De olifant Buba |
|
Maurits von Martels (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich het dossier van de olifant Buba?
Ja.
Bent u het met ons eens dat geen sprake kan zijn van precedentwerking bij uitzonderingen gemaakt voor Buba, aangezien zij de laatste circusolifant in Nederland is?
De inmiddels voor olifant Buba verleende ontheffing is gebaseerd op de bijzondere omstandigheden van de situatie van Buba. Daarmee is de precedentwerking van deze ontheffing beperkt.
Herkent u met ons dat er twee lezingen zijn, waarin aan de ene kant wordt gezegd dat de olifant geresocialiseerd moet worden, en aan de andere kant dat de oude olifant in haar laatste levensfase niet meer geresocialiseerd hoeft te worden?
Ik ben ervan op de hoogte dat meningen verschillen over de noodzaak om olifant Buba te herplaatsen en te resocialiseren. Voor olifant Buba is inmiddels een ontheffing onder voorwaarden afgegeven op 25 maart 2021. Het gaat om een ontheffing voor Buba van het verbod in artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. De ontheffing geldt voor onbepaalde tijd en werkt terug tot en met 1 januari 2021.
Deelt u met ons de mening dat deze oude olifant Buba in haar laatste levensfase niet meer geresocialiseerd hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het met ons eens dat het feit dat de zoektocht van de familie, alsmede uw eigen zoektocht naar een opvangplaats na zoveel jaren en pogingen nog niet geslaagd zijn, een teken aan de wand is, en dat deze ene en laatste circusolifant in aanmerking kan komen voor een uitzonderingspositie?
Er geldt vanaf 28 augustus 2015 een verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere optredens en op vervoer van die dieren ten behoeve daarvan. Het circus heeft vervolgens een ontheffing van het verbod gekregen omdat volgens het circus op dat moment geen geschikte opvanglocatie voor handen was. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft toen hulp aangeboden en is de afgelopen jaren op zoek gegaan naar een volgens het ministerie voor de olifant geschikte opvanglocatie in Europa. Deze locatie heb ik gevonden te weten Elephant Heaven in Frankrijk. Door het circus zijn nadien andere opvanglocaties aangedragen.
Voor olifant Buba is inmiddels een ontheffing onder voorwaarden afgegeven.
In hoeverre vindt u het een taak van de overheid om voor deze laatste circusolifant in Nederland tot in detail vast te leggen waar ze haar laatste levensfase doorbrengt?
Vanwege het vanaf 28 augustus 2015 geldende verbod kon olifant Buba in beginsel niet bij het circus verblijven. Omdat de heer Freiwald aan gaf op dat moment geen opvanglocatie voor handen te hebben is een ontheffing van het verbod verleend en heb ik de heer Freiwald ondersteund in zijn zoektocht naar een geschikte locatie. De verantwoordelijkheid voor de verblijfplaats van Buba heeft altijd bij de heer Freiwald gelegen.
Bent u bereid om voor de laatste circusolifant in Nederland een vergunning voor het leven te geven om bij de circusfamilie te blijven, als de familie dat wenst?
Ik heb op verzoek van de heer Freiwald op 25 maart 2021 een ontheffing afgegeven. Het gaat om een ontheffing voor Buba van het verbod in artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit houders van dieren. De ontheffing geldt voor onbepaalde tijd en werkt terug tot en met 1 januari 2021.
Het delen van inloggegevens van een geheime vergadering van EU defensieministers |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u de metadata (EXIF inclusief datum en tijd van de opnames en van de laatste bestandswijzigingen) delen van de originele foto’s te zien in de tweet1 waarin zij deelneemt aan de (digitale) Raad met Europese defensieministers?
Beide foto’s zijn 20 november jl. bij mij thuis gemaakt, tijdens de ministeriële bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA SB), die voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie plaatsvond.
De foto waarop het laptopscherm te zien is, heeft er toe geleid dat de journalist van RTL zich toegang kon verschaffen tot de RBZ Defensie. Dit was mogelijk doordat de EDA SB en RBZ Defensie via dezelfde VTC-verbinding plaatsvonden. Deze foto is, zoals ik ook in het vragenuurtje van 24 november jl. aangaf, door mijzelf gemaakt, om 09:23 uur.
De andere foto, de foto waarop ik zelf ben te zien, is door mijn echtgenoot gemaakt om 09:37 uur.
Kunt u ook de metadata van de oorspronkelijk foto (waar de url met inlogcode zichtbaar was) die te zien was in de inmiddels verwijderde tweet delen?2
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Schaarste testmaterialen dreigt, Nederlandse producten verdwijnen naar buitenland’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat er schaarste dreigt aan testmaterialen?1
Ja
Wat is de huidige direct beschikbare voorraad aan buisjes, pipetten en cartridges in Nederland? Welke hoeveelheden buisjes, pipetten en cartridges zijn voor komende maanden noodzakelijk om te kunnen opschalen naar 100.000 testen per dag? Hoeveel van deze materialen worden per maand verwacht tot aan maart?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) houdt de voorraad aan essentiële testmaterialen zo goed mogelijk op peil en de bevoorrading van de verschillende laboratoria wordt logistiek zo goed mogelijk georganiseerd. Hierbij kunnen 3 lijnen inzake PCR worden onderscheiden:
Daarnaast is er een vierde lijn:
We zien dat wereldwijd de testcapaciteit en de vraag naar testmaterialen dusdanig is opgeschaald dat er sprake kan zijn van schaarse plastic materialen. Ieder laboratorium gebruikt specifieke typen laboratoriumplastics, passend bij hun specifieke machinepark (dat wordt ingezet voor zowel COVID-19 als voor andere diagnostiek). Dit betekent dat laboratoria veelal hun eigen materialen inkopen, als het gaat om de materialen die niet schaars zijn. Het LCH (dat voor wat betreft inkoop van testcapaciteit momenteel wordt ondergebracht bij de Dienst Testen i.o.) houdt zich bezig met de (landelijke) inkoop van specifieke plastics waar een dreigend tekort aan is. De wattenstaafjes, afnamebuizen en de cartridges die de dienst testen i.o. inkoopt zijn voldoende beschikbaar. Eind november is er een voorraad van bijna 12 mln. wattenstaafjes, ruim 1,7 mln. buisjes en ruim 52.776 cartridges. Om een gevoel van omvang te geven: op basis van de gemiddelde weekvraag is de voorraad buisjes genoeg voor 25 weken. Overigens moet opgemerkt worden dat ook bij het in de uitzending genoemde bedrijf Bioplastics cartridges zijn afgenomen door LCH. De afgelopen weken zijn er geen cartridges besteld bij het LCH. Ik constateer dat aan de centraal ingekochte cartridges momenteel geen behoefte is. De Dienst Testen i.o. houdt de voorraad op peil en als de vraag naar testmaterialen zou stijgen dan zullen én kunnen zij meer inkopen. Daarnaast zal in Nederland in mijn opdracht ook een substantieel aantal cartridges worden geproduceerd om afhankelijkheid van de buitenlandse markt te verkleinen en schaarste te voorkomen. Voorbereidingen hiertoe zijn reeds voor de zomer gestart, anticiperend op mogelijke tekorten.
Wat momenteel wel een kritisch plastic product betreft de filtertips. Filtertips zijn lastiger om centraal in te kopen, omdat laboratoria daarin specifieke eigen behoeftes hebben omdat deze per machine verschillen. Sinds de Dienst Testen i.o. het signaal heeft ontvangen dat er een mogelijk tekort zou kunnen ontstaan aan de filtertips, is meteen geacteerd en wordt voor de meest gangbare typen contact gezocht met bestaande en nieuwe leveranciers (onder andere in Azië) over hun mogelijkheden om voldoende te leveren. Ook worden laboratoria gewezen op overschotten van andere typen filtertips.
Hierbij moet niet alleen naar aantallen worden gekeken maar ook naar de verenigbaarheid met de apparatuur van de laboratoria en de kwaliteit van de tips. Dit betekent dat voor sommige laboratoria de voorraad tips een probleem is, maar voor andere laboratoria helemaal niet.
Om de testcapaciteit te verruimen en het risico op mogelijke tekorten te verminderen zijn er ook al sinds de zomer alternatieve apparaten, inclusief reagentia en disposables ingekocht door Dienst Testen i.o. middels aanbesteding. Ik heb Uw Kamer hierover reeds geïnformeerd. Laboratoria konden zich op deze apparaten inschrijven. 25% van de laboratoria hebben hierop gereageerd en elk van deze laboratoria die interesse hebben getoond is inmiddels bediend. Apparatuur die is aangekocht door VWS, is alleen aangekocht als er ook een garantie voor het leveren van laboratoriumplastics is afgegeven.
Voor het verhogen van de laboratoriumcapaciteit worden zoals ik u heb gemeld ook met nieuwe laboratoria, zowel in binnen- als buitenland, contracten afgesloten. Deze hoogvolume laboratoria maken geen gebruik van de kritische voorraad van testmaterialen bij de Dienst Testen i.o., omdat bij de contractering is afgesproken dat zij zelf voorzien in hun testmaterialen. Dit betreft tevens de benodigde plastic materialen. We weten dat sommige onder hen ook de benodigde materialen in eigen productie hebben genomen.
Naast het ondersteunen en versterken van de PCR-testcapaciteit bij laboratoria zet ik in het testbeleid ook in op het gebruik van alternatieve testen. U moet hierbij denken aan de antigeentesten en innovaties zoals de ademtest. Deze testen maken dus geen gebruik van de apparatuur en laboratoriummaterialen die voor de analyse van PCR-testen moet worden ingezet. In de voortgangsrapportages die ik tweewekelijks naar Uw Kamer stuur, houd ik u en uw kamer op de hoogte van deze ontwikkelingen.
We doen er alles aan om tekorten van testmaterialen te voorkomen, maar we hebben te maken met een enorm toegenomen wereldwijde vraag met bijbehorende druk op de markt voor testmaterialen. Met de uitbreiding van testmethoden en de bovengenoemde inspanningen gericht op inkoop (materialen en laboratoriumcapaciteit) heb ik er vertrouwen in dat ik voldoende testcapaciteit kan blijven realiseren voor de uitvoering van het landelijke testbeleid. Ik beschouw dat als mijn opdracht, wat niet wegneemt dat bij individuele laboratoria schaarste kan bestaan.
De Dienst Testen i.o. heeft wekelijks contact met de laboratoria om hun testcapaciteit te bepalen. Mogelijke voorraadproblemen komen zo snel aan de orde en daarop zal de Dienst acteren. Ook onderhoudt Dienst Testen i.o. nauwe contacten met leveranciers van testmaterialen om de leveringsmogelijkheden te monitoren en zo snel mogelijk eventuele problemen hierbij te signaleren.
Hoe kan het dat Bioplastics, producent van deze testmaterialen, in Nederland gevestigd is, maar slechts twee procent van de totale productie aan Nederland levert terwijl schaarste dreigt? Hoe reflecteert u op de uitspraak van directeur Tom Hendrikx van Bioplastics: «Zij [Aziatische landen] zijn er goed in tekorten aan te zien komen, Nederland is er goed in te constateren dat er een tekort is»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verzekeren dat de komende maanden, nu de testcapaciteit wordt opgeschaald, er geen tekorten zullen plaatsvinden aan testmaterialen? Kunt u dit staven met cijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bovenstaande vragen uiterlijk donderdag 26 november 09.30 uur afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
.
Zingen in groepsverband |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op basis van welke informatie en onderzoeken wordt zingen in groepsverband voor iedereen ouder dan dertien jaar verboden?
In de adviezen naar aanleiding van het 83e,84een 85e OMT wordt gesteld dat een verhoogd transmissierisico door zingen niet kan worden uitgesloten. Nieuwe gemelde clusters in koren, resultaten van clusteronderzoek en nieuwe literatuur- en media-analyse zijn aanleiding geweest voor een update van het RIVM-advies «Koren en Zangensembles». Het OMT adviseert daarom dat bij de huidige hoge incidentie in de maatschappij zingen in groepsverband in welke context dan ook afgeraden dient te worden. Omdat kinderen zelf weinig ziek worden van COVID-19 en weinig bijdragen aan de verspreiding van het virus, is het OMT van mening dat voor kinderen tot en met 12 jaar een uitzondering gemaakt kan worden. Ik heb dit advies overgenomen.
Overigens geldt er geen verbod meer. Per 1 december jl. is, onder de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, het verbod op zingen vervangen door een dringend advies om niet te zingen.
Op basis van welke gegevens of afwegingen wordt er een onderscheid gemaakt tussen enerzijds zingen in professionele koren, in een religieuze context of bij een betoging, en anderzijds zingen in groepsverband in elke andere context vanaf dertien jaar?
Uitzonderingen op dit dringende advies gelden voor betaalde professionele zangers in groepsverband, die (deels) afhankelijk zijn van zingen voor hun levensonderhoud en conform het OMT advies voor kinderen tot en met 12 jaar. Ten tijden van het zangverbod golden er onder meer uitzonderingen voor zang als onderdeel van belijdenis van godsdienst of levensovertuiging en betogingen, omdat het grondrechten zijn. Nu er sprake is van een dringend advies, zijn deze uitzonderingen niet meer van relevant.
Kunt u nader toelichten waarom nu ook jongeren tussen dertien en achttien jaar niet meer mogen zingen in groepsverband? Kunt u toelichten welke afwegingen hierbij zijn gemaakt, aangezien de continuïteit van onderwijs en het onderhouden van sociale contacten voor deze groep heel belangrijk is?
Zie vraag 1.
Bent u bereid nader advies het aan het Outbreak Management Team (OMT) te vragen over het zingen in groepsverband voor jongeren tussen dertien en achttien jaar?
Het OMT geeft in onder vraag 1 genoemde advies als perspectief aan dat bij risiconiveau waakzaam (Rt <1 en incidentie ≤7/100.00/dag) het risico van zingen in groepsverband klein is en zingen dan wel verantwoord lijkt. Personen met een kwetsbare gezondheid dienen zelf de afweging te maken of zij dit kleine risico wel of niet willen lopen. Het OMT geeft ook aan dat, mochten nieuwe onderzoeksbevindingen of literatuur zich voordoen, dit advies opnieuw bekeken zal worden.
Bent u het met de zangkoren en dirigenten eens dat de communicatie over dit besluit niet zorgvuldig is verlopen, omdat de regering niet in een kamerbrief of persconferentie expliciet heeft gecommuniceerd over dit verbod? Bent u bereid hierover alsnog het gesprek over aan te gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten?
In de stand van zakenbrief COVID-19 van 17 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik expliciet gecommuniceerd over de maatregelen, die op 18 november zouden ingaan, waaronder de maatregel voor gezamenlijk zingen. De afzonderlijke maatregelen zijn ook toegelicht op rijksoverheid.nl. Ik ben bereid om het gesprek aan te gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten en betrek ook graag mijn collega’s van JenV en OCW, met wie de maatregelen worden afgestemd.
Kunt u toelichten welke financiële compensaties professionele dirigenten kunnen aanvragen nu zij hun beroep niet of nauwelijks kunnen uitvoeren omdat zij veelal amateurkoren begeleiden?
Koordirigenten zijn doorgaans zzp-er. Zij kunnen een beroep doen op het generieke steunpakket. Met name de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers staat open voor zzp-ers. En in het tweede steunpakket voor de culturele en creatieve sector voor de eerste helft van 2021 zijn middelen beschikbaar voor onder andere regelingen bij de rijkscultuurfondsen waar deze professionals een beroep op kunnen doen.
Bent u bereid bij volgende maatregelen die betrekking hebben op koren in (voor)overleg te treden met korenorganisaties, bijvoorbeeld degene die zijn verenigd in het Koornetwerk Nederland?
Bij de besluitvorming over maatregelen wordt een afweging van de verschillende belangen gemaakt en daarbij worden steeds de consequenties voor onder meer burgers en ondernemers in algemene zin betrokken. De beoordeling van noodzaak en evenredigheid is daarmee breder dan de beoordeling van de invloed op de verspreiding van het virus. Ter voeding van deze afweging worden voortdurend gesprekken gevoerd. Zoals toegezegd in het antwoord op vraag 5 zal ik ook in gesprek gaan met vertegenwoordigers van koren en dirigenten.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire coronadebat te beantwoorden?
Ja.
Het programma ‘Zaak van je Leven’ van WNL en de rol van het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn. |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aflevering «De Insulinemoorden» van het programma «Zaak van je Leven» van WNL?1
Ja.
