Het bericht ‘Lucratieve bijverdiensten voor fulltime topbestuurders’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Lucratieve bijverdiensten voor fulltime topbestuurders»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat functionarissen in de (semi-) publieke sector, van wie de salarissen betaald worden met publiek geld en derhalve onder het bereik van de Wet normering topinkomens (Wnt) vallen, naast hun (fulltime) hoofdfunctie nog nevenfuncties vervullen in de (semi-) publieke sector waarvoor zij een vergoeding ontvangen en hierdoor in totaal meer geld verdienen dan volgens de Wnt is toegestaan? Deelt u de mening dat dit, hoewel naar de letter van de wet strikt formeel niet verboden, niet naar de geest van de Wnt is? Zo nee, waarom niet?
In de 1e evaluatiewet WNT die op 1 juli 2017 in werking is getreden, is hierover het volgende opgenomen in de memorie van toelichting:
«De anticumulatiebepaling ziet alleen toe op functies als bestuurder (executieve topfunctionaris) met een dienstbetrekking, en niet op functies als voorzitter of lid van een toezichthoudend orgaan of topfunctionarissen zonder dienstbetrekking. De regering beperkt de anticumulatiebepaling tot bestuursfuncties om gericht en uitsluitend de hiervoor geschetste, niet vaak voorkomende situatie tegen te gaan. Het komt in de (semi)publieke sector wel veel voor dat topfunctionarissen een hoofdfunctie als bestuurder combineren met één of meer nevenfuncties als toezichthouder. Dat is in principe niet ongewenst: zo vergroten en delen topfunctionarissen hun kennis en expertise, wat de kwaliteit van bestuur in de (semi)publieke sector ten goede komt. Een anticumulatiebepaling die ook toezichthoudende functies omvat, zou een groot aantal topfunctionarissen raken en het (willen) vervullen van bezoldigde nevenfuncties in de (semi)publieke sector mogelijk kunnen ontmoedigen. De regering vindt dit ongewenst.»
Het beperken van de anticumulatiebepaling tot leidinggevende topfunctionarissen in dienstbetrekking is toentertijd een bewuste keuze geweest van de wetgever en is dan ook in lijn met zowel de letter als de geest van de Wnt.
Deelt u de mening dat een inkomen van rond de Wnt-norm een goed inkomen is waarvan iemand in Nederland prima rond kan komen?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat een bestuurder in de (semi-) publieke sector meer verdient dan leden van het kabinet? Zo nee, kunt u nauwkeurig met concrete voorbeelden uitleggen waarom u van mening bent dat het wel logisch is dat sommige bestuurders meer verdienen dan de Wnt-norm?
Nee, dat is in sommige gevallen goed uitlegbaar. Zoals gezegd is dit een bewuste keuze van de wetgever geweest. Enkele concrete voorbeelden worden gegeven in het artikel dat de aanleiding vormde voor deze vragen. Andere gevallen waarin een bestuurder in de (semi-)publieke sector meer verdient dan leden van het kabinet zijn bijvoorbeeld toegestane uitzonderingen, waarvoor instemming moet worden gevraagd aan het kabinet, of gevallen van overgangsrecht. Als het gaat om een niet-toegestane overtreding van het bezoldigingsmaximum, dient het onverschuldigde bedrag te worden terugbetaald aan de betreffende Wnt-instelling. Zie ook het antwoord op vraag 3 van uw eerdere set vragen d.d. 12 mei 2022, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3381.
Hoe beoordeelt u het feit dat een bestuurder die werkzaam is in de (semi-) publieke sector, voor een of meerdere nevenfunctie(s) in de (semi-) publieke sector met een tijdsbesteding van enkele uren per week een vergoeding ontvangt die vergelijkbaar of zelfs hoger is dan het wettelijk minimumloon?
De hoogte van een vergoeding is doorgaans gebaseerd op de zwaarte van de functie, en de benodigde kennis, opleiding en werkervaring. Dit kan betekenen dat in sommige gevallen een vergoeding dient te worden betaald die vergelijkbaar of hoger is dan het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het moeilijk uit te leggen is dat voor een nevenfunctie bij een organisatie in de (semi-) publieke sector – die (deels) met belastinggeld wordt gefinancierd – de bezoldiging net zo hoog of zelfs hoger is dan het bedrag waar een gezin met een minimumloon of met een bijstandsuitkering maandelijks van moet rondkomen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dit wel logisch is?
De hoogte van een vergoeding is doorgaans gebaseerd op de zwaarte van de functie, en de benodigde kennis, opleiding en werkervaring. Dit kan betekenen dat in sommige gevallen een vergoeding dient te worden betaald die vergelijkbaar of hoger is dan het wettelijk minimumloon of een bijstandsuitkering.
Zijn u (zonder namen te noemen) voorbeelden bekend van bestuurders in de (semi-) publieke sector die moeilijk rond kunnen komen van een inkomen op of net onder de Wnt-norm?
Mij zijn zulke voorbeelden niet bekend.
Wat vindt u van het voorstel van de Alegemene Onderwijsbond om schoolbestuurders hun bijverdiensten bij andere (semi-) publieke organisaties aan de eigen onderwijsinstelling over te laten maken wanneer ze daarmee boven de Wnt-norm uitkomen? Is dit een voorstel dat breder in de (semi-) publieke sector zou kunnen passen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover de werkzaamheden als toezichthouder zouden worden verricht in de arbeidstijd als bestuurder, kan bij arbeidsovereenkomst worden afgesproken dat de verdiensten uit de werkzaamheden door de functionaris worden overgemaakt naar de instelling waar hij/zij werkzaam is als bestuurder. Het is aan de instelling zelf om dit met de bestuurder af te spreken. Dit is niet mogelijk als de werkzaamheden als toezichthouder worden uitgevoerd naast of boven de bestuurdersfunctie, dus buiten de arbeidstijd als bestuurder. Betrokkene verricht die nevenwerkzaamheden dan in de eigen tijd.
Hoeveel bestuurders die onder het bereik van de Wnt vallen verdienen op dit moment met hun hoofdfunctie meer dan de Wnt-norm? Kunt u hiervan een actueel overzicht geven? Kan een inschatting gegeven worden hoeveel bestuurders precies op of net onder de Wnt-norm verdienen en daarnaast nog betaalde nevenfuncties hebben en daarmee cumulatief meer verdienen dan de Wnt-norm? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen als deze gegevens niet bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Wij kunnen geen inschatting geven t.a.v. de vraag hoeveel bestuurders precies op of net onder de Wnt-norm verdienen en daarnaast nog betaalde (toezichthoudende) nevenfuncties hebben en daarmee cumulatief meer verdienen dan de Wnt-norm. Het toezicht op de naleving van de Wnt is primair ingericht op verantwoording door de verantwoordelijke Wnt-instellingen, niet op de individuele topfunctionaris.
Omdat de wetgever met reden de mogelijkheid heeft opengehouden dat leidinggevende topfunctionarissen daarnaast een of meer toezichthoudende nevenfuncties vervullen, zien wij geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek.
Wel ontvangt de Tweede Kamer elk jaar in december een rapportage van het aantal geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen per toezichthoudende instantie/sector. De Tweede Kamer ontvangt daarbij ook elk jaar een overzicht van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. Zie voor de laatste jaarrapportage over 2020 TK 2021–2022, 30 111, nr.126.
Bent u bereid om een landelijk openbaar toegankelijk (neven)functieregister in te stellen waarin alle organisaties die onder het bereik van de Wnt vallen moeten opnemen wie bestuurders en toezichthouders zijn, zodat deze informatie voor een ieder eenvoudig nazoekbaar is? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de bezoldiging van topfunctionarissen (bestuurders en toezichthoudende topfunctionarissen) is reeds grotendeels beschikbaar/terugvindbaar. Wnt-plichtige instellingen dienen een Wnt-verantwoording m.b.t. de leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen te publiceren. Met ingang van 1 januari 2018 is het voor alle Wnt-instellingen verplicht de Wnt-verantwoording jaarlijks uiterlijk 1 juli op algemeen toegankelijke wijze op internet openbaar te maken voor een periode van tenminste zeven jaar. Een landelijk openbaar toegankelijk (neven)functieregister waarin alle Wnt-instellingen zouden moeten opnemen wie bestuurders en toezichthouders zijn, zou tot extra administratieve lasten leiden voor Wnt-instellingen.
Bent u bereid om met voorstellen te komen om de Wnt zo te wijzigen dat ook een cumulatie aan vergoedingen voor hoofd- en nevenfuncties in de (semi-) publieke sector niet boven de Wnt-norm uit mag komen? Zo nee, waarom niet?
De anticumulatiebepaling ziet sinds de invoering ervan alleen toe op functies als bestuurder (executieve topfunctionaris) met een dienstbetrekking, en niet op functies als voorzitter of lid van een toezichthoudend orgaan of topfunctionarissen zonder dienstbetrekking. Het komt in de (semi)publieke sector veel voor dat topfunctionarissen een hoofdfunctie als bestuurder combineren met één of meer nevenfuncties als toezichthouder. Dat is in principe niet ongewenst: zo vergroten en delen topfunctionarissen hun kennis en expertise, wat de kwaliteit van bestuur in de (semi)publieke sector ten goede komt. In het kader van de wetswijziging Wnt die ik namens het kabinet onlangs heb aangekondigd, ben ik wel bereid om nader uit te laten zoeken wat de voor- en tegens zijn van het verder aanscherpen van de anticumulatiebepaling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel toezichthouders van organisaties in de (semi-) publieke sector zelf ook ergens bestuurder in de (semi-) publieke sector zijn en dat hierdoor een relatief kleine kring ontstaat van bestuurders en toezichthouders die elkaar controleren en elkaars vergoedingen vaststellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw voornemens om de kring van functionarissen groter te laten worden?
Dat is in principe niet onwenselijk. Ervaring in en kennis van bestuurlijke vraagstukken in de ene sector kan zo benut worden in een andere publieke sector. Dat laat onverlet dat de diversiteit in de top van de (semi)publieke sector momenteel een belangrijk punt van aandacht is.
Zoals wij hebben aangegeven in antwoord op uw eerdere vragen over de beloning van topinkomens (d.d. 12 mei 2022, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3381) neemt het kabinet verschillende maatregelen om meer diversiteit in de top te realiseren. Kortheidshalve verwijzen wij naar het antwoord op vraag 15 van die eerdere vragen.
Hoe beoordeelt u het feit dat bestuurders in bijvoorbeeld het onderwijs, de zorg of in andere (semi-) publieke sectoren – sectoren waar mede door personeelstekorten een hoge werkdruk is – naast hun fulltime functie ook nog nevenfuncties bekleden waar zij een ruime beloning voor ontvangen? Deelt u de mening dat het verstandiger zou zijn wanneer deze bestuurders al hun werkzame tijd zouden besteden aan hun hoofdfunctie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de werkgever van de betreffende topfunctionaris om hierover afspraken te maken met de werknemer, en desnoods in voorkomende gevallen over te oordelen.
Hoe beoordeelt u het dat bestuurders met hun hoofd- en nevenfuncties tezamen vaak ruim boven de 40 uur uitkomen? Hoe verhoudt zich dit tot het wettelijke maximum qua werkuren? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de hoge werkdruk voor werknemers in de (semi-) publieke sector?
Het is niet verboden om meer dan 40 uur per week te werken. Afspraken over het bewaken van een gezonde werk-privé balans zijn aan werkgever en werknemer, rekening houdend met de eisen van de Arbowetgeving en de Arbeidstijdenwet.
Begrijpt u dat bijvoorbeeld leraren of verplegers – die vaak lange dagen maken en regelmatig ook in hun vrije tijd nog werkactiviteiten verrichten waar zij geen extra vergoedingen voor ontvangen – zich afvragen waar de bestuurders van hun organisaties de tijd vandaan halen om naast hun drukke bestuurderswerk ook nog goed betaalde nevenfuncties kunnen vervullen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft veel waardering voor leraren en verplegers die vaak lange dagen maken en ook nog in hun vrije tijd werkactiviteiten verrichten. Het kabinet waardeert eveneens de inspanningen van bestuurders en toezichthouders in de publieke sector. Gezien de aard van de nevenfuncties staan hier soms bepaalde vergoedingen tegenover.
