europese richtlijnen die het werk van lobbyisten kadreren.
Het kabinet hecht er belang aan dat mondiale economische ongelijkheid afneemt en duurzame ontwikkeling bevorderd wordt via handelsbeleid. Open, op regels gebaseerde handel levert hier een bijdrage aan. Dit geldt zowel voor de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als voor EU-handelsakkoorden, welke een platform bieden voor dialoog en verdere samenwerking. Zo worden in handelsakkoorden afspraken gemaakt over handel en duurzame ontwikkeling, waaronder op het gebied van arbeidsrechten. Ook voorzien handelsakkoorden in de mogelijkheid om in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld wanneer producten gedumpt worden en ten aanzien van publieke dienstverlening. De SIA voor het onderhandelingsresultaat met de Mercosur landen concludeert dat bescheiden verwachte toename aan economische groei tot een verbetering van levensstandaarden zal leiden.
De SIA gaat uitgebreid in op de positie van inheemse volkeren. Tekortkomingen maar ook voortgang bij het beschermen van rechten van inheemse volkeren in de Mercosur-landen worden in het rapport uiteengezet. Het kabinet heeft gezien de ernstige zorgen over de rechten van inheemse volkeren enkele suggesties gedaan ter versterking van de positie van de inheemse volkeren in de Mercosur landen in de in het antwoord op vraag 7 hierboven aangehaald brief van 28 oktober 2021 aan Commissaris Dombrovskis.
Zoals in het coalitieakkoord opgenomen18, voert dit kabinet een actief handelsbeleid dat EU voorstellen en OESO richtlijnen steunt die risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens moeten voorkomen en aanpakken. We vergroenen onze handelsinstrumenten in lijn met de akkoorden van Parijs en Glasgow. Voorbeelden hiervan zijn het Commissievoorstel betreffende het tegengaan van het op de markt van de Unie aanbieden van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden19, de VN Beginselen voor het bedrijfsleven & mensenrechten20 en de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen.21 Mijn ministerie heeft ook het SER advies voor Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidswetgeving voor duurzame waardeketens aan uw Kamer aangeboden.22
Het kabinet is van mening dat bedrijven met hun maatschappelijke verantwoordelijkheid een belangrijke rol hebben in het voorkomen van misstanden in hun keten en dat effectieve en duidelijke wetgeving daarbij helpt. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord 2021–2025 zal de Minister voor BHOS namens Nederland internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wetgeving (IMVO) in de EU bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Zoals bekend heeft de Europese Commissie op 23 februari jl. een wetgevingsvoorstel over «due diligence» gepubliceerd. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijn het BNC-fiche met het kabinetsstandpunt ten aanzien van het wetsvoorstel ontvangen.
Verder is uw Kamer via een BNC-fiche23 geïnformeerd over de kabinetsbeoordeling ten aanzien van het wetsvoorstel betreffende ontbossingsvrije producten dat de Europese Commissie op 17 november 2021 heeft gepubliceerd.
EU-handelsbeleid voorziet reeds in de mogelijkheid om maatregelen te nemen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Zo kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen worden genomen, bijvoorbeeld in geval van dumping.
Daarnaast regelt de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO), als onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, randvoorwaarden voor de goede werking van de interne landbouwmarkt en behoud van het gelijk speelveld. Ook biedt de GMO mogelijkheden om maatregelen te nemen bij ernstige marktverstoring op de landbouwmarkt.
Als laatste is in de ondernemerschapsagenda24 al een voorschot gegeven van de inzet op het versterken van het verdienvermogen voor duurzame landbouw. In de voorbije kabinetsperiode is onder meer ingezet op een betere positie van de boer in de keten25, door bijvoorbeeld het stimuleren van samenwerking en het voorkomen van oneerlijke handelspraktijken. Daarnaast zijn met de «agro-nutrimonitor» van de ACM, die is gebaseerd op empirisch feitenmateriaal, stappen gezet op het verkrijgen van beter inzicht in (eerlijke) prijsvorming en margeverdeling in de keten. In het huidige coalitieakkoord is onder andere afgesproken om te kijken naar bindende afspraken rond de bijdrage van de keten om de positie van de boer in de keten te versterken, het betrekken van de consument bij de verduurzaming van de landbouw en naar publieke beloningen voor maatschappelijke diensten.
Doel van het kabinet is niet dat de EU waar mogelijk zelfvoorzienend wordt. De voordelen van internationale handel, waaronder specialisatie en productie-efficiëntie, dienen behouden te blijven – uiteraard met oog voor duurzame ontwikkeling. De EU is een netto voedselexporteur, en de voedselvoorziening heeft (onder meer tijdens de Corona pandemie) aangetoond bijzonder robuust te zijn. Echter, de invasie van Rusland in Oekraïne toont aan dat verlegging van handelsstromen door verschillende oorzaken het belang onderschrijft van beleid dat gericht is op open strategische autonomie; juist diversifiëren zal daarin een grote rol moeten spelen om EU weerbaarheid en het open karakter van de Europese economieën te behouden.
Daarnaast onderzoekt het kabinet welke strategische afhankelijkheden er binnen de voedselwaardeketen zijn, en ontwikkelt beleid om deze te verminderen. Denk hierbij aan de initiatieven onder de Nationale Eiwitstrategie. Handels- en investeringsakkoorden versterken zekerheid omtrent de aanvoer van goederen en diensten die fundamenteel zijn voor Nederland, de Europese Unie en ook voor de rest van de wereld.
Het kabinet steunt de transitie naar kringlooplandbouw, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, etc.) zorgen ervoor dat internationale afhankelijkheden van grondstoffen en landbouwproducten een gegeven zijn. Er zijn internationale handelsketens van agrogrondstoffen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn en waar geen goede alternatieven voor bestaan. Voor deze ketens is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde gewassen elders soms efficiënter plaatsvinden. Kringlopen beperken zich niet tot lokaal of regionaal niveau maar rijken over grenzen heen. Handelsakkoorden en omschakeling naar kringlooplandbouw sluiten elkaar dus niet uit.
Tenslotte, het kabinet deelt de aanname niet dat de EU via haar handelsbeleid het Mondiale Zuiden koloniseert, zoals ook blijkt uit het de reactie op voorstel 2 hierboven. De EU vormt met haar handelsbeleid een belangrijke speler in het mondiale handelssysteem en beïnvloedt via het handelsbeleid direct en indirect de Europese economie.
Net als globalisering soms ook heeft geleid tot groeiende ongelijkheid, heeft handelsbeleid niet enkel positieve effecten gehad op economische ontwikkeling en werkgelegenheid. Er zijn sectoren die negatieve gevolgen kunnen ervaren van het openstellen van markten. Het EU handelsbeleid voorziet in het nemen van maatregelen om de interne markt tegen ernstige verstoringen te beschermen. Ook derde landen kunnen in lijn met WTO-afspraken beschermende maatregelen nemen, bijvoorbeeld in geval van dumping. Het is van belang om binnen het EU handelsbeleid rekening te houden met gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door uitsluiting van liberalisering of door langere overgangsperiodes af te spreken. Ook kunnen duurzaamheidseffectenbeoordelingen van akkoorden leiden tot aandachtspunten voor flankerend beleid. Daarnaast is het van belang om de werking van bestaande handelsafspraken periodiek te evalueren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel dat Amsterdam een opkoopbescherming wil invoeren voor de hele stad. |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent het bericht «Huis goedkoper dan 512.000 euro? Amsterdam komt met opkoopbescherming»?1
Ja.
Heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties contact gehad met de gemeente voordat het college dit bericht bekend heeft gemaakt? Welke adviezen heeft het ministerie de gemeente gegeven over de opkoopbescherming? Wilt u die adviezen naar de Kamer sturen?
Het ministerie heeft de afgelopen maanden contact gehad met verschillende gemeenten, waaronder de gemeente Amsterdam, over de algemene werking en reikwijdte van de opkoopbescherming. Zo heeft het ministerie een presentatie gegeven over de werking van de opkoopbescherming aan de G4 + G44 en de Metropool Regio Amsterdam. Tevens heeft het ministerie verschillende vragen van gemeenten, ook van de gemeente Amsterdam, beantwoord via de email of digitale overleggen. De gegeven presentaties en een document waarin een aantal vragen van de G5 geclusterd zijn beantwoord zijn bijgevoegd2. Ook bij de beantwoording van vraag 5 wordt gerefereerd aan gesprekken die het ministerie over de werking in algemene zin heeft gehad met gemeenten.
Het beleidsvoorstel voor de regeling Opkoopbescherming van de gemeente Amsterdam3 is niet met het ministerie gedeeld voordat deze gepubliceerd is. Het is ook niet gebruikelijk dat een gemeente een dergelijk beleidsvoorstel ter advies voorlegt aan het ministerie. De opkoopbescherming is onderdeel van de Huisvestingswet 2014. De Huisvestingswet 2014 is zo vormgegeven dat de gemeente op verschillende onderdelen zelf de reikwijdte van het instrumentarium kan bepalen, mits zij dit onderbouwt. Op die manier kan de gemeente het instrumentarium aan laten sluiten op de lokale situatie. De gemeente Amsterdam is dus zelf verantwoordelijk voor de reikwijdte die zij heeft gekozen in haar beleidsvoorstel voor de regeling Opkoopbescherming. Dit beleidsvoorstel moet nog worden behandeld in de gemeenteraad. De gemeenteraad besluit uiteindelijk over het voorstel.
Wanneer gaat Amsterdam de opkoopbescherming invoeren? Heeft de gemeente tot die tijd ook contact met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
De gemeente Amsterdam is voornemens om het beleidsvoorstel in februari in de gemeenteraad te behandelen. Hierna moet het voorstel zo snel mogelijk in werking treden.
Er is geen vast overleg tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeente Amsterdam over de opkoopbescherming. Wel weten deze partijen elkaar goed te vinden als daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld als één van beide vragen heeft. Gezien de gemeente Amsterdam vooroploopt met de invoering van de opkoopbescherming, volgt het ministerie dit proces met interesse.
Is het waar dat Amsterdam huizen tot ruim boven de NHG-grens wil aanwijzen voor de opkoopbescherming? Hoe rijmt u dit met de wettelijke bepaling dat de opkoopbescherming kan worden ingevoerd om goedkope en middeldure koopwoningen te beschermen?
De wet schrijft voor dat er enkel goedkope en middeldure woningen kunnen worden aangewezen onder de opkoopbescherming. In de toelichting op de wet staat dat gemeenten op basis van hun lokale situatie zelf moeten onderbouwen tot welke WOZ-waarde in hun gemeente koopwoningen in het goedkope en middeldure segment vallen, omdat gemeenten zelf goed zicht hebben op hun lokale situatie. De NHG-grens is berekend op basis van de gemiddelde verkoopprijs in heel Nederland. De NHG-grens kan voor bepaalde gemeenten een passende maatstaf zijn. Tegelijkertijd zijn er ook gemeenten waar de gemiddelde verkoopprijs een stuk hoger of lager ligt dan het landelijk gemiddelde, waardoor een andere maatstaf mogelijk beter aansluit bij de lokale situatie. De keuze voor welke maatstaf wordt gebruikt is aan de gemeente zelf.
Amsterdam is voornemens om een woningwaarde grens van 512.000 euro aan te houden. Dit betekent dat koopwoningen met een WOZ-waarde lager dan 512.000 euro in het aangewezen gebied onder de opkoopbescherming komen te vallen. De gemeente Amsterdam heeft de woningen in bezit van eigenaar-bewoners verdeeld in prijssegmenten van elk 20 procent van het totaal (zie tabel 1). Amsterdam is voornemens om de prijssegmenten goedkoop, middelduur laag en middelduur onder de opkoopbescherming te laten vallen. Dit komt overeen met de woningwaarde grens van 512.000 euro. De gemeente Amsterdam kiest niet voor de NHG-grens omdat de gemiddelde verkoopprijs in Amsterdam een stuk hoger ligt dan in de rest van Nederland, en daarmee ook hoger ligt dan de NHG-grens.
Goedkoop
Middelduur (laag)
Middelduur
Duur
Zeer duur
€ 326.000
€ 406.000
€ 512.000
€ 713.000
€ 9.829.000
20
40
60
80
100
24.883
50.196
75.153
100.345
128.951
Bron: gemeente Amsterdam, Beleidsvoorstel Opkoopbescherming, 2 november 2021
Klopt het dat Amsterdam alle wijken wil aanwijzen voor de opkoopbescherming? Hoe rijmt u dit met de wettelijke bepaling dat de opkoopbescherming kan worden ingevoerd om wijken te beschermen waar schaarste is van goedkope en middeldure koopwoningen?
De wet geeft gemeenten de bevoegdheid om in de huisvestingsverordening bepaalde gebieden of buurten aan te wijzen waarin de in de verordening aangewezen categorieën van woonruimte na aankoop niet mogen worden verhuurd zonder vergunning. Een gemeente kan enkel gebieden of buurten aanwijzen waarin zij heeft vastgesteld dat er sprake is van schaarste aan goedkope en middeldure woningen of waar dit noodzakelijk is voor het behoud van de leefbaarheid. Er is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak om de problematiek daar waar nodig is aan te pakken.
Amsterdam is voornemens om de hele stad onder het aangewezen gebied te laten vallen. Feitelijk gezien kan dit binnen de wet. Dit betekent dat de gemeente moet aantonen dat er in de gehele stad sprake is van schaarste en/of leefbaarheidsproblematiek door de opkoop van de woningen. In algemene zin geldt dat een dergelijke brede toepassing ingrijpender en daarmee lastiger te onderbouwen is dan een smallere toepassing. Een sterke onderbouwing is dan ook een vereiste. Wanneer deze onderbouwing ontbreekt lopen gemeenten het risico dat de rechter de verordening (gedeeltelijk) onverbindend verklaart. Het belang van een sterke onderbouwing heeft het ministerie ook in verschillende overleggen richting gemeenten gecommuniceerd. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente zelf om het instrument voldoende te onderbouwen.
De gemeente Amsterdam is bekend met het invoeren van huisvestingsverordeningen. Zij weet dat er een goede onderbouwing nodig is voor de afbakening die zij kiest. Amsterdam is ervan overtuigd dat zij een sterke onderbouwing heeft om het instrument stadsbreed in te kunnen voeren. Een dergelijke beslissing is aan de gemeente zelf.
