Misstanden rondom meldingen van sociale onveiligheid op universiteiten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wangedrag docent «UvA nam klachten over grensoverschrijdend gedrag niet serieus»»?1
Ja.
Bent u van mening dat de vele acties die door universiteiten in gang zijn gezet om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en de meldingsprocedures te verbeteren2 voldoende zijn gezien de harde kritiek van dit onderzoek?
In het onderzoek bij de Universiteit van Amsterdam naar aanleiding van een specifieke casus wordt geconstateerd dat er sprake is van twee werelden, de ervaringen van de studenten in een kleine opleiding enerzijds en die van de formele structuren met regels en protocollen anderzijds, die niet bij elkaar kwamen. Het rapport geeft aan dat enerzijds alert is opgetreden, de klachten als voldoende ernstig zijn beschouwd en maatregelen zijn genomen, maar anderzijds dat de betrokken studenten onvoldoende zijn geholpen, zich niet gehoord hebben gevoeld en dat is nagelaten een extern onderzoek in te stellen omdat werd vertrouwd op de reguliere klachtenprocedures.
Door universiteiten zijn en worden stappen gezet met als doel een sociaal veilige cultuur te creëren die ondersteund wordt door een formele structuur. Naast het verder verbeteren van bijvoorbeeld meldingsprocedures moet ook gekeken worden naar de specifieke academische cultuur die elementen kan bevatten die een voedingsbodem zijn voor ongewenst gedrag. Ik heb daarom de KNAW gevraagd om te adviseren over de preventie en aanpak van wangedrag en intimidatie in de academische wereld en daarvoor een commissie in te stellen. Ik heb de KNAW daarbij verzocht om concrete aanbevelingen die de cultuur en de structuur van de wetenschap kunnen veranderen en die ertoe kunnen bijdragen dat op een (meer) preventieve wijze gewerkt kan worden aan een veilig en duurzaam academisch klimaat.
Bent u bereid naar aanleiding van dit bericht (nogmaals) met de Universiteit van Amsterdam in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam heeft in een reactie op het onderzoeksrapport laten weten de aanbeveling van de commissie om alsnog een extern onderzoek uit te laten uitvoeren, over te nemen. De UvA acht de aanbevelingen waardevol en zal deze gebruiken bij de verdere versterking van sociale veiligheid binnen de universiteit.
Dit geeft mij voldoende vertrouwen dat de UvA concrete stappen zet, zowel in deze specifieke casus als in het algemeen bij het versterken van de sociale veiligheid aan de UvA.
Deelt u de mening dat de lage meldingsbereidheid onder slachtoffers waarschijnlijk deels te wijten is aan het slechte meldingsbeleid dat wordt gehanteerd, waardoor melders nul op rekest krijgen, meldingen niet goed worden gedocumenteerd en geen duidelijk patroon van wangedrag duidelijk wordt? Zo ja, welke lessen trekt u uit deze specifieke casus die elders ook voor verbetering zullen zorgen?
Er kunnen verschillende redenen zijn voor de terughoudendheid om ongewenst gedrag te melden of meldingen door te zetten. Zo kan er angst zijn dat dit negatieve gevolgen heeft voor de carrière van de melder, schaamte en onzekerheid kunnen een rol spelen, en de overtuiging dat meldingen door functionarissen niet geregistreerd of niet goed afgehandeld worden en dat procedures zeer tijdrovend zijn en uiteindelijk geen oplossing bieden.
Het onderzoeksrapport doet suggesties en aanbevelingen om de meldingsbereidheid te vergroten en de formele procedures, waaronder het registreren van klachten, te verbeteren. Deze suggesties en aanbevelingen kunnen ook voor andere universiteiten van belang zijn.
De sterke academische hiërarchie en de competitieve cultuur spelen een rol bij de terughoudendheid om ongewenst gedrag te melden. Om een cultuurverandering te ondersteunen heb ik – zoals vermeld in de beantwoording op vraag 2 – de KNAW om advies gevraagd. De werking van bestaande meldingsstructuren voor de aanpak van ongewenst gedrag wordt eveneens in het KNAW-advies meegenomen.
Welke verschillen ziet u tussen de ombudsfuncties per universiteit met «stroomschema» samengesteld door de Nationale ombudsman en de VSNU3, met uitwijkmogelijkheid naar de Nationale ombudsman en een mogelijk nationaal onafhankelijk meldpunt?
De VSNU en werknemersorganisaties hebben op basis van het rapport Evaluatie universitaire ombudsfunctie een Landelijk kader voor invulling universitaire ombudsfunctie opgesteld. Ik zal uw Kamer hier voor het Kerstreces nader over informeren.
Bent u van mening dat de toekomstige ombudsmogelijkheden voldoende zijn om personen een veilige en onafhankelijke plek te bieden waar zij hun melding kunnen doen?
Ik acht het van groot belang dat universiteiten een veilige omgeving bieden waarin ruimte is om meldingen van ongewenst gedrag te doen. Het inbedden van een ombudsfunctie binnen de bestaande meldingsstructuren bij universiteiten kan bijdragen aan een meer gedegen systeem voor de melding, rapportage en aanpak van ongewenst gedrag. Zoals aangekondigd in de beantwoording van vraag 5 zal ik u nader informeren over het Landelijk kader voor invulling universitaire ombudsfunctie waarin rol en scope van de ombudsfunctie staan omschreven.
Kunt u toelichten in hoeverre studenten(organisaties) worden betrokken bij de aanpak van grensoverschrijdend gedrag?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat de studenten (en de medezeggenschap in brede zin) nauw betrokken zijn bij de opstelling van regels op dit terrein en ook zitting hebben in klachtencommissies van de UvA.
In de evaluatie van de pilot met ombudspersonen zijn het ISO en de LSVb betrokken als respondenten.
Voor het creëren van een sociaal veilige omgeving is betrokkenheid van de (studenten)medezeggenschap noodzakelijk. Het is aan instellingen zelf om die betrokkenheid goed vorm te geven.
Bieden de conclusies uit genoemd bericht aanleiding om alsnog een landelijk meldpunt in te stellen, om te verzekeren dat patronen van ongewenst gedrag duidelijk worden en melders een zo laag mogelijke drempel ervaren, gezien de complexiteit van procedures waardoor een «stroomschema» noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie in het aangehaalde rapport geen aanleiding tot het instellen van een landelijk meldpunt. Wel geeft het rapport andere concrete aanbevelingen om de sociale veiligheid binnen de academische wereld te versterken.
Bent u bekend met de brief van 19 december 2019 van de gemeente Horst aan de Maas over geothermie in Noord- en Midden-Limburg?
Ja.
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Aardwarmteproject nabij Venlo nu niet hervat»?1
Ja.
Bent u bekend met de kansen die geothermie biedt voor een duurzame energievoorziening in de regio Noord- en Midden-Limburg? Kunt u dit toelichten?
Ik zie de toepassing van geothermie als een belangrijke optie in de verduurzaming van de warmtevraag. Mijn beleid is er daarom ook op gericht om de toepassing van geothermie te versterken en te versnellen zoals ik heb aangegeven in mijn brieven aan uw Kamer van 8 februari 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 282) en van 28 mei 2020 (Kamerstuk 31 239, nr. 320). De provincie Limburg heeft aangegeven dat ook zij geothermie als belangrijk optie ziet voor de toekomstige warmtevoorziening voor zowel de glastuinbouw als de gebouwde omgeving.
Een belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat geothermie alleen toegepast kan en mag worden als het ook veilig kan. Door de natuurlijke spanningen op de breuken van de Roerdalslenk en de daaruit voortkomende seismiciteit in Limburg brengt het toepassen van geothermie nabij deze breuken mogelijk onaanvaardbare risico’s met zich mee. Omdat we nog niet in staat zijn deze risico’s goed te kwantificeren, adviseert SodM mij vooralsnog geen geothermie nabij deze breuken toe te staan. Wel ben ik aan het inventariseren welke onderzoeksinspanning nodig is om geothermie binnen dit gebied op grotere afstand van breuken toch mogelijk te maken.
Wat vindt u ervan dat bestaande geothermische bronnen eerder zijn stilgezet vanwege de mogelijke relatie met seismische activiteiten in de bodem, terwijl er na onderzoek geen eenduidig vast te stellen oorzaak hiervan te vinden is?
In dit gebied waren twee geothermie projecten actief. Dit betroffen CWG en CLG. Bij de productie van eerstgenoemde zijn diverse bevingen geconstateerd waarop de winning is beëindigd. Bij CLG is tussen SodM en CLG afgesproken dat de winning gestaakt zou worden als een beving bij dit systeem zou worden gesignaleerd. Helaas is die beving gesignaleerd (in augustus 2018). Daarop is de winning stilgelegd door de operator. Vervolgens zijn er naschokken gesignaleerd die groter waren dan van te voren als maximum berekend was. De oorzaak van die zwaardere naschokken is niet met 100% zekerheid vast te stellen. Echter, de serie aardbevingen zijn ruimtelijk en in de tijd te relateren aan de productie van aardwarmte bij de genoemde systemen. De winning kan wat mij betreft alleen plaatsvinden als die veilig is. Ik sta daarom achter het besluit om de winning in deze gevallen stil te leggen.
Wat was de rolverdeling tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) bij dit project? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
SodM is allereerst toezichthouder en daarnaast adviseur in het vergunningsverleningsproces, waaronder ook bij het winningsplan. Mijn ministerie is enerzijds bevoegd gezag voor de vergunningverlening met betrekking tot mijnbouw en anderzijds verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling op het gebied van mijnbouw.
Het geothermie systeem van CLG is in 2017 opgestart met een langlopende put-test (extended well-test). Op dat moment was CLG in het bezit van een winningsvergunning, maar nog niet in het bezit van een instemming op het winningsplan (waarin de risico’s van winning zijn beschreven). Door de toezichthouder (SodM) is toegezien op de extended well-test. In juli 2018 is de extended well-test door de toezichthouder geëvalueerd. Op basis van de evaluatie heeft SodM toestemming gegeven om onder voorwaarden over te gaan naar de winningsfase zonder dat CLG in het bezit was van een ingestemd winningsplan.
De voorwaarden voor winning zonder winningsplan waren – onder andere – een door SodM goedgekeurde seismische risicoanalyse en de daarbij behorende risicobeheersmaatregelen. Totdat aan deze voorwaarden was voldaan, mocht CLG toch opstarten van SodM onder de aanvullende voorwaarde dat iedere beving in de nabijheid van CLG zou leiden tot stilleggen van de productie.
In augustus 2018 is na een beving op basis van de gestelde voorwaarden en in overleg met SodM de winning van aardwarmte door CLG stilgelegd.
SodM heeft vervolgens CLG verzocht om – op basis van de voorwaarde – een seismische risicoanalyse met risicobeheersmaatregelen aan te leveren. Deze zijn in april 2019 aan SodM voorgelegd en in juni 2019 door SodM als onvoldoende beoordeeld. Hervatten van de winning zonder winningsplan werd hierdoor voor CLG onmogelijk.
In april 2019 is door mijn ministerie gestart om alle 21 reeds actieve geothermieprojecten in Nederland van een besluit op het ingediende winningsplan te voorzien. Ook CLG – dat al buiten productie was – heeft daarbij een verzoek tot instemming met het winningsplan ingediend. In de procedure wordt SodM gevraagd advies te leveren op het winningsplan ten aanzien van veiligheid en milieu. Hier heeft SodM dus de rol als adviseur.
Mijn departement stelt momenteel een weigeringsbesluit op, op basis van o.a. de adviezen van SodM, maar ook van TNO, de Mijnraad, decentrale overheden en de Technische Commissie Bodembeweging.
Kunt u aan SodM opdracht verstrekken voor het uitvoeren van een gedegen onderzoek bij Californië Lipzig Gielen Geothermie (CLG) en Californië Wijnen Geothermie (CWG) om zo voldoende data te genereren? Op welke termijn zou u dit kunnen doen?
SodM heeft als taak toezicht en advies en niet de taak van onderzoeksinstelling. Binnen verschillende onderzoeksprogramma’s zowel in Nederland als wereldwijd wordt gekeken naar de risico’s van geothermie in en nabij gespannen breuken. Dit zijn complexe onderzoeken die tijd kosten, mede door het gebrek aan data over de relatie tussen de operationele parameters van productie/injectie, spanningen in de ondergrond en bevingen. Experimenten waarbij mogelijk weer bevingen ontstaan, zijn niet de weg voorwaarts. Een situatie zoals ontstaan na de beving in 1991 in Roermond, kunnen wij ons niet veroorloven. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik geothermie alleen zal toestaan als het veilig kan en de risico’s voor omwonenden aanvaardbaar en beheersbaar zijn. Ik kan dat in dit gebied nabij breuken met een voorspanning op basis van de nu beschikbare kennis niet garanderen. Ik vind een pilotproject daarom geen goed idee.
Vindt u het een goed idee om de regio Noord- en Midden-Limburg uit te roepen tot een pilotgebied voor onderzoek naar geothermische activiteiten in breuklijnen? Zo ja, op welke termijn kunt u dit uitvoeren, en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kwetsbare kinderen die in arme landen door de coronacrisis uit beeld raken |
|
Joël Voordewind (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer kinderen uitgebuit tijdens de coronacrisis»?1
Ja.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat 24 miljoen kinderen door de coronacrisis niet meer naar school kunnen? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
UNESCO monitort wereldwijd het aantal kinderen en jongeren, dat getroffen wordt door schoolsluiting. Dit aantal, dat dagelijks fluctueert, bedroeg medio november ruim 220 miljoen kinderen en jongeren. Hiervan zullen naar verwachting 23,8 miljoen kinderen en jongeren nooit meer naar school terugkeren (UN Policy Brief Education during COVID-19 and beyond, augustus 2020). Dit aantal komt bovenop de 258 miljoen kinderen en jongeren die al niet naar school gingen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat dit jaar 500.000 meer meisjes worden uitgehuwelijkt? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Volgens het Global Girlhood Report van Save the Children2 worden naar verwachting in 2020 500.000 meer meisjes uitgehuwelijkt, als gevolg van de COVID-19 crisis. Andere bronnen heb ik niet voor handen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat naar verwachting twee miljoen meer meisjes slachtoffer worden van genitale verminking (meisjesbesnijdenis)? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Volgens UNFPA3 heeft de COVID-19 crisis een grote impact op de inzet om genitale verminking te voorkomen. Als gevolg van de COVID-19 crisis zullen in de komende 10 jaar volgens het UNFPA-rapport twee miljoen meer meisjes slachtoffer worden van genitale verminking (meisjesbesnijdenis).