Welk signaal gaat er naar de samenleving uit van het feit dat een kleine groep bestuurders en toezichthouders forse beloningen krijgt die bij elkaar opgeteld boven de Wnt-norm uitkomen? Begrijpt u dat juist in deze tijden waarin veel mensen met lage of gemiddelde inkomens de eindjes aan elkaar moet knopen om financieel gezond het einde van de maand te halen, het beeld van een kleine groep bestuurders en toezichthouders die hoge beloningen ontvangt niet fraai is?
Het kabinet begrijpt dat mensen die moeite hebben om financieel de eindjes aan elkaar te knopen, vragen zouden kunnen hebben over de hoogte van de bezoldiging van bestuurders en toezichthouders. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk dat topfunctionarissen hun kennis en expertise ten dienste stellen van de samenleving. Dat hier in sommige gevallen vergoedingen tegenover staan, kan nodig zijn gelet op de zwaarte van de functie en de benodigde kennis, opleiding en werkervaring.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Racisme en geweld bij de politie en een incompleet dossier |
|
Renske Leijten (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat racisme en politiegeweld en het weglaten van deze feiten uit het dossier leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Deelt u de mening dat dit in meerdere opzichten heel ernstig is, allereerst omdat racisme niet thuishoort bij de politie, maar ook omdat geprobeerd is dit buiten het dossier te houden?
Racisme en discriminatie zijn ontoelaatbaar, in de samenleving en dus ook in de politieorganisatie. Het is van groot belang dat racisme en discriminatie worden aangepakt en tegengegaan. In deze zaak zijn er twee procedures gestart: een interne procedure die inmiddels is afgerond en een strafrechtelijke procedure die nog niet is afgerond.
Voor wat betreft de interne procedure kan ik het volgende melden. De politie heeft onderzoek laten doen door de afdeling Veiligheid en Integriteit en Klachten (VIK). Onderwerp van dit onderzoek waren de discriminerende uitlating en het toegepaste geweld door medewerkers bij de aanhouding van de drie verdachten. De politie veroordeelt de racistische uiting van deze politiemensen sterk. De betrokken politieman is hiervoor disciplinair gestraft door middel van een schriftelijke berisping die in het personeelsdossier is opgenomen. Hierbij is nadrukkelijk vermeld dat het de medewerker ernstig wordt verweten dat hij zich racistisch heeft uitgelaten. Ook is opgenomen dat bij een soortgelijk incident in de toekomst rechtspositionele maatregelen zullen volgen voor de medewerker.
Voor wat betreft de strafrechtelijke procedure kan ik het volgende melden. Het OM oordeelde dat het gekozen racistische scheldwoord dat een van de politiemensen heeft geuit grensoverschrijdend was, daarvoor heeft de politiemedewerker zich voor de rechter moeten verantwoorden. De medewerker is door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een geldboete vanwege belediging met een discriminatoir aspect. De medewerker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
De drie aangevers hebben een artikel 12 Sv-procedure aangespannen bij het gerechtshof omdat zij zich niet kunnen verenigen met het oordeel van het OM dat het toegepaste geweld door de politie proportioneel was gelet op het doel de situatie onder controle te krijgen.
Daarnaast is het OM zoals gezegd in appel gegaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank Rotterdam. Omdat al deze zaken nog onder de rechter zijn, kan ik op dit moment niet verder inhoudelijk op de zaak ingaan.
Erkent u dat dit racisme en geweld van de politie niet naar buiten was gekomen als het NRC hier niet over had gepubliceerd?2 Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en rechtsstatelijkheid van het OM in deze zaak, nu het er op lijkt dat zeer afkeurenswaardig gedrag door politieambtenaren niet zelf bij het OM tot de conclusie leidt dat dit gevolgen moet hebben en dat hier open over moet worden gecommuniceerd?
Het gedrag van de betrokken politieambtenaren is zoals gezegd onderwerp geweest van een disciplinair onderzoek door de afdeling VIK van de politie. Over de uitkomsten van dit onderzoek heeft het OM op 26 februari 2021 een persbericht uitgebracht.3 Hierin heeft het OM aangegeven zich er bewust van te zijn dat een politieagent een voorbeeldfunctie heeft en er een ontoelaatbare grens is gepasseerd. De agent heeft hierin aangegeven dat hij betreurt wat hij heeft gezegd. De zaak is nu onder de rechter. Ik kan er daarom hier niet verder op ingaan.
Is men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust van het effect wat dit optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat?
Het OM en de politie zijn zich zeer bewust van het feit dat het vertrouwen van de samenleving in de overheid voor een belangrijk deel afhangt van de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan dergelijke incidenten.
De korpsleiding keurt racistisch gedrag en discriminatie ten zeerste af en is recent zeer expliciet geweest over haar voornemen tot duidelijker normeren en helder sanctioneren van discriminerend gedrag. Daarnaast is er een landelijk coördinator voor het bestrijden van discriminatie en racisme aangesteld die een specifiek actieplan zal opstellen voor de politie, waarover uw Kamer ook zal worden geïnformeerd. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het disciplinair stelsel en de afhandeling van klachten. Er wordt hierbij geleerd van incidenten zoals deze. De politie pakt het tegengaan van discriminatie met kracht op. Ik heb vertrouwen in deze aanpak.
De politie heeft de volgende opties voor disciplinaire maatregelen bij plichtsverzuim: een schriftelijke berisping, het inhouden van loon of verlofuren, tot de zwaarste sanctie: ontslag. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt geluisterd naar de expertise van de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren – Politie (AGFA Politie) – die altijd als externe toetsingscommissie beziet of de grondrechten van politieambtenaren recht wordt gedaan – maar ook naar externe deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht. Verder wordt bezien hoe het proces van melden, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA Politie) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als de bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen in van het proces van normeren en sanctioneren is door de politie in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie hierover meer heeft uitgewerkt. Mijn streven is om dat in ieder geval te doen in het volgende halfjaarbericht politie dit najaar.
Hoe wordt er nu in de toekomst voor gezorgd dat dit soort feiten, omstandigheden en bijvoorbeeld relevant beeldmateriaal altijd aanwezig zijn in de dossiers omdat dat voor de rechtszekerheid van alle betrokkenen en voor de waarheidsvinding van belang kan zijn?
Voor de beoordeling van een strafzaak zullen alle feiten en omstandigheden die noodzakelijk en relevant zijn voor de beoordeling worden opgenomen in het strafdossier. Deze afweging wordt voor elke individuele zaak gemaakt door de officier van justitie. Uiteindelijk bepaalt de rechter de omvang van het strafdossier.
Wordt het onderzoek naar de betrokken agenten nu heropend?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de maatregelen die u destijds heeft aangekondigd naar aanleiding van deze kwestie nog afdoende? Ziet u na deze uitspraak aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zal nu in de praktijk worden gebracht wat recent door de politie is aangekondigd, namelijk dat tegen racisme altijd direct en stevig zal worden opgetreden?4
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Woonwagenbewoners op de zwarte lijsten bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Woonwagenbewoners op zwarte lijst bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle gemeenten die met deze checklist werken en hebben gewerkt?
Er wordt – voor zover ik weet – niet bijgehouden welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt. De checklist maakt onderdeel uit van het Model Privacy Protocol Binnengemeentelijke gegevensdeling bij de aanpak van ondermijning (hierna: modelinformatieprotocol). Dit modelinformatieprotocol is bedoeld als handleiding en maakt inzichtelijk op welke wijze op dit terrein binnen een gemeente rechtmatig de informatiedeling kan worden ingericht. Aan de hand van de checklist kunnen signalen (op grond van een aantal kenmerken en indicatoren) worden beoordeeld. De checklist kan worden aangepast aan de eigen gemeentelijke praktijk. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten – om desgewenst met behulp van het modelinformatieprotocol en de checklist – binnen de bestaande wettelijke kaders gegevens uit te wisselen.
Klopt het dat de «checklist ten behoeve van de signaalanalyse» is opgesteld door uw ministerie? Zo niet, was u wel op de hoogte van het bestaan van deze checklist?
In het kader van de aanpak van ondermijning heeft uw Kamer gevraagd naar de mogelijkheden van binnengemeentelijke informatiedeling. Mijn voorganger heeft uw Kamer in het plenair debat Drugs (11 september 2019, Handelingen II 2019/20, nr. 107, items 6 en 9) toegezegd die mogelijkheden in kaart te brengen en het daaruit voortvloeiende modelinformatieprotocol aan uw Kamer te zenden. Het modelinformatieprotocol, inclusief checklist, is op 20 februari 2020 met uw Kamer gedeeld.2
De checklist is niet door mijn ministerie opgesteld. Wel was uiteraard mijn departement op de hoogte van het bestaan. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is opgesteld door de landsadvocaat in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO)3 en besproken in een klankbordgroep waarin gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en mijn eigen departement hebben deelgenomen. Aan de basis van het modelinformatieprotocol staat het privacy protocol dat eerder door de gemeente Rotterdam is vastgesteld. De checklist is overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam.
Wanneer is deze werkwijze en registratie begonnen? Was er voor de ingebruikname van deze checklist een voorloper van deze registratie?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het gebruik van de checklist heeft geleid tot een werkwijze van gemeenten waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Noch dat het modelinformatieprotocol in bredere zin daaraan heeft bijgedragen of dat hiervan voorheen sprake was. Het is uitdrukkelijk ook niet de bedoeling dat op basis van het modelinformatieprotocol individuele burgers worden geregistreerd, de checklist geeft daartoe aanleiding noch grondslag. Het modelinformatieprotocol is juist bedoeld als handleiding voor gemeenten en maakt de wettelijke mogelijkheden tot gegevensdeling binnen een gemeente bij de aanpak van ondermijning inzichtelijk.
Hoe staat u tegenover het feit dat woonwagenbewoners, bestaande uit Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, als specifieke groep genoemd worden als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Aan de hand van de checklist kan worden stapsgewijs worden beoordeeld of een signaal mogelijk betrekking heeft op ondermijning. In stap 1 wordt een aantal categorieën personen benoemd die onderdeel zouden kunnen zijn van een signaal. De categorieën personen zijn neutraal geformuleerd in begrippen als «huurder», «geldschieter», «tussenpersoon». Woonwagencentra worden onder het kopje «overig» genoemd als een voorbeeld van een regionaal thema of handhavingsknelpunt. Hierbij wordt tussen haakjes een korte opsomming van voorbeelden genoemd, namelijk: eigenaren woonwagens, huurders en bewoners. Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is verkeerd, want dit kan stigmatiserend werken. De checklist dient wat betreft dit punt dan ook aangepast te worden.
Kunt u uitleggen waarom u woonwagenbewoners als specifieke groep heeft uitgezonderd en toegevoegd aan deze checklist als een indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het modelinformatieprotocol is opgesteld naar het voorbeeld van het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De checklist, inclusief de verwijzing naar woonwagenbewoners (en eigenaren en huurders van woonwagens), is ook overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De reden waarom de gemeente Rotterdam deze specifieke groep heeft opgenomen in hun checklist, is omdat destijds woonwagencentra in Rotterdam golden als een handhavingsknelpunt.4 Dit betekende dat het in Rotterdam van belang was om alert te zijn ten aanzien van signalen die hierop betrekking hadden. De Rotterdamse checklist is vervolgens overgenomen in het modelinformatieprotocol. Overigens met de uitdrukkelijke kanttekening dat de checklist «vanzelfsprekend» kan worden aangepast al naar gelang de eigen gemeentelijke praktijk en ervaringen.