Hoe verhoudt zich het beleid dat Amsterdam huizen tot ruim boven de NHG-grens wil aanwijzen voor de opkoopbescherming tot het eigendomsrecht van zowel kopers als verkopers? Welke juridische analyses hebben het ministerie en eventueel de landsadvocaat gedaan over het eigendomsrecht inzake de opkoopbescherming? Wilt u die juridische analyses naar de Kamer sturen?
Het ministerie heeft in het kader van de motie Dik-Faber4 die vraagt naar de juridische mogelijkheden om koopwoningen te beschermen een interne notitie gemaakt waarin de algemene aandachtspunten bij een dergelijke maatregel staan opgesomd. Deze notitie is bijgevoegd5. Bij de uitwerking van de opkoopbescherming zijn al deze aandachtspunten behandeld. Zo is een analyse gemaakt van hoe de opkoopbescherming zich verhoudt tot het hogere recht, waaronder het eigendomsrecht. Deze analyse gaat ervan uit dat gemeenten zelf op basis van hun lokale situatie een woningwaarde grens bepalen, waarbij het uitgangspunt is dat de gemeente hier een goede onderbouwing voor heeft. De analyse is reeds openbaar gemaakt als onderdeel van de «Concept memorie van toelichting Wetsvoorstel Opkoopbescherming en verruiming mogelijkheden voor tijdelijke verhuur»6. Het ministerie heeft geen analyses uit laten voeren door een externe partij. Het is gebruikelijk dat de Raad van State adviseert over een wetsvoorstel voordat deze in de Tweede Kamer wordt behandeld. De opkoopbescherming is via een amendement ingevoegd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet. Hierdoor is het wetsvoorstel niet ter advisering aan de Raad van State voorgelegd.
Het bericht dat Verenigingen van Eigenaren (VvE) zich grote zorgen maken over een nieuwe wet waardoor bewoners laadpunten voor elektrische auto’s in ondergrondse garages kunnen afdwingen |
|
Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Alarm VvE-besturen: geen verplichte laadpunten e-auto in ondergrondse garage»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichten van VvE-besturen inzake de eventuele verplichting voor het plaatsen van laadpunten?
Het wetsvoorstel Notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars dat naar verwachting medio 2022 aan Uw Kamer zal worden aangeboden, bevat geen verplichting voor VvE’s om zelf oplaadpunten te plaatsen. Door de notificatieregeling wordt het eenvoudiger om oplaadpunten bij VvE’s te plaatsen en worden belemmeringen voor het kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar oplaadpunten weggenomen.
De benodigde toestemming van de vergadering van eigenaars voor het plaatsen van een oplaadpunt wordt vervangen door een kennisgeving aan de gezamenlijke appartementseigenaars dan wel het VvE-bestuur. De kennisgeving (notificatie) alleen is echter niet voldoende. Het oplaadpunt dient tevens conform de nog nader te bepalen voorwaarden door de appartementseigenaar te worden geplaatst. VvE-belangenorganisaties worden net als bij het wetsvoorstel ook betrokken bij de vaststelling van de voorwaarden.
De appartementseigenaar dient een werkplan aan het bestuur te overleggen, waaruit blijkt dat hij voldoet aan alle voorwaarden. Hierdoor wordt de VvE betrokken bij het notificatieproces.
Het VvE-bestuur beoordeelt of dit werkplan overeenstemt met de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE. De beoordeling door het VvE-bestuur of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden maakt daarmee deel uit van het proces van notificatie. Een appartementseigenaar kan niet eerder tot plaatsing van het oplaadpunt overgaan dan wanneer dit proces van notificatie is doorlopen.
Deelt u de mening van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) dat VvE’s het laatste woord moeten hebben inzake het plaatsen van laadpalen?
Nee, die mening deel ik niet. Om aan de laadbehoefte van elektrische auto’s te kunnen voldoen wordt in de private sector een grote behoefte aan laadinfrastructuur van elektrische auto’s verwacht.
De huidige besluitvormingsregels voor VvE’s kunnen een belemmering vormen voor de groeiende vraag van individuele appartementseigenaars naar oplaadpunten en de verduurzaming van het vervoer.2 Daarbij merk ik op dat in de huidige praktijk in artikel 28.3 van het VvE-Modelreglement 2017 reeds een notificatieregeling voor de plaatsing van oplaadpunten op privéparkeervakken opgenomen is, waarna een besluit van de vergadering van eigenaars niet meer vereist is. Het wetsvoorstel sluit hierop aan. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt het VvE-bestuur middels het werkplan wel betrokken bij het proces van notificatie. Bij de notificatieregeling is er ook aandacht voor brandveiligheid.
Klopt het dat gemeenten vaak geen toestemming geven aan bewoners voor het plaatsen van laadpunten op straat met als argument dat er een ondergrondse garage is waarvan die bewoners gebruik maken?
Voor het beantwoorden van deze vraag is het van belang onderscheid te maken tussen private oplaadpunten op eigen terrein en publieke oplaadpunten in de openbare ruimte. Bewoners kunnen zelf oplaadpunten plaatsen op het eigen terrein, zoals in de parkeergarage in beheer van een VvE. De gemeente is verantwoordelijk voor de plaatsing van publieke laadpunten in de openbare ruimte, zoals op straat.
VvE-gebouwen met een eigen parkeergarage liggen vaak in een stedelijk gebied. Bij de bouw krijgt de ontwikkelaar van de gemeente via een parkeernorm de opdracht om het autoparkeren voor een belangrijk deel op het eigen terrein (binnen of buiten) te organiseren. Zo wordt voorkomen dat het omliggende gebied belast wordt met extra auto’s. In betaald parkeergebied in drukke binnensteden geldt dit nog meer. De bewoners die daar een parkeergelegenheid op eigen terrein hebben, krijgen bovendien geen parkeervergunning voor de openbare ruimte. Dit staat los van het beleid voor de plaatsing van oplaadpunten en is al jaren onderdeel van het planologische beleid in de (grotere) steden.
Voor de plaatsing van publieke oplaadpunten in de openbare ruimte houden gemeenten rekening met het aantal private parkeerplekken in een gebied. Wanneer er veel eigen parkeerplekken zijn van bewoners worden minder oplaadpunten geplaatst in de openbare ruimte. Bij de publieke oplaadpunten kan en mag iedereen laden. Dat kan via de parkeervergunning of tegen betaling van het parkeertarief. Private partijen en bewoners kiezen zelf of en wanneer ze de private oplaadpunten op het eigen terrein aanleggen. Totdat de private oplaadpunten zijn geïnstalleerd, kan gebruik worden gemaakt van alternatieven, zoals publieke oplaadpunten in de buurt of elders.
Herinnert u zich de vragen van het lid Koerhuis over het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand?2
Ja. Uw vragen op het bericht dat appartementencomplexen elektrische auto’s weigeren in hun garages uit vrees voor brand zijn op 15 november 2021 beantwoord.
Deelt u de mening dat dit VvE’s indirect verplicht tot het plaatsen van laadpunten in ondergrondse garages?
Nee, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 bevat het wetsvoorstel geen verplichting voor VvE’s om zelf oplaadpunten te plaatsen en wordt het VvE-bestuur betrokken bij het proces van notificatie.
Het VvE-bestuur beoordeelt of is voldaan aan de voorwaarden van de notificatieregeling en de eventuele aanvullende voorwaarden van de VvE.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek te gaan om een passende oplossing te vinden?
Gelet op het antwoord dat heb ik gegeven op vraag 4, acht ik het niet nodig om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek te gaan. Het is aan de gemeenten zelf om hun parkeerbeleid vast te stellen.
Het bericht 'Een miljoen “ongebruikelijke” transacties maar weinig aanhoudingen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het genoemde artikel?1
Ja.
Herkent u de spanning die in het artikel wordt beschreven tussen de grote hoeveelheid bankmedewerkers (ca. 12.000 fte) die transacties controleren en melden na diverse malen op de vingers getikt te zijn omdat ze niet genoeg deden tegen witwassen, versus de beperkte capaciteit van bij de Financial Intelligence Unit (FIU – ca. 90 fte) en politie om hier vervolgens iets mee te doen?
Graag benadruk ik dat de inspanningen die Wwft-instellingen, zoals banken, plegen om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen, van groot belang zijn. Deze inspanningen leveren een belangrijke bijdrage aan het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen, de onderliggende delicten en terrorismefinanciering. Banken en andere poortwachters zijn verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Als ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland worden gemeld dan is het aan de FIU-Nederland om deze na nadere analyse al dan niet verdacht te verklaren. De verdacht-verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt.
De verplichting om cliëntenonderzoek te verrichten en om ongebruikelijke transacties te melden vloeien voort uit de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn. Hiermee wordt een integer financieel stelsel gewaarborgd en integriteitsrisico’s van de dienstverlening beheerst. Het werk dat de medewerkers in dit kader bij banken verrichten, is dus niet enkel gericht op het melden van ongebruikelijke transacties, het heeft een bredere, preventieve werking. Bovendien wijs ik op de brief van De Nederlandsche Bank (DNB) naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie (OM), waarin DNB aangeeft dat bij 28 banken (ongeveer een derde van alle banken die onder Wwft-toezicht van DNB vallen) herstel- en verbetertrajecten lopen.2 Een structureel herstel van gebreken uit het verleden vraagt op dit moment extra inzet in deze sector.
De afgelopen jaren zijn voor de aanpak van witwassen en ondermijning extra (veelal structurele) middelen beschikbaar gesteld aan publieke partners3, waaronder de FIU-Nederland, de opsporingsdiensten en het OM. Dit, in combinatie met landelijk geïntensiveerde beleid vanaf 2017 waaruit volgt dat criminele geldstromen beter in kaart worden gebracht en meer is geïnvesteerd in het uitdragen van kennis over witwassen, heeft onder meer geleid tot een hogere instroom van aangeleverde witwaszaken bij het OM. Deze instroom steeg van 2.250 zaken in 2017 naar 4.060 zaken in 2020.
Bij de FIU-Nederland vindt op dit moment een wervingsproces plaats, waarmee een capaciteitsuitbreiding naar 90 fte zijn beslag zal krijgen. Met deze capaciteitsuitbreiding wordt de FIU-Nederland in omvang versterkt om tegemoet te kunnen komen aan het groeiend aantal meldingen van ongebruikelijke transacties. Naast de reeds ingezette capaciteitsuitbreidingen heeft de FIU-Nederland in 2020 ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is te werken aan arbeidsintensieve dossiers waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Recent heeft dit kabinet aangegeven structureel te investeren in de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Binnen deze structurele investering zijn ook middelen gereserveerd voor de FIU-Nederland en de (bijzondere) opsporingsdiensten.4 Een deel van deze investeringen ziet op de technologische intensivering bij de FIU-Nederland, zodat nog efficiënter gewerkt kan worden bij de analyse van ongebruikelijke transacties. Ook voor de verdere versterking in capaciteit van onder andere de FIU-Nederland wordt structureel geld beschikbaar gesteld. Ook is bij deze investeringen rekening gehouden met de keteneffecten voor het OM en de rechtspraak.
Hoe vaak leiden volgens u meldingen van verdachte transacties uiteindelijk tot veroordelingen?
Zoals in antwoord op de vorige vraag is aangegeven, worden de verdacht-verklaarde transacties door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt. Door de instanties die betrokken zijn bij de strafrechtelijke opsporing en vervolging van misdrijven, wordt vervolgens op uiteenlopende wijze gebruik gemaakt van de verdachte transacties. Onder meer als sturingsinformatie, als (onderdeel van) startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van bewijs in een strafzaak.
Daar waar verdachte transacties als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek, zijn deze niet geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken. Hierbij merk ik op dat een groot deel van de subjecten dat is opgenomen in (een) verdachte transactie(s) reeds in strafrechtelijke onderzoeken is opgenomen. Hierbij gaat het om de ongebruikelijke transacties die verdacht zijn verklaard op grond van een match met opsporingsdata, dan wel naar aanleiding van een zogenoemd LOvJ-verzoek. Dit laatste betreft een verzoek waarbij de opsporingsdiensten en/of het OM zelf actief de FIU-Nederland bevraagt, omdat er aanwijzingen zijn dat een (rechts)persoon een misdrijf heeft begaan. In deze gevallen zal de verdachte transactie meestal niet tot de start van een strafrechtelijk onderzoek leiden, omdat de zaak al bij de opsporing in behandeling is (geweest). De verdachte transactie kan dan nog wel bijdragen aan de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek of bijvoorbeeld van belang zijn voor de hoogte van de straf, boete of executie.
Van belang is ook dat een verdachte transactie nog geen verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is. Een verdachte transactie wordt in de praktijk doorgaans opgewerkt met andere informatiebronnen, voordat deze in de opsporing wordt gebracht. Noch de opsporingsdiensten, noch het OM registreren hierbij op grond van welke combinatie van informatie een strafzaak is gestart. Dit komt omdat diverse feiten en omstandigheden bij elkaar maken dat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart, en er hiervoor meestal niet uit slechts één informatiebron kan worden geput. De verdachte transactie wordt lang niet altijd expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om bovenstaande redenen kan niet worden aangegeven hoe vaak een melding van een ongebruikelijke transactie die door de FIU-Nederland verdacht is verklaard, uiteindelijk leidt tot een concreet opsporingsonderzoek of veroordeling. De opsporingsdiensten kunnen wel steeds beter duiden, door middel van analyses van hun data, hoe de verdachte transacties worden gebruikt in opsporingsonderzoeken. Op basis van een recente analyse van het Anti Money Laundering Centre (AMLC) is gebleken dat de afgelopen vijf jaar in gemiddeld 60% van de FIOD-onderzoeken een verband is met verdachte transacties. Ook uit een recente steekproef van het OM blijkt dat van alle signalen die zijn aangebracht in het signalenoverleg witwassen – een landelijk overleg waarbij signalen worden gewogen voor de opsporing – in een periode van drie maanden in 2021 57% van deze signalen verdachte transacties van de FIU-Nederland betroffen. Hieruit blijkt dat verdachte transacties een belangrijke bijdrage leveren aan de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven.
Gezien bovenstaande spanning, in hoeverre zou u de wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme als effectief willen bestempelen?
Zoals hierboven reeds aangegeven, volgt het systeem van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) de internationale standaarden van de FATF en de Europese anti-witwasrichtlijn. Het systeem wordt wereldwijd gezien als het meest effectief om te voorkomen dat criminelen het financiële stelsel gebruiken voor witwassen, de onderliggende delicten en het financieren van terrorisme. Het zijn immers Wwft-instellingen die het directe zakelijke contact hebben met criminelen die hun illegaal verkregen inkomsten proberen wit te wassen.