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat in de eerste maanden van de pandemie in India het aantal telefoontjes naar kinderhulplijnen met 30 procent groeide, en in Bangladesh met 40 procent? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Het kabinet beschikt niet over eigen informatie om deze cijfers te bevestigen. Uit onderzoek van UNICEF blijkt dat het aantal oproepen naar kinderhulplijnen in India sinds de Covid-19 pandemie met 50% is toegenomen.4 Een rapport van WorldVision bevestigt dat het aantal oproepen in Bangladesh met 40% is gegroeid.5 Deze cijfers geven een zorgelijk beeld van kwetsbare meisjes en jongens in beide landen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel wordt gemeld, dat kindersekstoeristen niet makkelijk meer naar het buitenland kunnen reizen waardoor ze hun heil vaker op internet zoeken, waardoor Europol en Interpol een toename constateren in het downloaden van kinderporno? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Het online kindermisbruik is fors toegenomen sinds Europa in lockdown ging, constateerde Europol in hun rapport in januari. Het aantal meldingen van materiaal dat online werd aangetroffen met kinderporno vertienvoudigde bijna naar een miljoen. De isolatie creëert enerzijds meer gebruikers, constateert Europol, maar brengt kinderen die zonder begeleiding langdurig achter de computer zitten ook in een kwetsbare positie. Verschillende maatschappelijke organisaties bevestigen dit beeld.
Welke maatregelen worden er internationaal genomen om de door Teres des Hommes verwachtte toename in kinderhandel tegen te gaan en welke inzet pleegt Nederland?
Het Kabinet deelt de inschatting van Terre des Hommes dat er een risico bestaat op toename van kinderhandel. Secundaire gevolgen van COVID-19, zoals het feit dat scholen gesloten zijn, dragen bij aan dit verhoogde risico.
De Nederlandse regering zet zich tegen alle vormen van mensenhandel in, zowel in Nederland als in het buitenland. De resultaten van de inzet tegen mensenhandel is op 18 november jl. gerapporteerd aan uw Kamer via de Voortgangsbrief Samen tegen Mensenhandel.
Via internationale organisaties als UNICEF en het Global Partnership for Education draagt Nederland bij aan de versterking van onderwijssystemen en toegang tot school. Deze programma’s zijn voor zover mogelijk aangepast om te functioneren met de beperkingen die de COVID-19 pandemie met zich brengt.
Kunt u aangeven op welke manier u extra inzet kunt plegen om deze kinderen, die niet naar school kunnen gaan vanwege de pandemie, beter te beschermen en te helpen?
Nederland steunt organisaties als het Global Partnership for Education en Education Cannot Wait (ECW) die via afstandsonderwijs ervoor proberen te zorgen dat kwetsbare kinderen tijdens schoolsluiting in beeld blijven. Daarbij bevordert ECW dat kwetsbare kinderen zo nodig toegang hebben tot MHPSS en doorverwezen worden naar gezondheidsinstellingen of instellingen voor kinderbescherming. Ook stimuleert ECW door gerichte gemeenschapscampagnes dat meisjes meer aan onderwijs deelnemen. Recent verstrekte Nederland een extra bijdrage (EUR 6 miljoen) aan ECW ter ondersteuning van hun COVID19-respons.
Kunt u aangeven welke fondsen en programma’s in Nederland worden ingezet om kinderhandel tegen te gaan en de positie van kinderen te verbeteren? Ziet u mogelijkheden om deze programma’s te intensiveren zolang in focuslanden scholen dicht blijven?
De positie van kinderen staat in meerdere programma’s centraal, bijvoorbeeld in de onderwijsprogramma’s, zoals genoemd onder antwoord 8.
Onder zowel Power of Voices Partnerschappen als het SRGR Partnerschap Fonds, twee fondsen onder Versterking Maatschappelijk Middenveld, worden drie programma’s ontwikkeld om de positie van kinderen te verbeteren.
Deze programma’s hopen per 1 januari 2021 van start te gaan voor een periode van vijf jaar. Een van de programma’s richt zich op de aanpak van ondervoeding bij kinderen, een ander programma op het tegengaan van kindhuwelijken en het derde programma zal zich richten op de versterking van «girl-led groups» in het opkomen voor hun rechten en tegengaan misbruik en uitbuiting.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde petitie die aan de EU is gepresenteerd, waarin dringend gevraagd wordt actie te ondernemen? Kunt u deze met de Kamer delen en bent u bereid om in een begeleidende brief de aanbevelingen uit deze petitie te appreciëren?
Ik ben bekend met deze petitie die aandacht vraagt voor de consequenties van de COVID 19 pandemie voor kwetsbare kinderen. De petitie stelt dat vele duizenden kinderen uit beeld dreigen te verdwijnen door bijvoorbeeld de sluiting van scholen. Daarnaast worden kinderen gedwongen te werken, worden ze uitgehuwelijkt of gedwongen hun lichaam te verkopen. Het kabinet onderkent die problematiek, en spant zich er bilateraal, alsook in EU en VN-verband, voor in om de impact van de Corona crisis op kwetsbare groepen te mitigeren en herstel te bevorderen. Nederland zal de positie van kwetsbare kinderen ook aan de orde stellen in het kader van EU Raadsconclusies over de consequenties van de Coronapandemie op mensenrechten, waarover de Raad zich naar verwachting in januari zal buigen.
Uw kamer zal hierover geïnformeerd worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de start van de tweede termijn begrotingsbehandeling voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De relatie tussen besmetting met de parasiet Toxoplasma gondii en het risico op ongevallen en geestelijke aandoeningen. |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel The potential risk of toxoplasmosis for traffic accidents: A systematic review and meta-analysis? Wat is uw oordeel over de hoofdconclusie uit dit artikel dat besmetting met de microscopische parasiet Toxoplasma gondii de kans om betrokken te raken bij een verkeersongeval significant vergroot?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Verschillende onderzoeksgroepen hebben een verband laten zien tussen Toxoplasma-infectie en een verhoogde kans op verkeersongevallen. In alle gevallen gaat dit om studies waarbij vergeleken wordt hoe vaak mensen die antilichamen in het bloed hebben tegen de parasiet Toxoplasma gondii betrokken zijn bij een auto-ongeluk, vergeleken met controlepersonen. Voor een goede vergelijking is het erg belangrijk om de juiste controlepersonen te selecteren, dat is niet in alle studies het geval geweest.
In het genoemde onderzoek worden de gegevens van negen studies gecombineerd: vijf die wel een verschil vonden en vier die geen verschil vonden. Dit leverde een statistisch significant verband op, maar dit verband zegt nog niets over causaliteit. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat toxoplasmose de kans vergroot om betrokken te raken bij een verkeersongeval.
Bent u bekend met het wetenschappelijke artikel Negative Effects of Latent Toxoplasmosis on Mental Health? Wat is uw oordeel over de hoofdconclusie uit dit artikel dat besmetting met Toxoplasma gondii de kans vergroot op autisme, schizofrenie, ADHD, obsessieve compulsieve stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis, leerstoornis en angststoornis?2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Voor dit artikel geldt hetzelfde als voor de studies rondom verkeersongevallen (zie vraag1): de constatering van een verband is een interessante conclusie, maar de bewijslast is onvoldoende en de oorzaak-gevolg-relatie is nog onduidelijk.
In deze specifieke studie was de selectie van deelnemers volledig online met oproep via social media en hebben de deelnemers zelf aangeven of zij Toxoplasma-negatief of -positief waren. Zij werden niet willekeurig geselecteerd of specifiek voor dit onderzoek getest. De vrijwilligheid om deel te nemen aan het onderzoek in plaats van het uitvoeren van aparte diagnostiek kan leiden tot een vertekening van de resultaten.
In een recent uitgevoerde Nederlandse studie waarbij gebruik werd gemaakt van een bestaand cohort3 werd het verband onderzocht tussen enerzijds seropositiviteit voor T. gondii en anderzijds depressiviteit, angststoornissen en agressief gedrag. In deze studie kan een relatie met deze stoornissen niet worden aangetoond. Deze studie (de Bles, Giltay et al.) is in oktober 2020 voor publicatie ingediend.
Bent u ermee bekend dat mogelijk een derde van de wereldbevolking besmet is met Toxoplasma gondii?
Ja, hiermee ben ik bekend.
Met «besmetting» wordt in dit geval bedoeld dat op een willekeurig meetmoment ongeveer een derde van de wereldbevolking antilichamen tegen T. gondii heeft, wat betekent dat deze personen een infectie met Toxoplasma hebben gehad. Het zegt niets over de mate van symptomen die hiermee waren geassocieerd.
Wat is er bekend over het aandeel van de Nederlandse bevolking dat besmet is met Toxoplasma gondii, de ontwikkeling daarvan door de tijd, de oorzaken van deze ontwikkeling en de besmettingsroutes?
In Nederland is de inschatting van het aandeel van de bevolking dat besmet is (geweest) met Toxoplasma gondii (de seroprevalentie), gebaseerd op een representatieve dwarsdoorsnede van de bevolking in de Pienterstudies4.
De seroprevalentie was 40,5% in 1995/1996 (Kortbeek, De Melker et al. 2004), met een daling naar 26,0% in 2005/2006 (Hofhuis, van Pelt et al. 2011). De nieuwste (nog ongepubliceerde) Pienter-studie (2016–2017), waarbij opnieuw de seroprevalentie is onderzocht, wordt momenteel geanalyseerd.
Op basis van de levenscyclus van de parasiet is bekend dat mensen geïnfecteerd kunnen raken door consumptie van rauw of onvoldoende verhit vlees of door opname van oöcysten die door de kat worden uitgescheiden in het milieu (bijvoorbeeld via contact met grond of via de consumptie van ongewassen groente).
Het RIVM doet veel systematisch onderzoek naar de mogelijke bronnen van Toxoplasma-infecties om zo gerichtere preventiemaatregelen te kunnen adviseren. Uit de Pienterstudie van 2006 blijkt dat er geen verschil in seropositiviteit is tussen vrouwen en mannen, maar dat bij een hogere leeftijd vaker antistoffen worden aangetroffen, dat er regionale verschillen zijn (meer seropositieven in Noordwest-Nederland) en dat tuinieren, een lage socio-economische status, het hebben van een kat en de consumptie van rauw vlees risicofactoren zijn.
In een andere studie heeft het RIVM met behulp van kwantitatieve risicoanalyses (QMRA) berekend wat de meest risicovolle vlees(producten) kunnen zijn. Hieruit is gebleken dat de consumptie van een rauw rundvleesproduct het meest bijdraagt aan het aantal Toxoplasma-infecties. Daarbij speelt mee dat rundvlees nogal eens rauw gegeten wordt, in de vorm van bijvoorbeeld tartaar en filet americain.
Op welke manier wordt de Nederlandse bevolking geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van toxoplasmose?
Mensen kunnen via twee verschillende routes geïnfecteerd raken door Toxoplasma; via het eten van onvoldoende verhit vlees en via besmetting met oöcysten, afkomstig van katten, via de kattenbak of uit het milieu (door tuinieren of door het eten van rauwe groenten en fruit). Consumenten worden voor beide risico’s gewaarschuwd door het Voedingscentrum. Daarnaast vindt gerichte voorlichting plaats aan zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand.
Het Voedingscentrum informeert consumenten over de gezondheidsrisico’s van toxoplasmose in relatie tot voeding. Enerzijds gebeurt dit via de website5, anderzijds via materialen en tools die speciaal bestemd zijn voor de doelgroep. Het advies voor de gehele bevolking is toegespitst op algemene hygiëne (regelmatig handen wassen), vlees goed verhitten of in te vriezen voor minimaal twee dagen bij -12 °C. Voor mensen die extra kwetsbaar zijn (zoals zwangeren of mensen met een verminderde weerstand) zijn er specifieke adviezen om geen rauw vlees te eten, extra te letten op hygiëne en aandacht te hebben voor het dagelijks verschonen van de kattenbak, voor het handen wassen na het tuinieren en voor kinderen die spelen in de zandbak.
Om de belangrijke doelgroep zwangere vrouwen te bereiken is een speciale app ZwangerHap6 ontwikkeld waarin ieder willekeurig voedingsmiddel opgezocht kan worden en advies gegeven wordt of dit veilig is om te eten. Hierin wordt bijvoorbeeld het eten van producten met rauw vlees afgeraden. Deze app is sinds februari 2019 ruim 225.000 keer gedownload en bereikt daarmee een belangrijk deel van deze specifieke doelgroep.
Daarnaast is er ook informatie te vinden op de website van het RIVM en uiteraard geldt voor de risicogroepen, zoals zwangere en mensen met een verminderde weerstand, dat ze geïnformeerd worden via de verloskundige en /of behandelde arts.
Kent u het wetenschappelijke artikel An experimental genetically attenuated live vaccine to prevent transmission of Toxoplasma gondii by cats?3
Ja, dat artikel ken ik.
Het is een belangrijke vooruitgang dat het met de nieuwste technieken is gelukt een potentieel vaccin te ontwikkelen dat in experimentele omstandigheden effectief de uitscheiding van oöcysten door katten kan voorkomen. Er zijn nog veel stappen te zetten voordat een vaccin op de markt kan worden gebracht.
Klopt het dat in Nederland toxoplasmose op de tweede plaats staat wat betreft ziektelast door in voedsel overgedragen pathogenen met een geschat gezondheidsverlies van 1.900 Disability Adjusted Life Years en geschatte ziektekosten van € 45 miljoen per jaar? Zo ja, op welke manier wordt er gecontroleerd wat de aanwezigheid is van Toxoplasma gondii op consumptieproducten zoals vlees?4
Het RIVM komt in zijn publicatie «Disease burden of food-related pathogens in the Netherlands, 2018»inderdaad tot een schatting van een kostenpost van 1.900 Disability Adjusted Life Years en € 45 miljoen voor toxoplasmose (2018). Hiervan is 58% toe te schrijven aan voedsel en 36% aan contact met oöcysten in het milieu.