Kunt u precies uitleggen hoe en waarom het bewonen van een woonwagen indicatief is van ondermijnende criminaliteit? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uiteenzetten? Zo nee, waarom worden woonwagenbewoners dan specifiek genoemd als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het bewonen van een woonwagencentrum is op zichzelf niet «indicatief» van ondermijnende criminaliteit. Aan de hand van de checklist wordt stapsgewijs beoordeeld of een signaal betrekking heeft op ondermijning. Voor de beoordeling van een signaal is van belang wat het signaal inhoudt en of het betrekking heeft op ondermijning. Dat betreft de eerste weging. Een signaal wordt bij de intake beoordeeld op grond van een aantal kenmerken en indicatoren. Personen betrokken bij een regionaal thema of een handhavingsknelpunt (zie antwoord op vraag5 kunnen een relevant onderdeel zijn van een signaal. Een deel van ondermijnende criminele activiteiten kan gebiedsgebonden zijn. Dat betekent dat bepaalde gebieden of knooppunten kwetsbaar zijn voor criminaliteit, zogenoemde «vrijplaatsen». Daarbij kan gedacht worden aan (jacht)havens, bepaalde winkelgebieden, bedrijventerreinen, vakantieparken en – als daar lokaal een handhavingsknelpunt ligt – woonwagencentra. Daarna zijn er volgens de checklist nog twee stappen om de beoordeling van het signaal te voltooien. Daarbij wordt eerst gekeken naar bepaalde verdere kenmerken van het signaal en ten slotte naar concrete indicatoren («red flags»). Pas daarna kan eventueel gesproken worden van een signaal (indicatief) van ondermijnende criminaliteit. Het mag duidelijk zijn dat het verkeerd is dat de focus op een specifieke groep personen wordt gelegd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen.
Hoe duidt u het uitzonderen van een specifieke groep mensen, op basis van etniciteit, als indicator voor ondermijnende criminaliteit?2 Bent u van mening dat dergelijke uitzondering voldoet aan het artikel 1 van de Nederlandse Grondwet? Waarom wel, of waarom niet?
Bij brief van 14 december 20217 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot (directe of indirecte) discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit.
Het College hanteert volgens dit toetsingskader een ruime definitie van het begrip «ras». Zo vallen woonwagenbewoners die zich «van generatie op generatie als zodanig manifesteren en die zich beschouwen als een bevolkingsgroep met een van andere bevolkingsgroepen te onderscheiden cultuur» volgens het College ook onder het begrip «ras».
Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat etniciteit nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt mag worden en dat een onderscheid dat mede gebaseerd is op etniciteit slechts in uitzonderlijke situaties objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Onomstotelijk moet worden aangetoond dat het onderscheid niet alleen geschikt is om een legitiem doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk is.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht, zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in dit toetsingskader. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en daarom kunnen afkomstgerelateerde criteria niet of alleen in uitzonderlijke gevallen en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden toegepast. Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over.
Bent u van mening dat dergelijke uitzondering bijdraagt aan de jarenlange stigmatisering en discriminatie van woonwagenbewoners, en dus Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, in Nederland, en zelfs versterkt? Waarom wel, of waarom niet?
Dat woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren, als groep worden genoemd op de checklist ten behoeve van signaalanalyse is verkeerd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen, waarbij ook het mensenrechtelijke toetsingskader van het College zal worden betrokken.
Klopt het dat woordvoerders van het ministerie deze werkwijze blijven onderschrijven en er geen probleem in zien? Hoe verhoudt die houding zich tot de verplichting van de overheid om alle burgers gelijk te behandelen?
Nee, dit klopt niet.
Bent u voornemens om de checklist te veranderen en verdere stigmatisering en verdachtmaking van woonwagenbewoners een halt toe te roepen? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat woonwagenbewoners als groep van de checklist zijn afgehaald? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de checklist aan laten passen in samenspraak met het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) – de opdrachtgever van het modelinformatieprotocol – en gemeenten. Hierbij zal de focus gelegd worden op gebieden die kwetsbaar zijn voor criminaliteit (de «vrijplaatsen») en waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College. Ik verwacht dat dit tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het SBO in september 2022 afgerond kan worden.
Bent u bereid de vergaarde gegevens te wissen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn mij geen signalen bekend dat er gemeenten zijn die een werkwijze hebben (gehanteerd) waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Voor de zekerheid zal ik in samenspraak met de VNG en gemeenten erop wijzen dat dit uitdrukkelijk niet bedoeling is.
De situatie met betrekking tot de Oeigoeren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoeksartikel van Adrian Zenz:The Xinjiang Police Files: Re-Education Camp Security and political Paranoia in the Xinjiang Uyghur Autonomous Region?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit onderzoek en de onderliggende Xinjiang Police Files?
De nieuwe beelden van de onderdrukking van de Oeigoerse gemeenschap in Xinjiang in de Xinjiang Police Files zijn schokkend en bevestigen de reeds bestaande ernstige zorgen bij het kabinet over de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het kabinet heeft direct na publicatie van deze nieuwe informatie publiekelijk deze zorgen kenbaar gemaakt.2
Daarnaast heeft Nederland op 14 juni namens 47 landen een gezamenlijke verklaring voorgelezen in de VN Mensenrechtenraad over de mensenrechtensituatie in China.3 In deze verklaring uiten Nederland en de grote groep landen die zich bij de verklaring heeft aangesloten hun ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, in het bijzonder in Xinjiang. Mede gezien de recente publicatie van de Xinjiang Police Files en het bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan China en Xinjiang afgelopen maand acht het kabinet het van groot belang dat hiervoor internationale aandacht wordt gevraagd en heeft het deze voortrekkersrol op zich genomen.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt verandert? Kwalificeert u de misstanden tegen de Oeigoeren in Oost-Turkestan als genocide op basis van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De ernstige zorgen over de situatie in Xinjiang blijven bestaan. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord bekijkt Nederland samen met een representatief aantal gelijkgestemde EU-lidstaten de erkenning van genocides en onder welke voorwaarden gezamenlijk tot erkenning van genocides kan worden overgegaan. Het antwoord op vraag 9 gaat verder in op de status van dit proces.
Zijn de Xinjiang Police Files aanleiding om vanuit de Verenigde Naties te onderzoeken of er, naast misdaden tegen de menselijkheid, ook sprake is van genocide?
Het groeiende aantal rapporten en berichten over de systematische mensenrechtenschendingen vraagt om een respons van de Chinese regering waarin deze rekenschap aflegt over de ernstige beschuldigingen en maatregelen neemt om de misstanden te beëindigen. Het kabinet zet zich hier al geruime tijd voor in en dringt er daarnaast op aan dat het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten (OHCHR) het aangekondigde rapport over de situatie in Xinjiang openbaar maakt. VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Michelle Bachelet kondigde op 13 juni tijdens de VN Mensenrechtenraad aan dat dit rapport voor het einde van haar termijn als Hoge Commissaris in augustus zal worden gepubliceerd. Het kabinet verwacht dat zij hierin een objectieve en onomwonden beoordeling zal geven van de mensenrechtensituatie in Xinjiang.
Sluit u zich aan bij uw Europese ambtsgenoot die opriep tot een transparant onderzoek en benadrukte dat dit niet iets is, wat genegeerd kan worden?2
Het kabinet zet zich al geruime tijd in voor betekenisvolle, ongehinderde toegang tot Xinjiang voor onafhankelijke onderzoekers en blijft China hier in bilateraal en multilateraal verband op aanspreken, meest recent via de hierboven genoemde gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad.
Hoe oordeelt u over de Chinese reactie op het lekken van de Xinjiang Police Files en opvolgende onderzoeken die ernaar zijn gedaan?
De Chinese autoriteiten doen de berichten af als leugens en desinformatie. Het kabinet bestrijdt deze reactie. Het groeiende aantal rapporten en berichten over de systematische mensenrechtenschendingen in Xinjiang biedt een overtuigend inzicht in de situatie ter plaatse dat niet zomaar terzijde kan worden geschoven. De Xinjiang Police Files illustreren dit op beeldende wijze.
Hoe oordeelt u verder over het bezoek en de kritiekloze uitlatingen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Michelle Bachelet, aan China? Kunt u erop aandringen dat mevrouw Bachelet zo snel mogelijk het VN-rapport over de misstanden tegen de Oeigoeren in Oost-Turkestan publiceert?
Het kabinet heeft nota genomen van het bezoek van de VN Hoge Commissaris van de Mensenrechten Bachelet aan Xinjiang en het feit dat het bezoek geen onderzoeksmissie was. De beperkingen en voorzorgsmaatregelen van de Chinese autoriteiten maakten objectieve en betekenisvolle waarheidsvinding onmogelijk. Hoge Commissaris Bachelet had zeer beperkte toegang tot het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers of detentiecentra. Hierdoor heeft ze de omvang van de politieke heropvoedingskampen niet kunnen waarnemen en bestaande zorgen niet weg weten te nemen.
In de hierboven genoemde gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad van 14 juni heeft Nederland de Hoge Commissaris van de Mensenrechten namens 47 landen opgeroepen om zo snel mogelijk het VN-rapport over de mensenrechtensituatie in Xinjiang te publiceren.
Bent u het ermee eens dat het een enorm gemiste kans is dat mevrouw Bachelet de genocide in Oost-Turkestan op z’n minst niet publiekelijk heeft geadresseerd jegens de Chinese staat? Bent u bereid in overleg te treden met het Internationaal Strafhof om te bezien of de deportaties van Oeigoeren in landen die het Statuut van Rome hebben ondertekend (Tajikistan, Cambodja, Afghanistan), voldoende basis kunnen zijn om een strafzaak te openen tegen China (zoals tegen Myanmar is gebeurd inzake de Rohingya in Bangladesh)?3 4 5
Zoals hierboven toegelicht maakten de beperkingen en voorzorgsmaatregelen van de Chinese autoriteiten objectieve en betekenisvolle waarheidsvinding onmogelijk en heeft Hoge Commissaris Bachelet tijdens haar bezoek aan Xinjiang geen inzage kunnen krijgen in de werkelijke omvang van de problematiek. De bestaande zorgen van het kabinet zijn niet weggenomen. Het bezoek is in dat opzicht een gemiste kans.
De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en mengt zich derhalve niet in het vervolgingsbeleid van de Aanklager. Het kabinet heeft er het volste vertrouwen in dat de Aanklager van het Internationaal Strafhof zelfstandig zal beoordelen of er voldoende basis bestaat om een (voor)onderzoek te openen.
Kunt u hiernaast een update verschaffen van de ontwikkelingen rondom het erkennen van genocides door de Nederlandse staat samen met een representatief aantal gelijkgestemde EU-lidstaten, waaronder de Oeigoerse genocide, zoals omschreven in het coalitieakkoord?
Om opvolging te geven aan de betreffende passage in het coalitieakkoord is een plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak betreft outreach naar EU lidstaten in twee stappen, waarbij het primaire doel is om informatie te vergaren over de standpunten van onze partners ten aanzien van genocide en de erkenning hiervan. Daarna zal verdere verkenning met mogelijk geïnteresseerde landen plaatsvinden. Inmiddels is de fase van algemene outreach afgerond, waarbij onze EU-posten zijn verzocht te rapporteren over de situatie rondom de erkenning van genocide in de betreffende lidstaat. Op dit moment worden de ontvangen rapportages bestudeerd om te bezien naar welke EU landen specifieke outreach zal worden gedaan. Met deze EU lidstaten zal het gesprek worden aangegaan over de erkenning van genocides en onder welke voorwaarden gezamenlijk tot erkenning van genocides kan worden overgegaan.
Wanneer toont wetenschappelijk onderzoek volgens het kabinet genocide aan?6
Wetenschappelijk onderzoek dient verricht te worden volgens de normen die daarvoor gelden zoals vastgelegd in de Nederlandse Gedragscode voor Wetenschappelijke Integriteit9. Een onderzoek naar genocide toetst of handelingen uit het Genocideverdrag zijn gepleegd met de bedoeling om een nationale, etnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen. Ingevolge het Genocideverdrag gaat het daarbij om:
het doden van leden van de groep;
het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;
het nemen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep.
Hoe oordeelt u bijvoorbeeld over onderzoeken als deUyghur Tribunal Judgment, Kashgar Coerced: Forced Reconstruction, Exploitation, and Surveillance in the Cradle of Uyghur Culture, «Ideological Transformation»: Records of Mass Detention From Qaraqash, Hotan, Demolishing Faith: The Destruction and Desecration of Uyghur Mosques and Shrines of The Uyghur Genocide: An Examination of China’s Breaches of the 1948 Genocide Convention?7
Dit onderzoek is gedaan door een zelfbenoemd volkstribunaal dat is opgericht door ngo’s en de Oeigoerse diaspora, onder leiding van rechter Sir Geoffrey Nice. Het werk van het volkstribunaal toont de ernst van de situatie ter plaatse aan. De bevindingen van dit volkstribunaal hebben evenwel geen juridische gelding.