Het Nederlandse systeem wijkt op één punt af van de meeste andere landen. In Nederland moeten de instellingen ongebruikelijke transacties melden in plaats van verdachte transacties. Dit leidt tot een relatief hoog aantal meldingen van Wwft-instellingen omdat de grens om te melden lager ligt. Dit is een bewuste keuze. Het zorgt aan de ene kant ervoor dat Wwft-instellingen minder onderzoek hoeven te doen. Als een transactie aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of terrorismefinanciering, moet de transactie gemeld worden. Aan de andere kant komen daarmee meer transacties in beeld bij specialisten van publieke autoriteiten. De ongebruikelijke transacties komen vervolgens in aanmerking voor, onder andere, het semi-geautomatiseerd matchen met opsporingsdata en data van het CJIB door de FIU-Nederland. Hierdoor kan een substantieel percentage van de meldingen van ongebruikelijke transacties op een efficiënte wijze worden geanalyseerd en verdacht worden verklaard. Deze mogelijkheden hebben Wwft-instellingen niet. Tegelijkertijd kunnen de analisten van de FIU-Nederland optimaal worden ingezet voor de analyse van meldingen van ongebruikelijke transacties via eigen onderzoek.
Onverminderd het bovenstaande, beziet het kabinet doorlopend hoe het anti-witwasbeleid effectiever kan worden ingericht. Met het plan van aanpak witwassen van juni 20195 is een groot aantal maatregelen in gang gezet om de aanpak te verbeteren op basis van drie pijlers: 1. verhogen van barrières voor criminelen om wit te wassen; 2. vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht; en 3. versterken van de opsporing en vervolging. De meeste maatregelen uit dit plan zijn inmiddels afgerond. Daarnaast vinden op dit moment meerdere onderzoeken plaats naar de effectiviteit van het anti-witwasbeleid. Allereerst wordt Nederland op dit moment geëvalueerd door de FATF. De FATF beoordeelt of Nederland in technische zin en in effectiviteit voldoet aan de internationale standaarden om witwassen, de onderliggende delicten en financieren van terrorisme te voorkomen en bestrijden. Het rapport over Nederland zal medio 2022 worden vastgesteld. Daarnaast verricht de Algemene Rekenkamer een onderzoek naar de opbrengsten van de meldketen. Dit gaat specifiek over de opvolging van meldingen van ongebruikelijke transacties. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2022 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zal het kabinet waar nodig het anti-witwasbeleid verder versterken en de effectiviteit van de aanpak vergroten.
Welke stappen worden er op korte termijn gezet om de effectiviteit van deze wet te vergroten?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is met het plan van aanpak witassen uit 2019 een groot aantal maatregelen aangekondigd om gezamenlijk, op integrale wijze, de aanpak effectiever te maken. Belangrijke stappen hierin zijn de intensivering van de samenwerking tussen publieke partijen, publieke en private partijen en private partijen onderling. Een aparte pijler in het plan richt zich op de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht daarop. Ook wijs ik op de hiervoor genoemde onderzoeken die verder moeten gaan uitwijzen op welke punten de aanpak van witwassen kan worden verbeterd.
Tegelijkertijd, zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vindt het kabinet het van belang om de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten structureel te versterken. Het reduceren van criminele geldstromen, waaronder het voorkomen van witwassen, is voor dit kabinet een belangrijk onderdeel van de brede aanpak van ondermijning. Binnen de structurele middelen die bij Prinsjesdag ter beschikking zijn gesteld voor het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit is daarom ook geld gereserveerd voor versterking van de (bijzondere) opsporingsdiensten, de FIU-Nederland, het OM en de rechtspraak en het terugdringen van criminele geldstromen.
Indien u niet van plan bent hierin stappen te ondernemen, kunt u dan toelichten waarom u deze keuze maakt en waarom u dat een verantwoorde keuze vindt? Wat denkt u dat daarvan het effect zal zijn op de bereidheid van banken om de wet met zoveel capaciteit te blijven uitvoeren?
Zoals hierboven aangegeven, wordt al een groot aantal stappen gezet om de effectiviteit van het systeem te vergroten en wordt voortdurend bezien waar verbeteringen mogelijk zijn. Overigens vind ik het ook van belang om te benadrukken dat ik samen met de Minister van Financiën periodiek met alle ketenpartners, waaronder de grootbanken, gezamenlijk spreek om verbeterpunten te inventariseren en de voortgang van maatregelen uit het plan van aanpak witwassen te monitoren. Aan het begin van volgend jaar zal een vierde voortgangsrapportage over het plan van aanpak witwassen aan uw Kamer worden gestuurd.
Het artikel 'Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat de stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen in Nederland een stuk strenger zijn dan in Duitsland en België? Zo ja, wat is hier de reden van?
Normen voor nutriënten (stikstof en fosfor) in oppervlaktewater zijn vastgesteld om de gewenste ecologische toestand te bereiken en eutrofiëring te voorkomen. Voor een snelstromende beek gelden daarbij andere normen dan voor een meer waarvan de doorstroming beperkt is. Boerensloten en -afwateringen wateren af op de boezem, andere onderdelen van het watersysteem en uiteindelijk op de Wadden- en Noordzee en kunnen daarmee mede de kwaliteit van die wateren beïnvloeden. Een in boerensloten goede waterkwaliteit draagt daarnaast bij aan kwaliteit van het landelijk gebied, het bereik van de ecologische doelen en het herstel van biodiversiteit aldaar. Dit krijgt onder andere aandacht in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer2.
Uit een internationale vergelijking blijkt dat Nederland qua normstelling voor nutriënten in de middenmoot zit3. Deze informatie is tevens toegezegd in het Wetgevingsoverleg Water van 22 november jl. Het Rijk heeft de normen voor «natuurlijke watertypen» vastgesteld. Voor hydromorfologische4 sterk veranderde, kunstmatige wateren, kunnen provincies in overleg met de waterbeheerder aan de hand van een daarvoor beschikbaar document5 specifieke afgeleide normen vaststellen. Normen voor Rijkswateren worden onder de eerste verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld.
Voor buitenlandse grensoverschrijdende waterlichamen gelden soms andere normen die het behalen van de KRW-doelen in Nederland kunnen belemmeren. Het Rijk en andere waterbeheerders hebben dit met inspraakreacties op plannen van andere lidstaten aan de orde gesteld en daarnaast in de internationale commissies van Rijn, Maas, Schelde en Eems geagendeerd. Een van de resultaten is dat Duitsland een vergelijkbare norm voor stikstof van de hoofdstroom van de Rijn gebruikt als Nederland.
In welke mate draagt water dat uit Duitsland en België ons land binnenstroomt bij aan normoverschrijdingen in Zuid- en Oost-Nederland?
De Rijn voldoet bij de grensovergang (vrijwel) aan de Nederlandse norm voor zowel stikstof als fosfor en de Maas voldoet doorgaans wel aan fosfor, maar nog niet aan stikstof. Er is een aantal grensoverschrijdenden beken waarin de concentraties veel hoger zijn dan de Nederlandse norm. De uitgevoerde Nationale analyse waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 497) en de recent aan uw Kamer gestuurde ex ante evaluatie waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) wijzen uit dat dit van grensregio tot grensregio varieert. Dat betekent dat ook de bijdrage uit het buitenland aan de normoverschrijding in Nederlandse grensregio’s verschilt. Dit krijgt specifieke aandacht in het geregelde overleg met buurlanden, in de internationale riviercommissie en in overleg met de Europese Commissie en andere lidstaten over de implementatie van de Kaderrichtlijn Water.
Klopt het dat de normen die waterschappen hanteren voor het oppervlaktewater gemiddeld genomen drie keer zo laag zijn als het rivierwater dat uit Duitsland en België Nederland binnenstroomt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 worden normen afhankelijk van het watertype vastgesteld. Normen variëren daarom afhankelijk van het watertype binnen Nederland, maar ook internationaal. Door waterschappen vastgestelde normen kunnen daardoor niet zomaar vergeleken worden met het rivierwater dat Nederland binnenstroomt. Uit monitoringsresultaten blijkt overigens dat in sommige situaties water dat uit de rivieren wordt ingelaten in het regionale systeem, de kwaliteit van dat water verbetert. Dit geldt het sterkst voor gebieden die in de zomer water uit het Rijnstroomgebied gebruiken, zoals Noord-Holland, de Friese Boezem en andere delen van Noord Nederland.
Hoe werkt de normoverschrijding van het oppervlaktewater door in uw beleid?
Doel van het rijksbeleid is om met implementatie van o.a. de Nitraatrichtlijn en de Richtlijn stedelijk afvalwater doelen van de KRW en de Beleidsnota drinkwater te realiseren. De recent aan uw Kamer aangeboden Ex ante evaluatie waterkwaliteit (Kamerstuk 27 625, nr. 555) geeft aan dat in ca 70% van de KRW-waterlichamen al aan de normen voor stikstof of fosfor voldaan wordt. De uitvoering van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn (2022–2025) (7e AP), dient de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater verder te verbeteren. De Milieueffectrapportage over het 7e AP wijst uit dat de maatregelen ervoor zorgen dat voor nutriënten uit de landbouw het doel voor grondwater zeer waarschijnlijk goeddeels wordt bereikt. Voor oppervlaktewater is dat niet het geval, zo werd geconcludeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 399). Om die reden is om voorstellen voor aanvullende maatregelen voor oppervlaktewater verzocht aan enkele kennisinstituten. Het rapport dat daarover is opgeleverd is op 26 november jl. aan uw Kamer aangeboden. Daarnaast wordt met de uitvoering van de derde generatie Stroomgebiedbeheerplannen KRW (2022–2027) de waterkwaliteit verder verbeterd. Met het oog op het halen van de KRW-doelen in 2027 zal in 2024 een tussenevaluatie plaatsvinden om vast te stellen of de voor alle bronnen van nutriënten getroffen maatregelen afdoende zijn om overal de doelen voor nutriënten te behalen.
Wilt u op korte termijn een impactanalyse van de strengere stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen dan in de ons omringende landen en van het hogere stikstofgehalte van het rivierwater dat via België en Duitsland Nederland binnenkomt op de agrarische sector naar de Kamer sturen?
Uit de antwoorden op de vragen 1 tot en met 5 valt op te maken dat de invloed van grensoverschrijdende wateren in de grensregio’s verschilt. De betekenis daarvan is afgewogen in de stroomgebiedbeheerplannen die voor Rijn, Maas, Schelde en Eems zijn opgesteld. Er is een kwalitatieve economische impactanalyse uitgevoerd op de scenario’s die zijn voorgelegd voor de milieueffectrapportage en het voorstel voor duurzame bouwplannen van het ontwerp 7e AP, dat op 15 oktober jl. bij brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer is aangeboden. Ik zie dan ook geen noodzaak tot een extra impactanalyse.
De uitspraken van de premier bij de klimaattop in Glasgow. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het waar dat u tijdens een besloten diner op de klimaattop in Glasgow het volgende tegen jongerenvertegenwoordigers hebt gezegd: «Het is niet uit te leggen aan mensen dat ze niet meer mogen vliegen of als ze geen vlees meer mogen eten. Dus om ervoor te zorgen dat mensen niet extreemrechts gaan stemmen, kan het niet ambitieuzer dan het nu is.»?1
De precieze bewoording van mijn opmerking waar mevrouw Fleming naar verwijst kan ik niet terughalen. Wel heb ik het belang benadrukt van voldoende draagvlak in de samenleving voor het ambitieuze klimaatbeleid dat het kabinet voorstaat. Het is belangrijk dat we iedereen meenemen in de klimaattransitie en dat iedereen die ook kan meemaken. Dat betekent dat de baten en lasten van de klimaattransitie eerlijk moeten worden verdeeld tussen huishoudens en het bedrijfsleven, als ook tussen huishoudens onderling. Indien klimaatmaatregelen bepaalde groepen disproportioneel hard raken, kan dat het draagvlak voor klimaatbeleid doen eroderen. Dat kan partijen in de kaart spelen die in het geheel tegenstander zijn van klimaatbeleid. Het effect hiervan zou daarmee averechts zijn en dit moet worden voorkomen. Het kabinet streeft daarom naar een ambitieus klimaatbeleid, waarbij maatregelen verschillende groepen proportioneel en evenredig raken, om zo iedereen de klimaattransitie op een eerlijke en effectieve manier te laten doormaken.
Zo nee, wat zei u dan wel?
Zie beantwoording vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen enkele dagen beantwoorden?
Ja.
Veiligheid van Nederlanders in Ethiopië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft U kennis genomen van de berichtgeving dat Saoedi-Arabië zijn burgers in Ethiopië dringend aanraadt om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten wegens de burgeroorlog in dat land?1 Klopt dit?
Ja en ja.
Deelt u de mening dat een herhaling van de recente evacuatiechaos in Afghanistan, in Ethiopië vermeden moet worden?
Hoewel de omstandigheden in beide landen aanzienlijk verschillen, zijn er wel lessen uit de Afghanistan crisis die in deze situatie ook toegepast kunnen worden. Zo was een belangrijke les uit die crisis dat zich ongeregistreerde Nederlanders in een land met een rood advies kunnen bevinden. Daarom wordt er nu in Ethiopië veel aandacht besteed om via allerlei kanalen Nederlanders te bereiken met onder andere adviezen wat te doen in deze situatie en de oproep zich te registeren.
Wat heeft u gedaan om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u afspraken gemaakt met bevriende naties over eventuele evacuatie van Nederlanders?
In Ethiopië zijn binnen de EU afspraken gemaakt over samenwerking tussen verschillende landen.
Hoeveel Nederlanders verblijven (voor zover bekend) in Ethiopië? Wat adviseert u hen om te doen: blijven of zo spoedig mogelijk vertrekken?
Op dit moment hebben bijna 200 mensen, door zich te registreren via de informatieservice van Buitenlandse Zaken, aangegeven op dit moment in Ethiopië aanwezig te zijn. Wij adviseren deze mensen om een afweging te maken of het echt noodzakelijk is dat zij in Ethiopië blijven. Ook zijn zij geadviseerd om te zorgen dat zij hun papieren op orde hebben zodat zij zelfstandig kunnen vertrekken als dat nodig is. Er zijn dagelijks commerciële vluchten die vanuit Ethiopië vertrekken.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 20.00 uur maandag 8 november a.s.?