Toxoplasma-infectie geeft meestal geen zichtbare afwijkingen bij slachtdieren waardoor het niet goed mogelijk is om geïnfecteerde karkassen bij de keuring te herkennen en af te keuren. In Europees verband wordt wel onderzoek gedaan naar nauwkeurige en makkelijk toepasbare methoden voor de vleeskeuring.
Er wordt op Toxoplasma getest in het kader van onderzoeksprojecten, diagnostiek bij klinische verdenking van mens en dier of voor export van levende dieren. De gegevens daaruit worden jaarlijks verzameld in de Staat van Zoönosen9.
Bent u van mening dat er genoeg preventieve aandacht uitgaat naar toxoplasmose en staat dit in verhouding tot de schade aan de gezondheid en kosten voor de Nederlandse bevolking?
Ik ben van mening dat de huidige aanpak, in het licht van de beschikbare mogelijkheden voor controle en preventie, nu de best haalbare aanpak is om besmetting met en verspreiding van toxoplasma te voorkomen.
In beginsel loopt de hele bevolking risico op een infectie met Toxoplasma. Met name zwangere vrouwen en mensen met een verminderde weerstand lopen risico op een infectie met ernstigere gevolgen: bij zwangeren door het overdragen op het ongeboren kind; bij mensen met verminderde weerstand doordat de infectie ernstiger kan verlopen (bijvoorbeeld door hersenontsteking). Deze risicogroepen worden specifiek voorgelicht door hun medische begeleiders over het nemen van effectieve voorzorgsmaatregelen. Het gaat daarbij niet alleen om het vermijden van rauwe (rund)vleesproducten, maar ook om bijvoorbeeld hygiënemaatregelen bij het tuinieren.
Voor de algemene bevolking geldt het advies vlees goed te verhitten. Voor (vlees)producten die doorgaans rauw gegeten worden zoals filet americain, geldt in het algemeen dat invriezen van het vlees waarmee de producten worden gemaakt een goede methode is om toxoplasma te doden.
De NVWA houdt bij producenten toezicht op de plicht om een voedselveiligheidsplan te hebben en controleert specifiek of Toxoplasma daarin is opgenomen als relevant gevaar. De NVWA gaat ook na of afdoende maatregelen zijn genomen om dit gevaar te beheersen (bijvoorbeeld door het invriezen van grondstoffen of door het anderszins behandelen van het product zelf zodat Toxoplasma wordt afgedood). Zo nodig kan de NVWA handhavend optreden.
Ziet u reden voor een kosten-baten analyse omtrent interventies? En ziet u noodzaak voor een pakket aan maatregelen, aangezien een operationeel vaccin voor katten nu nog niet voorhanden is en een zeer hoge vaccinatiegraad nodig zou zijn om uitsluitend door middel van vaccinatie van katten toxoplasmose te beheersen? Kunt hierbij specifiek ingaan op de doelmatigheid van deze maatregelen?5
Het RIVM heeft in 2018 een kosten-batenanalyse uitgevoerd. De eerder genoemde maatregelen blijken de enige maatregelen te zijn die haalbaar zijn en in de praktijk op korte termijn kunnen leiden tot een significante verbetering van controle en preventie. Gedragsadviezen aan de algemene bevolking en aan specifieke risicogroepen, en ook het toezicht in slachthuizen en vleesverwerkende industrie zijn op zichzelf (kosten-)effectief.
In Nederland en ook in andere Europese landen wordt momenteel onderzoek gedaan naar hoe groot de bijdrage van iedere bron van toxoplasma is. Inzicht daarin is nodig om het effect van toekomstige interventies te kunnen inschatten. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat het vlees dat in Nederland wordt gegeten lang niet altijd afkomstig is van dieren die in Nederland zijn gehouden of geslacht. Om die reden moeten maatregelen in de veehouderij of verbeteringen in de keurings- of controlemethodieken bij voorkeur op Europees of liever zelfs mondiaal niveau worden genomen.
Verder heeft de Raad voor Dierenaangelegenheden in 2016 een onafhankelijk advies11 uitgebracht waarin een aantal maatregelen wordt aangereikt om de infectiedruk van o.a. Toxoplasma door zwerfkatten te verminderen. Het rapport draagt bij aan bewustwording over de risico’s en is een bron van informatie voor met name dierenartsen, maar ook voor lokale overheden.
Tenslotte wil ik u informeren dat in de Hygiënecode voor het Slagers- en Poeliersbedrijf van de Koninklijke Nederlandse Slagers (KNS) is opgenomen dat rundvlees voor filet americain minimaal 48 uur bij een temperatuur van maximaal -12 °C ingevroren moet worden. Dit is voldoende om Toxoplasma te doden. Deze hygiënecode is op 8 oktober jl. in het Regulier Overleg Warenwet besproken12 en zal binnenkort in werking treden.
Daarnaast is er in 2020 een PPS-project van start gegaan om te onderzoeken of (vlees)producten zoals filet americain ook veilig zijn door toepassing (eventueel aanpassing) van verschillende concentraties van additieven, m.n. zout, lactaat (melkzuur) en acetaat (azijnzuur). Dit project13 is een samenwerkingsverband tussen RIVM, Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), Wageningen Food & Biobased Research (WFBR), de Vereniging voor de Nederlandse Vleeswarenindustrie, KNS en een aantal producenten van rauwe vleesproducten.
Het beoogd VN-datacentrum in China |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China uses the U.N. to Expand Its Surveillance Reach»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Verenigde Naties van plan is om een «Global Geospatial Knowledge and Innovation Center» en een «International Research Center of Big Data for Sustainable Development Goals» in China neer te zetten?
De Verenigde Naties (VN) hebben bevestigd dat er voorbereidingen worden getroffen voor het oprichten van een UN Global Geospatial Knowledge and Innovation Centre in Deqing, China. Daarnaast heeft de VN bevestigd dat in Hangzhou, eveneens in China, een regionale hub is gecreëerd ter ondersteuning van het VN Global Platform als onderdeel van de VN Global Working Group on Big Data. Naast de hub in Hangzhou zijn er regionale hubs gecreëerd in Rwanda, de Verenigde Arabische Emiraten en wordt er gewerkt aan een vierde hub in Brazilië.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Het kabinet ondersteunt het zorgvuldig gebruik van data en onderzoek dat kan bijdragen aan verbetering van het werk van de VN, de implementatie van de Sustainable Development Goals en de samenwerking tussen VN-lidstaten. Tegelijkertijd brengt het concentreren van wereldwijde datastromen over topografie, infrastructuur en menselijk gedrag in een enkel land mogelijk kwetsbaarheden met zich mee. Technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van big data, spelen immers een rol in de machtsbalans tussen landen. Daarom acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. Vooralsnog heeft het kabinet geen indicatie dat de data ook persoonsgegevens bevatten. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Welke landen financieren de bouw van deze data-centra in China?
Het VN Geospatial Knowledge and Innovation Centre is een initiatief ontwikkeld door alle VN-lidstaten onder begeleiding van het VN Committee of Experts on Global Geospatial Information Management (UN-GGIM), dat valt onder ECOSOC. Het centrum wordt opgericht door het VN Department of Economic and Social Affairs (UNDESA).
De regionale hub die is gecreëerd ter ondersteuning van het VN Global Platform is onderdeel van de VN Global Working Group on Big Data. De VN Global Working Group on Big Data is een intergouvernementeel orgaan waaraan 30 landen en 16 internationale organisaties aan deelnemen, waaronder Nederland.
Is er contact geweest met de Verenigde Naties over de bouw van deze data-centra? Zo ja, heeft de Verenigde Naties de berichtgeving bevestigd? Zo nee, kunt u de Verenigde Naties om toelichting vragen?
Ja, zie antwoord op vraag 2.
Zou u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken willen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Turkije de Haga Sophia en het Chora-museum (beiden voormalige christelijke kerken) van musea omvormt naar moskeeën, terwijl beiden beschermd zijn als werelderfgoed van Unesco, omdat Turkije ze zelf op dit lijst gezet heeft als musea?1
Ja.
Deelt u de mening dat hiermee afbreuk gedaan wordt aan de culturele en historische waarde die deze bouwwerken hebben voor de Christelijke gemeenscha en dat hiermee wordt getoornd aan de boodschap van pluriformiteit en tolerantie die deze monumenten uitdragen?
Deze twee monumenten maken deel uit van het UNESCO werelderfgoed Istanbul. Dit werelderfgoed is een belangrijk symbool van interreligieuze en interculturele dialoog en moet als zodanig worden gerespecteerd. Dat houdt in dat er geen stappen mogen worden genomen die de Outstanding Universal Value (OUV) van het werelderfgoed aantasten. Het is aan het Werelderfgoedcomité van UNESCO om dat te beoordelen. Daarbij wordt als eerste gekeken naar de instandhouding van de OUV, en dus niet primair naar de specifieke functie van het gebouw. Het kabinet onderkent dat het bedekken van de religieuze kunst effect kan hebben
op de beleving van bezoekers.
Klopt het dat Turkije de regels van UNESCO overtreedt? Klopt het ook dat Turkije al een aantal unieke fresco’s en schilderingen in het Chora-museum bedekt heeft?2
Het kabinet is bekend met de berichten dat een aantal fresco’s en schilderingen met witte doeken zijn afgedekt. Van belang is dat er geen onomkeerbare aanpassingen worden gedaan die de OUV van het monument aantasten.
De precieze functie van UNESCO-monumenten is een interne aangelegenheid van UNESCO-lidstaten zelf. Zoals gesteld is het aan het Werelderfgoedcomité om te oordelen over mogelijke aantasting van de OUV.
Ben u bereid deze problematiek aan te kaarten op de komende vergadering van de executive board van UNESCO (4-18 november, te Parijs) ten einde Turkije te bewegen zich aan de afspraken te houden en deze monumenten hun status als museum te laten behouden? Zo ja, hoe zal de Nederlandse delegatie deze kwestie aankaarten?
Zoals vermeld in eerdere beantwoording van Kamervragen hierover (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3748, vergaderjaar 2019–2020), heeft Nederland reeds samen met EU-lidstaten opgeroepen om de Hagia Sophia als symbool van interreligieuze en interculturele dialoog te respecteren. Dit neemt niet weg dat de precieze status van de Hagia Sophia uiteindelijk een interne aangelegenheid van Turkije is. Dit geldt ook voor het Chora monument.
De geplande vergadering van de Executive Board van UNESCO (4-18 november, te Parijs) is vanwege COVID maatregelen uitgesteld. Tussen 2 en 10 december vindt een virtuele bijeenkomst met een ingekorte agenda plaats. In januari is er een vervolg. Zoals hierboven reeds gemeld, worden vraagstukken over de instandhouding van de OUV inhoudelijk behandeld in het UNESCO Werelderfgoedcomité. Dit comité komt in juni of juli 2021 bijeen. De Executive Board speelt geen rol in de inhoudelijke behandeling van deze kwestie, maar wel in de agendering van de kwestie voor de eerstvolgende vergadering van het Werelderfgoedcomité.
Hoe kaarten andere landen deze kwestie aan op de vergadering van de UNESCO executive board?
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 aangegeven, worden dit soort kwesties niet inhoudelijk behandeld in de Executive Board van UNESCO. Het is aan het Werelderfgoedcomité om te oordelen over mogelijke aantasting van de OUV.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het afluisteren van o.a. de politie en marechaussee door de National Security Agency (NSA) |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Sinds wanneer weet u dat de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee jarenlang konden worden afgeluisterd door de Amerikaanse NSA? Sinds wanneer weet u dat de Amerikanen onze diensten voor de gek hebben gehouden en in plaats van veilige apparatuur juist spullen hebben geleverd met een zogenoemde «achterdeur»?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving door Argos. De conclusies in deze berichtgeving laat ik voor rekening van de betrokken journalisten.
Wanneer hebt u de Amerikanen om opheldering gevraagd over deze grootschalige spionage? Wat was hun antwoord? Als u dat niet hebt gedaan, wanneer gaat u die opheldering wél vragen?
Ik kan hier in het openbaar geen uitspraken over doen.
Wat vindt u van dit soort «James-Bondje-spelen» door allerlei geheime diensten die eigenlijk zouden moeten samenwerken in de strijd tegen terroristen en andere internationale dreigingen? Waarom heeft Nederland meegedaan aan dit soort spionage-spelletjes en doet Nederland dit nog steeds?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten werken samen met buitenlandse diensten in de strijd tegen terroristen en andere internationale dreigingen. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van deze bevoegdheid. Over de werkwijzen van de diensten kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen.
Maken diensten als onder meer de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten, de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, het Korps Landelijke Politiediensten, de Centrale Recherche Informatiedienst, het Landelijk Rechercheteam, de Dienst Technische Ondersteuning Opsporing, of hun opvolgers, nog altijd gebruik van deze of andere apparatuur van Amerikaanse oorsprong?
In het openbaar kan ik geen uitspraken doen over de apparatuur die deze diensten gebruiken, omdat dit inzicht zou geven in hun werkwijzen.
Welke andere landen buiten ons eigen land hebben apparatuur geleverd aan diensten in ons land op het gebied van veiligheid waarin mogelijk een «achterdeur» voor spionage zit? Kunt u een lijst leveren van apparatuur en het land dat die apparatuur heeft geleverd? Kunt u een lijst geven van apparatuur waarvan u kunt verzekeren dat er helemaal geen «achterdeur» voor spionage in zit?
In het openbaar kan ik geen uitspraken doen over de apparatuur die deze diensten gebruiken, omdat dit inzicht zou geven in hun werkwijzen. In algemene zin geldt dat het niet mogelijk is garanties te geven over apparatuur die niet volledig onder eigen toezicht is ontwikkeld of wordt beheerd. Daarom geeft het kabinet uitvoering aan de Nationale Cryptostrategie die moet zorgen voor een toekomstbestendig systeem voor informatiebeveiliging en veilige communicatiemiddelen. Hierover heeft uw Kamer recent een motie aangenomen. Daarnaast adviseert het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging van de AIVD de rijksoverheid desgevraagd over de ontwikkeling of inzet van beveiligde communicatiemiddelen.