Kunt u een update geven over mogelijke medeplichtigheid van Nederlandse bedrijven aan dwangarbeid van Oeigoeren in Oost-Turkestan? Wat doet het kabinet eraan om dit te voorkomen? Zijn er voorbeelden van bedrijven die zijn vertrokken uit China vanwege de misstanden in Oost-Turkestan, zoals in Rusland het geval is?
De Nederlandse overheid heeft geen inzicht in de individuele waardeketens van Nederlandse bedrijven in China en eventuele medeplichtigheid aan dwangarbeid van Oeigoeren.
Het kabinet deelt evenwel de grote zorgen van de Kamer over de berichtgeving over mogelijke dwangarbeid in Xinjiang. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf om due diligence uit te voeren.
Het bedrijfsleven kan op diverse manieren ondersteuning krijgen vanuit de overheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Voorbeelden van ondersteuning zijn het Fonds Verantwoord Ondernemen, de MVO risicochecker, voorlichting door het Nationaal Contactpunt OESO-Richtlijnen (NCP) en de mogelijkheid informatie over de lokale situatie in Xinjiang te verkrijgen bij BZ, RVO en de Nederlandse ambassade in Peking. Daarnaast zet de overheid in op voorlichting aan en het bewust maken van het bedrijfsleven door proactief informatiebijeenkomsten voor bedrijven te organiseren, in samenwerking met het Postennet, RVO en andere stakeholders.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven. Ook worden bedrijven bij het verlenen van steun uit het BZ-buitenlandsinstrumentarium getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Dit kan onder andere gaan om financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies.
Op welke manier zet u zich in om de veiligheid en het welzijn van de Oeigoerse gemeenschap in Nederland te garanderen? Hoe spelen elementen als Chinese intimidatie vanuit het buitenland een rol?
De regering staat pal voor het beschermen van de rechten van alle Nederlandse ingezetenen, waaronder bescherming tegen mogelijke druk door andere overheden. Dit geldt uiteraard ook voor de vrijheid en veiligheid van Oeigoeren in Nederland. Iedere Nederlandse burger moet vrij zijn om zijn/haar fundamentele rechten uit te oefenen in de Nederlandse samenleving, zonder belemmering of tussenkomst van een buitenlandse statelijke actor. Het kabinet roept burgers op in geval van bedreiging aangifte te doen. Voor het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging richting in Nederland wonende gemeenschappen met een migratie-achtergrond is in 2018 een aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging ontwikkeld, waarover uw Kamer destijds is geïnformeerd.11 Deze aanpak is ook in 2022 onverminderd van kracht en er wordt doorlopend bekeken of de aanpak nog volstaat. De aanpak is landenneutraal en bestaat uit de volgende drie onderdelen:
Er wordt doorlopend gekeken of deze aanpak in het licht van huidige en nieuwe dreigingen volstaat om de veiligheid en vrijheid van deze burgers te kunnen blijven beschermen.
Bent u bekend met het feit dat veel kinderen en familie van Oeigoeren in Nederland zich momenteel in China bevinden en graag met hun gezin in Nederland herenigd willen worden, maar dit door hinder van de Chinese staat erg lastig is?
Het kabinet is bekend met deze informatie en heeft daarover in gesprekken met de Chinese ambassade in Den Haag ook zijn zorgen uitgesproken.
De IND registreert echter niet op bevolkingsgroep maar op nationaliteit. De IND registreert Oeigoeren dus niet als categorie bij gezinsherenigingsaanvragen. Het is daarom onduidelijk hoeveel aanvragen zijn ingediend door Oeigoeren. De IND erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de aanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband. De IND verlangt niet dat gezinsleden zich wenden tot de autoriteiten van hun land als dat vanwege de vluchtsituatie niet aanvaardbaar is. Eventueel kan nader onderzoek worden aangeboden, als dat nodig is.
Hoe zet het kabinet zich concreet in om mogelijke gezinshereniging alsnog mogelijk te maken? Op welke manier kan dit beleid mogelijk verbeterd worden? Wat zijn hierbij de grootste belemmeringen?
Bij de inhoudelijke beoordeling van een gezinsherenigingsaanvraag in het kader van nareis wordt zorgvuldig rekening gehouden met de omstandigheden waarin gezinsleden van vluchtelingen kunnen verkeren. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over aan aantal verbeteringen in dit beleid12. De inhoudelijke weging van de omstandigheden kan echter niet wegnemen dat deze ertoe kunnen leiden dat het voor de gezinsleden lastig kan zijn om hun visum daadwerkelijk bij een Nederlandse vertegenwoordiging op te halen, in geval van een positief besluit op de aanvraag.
Welke maatregelen worden er verder genomen om de mentale gezondheid en het trauma van de Oeigoerse gemeenschap te ondersteunen?
Alle asielzoekers hebben recht op medische zorg, dat geldt ook voor psychische zorg. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de reguliere zorg. Op de opvangcentra van het COA is deze zorg laagdrempelig aanwezig, inclusief speciale Praktijkondersteuner van de Huisarts (POH) voor geestelijke gezondheidszorg. Verder biedt het COA het programma Bamboo aan dat is gericht op het leren kennen, onderkennen van en omgaan met psychische klachten.
Vergunninghouders kunnen op dezelfde wijze gebruik maken van de medische zorg zoals deze ook voor ingezetenen geldt, dit geldt ook voor GGZ-instellingen, zoals Arq/Centrum 45.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het intimideren van kritische ambtenaren van BZK |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kritiekgevers Omgevingswet door BZK geïntimideerd»?1
Ja.
Waarom worden ambtenaren «die als privépersoon of in een andere hoedanigheid kritische artikelen op LinkedIn publiceren, [...] op dwingende wijze door het ministerie gevraagd daarmee te stoppen en voortaan hun «bek te houden»? Deelt u de mening dat dit niet getuigt van een veilige werkomgeving?
In de vergadering in de Eerste Kamer van de commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) van 17 mei jl. zijn signalen naar voren gekomen over het onder druk zetten van medewerkers die zijn betrokken bij de invoering van de Omgevingswet. Naar aanleiding daarvan heb ik aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om nadere gesprekken te voeren vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie. De secretaris-generaal heeft gesproken met de desbetreffende senator en dat heeft ertoe geleid dat zich vier personen hebben gemeld die over hun ervaringen een gesprek willen voeren met de secretaris-generaal. Twee gesprekken hebben inmiddels plaatsgevonden, twee andere vinden binnenkort plaats.
Eén gesprek dat al heeft plaatsgevonden leidt niet tot een klacht, maar tot een nader gesprek tussen betrokkenen. Het andere gesprek dat al heeft plaatsgevonden leidt tot een klacht die de secretaris-generaal zal onderzoeken en beoordelen.
Daarnaast voert de secretaris-generaal naar aanleiding van de ontvangen signalen binnen de organisatie het gesprek over omgangsvormen en de grenzen van integer escalatiegedrag.
Het is belangrijk dat, als er signalen zijn over ongewenst gedrag van medewerkers, deze worden gemeld en zo concreet mogelijk worden. Dan kan dat worden besproken en onderzocht. Waar mogelijk kunnen dan verbeteringen worden doorgevoerd en zo nodig opgetreden.
Ik hecht eraan te benadrukken dat ik de signalen die zijn afgegeven zeer serieus neem, maar tegelijkertijd niet herken dat dit de manier van werken is van de tientallen mensen die zich dagelijks, onder hoge druk en zeer gemotiveerd, inzetten voor de invoering van de Omgevingswet.
Kent u zelf ook signalen van uw ambtenaren waaruit blijkt dat zij niet vrij zijn of zich niet vrij voelen om zich uit te spreken over de Omgevingswet of andere zaken? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, waarom weet een journalist dat dan wel?
Dergelijke signalen heb ik niet. De signalen die ons inmiddels bekend zijn betreffen geen van alle medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u uitsluiten dat er binnen uw ministerie sprake is van intimidatie van ambtenaren die een afwijkende mening hebben? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat gaat u doen om deze intimidatie te stoppen?
Ik kan dat niet uitsluiten. Als werkgever vind ik het belangrijk dat medewerkers zich vrij voelen om een afwijkende mening te hebben en deze te uiten. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stimuleert medewerkers ook om zich uit te spreken, onder andere door het programma Loyale tegenspraak. Het mag duidelijk zijn dat intimidatie niet past binnen een overheidsorganisatie en daar waar er signalen of meldingen zijn van intimidatie wordt opgetreden.
Wat wordt er precies bedoeld met «signalen van niet-professionele escalatie»? Is daarbij sprake van intimidatie?
Daarmee wordt gedoeld op de signalen over het onder druk zetten van medewerkers die zijn betrokken bij de invoering van de Omgevingswet.
Wat wordt er precies bedoeld met «integer escalatiegedrag»?
Daarmee wordt gedrag bedoeld zoals omschreven in de Gedragscode Integriteit Rijk, met name over het bespreken van dilemma’s en vraagstukken op het gebied van integriteit en het melden van vermoedens van integriteitsschendingen.
Is het waar dat een ambtenaar die de Kamer moest informeren over de stand van zaken betreffende de Omgevingswet de vraag kreeg «Kun je goed liegen?»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het volledig of juist informeren van de Kamer? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Hiervan is ons niets bekend.
Inbeslagname rijbewijs buitenland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen die ons bereikt hebben dat (vrachtwagen)chauffeurs die in het buitenland tijdelijk hun rijbewijs moeten inleveren bij overtredingen die in Nederland slechts een boete zouden opleveren, in grote problemen komen, doordat ze hun beroep niet meer kunnen uitoefenen?
Er zijn geen signalen dat dit momenteel op grote schaal voorkomt. Wel ontvangt de dienst wegverkeer (RDW) met enige regelmaat rijbewijzen die in andere landen tijdelijk ongeldig zijn gemaakt. Het is bij de RDW niet bekend op basis waarvan dit is gedaan. Andere landen hebben eigen wet- en regelgeving op basis waarvan ze een tijdelijke rijontzegging voor hun land kunnen opleggen en daarbij ook het rijbewijs tijdelijk in beslag kunnen nemen, ook voor overtredingen waar in Nederland een geldelijke boete op staat. Voorop moet worden gesteld dat de toepassing van deze sanctie onder het nationale strafrecht of bestuursrecht van een land valt, waarvoor geen geharmoniseerde regels of afspraken bestaan.
Het wordt chauffeurs in een geval van een dergelijke rijontzegging aangeraden om met de betreffende autoriteiten de afspraak te maken om een mogelijkheid te zoeken om niet het rijbewijs in te leveren, maar om bijvoorbeeld alleen een aantekening of stempel in het paspoort te krijgen, zodat het uitoefenen van het beroep in overige landen wel door kan gaan.
Hebben u of uw collega’s weleens contact gehad met buitenlandse ambtsgenoten over dergelijke gevallen, om zo bijvoorbeeld het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken aan te gaan in Europees verband en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dergelijke gevallen zijn niet aan de orde geweest in internationale context. Als er signalen zijn dat Nederlandse chauffeurs in het buitenland onrechtmatig of tegen internationale afspraken in worden benadeeld zal hierover contact opgenomen worden met de betreffende autoriteiten om zo het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen. Daarvan is in deze gevallen geen sprake.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden u heeft om de groep die hun rijbewijs tijdelijk moet inleveren voor een overtreding die hier slechts een boete oplevert tegemoet te komen, bijvoorbeeld middels een tijdelijk vervangend rijbewijs? Zo nee, hoe denkt u dan te voorkomen dat Nederlanders die in het buitenland hun rijbewijs op genoemde wijze verliezen, maar deze nodig hebben voor hun werk, zonder werk en inkomen belanden?
Het is volgens Europees rijbewijsrecht niet mogelijk om een tijdelijk, vervangend ander rijbewijs te verstrekken aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken. Het tijdelijk ongeldig maken van het rijbewijs elders kan worden voorkomen als chauffeurs zich aan de regels houden van het land waar ze op dat moment rijden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb uw vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Vlissingen en Velsen eerste mega-opvanglocaties voor vluchtelingen’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vlissingen en Velsen eerste mega-opvanglocaties voor vluchtelingen»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de keuzes voor Vlissingen, Velsen en Den Haag tot stand zijn gekomen?