Bent u bekend met het advies dat daarin gegeven wordt dat misstanden in de zorg door zorgpersoneel beter aangepakt kunnen worden als meer zorgaanbieders zijn aangesloten bij het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo ja, wat vindt u van dat advies?
Ja, ik ben hiermee bekend. Veruit de meeste zorgmedewerkers zetten zich met passie en betrokkenheid in voor hun patiënten. Helaas komt het ook voor dat medewerkers in de zorg- en welzijnssector ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen richting patiënten of cliënten. Dat is nooit helemaal uit te sluiten of te voorkomen. Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn is bedoeld als een aanvulling op bestaande instrumenten zoals de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de vergewisplicht die in samenhang moeten bijdragen aan een veilige zorgrelatie. Het doel van deze middelen is dat de sector alert is, actief beleid voert waar het gaat om veiligheid, aandacht besteedt aan het onderwerp zowel bij het personeel als bij werving- en selectieprocedures, en adequaat optreedt bij incidenten. Het belang van deelname aan het Waarschuwingsregister ligt dus in het feit dat werkgevers over het algemeen meer alert zullen zijn op deze zaken, wat bijdraagt aan een veilige zorgrelatie en het voorkomen van misstanden. Ik deel dan ook de aanname dat wanneer meer zorgaanbieders aangesloten zijn bij het Waarschuwingsregister, dit een positief effect zal hebben op de veiligheid van kwetsbare cliënten.
Bent u nog steeds van mening, net zoals afgelopen jaren, dat het waarschuwingsregister een zeer goed middel is om zorgmisstanden door zorgmedewerkers aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief die vandaag aan uw Kamer is verstuurd2, beoogt het Waarschuwingsregister te voorkomen dat medewerkers die willens en wetens ernstig over de schreef zijn gegaan, en daarom worden ontslagen, vervolgens bij een andere zorgaanbieder aan de slag kunnen gaan. Het Waarschuwingsregister heeft als doel bij te dragen aan een veilige zorgrelatie tussen de zorgmedewerker en degenen die de zorg ontvangen. Dat doel ondersteun ik van harte, en het is dan ook een belangrijk middel voor de sector.
Bent u nog steeds van plan, net als afgelopen jaren, om met een wetsvoorstel te komen om voor zorgaanbieders het verplicht te maken om aangesloten te zijn bij het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Zo ja, wanneer dan en waar ligt de huidige vertraging aan? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer, heb ik besloten af te zien van een wettelijke verplichting tot aansluiting bij het Waarschuwingsregister. In de loop van het traject is gebleken dat een dergelijke wettelijke verplichting op een aantal belangrijke praktische en juridische bezwaren stuit. In de brief heb ik de bezwaren en overwegingen uiteengezet.
Zo nee, hoe voorkomt u dan dat personen bij verschillende zorgorganisaties foute handelingen kunnen verrichten en onder de radar blijven en zo ergens anders dezelfde misstappen kunnen voortzetten?
In de reeds genoemde brief geef ik aan dat het doel van het Waarschuwingsregister, het bevorderen van een veilige zorgrelatie, onverminderd van belang blijft. Om deze reden wordt op dit moment een verkenning gedaan naar mogelijke alternatieven. Ik zal de alternatieven de eerste helft van het jaar 2021 met veldpartijen bespreken en zal vervolgens uw Kamer informeren.
Het vaststellen van Erkende Maatregelen. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de visie dat de aanpak voor het vaststellen van Erkende Maatregelen energiebesparing moet aansluiten bij de ambitie van het Klimaatakkoord («bij het sturen op CO2 is het vooral nuttig CO2-beperkende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar»)?
Ja.
Deelt u de visie dat waar in het Klimaatakkoord gesproken wordt over het treffen van maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar, het gaat om vijf jaar zoals dat in de praktijk geldt?
Verschillende variabelen kunnen van invloed zijn op de terugverdientijd. Om de discussieruimte tussen het bevoegd gezag en bedrijven over het wel of niet moeten nemen van een maatregel te verkleinen, is in 2019 de terugverdientijdmethodiek vastgelegd in een ministeriële regeling.1 Om de discussieruimte te beperken zijn de mee te nemen baten, maar ook de mee te rekenen energieprijzen vastgelegd. Hiermee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de bedrijfsspecifieke situatie, maar is tegelijkertijd gekozen voor een methode die hanteerbaar is voor zowel het bedrijfsleven als het bevoegd gezag.
Wat is de huidige werkwijze voor het vaststellen van Erkende Maatregelen energiebesparing? Klopt het dat hiervoor geen vastgesteld model is?
Sinds 2013 zijn voor verschillende sectoren Erkende Maatregelenlijsten (EML) opgesteld. Branche-specifieke karakteristieken werden door de sectoren aangeleverd. De berekeningsmethode voor de terugverdientijd was per sector hetzelfde, maar de uitgangspunten voor het bepalen van de besparing konden verschillen, bijvoorbeeld doordat bij verschillende branches bij compressoren gerekend is met een verschillend vermogen van installaties. Dit kon leiden tot verschillende uitkomsten in afzonderlijke branches. In 2018–2019 zijn deze lijsten geactualiseerd en aangevuld. Hierbij is vaak gebruik gemaakt van de uitgangspunten en energiebesparingsberekening van de bestaande maatregelen. Tijdens deze actualisatie zijn voor bestaande maatregelen de gebruikte energietarieven en investeringskosten geïndexeerd naar het niveau van 1 januari 2019. Bij nieuwe maatregelen zijn de benodigde uitgangspunten vastgesteld. Vervolgens is de terugverdientijd bepaald. Tegelijkertijd is de terugverdientijdmethodiek verduidelijkt en vastgelegd.
De EML worden periodiek geactualiseerd. De volgende actualisatie zal in 2021–2022 uitgevoerd worden. Hierbij worden alle bestaande en mogelijke nieuwe maatregelen doorgerekend. Daarbij worden de uitgangspunten en het vaststellen van de besparing per maatregel, voor zover mogelijk, geüniformeerd. Uw Kamer wordt hierover in de loop van 2021 geïnformeerd. De in de regeling vastgelegde methode is het uitgangspunt. Mocht de verbreding van de energiebesparingsplicht, waarover u onlangs bent geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 738), daartoe aanleiding geven, dan zal het CO₂-reducerend effect eveneens in deze methodiek opgenomen worden.
In hoeverre wordt bij het vaststellen van de maatregelen meegenomen dat de feitelijke investeringen lager liggen door gebruik te maken van subsidieregelingen? Klopt het dat dit doorgaans niet meegenomen wordt?
Dit klopt deels. Een bedrijf dat valt onder de energiebesparingsplicht heeft de keuze tussen (1) op basis van de methode alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te treffen en (2) de toepasselijke Erkende Maatregelen uit te voeren. Bij het vaststellen van de Erkende Maatregelen wordt gekeken naar welke variabelen gangbaar zijn in een sector. Hierbij worden subsidies niet meegenomen. Het aanvragen van een subsidie is niet verplicht en een regeling kan slechts voor een beperkte doelgroep zijn. Daarnaast kan een regeling stoppen, vroegtijdig zijn uitgeput of wijzigen qua doelgroep, hoogte van de regeling of het soort maatregelen dat voor de regeling in aanmerking komt. Deze onzekerheden kunnen niet meegenomen worden bij het vaststellen van maatregelen die voor het overgrote deel van de bedrijven in een sector moet gelden. Bovendien zouden dan mogelijk ook heffingen, andere mogelijke (toekomstige) financiële nadelen of zelfs de administratieve lasten die gepaard gaan met het aanvragen van een subsidie meegenomen moeten worden.
Wanneer een bedrijfsvestiging de bedrijfsspecifieke maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder doorrekent met de vastgelegde methodiek, kunnen subsidies wel meegenomen worden. Bijvoorbeeld om inzicht te krijgen in de terugverdientijd van een specifieke maatregel wanneer de ondernemer aanspraak denkt te maken op subsidie. Dit is echter niet verplicht en het meenemen van subsidies kan dan ook niet opgelegd worden door het bevoegd gezag. Dit vanwege dezelfde argumenten als hierboven. Specifiek bij het bepalen van een bedrijfsspecifieke terugverdientijd vindt die berekening plaats voordat de energiebesparende maatregel wordt uitgevoerd. Net als bij het vaststellen van de EML bestaat er in veel gevallen dan geen zekerheid over subsidies of fiscale voordelen. Het meenemen van dergelijke onzekere variabelen bij een generieke methode voor individuele bedrijven maakt de methode te complex.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de belangrijkste subsidieregeling, de energie-investeringsaftrek (EIA), in haar hele looptijd altijd alle aanvragen die binnen de regeling vielen voor subsidie in aanmerking zijn gekomen?
De lijst met maatregelen die voor de energie-investeringsaftrek (EIA) in aanmerking komen wordt jaarlijks bijgewerkt. De maatregelen vallen uiteen in specifieke en generieke maatregelen. Voor alle aanvragen wordt getoetst of deze voldoen aan de criteria van de EIA. Voor de specifieke maatregelen zijn daarvoor duidelijk omschreven voorwaarden. Aanvragen die hieraan voldoen zijn inderdaad altijd toegekend. De generieke maatregelen zijn maatregelen die moeten voldoen aan een besparingsnorm en/of een terugverdientijd. Hiervoor is een individuele beoordeling van de aanvragen nodig. Wanneer een aanvraag niet voldoet aan deze norm dan wordt deze (gedeeltelijk) afgewezen. Overigens is de systematiek van de EIA gewijzigd. Er geldt in principe dat alleen maatregelen ondersteund worden die niet onder de energiebesparingsplicht vallen.
Deelt u de visie dat in situaties waarin vrijwel altijd subsidies verstrekt worden, het in lijn is met het Klimaatakkoord en met de Activiteitenregeling om dit wel in de berekening mee te nemen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u zich ervan bewust dat door het niet meenemen van beschikbare subsidies al snel twintig procent van het besparingspotentieel blijft liggen? Deelt u de mening dat het ongewenst is om dit besparingspotentieel te laten liggen door onnodige theoretische uitgangspunten te hanteren?
Ik herken het besparingspotentieel van twintig procent niet. Theoretisch gezien kan het meenemen van beschikbare subsidies inderdaad bijdragen aan een extra besparingspotentieel. Desondanks blijf ik, op basis van de argumenten genoemd bij het antwoord op vraag 4, van mening dat het meenemen van subsidies niet past bij de gekozen methodiek. Uiteraard kunnen bedrijven zelf wel rekening houden met de mogelijkheid van voor hun situatie beschikbare subsidies en daarmee meer energiebesparing realiseren dan zij op basis van de EML en terugverdientijd verplicht zijn.
Bent u bereid om voor het vaststellen van Erkende Maatregelen een eenduidig en transparant kader op te stellen?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de berekeningsmethode in 2019 is vastgelegd. Ik ben van mening dat deze methodiek een eenduidig en transparant kader biedt. Uw Kamer wordt in de loop van 2021 geïnformeerd over het proces en de planning van de volgende actualisatie.
Het bericht 'Egypt arrested its leaders, but a leading human rights group remains defiant' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Egypt arrested its leaders, but a leading human rights group remains defiant»?1
Ja
Klopt het dat de Egyptische autoriteiten drie leidinggevende medewerkers van het Egyptian Initiative for Personal Rights (EIPR), een vooraanstaande mensenrechtenorganisatie, gearresteerd hebben?
Ja. Op 15 november werd Mohammed Basheer, administratief manager van EIPR gearresteerd door de Egyptische veiligheidsdiensten. Op 18 november volgde de arrestatie van Karim Ennarah, het hoofd van EIPR’s strafrechtafdeling. Op 19 november werd tevens de directeur van EIPR, Gasser Abdelrazak, gearresteerd. Inmiddels is bekend gemaakt dat alle drie de medewerkers op donderdagavond 3 december jl. weer zijn vrijgelaten.
Klopt het dat deze arrestaties plaatsvonden kort nadat zij enkele Westerse ambassadeurs hadden ontmoet in Cairo?
Ja. Op 3 november brachten dertien ambassadeurs en chargés d’affaires (Duitsland, EU, Frankrijk, Spanje, Noorwegen, Ierland, Zweden, Denemarken, Verenigd Koninkrijk, Finland, Zwitserland, Canada en Nederland) een bezoek aan EIPR. De Nederlandse Ambassadeur nam deel aan deze ontmoeting.
Betrof dit ook een ontmoeting met de Nederlanders ambassadeur?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de reden van hun arrestaties? Zo ja, wat is deze?
Karim Ennarah en Gasser Abdelrazak worden beschuldigd van lidmaatschap van een terroristische organisatie, het publiceren en verspreiden van valse informatie en verklaringen die de openbare veiligheid ondermijnen en het algemeen belang schaden. Administratief directeur Mohammed Basheer wordt met dezelfde aanklachten geconfronteerd en wordt tevens beschuldigd van het financieren van terrorisme. De drie medewerkers zijn vrijgelaten, maar de aanklachten tegen hen blijven staan. Ook heeft het Terrorisme hof op 6 december jl. de bevriezing van de persoonlijke bankrekeningen van de drie medewerkers bekrachtigd.
Bent u bekend met de locatie waar zij in voorarrest zitten? Zo ja, waar is dit?
Ja. Mohammed Basheer, Karim Ennarah, en Gasser Abdelrazak verbleven in voorarrest in de Tora gevangenis in Cairo.
Klopt het ook dat deze arrestaties plaatsvonden kort nadat de overheid eerder deze maand honderden politieke gevangen had vrijgelaten? Zo ja, hoe duidt u deze nieuwe arrestaties van mensenrechtenverdedigers?
Sinds het aantreden van president Sisi zijn volgens de schatting van Human Rights Watch zo’n 60.000 Egyptenaren vanwege politieke redenen gearresteerd. Duizenden van hen zitten nog vast, waarvan velen in voorarrest. De arrestaties van drie EIPR-medewerkers passen in de trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld afneemt. Deze ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg. Evenals binnen EU- en VN-verband is het overbrengen van deze zorgen onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Egypte.
Klopt het dat Frankrijk, Ierland en Noorwegen hun zorgen over deze arrestaties al hebben overgebracht? Zo ja, waarom heeft Nederland dat nog niet gedaan?
Samen met de andere betrokken landen heeft Nederland de afgelopen periode via diplomatieke kanalen verschillende acties ondernomen. Daarbij zijn zorgen over de arrestaties overgebracht in gesprekken met de Egyptische autoriteiten. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur uitte recent ook via Twitter onze zorgen. Andere landen en EU deden dit ook.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Egyptische autoriteiten over de reden van deze arrestaties en bent u bereid uw zorgen over te brengen over het feit dat vooraanstaande mensenrechtenverdedigers zijn gearresteerd?
Zowel in Cairo en in Den Haag is Nederland op verschillende niveaus in gesprek gegaan met de Egyptische autoriteiten om onze zorgen over te brengen en opheldering te vragen.
Onderbetaling bij de RVO |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u aangeven of de constructie die USG Legal hanteert voor de medewerkers bij de de rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een vorm van contracting is?1 Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot het feit dat de Inspectie SZW in haar rapport aangeeft dat er vanuit de RVO sprake is van leiding & toezicht?
Deelt u de mening dat indien er sprake is van leiding & toezicht door de RVO er sprake is van ter beschikking stellen van arbeid?
Klopt het dat als er sprake is van leiding & toezicht door de RVO, en dus arbeid ter beschikking wordt gesteld, volgens artikel 8 van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (WAADI), er een gelijk loon voor vergelijkbaar werk («dezelfde arbeidsvoorwaarden») dient te worden gegeven? Met andere woorden, behoren de medewerkers van USG Legal, werkzaam bij de RVO, dezelfde arbeidsvoorwaarden te krijgen als hun (vergelijkbare) collega’s die in dienst bij de RVO zijn?
Wat is de reden dat de RVO niet bereid is om de loongegevens aan USG Legal te verstrekken? Klopt het dat hierdoor USG Legal zelf niet artikel 8 van de WAADI kan toepassen? Bent u daarom ook van mening dat de RVO hiermee laakbaar handelt?
Desgevraagd heeft RVO mij gemeld4 van mening te zijn dat er gehandeld is conform de geldende wet- en regelgeving en dat er sprake is van contracting en niet van ter beschikking stellen van arbeidskrachten. De medewerkers van USG Legal vallen in dat geval onder de arbeidsvoorwaarden van USG Legal en ontvangen hiervoor loon zoals geldend bij USG Legal. Daarom zijn de loongegevens van RVO niet opgevraagd en verstrekt – aldus RVO.