Algemene NCTV-dreigingsniveaus en de concrete bedreigingen van Joodse instellingen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het onderzoek Dreigingsrapport 2020. Het dreigingsniveau van de Joodse gemeenschap in Nederland van de stichting Bij Leven en Welzijn, het Adviesorgaan ter bescherming van de Joodse gemeenschap in Nederland?
Ja.
Wat vindt u van de constatering dat de huidige dreiging van antisemitisme en bedreigingen van de Joodse gemeenschap in vergelijking met voorgaande jaren gelijk is gebleven? Hoe verhoudt dit zich tot de beslissing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) om het dreigingsniveau in Nederland te verlagen van 4 naar 3? In hoeverre zegt het algemene Nederlandse dreigingsniveau iets over de mate van dreiging voor specifieke groepen, zoals de Joods Nederlandse gemeenschap? Wat is naar het oordeel van de NCTV het concrete dreigingsniveau voor de Joods Nederlandse gemeenschap?
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) geeft een breed beeld van ontwikkelingen die relevant zijn voor het inzicht in en de bestrijding van terrorisme in Nederland. In het beeld wordt aandacht besteed aan verschillende actoren van wie terroristische dreiging richting personen, organisaties of objecten in Nederland uit kan gaan. Daarnaast wordt aandacht besteed aan thema’s als extremisme, radicalisering en polarisatie. Indien relevant wordt binnen die thema’s ontwikkelingen met betrekking tot de joodse gemeenschap beschreven. Aan het dreigingsbeeld is een dreigingsniveau gekoppeld, dat op basis van het beeld wordt vastgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Het dreigingsniveau is een algemene indicatie, vervat in een cijfer, van de dreiging in en tegen Nederland. De NCTV hanteert geen dreigingsniveaus voor specifieke personen, organisaties of objecten. Het niveau 3 past bij het huidige dreigingsbeeld. Dat de huidige dreiging van antisemitisme en bedreigingen t.a.v. de joodse gemeenschap volgens de stichting Bij Leven en Welzijn in vergelijking met voorgaande jaren gelijk is gebleven betreur ik. Iedere soort dreiging acht ik in de democratische rechtsstaat onacceptabel. Het kabinet acht het bestrijden van antisemitisme en andere dreigingen tegen de rechtsorde van groot belang.
Is het voorgekomen dat op basis van de algemene NCTV-analyses beveiligingsmaatregelen zijn afgebouwd, zonder de concrete dreiging bij deze beslissingen te hebben betrokken?
Uitgangspunt is dat personen en organisaties zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen veiligheid. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de overheid ten aanzien van beveiliging van religieuze instellingen is decentraal belegd. Er wordt periodiek getoetst of de voortzetting en op welke wijze van de maatregelen nog opportuun is. Uitgangspunt is dat het weerstandsniveau van de joodse instellingen gelijk blijft. Over de wijze waarop beveiligingsmaatregelen zijn opgebouwd, kan ik zoals uw Kamer weet, geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat in de algemene dreigingsanalyses van de NCTV de concrete dreigingsniveaus voor specifieke groepen beter tot uitdrukking moeten worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts de mening dat, omgekeerd, specifieke beveiligingsbeslissingen niet in hoofdzaak op algemene NCTV-dreigingsanalyses kunnen worden genomen, maar op hun eigen merites moeten worden beoordeeld?
Ik acht het DTN in de huidige vorm een belangrijk en adequaat middel om politiek, media en burgers te informeren over relevante ontwikkelingen op het gebied van terrorisme, extremisme, radicalisering en polarisatie. Ik deel uw mening dat specifieke beveiligingsbeslissingen niet moeten worden gebaseerd op algemene dreigingsanalyses. Aan het DTN zijn dan ook geen maatregelen gekoppeld. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb vermeld, worden beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico.
De afgebroken vakantiereis van leden van het Koninklijk Huis naar Griekenland |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht Koning op vakantie in Griekenland: «Hij voelt de sfeer in Nederland niet goed aan»?1
Ja
Wat gaat u (anders) doen om een nieuw incident zoals dit te voorkomen?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober (Kamerstuk 35 570-I, nr. 9) en in antwoorden op de Kamervragen van 21 oktober van het lid Van Raak en van het lid Klaver (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 409 en 410), een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Wat wist vicepremier De Jonge, die als uw vervanger optrad bij de persconferentie van 16 oktober, vóór aanvang van deze persconferentie over de (mogelijke) vakantie van de Koning? Als dit bij de voorbereiding aan de orde is geweest zoals u schrijft, waarom ontkende hij dan bekend te zijn met de reisplannen van de Koning?
De Vice-Minister-President heeft, zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 18 oktober en in antwoord op de Kamervragen van 21 oktober, tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Was de Rijksvoorlichtingsdienst voor aanvang van de persconferentie op 16 oktober op de hoogte van de vakantie of een mogelijke vakantie van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit dan ontkend?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat voorlichting vanuit de overheid geen zoekplaatje voor journalisten dient te zijn?
Kent u het handboek «Uitgangspunten overheidscommunicatie»?2 Zo ja, kent u ook de specifieke passage dat er niet alleen juiste en voldoende informatie moet worden verstrekt, maar ook dat het onjuist vermelden, weglaten of overaccentueren van feiten en argumenten nimmer is toegestaan?
Deelt u de mening dat er, in deze specifieke casus van de vliegvakantie van de Koning naar Griekenland in de herfstvakantie, niet is gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo ja, waarom is er niet gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat er conform handleiding is gecommuniceerd?
Kent u de voorlichting van de Raad van State ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis waarin de Raad onder andere stelt dat: «De ministers zijn niet aanspreekbaar op privégedragingen, maar zijn op grond van hun verantwoordelijkheid ingevolge artikel 42, tweede lid, iuncto artikel 68 van de Grondwet, wel gehouden aan te geven waarom het naar hun oordeel om een privégedraging gaat»?3
Waarom bent u van mening dat het achterblijven van twee leden van het Koninklijk Huis, waaronder de vermoedelijke erfopvolger, in Griekenland een privézaak is, terwijl dat voor de Koning niet het geval was?
Deelt u de mening dat uw keuze om niet meteen ook open te communiceren over het feit dat twee leden van het Koninklijk Huis nog enkele dagen achterbleven in Griekenland, terwijl dit wel bij u bekend was, een ongelukkige was aangezien deze nog jonge leden nu onnodig onderwerp van discussie werden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de Soedanese paramilitaire groep RSF steun krijgt van de Europese Unie |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van recente politieke en economische ontwikkelingen in Soedan?
In december 2018 begon een geweldloze volksopstand in Soedan, die heeft geleid tot het afzetten van toenmalig president Al-Bashir op 11 april 2019. Op 17 augustus 2019 ondertekenden de Militaire Overgangsraad (TMC) en de civiele oppositie een historisch constitutioneel akkoord. Dit akkoord maakte de weg vrij voor een democratische transitie in Soedan. Tijdens de overgangsperiode van 39 maanden (deze periode is met het tekenen van het vredesakkoord opnieuw ingegaan, zie onder) wordt het land geregeerd door een civiel geleide transitieregering. Alleen de ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie zijn militairen. De Soevereine Raad neemt daarnaast de positie van staatshoofd in. Deze elfkoppige raad bestaat uit zes burgers en vijf militairen en staat momenteel onder leiding van generaal Burhan (RSF-leider Mohamed Hamdan Dagolo, ook wel Hemedti genoemd, is vicevoorzitter).
Op 3 oktober jl. werd in Juba het vredesakkoord getekend tussen de Soedanese overgangsregering en elf rebellengroeperingen verenigd in de Sudan Revolutionary Front (SRF) en de Sudan Liberation Movement (SLM). Dit omvangrijke akkoord bevat o.a. afspraken over het vormen en de samenstelling van een parlement en heeft ook uitgebreide passages over accountability. Momenteel wordt er nog onderhandeld met de rebellenleiders Al-Nur en El-Hilu, respectievelijk leiders van Sudan Liberation Movement-Al Nur (SLM-A) en Sudan People Liberation Movement North (SPLM-N). Het is belangrijk dat alle rebellen hun wapens neerleggen om tot duurzame en inclusieve vrede te komen.
In oktober jl. heeft aanklaagster Bensouda van het Internationaal Strafhof (ICC) een historisch bezoek gebracht aan Soedan. Sinds het aftreden van Al-Bashir is er sprake van toenadering tussen het civiele deel van de transitieregering en het ICC. Het kabinet heeft het belang van samenwerking met het ICC herhaaldelijk opgebracht. In Soedan was er veel aandacht voor het bezoek van aanklaagster Bensouda. De Soedanezen zijn echter verdeeld: een deel van de bevolking vindt dat Al-Bashir en de drie anderen tegen wie een arrestatiebevel openstaat zo snel mogelijk naar Den Haag moeten voor berechting, anderen zijn voorstander van lokale berechting.
Economisch gezien is het een uiterst zwaar jaar voor Soedan geweest. In september jl. is de noodtoestand uitgeroepen vanwege zware regenval en een buiten haar oevers tredende Nijl. Meer dan 875.000 mensen verkeerden in nood, 100.000 huizen zijn vernield en meer dan 150 mensen verloren het leven. Deze overstromingen kwamen bovenop een sprinkhanenplaag en Covid-19.
In het afgelopen jaar is de economische situatie dan ook zo nijpend geworden in Soedan, dat inmiddels 20% van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Het kabinet heeft gedurende het jaar EUR 29,5 miljoen aan noodhulp gedoneerd (via Central Emergency Response Fund, Rode Kruis, Dutch Relief Alliance, Sudan Humanitarian Fund en het Family Support Program) om de negatieve gevolgen van deze rampen voor de bevolking te beperken.
Voor 2021 gloort er echter iets van hoop aan de economische horizon van Soedan. President Trump heeft aangegeven dat Soedan van de US State Sponsors of Terrorismlijst wordt gehaald, wat o.a. zou betekenen dat het internationale betalingsverkeer wordt gerehabiliteerd, nieuwe kansen worden geboden voor internationale handel en investeringen en Soedan in aanmerking komt voor schuldverlichting. Het Congres van de Verenigde Staten dient nog actie te ondernemen voordat delisting een feit is. Bovendien is Soedan, met o.a. de steun van de EU, het IMF en de Wereldbank, begonnen met aanzienlijke en broodnodige economische hervormingen.
Wat is de huidige verhouding van de Rapid Support Forces (RSF) met de regering van premier Hamdok en het Soedanese leger?
Met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde voor Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Klopt de stelling van het Trouw-artikel dat de EU van plan is om trainingen te financieren, of al financiert, waar ook leden van de RSF aan deel kunnen nemen?
Beide stellingen kloppen niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde trainingen en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen. Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van de OHCHR-activiteiten is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. De OHCHR heeft bevestigd dat de RSF niet deelneemt aan de door de EU gefinancierde activiteiten voor de periode van 2021–2022.
Klopt de stelling van hetzelfde artikel dat de trainingen niet alleen gaan over mensenrechten, maar ook over het identificeren van illegale migranten en het bedienen van vuurwapens?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is het doel van deze trainingen? Vinden deze trainingen plaats binnen het Better Migration Management programma, of in de context van een ander programma?
De ondersteuning van de activiteiten van OHCHR betreft andere activiteiten dan het Better Migration Management programma. Beide worden wel vanuit het EUTF gefinancierd. Doel van de OHCHR-activiteiten is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan
Klopt het dat EU-landen, waaronder Nederland, in juli expliciete toestemming hebben gegeven voor dit trainingsproject? Zo ja, waarom heeft Nederland die toestemming gegeven en welke voorwaarden zijn eraan verbonden?
Het klopt dat Nederland toestemming heeft gegeven voor de financiering van de OHCHR-activiteiten. Deze toestemming heeft Nederland, net als andere EU lidstaten, gegeven omdat Nederland de rol van OHCHR in Soedan van groot belang acht. Zoals bij ieder programma of activiteit dat opereert op een gevoelig onderwerp als mensenrechten zijn er risico’s aan de ondersteuning verbonden. Daarom zijn er mitigerende maatregelen aan het programma verbonden. Zo past OHCHR de VN Human Rights Due diligence policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die training ontvangen een screening ondergaan van OHCHR en de United Nations Integrated Transitions Assistance Mission in Sudan (UNITAMS) om te voorkomen dat mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Hoe verhoudt de steun van de EU aan deze trainingsprogramma’s zich tot eerdere garanties van het kabinet dat de RSF «in geen geval» tot de doelgroep van door de EU gefinancierde trainingen behoort?2
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de door OHCHR uitgevoerde activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert. De reactie van de heer Kenneth Roth is gebaseerd op onjuiste berichtgeving over aard en doelgroep van door de EU te ondersteunen activiteiten van OHCHR.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Kenneth Roth, directeur van Human Rights Watch, dat het trainen van de RSF kortzichtig is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de EU op te roepen om strikte richtlijnen voor deelname aan de trainingen te hanteren om te voorkomen dat RSF-leden kunnen deelnemen, zeker zonder verantwoording te hebben afgelegd over misdaden begaan in het verleden?
Dit acht ik niet noodzakelijk, omdat de EU en OHCHR reeds strikte richtlijnen hiervoor hebben opgesteld en toepassen zoals in antwoord op vraag 7 wordt toegelicht.
Stagetekorten in het mbo |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek dat Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) onder bijna 2500 mbo-studenten heeft uitgevoerd?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek?
Bij het maken van afspraken voor het «servicedocument covid-19 aanpak mbo» van 11 november heb ik verschillende uitkomsten van het onderzoek van JOB meegenomen. Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat 25% van de eerstejaars door corona vertraging meent op te lopen. Het gemiddelde over alle leerjaren ligt iets lager, op 21%. In het servicedocument zijn de mogelijkheden voor het aanbieden van alternatieven voor beroepspraktijkvorming vergroot, zodat middels andere relevante leervormen ervoor kan worden gezorgd dat het oplopen van studievertraging door het stagetekort beperkt wordt. Ik heb de uitkomsten van het JOB-onderzoek verder ook betrokken in mijn brief aan Uw Kamer van 24 november jl. «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho2.»