Ik ben in gesprek gegaan met alle gemeenten die mogelijk een geschikte aanlegplaats zouden kunnen hebben voor een cruiseschip. De gemeenten Vlissingen en Velsen stonden ervoor open om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om een cruiseschip te laten aanmeren waar voor de duur van maximaal zes maanden grootschalig asielzoekers opgevangen kunnen worden; ook met andere gemeenten worden hierover gesprekken gevoerd.
De opvanglocatie in Den Haag – op het land – loopt via de reguliere contacten tussen COA en gemeenten.
Zijn de besluiten voor mega-opvanglocaties in samenspraak genomen met de desbetreffende gemeenten?
Ik wil graag benadrukken dat er nog geen formele besluiten zijn genomen. Er lopen goede gesprekken met de betreffende gemeenten, waarbij het College van burgemeester en Wethouders uiteindelijk de beslissing neemt of er een locatie voor een opvangvoorziening in de gemeente komt.
Kunt u uitleggen waarom ervoor gekozen is asielzoekers op cruiseschepen op te vangen? Is er gekeken naar sobere alternatieven?
Er is sprake van een opvangcrisis, waarvoor op dit moment de nationale crisisstructuur is geactiveerd.
Dagelijks melden zich vanuit het buitenland asielzoekers bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. Normaliter worden deze personen vanuit daar geplaatst in azc’s door het hele land. Maar doordat er te weinig mensen uitstromen uit azc’s, zijn er te weinig opvangplekken beschikbaar. Daardoor kunnen veel mensen uit ter Apel niet meer terecht in azc’s.
Om toch de benodigde opvangplekken te creëren in Ter Apel voor de nieuwe instroom van asielzoekers hebben veiligheidsregio’s crisisnoodopvanglocaties gerealiseerd. Een crisisnoodopvanglocatie is vaak niet meer dan een sporthal met veldbedden. Gezien deze omstandigheden en de enorme inzet die dit vraagt van veiligheidsregio’s is dit slechts een zeer tijdelijke oplossing. Het is nodig om een meer structurele buffer te creëren om alle mensen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld een bed te geven.
Na een zorgvuldige inventarisatie van alle mogelijke opties is gebleken dat de inzet van een cruiseschip, waar per schip 1000+ asielzoekers opgevangen kunnen worden, het meest geschikt is om op korte termijn als buffer te fungeren. Ook op andere manieren wordt ingezet op het realiseren van adequate opvang, onder meer door het tijdelijk inzetten van commerciële mogelijkheden.
Wat zijn de kosten voor deze mega-opvanglocaties en hoe wordt het gefinancierd?
De financiering verloopt via de reguliere budgetten van COA. De financiële gevolgen worden dan via de reguliere begrotingssystematiek bezien. Op dit moment zijn er twee cruiseschepen in beeld. De schepen hebben een scheepshuur van respectievelijk 63.250 en 86.250 euro per dag.
Er komen dan nog kosten bij zoals eventuele havengelden/liggeld, compensatie voor de eigenaar van de kade, het veilig en geschikt maken van de kade, diesel, voorzieningen als stroom en water en kosten die de gemeente maakt. Op dit moment is nog niet bekend wat hiervan de exacte kosten zijn.
Daarnaast gelden uiteraard de kosten die ook voor andere COA-locaties gelden, bijvoorbeeld op facilitair gebied. Op het schip kan niet zelfstandig gekookt worden, dus de maaltijden worden centraal bereid.
Waarom is het besluit genomen om mega-opvanglocaties in het leven te roepen? Is hierbij rekening gehouden met de leefbaarheid en sociale veiligheid van asielzoekers, maar ook met die van de omgeving?
Het COA zal samen met de gemeente van de grootschalige opvanglocatie een uitgebreid plan maken voor de leefbaarheid en sociale veiligheid van zowel de asielzoekers als de omgeving. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar onderwijs, dagbesteding, medische zorg, logistiek en inzet van beveiliging en BOA’s.
Bent u het eens dat mega-opvanglocaties de druk op directe omgeving, en daarmee op de zorg, woningmarkt, sociale cohesie, veiligheid en andere voorzieningen, opvoeren?
Uiteraard heeft een grootschalige opvanglocatie gevolgen voor en effect op de directe omgeving.
Samen met de gemeente wordt gekeken welke stappen nodig zijn om de grootschalige opvang goed te organiseren, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, zorg, logistiek, et cetera. Op 27 juni heeft de gemeente samen met het COA ook een bewonersbijeenkomst georganiseerd, waar door de inwoners van Velsen-Noord vragen gesteld konden worden aan de gemeente en het COA. Hier heb ik ook aan deelgenomen. Ik begrijp de zorgen die geuit worden door de inwoners van de gemeente, en probeer de zorgen samen met het COA en de gemeente zoveel als mogelijk weg te nemen. Het gesprek met omwonenden wordt ook de komende maanden voortgezet, mits het schip daadwerkelijk zal aanmeren in de gemeente Velsen.
De inzet van een cruiseschip heeft geen directe gevolgen op de woningmarkt. Op het gebied van zorg wordt gebruik gemaakt van de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA), dit geldt zowel voor grootschalige- als kleinschalige locaties. Door het gebruik van grootschalige locaties, kan dit zelfs effectiever ingeregeld worden.
Bij het realiseren van opvanglocaties wordt altijd gekeken naar aandachtspunten voor de veiligheid. In samenspraak met de gemeente wordt dan ook ingezet op inhuur van particuliere beveiliging en een passende inzet van BOA’s en politie.
Het bericht 'Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Religieuze strijd tegen homoseksualiteit»1 en het bijbehorende artikel «Ondanks ophef wijzen meer reformatorische scholen homohuwelijk af»2?
Ja.
Hoe verhoudt de toename in het toegenomen aantal scholen dat nog altijd gebruik maakt van identiteitsverklaringen die een «homoseksuele of transgender levenswijze» impliciet dan wel expliciet afkeuren, zich tot de aangenomen motie Gündoğan/Simons3 over daadwerkelijk een eind maken aan alle identiteitsverklaringen waarin een seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) in welke vorm dan ook, impliciet of expliciet, worden afgewezen?
De wijze waarop een school zijn identiteit uitdraagt mag nooit een inbreuk vormen op de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, waaronder het recht van kinderen zich vrij te voelen om zich te uiten, te kunnen zijn wie ze willen zijn en een relatie te mogen hebben met degene van wie zij houden. Dat staat voor mij voorop. Leerlingen moeten zich ten allen tijde veilig en geaccepteerd weten. Het afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie of geslachtskenmerken (en het daarnaar leven) is wat mij betreft onacceptabel. Ook in identiteitsverklaringen is daarvoor geen ruimte.
Indien een school een verklaring gebruikt waarin leerlingen expliciet worden afgewezen zal de inspectie direct ingrijpen en er door middel van een herstelopdracht en bij het uitblijven van herstel waar nodig sancties voor zorgen dat de school de identiteitsverklaring met dergelijke passages niet meer gebruikt. Op dit moment onderzoek ik op welke manier ik uitvoering kan geven aan de motie-Gündoğan/Simons, net als aan de motie-Kwint c.s., die oproepen tot het verbieden van (bepaalde vormen van) identiteitsverklaringen in het onderwijs. Dit doe ik zorgvuldig. Hierover informeer ik uw Kamer in de loop van dit jaar.
Bovenstaande is uiteraard van toepassing op álle scholen in Nederland, en daarmee ook op het speciaal onderwijs.
Hoe bent u concreet van plan om dergelijke identiteitsverklaringen, en het aanhoudende gebruik ervan, daadwerkelijk een halt toe te roepen?
Ik vind het niet wenselijk dat scholen zich middels identiteitsverklaringen uitspreken op een manier die maakt dat leerlingen zich niet veilig en geaccepteerd weten. Scholen hebben de wettelijke verplichting om een vrij en veilig schoolklimaat te creëren waar leerlingen zich (sociaal) veilig voelen. De inspectie houdt hier toezicht op en zal niet schromen om in te grijpen wanneer scholen zich niet aan deze wettelijke verplichting houden.
Dat geldt ook voor de aangescherpte burgerschapsopdracht en de wettelijke verplichtingen rondom sociale veiligheid. Daar waar scholen leerlingen en/of medewerkers geen sociaal veilige leer- en werkomgeving bieden zal de inspectie daarop handhaven. Maar ik heb al aangegeven dat ik het niet wenselijk vind dat scholen zich op deze wijze uitdrukken en toelating voorwaardelijk maken op het ondertekenen van zo’n verklaring. Dit onderzoek ik op een zorgvuldige wijze. Hierover informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek in te stellen naar reformatorische basis- en middelbare scholen in zowel het regulier als het speciaal onderwijs om te achterhalen hoeveel en welke scholen seksuele relaties tussen twee mensen van hetzelfde geslacht nog steeds afkeuren, identiteitsverklaringen handhaven en een «homoseksuele of transgender levenswijze» impliciet of expliciet afwijzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk onderzoek van start gaan, en bent u dan ook bereid om de onderzoeksresultaten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het toelatingsbeleid, de inhoud van het onderwijs, identiteitsverklaringen, de bevordering van basiswaarden, de aandacht voor risico’s en het feit of de schoolcultuur in overeenstemming is met wettelijke bepalingen, worden door de inspectie getoetst. Als blijkt dat een school niet voldoet aan de wettelijke eisen zal zij handhaven. Juist door op deze wijze te handelen kan direct tegen een school worden opgetreden. Een grootschalig onderzoek vindt in die zin al plaats. Middels het reguliere toezicht kunnen de desbetreffende leerlingen sneller worden geholpen.
Bent u bekend met het feit dat het handhaven van identiteitsverklaringen niet alleen in het reguliere onderwijs desastreuze gevolgen heeft voor het mentale en fysieke welzijn van leerlingen en hun ouders, maar dat ook (en juist) in het speciaal onderwijs de identiteitsverklaringen zorgen voor angst en stress onder LHBTIQA+4 leerlingen en hun ouders, omdat zij bang zijn voor schorsing en/of gedwongen schoolverlating van de queer scholier en diens siblings?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat – juist in regio’s waar instellingen voor passend onderwijs schaars zijn – het impliciet of expliciet afwijzen van niet-heteroseksuele relaties, identiteiten, expressies en geaardheden het recht van ieder kind op onderwijs in gevaar brengt, omdat reformatorische scholen gespecialiseerd in speciaal onderwijs geen LHBTIQA+ kinderen willen toelaten, ondanks dat deze kinderen speciale leerbehoeften hebben en nergens anders in de regio terechtkunnen?
In de basis staat voorop dat het door scholen afwijzen of veroordelen van leerlingen op basis van zaken als hun seksuele oriëntatie, genderidentiteit of afkomst niet is toegestaan. Ieder kind heeft recht op onderwijs binnen een redelijke afstand van de woning en dient zich in alle vrijheid en veiligheid te kunnen ontwikkelen.
Het recht op de vrijheid van onderwijs dat is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet is dus niet onbegrensd. Zo wordt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) geëxpliciteerd welke vrijheid scholen hebben met betrekking tot het voeren van onder meer toelatingsbeleid en de voorwaarden die hierin zijn verbonden. Zo mogen scholen bij toelating onderscheid maken op grond van godsdienst, levensovertuiging of geslacht en is het maken van onderscheid enkel toegestaan vanwege de grondslag van de school. Deze vrijheid mag niet tegelijk direct onderscheid inhouden op grond van ras, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Daarnaast is in de sectorwetten vastgelegd dat scholen een acceptatieplicht hebben indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs.5 Daarmee wordt het recht op onderwijs voor kinderen gegarandeerd.
Hoe bent u van plan om het recht op onderwijs van ieder kind te garanderen, juist ook in de regio’s waar reformatorische scholen de enige scholen zijn die gespecialiseerd zijn in speciaal onderwijs?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het feit dat, zelfs wanneer reformatorische scholen geen identiteitsverklaring handhaven waarin zij LHBTIQA+ scholieren afwijzen, zij in de praktijk andere manieren vinden om die scholieren toelating te weigeren, zoals pretenderen dat hun wachtlijsten vol zijn? Zo niet, bent u bereid om ook indirecte vormen van afwijzing, uitsluiting en weigering van LHBTIQA+ scholieren op reformatorische scholen te onderzoeken en tegen te gaan? Wanneer kunnen we een dergelijk onderzoek verwachten?