Het is aan de rechter om te oordelen of er feitelijk al dan niet sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Als er in deze specifieke situatie wordt geoordeeld dat de loonverhoudingsnorm overtreden is, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Hoe verhoudt uw opmerking dat de «RVO bij een eventuele procedure geen partij [is]» met de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) waarin ook de opdrachtgever (in dit geval RVO) verantwoordelijk wordt gesteld voor het betalen van de correcte loon in de gehele keten en bovendien wordt gesteld dat de opdrachtgevers alles in het werk dienen te stellen om ook in de keten alles volgens de regels te laten lopen?
USG Legal is als formele werkgever in principe de wederpartij in een eventuele civiele procedure. Echter, er kan voor worden gekozen om via ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a BW RVO als opdrachtgever aan te spreken. In dat geval wordt RVO partij in een civiele procedure.
In het algemeen geldt dat wanneer de rijksoverheid extern personeel inzet, bijvoorbeeld via inhuur of contracting of opdracht via contracting, het betreffende onderdeel van de rijksoverheid formeel geen werkgever is en er geen directe invloed is op de hoogte van het salaris dat betaald wordt. Wel is in artikel 27 van de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) bepaald dat een opdrachtnemer zich bij het verrichten van diensten moet houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en aan de CAO die op hem en zijn werknemers van toepassing is.
Is om die reden de RVO, volgens de WAS, dus wel partij in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u verschil verklaren waarom medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wel een tegemoetkoming hebben ontvangen en medewerkers bij de RVO zelf hun recht moeten halen bij de rechter?
De IND heeft extern ingeleend personeel betaald conform de inlenersbeloning of het afgesproken uurtarief. De IND heeft geen tegemoetkomingen betaald die buiten deze overeenkomsten vallen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 tot en met 3 is een uitspraak van een rechter nodig die feitelijk beoordeelt of er sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Het staat werkgevers uiteraard vrij om het standpunt te herzien en uit eigen beweging tot tegemoetkoming over te gaan.
Bent u het ermee eens dat het voor deze gedetacheerde werknemers, die veelal een flexibel contract hebben en zodoende een zeer afhankelijke positie hebben tot hun werkgever, vrijwel onmogelijk is om zelf hun recht te halen bij de rechter? Bent u het ermee eens dat als een flexwerker zijn recht wilt halen er grote kans is dat deze werknemers geen opdrachten van hun opdrachtgever krijgen en zodoende geen inkomen meer hebben?
Dat een gedetacheerde of voor een opdracht werkende werknemer het als lastig kan ervaren om zijn werkgever op zijn plichten aan te spreken -bijvoorbeeld vanuit het oogpunt te willen voorkomen om eventuele opdrachten in de toekomst mis te lopen- kan ik mij voorstellen. Het is zo -en dit is inherent aan civiel recht- dat betrokkenen zelf naar de rechter moeten stappen om hun recht te halen. Ik kan dat alleen maar aanmoedigen. Een rechterlijk uitspraak kan namelijk juist een precedent scheppen om in vergelijkbare situaties over te gaan tot naleving van de regelgeving en hiermee de onderbetaling te stoppen. Om een werknemer te faciliteren om de juiste afweging te maken welke vervolgstappen hij bij onderbetaling kan ondernemen richting zijn werkgever kan er gebruik worden gemaakt van de hulp van een rechtsbijstandverzekering, het juridisch loket of de vakbond hem hierbij kan bieden.
Los van de juridische beoordeling, deelt u de mening dat er bij de RVO sprake is van slechte opdrachtgeverschap en dat de rijksoverheid te allen tijde het goede voorbeeld dient te geven?
De rijksoverheid dient zich net als elke andere werkgever en opdrachtgever te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Uiteraard nemen wij die rol zeer serieus. Zoals ik ook al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het aan de rechter om te oordelen of er feitelijk sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Als er in deze specifieke situatie wordt geoordeeld dat de loonverhoudingsnorm overtreden is, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Omdat duidelijk zichtbaar is dat deze schijnconstructies bij meerdere overheidsinstanties plaatsvinden, bent u bereid om alle overheidsdiensten door te lichten en te bezien of er op nog meer plekken sprake is van het niet voldoen van de WAADI en er dus sprake is van onderbetaling of andere vormen van schijnconstructies?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op de vorige Kamervragen over dit onderwerp, zijn departementen zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop opdrachten aan derden worden verstrekt. Betrokken partijen die menen dat de loonverhoudingsnorm niet wordt nageleefd, kunnen via de rechtbank een civiele procedure starten dan wel de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen. Ook is er de mogelijkheid om via civiele ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a BW e.v. het geldende (cao) loon te vorderen. Ik zal ook bij mijn collega-bewindslieden dit onderwerp onder de aandacht brengen. Hierbij zal ik hen ook wijzen op de handreiking over onderscheid tussen contracting en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals uitzending of payrolling. 5
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van 7 december 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verhalenboek moet Achterhoeks Stimuleren’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verhalenboek moet Achterhoek Stimuleren»?1
Ja.
Ziet u de meerwaarde van het in stand houden van regionale spreektalen, zoals het Achterhoeks? Zo ja, op welke manier geeft u hier concreet uiting aan?
Ja, ik onderken de meerwaarde van het in stand houden van de regionale streektalen, zoals het Achterhoeks. Het kabinet heeft ruime aandacht voor het Nedersaksisch, waarvan het Achterhoeks deel uitmaakt, alsook voor de andere streektalen in Nederland. Het Nedersaksisch is beschermd onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement contact met de lokale overheden betrokken bij de erkende streektalen in Nederland. In 2018 sloot ik met de provincies Gelderland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Fryslân en de gemeenten Weststellingwerf en Ooststellingwerf het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal.
Het Nedersaksisch is onderdeel van de regionale identiteit van de mensen in de Achterhoek. De provincie Gelderland ondersteunt Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL), dat het streektaalinstituut is voor het Nedersaksisch. Het ECAL ondersteunt lokale initiatieven en maakt onder meer lespakketten voor basisscholen en volwassenen, organiseert schrijfcursussen en legt de taal vast in de zogenaamde WALD-woordenboeken. Daarbij wordt ook samengewerkt met de andere taalinstituten in het Nedersaksisch taalgebied, Overijssel, Drenthe, Stellingwerven en Groningen.
Bent u op de hoogte van de verschillende private initiatieven vanuit «de Feestfabriek» om de Achterhoekse streektaal in stand te houden? Zo ja, op welke manier ziet u mogelijkheden om deze initiatieven te ondersteunen?
Ja. Ondersteuning van regionale projecten gebeurt via Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, dat daartoe namens de provincie Gelderland de opdracht voor heeft. Voor zover bekend heeft de Feestfabriek het boek zonder overheidsondersteuning uitgegeven.
Op welke manier maakt het «Achterhoeks» onderdeel uit van het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal», om het voortbestaan van het Achterhoeks in zowel gesproken als geschreven vorm te borgen?
Het Achterhoeks is een variant van het Nedersaksisch dat wordt gesproken in Gelderland. De provincie Gelderland is een van de partijen in het convenant Nedersaksisch. Het Achterhoeks maakt daarmee volledig deel uit van het convenant dat in oktober 2018 is gesloten.
Op welke manier heeft u inmiddels uiting gegeven aan de opdracht binnen het convenant om na te gaan bij regionale overheden op welke manier het Nedersaksisch bevorderd kan worden in verschillende maatschappelijke domeinen? Welke concrete plannen zijn daaruit voortgekomen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal erkent het Nedersaksisch als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de lokale Nedersaksische overheden bij het ontwikkelen van het Nedersaksisch taalbeleid een voortrekkersrol hebben. Daarbij bepalen zij zelf waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Nedersaksisch. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. In 2019 heeft het ministerie € 25.000 beschikbaar gesteld aan de Nedersaksische overheden voor de bevordering van het Nedersaksisch.
De provincie Gelderland heeft ECAL uitgenodigd een werkplan te maken voor de komende 4 jaar, waarin concrete activiteiten ter ondersteuning van de streektaal zijn opgenomen. Eerder dit jaar heeft de provincie ook ondersteuning geboden bij de organisatie van een provinciegrens overstijgend streektaalsymposium. Door covid-19 is dat niet doorgegaan. Daarnaast neemt Gelderland deel aan de culturele proeftuin «Meertaligheid» die vanuit We the North (samenwerkende overheden in Noord-Nederland) wordt uitgevoerd. Ook op die manier worden activiteiten rond de streektaal gestimuleerd.
Op welke manier ondersteunen regionale overheden private initiatieven, zoals bijvoorbeeld een Verhalenboek in het Achterhoeks?
Voor zover bekend tot dusver niet. Al groeit de belangstelling voor de streektaal zeker, ook in het publieke domein. In oktober is er bijvoorbeeld in de samenwerkende gemeente Aalten, Oost-Gelre en Winterswijk de Erfgoednota «Wij doet ’t samen» in de streektaal uitgekomen.
Ziet u mogelijkheden om, in samenwerking met private initiatieven als de Feestfabriek, de inspanningen tot behoud van het Achterhoeks te ondersteunen of zelfs te intensiveren? Zo ja, op welke manier? Op welke manier speelt het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal» hierin een rol?
Het ECAL ziet mogelijkheden tot samenwerking met de Feestfabriek. Een eerste contact is inmiddels gelegd om te kijken waar het regionale erfgoedcentrum met hen samen kan werken aan bijv. lespakketten voor leerlingen van de middelbare school.
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal is daarvoor een belangrijke basis, niet alleen financieel maar ook moreel. Volgens het ECAL is sinds de erkenning een opleving van activiteiten en waardering voor de streektaal merkbaar. Het convenant onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Nedersaksisch als regionale taal in levend gebruik, gesproken zowel als geschreven, teneinde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Nedersaksisch en de gebruiksmogelijkheden stimuleren, zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Nedersaksisch te (blijven) gebruiken.
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid voor het Nedersaksisch ligt bij de Nedersaksische overheden. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid, ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
Het bericht ‘Illegale pokeravonden in de voetbalkantine: ‘Dan is dus je hele club naar de Filistijnen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat één op de acht amateursportverenigingen te maken heeft met signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging? In hoeverre herkent u deze signalen? Kunt u dit toelichten?1
Ja, uit het onderzoek «Criminele inmenging amateursport» zoals nu gepresenteerd blijkt dat in de amateursport ook sprake is van criminele inmenging in sportverenigingen. Dit onderzoek heeft u op 20 november 2020 ontvangen (Kamerstuk 30 234, nr. 265).
Uit eerder onderzoek van de Taskforce Brabant Zeeland2 onder 12 amateurvoetbalverenigingen in de hoogste klassen van het amateurvoetbal in de provincies Noord-Brabant en Zeeland bleek al dat vijf van de twaalf onderzochte verenigingen ervaring hadden met een dubieuze sponsor of een andere poging tot criminele inmenging. In reactie hierop heeft uw Kamer destijds een motie3 ingediend waarin is verzocht een breder onderzoek naar de aard en omvang van criminele inmenging in de amateursport in Nederland uit te voeren. Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan deze motie.
Eind deze maand ontvangt u een beleidsreactie naar aanleiding van het onderzoek.
Wat heeft u concreet gedaan om criminele inmenging op sportclubs tegen te gaan, immers bovenstaande signalen zijn niet nieuw (zie de publicatie van de conclusies van het onderzoek over de toetreding van de onderwereld tot de sport van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit die vergelijkbaar waren)? Wat is uw analyse van het onderzoek van het Mulier Instituut ten opzichte van het onderzoek van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit?
Laat ik vooropstellen dat indien concrete situaties van criminele inmenging zich voordoen, deze worden opgepakt binnen bestaande verbanden. Ook politie en OM maken hier onderdeel van uit.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heb ik opdracht gegeven tot dit omvangrijke en brede onderzoek. Er was behoefte aan een duidelijker beeld waarbij bezien moest worden of het alleen voetbal betrof waar risico‘s voor criminele inmenging zich voordoen of dat dit ook voor andere sporten geldt. Tevens was de vraag of de resultaten uit Zeeland/West-Brabant ook voor de rest van Nederland gelden. Het rapport laat zien dat in de amateursport (niet alleen voetbal) sprake is van criminele inmenging én het daarmee belangrijk is dat er meer aandacht komt om sportverenigingen bewust te maken van de risico’s van criminele inmenging.
Hier is door het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en de sportbonden door middel van voorlichting reeds mee gestart. Zo heeft de KNVB informatie op hun website geplaatst over risico’s bij sponsoring of investeringen4 en biedt het CVSN op haar website een e-learning financiële integriteit5 aan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen sportbonden, overheid, politie en gemeenten optimaal verloopt? Welke belemmeringen ondervinden deze partijen? Hoe bent u voornemens deze belemmeringen weg te nemen?
De amateursport is, net als andere organisaties die hiermee te maken krijgen, niet in staat om dit probleem zelfstandig op te lossen. Cruciaal is de samenwerking tussen partijen zoals gemeenten, sportclubs en -bonden, politie, OM en belastingdienst.
In de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) werken partijen uit het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein structureel samen aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Over informatie-uitwisseling bestaan afspraken, vastgelegd in convenanten en protocollen.
De RIEC’s zijn één van de samenwerkingsverbanden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). Dit voorstel is onlangs aangenomen in de Tweede Kamer en moet nog worden behandeld door de Eerste Kamer. De WGS moet een duidelijk juridisch kader en mogelijkheden voor gegevensuitwisseling bieden zodat georganiseerde criminaliteit en ondermijning nog beter kunnen worden aangepakt. Binnen de RIEC’s kunnen private partijen bij AMvB als deelnemer worden aangewezen. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen in de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Ook op landelijk niveau vigeren diverse overlegstructuren waarbinnen heldere afspraken gemaakt zijn over informatie-uitwisseling en samenwerking, zoals die ook voor andere opsporings -en vervolgingsthema’s gelden.
Deelt u de mening dat er fors ingegrepen moet worden op plekken waar men overschrijdingen ziet, aangezien de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in het rapport «Criminele inmenging bij amateursportverenigingen« aangeeft dat de overheid te veel ruimte geeft aan fraudeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (extra) maatregelen gaat u nemen?2
Ook ik vind het van belang dat criminele inmenging in amateursport aangepakt en bestreden wordt. Mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid zet fors in op het bestrijden van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, zowel preventief als repressief, met zijn breed offensief door middel van oprollen, afpakken en voorkomen.
De aanpak van criminele inmenging in amateursport vraagt om een geïntegreerde brede aanpak waarbinnen sprake is van diversiteit omdat ook de aard van de overschrijdingen verschilt.
Een gemeente is lokaal vaak in staat samen met andere partners in het domein goede afwegingen te maken en rekening te houden met de verschillende functies die een sportvereniging heeft. Intrekken van vergunningen en subsidies, maar ook het voeren van bewustwordingsgesprekken kan passend zijn. Als deze alternatieven geen of onvoldoende oplossing bieden kan strafrecht in beeld komen. Indien bijvoorbeeld via de Financial Intelligence Unit (FIU) of Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie naar boven komt over verdachte transacties of verdenkingen ten aanzien personen, zal strafrechtelijk onderzoek volgen. Juist een gecombineerde aanpak van preventie en repressie is van belang.
Deelt u de mening dat wij een unieke sportinfrastructuur hebben met veel vrijwilligers die er elke dag voor zorgen dat Nederland kan sporten en bewegen en dat wij dit moeten koesteren? Bent u bereid om sportclubs te ondersteunen en te zorgen dat sportclubs een professionaliseringsslag kunnen maken zodat zij ook beter opgewassen zijn tegen criminele inmenging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met sportclubs een protocol op te stellen over hoe om te gaan met dubieuze geldschieters?
Nederland kent inderdaad een unieke sportinfrastructuur die we moeten koesteren. Dat een professionaliseringsslag het juiste middel is om criminele inmenging tegen te gaan blijkt niet uit het rapport. Wel zijn er inmiddels instrumenten als een signaal- en interventiekaart (ontwikkeld door de Taskforce Brabant Zeeland) en een e-learning financiële integriteit voor handen die nog beter onder de aandacht van de lokale sportverenigingen en bonden kunnen worden gebracht. Daarnaast is de Code Goed Sportbestuur in ontwikkeling die beoogt een bijdrage te leveren aan het borgen van een goede bestuurlijke kwaliteit bij sportbonden en sportverenigingen.
Bent u voornemens stappen te ondernemen tegen criminele inmenging op sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen?
Criminele inmenging in een sportclub moet te allen tijde worden voorkomen en als het voorkomt worden aangepakt. Sportclubs horen een veilige omgeving te bieden. Voorkomen is het primaire doel, het strafrecht is ultimum remedium (zie tevens het antwoord op vraag 4).