Leidt het onderzoek bij het kabinet tot nieuwe inzichten en maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat één op de vijf mbo-studenten, volgens het onderzoek, studievertraging oploopt door de coronacrisis? Welke oplossingen ziet het kabinet hiervoor?
Dat studenten studievertraging oplopen wil ik zoveel mogelijk voorkomen, dat heb ik al sinds het begin van de coronacrisis aangegeven. Daarom heb ik SBB gevraagd met een actieplan stages en leerbanen te komen om zoveel mogelijk plekken te realiseren en heb ik in de servicedocumenten kaders aangegeven waarbinnen scholen alternatieve vormen van bpv konden organiseren als er geen stage kon worden gevonden. In het vijfde servicedocument dat in november 2020 naar uw Kamer is gestuurd als bijlage bij de brief «Monitoring gevolgen COVID-19 in mbo en ho» van 24 november jl., komen daar nog mogelijkheden bij. In deze brief ga ik ook verder in op de verwachtingen rondom studievertraging.
Hoe oordeelt u over het feit dat 40 procent van de studenten laat weten extra schoolkosten te hebben gemaakt voor hun studie (denk aan laptop, bureau of koptelefoon) als gevolg van corona? Ziet het kabinet mogelijkheden om mbo-studenten hierin tegemoet te komen, met voorrang voor studenten met een kleinere beurs?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor een tegemoetkoming in de kosten, wanneer studenten de extra kosten niet kunnen betalen. Allereerst kan de student aankloppen bij de school. Via de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen, ontvangen de mbo-instellingen jaarlijks € 10 miljoen. Met dit budget kunnen mbo-instellingen minderjarige bol-studenten helpen van wie de wettelijke vertegenwoordigers financieel niet in staat zijn om leermiddelen te kopen. Middelen die de mbo-instelling niet aanwendt voor deze doelgroep, mag de instelling naar eigen inzicht besteden aan andere activiteiten waarvoor middelen binnen deze regeling voor worden verstrekt. De middelen mogen dus bijvoorbeeld ook worden ingezet om meerderjarige studenten financieel te helpen bij de aanschaf van leermiddelen. Een andere mogelijkheid zou zijn dat scholen leermiddelen in bruikleen geven. Overigens wordt de Tijdelijke regeling per 1 augustus 2021 vervangen door het mbo-studentenfonds.
Daarnaast beschikken veel gemeenten over een laptop-regeling en kunnen studenten die jonger zijn dan 18 jaar ook financiële hulp vragen bij een Stichting Leergeld.
Ik heb Uw Kamer in het VAO van 25 november jl. toegezegd de mbo-scholen te vragen om bij de meldpunten covid-19, die per school worden ingericht voor studenten, informatie over genoemde regelingen te betrekken, zodat studenten gemakkelijker toegang hebben tot de informatie hierover. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat studenten in de zorg- en welzijnssector het moeilijkste een stageplek kunnen vinden? Deelt u de mening dat de overheid haar verantwoordelijkheid moet nemen voor de stagetekorten in publieke sectoren, zoals zorg en handhaving?
Als oorzaak voor de tekorten bij zorg en welzijn wordt volgens SBB door scholen aangegeven dat er op dit moment in de meerderheid van de gevallen onvoldoende capaciteit is voor stagebegeleiding bij de zorginstellingen. Hiervoor kan ik begrip opbrengen, omdat de coronacrisis erg veel vraagt van de zorgsector. Daarom is het ook belangrijk dat er wel voldoende toestroom blijft van nieuw personeel juist in deze sector. Scholen hebben in het geüpdatete servicedocument voor de mbo-sector van 11 november jl. aanvullende mogelijkheden gekregen voor het verzorgen van alternatieve oplossingen voor de stage. SBB werkt ondertussen in het kader van het actieplan samen met partijen uit onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de regio aan regionale maatregelen voor het tegengaan van de tekorten. Het Ministerie van VWS biedt ruime steun aan de zorg met het Stagefonds Zorg, een subsidieregeling van jaarlijks 112 miljoen euro. Hieruit kunnen de zorginstellingen die een stage aanbieden aan mbo- of hbo-studenten van bepaalde zorg- en welzijnsopleidingen een tegemoetkoming ontvangen in de kosten van het aanbieden van een stage. Ook stimuleert VWS via de subsidie SectorplanPlus werkgevers om mensen op te leiden en om meer praktijkplaatsen aan te bieden. Daarnaast is er de subsidieregeling praktijkleren, van waaruit zorginstellingen een tegemoetkoming kunnen aanvragen voor het aanbieden van BPV-plaatsen aan BBL-studenten en stageplaatsen aan hbo-deeltijd en duaal studenten van zorgopleidingen.
Deelt u de analyse dat de op zichzelf succesvolle aanpak van het kabinet en de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) inzake het terugdringen van stagetekorten, zich tot nu toe meer op private dan op publieke sectoren heeft gericht, en dat u meer zou kunnen en moeten doen om ook het aantal stages in publieke sectoren op peil te brengen?
Hierover is de motie Bruins c.s. aangenomen, die het kabinet vraagt om een strategie om meer stage-, trainee- en startersplekken te realiseren bij de overheid. Rijksbreed wordt eraan gewerkt om het aantal stageplaatsen binnen de rijksoverheid weer terug te krijgen op het niveau van 2019. Daarnaast treedt het Ministerie van BZK in overleg met andere publieke werkgevers om dit vraagstuk te bespreken. De aanpak van SBB in het kader van het actieplan richt zich op alle werkgevers die kunnen bijdragen aan het oplossen van de tekorten, dus inclusief de (potentiële) erkende leerbedrijven binnen rijksoverheid en decentrale overheden. Daarbij wordt ook out of the box gedacht in termen van sectoren. Als een student een deel van de werkprocessen in een andere sectoren kan leren, dan worden ook daar erkenningen voor afgegeven. Ik heb SBB bij de uitvoering van het Actieplan stages en leerbanen gevraagd in gesprek te gaan met de VNG, het IPO of de Unie van Waterschappen over het vergroten van het aantal stageplekken en leerbanen bij de decentrale overheden. In het eerder genoemde VAO van 25 november jl. heb ik Uw Kamer toegezegd om hierover in het kader van de voortgang van Actieplan stages in het bijzonder aandacht te besteden aan de stageplaatsen in de publieke sector.
Ziet u mogelijkheden om extra stagebegeleiding mogelijk te maken in publieke sectoren, bijvoorbeeld door te bekijken of gepensioneerde of anderszins uitgetreden oud-professionals in de publieke sector bereid zijn tegen vergoeding stagebegeleiding aan te bieden? Is het mogelijk om extra werk te maken van begeleiding door de stagebegeleiders van onderwijsinstellingen – bijvoorbeeld door deze stagebegeleiders extra te trainen en extra tijd vrij te maken voor ondersteuning van stagiaires – zodat de aanbieders van stages hierin zoveel mogelijk ondersteund en ontlast worden?
Indien bij het terugbrengen van het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid naar het niveau van 2019 de beschikbare capaciteit een knelpunt vormt, dan is het Rijk bereid om te onderzoeken op welke wijze extra stagebegeleiding gerealiseerd kan worden. In dat geval zal ik de in de vraag genoemde voorbeelden hierbij betrekken en daarbij dan ook de arbeidsrechtelijke consequenties voor de werkgever en de werknemer uitwerken. Indien dit aan de orde is bij andere publieke werkgevers kan deze suggestie vanuit BZK ook bij hen onder de aandacht worden gebracht. In het geüpdatete servicedocument van 11 november jl. is voor mbo-instellingen de mogelijkheid geopend om capaciteit en middelen voor het aanbieden van keuzedelen in te zetten voor het door de school organiseren en aanbieden van alternatieven voor bpv. Hoe de scholen hun docenten willen inzetten blijft vervolgens een keuze van de school.
Deelt u de analyse van JOB dat een vicieuze cirkel dreigt te ontstaan: door de grote druk op en tekorten in de zorg kunnen nu onvoldoende stagiaires begeleid worden, wat bijdraagt aan een groter tekort in deze sectoren in de toekomst, wat weer leidt tot druk op en tekorten in stagebegeleiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat het kabinet deze vicieuze cirkel doorbreken?
Deze vicieuze cirkel ligt op de loer, daarom heb ik in het servicedocument mbo-aanpak coronavirus covid-19 scholen ruimte geboden voor alternatieve invulling van beroepspraktijkvorming. Ik verwacht dat er na de coronacrisis weer meer capaciteit zal komen voor begeleiding, de situatie waar de zorg nu voor staat is uniek en niet te vergelijken met eerdere jaren.
Vanuit het Ministerie van VWS wordt middels het actieprogramma Werken in de zorg al gewerkt om de personeelstekorten in de zorg tegen te gaan. Deze aanpak is erop gericht dat meer mensen kiezen voor de zorg en om het personeel voor de zorg te behouden. Voor de voortzetting van de belangrijkste instrumenten uit het programma heeft het kabinet recent geld vrijgemaakt oplopend tot 130 miljoen euro structureel vanaf 2023. Naast een forse scholingsimpuls (subsidieregeling SectorplanPlus) is er vanuit dit programma ook expliciet aandacht voor de aansluiting van onderwijs op de op zorg. In de praktijk bestaan al veel voorbeelden hoe dit aan te pakken. Met het Actieleernetwerk maken we deze zichtbaar en zorgen we dat zorginstellingen en scholen van elkaar kunnen leren3.
Is het kabinet bereid op zo kort mogelijke termijn met een integraal actieplan te komen voor het creëren van meer stageplaatsen in publieke sectoren in den brede, inclusief decentrale overheden en uitvoeringsdiensten? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten uit de regio's met de grootste tekorten om te bezien of een deel van de coronasteun aan gemeenten ook ingezet kan worden voor het creëren van meer stageplekken en leerbanen?
Rijksbreed wordt eraan gewerkt om het aantal stageplaatsen bij de rijksoverheid terug te brengen op het niveau van 2019. Ook wordt dit onderwerp besproken met andere overheidswerkgevers. SBB werkt in het kader van het actieplan stages en leerbanen in de regio samen met stakeholders uit het onderwijs, bedrijfsleven en lokale overheid aan maatregelen om gericht stagetekorten in de regio op te lossen. Daarbij wordt zowel naar mogelijkheden in de private als in de publieke sector gekeken. Een mooi voorbeeld van de regionale samenwerking komt uit Limburg. Daar werven mbo-scholen Vista College en Gilde Opleidingen, Provincie Limburg en SBB gezamenlijk stages en leerbanen bij werkgevers in zowel de private als publieke sector. Ook heb ik SBB gevraagd een oproep te doen aan de VNG en IPO om meer stageplaatsen aan te bieden bij decentrale overheden.
Wat vindt u van het voorstel van JOB voor een speciaal coronameldpunt op elke mbo-instelling? Gaat u dit samen met mbo-instellingen mogelijk maken? Zo ja, op welke termijn denkt u de Kamer te kunnen informeren over hoe, en op welke termijn, dit meldpunt opgestart zal worden?
Dit voorstel heb ik besproken met de MBO Raad in het kader van de update van het «servicedocument covid-19 aanpak mbo». Het nieuwe document is op 11 november jl. gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat scholen moeten zorgen voor goede communicatie over coronamaatregelen en aanpassingen in lessen en examens richting studenten. Het staat scholen altijd vrij om daar zelf een vorm voor te kiezen. Wel doen de MBO Raad en ik in het servicedocument de suggestie om een coronameldpunt in de school op te richten.
Heeft u er een beeld van of en, zo ja, in welke mate, de huidige stagetekorten stagediscriminatie vergroten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Er zijn al diverse onderzoeken, die hebben uitgewezen dat stagediscriminatie een belemmering kan vormen voor studenten om een stageplek te kunnen vinden. Aanvullend onderzoek is mijn inziens daarom niet nodig. Daarentegen is het juist belangrijk om nu extra in te zetten op het voorkomen van stagediscriminatie door te werken aan concrete acties en maatregelen. Recent is de campagne KIESMIJ gestart om informatie en hulpmiddelen bij het tegengaan van stagediscriminatie onder de aandacht te brengen bij (leer)bedrijven, scholen en studenten. Ook werken OCW en SZW, in samenwerking met de MBO Raad, aan de oprichting van een kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie, en wordt een pilot opgezet waarbij scholen verantwoordelijk worden voor de werving en selectie van studenten voor een eerste leerplek.
Het bericht dat Palestijnse kinderen worden mishandeld en vernederd in Israëlische gevangenissen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Achraf Bouali (D66), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Palestijnse kinderen onmenselijk behandeld in Israëlische gevangenissen»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het onderzoek van Save the Children? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de constateringen van fysieke mishandeling, verbale mishandeling, bedreiging van familie, vernederend lichamelijk onderzoek, ontzegging van toegang tot gezondheidszorg en ontzegging van contact met een advocaat?
Hoewel het niet mogelijk is de verklaringen van de kinderen in het rapport van Save the Children op onafhankelijke wijze te verifiëren (wat ook door de auteurs wordt onderkend) is het beeld dat in het rapport wordt geschetst in grote mate in overeenstemming met eerdere analyses van andere organisaties, zoals Defense for Children International, Human Rights Watch en Military Court Watch. UNICEF heeft in diverse rapporten eveneens melding gemaakt van soortgelijke wijze van behandeling van minderjarigen bij arrestatie en detentie. Vanzelfsprekend vindt het kabinet zaken als fysieke mishandeling, verbale mishandeling, bedreiging van familie, vernederend lichamelijk onderzoek, ontzegging van toegang tot gezondheidszorg en ontzegging van contact met een advocaat onacceptabel.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat de genoemde misstanden hebben plaats gevonden in Israëlische gevangenissen? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd?
Sinds de geluiden over de misstanden heeft Nederland de kwestie regelmatig aangekaart bij de Israëlische autoriteiten, onder meer tijdens bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur en in gesprekken met het kantoor van de Israëlische Military Attorney General (zie onder meer de Kamerbrief van 15 januari 2015, Kamerstuk 23 432, nr. 397 en Kamerbrief van 16 juni 2018 in reactie op de motie Karabulut, Kamerstuk 23 432, nr. 455). Nederland heeft een actieve rol in de informele werkgroep Children and Armed Conflict (CAAC) van enkele EU-ambassades te Tel Aviv. De werkgroep heeft de afgelopen jaren regelmatig contact gehad met Israëlische autoriteiten over de behandeling van Palestijnse minderjarigen in detentie en woonde rechtszaken bij van minderjarigen bij de militaire rechtbank. Tijdens de laatste twee VN UPR’s van Israël (2014 en 2018) wijdde Nederland een van haar twee aanbevelingen aan dit onderwerp. Tot slot heeft Nederland verscheidene projecten gesteund van mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het verbeteren van de situatie.