Heeft u kennis genomen van het feit dat de klanten van Welkom Energie van hun nieuwe energiemaatschappij Eneco een verplicht aanbod gekregen hebben waarmee zij met terugwerkende kracht vanaf 1 november de volgende prijzen voor energie gaan betalen: 46 cent/kWh en 180 cent/m3 gas?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het maandbedrag van een gemiddelde klant van Welkom energie stijgt door het faillissement?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie-Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, is het ingewikkeld om te weten wat de exacte financiële gevolgen zijn voor klanten van Welkom Energie die nu door Eneco zijn overgenomen. Dit geldt ook voor de stijging van het gemiddelde maandbedrag. Dit is niet precies aan te geven, aangezien het verschil in maandbedrag afhankelijk is van onder andere het specifieke contract dat de klanten bij Welkom Energie hadden en het specifieke energieverbruik van deze klanten. Ik heb hier geen inzage in.
Een andere reden die de berekening van de stijging van de kosten door het faillissement moeilijk maakt is dat (een groot deel van) de klanten van Welkom Energie zeer waarschijnlijk op termijn ook met een hogere energierekening geconfronteerd zouden worden, op het moment dat hun contract met vaste prijzen af zou lopen. Wanneer de contracten met Welkom Energie zouden aflopen verschilt per consument en is mij niet bekend.
Daarnaast zullen sommige klanten wellicht na 1 december a.s. Eneco weer verlaten en voor een andere leverancier met andere voorwaarden kiezen, hetgeen de vergelijking met het oorspronkelijke contract bij Welkom Energie nog ingewikkelder maakt.
Een vergelijking tussen het maandelijkse voorschotbedrag dat de klanten bij Welkom Energie betaalden en het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco is ook moeilijk te maken, omdat het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco na 1 maart 2022 wellicht zal veranderen. Het contract dat Eneco de overgenomen klanten heeft aangeboden kent een vast tarief voor de eerste vier maanden, met een vast voorschotbedrag dat uitgaat van het gemiddeld verbruik over 12 maanden door deze klanten. Hierdoor werden zij nu niet meteen geconfronteerd met een voorschot dat louter op het verbruik in de wintermaanden zou zijn gebaseerd. Het maandelijkse voorschotbedrag kan na 1 maart veranderen omdat Eneco de klanten heeft aangeboden om het contract vanaf 1 maart 2022 aan te passen en een beter aanbod te kunnen doen als de inkoopprijzen van elektriciteit en gas gunstiger zijn. Eneco informeert de klanten vóór 1 maart 2022 over de nieuwe energietarieven.
Is de 400 euro energiecompensatie die het kabinet biedt dan ook maar in enige mate toereikend voor de voormalige klanten van Welkom Energie?
Zoals in de brief over de hoge gasprijzen van 1 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272) is aangegeven, heeft het kabinet bekeken hoe de compensatie voor de stijgende energieprijzen het beste kan worden vormgegeven. Idealiter wordt de compensatie zo specifiek mogelijk vormgegeven, zodat het enkel terecht komt bij diegenen die daadwerkelijk de compensatie nodig hebben. Dit is echter mede vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens niet mogelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om op korte termijn alle huishoudens te compenseren door een incidentele aanpassing in de energiebelastingen. De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet in voornoemde brief heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Hoewel ik de cijfers van de individuele klanten niet ken, zoals toegelicht bij vraag 2, kan ik mij voorstellen dat de compensatie van het kabinet in veel gevallen niet toereikend zal zijn om de voormalige klanten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben, vanwege de verplichte overstap naar Eneco. Een compensatie die precies toereikend is, niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, zou een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen met als gevolg dat de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Ook zou dit betekenen dat de consumenten in kwestie hun energieverbruik en contract zouden moeten delen met de overheid. Deze privégegevens van huishouden zijn bij de overheid niet bekend. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar en haalbaar is. Het kabinet achtte het van belang om snel een verlaging van de energierekening te realiseren.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Begrijpt u dat veel klanten hoge voorschotten kwijt zijn (bedoeld voor de relatief dure stookmaanden november en december), hun welkomsbonus verliezen en daardoor vaak vele honderden euro’s en in sommige gevallen zelfs meer dan duizend euro tegoed kunnen hebben van Welkom Energie?
Ja, ik vind het erg vervelend dat de klanten van Welkom Energie financiële gevolgen ondervinden van het faillissement.
De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen, want bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan, de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of een cash-back bonus, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel.
Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden.
Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.1 Op basis daarvan en aan de hand van de in de wet bepaalde volgorde zal worden bepaald of consumenten nog gelden terugkrijgen, en zo ja hoeveel. Hier kan ik geen uitspraken over doen.
De beschreven systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder andere de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 17.
Heeft u kennis genomen van de aankondiging op 15 oktober dat Eneco Welkom Energie wil overnemen?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt de overname op 25 oktober heeft goedgekeurd?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de rechtbank-Midden Nederland Welkom Energie op 27 oktober failliet heeft verklaard op verzoek van Welkom Energie zelf?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt op 27 oktober de leveringsvergunning van Welkom Energie heeft ingetrokken, omdat Welkom energie zelf aangegeven heeft leveringsproblemen te hebben?4
Ja.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een vooropgezette koers, waarbij de Autoriteit Consument en Markt, Eneco en Welkom Energie samen besloten om deze volgorde zo af te lopen?
ACM heeft mij desgevraagd de volgende informatie gegeven. Eind september heeft Welkom Energie melding gemaakt bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit en gas aan haar kleinverbruikers na te komen per 1 november 2021.
Welkom Energie en Eneco zijn toen in onderhandeling gegaan over een overname met een pre-pack, een voorbereid faillissement.6 Beide partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op 15 oktober 2021 onder de opschortende voorwaarden dat (1) de in het faillissement van Welkom Energie te benoemen curator met toestemming van de rechter-commissaris uiterlijk op 1 november 2021 schriftelijk zou laten weten in te stemmen met de overeenkomst en (2) uiterlijk op die datum ook zou aangeven de overeenkomst te bestendigen.7 Op 15 oktober 2021 hebben de bedrijven conform de Mededingingswet ACM toestemming gevraagd voor de overname door middel van melding van de voorgenomen concentratie.8
Op 25 oktober 2021 heeft Welkom Energie een verzoek tot intrekking van de leveringsvergunning ingediend bij de ACM, omdat zij zichzelf niet meer in staat achtte te voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. De ACM heeft dit verzoek bestudeerd en beoordeeld samen met informatie waar zij zelf over beschikte en geoordeeld dat Welkom Energie inderdaad niet meer kon voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. Op 26 oktober 2021 heeft de ACM het besluit tot intrekking van de vergunning genomen.9 De ACM heeft de overname op grond van de Mededingingswet goedgekeurd op 27 oktober 2021.10 Het faillissement is officieel uitgesproken op 29 oktober 2021 en de benoemde curator heeft de overname overeenkomst goedgekeurd.11 De klanten zijn met ingang van 1 november 2021 overgenomen door Eneco.
De ACM heeft geen rol gehad bij de overname van Welkom Energie door Eneco, anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toetsing ervan. Ook bij de faillissementsaanvraag heeft de ACM geen rol gehad. De ACM heeft in dit proces enkel de rol gehad om te beoordelen of de leveringszekerheid niet in het gevaar zou komen, dat was niet het geval. Van een vooropgezette koers tussen ACM, Eneco en Welkom Energie was dan ook geen sprake.
Kunt u aan de Autoriteit Consument en Markt vragen om inzicht te geven in alle correspondentie die over deze zaak gevoerd is door Autoriteit Consument en Markt met anderen vanaf 1 september, als ware het een Wob-verzoek van een willekeurige burger aan de Autoriteit Consument en Markt? Wilt u daarbij in aanmerking nemen dat de Autoriteit Consument en Markt een bestuursorgaan is in de zin van de Wet openbaarheid bestuur?
In Kamerbrieven en mijn beantwoording van Kamervragen heb ik informatie verstrekt over het toezicht van de ACM. Het is aan de ACM om informatie over haar taakuitoefening openbaar te maken voor zover zij dat kan. In haar nieuwsberichten en haar communicatie via consumentenloket ACM ConsuWijzer heeft ACM alle informatie over haar toezicht en overwegingen heeft zij zoveel kan openbaar gemaakt.
Indien Eneco Welkom Energie had overgenomen, conform de concentratiemelding van 15 oktober, hadden de klanten van Welkom Energie dan hun originele contract behouden?
In een gesprek over deze vraag heeft ACM mij als volgt geïnformeerd. De concentratiemelding was onderdeel van de onderhandelingen tussen Eneco en Welkom Energie bij de door partijen gekozen pre-pack procedure en betreft daarmee een overname in faillissement.
Is de overname van Welkom Energie door Eneco geëffectueerd? Zo ja, op welke datum is dat dan gebeurd en op welke voorwaarden?
De overname van het klantenbestand van Welkom Energie door Eneco is geëffectueerd, zo heeft ACM mij aangegeven. Daarbij heeft ACM, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, geen rol gehad anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toets ervan.
Deze overname is goedgekeurd door een rechter-commissaris en vervolgens uitgevoerd in het faillissement zoals beschreven in het antwoord op vraag 9. De rechter-commissaris heeft de curator instemming gegeven aan de verkoopovereenkomst en aangegeven deze in faillissement gestand te doen. Dit staat ook beschreven in het faillissementsverslag.12 De voorwaarden van deze overeenkomst zijn opgesteld door Eneco en Welkom Energie en zijn derhalve vertrouwelijk.
Indien Eneco Welkom Energie overgenomen heeft voor het faillissement, is Eneco dan gehouden om de originele contracten gestand te doen?
ACM heeft mij gemeld dat Eneco het klantenbestand van Welkom heeft overgenomen tijdens faillissement, als onderdeel van de door partijen gekozen pre-pack procedure. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe kan getoetst worden of de Autoriteit Consument en Markt in deze casus adequaat toezicht gehouden heeft, nu Welkom Energie niet eens in staat is om de eindafrekeningen te betalen en dus over een zwaar negatief eigen vermogen beschikte op het moment van het faillissement? Klopt het dat de toekomstige gascontracten bestemd waren voor het nakomen van aangegane verplichtingen?
Leveranciers die de bedrijfsvoering als zelfstandig bedrijf op termijn in gevaar zien komen zullen eerst naar oplossingen zoeken zoals samenwerking, fusie of overname. Mede om de kans op faillissementen van leveranciers aan kleinverbruikers te verkleinen, worden van overheidswege eisen gesteld door middel van een leveranciersvergunning.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, heeft Welkom Energie zich eind september bij de ACM gemeld omdat zij voorzag niet meer aan haar wettelijke plichten te kunnen voldoen. De ACM heeft beoordeeld dat dit inderdaad het geval was, en per 1 november de vergunning ingetrokken conform het verzoek hiertoe van Welkom Energie
Ten aanzien van de vraag over «de toekomstige gascontracten»; indien hier geduid wordt op het contracten van Welkom Energie met GasTerra, gaat het om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen. Ik ken dit specifieke contract niet en de vraag wat Welkom Energie van plan was met «de toekomstige gascontracten» is een vraag die ik niet kan beantwoorden.
Vanaf welk moment had Welkom Energie een negatief eigen vermogen?
Volgens het «Besluit vergunning levering gas» moet een energieleverancier de termijn tussen en verschil in uitgaven voor inkoop van gas en transportcapaciteit en inkomsten van kleinverbruikers overbruggen. Een logische termijn voor deze overbrugging is een jaar, vanwege het verbruiksprofiel van kleinverbruikers dat over een geheel jaar wordt vastgesteld. ACM kijkt daarom naar de beschikbare liquiditeit. Liquiditeit kan worden aangewend om alle maandelijkse kosten te betalen. ACM beoordeelt daarom of er voldoende liquiditeit in kas is om alle verplichtingen te kunnen voldoen. Het monitoren van het eigen vermogen is geen onderdeel van de financiële monitoring, ook omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en kleinzakelijke afnemers.
Vanaf welk moment wist de Autoriteit Consument en Markt dat Welkom Energie failliet zou gaan? En welke stappen heeft zij genomen om de belangen van de consumenten te beschermen?
Zoals eerder aangegeven heeft Welkom Energie zich eind september van dit jaar bij de ACM gemeld, omdat zij voorzag niet meer te kunnen voldoen in de leveringszekerheid. Zij gaf hiermee invulling aan de meldplicht die in haar vergunning is opgenomen. ACM is toen in nauw contact getreden met Welkom Energie om te beoordelen per wanneer Welkom Energie niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. De ACM heeft vervolgens conform haar bevoegdheden alle nodige voorbereidingen getroffen om ervoor te zorgen dat de leveringszekerheid voor consumenten geborgd bleef.
Vindt u het toezicht op de energiemarkt adequaat en dan vooral op het feit of de energiemaatschappijen hun contracten met afnemers wel voldoende hebben afgedekt door middel van langlopende leveringscontracten? Zo nee, welke aanvullende maatregelen wilt u dan nemen?
In mijn brief naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) ben ik uitgebreid ingegaan op de onafhankelijke rol van toezichthouder ACM op de energiemarkt en de wijze waarop zij deze rol met verve vervult, ook specifiek ten aanzien van het financiële toezicht. Zo heeft ACM dit jaar in het jaarlijkse informatieverzoek leveranciers gevraagd te beschrijven welke inkoopstrategie ze hanteren. Hiermee verkrijgt ACM inzicht in de inkoopstrategie van energieleveranciers die kan worden gebruikt om extra duiding te geven aan de financiële cijfers. Zo zou een partij met beperkte liquide middelen extra risico lopen als zij een risicovolle inkoopstrategie hanteert, waardoor ACM gerichter en uitgebreider kan doorvragen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk, – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten-, om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog energiemaatschappijen met een negatief eigen vermogen? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze worden de belangen van hun afnemers beschermd?
Zoals eerder aangegeven betrekt de ACM het eigen vermogen van energieleveranciers niet bij de financiële monitoring, omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. De ACM monitort wel de liquiditeit van energieleveranciers.
De belangen van afnemers worden altijd beschermd, omdat de ACM toeziet op de leveringszekerheid. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Overigens kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Deelt u de mening dat Consuwijzer (onderdeel van Autoriteit Consument en Markt) niet bepaald onafhankelijk is om de voormalige klanten van Welkom Energie bij te staan, nu ook het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt en de rol van de Autoriteit Consument en Markt zelf ter discussie staat?
ACM ConsuWijzer geeft consumenten voorlichting over de rechten en plichten van consumenten en doet dit onafhankelijk en in het belang van de consument.
Bij wie kunnen de klanten van Welkom Energie dan terecht voor advies en hulp om geld terug te krijgen uit de boedel en om een lagere energieprijs te krijgen?