Daarnaast vinden mijn ambtgenoot van JenV en ik het belangrijk dat sportverenigingen goed de weg weten naar de instanties waar zij terecht kunnen met signalen zoals politie, RIEC’s, belastingdienst/FIOD, CVSN of de sportbond. Ik wil dan ook bezien of extra voorlichting hier een rol kan spelen.
Gemeenten die weten dat er sprake is van criminele inmenging bij sportverenigingen vraag ik om in hun lokale sportakkoord afspraken te maken met politie en sportverenigingen over hoe dit kan worden voorkomen en bestreden.
Op welke andere plekken, legale sectoren, ziet u een toename of sterke aanwezigheid van criminele inmenging, al dan niet naar aanleiding van de Coronacrisis, en welke stappen neemt u om deze ongewenste beïnvloeding en ondermijning tegen te gaan?
Als gevolg van de coronacrisis kampen meer ondernemers en ook maatschappelijke organisaties zoals amateursportverenigingen met financiële problemen. Hierdoor zijn zij kwetsbaarder voor criminele inmenging. In samenwerking met het bedrijfsleven en de verschillende publieke partners beoogt mijn ambtgenoot van JenV ondernemers bewust te maken van deze risico’s en hun handelingsperspectief alsook hun weerbaarheid te vergroten. Aangezien de horeca een van de zwaarst getroffen sectoren is van de coronacrisis, is samen met Koninklijke Horeca Nederland in oktober een social media campagne gelanceerd om horecaondernemers meer bewust te maken van de risico’s die ze lopen als ze in zee te gaan met een foute investeerder (je kunt maar één keer «nee» zeggen). De campagne diende ook het doel hen te wijzen op de signalen, en hen te informeren wat zij kunnen doen en waar ze (eventueel anoniem) kunnen melden. De campagne is half november vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) vervolgd en heeft een breed bereik.
Onder meer naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (CDA)7 wordt met het OM en de FIOD nader onderzocht of bredere criminele inmenging bij ondernemingen en maatschappelijke organisaties toeneemt onder druk van de coronacrisis. Het Ministerie van JenV is reeds in overleg met de verschillende branches en MKB-NL over een MKB-brede campagne waarin aandacht voor de verschillende steunmaatregelen en bewustwording voor criminele inmenging. Naast het bedrijfsleven worden in dit kader ook maatschappelijke organisaties betrokken.
Kunt u de vragen voor het wetgevingsoverleg Sport op 30 november 2020 beantwoorden?
Nee helaas, dat is gelet op de korte termijn niet mogelijk gebleken.
Het bericht dat de Verenigde Naties datacentra in China gaat neerzetten. |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Helvert over de beoogde bouw van VN-datacentra in China?1
Ja.
Kunt u iets uitgebreider ingaan op de taken van het UN Geospatial and Innovation Center en het International Research Center of Big Data en uiteenzetten welke data zullen worden ondergebracht in deze VN-datacentra?
Het United Nations Global Geospatial Knowledge and Innovation Centre in de Chinese stad Deqing is bedoeld om te functioneren als een multilaterale kennis- en innovatiehub die ertoe dient om capaciteiten ten aanzien van ruimtelijke en geografische informatie te bevorderen, gezamenlijke kennis te ontwikkelen, en om ruimtelijke en geografische informatie op nationaal niveau te verbeteren om ontwikkelende landen te helpen bij het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). Het centrum valt onder het United Nations Department of Economic and Social Affairs (UNDESA).
Naast het United Nations Global Geospatial Knowledge and Innovation Centrein Deqing zijn op regionaal niveau drie regionale hubs opgericht, namelijk in China (Hangzhou), Rwanda en de Verenigde Arabische Emiraten. Een vierde regionale hub wordt opgericht in Rio de Janeiro. De regionale hubs ondersteunen het werk van het VNGlobal Platform, dat is opgericht door de VN Global Working Group on Big Data. Het hoofddoel van de regionale hub in China is het faciliteren van internationale samenwerking bij de ontwikkeling van officiële statistieken met behulp van nieuwe gegevensbronnen (big data) en innovatieve methoden om landen te helpen bij het meten van de SDG's. Naast het ontwikkelen en delen van kennis over nieuwe methodes, algoritmes en tools, wordt er ook geïnvesteerd in het geven van trainingen in het gebruik van big data voor de gemeenschap van statistici. De regionale hubs zijn gericht op de desbetreffende regio’s, de hub in Hangzhou richt zich met name op Zuidoost Azië en de Pacific.
Het gaat hierbij dus om technische samenwerking met activiteiten gericht op het gezamenlijk ontwikkelen van innovatieve statistische methodologie. Hierbij worden geen vertrouwelijke data (zoals persoonsgegevens) gedeeld. De data die mogelijk gebruikt worden bestaan uit vrij beschikbare gegevens, zoals bijvoorbeeld scheepvaart trackinggegevens (AIS) of geografische gegevens (OpenStreetMap).
Welke Nederlandse data komen bij de VN-databases in China terecht?
Buiten het mogelijke gebruik van vrij beschikbare gegevens komen er geen vertrouwelijke Nederlandse data (zoals persoonsgegevens) bij de VN-databases in China terecht.
Deelt u de mening dat de plaatsing van VN-datacentra in China, een systeemrivaal, het land aanzienlijk veel kennis geeft over alle sociale, economische en technologische activiteiten in de wereld en dat dit een absoluut onwenselijke situatie is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert over dit onderwerp ondersteunt het kabinet het zorgvuldig gebruik van data en onderzoek dat kan bijdragen aan verbetering van het werk van de VN, de implementatie van de SDG’s en de samenwerking tussen VN-lidstaten. Tegelijkertijd brengt het concentreren van wereldwijde datastromen over topografie, infrastructuur en menselijk gedrag in een enkel land mogelijk kwetsbaarheden met zich mee. Technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van big data, spelen immers een rol in de machtsbalans tussen landen. In algemene zin acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens.
In het geval van de genoemde VN-datacentra in China ligt de focus op internationale samenwerking met als doel mogelijkheden te ontwikkelen die de doelstellingen van de VN ten goede komen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en UNDESA hebben aangegeven dat de data die worden verzameld geen Nederlandse persoonsgegevens bevatten. Door de goede contacten met UNDESA en gelijkgezinde landen is het kabinet in staat om eventuele zorgpunten te signaleren en aan te kaarten, mocht daar in de toekomst sprake van zijn.
Klopt het dat er intentieverklaringen zijn getekend tussen de Chinese overheid en de VN Department of Economic and Social Affairs, zonder dat er duidelijke en controleerbare afspraken zijn gemaakt over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is?
In april 2019 hebben UNDESA en de Chinese overheid een intentieverklaring getekend om de regelingen en modaliteiten voor de oprichting van het centrum in Deqing verder te ontwikkelen. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de verdere ontwikkeling van een memorandum van overeenstemming (MoU) en een gastlandovereenkomst (HCA) tussen de VN en de regering van China. Met betrekking tot de regionale hub in Hangzhou tekenden UNDESA en het Chinese Nationaal Bureau voor de Statistiek in juni 2019 een intentieverklaring, het MoU werd getekend op 7 december 2020.
Het kabinet erkent het belang van duidelijke en controleerbare afspraken over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. De bestaande intentieverklaringen tussen UNDESA en de Chinese overheid zijn algemene voorbereidende documenten, die een raamwerk bieden voor samenwerking, waarbij de noodzakelijke zorgvuldigheidsvereisten in acht worden genomen.
Is het besluit om de datacentra in China te plaatsen definitief? Zo ja, hoe is de VN tot dit besluit gekomen? Zo nee, in hoeverre kunnen de VN-lidstaten nog voor een andere locatie kiezen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert over dit onderwerp heeft de VN de besluiten bevestigd. Deze zijn m.b.t. het Geospatial Knowledge and Innovation Centre genomen door alle VN-lidstaten onder begeleiding van het VN Committee of Experts on Global Geospatial Information Management (UN-GGIM), dat valt onder ECOSOC en m.b.t. de regionale hub door de VN Global Working Group on Big Data, een intergouvernementele werkgroep waaraan 30 landen en 16 internationale organisaties aan deelnemen, waaronder Nederland. De VN Global Working Group on Big Data valt onder de auspiciën van de VN Statistical Commission, die op zijn beurt onder de ECOSOC valt.
Herinnert u zich de beleidsnotitie Nederland-China: Een nieuwe balans, waarin u het volgende aangeeft: «In de samenwerking met China blijkt het lastig om bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting en respect voor eigendom en data overeind te houden. De Nederlandse overheid zal daarom beheersmaatregelen nemen, waar mogelijk in EU-kader of via multilaterale afspraken»? Hoe past de plaatsing van VN-datacentra in China binnen deze probleemstelling?2
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige Kamervragen van het lid Van Helvert acht het kabinet het van belang dat er duidelijke en controleerbare afspraken komen over de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van gegevens. Het CBS en UNDESA hebben aangegeven dat de data die worden verzameld geen Nederlandse persoonsgegevens bevatten. Door de goede contacten met UNDESA en gelijkgezinde landen is het kabinet in staat om eventuele zorgpunten te signaleren en aan te kaarten, mocht daar in de toekomst sprake van zijn.
Op dit moment voorziet het kabinet in dit verband geen problemen omdat er vooral sprake is van technische samenwerking, er geen vertrouwelijke Nederlandse data worden gebruikt en er nauw contact is met de betrokken partijen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen uiteraard nauwgezet volgen.
Heeft Nederland bij de VN, in het licht van bovenstaande uitspraak, geprobeerd de plaatsing van deze datacentra in China te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet beschikt op dit moment niet over de indicatie dat er zwaarwegende redenen zijn om de plaatsing van deze centra in China te voorkomen.
Welke andere beheersmaatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat Nederlandse (big-)data in China terechtkomt? Bent u bereid bij de VN aan te geven dat Nederland geen data zal delen met de VN indien de VN-datacentra in China worden neergezet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 komen er geen vertrouwelijke Nederlandse data bij de VN-databases in China terecht. Het kabinet hecht veel waarde aan bescherming van persoonsgegevens en privacybescherming en werkt nauw samen met EU-partners ter uitvoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), dat in Nederland over deze data beschikt, levert nooit herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Ook in samenwerking met de VN en andere landen, waaronder China, waarborgt het deze standaard.
Bent u bereid om bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken en NAVO-bijeenkomst deze kwestie op de agenda te plaatsen en te pleiten voor een gemeenschappelijke stellingname tegen de plaatsing van de VN-datacentra in China?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 beschikt het kabinet op dit moment niet over de indicatie dat er sprake is van vergaande problematische ontwikkelingen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen echter nauwgezet volgen en zal in de toekomst de optie open houden dit onderwerp te agenderen mocht daarvoor een concrete aanleiding zijn.
De berichten ‘Onrust bij pachters van buitendijks land achter Waddenzeedijk’ en ‘Rijkscommissie: Waddengebied moet Nationaal Landschapspark worden’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Arne Weverling (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust bij pachter van buitendijks land achter Waddenzeedijk»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Op welke plannen doelen de pachters als gesproken wordt over «De plannen die boven het gebied hangen, zorgen dan ook voor onrust bij pachters»? Gaat het om plannen voor versterking van de zeedijk? Zo ja, welke? Gaat het om plannen voor ruimte voor natuurontwikkeling? Zo ja, welke?
Het gaat om de versterking van de Waddenzeedijk tussen Koehool en het Lauwersmeer, een traject van bijna 50 kilometer. De dijkversterking Koehool-Lauwersmeer is een onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). De dijkversterking wordt waar mogelijk gecombineerd met het verbeteren van het landschap en de natuur, samen met de omgeving. In het kader van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) is € 37,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het realiseren van het PAGW-doel. Het gaat hierbij om het ontwikkelen van gradiënten land-water en zoet-zout. Bij de verkenning worden de mogelijkheden voor een koppeling met Holwerd aan Zee onderzocht.
Wat zijn de gevolgen van deze plannen, bijvoorbeeld waar het gaat om de weidevogels aangezien de zomerpolder een van de rijkste weidevogelgebieden van Fryslân is, maar ook waar het gaat om de agrarische sector?
De plannen worden nu uitgewerkt, concrete consequenties zijn daarom nog niet in beeld. Op dit moment voert het Wetterskip Fryslân samen met de verschillende stakeholders (waaronder de pachters van de zomerpolders) een verkenning uit hoe de natuur van de Waddenzee kan verbeteren aan de randen van het Wad. De verkenning houdt rekening met de natuurwaarden die de zomerpolders nu hebben voor weidevogels en houdt tevens rekening met de belangen van bijvoorbeeld pachters van de zomerpolders. Samen met de boeren en de natuurorganisaties wordt bekeken wat de plannen ten aanzien van waterveiligheid en natuur kunnen betekenen voor de zomerpolders op de lange termijn.
Hoe zijn de partijen die te maken krijgen met de gevolgen van de plannen betrokken bij de planvorming?
Het Wetterskip Fryslân pakt de dijkversterking op samen met lokale ondernemers, inwoners, belangenorganisaties (It Fryske Gea, Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland, Waddenvereniging, Stichting Holwerd aan Zee, LTO Noord, pachtersvereniging, Collectief Waadrâne en dorpsbelangen), provincie Fryslân, gemeente Noardeast-Fryslân, gemeente Waadhoeke en het Rijk.
De landbouworganisaties zijn daarnaast ook vertegenwoordigd in de Stuurgroep Koehool-Lauwersmeer2. Ook worden bijvoorbeeld de schapenhouders die delen van de dijk pachten, actief betrokken bij de plannen voor de uitvoering. De hele dijk gaat niet tegelijk op de schop, maar dat gebeurt gefaseerd.
Bent u bekend met het bericht «Rijkscommissie: Waddengebied moet Nationaal Landschapspark worden»?2 Welke opdracht heeft de rijkscommissie gekregen en hoe is de rijkscommissie samengesteld?
Ja. Staatsbosbeheer (SBB) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben in oktober 2018 en aanvullend in april 2020 aan de Commissie Verkenning Nationale Parken (Commissie) de vraag voorgelegd waar in Nederland mogelijkerwijs de Nationale Parken (Nieuwe Stijl) liggen die van internationale betekenis kunnen zijn.
De samenstelling van de Commissie is als volgt: ir. Yttje Feddes, dr. André Jansen, mr. Tjibbe Joustra, ir. Lodewijk van Nieuwenhuijze, prof. dr. Hans Renes, prof. dr. Joop Schaminée, prof. mr. Pieter van Vollenhoven (voorzitter) en prof. dr. André van der Zande.
Hoe kan het dat zo’n bericht blijkbaar zomaar de wereld in geslingerd wordt en dat allerlei partijen daardoor zijn verrast en zich overvallen voelen?
De Commissie is in oktober 2018 gestart en heeft haar rapport in september 2020 opgeleverd aan de beide opdrachtgevers. De Commissie is op basis van haar eigen deskundigheid en kunde tot haar advies gekomen. SBB en de RCE hebben het rapport «Nationale Landschapsparken, Oriëntatie op nieuwe Nationale Parken van Wereldklasse» in afstemming met de Commissie op 20 november jl. gepubliceerd. Overleg met bijvoorbeeld gemeenten, bewoners en ondernemers maakte geen onderdeel uit van de opdracht om te komen tot het advies. De voorstellen gedaan door de Commissie raken de bevoegdheden van verschillende partijen zoals de Nationale Parken en de provincies. De Minister van LNV gaat eerst met deze partijen in gesprek.
Welk proces is doorlopen door de rijkscommissie om te komen tot een advies? Welk overleg heeft plaatsgevonden met de gemeenten, bewoners en (agrarische en toeristische) ondernemers? Wat is daaruit gekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zouden de gevolgen zijn als het advies van de rijkscommissie wordt opgevolgd?
Zoals hierboven aangegeven vindt er eerst een gesprek plaats met betrokken partijen over het uitgebrachte advies. Het is op dit moment nog te vroeg om aan te kunnen geven wat de mogelijke gevolgen zijn van het advies indien dit één-op-één wordt opgevolgd. Er zijn in het advies duidelijk inhoudelijke overeenkomsten met de ontwikkeling van Nationale Parken Nieuwe Stijl in het nu lopende programma Nationale Parken. Voorstellen van de Commissie die het huidige programma versterken zullen meegenomen worden bij de vormgeving van het vervolg op het programma Nationale Parken voor de periode na 2022. De Minister van LNV gaat hierover in gesprek met de provincies en de nationale parken4 en zal voor 1 april met een appreciatie komen op het advies van de commissie.