Deelt u de mening dat minderjarigen niet berecht zouden moeten worden door een militaire rechtbank? Zo ja, hoe gaat u er dan op aandringen bij de Israëlische autoriteiten deze praktijk af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op een eerlijk proces. Israël is als bezettende macht verplicht de rechten van Palestijnse minderjarigen te waarborgen, overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, inclusief het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
De Nederlandse ambassade in Tel Aviv zet zich met ambassades van andere EU-lidstaten in voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep.
In het verleden toonde de Israëlische regering zich bewust van tekortkomingen in detentieomstandigheden voor kinderen en zegde toe hieraan te werken. Zo voerde Israël sinds 2008 een reeks juridische hervormingen door met het doel het Israëlisch militair jeugdrecht in lijn te brengen met het Israëlisch nationaal jeugdstrafrecht, wat in de meeste gevallen een betere bescherming betreft. Ook in de jaren erna heeft Israël hervormingen ingezet (zie onder meer Kamerbrief d.d. 20 januari 2015). Deze hervormingen lijken op de grond echter niet het gewenste effect te hebben, behalve een verbeterde toegang tot juridische bijstand en minder gebruik van eenzame opsluiting. Een slechte behandeling komt echter nog steeds veel voor.
Nederland zal haar zorgen blijven uitspreken naar de Israëlische regering. Ook gaat Nederland door met het ondersteunen van organisaties die zich inzetten voor verbetering. Zo financiert Nederland momenteel het project «Change in Israel’s Detention and Interrogation Conditions for Children in Police Stations» van de Israëlische mensenrechtenorganisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI).
Deelt u de mening dat detentie en mishandeling van minderjarigen onder het militair recht een grove schending vormen van het internationaal recht en zouden moeten worden beëindigd? Zo ja, hoe gaat u hier bij de Israëlische autoriteiten op aandringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan Nederland beteken voor slachtoffers van deze misstanden?
Zie antwoord vraag 4.
Biedt Nederland steun aan organisaties op het gebied van psychosociale hulp in de Palestijnse Gebieden? Zo ja, om welke projecten gaat het? Zo nee, bent u bereid om – in lijn met het beleid om de inzet op mentale gezondheid en psychosociale steun te verbreden naar integratie hiervan binnen vredesopbouw en de bredere vrede- en veiligheidsagenda2 – psychosociale hulp onderdeel uit te laten maken van de inzet op veiligheid en rechtsorde binnen de Palestijnse Gebieden?
Ja. Via meerdere programma’s biedt Nederland steun aan organisaties die psychosociale hulp verlenen in de Palestijnse Gebieden. Zo biedt UNRWA psychosociale hulp aan Palestijnse vluchtelingen, als onderdeel van hun «Social Relief Services» programma. Ook via het UNDP Sawasya programma, dat mede door UNDP, UN WOMEN en UNICEF wordt uitgevoerd, steunt Nederland organisaties die psychosociale hulp bieden. Daarin is speciaal aandacht voor kinderen en vrouwen die in aanraking zijn gekomen met de wet, zowel op de Westelijke Jordaanoever als in Gaza en Oost-Jeruzalem. Ook steunt Nederland een Palestijnse vrouwenrechtenorganisatie die via een hulplijn psychosociale hulp biedt aan vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld.
Het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM |
|
Michiel van Nispen (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Groninger Bodem Beweging (GBB) inmiddels al vijf jaar wacht op een beslissing van het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak tegen de NAM?1 Kunt u zich de onvrede over een dergelijke termijn voorstellen?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging kan ik mij voorstellen, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd. Na de aangifte is er een artikel 12 Sv-procedure gevolgd, die de nodige tijd in beslag heeft genomen. Het OM heeft mij bericht dat het onderzoek en de beoordeling daarvan geruime tijd hebben geduurd vanwege de omvang en complexiteit van deze zaak en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht diende te worden.
Hoe kan het dat het OM in september 2019 het onderzoek al had afgerond, maar dat een jaar later nog steeds geen conclusie is getrokken en de aangever (de GBB) hier nog niets over heeft gehoord ondanks herhaaldelijke verzoeken geïnformeerd te worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is dit een omvangrijk en complex onderzoek geweest. Daardoor was de beoordeling eveneens ingewikkeld; vanwege het aantal individuele gevallen waarin een beoordeling van het te duchten levensgevaar moest plaatsvinden in combinatie met de omvang van het dossier, kostte een zorgvuldige beoordeling tijd. Hierbij speelt mee dat door het Hof is bepaald dat de NAM een zienswijze op het onderzoek diende te geven. Na afronden van het onderzoek heeft de NAM daar drie maanden de tijd voor gekregen. Het OM heeft eind februari 2020 de zienswijze ontvangen. Bovendien hebben de beperkingen ten gevolge van COVID-19 gezorgd voor verdere vertraging.
De betrokken partijen, waaronder ook de klagers, worden op de hoogte gehouden van het verloop van het proces op de momenten dat daar aanleiding voor is. Op diverse momenten hebben de klagers actief geïnformeerd naar de stand van het onderzoek. Daarop is ook altijd door het OM geantwoord en daarbij is aan de klagers meegedeeld dat er nog geen beslissing was genomen en dat klagers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zouden worden gesteld zodra het OM een definitief standpunt over deze zaak zou hebben ingenomen.
Hoe verhoudt dit stilzwijgen van het OM zich tot de voorschriften opgenomen in artikel 6, tweede lid onder b, van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57)?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat beslissingen zo lang op zich laten wachten? Hoe gebruikelijk of ongebruikelijk is dit volgens u?
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kost een zorgvuldig en gedegen onderzoek en – in het verlengde daarvan – een zorgvuldige en gedegen beoordeling veel tijd, zeker waar het gaat om een omvangrijk onderzoek als onderhavige. Het past mij niet om vooruit te lopen op (vervolgings)beslissingen die nog genomen moeten worden door het OM.
Waardoor wordt deze lange duur nu veroorzaakt? Heeft dat vooral met capaciteitsproblemen in de opsporing te maken of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke? Worden er gesprekken gevoerd tussen de NAM en het OM over een mogelijke buitengerechtelijke afdoening van de strafzaak?
Zie antwoord vraag 4.
Komt er een moment dat het OM op grond van de resultaten van het door het Gerechtshof bij beslissing van 20 april 2017 bevolen onderzoek, een definitieve vervolgingsbeslissing moet nemen? Met andere woorden, mag dit eindeloos duren? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig? Zo nee, hoe lang mag dit dan wel duren?
Artikel 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat indien het naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging plaats moet hebben. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de oordeelsvorming naar aanleiding van het afgeronde onderzoek nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de klagers, ook al is deze duur verklaarbaar gelet op de complexiteit en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht dient te worden. Overigens heeft het OM mij bericht dat zij binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Wat vindt u van de uitspraak van het Gerechtshof dat er aanwijzingen zijn dat de NAM zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 170, aanhef 2, Wetboek van Strafrecht (WSr), het beschadigen van woningen waardoor levensgevaar te duchten is?
Het past mij als Minister niet om deze uitspraak van een inhoudelijk oordeel te voorzien.
Op welk moment kan het uitblijven van een beslissing worden opgevat als een fictieve vervolgingsweigering? Zijn daar andere voorbeelden van bekend?
Vooropstaat dat wanneer het gerechtshof een bevel tot vervolging heeft gegeven, de officier van justitie niet bevoegd is nadien zelfstandig te besluiten om van verdere vervolging af te zien. Daartoe is op grond van artikel 243, vijfde lid, Sv bewilliging van het gerechtshof vereist. In deze zaak heeft het gerechtshof een bevel tot vervolging gegeven dat inhoudt dat nader strafrechtelijk onderzoek moet worden verricht onder toezicht en begeleiding van de rechter-commissaris. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 6, zal het OM binnen afzienbare tijd de uitkomsten van het onderzoek en zijn standpunt in deze zaak naar buiten brengen.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van Groningers in de rechtsstaat ernstig geschaad is? Kunt u zich voorstellen dat het lange wachten op het OM in de strafzaak tegen de NAM het vertrouwen verder onder druk zet?
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in 2017 is er in het dossier Groningen sprake van «een Nederlands overheidsfalen van on-Nederlandse proporties». Hij gaf daarbij ook aan: «We hebben het vertrouwen verspeeld, de rijksoverheid voorop».3 De Minister-President heeft in debat met uw Kamer dan ook namens de regering excuses aangeboden.4 Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat de duur van deze zaak gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd.
Welke stappen gaat u zetten om het vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen?
In de afgelopen jaren is er veel in gang gezet om het vertrouwen van de Groningers in de overheid en ook in de rechtstaat te herstellen. Die maatregelen worden nu uitgevoerd. De gaswinning wordt versneld afgebouwd en uiteindelijk geheel stopgezet, de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is overgenomen van de NAM en wordt op onafhankelijke en publiekrechtelijke wijze vormgegeven, en het Nationaal Programma Groningen is opgezet om te investeren in de toekomst van de provincie Groningen. Op vrijdag 6 november jl. heeft het kabinet nadere bestuurlijke afspraken gemaakt met bestuurders van het aardbevingsgebied over de versterkingsoperatie om de uitvoering daarvan te versnellen en beheersbaar te maken.5 Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal het OM binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het WGO van donderdag 12 november beantwoorden?
Ik heb getracht deze antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: 'ingrijpende maatregelen' dreigen’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ommelander Ziekenhuis in zwaar weer: «ingrijpende maatregelen» dreigen»?1
Ja.
Klopt het dat het ziekenhuis in Scheemda nu al moet bezuinigen?
Het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is een fusieziekenhuis van de voormalige ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl, dat per 1 juli 2018 een nieuwbouwlocatie in Scheemda heeft betrokken. Deze zomer is vastgesteld dat de strategie en het bedrijfsplan van het ziekenhuis bijstelling behoeven vanwege een aantal ontwikkelingen. Er is door betrokken partijen geconstateerd dat van acute financiële problematiek geen sprake is, maar dat bijstelling van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis nodig is om deze toekomstbestendig te maken.
De afgelopen tijd is er onder leiding van Gupta een analyse uitgevoerd naar de huidige en toekomstige positie van het OZG in het zorglandschap en hoe de financiële positie duurzaam kan worden verbeterd.
De betrokken zorgverzekeraars Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis zijn in nauw overleg met OZG over de continuïteit van het ziekenhuis. Samen met het OZG hebben zij gekeken naar de oorzaken van de problemen, als basis voor verdere bespreking van oplossingsrichtingen met de betrokken stakeholders. Het Ommelander Ziekenhuis heeft de zorgverzekeraars inzicht gegeven in haar bedrijfsvoering en de wijze waarop het ziekenhuis de begroting 2020 realiseert.
Het uitgangspunt dat de zorgverzekeraars hanteren is een financieel gezond ziekenhuis met kwalitatief goede zorg. De toegankelijkheid van de zorg is vanzelfsprekend onderdeel van de gesprekken, aldus de zorgverzekeraars. Zij hebben mij laten weten dat het OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat.
OZG heeft mij laten weten dat het ervan overtuigd is dat het de komende periode tot oplossingen kan komen die zullen zorgen voor een duurzaam gezonde toekomst voor OZG, en dat hun medewerkers intussen met volle inzet aan een kwalitatief hoogwaardige en veilige zorg voor al hun patiënten werken.
Er ligt inmiddels een herstelplan met kostenbesparingen en verhoging van de inkomsten. Bij de laatste nog te nemen stappen spelen ook andere betrokken partijen (waaronder de banken en de provincie Groningen) een rol. De gesprekken tussen deze partijen en het Ommelander Ziekenhuis zijn eveneens gaande en zullen de komende weken voortgezet worden, met als doel een breed draagvlak te creëren voor het maatschappelijke belang van het Ommelander Ziekenhuis, zo lieten OZG en de zorgverzekeraars mij weten.
Het is goed dat OZG en de zorgverzekeraars (en andere financiers) nu met elkaar het gesprek voeren. Dit is ook primair waar dit gesprek moet worden gevoerd. De zorgaanbieder en zorgverzekeraars moeten samen onderhandelen over het zorgaanbod van OZG en de bijdrage die de zorgverzekeraars hiervoor betalen. De zorgverzekeraars moeten daarbij voldoen aan hun zorgplicht. Dat betekent onder meer dat er voldoende zorgaanbod voor hun verzekerden beschikbaar moet zijn en dat deze zorg voldoende toegankelijk moet zijn. In het bijzonder geldt dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».2 OZG moet binnen de grenzen van de redelijkheid alle noodzakelijke medewerking verlenen opdat de zorgverzekeraars aan deze bereikbaarheidsnorm kunnen voldoen.3
De toezichthouders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zijn door de zorgverzekeraars respectievelijk raad van bestuur van OZG geïnformeerd over de situatie. De NZa heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van een zorgplicht risico, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes gemaakt dient te worden om de zorg te kunnen waarborgen. De IGJ is door de raad van bestuur geïnformeerd over de keuzes op het gebied van de bedrijfsvoering die voorliggen, en over welke risico’s op termijn kunnen ontstaan. De IGJ heeft bij de raad van bestuur aangegeven op welke momenten zij in ieder geval verder geïnformeerd wil worden, en heeft toegelicht in welke gevallen de IGJ over de (financiële) situatie van ziekenhuizen contact opneemt met de NZa en het Ministerie van VWS (early warning systeem).
Vindt u het ook zorgwekkend dat het gloednieuwe ziekenhuis in Scheemda nu al financieel in zwaar weer zit?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat na de sluiting van de ziekenhuizen in Delfzijl en Winschoten de reistijd in de regio al is opgelopen en dat veel patiënten en familie die op bezoek wil komen al behoorlijk lang moeten reizen?