Voor voorlichting over hun rechten kunnen consumenten terecht bij ACM ConsuWijzer. Dit is een onafhankelijk voorlichtingskanaal. Als klanten van Welkom Energie een vordering hebben op Welkom Energie, dan kunnen zij zich wenden tot de curator van Welkom Energie. Voor eventueel juridisch advies kunnen zij zich richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Profiteert de staat indirect van het faillissement omdat GasTerra niet hoeft te leveren tegen termijncontracten, die nu veel geld waard zouden zijn voor Welkom Energie? Zo ja, is er een manier om dat voordeel neer te laten slaan bij de gedupeerde klanten van Welkom Energie?5
Het betreft hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, te weten Welkom Energie en GasTerra. De Staat houdt 10% van de aandelen in GasTerra en 100% in Energie Beheer Nederland die op zijn beurt 40% van de aandelen in GasTerra houdt. Of, en zo ja voor welk bedrag, de Staat, via het (indirecte) aandeelhouderschap in GasTerra een financieel voordeel ondervindt of heeft ondervonden van het faillissement van Welkom Energie is niet aan te geven. Dit zou verschillende aannames vergen over de bedrijfsvoering van GasTerra, de toekomstige gasprijsontwikkelingen en de gasvraagontwikkeling bij de (ex)klanten van Welkom Energie. De Staat is aandeelhouder van GasTerra en kan en mag zich in deze rol niet bemoeien met individuele privaatrechtelijke contracten, zoals volgt uit de nota Deelnemingenbeleid. Ik kan me vanuit deze rol dus niet bemoeien met het contract en de afwikkeling van het contract.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb uw Kamer hier op 9 november jl. over geïnformeerd.
Een nieuw azc |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het waar dat de evenementenhal Expo Assen gebruikt gaat worden als asielopvanglocatie? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid?
Ja, Expo Assen is per 25 november j.l. tijdelijk in gebruik genomen als noodopvanglocatie en zal vooralsnog tot eind maart 2022 onderdak bieden aan ongeveer 300 personen teneinde met name het aanmeldcentrum Ter Apel te ontlasten. Expo Assen is een private organisatie en ik beschik derhalve niet over de door u gevraagde bedrijfsinformatie.
Hoeveel schade wordt geleden door organiserende bedrijven en toeleveranciers doordat alle evenementen zijn gecanceld omdat de Expo Assen gebruikt gaat worden voor de opvang van asielzoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de eigenaar van de Expo Assen ook de eigenaar is van de Zeelandhallen die op dit moment ook gebruikt wordt voor de opvang van asielzoekers? Erkent u dat het financieel aantrekkelijk is panden ter beschikking van asielzoekers te stellen omdat u, als het moet, belastinggeld over de balk smijt om asielopvang te regelen?
Ja, het klopt dat de eigenaar van Expo Assen ook de eigenaar is van de Zeelandhallen. Alhoewel de voorkeur van het kabinet is om vluchtelingen bescherming in de regio te bieden, respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Mensen die vluchten voor vervolging en geweld hebben recht op bescherming in Nederland. Dat betekent dat personen die in Nederland om asielbescherming verzoeken in dat licht worden opgevangen en de asielaanvragen in behandeling worden genomen. Asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen gaan deel uitmaken van de Nederlandse samenleving. Gemeenten hebben daarom de taak om vergunninghouders passende woonruimte te bieden.
De opvangcapaciteit van het COA staat momenteel om verschillende redenen onder druk. Het COA is daarom overgegaan tot het organiseren van zogeheten noodopvang omdat de reguliere opvangcapaciteit onvoldoende toereikend is. Het gaat daarbij om opvang in bijvoorbeeld evenementenhallen, zoals nu op verschillende locaties in Nederland is georganiseerd. Expo Assen en de Zeelandhallen worden in dit kader ook ingezet als noodopvanglocatie. De noodopvanglocaties zijn bedoeld om tijdelijke opvang te bieden en voorzien in de basisbehoeften van de bewoners. Het heeft echter de voorkeur om gebruik te maken van opvanglocaties met een regulier kwaliteitsniveau. Het kabinet blijft om die reden een beroep doen op gemeenten en provincies om nieuwe opvangplekken te realiseren en met spoed vergunninghouders te huisvesten. Ik ben alle betrokken partijen zeer erkentelijk die helpen of hebben geholpen om iedereen met recht op opvang van een bed te kunnen voorzien.
Waarom kiest u keer op keer ervoor asielzoekers van alle gemakken te voorzien terwijl dit ten koste gaat van Nederlanders en Nederlandse bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer gaat u nu eindelijk eens een einde maken aan deze asielwaanzin en de Nederlandse grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Weigermigranten buiten corona uit: ’Dit blijft een grote frustratie’' en 'GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer' |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Peter Valstar (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Weigermigranten buiten corona uit: «Dit blijft een grote frustratie»»1 en «GGD’s mogen binnenkort vaccinatiebewijzen afgeven aan mensen zonder BSN-nummer»2?
Ja.
Worden alle asielzoekers bij binnenkomst in Ter Apel getest? Zo nee, wat gebeurt er met diegenen die niet getest worden en hoe vaak komt dit voor?
Ja, iedere asielzoeker die zich aanmeldt wordt bij binnenkomst in Ter Apel getest. Personen die positief testen, worden in isolatie geplaatst. Het komt zelden voor dat een asielzoeker aangeeft niet te willen worden getest. Het niet ondergaan van een sneltest heeft geen gevolgen, omdat men daartoe niet gedwongen kan worden.
Overigens wil ik er in dit verband graag op wijzen dat het COA en andere ketenpartners meerdere voorzorgsmaatregelen (blijven) nemen om de risico’s op verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Naast bovengenoemde test worden alle asielzoekers die zich in Nederland melden door Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) bevraagd op eventuele klachten en wordt door het COA op de locaties voorlichting gegeven. Bij vermoedens van besmetting worden bewoners gevraagd zich te laten testen en worden zij, samen met hun huisgenoten, in quarantaine geplaatst tot de testuitslag bekend is. Vanaf 6 november jl. is het dragen van een mondkapje weer verplicht in de publieke ruimtes binnen, zoals de receptie, wachtkamers en gangen. Dit geldt voor bewoners, medewerkers en bezoekers. COA volgt hierin de landelijke richtlijnen.
Hoeveel procent van de in asielzoekerscentra (AZC’s) verblijvende asielzoekers zijn momenteel gevaccineerd?
Op dit moment heeft circa de helft van de bewoners op asielzoekerscentra een of meer vaccinaties gehad. Dit is echter een momentopname, aangezien door de voortdurende asielinstroom en uitstroom de vaccinatiegraad wisselt.
Daarbij wordt opgemerkt dat de vaccinatiegraad gebaseerd is op hetgeen in het medisch dossier is geregistreerd. Bewoners waarvan de vaccinaties niet bekend zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor aankomst in Nederland gevaccineerd zijn, staan niet in het medisch dossier. Deze bewoners tellen daardoor niet mee in de vaccinatiegraad.
Op welke wijze wordt er nu geregistreerd of ongedocumenteerden gevaccineerd zijn?
Het is de eigen keuze van mensen om zich te laten registreren. Er is geen aparte registratie voor de doelgroep ongedocumenteerden. Zij staan niet apart geregistreerd bij het RIVM of de GGD.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen 1,5 jaar brandhaarden van coronabesmetting geweest in AZC’s? Om hoeveel besmettingen ging het?
De besmettingen op de COA-locaties volgen de nationale trend en geven geen aanleiding om aan te nemen dat er op de COA-locaties meer besmettingen plaatsvinden. Op locaties komt het voor dat er meerdere bewoners besmet zijn met corona. De besmette bewoners zijn (door onderzoek van de GGD) terug te herleiden naar één ander besmet persoon. Zo’n groep besmette personen met dezelfde «oorsprong» wordt een cluster genoemd. Sinds de pandemie zijn er op meerdere locaties besmettingen en grotere clusters van besmettingen geweest. De GGD heeft tussen 1 januari 2021 en 1 december 2021 in totaal 2.476 besmettingen geregistreerd.
Klopt het dat GGD’s binnenkort aan ongedocumenteerden een coronatoegangbewijs mogen verstrekken wanneer zij volledig gevaccineerd zijn of hersteld zijn van een besmetting? Zo ja, waarom en wat zijn de mogelijke implicaties?
Ja, dat klopt. Iedereen die in Nederland is gevaccineerd, zou via de vaccinatiezetter een Coronatoegangsbewijs (CTB) en Digitaal Covid Certificaat (DCC) moeten kunnen ontvangen. Indien een ongedocumenteerde bij een GGD is gevaccineerd, is de GGD verantwoordelijk voor het aanleveren van de vaccinatiedata om een bewijs uit te kunnen geven. Doorgaans hebben ongedocumenteerden geen BSN, waardoor de vaccinatiezetter een papieren bewijs uit zal moeten draaien, welke in te laden is in de CoronaCheck app. Hierdoor kunnen ook ongedocumenteerden, mits ze aan de andere voorwaarden voor toegang voldoen, ook toegang krijgen tot evenementen en voorzieningen waar de CoronaCheck wordt gevraagd.
Zijn er voorzieningen in het asielzoekerscentrum waarbij een coronatoegangsbewijs wordt gebruikt en gecontroleerd? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit wel in te zetten om besmetting tegen te gaan?
Nee, er zijn geen voorzieningen op de AZC’s die alleen met een coronatoegangsbewijs toegankelijk zijn. Deze voorzieningen zijn bedoeld als algemene leefruimten voor de bewoners binnen de opvang en vrij toegankelijk.
Alleen voor de binnensportvoorziening op locatie zou een coronatoegangsbewijs gevraagd moeten worden. Op dit moment is deze voorziening voor volwassenen op alle locaties van COA echter gesloten.
Hoeveel asielzoekers konden niet worden uitgezet omdat zij een coronatest weigerden?
Uit gegevens van de DT&V blijkt dat dit jaar (tot 1 december) 1.200 vluchten geannuleerd moesten worden in verband met het weigeren van een COVID-test. Ook zijn als gevolg van testweigering circa 440 Uiterste Overdracht Data (UOD’s) in Dublinzaken verlopen, waardoor overdracht aan een andere Europese lidstaat niet meer mogelijk is. Daarnaast moesten vanaf medio maart circa 310 bewaringen worden opgeheven omdat (mede) niet werd meegewerkt aan de afname van een COVID-test.
Naar welke landen zouden deze groep uitgeprocedeerde asielzoekers hoofdzakelijk worden uitgezet? Onder welke voorwaarden met betrekking tot Corona accepteren deze landen al dan niet terugkeer van hun onderdanen?
Vrijwel alle bestemmingslanden werken met inreisvereisten om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Het meest voorkomende vereiste is een recente negatieve coronatest, maar sommige landen accepteren eveneens een vaccinatie- of herstelbewijs. Van de bij de DT&V geregistreerde 1.200 vluchten die als gevolg van testweigering geannuleerd moesten worden, is bekend naar welke bestemming vertrek voorzien was. Hoofdzakelijk zag dit op Dublinoverdrachten binnen de Europese Unie.
Is het mogelijk uitgeprocedeerde asielzoekers voor terugkeer in quarantaine te plaatsen om een gezondheidsverklaring te kunnen afgeven en hen zo toch te laten terugkeren? Zo ja, hoe vaak is dit toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u anders om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers een coronatest niet kunnen misbruiken?
Op dit moment is quarantaine geen effectief alternatief om de terugkeer te realiseren. Het gaat er immers om of de bestemmingslanden de inreis na een periode van quarantaine accepteren als niet (ook) een coronatest wordt overlegd. Voor verreweg de meeste landen geldt dat dit momenteel niet als structureel alternatief wordt geaccepteerd. Voor deze kwestie is tijdens de begrotingsbehandeling door uw Kamer nadrukkelijk aandacht gevraagd. Uw Kamer heeft hiertoe de motie van het lid Valstar aangenomen. In die motie wordt de regering verzocht snel te verkennen of en zo ja op welke wijze uitgeprocedeerde vreemdelingen alsnog effectief uitgezet kunnen worden en hierbij ook wettelijke mogelijkheden/ grondslag onvrijwillige coronatest af te nemen te onderzoeken. Ik verwacht dat uw Kamer in januari/februari 2022 over de uitkomsten van de verkenning zal worden geïnformeerd.
Gebruik makend van de ruimte die de «Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19» biedt is het wel (al) gelukt om met België bilaterale maatwerkafspraken te maken over de wederzijdse overdrachten van Dublinzaken, die op 20 december 2021 zijn ingegaan. Deze afspraken komen erop neer dat indien de vreemdeling weigert zich te laten testen of weigert zijn herstel- of vaccinatiebewijs te tonen, Nederland de door België over te brengen vreemdeling overneemt indien deze direct daaraan voorafgaand in België gedurende minimaal 10 dagen in quarantaine heeft gezeten, tenzij België is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Wederkerig neemt België de door Nederland over te brengen vreemdeling over indien deze direct daaraan voorafgaand in Nederland gedurende 8 dagen in de zogenoemde inkomstenprocedure in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, tenzij Nederland is aangewezen als gebied met een zorgwekkende virusvariant. Verkend wordt of ook andere landen bereid zijn dergelijke afspraken als alternatief te accepteren. In het geval dat het bestemmingsland genoegen zou nemen met deze vorm en de terugkeer vanuit vreemdelingenbewaring gerealiseerd kan worden, zou terugkeer eventueel geëffectueerd kunnen worden. Zoals gezegd is dit voor de meeste landen tot op heden echter geen alternatief gebleken. Daar komt bij dat Nederland zelf geen formele quarantaineperiode voorafgaande aan de overdracht kan aanbieden. In Nederland kan aan de vreemdeling een quarantaine niet verplicht worden opgelegd direct voorafgaand aan de Dublinoverdracht.
In hoeverre is het mogelijk om een uitgeprocedeerde asielzoeker te verplichten om een coronatest af te nemen en de uitzetting niet meer te kunnen frustreren door een weigering, want we vragen van Nederlanders in een aantal gevallen ook gewoon een vaccinatie of test in relatie tot het coronatoegangsbewijs?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om verplicht een coronatest af te nemen. Zoals ook geantwoord op vraag 10 wordt ter uitvoering van motie-Valstar ook de mogelijkheid van een wettelijke grondslag om een onvrijwillige PCR-test af te nemen onderzocht.