Wat is nut en noodzaak van een extra aanwijzing als Nationaal Landschapspark, naast alle andere beschermende maatregelen die al van kracht zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat alle bewoners en ondernemers zo langzamerhand door de bomen het bos niet meer zien als het gaat om alle plannen en regelgeving die over ze uitgestort worden? Wat bent u van plan daaraan te doen?
Ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, de energietransitie en demografie vragen om een gezamenlijke agenda van overheden en maatschappelijke partijen om het Waddengebied veilig, vitaal en veerkrachtig te houden, nu en in de toekomst. Het is belangrijk dat de verschillende partijen beleid en uitvoering gezamenlijk oppakken en ook op elkaar afstemmen. Tegelijkertijd hebben de verschillende partijen ook hun eigen maatschappelijke, inhoudelijke en bestuurlijke verantwoordelijkheid. In het kader van het Uitvoeringsprogramma wordt gekeken of er kansen zijn de samenhang in beleid en regelgeving te versterken. Het is belangrijk om bewoners en ook ondernemers vroegtijdig te betrekken bij ontwikkelingen in het Waddengebied. Het is ook een van de leidende principes voor handelen in de Agenda voor het Waddengebied (Agenda). Dit gebeurt bijvoorbeeld al bij de lopende verkenning naar de versterking van de Waddenzeedijk (zie antwoord op vraag 4).
De Agenda is een zelfbindend beleidskader. Dat betekent dat de bij de Agenda betrokken partijen de doelen voor de Waddenzee en het Waddengebied laten doorwerken in hun landelijke, regionale en lokale visies en plannen. Op nationaal niveau gebeurt dat in ieder geval in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), het Nationaal Waterprogramma (NWP) en de provinciale, gemeentelijke en «blauwe» omgevingsvisies. Waar nodig wordt beleid verankerd in regelgeving, zoals het Besluit kwaliteit leefomgeving en de provinciale en gemeentelijke verordeningen. Onderdeel van het Uitvoeringsprogramma is dat alle organisaties samen een planning voor de doorwerking maken en het overzicht in beeld brengen. Daarnaast is het belangrijk om duidelijker over de samenhang van al deze plannen te communiceren.
Bent u het eens dat het Waddengebied niet een soort reservaat moet worden, maar dat ecologie en economie in balans moeten zijn, en dat er ruimte moet zijn voor mensen om er ook te wonen, te leven en te werken, zoals al honderden jaren het geval is?
Het Waddengebied is een gebied waar mensen wonen, werken en recreëren. Dat is zo en zal niet veranderen. Per brief van 11 december 2020 is de Agenda aangeboden aan de Tweede Kamer. Een van de leidende principes voor handelen in de Agenda is dat ecologie en economie elkaar versterken en samen bijdragen aan een veilig, vitaal en veerkrachtig Waddengebied.
Bent u het eens dat (onder meer) de pootaardappelsector de ruimte moet blijven houden en krijgen in de noordelijke kleischil, zoals in de noodkreet van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV), de Nederlandse Aardappel Organisatie (NAO) en de veredelingsbedrijven/pootgoedhandelshuizen HZPC en Agrico richting de vaste Kamercommissie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is aangegeven, aangezien de noordelijke kleischil van cruciaal belang is voor de teelt van pootaardappelen en het juist daar op de meest duurzame manier kan? Zo ja, hoe blijkt dit dan uit alle plannen en hoe wordt daaraan invulling gegeven? Zo nee, waarom niet en wat zijn daar dan de sociaaleconomische gevolgen van in de regio? In hoeverre blijft de positie van de pootaardappelsector overeind en toekomstbestendig in alle plannen die er zijn? Kunt u een reactie geven op de brief «Voorstel tot aanwijzen van Waddengebied als Nationaal Park» van NAV, NAO, HZPC en Agrico van 23 november 2020 (incl. de problematiek van de gevolgen het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht en de Waddenagenda)?
Ja. Ik onderken het belang van de agrarische sector in de noordelijke kleischil en het belang van de pootgoedsector in het bijzonder. Met de Agenda wordt het belang van de landbouw ook bevestigd. In het antwoord op de door de leden De Vries en Lodders gestelde vragen op basis van het bericht «Flinke weerstand landbouw tegen Waddenagenda» ben ik daarop ingegaan5. Tevens ben ik samen met het Ministerie van LNV, de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân in gesprek met vertegenwoordigers van de landbouw. De zorgen van de landbouw hebben geleid tot een aantal aanpassingen in de Agenda. Met de betrokken partijen wordt besproken op welke wijze de landbouw betrokken kan worden bij de verdere uitwerking van de Agenda en het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026 (Uitvoeringsprogramma).
Met de brief «Voorstel tot aanwijzen van Waddengebied als Nationaal Park» aan de vaste Kamercommissie van LNV van 23 november jl. blijken er bij de afzenders van de brief zorgen te bestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 6, 7, 8 en 9.
Voor wat betreft de veronderstelde gevolgen van het aanwijzen van Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht verwijs ik naar hetgeen daarover is geantwoord door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op Kamervragen6 van de leden Rutte, Lodders en De Vries. Tot op heden is niet gebleken dat de status van beschermd gezicht een belemmering vormt voor de agrarische activiteiten in het gebied. In de brief van NAV,NAO, HZPC en Agrico van 23 november 2020 aan de vaste Kamercommissie van LNV wordt gesteld dat deze status zou verhinderen dat zonnepanelen op schuurdaken gelegd zouden worden. Het rechtsgevolg van een beschermd gezicht vertaalt zich in het gemeentelijke bestemmingsplan en het gemeentelijk (welstands)beleid. Het is aan de gemeente om in beleid en ruimtelijke kaders te bepalen wat kan worden toegestaan. Uit navraag bij de gemeente Waadhoeke blijkt dat de discussie over verruiming van de mogelijkheden voor zonnepanelen actueel is, ook in het beschermde gezicht.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van Aukje de Vries/Lodders over het bericht «Flinke weerstand akkerbouw tegen Waddenagenda» (d.d. 19 oktober 2020), waarin onder meer is toegezegd in gesprek te gaan met de land- en akkerbouwsector over de positie van de sector in de Agenda? Klopt het dat in het verslag van het overleg een en ander wordt weggezet als «enkele landbouwers uiten zorgen»? Bent u het eens dat dit echt veel breder is? Klopt het dat de bezwaren alleen in de Nota van Antwoord opgenomen worden en dus niet integraal onderdeel gaan worden van c.q. worden geadresseerd in de Waddenagenda? Bent u het eens dat dit geen recht doet aan de positie en belang van de sector en de terechte bezwaren van de sector?
Ja, op 5 november jl. heeft een eerste verkennend ambtelijk gesprek plaatsgevonden tussen een brede vertegenwoordiging van de landbouw en de betrokken overheden (IenW, LNV, provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân). De geuite bezwaren tijdens het gesprek werden gedeeld door een brede vertegenwoordiging van de landbouw. De werkaantekeningen van het eerste gesprek zijn besproken tijdens het tweede ambtelijk gesprek op 1 december jl. Naar aanleiding van deze bespreking zijn de aantekeningen aangepast. Ook is afgesproken om hen actief te betrekken bij het opstellen en uitwerken van (onderdelen van) het Uitvoeringsprogramma die de landbouwsector raken, zowel binnen- als buitendijks. Ik kijk uit naar een constructieve samenwerking.
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van de Kamerleden De Vries en Lodders7 hebben bovengenoemde organisaties een reactie ingediend in het kader van de internetconsultatie van de ontwerpAgenda. In de Nota van Antwoord worden deze, alsmede de andere ontvangen reacties beantwoord. Naar aanleiding van de beide gesprekken en de ingebrachte reacties is de Agenda aangepast om zo meer recht te doen aan het belang van de landbouw.
Zijn de ministers bereid een impactanalyse te laten maken voor de Waddenagenda en alle andere relevante ontwikkelingen op dit moment met de gevolgen voor de keten en voor de (sociaal-)economische aspecten in de regio? Zo nee, waarom niet? En kunnen de (agrarische) ondernemers en bewoners daarbij worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit doen voordat zaken onomkeerbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Parallel aan het opstellen van het Uitvoeringsprogramma zal, in lijn met de motie Dijkstra en Geurts8, worden gestart met een brede impactanalyse om zo de effecten op economie en ecologie in balans met elkaar te kunnen afwegen. De impactanalyse zal worden opgesteld met de bij het Uitvoeringsprogramma betrokken partijen. In lijn met de governance structuur voor het Waddengebied wordt (de opzet van) de impactanalyse ook besproken in het Omgevingsberaad Waddengebied. Over het opstellen van de impactanalyse is er contact met de landbouwsector. Mocht uit de impactanalyse blijken dat onvoldoende (kosten)effectief wordt bijgedragen aan het realiseren van de doelstellingen, dan zullen de Agenda en het Uitvoeringsprogramma in overleg met de betrokken partijen – en na bespreking in het Omgevingsberaad – worden aangepast. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Het Uitvoeringsprogramma biedt de betrokken partijen de mogelijkheid om op basis van de strategieën gezamenlijk vervolgstappen te maken richting implementatie in beleid, uitvoering van maatregelen en beheer. Het Uitvoeringsprogramma bundelt nieuwe en reeds lopende acties. Het gaat hierbij om acties die meer organisatorisch, onderzoeksmatig van aard zijn en acties die (op termijn) kunnen leiden tot fysieke ingrepen in het gebied. Daarnaast gaat het om lopende acties en nieuwe acties die voortkomen uit de Agenda en het Uitvoeringsprogramma. Voor de lopende acties geldt dat deze hun eigen besluitvormingstrajecten volgen. Voor nieuw op te starten acties voortkomend uit de Agenda geldt dat er geen onomkeerbare stappen zullen worden gezet voor zover het hierbij gaat om acties die (op termijn) kunnen leiden tot fysieke ingrepen in het gebied.
Het bericht 'Rabobank sluit helft filialen om winst op peil te houden' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabobank sluit helft filialen om winst op peil te houden»?1
Ja.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat banken zich fysiek terugtrekken uit de regio?
Mijn indruk is niet dat er een relatie is tussen de diversiteit van het Nederlandse bankenlandschap en het feit dat er steeds minder bankfilialen zijn. Wel is relevant dat Nederlandse consumenten en bedrijven veel en graag gebruik maken van digitale bankdiensten. In de afgelopen jaren is het gebruik van digitaal bankieren sterk toegenomen, waardoor er over het algemeen minder vraag is onder consumenten en bedrijven om naar een fysiek loket te gaan om bankzaken te regelen. Om de kosten te drukken, ook voor rekeninghouders, is het niet onlogisch dat banken daar op inspelen en locaties samenvoegen of sluiten op plekken weinig klanten komen. Daarnaast constateer ik dat er ook banken zijn die ervoor kiezen om zich te onderscheiden door extra fysieke vestigingen openen.
Ik vind het belangrijk dat mensen die wel gebruik willen maken van fysieke dienstverlening, hier voldoende toegang toe hebben. Het sluiten van fysieke punten, of dit nu bankkantoren zijn of geldautomaten, mag er niet toe leiden dat mensen buiten de boot vallen. Om deze reden is dit onderwerp een belangrijk aandachtspunt in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB).
Zorgt het weinig diverse bankenlandschap, met maar drie grote systeembanken op een bevolking van ca. 17 miljoen inwoners en bijvoorbeeld geen coöperatieve bank, ervoor dat er steeds minder bankfilialen zijn? In hoeverre is de marktsituatie, met eigenlijk maar drie grote systeembanken op een bevolking van ca. 17 miljoen inwoners, de oorzaak dat er steeds minder bankfilialen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u op een rijtje zetten hoeveel vestigingen van de grote systeembanken er in de afgelopen jaren zijn gesloten en hoeveel fte daarmee verloren zijn gegaan?
Een overzicht van het aantal bankkantoren in Nederland is terug te vinden in de Jaarrapportage van het MOB, die ik jaarlijks naar de Kamer stuur. Hieronder vindt u een overzicht van het totaalaantal bankkantoren in Nederland tussen 2009 en 2019 (laatst beschikbare cijfers).2 Ik beschik niet over informatie over hoeveel fte hiermee gemoeid zijn.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
3.186
2.917
2.700
2.513
2.182
1.863
1.759
1.672
1.614
1.487
1.260
Wie is er in Nederland verantwoordelijk voor dat financiële en bancaire dienstverlening beschikbaar blijft voor ouderen en kwetsbare groepen?
In principe zijn de banken zelf verantwoordelijk voor hun eigen dienstverlening en de toegang van hun klanten hiertoe, inclusief de bankkantoren. Omdat het betalingsverkeer een belangrijke maatschappelijk functie heeft is in 2002 het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) opgericht. In het MOB spreken vertegenwoordigers van groepen die gebruik maken van het betalingsverkeer (consumenten, ouderen, mensen met een beperking, bedrijven) met de aanbieders van het betalingsverkeer, waaronder banken, over de maatschappelijke inrichting van het betalingsverkeer. Eén van de hoofddoelen van het MOB is om afspraken te maken over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer. DNB zit het MOB voor en verzorgt het secretariaat. Dit doet DNB mede vanuit haar wettelijke taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen.3
In 2018 is in het MOB uitgebreid onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in Nederland. De resultaten hiervan zijn beschikbaar op de website van DNB.4 Op basis van dit onderzoek wordt er in MOB-verband gewerkt aan verschillende initiatieven om knelpunten in de toegankelijkheid van betaaldiensten op te lossen. Zo wordt er samengewerkt aan initiatieven voor het verlenen van fysieke bankdiensten in publieke ruimten zoals bibliotheken, meer huis-aan-huis coaches en aan gezamenlijke lokale servicepunten waar klanten van meerdere banken terecht kunnen om fysieke bankdiensten af te nemen. Daarnaast wordt er ook bekeken hoe klanten ondersteund kunnen worden bij het ontwikkelen van vaardigheden om gebruik te maken van digitale bankdiensten. Het MOB doet in de eerste helft van 2021 een tussenevaluatie van de toegankelijkheid van het betalingsverkeer.
Wat is in dezen de rol van De Nederlandsche Bank (DNB)? Bent u bereid DNB te vragen de effecten van het afnemend aantal bankkantoren in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel bankfilialen per 100.000 inwoners kennen de volgende landen: Duitsland, Oostenrijk, België, Frankrijk en Denemarken?
De Wereldbank verzamelt informatie over het aantal bankkantoren per 100.000 inwoners op globaal niveau.5 Hieruit blijkt het volgende (cijfers over 2019):
Nederland
Duitsland
Oostenrijk
België
Frankrijk
Denemarken
9,2
11,0
11,9
32,4
34,3
20,0
Bij deze cijfers moet rekening gehouden worden met het feit dat Nederland het meest dichtbevolkte land is in dit rijtje. Minder dicht bevolkte landen hebben meer kantoren nodig om een goede spreiding te hebben over het hele land, wat kan leiden tot een hoger aantal kantoren per 100.000 inwoners.
Hoe vindt u dat online en offline dienstverlening zich anno 2020 tot elkaar dienen te verhouden? Is uw indruk dat we ons in een «race to the bottom» bevinden, waarin uiteindelijk geen persoonlijke dienstverlening, op loopafstand van iemands woon- of werkadres, aanwezig is?
De afname van het aantal bankkantoren is voor een groot deel toe te schrijven aan een afnemende vraag. Consumenten en bedrijven voelen zich in toenemende mate comfortabel met digitaal bankieren. In het algemeen kunnen klanten nog steeds persoonlijke gesprekken voeren met banken, maar dan vaker thuis via de telefoon of videogesprek, in plaats van een fysiek bankkantoor. Voor het overgrote gedeelte van consumenten leidt het sluiten van fysieke bankkantoren niet tot een slechtere dienstverlening.
Echter, zoals ik eerder heb aangegeven, zijn er groepen die wel afhankelijk zijn van fysieke dienstverlening. Ik vind dat banken voor deze groepen moeten zorgen dat er voldoende mogelijkheden zijn om zelfstandig te kunnen bankieren. Dit hoeft niet per se in de vorm van het lokale bankkantoor, maar kan ook op andere manieren, bijvoorbeeld door bankmedewerkers die bij klanten thuis langs komen (huis-aan-huis coaches). Ik zal daarom in het MOB aandacht blijven vragen voor een goede toegankelijkheid van fysieke bancaire dienstverlening voor mensen die daar behoefte aan hebben.