Er zijn diverse juridische waarborgen om op te treden indien scholen zich schuldig maken aan het afwijzen, veroordelen of ongelijk behandelen van leerlingen op basis van onder meer hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Zo ziet de inspectie toe op naleving van onderwijswetgeving en zal zij optreden tegen scholen die leerlingen afwijzen of ongelijk behandelen op basis van eerder genoemde gronden. De inspectie toetst dus of een identiteitsverklaring, de inhoud van het onderwijs, de bevordering van de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, aandacht voor risico’s en de schoolcultuur in overeenstemming zijn met wettelijke bepalingen, zoals die voor het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat. Als dit niet het geval is, zal zij handhaven. In de toekomst wordt het mogelijk om door middel van meer ingrijpende interventies naleving van wettelijke voorschriften, zoals het zorgdragen voor een veilig schoolklimaat, te garanderen, zoals aangekondigd in mijn brief «vrij en veilig onderwijs» uit maart6 en de brief «vrij en veilig onderwijs» uit november.7
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de moties Kwint c.s.5 en Gündoğan/Simons6, alsook de afspraken uit het COC Regenboog Stembusakkoord en het coalitieakkoord die betrekking hebben op het stoppen van discriminatoir toelatingsbeleid op scholen, daadwerkelijk worden volbracht?
Veilig en vrij onderwijs voor elke leerling, dat is waar ik mij hard voor maak. Om dat te kunnen garanderen zet ik in op een stevig juridisch kader, scherp en geïntensiveerd inspectietoezicht en een goed ondersteuningsaanbod voor scholen. Maar er is meer nodig. In de brief van 18 november jl. heb ik aangekondigd wat ik de komende tijd doe om te garanderen dat iedere leerling zich op school in vrijheid en veiligheid kan ontwikkelen. Daarnaast informeer ik uw Kamer in de loop van dit jaar, na zorgvuldig onderzoek, over de uitvoering van de motie-Kwint c.s. en de motie-Gündoğan/Simons.
Kunt u de antwoorden op deze vragen meenemen in de aanstaande Kamerbrief betreffende de moties over de identiteitsverklaringen in het funderend onderwijs?
Ik stuur u op dit moment de antwoorden op de Kamervragen toe. In de loop van dit jaar volgt nog een Kamerbrief over de uitvoering van de motie-Gündoğan/Simons en de motie-Kwint c.s.
Problemen met het notariaat op Saba en Sint Eustatius |
|
Don Ceder (CU), Liane den Haan (GOUD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u er mee bekend dat het enige notariskantoor op Saba en Sint Eustatius vanaf 1 juli sluit en enkel nog bestaande zaken afhandelt, testamenten en huwelijkse voorwaarden?
Het is mij bekend dat de notaris die op dit moment vanuit Sint Maarten de notariële werkzaamheden uitvoert op Saba en Sint Eustatius heeft aangegeven met ingang van 1 juli geen nieuwe zaken meer aan te nemen.
Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft, bijvoorbeeld voor mensen die een koopovereenkomst van een huis willen sluiten of een onderneming willen starten?
De gevolgen vallen op dit moment nog niet te overzien omdat de uitkomsten van de wervingsprocedure voor een waarnemer nog niet bekend zijn. De insteek is dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat. Dit is afhankelijk van hoe snel de procedure kan worden doorlopen en wanneer de waarnemer kan starten. De toegang tot het recht op de bovenwindse eilanden is een groot goed. Inzet is daarom om de impact zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Kent u de zorgen van inwoners van de eilanden dat de uitzonderingsgrond in artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES geen uitkomst biedt, omdat er op Sint Maarten geen notarissen zijn die bereid dan wel in staat zijn om ook op Saba en Sint Eustatius notarisdiensten te leveren?
Ik begrijp de zorgen van de inwoners. Om deze reden zet ik, naast het werven van een waarnemer, in op het werken aan duurzame oplossingen, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord.1 Ik hecht er aan dat we dit samen met de openbare lichamen op te pakken en sta hierover in nauw contact. Zoals gezegd is de insteek dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat.
Is er op korte termijn zicht op een nieuw notariskantoor op de eilanden?
De vacature voor een waarnemer op Saba en Sint Eustatius is, in het licht van het ontbreken van waarneming vanuit Sint Maarten, door het Gemeenschappelijk Hof namens mij opengesteld. Tot 25 juni kunnen sollicitanten hun interesse kenbaar maken. Uiteraard kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van een sollicitatieprocedure die door het Gemeenschappelijk Hof wordt georganiseerd, maar mocht er onverhoopt tijd tussen zitten dan zal er alles aan gedaan worden om een oplossing te vinden om de dienstverlening in stand te houden. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe de dienstverlening er in dat geval uit zal zien. Dit is afhankelijk van de tijd die overbrugd zal moeten worden.
Klopt het dat ook in 2018 al soortgelijke problemen ontstonden? Welke mogelijkheden ziet de regering om tot een meer duurzame oplossing te komen, om te voorkomen dat over een aantal jaar weer dezelfde problemen opspelen?
Al verschillende jaren hebben we te kampen met niet structureel ingevulde notariële dienstverlening op Saba en Sint Eustatius en heeft, op grond van de Wet op het notarisambt BES, de vervanging vanuit Sint Maarten plaatsgevonden. De inzet is om op korte termijn een waarnemer te benoemen en tegelijkertijd toe te werken naar een duurzame oplossing, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord. Juist om niet alleen nu, maar ook in de komende jaren de toegang tot het recht op de BES-eilanden te borgen. Door nu een waarnemer te benoemen kan samen met de openbare lichamen worden gekeken welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Hierbij neem ik ook de andere thema’s mee om de toegang tot het recht te verbeteren, zoals de opvolging van de »legal desk» en de duurzame oplossing voor de toegang tot deurwaarders. Ik blijf mijn collega’s van de andere departementen in gesprek om te kijken welke andere verbeteringen nodig zijn op Saba en Sint Eustatius.
Bent u bereid Artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES dusdanig aan te passen zodat ook notarissen die in andere delen van het Koninkrijk zijn gevestigd, al dan niet tijdelijk, diensten kunnen verlenen aan de inwoners van Sint Eustatius en Saba, juist ook gezien de mogelijkheden die de wet recentelijk biedt om meer notarisdiensten online plaats te doen vinden?
Ik ben bereid om de noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de inwoners van Saba en Sint Eustatius duurzaam van toegang tot het notariaat zijn voorzien. Zoals is aangegeven in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland, wordt beoogd het werkgebied van notarissen van Bonaire uit te breiden naar Saba en Sint Eustatius. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle diensten onder BES-wetgeving worden verricht en kan er rechtstreeks zicht en controle worden gehouden op de toegankelijkheid van deze diensten voor de burgers op de bovenwinden. Digitale dienstverlening kan daarbij ondersteunend zijn. De mogelijkheid van toegevoegde notarissen zal ook worden onderzocht, waardoor de passeerdruk voor de notaris zelf verlicht kan worden.
Op welke wijze gaan de Openbaar Lichamen en de rijksoverheid om met burgers die vanwege het ontbreken van een notaris buiten hun schuld om in problemen komen?
Zoals gezegd zal er alles aan gedaan worden om de notariële dienstverlening in stand te houden. We zetten in op het snel benoemen van een waarnemer. Ik sta in contact met de Openbare Lichamen van Saba en Sint Eustatius en gezamenlijk monitoren we de situatie. Indien er onverhoopt burgers buiten hun schuld in de problemen komen vanwege het ontbreken van een notaris dan vergt dat individueel maatwerk omdat de impact nu nog niet te overzien valt.
Kunt u deze vragen met gepaste spoed en in ieder geval voor 1 juli beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er volgens een Europees plan vanaf 2027 een verplichting komt van elektrificatie voor bedrijfswagens |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u bericht «EU plan: vanaf 2027 verplicht elektrificatie van bedrijfswagens»?1
Ja. Dat bericht ken ik.
Was u al op de hoogte van dit EU-plan? Is dit EU-plan al besproken in de Europese Transportraad of in de Europese Milieuraad? Zo ja, wanneer? Zo nee, wanneer verwacht u dat dit EU-plan zal worden besproken?
Ik was op de hoogte. Het voorstel is benoemd als onderdeel van het onlangs door de Commissie gepresenteerde REPowerEU plan dat als doel heeft de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen zo snel mogelijk af te bouwen door de transitie naar schone energie te versnellen. Een eerste bespreking van het REPowerEU plan zal geagendeerd worden in de Energieraad.
In hoeverre is dit EU-plan afgestemd met autofabrikanten en autoverkopers?
Dit betreft een voornemen van de Europese Commissie. Ik beschik niet over informatie in hoeverre de Europese Commissie contact heeft gehad met autofabrikanten en autoverkopers.
Welk deel van het bedrijfswagenpark valt onder dit EU-plan? Gaat het hierbij om het hele bedrijfswagenpark of alleen de zakelijke leasewagens?
Vooralsnog heeft de Europese Commissie slechts aangekondigd een wetgevingsinitiatief te overwegen om het aandeel van emissievrije voertuigen in openbare en bedrijfswagenparken boven een bepaalde omvang te verhogen. Het is daarom niet duidelijk of dit voornemen het gehele bedrijfswagenpark en/of de zakelijke leasewagens betreft.
Hoe staat u tegenover dit EU-plan om vanaf 2027 grote bedrijven te verplichten hun bedrijfswagens te elektrificeren en mkb-bedrijven vanaf 2030? Vallen zzp’ers ook onder dit EU-plan?
Ik verwelkom EU-maatregelen om de mobiliteitssector verder te verduurzamen. Spelregels op EU-niveau dragen bij aan een gelijk speelveld en een grotere markt voor nieuwe voertuigen. Ik sta daarom ook open voor evt. concrete maatregelen voor het vergroenen van vloten indien deze maatregelen bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van de sector en proportioneel zijn in de gevolgen voor de sector.
Wat zou dit EU-plan betekenen voor grote bedrijven, mkb-bedrijven en zzp’ers?
Het is nog niet duidelijk hoe dit eventuele plan van de Commissie eruit zal gaan zien. Het is daarom nog onduidelijk wat de precieze gevolgen zijn voor het bedrijfsleven. Overigens zijn we als Nederland koploper in de EU-27 voor wat betreft elektrificatie van ons wagenpark. Ik verwacht daarom geen grote problemen voor de private sector. Uiteraard zal ik een nadere analyse van de impact van eventuele Europese maatregelen op dit vlak met uw Kamer delen via de gangbare BNC-procedure.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe elektrische bedrijfswagens zullen zijn voor dit EU-plan?
Het gaat om een Europees plan waarvan de details nog onbekend zijn, waaronder een beeld om hoeveel elektrische bedrijfswagens het in Europa gaat. Het initiatiefrecht om met een voorstel te komen voor Europese regelgeving ligt bij de Europese Commissie. Als onderdeel daarvan zal ook de impact van het voorstel in beeld moeten worden gebracht. Ik zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat ze dit aspect meenemen bij de impactanalyse.
In hoeverre verwacht u dat vanaf 2027 er genoeg nieuwe laadpunten zullen zijn voor dit EU-plan?
In navolging van mijn antwoord op de vorige vraag, ligt het in de rede dat de Europese Commissie ook dit aspect onderzoekt bij de verdere uitwerking. Ik zal dit eveneens onder hun aandacht brengen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Europese «Fit for 55»-klimaatpakket?
De Europese Raad heeft de Europese Commissie op 25 maart gevraagd een uitgebreid plan te ontwikkelen om de Europese afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit Rusland zo snel als mogelijk af te bouwen. Het onlangs gepresenteerde REPowerEU plan bestaat deels uit aanscherpingen van afspraken die onderdeel uitmaken van het Fit For 55 klimaatpakket en deels uit nieuwe voorstellen.
Hoe verhoudt dit EU-plan zich tot het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om te stimuleren en niet te verplichten?