Ik begrijp deze zorgen, en mijn beleid is er in belangrijke mate ook op gericht om waar mogelijk te zorgen voor zorg dichtbij. Sluiting van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (OZG) is op dit moment echter geen onderwerp van gesprek. De betrokken zorgverzekeraars (Menzis, Coöperatie VGZ en Zilveren Kruis) hebben mij laten weten dat OZG voor hen een strategische partner is voor de zorg voor hun verzekerden in de regio Noordoost-Groningen. Hun inzet is om duurzaam voldoende en kwalitatief goede zorg te borgen voor de inwoners van Oost-Groningen. De toegankelijkheid tot zorg mag voor verzekerden in deze regio nooit in het geding komen, aldus de betrokken zorgverzekeraars, en uiteraard onderschrijf ik dat. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven is de NZa van oordeel dat er op dit moment geen sprake is van een risico voor de zorgplicht, maar dat er voor de toekomst een aantal belangrijke keuzes dient te worden gemaakt om de zorg te kunnen waarborgen. Hierover zijn OZG en de stakeholders en financiers momenteel gezamenlijk in overleg.
Begrijpt u dat vooral ouderen en mensen die moeilijk ter been zijn heel graag hun naasten willen bezoeken en dat daarom zorg nabij van groot belang is voor het welzijn van de patiënten en hun naasten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het cruciaal is voor de regio Oost-Groningen dat er een volwaardig ziekenhuis is?
Ik vind het van groot belang dat er voor de inwoners uit de betreffende regio voldoende, toegankelijke zorg beschikbaar is en blijft. In dit geval geldt in het bijzonder dat de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH) en acute verloskunde in Scheemda «gevoelig» zijn voor de zogenaamde «45 minuten-norm».4 Het is aan OZG om samen met de zorgverzekeraars te spreken over het zorgaanbod en de financiële vergoeding die daar tegenover staat. De IGJ en NZa houden, vanuit hun eigen rollen, toezicht op de ontwikkelingen.
Bent u bereid te kijken wat u kunt doen om het ziekenhuis te helpen en te voorkomen dat er onredelijke bezuinigingen worden doorgevoerd?
Het is primair aan OZG en de zorgverzekeraars en andere financiers om nu samen het gesprek te voeren. De NZa en IGJ houden toezicht en informeren mij indien nodig over de ontwikkelingen.
Bent u ermee bekend dat er – ook in de regio – forse tekorten dreigen in de zorg? Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken partijen zodat ontslagen worden voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven moet het gesprek primair tussen OZG en de betrokken zorgverzekeraars en andere financiers worden gevoerd. OZG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen sprake is van gedwongen ontslagen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Medisch Zorglandschap e.d. op 18 november?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen het geldende termijn en voor het debat over het Medisch Zorglandschap dat is verplaatst naar januari.
De huisuitzetting van mantelzorger meneer Zilverentant |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat meneer Zilverentent zijn woning in Beverwijk wordt uitgezet door corporatie WoonOpMaat, nadat zijn partner met MS waar hij mantelzorger voor was in een instelling is opgenomen?
Naar aanleiding van uw vragen laat de betreffende woningcorporatie mij desgevraagd weten dat er in het geval van de betrokkene geen sprake is van een huisuitzetting of ontruiming. Het zou een vrijwillige opzegging van een aangepaste WMO-woning betreffen, waarvan de huuropzegging mede zou zijn ondertekend door de betrokkene.
Is het waar dat de desbetreffende meneer op 28 oktober 2020, na zelf contact op te nemen met de corporatie, te horen kreeg dat hij 6 november uit zijn huis moet?
De betreffende woningcorporatie laat mij desgevraagd weten dat de reguliere opzegtermijn een maand is en daarom de huurovereenkomst op 6 november 2020 zou eindigen. Op 28 oktober jl. was er contact tussen de verhuurder en de betrokkene, waarbij hij aangaf nog geen zicht op een andere woning te hebben. De betrokkene is door de woningcorporatie uitgenodigd voor een gesprek, dat plaatsvond op 30 oktober. De woningcorporatie laat mij weten dat de betrokkene in dat gesprek heeft verzocht hem tot januari 2021 de tijd te geven een andere woning te zoeken. De woningcorporatie heeft daarmee ingestemd.
Klopt het dat hem een jaar eerder is toegezegd dat hij 6 maanden de tijd zou krijgen om een nieuwe woning te vinden in het geval dat zijn partner noodgedwongen het huis zou verlaten?
De woningcorporatie laat mij desgevraagd weten dat van een dergelijke toezegging aan de betrokkene geen sprake is geweest.
Deelt u de mening dat bij een ingrijpende gebeurtenis verwacht mag worden dat corporaties de menselijke maat hanteren? Deelt u de mening dat iemand mededelen dat die persoon een week heeft om een nieuwe woning te vinden, in geen enkel geval een menselijke maat is?
Ja, ik deel de mening dat we van corporaties mogen verwachten dat zij de menselijke maat hanteren. Ik ben van mening dat die menselijke maat in deze casus is gehanteerd.
De betrokkene heeft volgens de woningcorporatie samen met de huurster de huuropzegging ondertekend. In dit specifieke geval was bij de verhuurder onbekend dat de inwonende betrokkene de mantelzorger van de huurster is en hij geen zicht op een andere woning had. Toen dat wel bekend werd, stemde de verhurende woningcorporatie in met een langere opzegtermijn van de woning, waardoor de betrokkene nu tot 4 januari 2021 in de woning mag blijven.
Vindt u dat corporatie WoonOpMaat in strijd handelt met de afspraak dat er tijdens de coronacrisis geen huisuitzettingen plaatsvinden, tenzij er sprake is van criminaliteit of ernstige overlast? Zo ja, gaat u de corporatie hier indringend op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 aangaf betreft het hier geen huisuitzetting maar een vrijwillige opzegging van de huurovereenkomst door de huurder, medeondertekend door de inwonende betrokkene. De afspraken die ik met de verhuurdersorganisaties, en brancheorganisaties heb gemaakt over huisuitzettingen door huurachterstanden door corona, zijn daarom niet van toepassing op deze casus. Ik ben van mening dat de corporatie handelt in overeenstemming met het doel van de afspraken met verhuurders waar de indiener aan refereert. Ondanks dat een huisuitzetting door betaalachterstanden hier niet aan de orde is, is de corporatie een op maatwerk gerichte oplossing met de betrokkene overeengekomen.
Is het waar dat het doel van de afspraak «geen huisuitzettingen tijdens Corona» is dat huurders tijdens de COVID-19 crisis niet op straat komen te staan? Deelt u de mening dat de corporatie in strijd met het doel van deze afspraak handelt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid op korte termijn, voor 6 november, de corporatie te wijzen op de afspraken die in maart met Aedes zijn gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen en aan te dringen op een oplossing?
Zoals reeds hierboven beschreven laat de woningcorporatie mij weten dat zij met de betrokkene heeft afgesproken dat hij tot 4 januari 2021 in de woning mag blijven wonen en zo de tijd heeft te zoeken naar een andere woning.
De huidige stand van zaken met betrekking tot de Hirak-activisten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u voor uw inzet op het terrein van mensenrechtenschendingen in Marokko sinds de dood van Moshin Fikri, de protesten die daarop volgden en de reactie op die protesten van de Marokkaanse overheid, steun ontvangen van uw Europese collega’s? En zo ja, hebben zij zich eveneens uitgesproken over de mensenrechtenschendingen?
De Nederlandse ambassade heeft nauw overleg met Europese collega’s over een veelheid aan onderwerpen die actueel zijn in Marokko, waaronder ook de Hirak-beweging.
Is er contact met uw Europese collega’s over de situatie van (en eventuele ontwikkelingen) met betrekking tot de Hirak-activisten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u op dit moment zicht op hoeveel Hirak gedetineerden – dus na het koninklijk pardon in juli van dit jaar voor 22 van de 55 opgepakte activisten – nog vastzitten in de Ras Alma-gevangenis in Fez, de Silwan-gevangenis in Nador en de burgerlijke gevangenis in Guercif?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt niet bij hoeveel gedetineerden in Marokko een straf uitzitten naar aanleiding van hun deelname aan de Hirakbeweging, daar het geen personen met de Nederlandse nationaliteit betreft.
Kunt u ook ingaan op de gezondheidstoestand van de Hirak-gedetineerden in de Ras Alma-gevangenis in Fez, de Silwan-gevangenis in Nador en de burgerlijke gevangenis in Guercif?
Anders dan berichten in de media beschik ik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie over de fysieke toestand van de gedetineerde deelnemers aan de Hirak beweging, noch hun behandeling in de genoemde gevangenissen.
Hoe vaak is er namens de Nederlandse (of andere Europese) ambassade iemand langs geweest bij deze gevangenissen om zich op de hoogte te stellen van de situatie ter plaatse?
Het is in eerste instantie aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om toe te zien op de situatie in hun gevangenissen. Zoals bekend heeft Nederland de rechtszittingen in het kader van de beroepsprocedure bijgewoond zoals eerder gemeld aan de Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1836).
Is er contact geweest met de Nationale Raad voor Mensenrechten (CNDH) in Marokko? En zo ja, hoe is dat contact?
De Marokkaanse Nationale Raad voor de Mensenrechten (CNDH) maakt onderdeel uit van het netwerk van de Nederlandse ambassade. Het contact met de CNDH is goed.
Welke invloed heeft de huidige Corona-crisis op de mensenrechtensituatie in Marokko?
De sanitaire noodtoestand in Marokko is van kracht sinds 20 maart 2020 en recentelijk verlengd tot 10 december 2020. De noodtoestand heeft consequenties gehad voor de vrijheid van beweging en van bijeenkomst. Deze maatregelen werden genomen in een poging de verspreiding van het COVID-19 virus in te dammen.
De voortgang van de evacuatie van asielzoekers van het Griekse eiland Lesbos |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het nieuwe tentenkamp Kara Tepe dat door de Griekse autoriteiten is ingericht, qua leefomstandigheden nog verschrikkelijker is dan het afgebrande kamp Moria?1
Ja.
Klopt het dat mensen zich moeten wassen in de zee bij gebrek aan sanitair? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Klopt het dat er geen medische zorg beschikbaar is voor de mensen die in het nieuwe tentenkamp verblijven? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Klopt het dat de tenten bij regenbuien onder water komen te staan? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Klopt het dat mensen op Lesbos verblijven op met lood vergiftigde grond? Zo ja, wat betekent dit voor de gezondheid van deze mensen?
Zijn de Griekse autoriteiten al begonnen met het afbouwproces van Kara Tepe en Pikpa, dat volgens uw brief van 26 oktober voor eind 2020 gebeurd moet zijn?2
De Griekse autoriteiten zijn momenteel bezig met het overplaatsen van kwetsbare vluchtelingen en migranten vanuit Lesbos naar het vasteland. Dit betreft ook kwetsbare vluchtelingen en migranten die in Pikpa en Kara Tepe verblijven. Pikpa is inmiddels leeg. Op 30 oktober jl. werden de laatste 74 inwoners overgebracht naar Kara Tepe. Momenteel verblijven nog circa 900 mensen in Kara Tepe. Griekse autoriteiten zijn voornemens om ook Kara Tepe voor het einde van het jaar te sluiten.
Wat voor opvang is Griekenland voornemens in te richten voor de «niet-kwetsbare personen» die Griekenland niet naar het vasteland wil evacueren? Zal deze opvang voldoen aan Europese normen en waarden?
De Griekse autoriteiten en de Europese Commissie zijn bezig met de wederopbouw en verbetering van opvang-, asiel- en terugkeerfaciliteiten op Lesbos. Hier zullen de vluchtelingen en migranten die nu nog op Lesbos aanwezig zijn, worden ondergebracht. Voor deze nieuwe faciliteiten worden de geldende internationale en Europese standaarden gehanteerd. Alle betrokkenen zijn vastberaden om deze standaarden te handhaven. In dit kader voorziet de Europese Commissie ook een Europese rol in het management van de faciliteiten.
Is de door de Europese Commissie aangekondigde taskforce voor het verbeteren van de opvang op de Griekse eilanden inmiddels ingesteld en operationeel? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo ja, welke vorderingen zijn inmiddels door de taskforce geboekt?
Zie antwoord vraag 2 t/m 5.
Hoeveel kinderen zijn inmiddels vanaf Lesbos geëvacueerd en in Nederland opgevangen?
Het Nederlandse aanbod betreft 100 personen, waarvan 50 amv en 50 personen in gezinsverband met minderjarigen. Momenteel zijn bijna alle alleenstaande minderjarige vluchtelingen (amv) die verbleven in de hotspots op de Griekse eilanden, waaronder circa 400 amv vanuit Moria, overgebracht naar het Griekse vasteland. Er zijn nog geen amv of gezinnen met minderjarigen vanuit Griekenland naar Nederland overgebracht.
Momenteel zijn de voorbereidingen voor de herplaatsing vanuit Griekenland naar een tiental bereidwillige lidstaten, waaronder Nederland, gaande onder coördinatie van de Europese Commissie. Dit vergt tijd, mede met het oog op zorgvuldigheid en vertragende omstandigheden zoals COVID-19. Alle betrokken partijen werken eraan om de herplaatsing zo snel mogelijk en zo zorgvuldig mogelijk te realiseren.
Ik heb uw Kamer reeds toegezegd hier nader over te informeren.3 Dat zal ik voor de begrotingsbehandeling doen.
Op welke termijn verwacht u alle honderd kinderen die Nederland heeft aangegeven te willen opnemen, in Nederland te hebben opgevangen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft Nederland ondersteuning en/of middelen aangeboden aan Griekenland voor het evacueren van kinderen vanaf Lesbos? Zo nee, bent u daartoe alsnog bereid?
Ik heb naar aanleiding van de branden in Moria meermaals contact gehad met mijn Griekse counterpart en aangeboden Griekenland te ondersteunen waar nodig. Daarbij heb ik aangeboden om 100 kwetsbare personen te herplaatsen naar Nederland. Tevens heb ik gemeld dat de amv die zijn overgeplaatst naar het vasteland intrek konden nemen in de opvang die in het kader van het Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband is gerealiseerd.