Ik heb al langer aandacht voor de goede toegang tot opneem- en afstortmogelijkheden voor contant geld. Contant geld speelt een belangrijke rol in het betalingsverkeer, daarbij is relevant dat bepaalde groepen afhankelijk zijn van het gebruik van contant geld. Daarnaast heeft contant geld een belangrijk terugvalfunctie bij storingen in het girale betalingsverkeer. Het is daarom belangrijk dat de infrastructuur voor contant geld voldoende is. Zoals ik eerder heb aangegeven doet DNB onderzoek naar de chartale infrastructuur op de middellange termijn, en hoe deze eruit dient te zien om een goede toegang tot contant geld te waarborgen. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de zomer van 2021 verwacht en zal ik met de Kamer delen.
Hoezeer deelt u de mening dat het teruglopende aantal fysieke bankkantoren gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid en bedrijvigheid in een plaats, omdat dienstverlening verandert of wegvalt, zoals een nabije en veilige mogelijkheid voor winkeliers om aan het einde van de dag contant geld af te storten, geld kunnen opnemen in de beschermde omgeving van een bankgebouw of advies op maat over een lokale kwestie?
Zie antwoord vraag 8.
Arbeidsmigranten in verloederde huizen |
|
Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Verloederde huizen die uitpuilen met arbeidsmigranten»?1
Ik vind het kwalijk dat huurders op welke manier dan ook worden uitgebuit.
Hoe is het mogelijk dat mevrouw Chang, die al tweemaal is uitgeroepen tot Huisjesmelker van het Jaar, haar verhuurpraktijken kan uitvoeren in een andere gemeente nu zij is vertrokken uit Utrecht, waar deze gemeente veel moeite voor heeft moeten doen? Wat gaat u doen om andere gemeenten, zoals Nieuwegein, te waarschuwen voor en te ondersteunen?2 3 4
Het staat personen vrij om een woning te kopen en deze te verhuren zolang als ze zich aan de daarvoor geldende regels houden. Tegelijkertijd zie ik dat de inspanning van gemeenten om malafide verhuurpraktijken aan te pakken, tot een waterbedeffect kan leiden waarbij problemen met eenzelfde verhuurder zich kunnen verplaatsen naar regiogemeenten.
Om te onderzoeken hoe dit waterbedeffect kan worden tegen gegaan, ondersteun ik een regionale pilot van de gemeente Utrecht. In het kader van deze pilot werkt Utrecht samen met regiogemeenten om de aanpak van malafide verhuurpraktijken te regionaliseren. De gemeente Utrecht beschikt over een waardevolle database en er wordt gezocht naar mogelijkheden om daarmee ook de informatiepositie van omliggende gemeenten te versterken. Daarnaast heeft Utrecht in samenwerking met regiogemeenten een regionaal huurteam ingesteld, dat huurders uit deze gemeenten ondersteunt met voorlichting over hun rechten en begeleidt bij eventuele juridische procedures. Ik vind het belangrijk dat ook andere gemeenten de opgedane kennis kunnen benutten. Daarom organiseer ik kennisdeling tussen steden die kampen met soortgelijke problematiek.
Op dit moment is mijn wetsvoorstel in consultatie, waarbij gemeenten de mogelijkheid krijgen om opkoop voor verhuur tegen te gaan. Daarnaast zijn er meerdere instrumenten waarmee gemeenten kunnen handhaven, afhankelijk van hun beleid en invulling van het instrumentarium. In het artikel wordt het bestemmingsplan genoemd. Daarnaast zijn er nog de Woningwet, de Huisvestingswet en eventueel de Wet aanpak woonoverlast, die handvatten geven om op te treden.
Heeft u of hebben verschillende ministeries Maarssenbroek of de gemeente Stichtse Vecht gewaarschuwd voor deze verhuurder dan wel gewezen op bestaande mogelijkheden om huisjesmelkerij te voorkomen en bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u concreet gedaan om deze arbeidsmigranten, andere huurders en de buurt te beschermen?
De handhaving van deze misstanden ligt bij de betrokken gemeenten zelf. Het is dan ook aan deze gemeenten zelf om onderling kennis en informatie op deze terreinen met elkaar uit te wisselen. Zoals blijkt uit mijn antwoord bij vraag 2, helpt de gemeente Utrecht regiogemeenten, waaronder de Stichtse Vecht en Nieuwegein, actief bij het bestrijden van malafide verhuurpraktijken. De gemeenten Stichtse Vecht en Nieuwegein houden de situatie rondom de verhuurder uit het artikel nauwgezet in de gaten. Voor mijn inzet op de problematiek van arbeidsmigranten verwijs ik u graag naar de kabinetsreactie op het advies van het aanjaagteam arbeidsmigranten.
Waarom laat u de verantwoordelijkheid met name bij gemeenten neerkomen, terwijl het overduidelijk is dat zelfs grote gemeenten moeite hebben met het aanpakken van huisjesmelkerij en de huisjesmelker zélf ermee weg kan komen om huurders uit te buiten, huizen te laten verloederen en dit patroon te herhalen in andere gemeenten? Wat doet u concreet om gemeenten te helpen?
Er zijn verschillende initiatieven geweest, nu en in het verleden, om kennis uit te wisselen over de aanpak van malafide pandeigenaren en overlast (Woningwet, Wet aanpak overlast). Mede op basis van het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten over de huisvesting wordt gewerkt aan een handreiking voor gemeenten. In het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap wordt kennisdeling georganiseerd tussen steden, ik zet een eerste stap met de opkoopbescherming en de voorschriften die in het kader van goed verhuurderschap in dat kader daarbij kunnen worden gesteld. Er lopen verschillende pilots en ik blijf in overleg met relevante stakeholders.
Hoe verhouden de terugkerende verhuurpraktijken van mevrouw Chang zicht tot de aanpak «Goed Verhuurderschap»?5
De door u beschreven praktijken kan ik niet scharen onder onder «goed verhuurderschap».
Op welke manier(en) wordt de informatiepositie van alle huurders verbeterd, in plaats van met name internationale studenten? Wat doen u en het kabinet om ook arbeidsmigranten te wijzen op hun (huisvestings)rechten en bezwaarmogelijkheden in ons land?
In het kader van het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 is de campagnewebsite wegwijsmetjehuurprijs.nl vertaald naar realaboutrent.nl. Hierop is onder andere informatie te vinden over de huurprijs en de huurcommissie. De site is voor iedereen beschikbaar en de informatie is ook breder bruikbaar dan alleen voor studenten. Specifiek voor arbeidsmigranten is de website workininl.nl opgezet. Deze website is eind november live gegaan. Hierop kunnen arbeidsmigranten informatie vinden over verschillende onderwerpen, zoals huisvesting, vervoer, werk en zorg. De site is vertaald in het Engels, Pools en Bulgaars. Daarnaast hebben sommige gemeenten servicepunten ingericht voor arbeidsmigranten en verkent het Ministerie van BZK of en hoe onder meer RNI-loketten een rol kunnen spelen bij serviceverlening en informatieverstrekking aan arbeidsmigranten.6
Wat doet u of gaat u doen om de leefomstandigheden van zowel hurende arbeidsmigranten als de buurtbewoners te verbeteren samen met de gemeente en hoe ondersteunt u de gemeente daarbij?
Het kabinet zet in op het realiseren van meer locaties voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Hiervoor zijn regio’s samen met werkgevers aan zet. Provincies kunnen daar goed een coördinerende rol in spelen. Vraagstukken van huisvesting spelen immers breder dan in één gemeente en zo wordt voorkomen dat effecten overhevelen naar een andere gemeente. Het rijk ondersteunt gemeenten daarbij, zoals met de 50 mln voor de huisvesting van kwetsbare groepen die in 2020 beschikbaar is gekomen en ook voor 2021 weer beschikbaar is gesteld. Daarnaast zijn er de Versnellingskamers in het kader van Flexwonen, de transformatiefaciliteit en de korting op de verhuurderheffing en ondersteunt het rijk via de verschillende regiodeals en woondeals. In de kabinetsreactie op het tweede advies van het aanjaagteam zal ook hierop nader worden ingegaan.
Waarom richt uw aanpak «Goed Verhuurderschap» zich op kennisdeling tussen grote steden, terwijl dit voorbeeld duidelijk laat zien dat huisjesmelkerij en het uitbuiten van arbeidsmigranten zich niet beperkt tot een grote stad en bent u bereid de kennisdeling en ondersteuning uit te breiden? Kunt u dit antwoord toelichten?
De kennisdeling vindt ook plaats via de openbaar toegankelijke website www.woningmarktbeleid.nl. Daarmee worden de in de pilots opgedane kennis breder gedeeld. Voor wat betreft arbeidsmigranten kom ik zoals gezegd nog met een nieuwe handreiking over het bestaande instrumentarium rondom huisvesting. Die komt voor alle geïnteresseerde gemeenten beschikbaar. In het verleden heb ik ook regiobijeenkomsten georganiseerd voor bijvoorbeeld de handhaving van de Woningwet en het Bouwbesluit. Dit traject is opgevolgd door kennisuitwisseling op het gebied van de leefomgeving via er het platform Handhaving leefomgeving van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland7. Veel ook kleinere gemeenten zijn lid van deze vereniging en kunnen via die weg worden bereikt. Voor de Wet aanpak woonoverlast loopt nog steeds een traject op kennisuitwisseling. Dit wordt gedaan door het CCV.
Bent u bereid om een zwarte lijst van verhuurders, die bij herhaling fout verhuurgedrag hebben vertoond, mogelijk te maken, omdat u wel zwarte lijsten van huurders mogelijk maakt? Zo nee, wat doet u dan om te voorkomen dat malafide verhuurders keer op keer huizen kunnen verhuren, huurders kunnen uitknijpen en buurten kunnen verpesten?
Mede naar aanleiding van de moties Kuiken en Van Oosten8 en het lid Krol9 kijkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met mijn ministerie naar de mogelijkheden om de aanpak van crimineel vastgoed te verbeteren, waarbij ook gekeken wordt naar mogelijkheden voor zwarte lijsten. De Minister voor Rechtsbescherming zal u in het voorjaar verder informeren over de uitvoering van die moties.
Wat is uw reactie op het rapport van de Commissie Roemer, het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten: «Geen tweederangsburgers. Aanbevelingen om misstanden bij arbeidsmigranten in Nederland tegen te gaan» en kunt u per aanbeveling uit het hoofdstuk «Meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten» aangeven op welke manieren u dit gaat uitvoeren?6
De kabinetsreactie op het tweede advies van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten wordt medio december naar uw Kamer gestuurd. In die reactie zal het kabinetsstandpunt worden weergegeven op alle aanbevelingen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat het tekort van 150.000 bedden voor arbeidsmigranten op een menswaardige manier wordt opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zoals benoemd bij vraag 7 zet ik in het op het realiseren van locaties. Verschillende BZK-instrumenten zijn daarbij inzetbaar. Verder verwijs ik graag naar de kabinetsreactie op het tweede advies van het Aanjaagteam. Deze wordt spoedig naar uw Kamer verstuurd.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit en betaalbaarheid van huisvesting alsmede de woonbescherming van arbeidsmigranten worden verhoogd? Kunt u uw antwoord toelichten voor zowel nieuwe als bestaande huisvesting?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7, 10 en 11.
Bent u bereid om gemeenten de mogelijkheid te geven om een verhuurdersvergunning in te kunnen voeren, waarbij de verhuurdersvergunning niet alleen betrekking heeft op eengezinswoningen en verkamering, maar ook op huisvesting op een bedrijfsterrein en vormen van groepshuisvesting? Bent u bereid om hier zo snel mogelijk een wettelijke grondslag voor te creëren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 6 november stuurde ik u mijn brief over excessen op de huurmarkt. Daarin geef ik het volgende aan: ″Er zijn op dit moment vanuit de pilots geen aanwijzingen dat voor deze aanpak van malafide verhuurders door middel van gemeentelijke verhuurdervergunningen grote juridische belemmeringen bestaan. De pilots wijzen wel uit dat bij verschillende gemeenten onzekerheid heerst over de juridische houdbaarheid van de lokale aanpak. Vanwege onder meer deze onzekerheid hebben gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan een specifieke wettelijke grondslag voor de aanpak van de malafide verhuurder.″12 Het Kabinet zal ook op dit punt ingaan in de kabinetsreactie op het tweede advies van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten. Deze reactie zal spoedig naar uw Kamer worden gestuurd.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden, niet clusteren en de beantwoording voor 16 december a.s. naar de Tweede Kamer sturen?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord.
Problemen met naturalisatie |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op mijn Kamervragen op 11 juli 2020: «Naturalisatie onmogelijk ondanks ruim 13 jaar legaal verblijf»?1
Ja.
Wat bedoelde u met «gegronde redenen» waardoor een vreemdeling met een reguliere verblijfsvergunning toch genaturaliseerd kan worden terwijl geen identiteits- of nationaliteitsdocument getoond kan worden? Kunt u voorbeelden noemen?
Onder «gegronde redenen» worden redenen verstaan die zijn genoemd en aangetoond door de vreemdeling of objectief zijn komen vast te staan. In het individuele geval leiden deze redenen tot het oordeel dat van het overleggen van een buitenlands geboortebewijsstuk of van een geldig buitenlands paspoort dan wel van beide documenten kan worden afgezien. In het algemeen is denkbaar dat bijvoorbeeld door oorlog, natuurgeweld of brand een ooit bijgehouden register is vernietigd en er geen dubbel register bestaat van hetgeen verloren is gegaan. Voor concrete voorbeelden verwijs ik naar www.ind.nl/Nederlanderschap/ik heb geen paspoort/geboorteakte (bewijsnood).
Is de weigering van het verstrekken van deze gegevens door een ambassade van het herkomstland voldoende reden om de documenteis te laten vervallen?
Ambassades zijn in de regel wel bevoegd om een nationaal paspoort af te geven. Het bezit door de paspoorthouder van de nationaliteit van het land dat het paspoort heeft verstrekt, wordt daarmee gewoonlijk aangenomen. Bij de meeste landen zijn ambassades niet de bevoegde instantie waar gegevens uit het brondocument omtrent de geboorte (het oorspronkelijke bewijsstuk omtrent geboorte, persoonsgegevens en afstamming) kan worden verkregen. Van elke vreemdeling met een regulier verblijfsrecht wordt verwacht dat hij of een door hem gemachtigde derde zich ten minste heeft gewend tot een tot verstrekken van het bewuste bewijsstuk van geboorte (bijvoorbeeld een uittreksel van een geboorteakte) bevoegde instantie. Bovendien is noodzakelijk om een toelichting te hebben waarom een tot verstrekken bevoegde instantie aan betrokkene niet het gevraagde document verstrekt. Wat in een concrete situatie geldt als voldoende inspanning is afhankelijk van de wijze waarop in het desbetreffende land de procedures zijn ingericht om een geboorteakte (of ander geboortebewijs) en een geldig nationaal paspoort te krijgen. Als handreiking daarvoor staat op de IND-website informatie over identiteits- en nationaliteitsdocumenten uit Afghanistan, Azerbeidzjan, China, Eritrea, Irak, Iran, Rusland, Rwanda, Sierra Leone, Somalië, Syrië en van door Nederland niet-erkende staten.
U schreef tevens dat er «van jongvolwassenen een inspanning wordt verwacht om aan documenten te komen», wat verstaat u onder deze inspanning? Is het aanvragen van de documenten bij de ambassade van het herkomstland voldoende inspanning om in aanmerking te komen voor naturalisatie? Zo nee, wat is wel voldoende inspanning?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er tijdens het verstrekken van het generaal pardon voor gekozen vreemdelingen aan te wijzen als reguliere migrant in plaats van als asielmigrant?
Aanwijzing van vreemdelingen als reguliere migrant dan wel als asielmigrant is binnen de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov- of Generaal Pardonregeling) uit 2007 niet aan de orde. De verblijfsvergunning die op grond van de Regeling werd verleend, was een reguliere verblijfsvergunning en geen verblijfsvergunning asiel. De reden daarvoor was dat de grond voor de vergunning niet gelegen was in de vaststelling dat de betrokken vreemdeling asielbescherming nodig had, maar – onder andere voorwaarden – in het langdurig verblijf in Nederland.
Is tijdens het aanscherpen van de bewijsnood in 2009 rekening gehouden met de mensen die in aanmerking kwamen voor het generaal pardon?
Ja, bij de hier bedoelde aanpassing van het naturalisatiebeleid, die mede zag op het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit als voorwaarde voor naturalisatie, is de situatie meegewogen van alle vreemdelingen met een regulier verblijfsrecht die voor het verkrijgen en behouden van het verblijfsrecht ontheffing hadden van de voorwaarde om een geldig buitenlands paspoort te bezitten.