Het Rijk heeft met diverse maatschappelijke partijen in het klimaatakkoord afspraken gemaakt over verduurzaming van personenmobiliteit. Dit Kabinet kijkt, gezien de huidige klimaatopgave, naar een goede balans tussen normeren, stimuleren en beprijzen2. Zo is afgesproken om te streven naar 100% nieuwverkoop van emissieloze auto’s per 2030 en wordt er een voorstel uitgewerkt voor normering van CO2-uitstoot van zakelijk verkeer voor grotere werkgevers3. Ik zal de Kamer conform de motie Van Ginneken, De Hoop en Kröger4 informeren over het eventueel meenemen van vlootnormering bij dit voorstel.
Wat is de Nederlandse inzet ten aanzien van dit EU-plan? Kunt u wat betreft de Nederlandse inzet toezeggen om vast te houden aan het Nederlandse klimaatakkoord, waarin is afgesproken om niet te verplichten, maar te stimuleren?
De Tweede Kamer zal voor de volgende Energieraad waar de eerste bespreking plaatsvindt van de Minister voor Klimaat en Energie een appreciatie van het REPowerEU-plan ontvangen, in de vorm van een Kamerbrief.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Duurzaam vervoer op 29 juni?
Ik heb uw vragen voor het commissiedebat Duurzaam vervoer beantwoord.
Het bericht ‘Frontex left 'traumatised' says caretaking leadership’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat sommige personeelsleden van Frontex weigeren naar hun werk te gaan door de slechte reputatie ten aanzien van het niet naleven van rechten door het Agentschap?1
Ja, het bericht is bekend.
Op welke schaal belemmert dit de werkzaamheden van het Agentschap? Kunnen grens- en kustwachters nog op korte termijn worden ingezet in uitzonderlijke situaties door Frontex?
Het Agentschap heeft aangegeven dat ondanks de controverse rondom het vertrek van de vorige Uitvoerend Directeur, de lopende operaties gewoon doorgaan. Er worden nog steeds 2000 permanente korps officieren ingezet in alle verschillende operationele activiteiten. Daaronder zijn ongeveer 480 grenswachters die deelnemen in operaties bij de Oost-Europese grenzen, zoals Moldavië. In het geval van uitzonderlijke situaties kan Frontex een zogeheten Rapid Border Intervention starten. Categorie 4 van het permanente korps is hiervoor doorlopend beschikbaar. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 22 juni jl. aangegeven, heeft iedere lidstaat, dus ook Nederland, een pool voor deze categorie gereed.2 Er zijn – door het vertrek van de Uitvoerend Directeur – bevoegdheden naar de waarnemend Uitvoerend Directeur gedelegeerd, waaronder het starten van een operatie of Rapid Border Intervention.
Hoe functioneert de organisatie nu Fabrice Leggeri is opgestapt? Welke impact heeft dit op de werkzaamheden en het functioneren van Frontex gezien de onrust binnen de organisatie?
Naar aanleiding van het OLAF-rapport is de Uitvoerend Directeur opgestapt. Deze keuze respecteert het kabinet. Het OLAF-rapport gaat over (vermeende) integriteitsschendingen van een drietal leidinggevende medewerkers, waaronder de Uitvoerend Directeur. OLAF heeft geen onderzoek gedaan naar eventuele pushbacks als zodanig maar naar het optreden van deze drie medewerkers. Er volgen echter grote uitdagingen en meerdere aanbevelingen uit voorgaande onderzoeken, die bijvoorbeeld zien op het gebied van strategische sturing, interne cultuur en waarborging van fundamentele rechten. Met het vertrekken van de vorige Uitvoerend Directeur zijn die uitdagingen natuurlijk niet weg. Het is van groot belang dat de positie dus spoedig wordt ingevuld door iemand met bestuurlijke ervaring, kennis van grensbeheer en een duidelijke visie over de toekomst van het Agentschap en die de noodzaak van een cultuurverandering bij Frontex erkent.
Werken aan de grote uitdagingen voor Frontex is primair een opdracht voor het Agentschap en de toekomstige uitvoerend directeur, maar ook voor de Commissie en de lidstaten. Deze actoren hebben een gezamenlijk belang bij het goed functioneren van het Agentschap en nemen deel aan de Management Board (MB). Frontex is onmisbaar bij het EU-grensbeheer. Het agentschap opereert in complexe omstandigheden. Het kabinet onderstreept dat het Agentschap voor grote uitdagingen staat. Recente rapporten hebben duidelijke conclusies getrokken over nodige verbetering in rapportage- en monitoringsmechanismen, governance en cultuur. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie zijn nu cruciaal. De Nederlandse inbreng in de MB is hierop al lange tijd kritisch maar constructief. De benoeming van een nieuwe Uitvoerend Directeur is een goed moment om in gezamenlijkheid de uitdagingen het hoofd te bieden. Tegelijkertijd vergt een cultuurverandering tijd en daarom moet het Agentschap ook de mogelijkheid krijgen om die verandering te laten zien. Een cultuur is niet gemakkelijk te veranderen. Dat heeft tijd nodig. Inmiddels is de vacature voor de functie van Uitvoerend Directeur gepubliceerd3. De inschrijving voor deze vacature sluit op 19 juli 2022. De vacaturetekst en specifiek gevraagde capaciteiten van de nieuwe Uitvoerend Directeur weerspiegelen op een groot aantal terreinen de hiervoor geschetste uitdagingen.
Op welke wijze is een veranderd leiderschap binnen Frontex te zien? Welke concrete stappen worden nu genomen om de cultuurverandering binnen de organisatie, waaronder de transparantie en de mismanagement binnen het agentschap, te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de operatie in Griekenland? Moet Frontex daar wel blijven opereren na alle mistanden over pushbacks? Wordt hier een standpunt over ingenomen tijdens de Schengen Council?
Het beëindigen van een activiteit van Frontex in een lidstaat, zoals de vraag suggereert, is mogelijk op basis van artikel 46 lid 4 van de EGKW Verordening 2019/1896. De Uitvoerend Directeur heeft de exclusieve bevoegdheid om na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en na de betrokken lidstaat op de hoogte te hebben gesteld, te beslissen om een activiteit van Frontex te schorsen of te beëindigen. De Uitvoerend Directeur kan dit besluit nemen, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de Uitvoerend Directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten en verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder de EGKW Verordening vallende gebieden. In o.a. het rapport van het Europees Parlement over Frontex wordt kritisch geschreven over deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur en de onduidelijkheid omtrent het gebruikt ervan. Daarom is inmiddels een werkinstructie opgesteld over artikel 46, waarin wordt toegelicht hoe en op basis van welke informatie de Uitvoerend Directeur, na consultatie van de grondrechtenfunctionaris tot een dergelijk besluit kan komen. In 2020 is, na een uitspraak van het Hof4, de gezamenlijke operatie in Hongarije op basis van artikel 46 gepauzeerd.
In voorgaande brieven aan uw Kamer is het kabinetsstandpunt ten aanzien van vermeende misstanden aan de grens toegelicht. Het kabinet neemt stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de buitengrens. Lidstaten zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor Lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Echter staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en Internationaal recht. Daarbij ligt tevens een belangrijke rol voor de Commissie, als hoedster van de EU-Verdragen. Zorgen over mensenrechtenschendingen aan de grens heeft de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid meermaals, ook recentelijk, aangekaart bij o.a. de Griekse en Kroatische collega’s. Tevens, zoals in het verslag van de JBZ-Raad van 9-10 juni jl. reeds geschreven, is tijdens de JBZ-Raad benadrukt dat de werkzaamheden van Frontex te allen tijde binnen de kaders van het internationaal en Europees recht dienen plaats te vinden. Robuust grensbeheer moet hand in hand gaan met waarborging van grondrechten.
Wat zijn de gevolgen voor de terugkeeroperaties van mensen die niet in de EU mogen blijven? Worden deze op dit moment gecoördineerd en gefinancierd? Hoeveel mensen zijn met behulp van Frontex in 2019, 2020 en 2021 daadwerkelijk teruggekeerd?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft geen gevolgen voor de terugkeeroperaties van Frontex. Na inwerkingtreding van Verordening 2019/1896 heeft Frontex onder meer een versterkt mandaat inzake terugkeer gekregen. Hierdoor kan Frontex, op verzoek van de lidstaat, ondersteuning bieden op het gebied van terugkeer. Deze ondersteuning kan betrekking hebben op alle terugkeeraspecten, van de voorbereiding op terugkeer, zoals het boeken van tickets (ook voor zelfstandige terugkeerders), het organiseren van chartervluchten en identificatiemissies, tot de activiteiten na terugkeer en na aankomst. Alle activiteiten van Frontex worden volledig door het Agentschap betaald en worden uitgevoerd door functionarissen van Frontex.
In 2019 zijn 15.876 migranten teruggekeerd vanuit de EU met hulp van Frontex. In 2020 waren dit er 12.073 en in 2021 waren dit er 18.310. In Nederland kunnen migranten naast terugkeer via Frontex ook vertrekken met behulp van de DT&V, de IOM of een NGO.
Worden er door Frontex nog risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken verricht zodat de Europese landen een goed beeld krijgen van onderliggende trends en patronen als het gaat om irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit? In hoeverre vult dit de bestaande inzichten in Nederland aan?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft ook geen gevolgen voor het uitvoeren van risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken door Frontex. Ieder jaar wordt, conform de EGKW-verordening, door Frontex de zogeheten kwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd. Het kabinet hecht aan dit kwaliteitsmechanisme naast het Schengenevaluatiemechanisme, waarin getoetst wordt in hoeverre lidstaten het Schengen-aqcuis correct toepassen. De EGKW-verordening bepaalt verder dat de uitkomsten van de kwetsbaarheidsbeoordeling, met inbegrip van een uitvoerige beschrijving, worden gedeeld met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad. Ook zijn de ontwikkelingen van Frontex onderdeel van het jaarlijks te publiceren State of Schengen rapport. Voor wat betreft risicoanalyses maakt de Frontex Risk Analysis Unit diverse periodieke analyse producten over irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit die samen de «European Situational Picture» vormen. Daarnaast worden er door Frontex ook «Specific Situational Pictures» gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van migratiestromen rond Oekraïne. Deze analyses en rapporten geven het kabinet zowel inzicht in de situatie in Europa en aan de EU-buitengrenzen, als de ontwikkelingen van de activiteiten bij Frontex zelf.
Elke lidstaat heeft en nationaal punt van contact (NFPOC). De NFPOC is o.a. verantwoordelijk voor de communicatie met het Agentschap. Via de NFPOCs wordt alle informatie verspreid naar de relevante autoriteiten.
NLZiet |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 20 april jl.1 aangeven waarom u zich niet uitspreekt over de noodzaak om alle Nederlandse content te bundelen zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek? Suggereert u hiermee dat u geen rol voor uzelf ziet en dat het tussen partijen onderling is om goede afspraken te maken? Deelt u de mening dat dit een breuk zou zijn met de lijn die tot nu toe door het kabinet werd gehanteerd en met de Kamer is gedeeld? Is dit daadwerkelijk uw standpunt? Zo ja: kunt u toelichten waarom u deze verandering voorstaat?
NLZiet is inderdaad een mooi initiatief. Ik zie het belang van samenwerking tussen publieke en commerciële partijen om tot een sterke Nederlandse mediasector en brede beschikbaarheid van Nederlandse content te komen. In elk geval heeft NLZiet de weg bereid om samenwerking verder uit te bouwen. Dat initiatief juich ik toe maar ik respecteer de onafhankelijke afweging van deelnemers. Het is aan deze partijen om die samenwerking vorm te geven. Dat neemt niet weg dat ik partijen stimuleer om samen te werken en goede afspraken met elkaar te maken. Ik zal hierover met deze partijen in gesprek gaan en de NPO oproepen zich constructief op te stellen. Dit is dan ook geen breuk met de door het kabinet voorgestane lijn. Daaraan is in de afgelopen periode door het vorige kabinet uitvoering gegeven door het opzetten van een samenwerkingsagenda en in dat kader te spreken en nadere afspraken te maken met de belangrijkste Nederlandse mediaorganisaties. De deelnemers aan deze samenwerkingstafel worden uitgenodigd voor een bijeenkomst na het zomerreces om met hen in gesprek te gaan over de versterking van het Nederlands medialandschap.