De overplaatsing vanaf Lesbos ligt primair bij de Griekse autoriteiten. Hierbij worden zij ondersteund door de Europese Commissie en internationale organisaties, zoals IOM. Zo heeft de Europese Commissie Griekenland ondersteund met het overplaatsen van circa 400 amv vanuit Lesbos naar het Griekse vasteland. Dit is direct na de branden in Moria binnen 1,5 dag gerealiseerd. Naar opgave van de Griekse autoriteiten zijn hiermee nagenoeg alle amv op Lesbos overgebracht. De Europese lidstaten, waaronder Nederland, hebben geen verzoek gehad van Griekenland om hierbij ondersteuning te bieden.
Bent u bereid om, gelet op de nu voortdurende humanitaire noodsituatie op Lesbos, meer kinderen inclusief hun ouders in Nederland op te vangen en de mogelijkheid te geven hun asielverzoek te laten behandelen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om het aanbod voor de herplaatsing van 100 personen, dat namens het kabinet bij uitzondering is gedaan, te verhogen. Bovendien biedt herplaatsing geen structurele oplossing. Het is zaak dat mensen ter plekke zo snel mogelijk worden voorzien in hun noden en Griekenland zorgt voor de benodigde structurele verbeteringen. Nederland biedt Griekenland hierbij de nodige ondersteuning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het AO van 11 november a.s. inzake de aanstaande JBZ-raad?
Het is mijn streven om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Deze beruchte militie uit Soedan krijgt 'veiligheidstraining' betaald door de EU' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deze beruchte militie uit Soedan krijgt «veiligheidstraining» betaald door de EU»?1
Ja.
Hoe kan het dat de Rapid Support Forces (RSF), waarvan een aantal deelnemers afkomstig is uit Darfur, training krijgen gefinancierd door de EU?
De berichtgeving klopt niet. De EU geeft geen financiële ondersteuning aan genoemde veiligheidstrainingtraining en is ook niet van plan dit in de toekomst te doen.
Wel steunt de EU via het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) de democratische transitie in Soedan. Als onderdeel hiervan wordt momenteel de laatste hand gelegd aan een overeenkomst ter waarde van EUR 4,95 miljoen met het bureau van de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), bedoeld voor het kantoor in Soedan. Doel van het OHCHR programma is het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. OHCHR heeft bevestigd dat de RSF geen onderdeel is van het door de EU gefinancierde programma voor de periode van 2021–2022.
Hoe verhoudt zich dit tot de eerdere toezegging dat de RSF geen directe of indirecte steun van de EU zou ontvangen, vanwege de betrokkenheid bij oorlogsmisdaden in Darfur?
De RSF behoort niet tot de doelgroep van de OHCHR activiteiten, ook niet aan activiteiten waar de EU een bijdrage aan levert.
Is het de bedoeling dat de RSF zich gaat inzetten om irreguliere migratie tegen te gaan? Zo ja, bent u op de hoogte van de betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel? Zo nee, welk doel heeft deze training?
Zie antwoord vraag 2. Het OHCHR programma is niet gericht op het tegengaan van irreguliere migratie en er zullen geen RSF-leden deelnemen aan activiteiten van OHCHR.
Heeft u, of gaat u, contact opnemen met Kenneth Roth van Human Rights Watch over de kritiek op deze training? Zo ja, hoe was dat contact? Zo nee, waarom niet?
Met Human Rights Watch en met andere mensenrechtenorganisaties is regelmatig contact over de situatie in Soedan. Tijdens het eerstvolgende reguliere contact zal dit misverstand worden opgehelderd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om oorlogmisdadigers te trainen met Europees geld? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Om deze reden past OHCHR de VN Human Rights Due Diligence Policy (HRDDP) toe. In lijn met de HRDDP zullen alle individuen die getraind worden een screening ondergaan door OHCHR en de United Nations Integrated Transition Assistance Mission in Sudan (UNITAMS), om te voorkomen dat er mensenrechtenschenders of oorlogsmisdadigers participeren in hun activiteiten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat milities ingezet worden voor grensbewaking? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik, onder andere omdat in dit geval de RSF tegelijkertijd wordt verdacht van mensensmokkel. Echter, met het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 is de RSF formeel onderdeel uit gaan maken van de strijdkrachten van Soedan. De RSF wordt aangestuurd door de vicevoorzitter van de Soevereine Raad, Hemedti. Ter achtergrond is het belangrijk te weten dat de RSF voortkomt uit de paramilitaire Janjaweed milities. Deze Janjaweed milities zijn op etnische grondslag geformeerd en waren in Darfur en daarbuiten verantwoordelijk voor vele mensenrechtenschendingen. Omdat Al-Bashir zijn positie niet alleen maar afhankelijk wilde laten zijn van de leiders van het Soedanese leger, de Sudanese Armed Forces (SAF), financierde Al-Bashir ook de Janjaweed milities, die toen ook al werden aangevoerd door zijn vertrouweling Hemedti. Na de maandenlange burgerprotesten in 2018 en 2019 werd Al-Bashir uiteindelijk afgezet. Hemedti en generaal Burhan (een van de vooraanstaande officieren van de SAF en huidig voorzitter van de Soevereine Raad) keerden zich uiteindelijk tegen Al-Bashir en speelden een beslissende rol in zijn afzetting. Het constitutioneel akkoord van 17 augustus 2019 kan worden gezien als een machtsdeling tussen de drie belangrijkste machten in Soedan, dat wil zeggen de civiele oppositie, de SAF en de RSF. Een voorwaarde van Hemedti zou zijn dat de RSF gelegitimeerd zou worden en dezelfde status zou krijgen als de SAF. In de praktijk bestaat de RSF echter parallel aan het Soedanese leger en is er nog geen sprake van daadwerkelijke integratie van de RSF in de SAF.
Onderdeel van de taken van de RSF zijn grensbewaking en het tegengaan van irreguliere migratie, hierbij werkt de RSF samen met de SAF en politie. De berichten over betrokkenheid van de RSF bij mensensmokkel baart het kabinet ernstig zorgen. Mede om deze reden is het essentieel dat de veiligheidssector in Soedan snel wordt hervormd. Het kabinet heeft hiervoor in het verleden gepleit en zal dit blijven doen. Om dezelfde redenen is het onwenselijk dat de RSF trainingen krijgt die voor repressieve doelen ingezet kunnen worden.
Kunt u toelichten wat de rol van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten (OHCHR) in deze is?
De OHCHR heeft als doel het ondersteunen van duurzame vrede, het verbeteren van de rechtsstaat en het vergroten van respect voor mensenrechten tijdens de democratische transitie en in aanloop naar de verkiezingen in Soedan. In dit kader zullen er geen trainingen aan RSF-leden worden gegeven door OHCHR. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het bericht 'Bruine vloot op de waakvlam - verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend' |
|
Zohair El Yassini (VVD), Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bruine vloot op de waakvlam – verdeling van 15 miljoen euro ingewikkeld en tijdrovend»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht en heb begrip voor de bezorgdheid die daarin doorklinkt.
Wat maakt het zo ingewikkeld en tijdrovend? En hoe gaat u dat oplossen? In hoeverre kan er voldoende capaciteit ingezet worden om de regeling snel in te vullen?
De afgelopen maanden zijn er aanzienlijke uitbreidingen van het steun- en herstelpakket doorgevoerd. Deze veranderingen zijn in het voordeel geweest van ondernemers zoals de bruine vloot-schippers. Aangezien deze regelingen en een aanvullende regeling voor de bruine vloot nauwe samenhang vertonen en er niet twee maal voor het zelfde doel een subsidie kan worden verstrekt heeft de beantwoording van deze vragen op zich laten wachten.
Aan welke invulling c.q. uitwerking wordt gedacht voor de regeling voor de bruine vloot?
Zoals ook in de brief van de Minister van lenW van 23 juni jl. inzake de «Gevolgen coronacrisis voor de bruine vloot» is aangegeven, is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen voor een groot deel stil komen te liggen waardoor de gemiste inkomsten voor het jaar 2020 door de sector tussen de 70 en 80% worden geschat.
Vanwege de beperkte toegang tot generieke regelingen uit het tweede steunpakket (zoals de TVL1) en om de bruine vloot in stand te houden is, heeft het kabinet eind augustus besloten om € 15 miljoen beschikbaar te stellen.
Om deze schippers en andere ondernemers te ondersteunen is de afgelopen periode het generieke nood- en herstelpakket verlengd en uitgebreid. Het aanpassen van de TVL door het verruimen van de cap, het verhogen van het subsidie percentage en het aanpassen van de referentieperiode zorgen er voor dat deze schippers in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste en tweede kwartaal van 2021 een aanzienlijke bijdrage ontvangen die kan worden gebruikt voor structureel onderhoud en andere vaste lasten. Op basis van een sectoromzet van € 65 miljoen en een omzetderving van tussen de 70 en 80% kan deze steun oplopen tot een bedrag tussen de € 10 en 15 miljoen. Aangezien deze middelen kort na aanvraag worden overgemaakt helpt dit de schipper direct.
Aanvullend hierop wordt gewerkt aan een regeling die ook andere unieke noodzakelijke kosten kan dekken.
Deze regeling zal als doel hebben historische zeilschepen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd voor kleinschalige passagiersvaart te ondersteunen. Dit gebeurt door middel van subsidie voor de kosten die samenhangen met behoud en exploitatie van deze schepen, binnen van de reikwijdte de Europese kaders, in het bijzonder de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Europees steunkader voor onder meer cultuur). Het gaat daarbij dus om kosten die samenhangen met het in stand houden van deze historische vloot.
De komende periode zal er samen met beoogd uitvoerder RVO.nl worden bepaald wat een realistische termijn is voor het uitvoeren van deze regeling. Hierover zal ik uw Kamer informeren.
Voor scheepseigenaren lijkt het lastig om financiering via banken te krijgen. Wij zijn bekend met dit probleem en op ons verzoek heeft de branchevereniging voor de chartervaart (de BBZ) hierover gesproken met de NVB.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen, zeker omdat de winterperiode voor de deur staat waarin niks wordt verdiend? Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot duidelijkheid krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er uiterlijk 1 december aanstaande duidelijkheid is? In hoeverre is dit haalbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat de sector er op het moment voor? In hoeverre werken banken op dit moment mee om de ondernemers door deze moeilijke tijd te helpen? Welk overleg vindt met de banken hierover plaats?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel soelaas heeft het half jaar uitstel van dure keuringen, dat de bruine vloot in juni 2020 heeft gekregen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om de schippers tegemoet te komen die zwaar lijden onder de coronacrisis, geboden?
In juni 2020 werd uitstel verleend, omdat het vanwege COVID niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Deze beperking is niet meer van toepassing. Vanuit de sector krijgt het Ministerie van IenW het signaal dat dit uitstel de sector heeft geholpen.
Wat wordt er gedaan aan mogelijkheden voor de bruine vloot, zodat die in 2021 wel weer het werk kan oppakken, wellicht op een aangepaste manier, bijvoorbeeld in de vorm van een fieldlab, zoals in brede zin is gevraagd in de motie van de leden Aartsen en Van Weyenberg over op grote schaal fieldlabs oprichten (Kamerstuk 35 420, nr. 115)?
Een aantal fieldlabs is op dit moment in voorbereiding, bijvoorbeeld in de evenementenbranche en in de cultuursector. Deze zijn er mede op gericht om de ervaringen die worden opgedaan ook toepasbaar te maken voor andere sectoren, zoals de bruine vloot.
Hoe zorgt u ervoor dat zoveel mogelijk van het geld bij de ondernemers van de bruine vloot en bij het cultureel erfgoed terechtkomt en niet in uitvoeringskosten gaat zitten of naar indirecte zaken (zoals lig- en havengelden van gemeenten, die op een andere manier al zijn/worden gecompenseerd voor coronakosten)?
Er wordt gekeken naar unieke kosten die rechtstreeks verbonden zijn met het behoud en de exploitatie van het schip en niet gedekt worden door de reguliere steunmaatregelen.
Een medewerker van de Eritrese ambassade die onder dwang geld inzamelde bij zijn landgenoten |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe kan uw mededeling aan de ambassadeur van Eritrea dat de geldafperser niet langer voor de ambassade mag werken worden afgedwongen?1
Op grond van artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer staat het de gaststaat vrij om leden van een diplomatieke missie tot niet acceptabel te verklaren. Daaraan dient de zendstaat gehoor te geven. De Eritrese ambassade is verzocht om het contract met de medewerker per 27 oktober te beëindigen en dit schriftelijk te bevestigen. Dit is gebeurd.
Kunt u bevestigen dat deze persoon zich voor consul uitgaf?
Uitgezonden personeelsleden van een ambassade, zoals een consul, dienen te worden geregistreerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat was bij deze persoon niet het geval, omdat deze persoon was aangetrokken als lokale medewerker van het ambassadekantoor. Wel gaf hij op zijn social media kanalen aan dat hij consul was.
Welke maatregelen waren door u tegen de afperser genomen toen hij eerder zijn kwalijke praktijken uitvoerde?
De beeldvorming die op grond van de recente Argos uitzending is ontstaan, namelijk dat hij een rol gespeeld heeft bij de geldinzamelingen voor coronahulp aan Eritrea waarbij mensen dit als intimiderend hebben ervaren, is onwenselijk en daarom is besloten om het niet acceptabel te verklaren. Deze gerichte actie dient als waarschuwing aan het adres van de Eritrese autoriteiten. Deze maatregel volgt op de eerdere maatregel in 2018, waarbij de diplomaat die eindverantwoordelijkheid droeg voor het handelen van het ambassadekantoor werd uitgewezen.
Waarom wordt de afperser niet uit Nederland verwijderd?
De persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en daarmee het recht op verblijf in Nederland.
Is het geld door de afperser of door de ambassade van Eritrea vergoed aan de gedupeerden? Zo nee, wilt u de ambassadeur uitwijzen indien dat niet onverwijld gebeurt?
Om vast te stellen of er bij de geldinzamelingen inderdaad sprake is geweest van dwang en intimidatie en om vast te kunnen stellen om wat voor bedragen het gaat, zijn slachtoffers opgeroepen om aangifte te doen. De politie en het OM kunnen als er sprake is van strafbare feiten een onderzoek starten.
Wilt u deze vragen uiterlijk 9 november aanstaande beantwoorden?