Bent u nog altijd van mening dat naar uw mening geen enkele groep wordt uitgesloten van naturalisatie door de documenteis? Hoe rijmt u dat met de mensen voor wie dit evident niet opgaat?2
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis. Naar mijn mening sluit het beleid voor identiteits- en nationaliteitsdocumenten geen groepen vergunninghouders uit van naturalisatie. Enkel een verwijzing door een Ranov-vergunninghouder naar zijn vlucht uit het herkomstland en/of het verder niet gespecificeerd stellen van «verschillende redenen om zich niet te hoeven wenden tot de autoriteiten van het herkomstland», zoals plaatsvindt in de meegestuurde noodkreet, wordt niet aangemerkt als gegronde reden om af te zien van identiteits- en nationaliteitsdocumenten. Er is immers toentertijd geen asielvergunning verleend noch wordt iets gezegd over wat de verschillende redenen dan inhouden.
Begrijpt u dat het ondraaglijk is voor altijd staatloos door het leven te gaan? Wat onderneemt u opdat de mensen uit de generaal pardonregeling, ondanks een gebrek aan documenten, alsnog aanspraak kunnen maken op naturalisatie?
Over het algemeen zijn Ranov-vergunninghouders niet staatloos, maar bezitten zij een vreemde nationaliteit. Een aanpassing van het beleid wordt niet overwogen. Het beleid borgt dat in de naturalisatieprocedure zo goed als mogelijk de persoonsgegevens en het actueel bezit van de vreemde nationaliteit vaststaan van vreemdelingen met een regulier verblijfrecht. Als gevolg hiervan kan, indien nodig, aan de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit worden voldaan en bestaat zekerheid over de persoonsgegevens die op het Koninklijk Besluit tot naturalisatie worden opgenomen.
Het bericht Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Hekendorp‘ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Hekendorp»?1
Ja.
Hoeveel dieren zijn er geruimd bij het pluimveebedrijf in Hekendorp?
Er zijn 120.242 kippen geruimd op dit bedrijf.
Klopt het dat het betreffende pluimveebedrijf relatief dichtbij woonbebouwing gelegen is? Zo ja, op welke manier worden bewoners en de pluimveehouder geholpen bij de te nemen maatregelen voor het verminderen van eventuele hinder?
Ja, dat klopt. Lokale overheden zijn verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de vestiging van pluimveebedrijven en woningen en voor het nemen van maatregelen bij eventuele hinder.
Bent u op de hoogte van de hinder die bewoners ondervinden van de pluimveehouderij?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. Zo ook hier niet.
Ziet u mogelijkheden om bewoners en de pluimveehouder te helpen de hinder definitief te verminderen nu, vanwege trieste omstandigheden de stal leeg komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Op welke regelingen omtrent saneren of omzetten naar kringlooplandbouw kan de desbetreffende pluimveehouder aanspraak maken?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen. Maar over het algemeen geldt dat pluimveehouders de mogelijkheid hebben verder te verduurzamen via de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming (Sbv). Nu is de Sbv voor de pluimveehouderij nog gericht op met name fijnstofreductie, dit zal in toekomstige openstellingen steeds worden verbreed naar andere emissies, zodra innovaties beschikbaar komen. Daarnaast faciliteert de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe) vouchers en samenwerkingsverbanden/netwerken, waarmee landbouwondernemers adviseurs op het bedrijf kunnen krijgen, een verdiepingscursus stikstof kunnen volgen of kunnen deelnemen aan een samenwerkingsverband/netwerk voor onder andere kringlooplandbouw. Ook wordt er gewerkt aan het Omschakelprogramma voor boeren die willen omschakelen naar kringlooplandbouw. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is sinds 15 januari 2020 gesloten en verkeert in de uitvoeringsfase. Het Rijk werkt aan een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, daarvan is de reductie van stikstofdepositie op Natura2000 gebieden het hoofddoel. Op dit moment loopt er via de provincies de gerichte opkoop van veehouderijen. Hiervan is de insteek en het doel depositievermindering door piekbelasters. De provincies kennen veelal ook eigen regelingen om overlast veroorzakende bedrijfslocaties verder te helpen. Deze regelingen kunnen per provincie verschillend zijn.
Welke omslagregelingen naar kringlooplandbouw of saneringsregelingen kunnen bedrijven in de veehouderij met overlast gevende criteria voor omwonenden, zoals geurhinder aanspreken om de overlast te verminderen of tot nul te brengen?
Op dit moment zijn er geen landelijke regelingen specifiek voor pluimveehouders gericht op het verminderen of tot nul brengen van overlast voor omwonenden, zoals geurhinder. Voor bestaande omslagregelingen naar kringlooplandbouw of saneringsregelingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
De mensenrechtensituatie in West-Papua |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Lammert van Raan (PvdD), Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse wapenleveranties aan Indonesië over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar product en hoeveelheid? Deelt u de mening dat er geen wapens, munitie of materieel aan Indonesië geleverd zouden mogen worden die op een of andere manier ingezet zouden kunnen worden bij de onderdrukking van de bevolking van West-Papua? Hoe vergewist u zich ervan dat dit ook niet gebeurt?
Product
Prijs
Datum
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuig
45.768
04-11-2015
Communicatiesystemen
1.973.000
24-12-2015
Delen en gereedschappen voor radar- en C3 systemen
500.000
12-01-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.500.000
15-01-2016
Delen voor gevechtsvliegtuigen
120.000
25-02-2016
Programmatuur voor radar- en C3-systemen
10.000
16-03-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.448.391
20-05-2016
Banden voor een militaire transporthelikopter
4.275
30-06-2016
Deel voor radar- en C3-systeem
17.000
01-07-2016
Delen van fregatten
50.000.000
02-08-2016
Reservedelen voor marineschepen
22.500.000
22-08-2016
Nachtzichtkijkers
7.500
25-08-2016
Delen voor C-130 transportvliegtuigen
17.000
25-10-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
1.511.515
08-12-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
40.000
08-12-2016
Banden voor Super Puma helikopters
18.355
23-12-2016
Radar en C3 systemen met toebehoren
196.425.000
27-12-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
17-01-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
18-01-2017
Thermische camera's
358.560
24-01-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
150.000
22-03-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
45.750
06-04-2017
Technologie en programmatuur voor radarsystemen
100
12-04-2017
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
28.000
04-05-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
48.000
04-05-2017
Decompressiekamer
415.035
07-06-2017
Diverse delen voor marine schepen
22.500.000
13-07-2017
Delen voor communicatiesystemen
25.000
01-09-2017
Decompressiekamer
464.935
08-09-2017
Delen voor vliegsimulatiesystemen
45.810
19-10-2017
Delen voor radar en C3 systemen
196.419.100
20-10-2017
Delen voor marineschepen
1.000.000
08-11-2017
Training voor gebruik decompressiekamer
19.860
23-11-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
1.703.483
22-01-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.905.000
22-01-2018
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
22.000
30-03-2018
Technologie en software voor radarsystemen
100
01-05-2018
Bevoorradingssysteem
2.275.000
13-07-2018
Diverse delen voor marine schepen
1.6560.270
24-07-2018
Communicatiesystemen
25.000
20-08-2018
Brandstofvulinstallatie voor op zee
45.000
21-08-2018
Delen voor fregatten
100.000
26-10-2018
Technologie voor scheepsontwikkelingen
83.500
08-11-2018
Delen voor vaartuigen
194.948.272
07-12-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.558.483
14-02-2019
Delen voor radar- en C3-systemen
1.748.000
14-02-2019
Programmatuur voor een geweervuurlokalisatiesysteem
100.000
27-02-2019
Akoestische sensoren
200.000
27-02-2019
Warmtebeeldcamera's
735.185
11-04-2019
Warmtebeeldcamera's
737.185
12-04-2019
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuigen
114.900
26-04-2019
Deel voor een Hawk simulatiesysteem
44.300
29-05-2019
Delen voor fregatten
2.630.840
21-08-2019
Bevoorradingssysteem incl. technologie en toebehoren.
2.275.000
02-09-2019
Vliegtuigbanden voor Puma helikopters
8.565
11-11-2019
Technologie voor radar- en C3-systemen
250.000
18-11-2019
Delen voor fregatten
12.8056.792
31-12-2019
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-04-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
01-05-2020
Technologie voor scheepsontwikkeling
4.500.000
28-05-2020
Radar en C3-systemen en technologie
34.200.000
02-06-2020
Delen en technologie voor simulatiesystemen
7.701
16-06-2020
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
177.884
02-09-2020
Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden case-by-case op basis van de aard van de goederen en het eindgebruik getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt Inzake Wapenexport. Dit geldt ook voor de aanvragen voor uitvoer naar Indonesië. Daarbij wordt de situatie in Papua en West-Papua (hierna: Papua) meegewogen, onder meer ten aanzien van criterium 2 (eerbiediging van mensenrechten en naleving van het internationaal humanitair recht) en criterium 3 (interne conflicten).
Exportcontrole beoogt te voorkomen dat goederen/technologie op ongewenste wijze worden ingezet. Als er een risico bestaat dat het materieel onrechtmatig gebruikt wordt tegen de eigen bevolking, bijvoorbeeld in de situatie van Papua, dan zal er geen vergunning worden verleend. De zeer zorgvuldige risico-inschatting wordt voorafgaand aan de uitvoer gemaakt. Nederland kan goederen/technologie, nadat deze uitgevoerd zijn en van eigendom veranderd, niet blijven monitoren. We hebben niet de rechtsmacht in landen om dat te doen, noch de capaciteit om eenmaal uitgevoerde goederen te blijven volgen. Ook wanneer er zorgen zijn over mensenrechten of een intern conflict in het ontvangende land, kan het voorkomen dat vergunningaanvragen naar dat land positief worden beoordeeld. In die gevallen blijkt dan uit de toetsing dat de goederen in kwestie niet, of niet op negatieve wijze, van invloed zijn op die mensenrechtensituatie en/of het interne conflict.
Is de externe financiering van het Community Policing Programme inmiddels uitgefaseerd? Bent u van mening dat dit programma nu succesvol voortgezet wordt door politie en gemeenschappen zelf? Waar blijkt dit volgens u uit? Zijn er door Nederland getrainde politiemensen betrokken geweest bij geweld tegen de lokale bevolking? Hoe treedt de politie op in het conflict tussen de Papua-bevolking en de Indonesische overheid?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme liep tot juli 2019. Gemeenschappen in Papua en de Molukken zetten het programma nu met eigen middelen voort. Een belangrijke indicatie hiervoor is bijvoorbeeld dat op het eind van de Nederlandse ondersteuning reeds 78% van de financiering door lokale overheid, politie en andere lokale financiering geschiedde. Ook is de door het project ontwikkelde en uitgerolde aanpak voor community policing in 80 andere gemeenschappen succesvol gerepliceerd (naast 22 gemeenschappen waarin de fora opgezet werden als onderdeel van het door Nederland gesteunde project met IOM).
De community policing officers die met het programma ondersteund zijn, zijn ongewapende wijkagenten die in de gemeenschap aanwezig zijn. Deze agenten spelen een rol bij bemiddeling van lokale conflicten die burgers onderling hebben en bij lokale veiligheidskwesties, niet bij ordehandhaving. De Community Policing Forums (CPF’s) hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten.
Bent u geïnformeerd over dePapua People's Petition (PRP) tegen de verlenging van de Special Autonomy, die gesteund wordt door 90 maatschappelijke organisaties? Zo niet, bent u bereid dit na te vragen bij de Indonesische autoriteiten? Deelt u de bezwaren en zorgen van deze organisaties tegen deze Special Autonomy?
Ik ben bekend met de petitie waarin diverse organisaties zich uitspreken tegen de verlenging van de speciale autonomie in Papua. De Nederlandse regering dringt bij de Indonesische autoriteiten aan op een constructieve dialoog met de bevolking in Papua, ook over de toekomst van de speciale autonomie status voor de beide provincies.
Heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN West-Papua al bezocht? Bent u bereid om bij de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN na te vragen of zij uitgenodigd is om het gebied te bezoeken? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten en in de VN-Mensenrechtenraad aan te dringen op een bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft Papua nog niet bezocht, mede omdat een bezoek door de coronacrisis tijdelijk vrijwel onmogelijk is geworden. Wel heeft zij een staande uitnodiging voor een bezoek aan Indonesië. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN heeft hierover op 3 december jl. met het kabinet van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten gesproken. Hierbij heeft Nederland aangegeven dat zij een bezoek door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua belangrijk acht. Nederland zal ook bij de eerstvolgende gelegenheid nogmaals bij de Indonesische autoriteiten aangeven dat het belangrijk is dat een dergelijk bezoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt.
Hebben journalisten inmiddels vrij toegang tot West-Papua? Zo nee, bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten na te vragen waarom die toegang niet vrij is en er bovendien op aan te dringen dat journalisten wel toegang krijgen tot het gebied?
De mensenrechtensituatie in Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in Jakarta hebben regelmatig contact met maatschappelijke organisaties die deze situatie monitoren. Desondanks beschik ik niet over een totaaloverzicht van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua.
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechten, is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heb ik de mensenrechtensituatie in de twee provincies bij de Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken aangekaart tijdens het staatsbezoek in maart jl. Bij deze gelegenheid heb ik ook het belang van vrije toegang voor journalisten benadrukt. Het is voor journalisten nog steeds moeilijk om naar Papua te reizen. Ook op hoogambtelijk niveau wordt de zorg over de mensenrechtensituatie in Papua regelmatig aan de Indonesische autoriteiten overgebracht. De moord op Yeremia Zanambani is besproken tijdens recent hoogambtelijk overleg met Indonesië in november jl. Nederland zal tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in 2021 aandacht vragen voor een goede afsluiting van het onderzoek naar de daders van deze moord.
Bent u bereid de moord op de christelijke voorganger Yeremia Zanambani bilateraal en ook in de VN-Mensenrechtenraad aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de huidige mensenrechtensituatie van de bevolking van Papua beschrijven? Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat die door internationale mijnbouwbedrijven, de olie- en gasindustrie en door boskap aangericht wordt in West-Papua? En kunt u aangeven of en op welke manier Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze activiteiten? Zo niet, bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Indonesische autoriteiten en deze aan te spreken op deze schade?
Nederland volgt de situatie op het gebied van mensenrechten en het bedrijfsleven en milieu in Papua, en breder in Indonesië nauwgezet. Ik beschik echter niet over een totaaloverzicht van alle gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat in Papua.
Ambassades hebben, zoals omschreven in de IMVO-richtlijnen voor het Nederlandse postennet, vijf kerntaken op IMVO gebied: expertise opbouwen, bewustwording creëren, bedrijfsleven ondersteunen, nagaan of verlenen van steun aan bedrijven gepast is, en agendering van IMVO bij lokale overheden. De ambassade in Jakarta spreekt zodoende regelmatig met Nederlandse bedrijven over het belang van IMVO. Voor zover mij bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven betrokken bij de door u genoemde activiteiten. Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om eventuele negatieve impact op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (en impact op het milieu als belangrijk onderdeel daarvan) is onderdeel van de dialoog die Nederland met de Indonesische autoriteiten heeft over mensenrechten en duurzaamheid. Zo heeft Minister Kaag begin december met haar Indonesische collega Luhut Binsar Pandjaitan gesproken over de nieuwe Omnibuswet, die heeft geleid tot zorgen onder ngo’s en buitenlandse investeerders. Tijdens het gesprek heeft zij de zorgen op het gebied van milieu en arbeidswetgeving gedeeld en aangedrongen op een dialoog met het maatschappelijk middenveld. Daarnaast ondersteunt Nederland in Indonesië versterking van het maatschappelijk middenveld, waaronder ook op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, duurzaamheid en milieu.
Hoe kan Nederland er volgens u aan bijdragen dat Indonesië mensenrechten, milieu en leefomgeving van de bevolking van West-Papua meer respecteert?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat Australische militairen 39 burgers en gevangenen executeerden in Afghanistan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van «Australische militairen executeerden 39 burgers en gevangenen in Afghanistan»?1
Ja.
Wat was over het onderzoek bekend bij uw ministeries? Sinds wanneer?
De Australische onderzoekscommissie heeft voorafgaand aan het verschijnen van het rapport op 19 november 2020 geen informatie aan Nederland verstrekt over de misstanden die in het rapport aan de orde komen. Wel hebben de Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten kort voor de verschijning van het rapport hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen.
In juli 2017 werd in de Australische media een aantal documenten over misstanden tijdens operaties van Australische speciale eenheden in Afghanistan gelekt, de Afghan Files. Naar aanleiding van deze publicaties werd in de media genoemd dat de Inspector Generalvan de Australische krijgsmacht de vermeende misdragingen van de speciale eenheden onderzocht. Voor zover bekend nam het kabinet via deze berichten in de Australische media voor de eerste maal kennis van het onderzoek van de Inspector General.