Aan het niet meewerken aan een voor uitreis noodzakelijke coronatest kunnen overigens wel consequenties worden verbonden. Een vreemdeling kan namelijk in vreemdelingenbewaring worden gesteld, of langer in detentie worden gehouden, als hij niet de medewerking aan zijn terugkeer verleent die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht waaronder ook een coronatest. De wettelijke maximumtermijn van de bewaring is 18 maanden, al zal uiteraard wel steeds een belangenafweging worden aangelegd over de voortduring van de maatregel. Dit is echter geen definitieve oplossing, omdat de vreemdeling kan blijven weigeren. Voor bewaringen met het oog op een Dublinoverdracht is deze mogelijkheid hoe dan ook niet effectief omdat de bewaringtermijn voor zover hier relevant, is beperkt tot maximaal zes weken. Weigeren van een coronatest leidt dan dus veel sneller tot opheffing van de maatregel van bewaring, en dwingt na langere tijd ook tot het in behandeling nemen door Nederland van de asielaanvraag.
De inzet van gezichtsherkenningstechnologie |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van 1Limburg «11devande11de werkt bij toegang met gezichtsherkenning» van 3 november 2021 en het artikel van NRC «Gezichtsherkenning als identificatiemiddel naast de coronacheck voor festivals» van 25 oktober 2021?1
Ja.
Hoe heeft het bedrijf Compo toestemming verkregen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie, gezien in de «Beleidsreactie onderzoeksrapporten horizontale privacy»2 vermeld wordt dat het gebruik van gezichtsherkenning in horizontale relaties (tussen burgers en bedrijven) in principe niet is toegestaan?
In de genoemde beleidsreactie schreef ik, kort weergegeven, dat de toepassing van gezichtsherkenning tussen burgers onderling alleen is toegestaan na uitdrukkelijke, vrijelijk gegeven toestemming4 door de burger die wordt herkend of wanneer dat noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden (bijvoorbeeld het beveiligen van een energiecentrale).5 Uit de berichten leid ik af dat de verantwoordelijken geen beroep doen op een zwaarwegend belang, maar dat de verwerkingsverantwoordelijke organisaties zich baseren op de uitdrukkelijke toestemming van betrokkenen om de verwerking van biometrische gegevens rechtmatig plaats te laten vinden. Die toestemming van burgers moet wel voldoen aan alle eisen die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) daaraan stelt, zoals onder meer dat deze vrijelijk moet worden gegeven. Uiteindelijk is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in het specifieke geval – met in acht name van de richtsnoeren 05/2020 inzake toestemming van de European Data Protection Board (EDPB) – te bepalen of deze toestemming daadwerkelijk vrijelijk is gegeven. Op basis van de informatie uit de aangedragen artikelen heb ik geen reden om aan te nemen dat bij genoemde evenementen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ook wanneer biometrische gegevens verwerkt mogen worden omdat er rechtsgeldig uitdrukkelijke toestemming door de betrokkene is verleend, betekent dit nog niet dat gezichtsherkenning zomaar kan worden toegepast. De AVG kent namelijk een breed scala aan waarborgen. Zo volgt bijvoorbeeld uit het beginsel van data minimalisatie6 dat de verwerkingsverantwoordelijke zo min mogelijk gegevens van betrokkene moet verwerken: alleen gegevens welke noodzakelijk zijn om het doel te bereiken mogen worden verwerkt. Dit brengt mee dat een verwerkingsverantwoordelijke die gezichtsherkenning toe wil passen moet toetsen of er geen mogelijkheden bestaan om het doel te bereiken en daarbij minder gegevens te verwerken.
Voor nadere uitleg over het juridisch kader omtrent gezichtsherkenning verwijs ik graag naar de recente kabinetsreactie op een deel van een opinie van de European Data Protection Supervisor (EDPS) en EDPB inzake de in Brussel voorliggende «AI-verordening».7
Vindt u dat de inzet van gezichtsherkenningstechnologie bij evenementen in Limburg een «zwaarwegend algemeen belang dien[t]»?3 Zo ja, wat is dit zwaarwegend algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het bewustzijn onder burgers over de «gevaren en juridische (en mogelijkerwijs ook sociale en ethische) grenzen»4 van het toepassen van gezichtsherkenningstechnologieën inmiddels hoog genoeg is voor burgers om expliciet toestemming te geven voor het verwerken van hun data voor evenementen zoals de 11devande11de?
Het is belangrijk dat burgers zich bewust zijn van de voor- en nadelen van gezichtsherkenning. Juist om bewuste keuzes onder burgers te waarborgen, stelt artikel 7 AVG strikte voorwaarden voor het aannemen van rechtsgeldige toestemming vast. Eén van die voorwaarden is dat degene die toestemming verleent voldoende geïnformeerd moet zijn. In de in antwoorden op de vragen 2 en 3 aangehaalde richtsnoeren van de EDPB wordt nadere duiding gegeven over het begrip toestemming.9 Daarnaast draagt de Autoriteit Persoonsgegevens bij aan het bewustzijn door op haar site voorlichting te geven aan de regels voor onder gezichtsherkenningstechnologieën. Het is tevens aan de AP, of in voorkomend geval aan de rechter, om een oordeel te vellen over of de verleende toestemming als ¨geïnformeerd¨ kan worden gekwalificeerd.
Bent u het ermee eens dat de privacy van mensen die geen gebruik willen maken van de gezichtsherkenningstechnologie niet gegarandeerd kan worden als die ingezet wordt bij dergelijke evenementen en zij per ongeluk in de camera kijken?
In voorliggend geval verplicht de AVG de verwerkingsverantwoordelijke ervoor te zorgen dat alleen de biometrische gegevens worden verwerkt van personen die daarvoor toestemming hebben verleend, en niet die van anderen.
Daarnaast verplicht de AVG tot het nemen van de nodige technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen de rechten van betrokkenen worden beschermd en de bepalingen uit de AVG worden nageleefd. In dit geval vloeit hier logischerwijs uit voor dat er maatregelen worden getroffen om te vermijden dat de (biometrische) gegevens van derden – die daarvoor dus geen toestemming hebben verleend – worden verwerkt.
Het artikel ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag»?1
Ja.
Klopt het dat de stijging van het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet (ZW) komt doordat steeds meer uitzendbureaus het uitzendbeding in hun contracten opnemen?
Zoals in vraag 2 van het lid Tielen over hetzelfde artikel is geantwoord, is het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding inderdaad gestegen. Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds de uitzend-cao van eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding.
Deelt u de mening dat door uitzendkrachten te ontslaan bij ziekte of arbeidsongeschiktheid er misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding?
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. In de meest recente uitspraak op dit terrein heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat een werkgever de overeenkomst niet kan opzeggen vanwege ziekte, waarbij geen uitzondering geldt als er een uitzendbeding is overeengekomen. Namens het uitzendbureau is tegen deze uitspraak in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang die uitspraak af te wachten.
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. Wel in het advies van de Commissie Regulering van Werk geadviseerd dat aanpassing behoeft. Belangrijk aandachtspunt is hier echter bij dat de loondoorbetaling bij ziekte, zoals beschreven op vraag 7 van het lid Tielen, voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Hierbij is geen makkelijke oplossing voorhanden.
Klopt het dat u daarom via de Wet werk en zekerheid uitzendbureaus, maar ook in andere sectoren, heeft verboden om zieke werknemers te ontslaan?
Met invoering van de Wet Werk en Zekerheid is geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding maar gold voor alle sectoren.
Hoe beoordeelt u het dan dat uitzendbureaus, onder leiding van brancheorganisatie Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), maling hebben aan de wet en rechterlijke uitspraken en nog steeds grote aantallen zieke uitzendkrachten ontslaan en de Ziektewet insturen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en in de beantwoording van vraag 4 van het lid Tielen zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de vraag of een uitzendovereenkomst met uitzendbeding kan worden beëindigd in geval van ziekte van de uitzendkracht.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat artikelen (bijv. artikel2 in de algemeen verbindende verklaarde (avv-)cao uitzendkrachten 2019–2021, die lijnrecht ingaan tegen de wet en rechterlijke uitspraken, door u algemeen verbindend verklaard zijn? Of is dit specifieke artikel uit de uitzendcao 2019–2021 niet algemeen verbindend verklaard?
Artikel 15 van de cao Uitzendkrachten 2019–2021 is algemeen verbindend verklaard voor de periode 11 juli 2020 tot en met 31 mei 2021.
Zoals op vraag 4 is geantwoord is met de Wet Werk en Zekerheid geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding, maar gold voor alle sectoren.
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord, zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. Daarom blijft op dit moment het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen.
De Hoge Raad buigt zich momenteel nog over de vraag of in geval van ziekte het uitzendbeding kan worden ingeroepen. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen.
Is de verlengde cao uitzendkrachten 2021 inmiddels al algemeen verbindend verklaard? Zo nee, bent u dan bereid om het artikel waarin het uitzendbeding wordt geregeld niet algemeen verbindend te verklaren?
De partijen bij de verlengde Cao voor uitzendkrachten 2021 hebben niet verzocht de bepalingen van deze cao algemeen verbindend te verklaren. Op het moment dat de cao-bepaling voor avv wordt voorgelegd, zal worden beoordeeld of de betreffende cao-bepaling algemeen verbindend kan worden verklaard.
Mocht de Hoge Raad, na eventueel algemeen verbindend verklaren, overigens oordelen dat de betreffende cao-bepaling in strijd is met de wet, dan is deze bepaling niet rechtsgeldig. In het Toetsingskader algemeen verbindend verklaring cao-bepalingen is opgenomen dat voor zover algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen niettemin in strijd met wet en regelgeving blijken, de wet prevaleert. Een desbetreffend dictum is in ieder besluit tot avv opgenomen.
Deelt u verder de mening dat de extra kosten voor het gestegen aantal zieke uitzendkrachten in de Ziektewet bij de uitzendbureaus dienen te worden gelegd door de premies voor de Ziektewet voor uitzendbureaus te verhogen?
De hoogte van de sectorale premies voor kleine (en deels middelgrote) werkgevers en individuele premies voor grote (en deels middelgrote) werkgevers worden hoofdzakelijk bepaald door de omvang van de aan de werkgevers toe te rekenen ZW-uitkeringslasten, respectievelijk op sectoraal en individueel niveau. De relatief hoge ZW-lasten in de uitzendsector hebben geleid en leiden tot een relatief hoge sectorale premie voor de sector uitzendbedrijven en tot relatief hoge individueel gedifferentieerde premies voor uitzendbedrijven. De uitkeringen in kwestie hebben via deze systematiek dus al een premie-verhogend effect voor uitzendbedrijven.
Kunt u inzichtelijk maken of de betaalde (sectorale) ZW-premies door uitzendbureaus overeen komen met de schadelast die wordt veroorzaakt door het dumpen van zieke uitzendkrachten in de Ziektewet door uitzendbureaus?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is verder uw oordeel op het feit dat de ABU ondertussen al weer op zoek is naar andere sluiproutes om zieke werknemers te kunnen dumpen in collectieve regelingen?
In deze vraag worden de opmerkingen van een ter sprake gekomen advocaat verbonden aan het mogelijke handelen van de werkgeversvereniging ABU. Die verbinding is mijns inziens op basis van dit artikel niet te maken en komt daarom wat mij betreft voor rekening van de vraagsteller.
Gaat u daarom nu al aan de slag om deze sluiproute, gebruik maken van series van contracten van vier weken, dicht te zetten?
In het advies van de Commissie Regulering van Werk is geadviseerd om het verlichte regime dat geldt voor uitzendwerkgevers verder te beperken dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat tussen enerzijds de flexibiliteit voor werkgevers en anderzijds de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onderdeel hiervan is het beperken van de uitzondering op de ketenbepaling, die regelt hoeveel tijdelijke contracten een werknemer mag krijgen. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarop een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn nadere stappen aan een volgend Kabinet. Daarnaast acht ik het van belang de uitspraak van de Hoge Raad af te wachten.
De bedreigingen aan het Joods restaurant Hacarmel. |
|
Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Joods restaurant Hacarmel in Amsterdam opnieuw mikpunt van bedreigingen»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere antwoorden op Kamervragen over het bericht «Restaurant Hacarmel vernield door zelfde verdachte als in 2017»?2
Ja.
Deelt u de mening dat hier duidelijk sprake is van bedreiging met een antisemitisch motief? Zo ja/nee, waarom?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek in deze zaak nog loopt, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze zoveelste bedreiging van restaurant Hacarmel in eerste instantie alleen als klacht van belediging is geregistreerd?
De politie heeft aangifte van bedreiging en belediging opgenomen. In de media werd in eerste instantie alleen bericht over de aangifte van belediging, waaruit het beeld is ontstaan dat er geen aangifte is opgenomen van bedreiging. Dit is onjuist. Die zaterdag heeft de politie direct een persbericht verstuurd naar aanleiding van de onjuiste informatie. In de media is dit misverstand toen ook rechtgezet en er zijn nieuwe artikelen geplaatst.3
Hoe beoordeelt de huidige afhandeling van antisemitische incidenten en/of strafbare feiten?
Het is belangrijk om antisemitische incidenten te herkennen en op een juiste manier op te volgen. In de afhandeling van strafbare feiten, nemen de politie en het OM maatregelen om te waarborgen dat bij de opsporing en vervolging niet alleen oog is voor het commune delict, maar juist ook voor een eventueel discriminatoir aspect. De politie zet bijvoorbeeld in op het betrekken van het «Netwerk Divers Vakmanschap», speciaal hiervoor ingericht, zodat de nodige specialistische kennis beschikbaar wordt voor de eenheden. De informele medewerkersnetwerken, zoals het Joods Politie Netwerk, zijn aangesloten op het Netwerk Divers Vakmanschap. Ook is in 2020 aan het Joods Politie Netwerk, in het kader van de aanpak van antisemitisme, een bedrag van 50.000 euro beschikbaar gesteld. Met de inzet van deze middelen wordt het Joods Politie Netwerk in staat gesteld om voorlichting in alle politie-eenheden te realiseren, zoals met de ontwikkeling van videoboodschappen die bewustwording van het onderwerp ondersteunen en helpen om antisemitisme te herkennen. Zowel in ruime zin als maatschappelijk fenomeen, als in enge zin als concreet strafbaar discriminatiefeit. Hierbij wordt een link gelegd met Joodse tradities omdat daar een onbekendheid zit bij politiemedewerkers. In dezelfde denklijn wordt ook informatiemateriaal voor alle eenheden ontwikkeld en worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden.
Vermeldenswaardig is ook de pilot met gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie en antisemitisme. Deze pilot is dit jaar gestart ter uitvoering van de motie-Paternotte/Bisschop.4 Voor deze pilot is meerjarig incidenteel 7 miljoen euro toegekend. In deze pilot maken gespecialiseerde rechercheurs onderdeel uit van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat politie-breed opereert. Het expertisecentrum zal politiemensen beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Het expertisecentrum heeft ook een landelijke informatie- en kennisfunctie die ontwikkelingen in de buitenwereld monitort en expertise op het thema discriminatie ontwikkelt, toepast en onderhoudt. Daar is bijvoorbeeld ook de taak belegd om jaarlijks de rapportage over discriminatiecijfers samen te stellen die aan uw Kamer wordt toegestuurd. Het expertisecentrum zorgt er ook voor dat kennis over de aanpak van discriminatie wordt geïntegreerd in het politieonderwijs.
Ook het Openbaar Ministerie heeft een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het LECD zorgt onder meer voor een zo goed mogelijke behandeling van discriminatiezaken door het OM, vanaf het moment van opsporing en onderzoek tot een uitspraak van de hoogste rechter. Daarbij worden officieren en andere medewerkers binnen het OM op het gebied van de aanpak van discriminatiezaken geadviseerd en geïnformeerd.
In de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen schreef u onder andere dat het van het grootste belang is dat burgers zich veilig voelen, dat adequaat optreden van politie en Openbaar Ministerie daar dienstig aan is en dat u geen aanleiding had om te veronderstellen dat dit op dit moment onvoldoende of niet naar behoren zou gebeuren bij incidenten met een antisemitisch karakter, geeft dit incident hier wel aanleiding voor? Zo nee, hoeveel incidenten moeten er nog plaatsvinden voordat u kan concluderen dat er niet op de juiste manier opvolging wordt gegeven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes met een antisemitisch karakter?
Ik onderschrijf het eerder ingenomen standpunt en het genoemde belang dat burgers zich veilig voelen nog steeds. Evenals het belang daarbij van adequaat optreden door politie en OM en dat dit naar mijn oordeel ook daadwerkelijk en in voldoende mate geschiedt.
Veiligheidsbeleving is slechts ten dele afhankelijk van het optreden van politie en OM. Zeker voor strafrechtelijke vervolging van verdachten geldt, dat zij het sluitstuk vormt van een lang proces waarbij het delict zich al heeft voorgedaan. Dat is vanuit het slachtoffer of – in dit geval – de Joodse gemeenschap bezien, te laat. Daarom investeer ik ook in andere interventies. Veiligheidsbeleving is gediend met een breed scala aan interventies, waaronder de vergroting van de weerbaarheid. In het kader van de besteding van de antisemitismegelden is via projecten en de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding juist hierin geïnvesteerd.
Daarnaast is het van groot belang dat ook bij de politie en het OM veel aandacht is voor het op een correcte wijze aandacht geven van strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Het uitgangspunt is dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. Tevens is het uitgangspunt dat het OM, daar waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie – een discriminatiefeit of een commuun delict met een discriminatoir aspect – opportuniteit heeft om tot vervolging over te gaan.5
Specifiek met betrekking tot het restaurant HaCarmel geldt dat zowel de gemeente Amsterdam als (lokaal) de politie en het OM uitermate alert zijn op incidenten die zich omtrent dit restaurant voordoen en de opvolging die daaraan gegeven moet worden. Er bestaat hierover nauw overleg lokaal.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2022?1
Ja.
Bent u bekend met vraag 564 (3): «Kunt u de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn zodat we onze grondwettelijke controlerende taak kunnen uitvoeren naar de Kamer sturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren»?
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 564 (3): «Zoals in het antwoord op uw eerste vraag aangegeven gaat het bij de prognose om een ingewikkeld samenspel van factoren met grote onzekerheden die zich niet gemakkelijk in een som laten vatten. In het advies naar aanleiding van het 123 en 124 OMT heeft het outbreak management team (OMT) aangegeven dat op grond van de schatting van het aantal doorgemaakte infecties en de immuniteit opgebouwd door vaccinatie grofweg bepaald kan worden hoe groot het aantal personen is dat nog geen afweer tegen SARS-CoV-2 heeft. Deze personen zouden bij oplopende verspreiding na versoepelen van maatregelen ziek kunnen worden, omdat ze vroeger of later met SARS-CoV-2 in aanraking komen. Gecorrigeerd voor leeftijdsfactoren komen zij op een prognose voor het aantal ziekenhuisopnames 16.000–22.000 en het aantal IC-opnames 2.200–3.400. Dat is de laatst bekende prognose»?
Ja.
Kunt u ons – gaarne per ommegaande – toch de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn, toesturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Van code zwart is sprake wanneer er (absolute) schaarste van IC-plekken is, (bijna) alle mogelijke IC-capaciteit is benut en andere capaciteit niet kan worden toegevoegd en/of gebruikt vanwege mobiliteitsbeperkingen. Deze is dus niet alleen afhankelijk van het aantal mensen dat op de IC opgenomen moet worden. De laatste prognose, zoals opgenomen in het advies naar aanleiding van het 129e OMT heb ik uw Kamer doen toekomen bij mijn brief van 12 november jl.
Het RIVM voert, ter voorbereiding op de OMT adviezen, indien nodig berekeningen uit met als doel een prognose te maken van de orde van grootte van ziekenhuisopnames en IC-opnames. De rekenmethode is, inclusief tussenstappen, toegelicht door de heer van Dissel tijdens de technische briefing van 18 augustus 2021, en is terug te vinden op pagina 22 en 23 van de presentatie van de heer van Dissel. De gebruikte getallen zijn, voor zover het cijfers over de bevolkingsopbouw zijn, de cijfers van het CBS en daarnaast verkregen uit het onderzoek dat tijdens dezelfde technische briefing is gepresenteerd. De toelichting op dit onderzoek is terug te vinden op pagina 16 t/m 21 van de presentatie van de heer van Dissel2.
Kunt u ons gaarne per ommegaande tevens de onderbouwende som geven voor de aantallen die u noemt, namelijk van 16.000–22.000 ziekenhuisopnames en van 2.200–3.400 ic-opnames? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat wij u niet ten overvloede hoeven te wijzen op artikel 68 van de Grondwet dat het belangrijkste controlerecht van de Tweede en Eerste Kamer beschrijft, namelijk het recht van elk individueel Kamerlid om van Ministers en Staatssecretarissen via vragen inlichtingen te krijgen? Deelt u de mening dat Ministers en Staatssecretarissen verplicht zijn de verlangde inlichtingen te geven?
Ja.
Het bericht dat een ‘Internationale gezant Bosnië waarschuwt voor hervatting oorlog’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
Bent u op de hoogte van het meest recente rapport van de Hoge Vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap voor Bosnië en Herzegovina, Christian Schmidt, over de huidige, dreigende ontwikkelingen in dit land?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Milorad Dodik, lid van het presidium van Bosnië en Herzegovina, dreigt met een afscheiding van Republika Srpska en terugtrekking uit de nationale instituties zoals de belastingdienst, de politie en het leger?
Het kabinet is op de hoogte van de aankondigingen van de heer Dodik dat de Republika Srpska zich zal terugtrekken uit staatsinstellingen zoals de belastingdienst, de politie en het leger. Ook is het kabinet op de hoogte van de door de heer Dodik in het verleden geuite dreigingen over een afscheiding van de Republika Srpska. Voor zover het kabinet bekend, heeft de heer Dodik in de huidige situatie nog niet concreet gedreigd met een feitelijke afscheiding.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke afscheiding onwenselijk, onrechtmatig en ongrondwettelijk is?
Het kabinet is van mening dat dergelijke eenzijdige besluiten buitengewoon onwenselijk en bovendien ongrondwettelijk zijn. Het kabinet steunt de veroordeling door de EU van de politieke blokkade van Bosnische staatsinstellingen door het leiderschap van de Republika Srpska.
Bent u het ermee eens dat als Dodik hiermee doorgaat de spanningen in het land hoog kunnen oplopen met als gevolg een nieuw gewapend conflict?
Het kabinet heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. Het kabinet hecht, zeker in deze tijd, aan de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina en aan de EUFOR missie die toezien op de stabiliteit in het land.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, zich met klem moet uitspreken tegen de plannen en dreigementen van Dodik?
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek, en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina ondermijnen. De Peace Implementation Council (PIC) steering board heeft de Bosnisch-Servische blokkade van staatsinstellingen scherp veroordeeld en steun aan de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt herbevestigd. Het kabinet steunt deze verklaringen. Rusland heeft zich aan de verklaring van de PIC steering board onttrokken. Dat is een gemiste kans.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, achter de Hoge Vertegenwoordiger moet staan en deze dient te steunen in zijn beleid?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, de ernst van de situatie moet erkennen en het advies van Schmidt moet opvolgen om de Eufor-missie in Bosnië en Herzegovina te versterken?
De EUFOR-missie levert volgens het kabinet een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit van Bosnië-Herzegovina. Het behouden van het huidige robuuste mandaat is daarbij van belang. Het kabinet is blij dat het mandaat van de EUFOR-missie op 3 november 2021 in de VN Veiligheidsraad opnieuw is verlengd. Volgens de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van oktober 2021 was de EUFOR-missie de afgelopen periode volledig operationeel. Het kabinet vindt het cruciaal dat dit zo blijft.
Bent u het ermee eens dat de internationale gemeenschap, zo ook Nederland, er alles aan moet doen om een nieuw conflict te voorkomen zonder de territoriale integriteit van Bosnië en Herzegovina aan te tasten?
Het kabinet deelt dit standpunt, maar heeft tot nu toe geen aanwijzingen dat de Bosnisch-Servische leiders, of andere partijen in het land, aansturen op een gewapend conflict. Desalniettemin dragen de uitspraken en acties van de heer Dodik bij aan toenemende spanningen, ondermijnen ze de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina en verhogen ze de risico’s op incidenten. De territoriale integriteit, soevereiniteit en eenheid van Bosnië-Herzegovina staan wat betreft het kabinet voorop, en dit is tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november jl in een Benelux interventie verwoord. Het is belangrijk om een gezamenlijke inzet van de EU en internationale partners ten aanzien van Bosnië-Herzegovina te behouden en met één stem te spreken.
Bent u bekend met de oproep die de vorige Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië en Herzegovina, Valentin Inzko, op 17 mei dit jaar deed aan de leiders van de EU om sancties op te leggen aan Dodik en andere vertegenwoordigers van Republika Srpska?
Een dergelijke oproep is mij niet bekend.
Bent u bereid het verzoek van Inzko op te volgen en te kijken welke sancties aan Dodik opgelegd kunnen worden en deze ook daadwerkelijk uit te voeren, danwel de EU op te roepen deze sancties aan Dodik op te leggen?
Het kabinet deelt de zorgen van de Hoge Vertegenwoordiger over de situatie in Bosnië-Herzegovina en spreekt in EU-verband over de-escalatie van de situatie. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 november 2021 riep België namens de Benelux op tot een duidelijke stellingname van de EU tegen revisionistische en polariserende retoriek en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina ondermijnen. De EU heeft daarbij verschillende instrumenten tot haar beschikking. Vanwege door het Bosnisch-Servisch leiderschap aangekondigde ongrondwettelijke maatregelen, zal het kabinet in EU verband aandringen op gerichte maatregelen, waaronder sancties, teneinde druk uit te oefenen op het Bosnisch-Servisch leiderschap om af te zien van de aangekondigde stappen.
Bent u van mening dat Nederland, gezien zijn verleden in Srebrenica, een morele plicht heeft om voorop te lopen om een ernstig conflict in Bosnië en Herzegovina te voorkomen?
De verschrikkingen van de oorlogen op de Balkan in de jaren 90 vormen voor Nederland en de internationale gemeenschap een belangrijke reden om scherp oog te houden voor de stabiliteit in de regio, en Bosnië-Herzegovina in het bijzonder. Gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Bosnië-Herzegovina is een internationale presentie in het land, in het bijzonder de EUFOR missie en de Hoge Vertegenwoordiger Schmidt, van groot belang. Nederland is en blijft hiervan een groot pleitbezorger.
Het gedrag van de voorzitter van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Klimaatbeschermer» Von der Leyen pakt privéjet voor vlucht van 50 kilometer»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat klimaatfanaten, die burgers en ondernemers opzadelen met peperduur beleid, zelf voor ieder wissewasje een privéjet pakken?
Tijdens een persbriefing van de Europese Commissie van 4 november 2021 heeft de woordvoerder van de voorzitter van de Europese Commissie gereageerd op de overwegingen om voor deze specifieke vlucht te kiezen, waarnaar ik u verwijs. De woordvoerder gaf onder andere aan dat er in het kader van het goedkeuren van de Europese herstelplannen, veel lidstaten in korte tijd bezocht moesten worden. Dat gegeven heeft veel invloed gehad op het reisschema. Deze vlucht was onderdeel van een trip waarin 5 lidstaten in 2 dagen werden bezocht. Tevens gaf de woordvoerder aan dat de Commissie niet lichtzinnig omgaat met het nemen van chartervluchten2.
Verder geldt dat Commissarissen gebruik kunnen maken van een chartervlucht, als er geen commercieel alternatief voorhanden is dat in de agenda past of vanwege veiligheidsredenen. Overigens zijn alle overzichten van de dienstreizen van de Europese Commissie te vinden op de pagina van de betreffende Commissaris onder het kopje transparantie via de website van de Europese Commissie.3
Gelooft u in het credo «practice what you preach»? Zo ja, heeft u de bereidheid om Ursula von der Leyen als voorzitter van de Europese Commissie aan te spreken op haar handelen? Kunt u dit toelichten?
Eurocommissarissen leggen verantwoording af in het kader van de daarvoor opgestelde gedragscodes.4 Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de specifieke afwegingen in deze casus.
Voor Nederlandse bewindspersonen geldt overigens dat er altijd een afweging gemaakt wordt waarbij de kosten, efficiënte en het belang van de reis mee worden gewogen.
Deelt u de mening dat Von der Leyen na al haar klimaatgedram op het Europese vasteland alleen nog per trein moet reizen en al die «vervuilende» privéjets aan de grond moet laten staan? Zo ja, wilt u die boodschap namens het Nederlandse kabinet aan mevrouw Van der Leyen overbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Alarm jeugdrechters om crisis jeugdzorg: gebrekkige dossiers en niet passende beslissingen»?1
Ja.
Hoe vaak moeten jeugdrechters nog alarm slaan?