In februari 2018 gaf de Australische onderzoekscommissie te kennen naar Nederland te willen komen om interviews af te nemen met militairen die in de periode 2006–2010 het commando voerden over de missie ISAF in Zuid-Afghanistan, of commandant waren van de Task Force Uruzgan. Defensie heeft de onderzoekscommissie gefaciliteerd bij het tot stand komen van vier interviews, die in mei 2018 plaatsvonden. Het verslag van deze vertrouwelijke interviews is niet door de Australische onderzoekscommissie aan het kabinet of aan de geïnterviewde militairen ter beschikking gesteld. In maart 2018 werd door Australië een publieke oproep gedaan voor het melden van relevante informatie voor het onderzoek van de Inspector General.
Voor wat voor incidenten zijn Nederlandse militairen verhoord? Wat zijn de exacte data van deze incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Nederlandse militairen intensief samengewerkt met het Australische leger (ADF) tijdens deze missie?
Australië was voor de Nederlandse militaire inzet in Uruzgan in de periode 2006–2010 een belangrijke partner. Vanaf het regeringsbesluit in 2005 om deel te nemen aan de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan heeft Nederland aansluiting gezocht bij Australië. Overeengekomen werd dat beide landen onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid zouden vormen, de Task Force Uruzgan. Het Australische deel van de taakeenheid bestond uit ongeveer 400 militairen die vooral zijn ingezet voor infrastructurele projecten. Ook maakten Australische militairen deel uit van de staf van de taakeenheid.
De Australische speciale eenheden in Uruzgan maakten geen deel uit van de gezamenlijke taakeenheid. Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten wel samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Dit betrof zowel speciale als conventionele Nederlandse eenheden.
Welke informatie over de executies als genoemd in dit rapport waren al bij Nederland bekend?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3 en eveneens de antwoorden op de schriftelijke vragen 2 en 3 die door het lid Karabulut (SP) zijn gesteld. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1111)
Waren er Nederlandse militairen op de hoogte of bekend met de verhalen van deze speciale eenheden van Australië (bijvoorbeeld over het ontgroeningsritueel)? Zo ja, is daar destijds melding van gemaakt? Heeft deze melding de hogere legerleiding dan wel de Minister bereikt?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er destijds door de Nederlandse krijgsmacht of een andere krijgsmacht in de NAVO-coalitie onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen?
Nederland heeft destijds geen onderzoek gedaan naar mogelijke oorlogsmisdaden van Australische militairen. Het kabinet doet geen uitspraken over eventuele onderzoeken van (NAVO-)bondgenoten naar andere (NAVO-)bondgenoten.
De Australische excessen in Afghanistan en de reactie hierop |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport waaruit blijkt dat speciale eenheden van het Australische leger tijdens hun dienst in Afghanistan in strijd met internationale regels 39 burgers en gevangenen hebben gedood, met name in de provincie Uruzgan, waar Nederland ook actief was?1
Het kabinet constateert dat de bevindingen van het onderzoek schokkend en zeer ernstig zijn en stelt in de eerste plaats vast dat uit intensief en zorgvuldig Australisch onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen. Defensie voert nu een inventarisatie uit om na te gaan of er naar Nederlands oordeel geen aanleiding is om betrokkenheid bij de misstanden van Australische speciale eenheden aan te nemen. Deze inventarisatie richt zich op operaties van Australische speciale eenheden waarbij met Nederlandse troepen is samengewerkt, of die door Nederlandse militairen zijn ondersteund. Naast de inventarisatie kijkt Defensie ook naar de aanbevelingen die in het Australische rapport worden gedaan om dergelijke misstanden te voorkomen. Het doel hiervan is om te beoordelen of deze relevant zijn voor Defensie en of deze al dan niet zijn geborgd binnen de organisatie.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat er geen Nederlanders betrokken waren bij het ombrengen van burgers en gevangenen door Australiërs in Afghanistan?2
De Australische Minister van Defensie en Commandant der Strijdkrachten hebben kort voor de verschijning van het rapport aan hun Nederlandse collega’s laten weten dat er uit het onderzoek geen Nederlandse betrokkenheid bij de misstanden naar voren is gekomen. Het kabinet heeft ook zelf geen indicaties voor betrokkenheid bij Australische misstanden onder Nederlandse militairen.
Hebben Nederlandse militairen ten tijde van de missie in Uruzgan ooit aanwijzingen onder ogen gekregen van de Australische excessen? Zo ja, wat is daarmee gedaan?
Daags na het verschijnen van het Australische rapport is bij Defensie een melding binnengekomen van een Nederlandse militair die destijds was uitgezonden naar Uruzgan. De melding heeft betrekking op het handelen van Australische en niet van Nederlandse militairen. Momenteel onderzoekt het ministerie deze melding.
Op dit moment wordt naslag gedaan in de rapportages van de missie in Afghanistan van de periode 2005–2010. De meldingen in deze rapportages die mogelijk betrekking hebben op Australische speciale eenheden worden geïdentificeerd en geanalyseerd. Indien hier aanleiding toe is, stelt het kabinet de Kamer zo snel mogelijk op de hoogte van de bevindingen van de inventarisatie.
Was er op enigerlei wijze Nederlandse betrokkenheid bij (een deel van) de militaire operaties van de Australische speciale eenheden toen Nederland in Uruzgan opereerde? Zo ja, hoe zag dit eruit?
Nederland heeft in de periode 2006–2010 op bepaalde momenten samengewerkt met Australische speciale eenheden in Uruzgan, of hun operaties ondersteund. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (Kamerbrief 27 925, nr. 221 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2028), hebben Nederlandse en Australische speciale eenheden in het voorjaar en de zomer van 2006 gecoördineerd opgetreden en informatie uitgewisseld. Deze samenwerking vond plaats in het kader van de transitie naar de Nederlandse gebiedsverantwoordelijkheid over de provincie Uruzgan per 1 augustus 2006. Tot die tijd viel de provincie onder de verantwoordelijkheid van Australische speciale eenheden.
Daarnaast hadden Nederlandse gevechtshelikopters en F-16 jachtvliegtuigen de taak om eenheden van de NAVO-missie in Zuid-Afghanistan bij te staan met luchtsteun en verkennings- en waarnemingsactiviteiten. In de periode 2006–2010 hebben zij hier ook voor Australische speciale eenheden in voorzien. Als deel van de inventarisatie beziet Defensie momenteel waar, wanneer en op welke wijze Nederlandse troepen met Australische speciale eenheden hebben samengewerkt of hun operaties hebben ondersteund.
Hoe zag de bevelslijn eruit gedurende de samenwerking met de Australiërs in Uruzgan?
Van april tot en met juli 2006 voerde een Nederlandse taakeenheid (de Deployment Task Force- DTF) in Uruzgan de voorbereidings- en opbouwwerkzaamheden uit voor de NAVO-geleide missie International Security Assistance Force (ISAF), die daar vanaf augustus 2006 van start ging. Tot die tijd viel de provincie onder de verantwoordelijkheid van de door de VS geleide operatie Operation Enduring Freedom (OEF). De Australische speciale eenheden in Uruzgan opereerden onder de vlag van laatstgenoemde missie. Hoewel de Nederlandse taakeenheid en de Australische speciale eenheden in deze periode een gescheiden bevelslijn kenden, werd op bepaalde momenten samengewerkt en gecoördineerd tussen beide missies. Het kabinet heeft uw Kamer hier over geïnformeerd (Kamerbrief 27 925, nr. 221 en Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 2028).
Vanaf augustus 2006 tot augustus 2010 droeg Nederland als lead nation de gebiedsverantwoordelijkheid over de provincie Uruzgan binnen de ISAF-missie.
Nederlandse en Australische troepen vormden in die periode onder Nederlandse leiding een gezamenlijke taakeenheid, de Task Force Uruzgan(TFU). Australische speciale eenheden maakten geen deel uit van de TFU en waren daarmee geen onderdeel van de Nederlandse bevelslijn.
De Australische speciale eenheden werden binnen een separate bevelslijn vanuit het hoofdkwartier van de ISAF-missie in Kabul aangestuurd. Ook Nederlandse speciale eenheden zijn tussen april 2009 en augustus 2010 vanuit deze bevelslijn aangestuurd. De Nederlandse speciale eenheden in Uruzgan maakten van april 2006 tot december 2007 deel uit van TFU en bevonden zich daardoor binnen de Nederlandse bevelslijn. Onderling kenden de Nederlandse en Australische speciale eenheden geen bevelsverhouding.
De Nederlandse gevechtshelikopters en F-16 jachtvliegtuigen bevonden zich buiten de Nederlandse bevelslijn en werden respectievelijk aangestuurd door het regionale ISAF-hoofdkwartier in Zuid-Afghanistan en het landelijke ISAF-hoofdkwartier in Kabul. Er bestond daarbij geen bevelslijn met de Australische speciale eenheden.
Los van de bevelslijnen die binnen missies en operaties bestaan, behoudt ieder land zelf de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid en verantwoordelijkheid over de inzet van zijn militairen. Ook voor de missie in Afghanistan was dit voor Nederland en Australië het geval.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden nog vóór de begrotingsbehandeling Defensie in de Tweede Kamer?
Het kabinet houdt in het belang van de nauwkeurigheid voor de beantwoording van deze vragen de reguliere beantwoordingstermijn aan.
Het rekenmodel waardedalingsregeling dat gedupeerden benadeelt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66), Laura Bromet (GL), Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman , Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het huidige rekenmodel die de waardedaling van de woningen in Groningen bepaalt, nadelig lijkt uit te pakken voor de zwaarst getroffen woningen? Wat is hierop uw reactie?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht waarnaar u verwijst. Mijn reactie beschrijf ik in het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het voorstel om, bij een gelijkwaardig alternatief, als uitgangspunt te nemen dat de variabele wordt gekozen die het gunstigst is voor de gedupeerden en dat deze wordt toegepast op de uitkomsten per individuele woning? In hoeverre is hier in de huidige situatie sprake van?
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) vergoedt schade door waardedaling en bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan zelf zijn werkwijze voor de afhandeling van deze schade. Dit is vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen. Dit is essentieel voor onafhankelijke besluitvorming en vertrouwen, omdat hiermee wordt geborgd dat het oordeel of een bewoner volgens de wet recht heeft op een schadevergoeding, volledig onafhankelijk van alle betrokken partijen plaatsvindt. Sinds 1 september jl. is het IMG gestart met de afhandeling van schade door waardedaling. Sindsdien zijn er daarvoor 80.000 aanvragen gedaan. Het IMG heeft tot op heden 53.000 besluiten genomen en ruim 270 miljoen euro aan schadevergoeding uitgekeerd.
Het IMG hanteert bij het begroten van de waardedaling de methode van Atlas voor gemeenten en volgt hiermee de aanbevelingen van de adviescommissie Hammerstein. Deze commissie is een onafhankelijk, multidisciplinair adviespanel dat in september 2018 is ingesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Binnen de methode van Atlas voor gemeenten kan de waardedaling aan de hand van verschillende modelvarianten vastgesteld worden. De adviescommissie Hammerstein heeft geadviseerd uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten. Daar bovenop wordt het percentage waardedaling in alle gevallen met eenmaal de standaardfout verhoogd ten gunste van de woningeigenaar. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het gemiddeld percentage waardedaling in Loppersum verhoogd van 11,2% naar 12,8%. Aanbevelingen, evenals andere aanbevelingen ten gunste van de bewoners, zijn door het IMG overgenomen en zien erop toe dat een ruime, rechtvaardige marge wordt gehanteerd.
De heer De Kam en de heer Banken pleiten er in een artikel in RTV-Noord voor om niet uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten, maar voor iedere individuele woning te berekenen welke modelvariant (bevingen of grondsnelheden) tot de hoogste uitkomsten leidt. Er is contact geweest tussen het IMG en de heer De Kam, waarna het IMG zich in het voorstel van de heer De Kam heeft verdiept. Inherent aan de keuze voor een modelvariant is dat deze tot hogere, maar ook tot lagere, uitkomsten kan leiden. De door het IMG toegepaste methode om waardedaling te vergoeden, waarbij de modelonzekerheid ten gunste van de woningeigenaren tot uitdrukking wordt gebracht via het ophogen van de berekeningen met eenmaal de standaardfout, leidt volgens het IMG slechts in een beperkt aantal postcodegebieden tot lagere uitkomsten dan het voorstel van de heer De Kam.
Echter, de modelvariant van het IMG leidt voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het gebied tot hogere schadevergoedingen dan het voorstel van de heer De Kam. Het IMG stelt dat de logica om het percentage waardedaling met eenmaal de standaardfout te verhogen in het voorstel van de heer De Kam immers komt te vervallen. Gelet op deze nadelige gevolgen voor het overgrote deel van de woningeigenaren heeft het IMG het voorstel niet overgenomen. Tot slot heeft de commissie Hammerstein de door het IMG gehanteerde methode (Atlas voor gemeenten) als plausibel beoordeeld. Het IMG heeft daarmee geen aanleiding om aan te nemen dat in de postcodegebieden waar de heer De Kam aandacht voor vraagt, sprake is van onderschatting van de waardedaling.
Bent u bereid maatwerk te leveren voor de mensen die zwaar benadeeld worden door dit model? Dus om het voorstel van De Kam en Blanken toe te passen en voor iedere individuele woning te berekenen welke grondslag (bevingen of grondsnelheden) voor de eigenaar het gunstigst uitkomt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij maar aan het IMG om binnen de wettelijke kaders te bepalen welke werkwijze zij hanteert voor de afhandeling van alle schadevormen, waaronder schade door waardedaling. In dit geval heeft het IMG gekozen voor de modelvariant die gemiddeld de hoogste uitkomsten geeft. Ik zou het kwalijk vinden als de regering intervenieert in de onafhankelijke schadevaststelling. Dit vereist niet alleen dat NAM op afstand staat van de afhandeling van schade. De schadeafhandeling moet ook onafhankelijk plaatsvinden van andere betrokken partijen, waaronder ook van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de betrokken decentrale overheden en maatschappelijke organisaties. Die zorgvuldig gecreëerde onafhankelijkheid moet worden bewaakt.
Wat is uw reactie op de grafiek uit het persbericht van De Kam en Blanken waaruit blijkt dat het verschil kan oplopen tot 8,38 procent (enkele woningen in Westeremden)? Wat is uw reactie op dat er voor deze eigenaren (uitgaand van een gemiddelde WOZ-waarde van rond 150.000 euro) er een verschil tot 12.000 euro kan ontstaan?2
Zoals toegelicht in vraag 2 is het aan het IMG om haar eigen werkwijze te bepalen. Zij heeft ervoor gekozen de modelvariant te kiezen die gemiddeld de hoogste uitkomsten geeft.
Bent u benieuwd of het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) de analyse deelt met de onderzoekers die hebben berekend dat er 6.500 eigenaren zijn die beter af zijn als de grondsnelheden als maat genomen worden? Wilt u dit bespreken met het IMG?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het IMG het voorstel van de heer De Kam reeds bekeken. Het IMG neemt het voorstel niet over vanwege de nadelige gevolgen voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het aardbevingsgebied. Bovendien heeft het IMG geen aanleiding te twijfelen aan de plausibiliteit van de uitkomsten van de door het IMG gehanteerde modelvariant.
In hoeverre bent u bereid om aan de hand van de argumenten van De Kam en Blanken tot een heroverweging te komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u graag naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 5. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 5 heeft het IMG het voorstel van de heer De Kam reeds bekeken. Aangezien het voorstel gemiddeld tot lagere schadevergoedingen leidt voor het overgrote deel van de woningeigenaren in het gebied, heeft het IMG het voorstel van de heer De Kam niet overgenomen. Daarnaast is het gezien de onafhankelijkheid van het IMG niet aan mij om tot een heroverweging van de werkwijze van het IMG te komen. Bij de behandeling van de Tijdelijke wet Groningen was het de expliciete wens van alle betrokken partijen dat het IMG een zbo zou worden, onder anderen met het oog op een onafhankelijke afhandeling van schade. De manier waarop het IMG de hoogte van de vergoeding voor waardedaling bepaalt, is bij uitstek een zaak die binnen hun onafhankelijke rol valt. Ik kan en wil daar niet aan tornen. Daarnaast heeft de bewoner bij het IMG altijd de mogelijkheid tot het aantekenen van bezwaar of beroep mocht hij het niet eens zijn met het besluit van het IMG.