De kritiek van de rechtspraak, zoals ook geuit in het rondetafelgesprek op
27 oktober jl. met uw Kamer, is dat feitenonderzoek een heikel punt is, omdat het niet altijd duidelijk is hoe de informatie is verkregen, hoe de rapportages tot stand zijn gekomen en in hoeverre informatie in de rapporten is geverifieerd. Ook worden feiten, meningen en conclusies niet altijd goed van elkaar gescheiden. Deze zorgen over de kwaliteit van het feitenonderzoek zijn bij ons bekend en worden zeer serieus genomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 8.
Deelt u de mening van jeugdrechters dat de jeugdbescherming in een crisis verkeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat jongeren niet langer dan noodzakelijk in een gesloten instelling verblijven? Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat kinderen tijdig de bescherming krijgen die ze volgens de rechter nodig hebben?
Ik deel de mening dat de jeugdbescherming onder druk staat. Er is een tekort aan gekwalificeerde jeugdbeschermers door krapte op de arbeidsmarkt. De werkdruk onder professionals is hoog. Zij hebben te maken met zware en complexe zaken. Mede hierdoor is het verloop onder de professionals groot. Deze factoren hebben effect op de kwaliteit van de jeugdbescherming.
Voor plaatsing in een (gesloten) instelling moet alleen worden gekozen als er geen alternatief is. Jongeren moeten niet langer dan nodig in een (gesloten) instelling verblijven. Het is daarom goed te constateren dat het aantal jongeren dat geplaatst wordt in een instelling voor gesloten jeugdhulp de laatste jaren gedaald is.2 Het lukt steeds beter om een alternatief te vinden voor een gesloten plaatsing. Dat is mede de vrucht van het beleid dat aanbieders en gemeenten hebben ingezet met de actieprogramma’s Zorg voor de Jeugd en «De best passende zorg voor kwetsbare jeugdigen». Met onder andere de middelen van de Regeling vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp 2021 willen we deze ontwikkeling een verdere impuls geven. Daarnaast blijft het doel de verblijfsduur in de gesloten jeugdhulp in te korten. Dat wordt ook één van de punten uit de Hervormingsagenda Jeugd die in samenspraak met betrokken partijen in voorbereiding is.
Sinds het najaar van 2020 zetten gemeenten, aanbieders en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) op voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspecties) in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.3 Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) biedt in het kader van de doorbraakaanpak tot einde van dit jaar op verzoek ondersteuning bij de doorontwikkeling van de regionale expertteams bij het oppakken van casuïstiek die niet op lokaal niveau opgelost kan worden en het verbeteren van de samenwerking tussen regionale expertteams en de GI’s. Afgesproken is dat regionale expertteams casuïstiek die bij hen gemeld wordt gaan monitoren. Deze werkwijze is in ontwikkeling. Het wordt hierdoor op den duur mogelijk voor regio’s rode draden uit casuïstiek te analyseren, regionaal van te leren én vervolgens te verbeteren. De regionale expertteams worden hierbij ondersteund door de bovenregionale expertisenetwerken. Daarnaast ontvangen de accounthoudende regio’s incidentele financiële ondersteuning (€ 167.000 per regio) bij het uitvoeren van de doorbraakaanpak, met name voor de ondersteuning van GI’s bij het vinden en matchen van passende en tijdige jeugdhulp. Jeugdbeschermers die hier nu veel tijd mee kwijt zijn worden hiermee ontlast.
Van de € 613 mln. aan incidentele middelen voor de jeugdzorg wordt € 255 mln. ingezet voor wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg. Daarbij wordt gewerkt aan het krijgen van regionaal overzicht en inzicht in wachttijden. In twee pilotregio’s wordt met behulp van het OZJ gewerkt aan het zicht krijgen op en aanpakken van onderliggende factoren van regionale wachttijden om zo tot structurele oplossingsrichtingen te komen. Wanneer onderliggende factoren raken aan een jeugdbeschermingsmaatregel, wordt dit meegenomen. Daarnaast worden elf andere regio’s ondersteund vanuit de leerexpeditie Wachttijden OZJ; een ontwikkeltraject waarin stap voor stap wordt gewerkt aan het ontwikkelen van innovatievaardigheden en oplossingen voor wachttijden in de regio.
Hoeveel kinderen wachten op door de rechter opgelegde jeugdbescherming?
Er zijn op landelijk niveau geen cijfers beschikbaar hoeveel kinderen op dit moment wachten op de door de kinderrechter opgelegde jeugdbescherming. De inspecties hebben voor de zomer getoetst hoe vaak kinderen in de jeugdbescherming tijdig geholpen werden.4 Ten aanzien van de norm tijdige jeugdbescherming constateerden de inspecties dat 87% van de kinderen tijdig een jeugdbeschermer hadden. Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateerden de Inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met maatregel is gelukt om tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Er zijn echter grote regionale verschillen in resultaten. Voor de regio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam-Amstelland, Rijnmond en Zuid West is dit voor de Inspecties aanleiding geweest verscherpt toezicht in te stellen. Gezien de zorgwekkende situatie in deze regio’s zijn in het kader van interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt om voor 1 januari 2022 te zorgen dat kinderen snel een jeugdbeschermer en passende hulp krijgen. De Inspecties toetsen dit in de praktijk. In de WGO-brief van 22 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Hoeveel kinderen worden onnodig lang vastgehouden in een gesloten instelling?
Het is niet bekend hoeveel kinderen onnodig lang verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp.
Welke mogelijkheden ziet u voor de verbetering van de rechtspositie van ouders en kinderen in de jeugdbescherming?
De rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen omvat verschillende facetten. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van ouders en kinderen een klacht in te dienen, het recht een geschil voor te leggen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter of het recht op rechtsbijstand. Binnen het programma van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming gaat ook aandacht naar hoe de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en/of verzorgers en kinderen versterkt kan worden, in alle fases van het hulpverleningstraject. Voor dit vraagstuk wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG een breed samengestelde adviescommissie ingesteld.
Hoe is het mogelijk dat jeugdrechters vergaande beslissingen moeten nemen op basis van ondermaatse, gebrekkige dossiers met evidente onjuistheden waar feiten, meningen en conclusies niet van elkaar te onderscheiden zijn?
Professionals in de jeugdbescherming werken hard aan goed feitenonderzoek en de verbetering ervan (zie ook het antwoord op vraag 8). Wanneer een kinderrechter te maken krijgt met een verzoek/ dossier dat vragen oproept, dan kan de kinderrechter ter zitting in gesprek met betrokkenen proberen eventuele onduidelijkheden op te helderen. Als dit niet lukt, dan kan een zaak worden aangehouden, zodat de RvdK of de GI de gelegenheid krijgt het dossier aan te vullen. Voorts kan de kinderrechter indien nodig deskundigenonderzoek laten verrichten, maar hiervoor bestaan lange wachttijden (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er aan de voorkant goed feitenonderzoek en waarheidsvinding plaats gaat vinden? Hoe wordt dat in de ons omringende landen gedaan?
Het doen van onderzoek naar de opvoedingssituatie dan wel de veiligheidssituatie van een kind is een kerntaak van de Veilig Thuis organisaties (VT), RvdK en GI’s. Door de betrokken organisaties wordt daarom doorlopend ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het feitenonderzoek. In aanvulling op het staande beleid binnen de organisaties is er het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Dit Actieplan loopt nog tot eind 2021. In 2022 wordt het Actieplan geëvalueerd.
Naast de vakbekwaamheid van de professionals is het noodzakelijk dat de randvoorwaarden voor het doen van goed feitenonderzoek op orde zijn. Dit betekent dat er voldoende rust en ruimte moet zijn om het onderzoek goed en grondig uit te voeren en deskundige rapportages te schrijven. Dat vraagt om reële tarieven in de jeugdbescherming en voldoende personeel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat starten met toezicht naar de kwaliteit van het feitenonderzoek. Zo verwacht de Inspectie onder meer dat alle professionals die met jeugdigen werken vakbekwaam en integraal onderzoek doen naar de situatie van het gezin. De Inspectie kijkt hierbij naar de kwaliteit van de uitgevoerde analyse en de wijze van rapporteren. Ook verwacht de Inspectie dat de checks en balances in het systeem goed functioneren. Dat wil zeggen dat eventuele onvolkomenheden in het onderzoek, de analyse of de besluitvorming tijdig worden hersteld. Dat betekent dat er goed hoor en wederhoor moet plaatsvinden en dat de klachtenprocedures goed zijn ingericht en worden uitgevoerd. De Inspectie gaat in haar onderzoek toetsen in hoeverre aan deze normen is voldaan.
Bij ons is geen informatie bekend over de wijze waarop in ons omringende landen feitenonderzoek wordt gedaan.
Klopt het dat het voor de jeugdrechter praktisch onmogelijk is om zelf deskundigenonderzoek te laten doen vanwege de lange wachttijden? Kunt u aangeven hoe lang de wachttijden zijn voor het doen van onderzoek? Hoe gaat u dit verbeteren?
De kinderrechter heeft de mogelijkheid een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld naar de opvoedingsvaardigheden van een ouder. Voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader is op dit moment onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar. De wachttijd bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat bemiddelt en verzoeken voor gedragskundige onderzoeken coördineert, duurt gemiddeld drie tot zes maanden. Er staan momenteel 20 onderzoeken open waarin door het NIFP naar een rapporteur wordt gezocht.
Er wordt door het NIFP veel inzet gepleegd voor het werven van meer rapporteurs, maar dat is een uitdaging vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Wat is het exacte traject om te komen tot een uithuisplaatsing? Hoe lang duurt de gemiddelde zitting om over een verzoek om uithuisplaatsing te beslissen? Hoeveel spreektijd hebben de ouders en het betreffende kind?
De inzet van hulp bij een ondertoezichtstelling moet gericht zijn op dat ouders zelf weer volledig de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van hun kind kunnen dragen. Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende beslissing voor het kind zelf, voor de ouders en de betrokken professionals. Dergelijke beslissingen dienen uiterst zorgvuldig tot stand te komen. Een uithuisplaatsing vindt alleen plaats op grond van een machtiging van de kinderrechter. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de rechtbank op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of GI alleen maar verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk wordt geacht.
De RvdK of GI dient een verzoek tot uithuisplaatsing zorgvuldig te onderbouwen. In het verzoek moet aannemelijk worden gemaakt dat ambulante hulp tevergeefs is ingezet of waarom toepassing van andere middelen dan uithuisplaatsing op voorhand niet effectief zijn. Ook dient de RvdK of GI aan te geven welk doel precies met de uithuisplaatsing wordt beoogd.
Het verzoek van de RvdK is gebaseerd op een door een raadsmedewerker ingesteld onderzoek. De onderzoeken van de RvdK moeten voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt en oog heeft voor de andere minderjarigen in het gezin. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals, zoals hulpverleners, school en huisarts.
De duur van een machtiging tot uithuisplaatsing is ten hoogste een jaar en kan daarna door de kinderrechter voor telkens maximaal een jaar worden verlengd. De inzet van hulp tijdens de uithuisplaatsing moet gericht zijn op het verbeteren van de situatie in het gezin, zodat een kind weer veilig thuis kan opgroeien en zich daar verder kan ontwikkelen. Gedurende een uithuisplaatsing wordt door de GI in samenspraak met kind, ouders en andere betrokkenen periodiek geëvalueerd in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn behaald. Door de GI wordt vervolgens afgewogen of de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog bestaan. Indien de GI van mening is dat nog niet alle doelen zijn behaald of dat er nieuwe zorgen zijn ontstaan, dan kan de GI de kinderrechter verzoeken de periode van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen. Bij de beslissing over de eventuele verlenging beoordeelt de kinderrechter opnieuw of er ook op dat moment nog voldoende gronden zijn om de machtiging te verlengen.
In de professionele standaarden en best practices familie- en jeugdrecht is opgenomen dat voor verzoeken ondertoezichtstelling en machtigingen uithuisplaatsing gemiddeld 30–60 minuten per zaak wordt uitgetrokken, afhankelijk van de complexiteit. Voor een kindgesprek staat in de professionele standaarden van de rechtbanken 15 minuten. De hoven gaan uit van een kindgesprek van 20 minuten. Deze kindgesprekken worden los van de zitting gepland. Deze minuten kunnen dus opgeteld worden bij de 30–60 minuten van de zitting. Deze tijden zijn richttijden, ouders en kind krijgen de spreektijd die zij nodig hebben, waardoor een zitting kan uitlopen.
Hoeveel jeugdrechters zijn er op dit moment werkzaam en hoeveel jeugdrechters zijn er nodig? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er voldoende jeugdrechters werkzaam zijn?
Het is thans niet mogelijk een landelijk beeld te geven van het aantal jeugdrechters en het tekort aan jeugdrechters. De rechtspraak ontwikkelt momenteel een model voor capaciteitsplanning, dat ertoe moet leiden dat de capaciteit per vakgebied beter vastgelegd gaat worden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft met de Raad voor de rechtspraak prijsafspraken gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij jaarlijks extra middelen voor de rechtspraak zijn gemoeid. Deze middelen kunnen worden ingezet voor extra capaciteit en voor de aanpak van werkdruk. De gerechten verdelen de toegekende middelen over de verschillende zaaksoorten en kunnen daarbij ook rekening houden met de personeelscapaciteit in het jeugdrecht.
Wat als een kind uit huis geplaatst wordt maar in de nieuwe situatie slecht terecht komt (misbruikt wordt bijvoorbeeld of mishandeld)? Wie neemt daarvoor verantwoordelijkheid?
De jeugdhulpaanbieder en de GI zijn verantwoordelijk voor het verlenen van verantwoorde hulp. Deze hulp dient van goed niveau te zijn, wat in ieder geval ook betekent dat deze veilig, cliëntgericht en afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige. Het is aan de jeugdbeschermer om zich voorafgaand aan een plaatsing te vergewissen dat de plek passend en veilig is. Wanneer een kind toch te maken krijgt met geweld of misbruik, dan is het de taak van de betrokken jeugdhulpaanbieder en de GI om in samenwerking de veiligheid van het kind te herstellen en borgen. Beide hebben hier hun eigen verantwoordelijkheid in. Aanvullend hebben zij de verplichting om geweldsincidenten en calamiteiten te melden bij de betrokken Inspectie.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid houden toezicht op de kwaliteit en veiligheid van jeugdhulp en jeugdbescherming, waaronder de mate waarin jeugdhulpaanbieders en GI’s zicht houden op de veiligheid van kinderen en hun verantwoordelijkheid nemen in situaties van onveiligheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2022 d.d. 29 november 2021?
Ja.