Hoe verhoudt uw kwalificatie dat NLZiet een «mooi initiatief» is, zich tot de tot nu door de Kamer en kabinet gedeelde appreciatie dat NLZiet een noodzakelijke rol vervult? Op welke wijze geeft u uitwerking aan het versterken van de samenwerking door publieke en private mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden zoals vermeld in het Coalitieakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom schermt u met staatssteunregels terwijl niet vaststaat, zelf onwaarschijnlijk is dat een gratis variant daar überhaupt onder valt (NPO-programma’s zijn bijvoorbeeld ook op Youtube te vinden)? Kunt u een toelichting geven op welke wijze het dienstbaarheidsverbod hier van toepassing is nu een dergelijk verbod erop is gericht te voorkomen dat de activiteiten van de publieke omroep ertoe leiden dat andere, commerciële partijen meer dan normale winst maken en dat bij NLZIET juist geldt dat de gegenereerde inkomsten naar rato worden verdeeld onder de deelnemende partners? Betekent dit dan niet per definitie dat geen sprake kan zijn van meer dan normale winst door de commerciële omroepen en het dienstbaarheidsverbod niet van toepassing is? Wilt u in uw beantwoording ook de uitspraak van het Commissariaat voor de Media betrekken dat in een bestuurlijk rechtsoordeel (d.d. 17 juli 2018 – Kenmerk: 708841/708886) bepaalde dat er geen sprake is van dienstbaarheid als de NPO binnen de eigen programmering verwijst naar NLZIET? Kunt u ook ingaan op het gegeven dat de publieke omroep in het verleden het gehele programma-aanbod gratis beschikbaar heeft gesteld aan distributiepartijen zoals Ziggo en (toen nog) UPC, zonder dat sprake was van dienstbaarheid?
Staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod zijn hoe dan ook van toepassing op alle activiteiten van de publieke omroep, waaronder publiek-private samenwerking. Alle activiteiten van de publieke omroep moeten immers uitsluitend ten dienst staan van de uitvoering van de publieke taak.2 Of activiteiten te verenigen zijn met de staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod, moet aan de hand van de concrete praktijk door het Commissariaat voor de Media beoordeeld worden. Ik werp geen belemmeringen op tegen deelname van de NPO in een gratis variant van NLZiet. Het toetsen aan genoemde regels hangt af van hoe de samenwerking in een eventuele gratis variant van NLZiet eruit ziet. Wat betreft de huidige deelname van de NPO in NLZiet: daar zit geen probleem met het dienstbaarheidsverbod omdat a) het een betaalde dienst is; en b) er geen sprake is van meer dan normale winst.
Wat betreft het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat waar het lid Van Strien naar verwijst het volgende. Bij verwijzing binnen de eigen programmering van de NPO was in het rechtsoordeel niet het dienstbaarheidsverbod het probleem, maar de regels omtrent vermijdbare reclame-uitingen. Het dienstbaarheidsverbod was wel aan de orde bij onderlinge verwijzing binnen de dienst NLZiet naar programma’s. Het gaat dan om verwijzing in programma’s van de publieke omroep naar programma’s van de deelnemende commerciële omroepen in NLZiet. Daarvan heeft het Commissariaat gezegd dat dit niet in strijd is met het dienstbaarheidsverbod omdat dit in beginsel niet meer dan normale winst oplevert voor de commerciële partijen, mits er bij het doorverwijzen sprake is van evenwichtigheid tussen de betrokken partijen.
Geruime tijd geleden betaalden omroepen inderdaad om doorgegeven te worden op het kabelnetwerk van distributeurs als Ziggo en destijds UPC. Toen richten de distributeurs zich naar eigen zeggen alleen op het technische distributienetwerk en nog niet op de verkoop van commerciële televisiepakketten. Dat is inmiddels enige tijd geleden al weer gekanteld naar dat distributeurs de omroepen betalen voor doorgifte van hun content in de televisiepakketten. Dat geldt voor zowel publieke als commerciële omroepen.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraak dat u geen plannen bekend zijn omtrent de doorontwikkeling van een gratis variant van NLZiet, zich verhoudt tot bijvoorbeeld de informatie die vanuit RTL aan het ministerie is aangeleverd over de uitbreiding van NLZIET met een gratis variant, met het verzoek dit onder de aandacht van de toenmailge Minister te brengen (mail van 30 juni 2021 aan de DG Media en Cultuur)? Kunt u aangeven hoe de stelling dat u zich kan voorstellen dat een gratis variant met reclame lastig is voor de NPO aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO, zich verhoudt tot het feit dat de content van de NPO op tal van plaatsen wordt aangeboden in combinatie met de content van commerciële omroepen (denk bijvoorbeeld aan de pakketten die Ziggo en KPN aanbieden met zowel commerciële als publieke zenders)?
In mijn antwoord op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik bekend ben met de ideeën omtrent de doorontwikkeling van NLZiet met een gratis variant van NLZiet. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk idee van een gratis variant van NLZiet. Naar ik begrepen heb van de betrokken partijen is er nog geen uitgewerkt plan hoe hier precies invulling aan gegeven kan gaan worden. Ook in de e-mail waar u aan refereert wordt door RTL Nederland alleen voorgesteld om het aanbieden van gratis content mogelijk te maken en is er nog geen sprake van een plan. Het is aan de betrokken partijen om dit met elkaar nader uit te werken, ook als de strategische inzichten mogelijk van elkaar verschillen. Ik stimuleer de partijen om samen te werken en concrete afspraken te maken. De situatie bij pakketaanbieders is anders dan bij NLZiet. Binnen NLZiet wordt de content van de deelnemende partijen via één dienst toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt. Bij pakketaanbieders gaat het vaak om gescheiden contentkanalen of diensten die worden door geleverd aan abonnees. Het publiek schakelt dus van de ene contentaanbieder naar de ander. Er wordt ook niet doorverwezen van de een naar de ander of promotie gemaakt voor een gezamenlijke dienst, behalve wellicht via de elektronische programmagids van de distributeurs. Bovendien betalen pakketaanbieders een vergoeding aan de NPO voor doorgifte van de publieke kanalen en wordt er geen reclame om de content van de publieke omroep getoond.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden of u bereid bent om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over – specifiek – de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik nogmaals met alle partijen gesproken. Een zelfde gespreksronde heeft mijn voorganger vorig jaar uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over NLZiet. De inzichten uit deze gesprekken heb ik meegenomen in de door uw Kamer gevraagde standpuntbepaling.
Kunt u toezeggen dat de standpuntbepaling NLZiet alsnog voor de zomer volgt, zodat de Kamer dit in samenhang met het ontwerpbesluit aanvraag wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO START kan bezien?
Ja, de standpuntbepaling rond NLZiet zal ik uw Kamer doen toekomen vóór het commissiedebat over de Hoofdlijnenbrief Media. NLZiet is echter een andere dienst dan NPO Start. Bovendien is het, zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen, mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO.
Het bericht 'Formule E-coureurs hopen op race in Eindhoven' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Formule E-coureurs hopen op race in Eindhoven»?1
Ja.
Op welke manier heeft het kabinet contact onderhouden met de CEO van de Formule-E, Jamie Reigle, na het ondertekenen van de ondersteuningsbrief?
Het kabinet heeft geen contact gehad met de CEO van de Formule-E. Het is gebruikelijk dat dit contact verloopt via de nationale organisator, in dit geval de Stichting Formula-Eindhoven (hierna Stichting FE).
Kunt u aangeven of het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog steeds betrokken is bij het overleg, aangezien het kabinet heeft aangegeven graag betrokken te blijven bij overleggen met de initiatiefnemers van de Formule E? Zo ja, wat is de rol van het ministerie in deze fase?
Het Ministerie van VWS spreekt regelmatig met de Nederlandse initiatiefnemers over de voortgang. Daaruit blijkt dat een aantal zaken nog niet zijn geconcretiseerd, waaronder de betrokkenheid van andere relevante partijen zoals de gemeente en de provincie. De rol van VWS is er vooral op gericht steun voor dit evenement te zoeken bij andere departementen.
Mijn voorganger heeft contact opgenomen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, over het tekenen van een ondersteuningsbrief. In deze brief geven de betreffende bewindslieden aan dat de Nederlandse overheid zich in zal zetten om de lokale stichting, deelnemers en Formula E Operations Limited te ondersteunen.
Na het verzenden van de ondersteuningsbrief is contact onderhouden tussen de verschillende departementen en Stichting FE over de manieren waarop ondersteuning kan worden geboden. Ook heeft het Ministerie van VWS hen in contact gebracht met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zodat zij betrokken kunnen worden bij mogelijke maatschappelijke programma’s en marge van het evenement, gericht op technisch onderwijs.
Het is nu zaak dat er een concreet plan komt, met daarin duidelijkheid over de planning, een gedegen financiële onderbouwing en betrokkenheid van andere partijen, zodat de mogelijke betrokkenheid van de rijksoverheid concreet kan worden ingevuld.
Is bekend aan welke eisen Nederland moet voldoen om een plek op de racekalender te krijgen?
Dit is bekend bij de Stichting FE. Er is een aantal standaardvoorwaarden zoals beschikken over een track en voldoende budget. De grootste eis voor Nederland is volgens de Stichting FE dat zij worden ondersteund door een host-city.
Kunt u aangeven wat er vanuit de overheid nodig is om de Formule-E race in Nederland te kunnen laten plaatsvinden? En zijn er ook andere Nederlandse steden geïnteresseerd in het organiseren van de Formule-E?
Nee, tot nu toe heeft de organisatie nog geen concreet verzoek gedaan. Ook is mij niet bekend of ook andere Nederlandse steden geïnteresseerd zijn in het organiseren van de Formule-E.
Is er interdepartementaal overleg tussen de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Economische Zaken & Klimaat over de Formule-E? Zo ja, op welke wijze is dit ingericht om de organisatie van Formule E in Nederland tot een succes te maken? Zo nee, kunt u dit overleg starten om te voorkomen dat er extra overleg nodig is op het moment dat de organisatie van de Formule E groen licht geeft?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere topsportevenementen zou het kabinet in de komende drie jaren naar Nederland willen halen? Op welke wijze wordt dat vanuit betrokken ministeries georganiseerd? Heeft uw ministerie hierin de leiding en een coördinerende rol?
Het initiatief om internationale topsportevenementen naar Nederland te halen ligt bij de sportsector. Het kabinet is hierin ondersteunend. Ik heb samen met de VSG en NOC*NSF het Coördinatie en Informatiepunt Topsportevenementen (CIT) opgericht om de ambities van de sport, gemeenten en provincies beter op elkaar te stemmen. Vanuit de rijksoverheid heb ik daarin een coördinerende rol en betrek daar ook andere departementen bij. Daarnaast bekijk ik per evenement hoe ik het initiatief kan ondersteunen, bijvoorbeeld door samenwerking te faciliteren en de juiste partijen bij elkaar te brengen, door een ondersteuningsbrief, door het invullen van de randvoorwaarden en eventueel door financiële ondersteuning die past binnen mijn subsidieregeling voor topsportevenementen.
Kunt u de Kamer een stand van zakenbrief over topsportevenementen sturen?
Ja. Zoals mijn voorganger heeft toegezegd stuur ik ieder halfjaar een update over internationale topsportevenementen aan uw Kamer. De laatste update vindt u in de bijlage van de meest recente brief over mijn sportbeleid.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Sportbeleid d.d. 29 juni 2022 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘’Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico»?1
Ja.
Klopt het dat de uit Nederland gevluchte pedo-activist Nelson M. is gearresteerd in Mexico-Stad? Klopt het voorts dat hij in Mexico politiek asiel had aangevraagd?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten waren niet betrokken bij de aanhouding van Nelson M. De bijzonderheden rond zijn aanhouding, en informatie over zijn asielaanvraag, zijn pas later bekend geworden. Het OM heeft mij laten weten deze zaak, en ontwikkelingen daarin, nauwgezet te volgen en waar mogelijk stappen te ondernemen.
Hoe kan het dat een verdachte, die al eerder naar het buitenland was gevlucht, gedurende een lopende strafzaak met verdenking van ernstige strafbare feiten, naar het buitenland kan afreizen?
Het OM heeft mij laten weten dat Nelson M. op 18 februari 2020 is aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. Voor dit strafbaar feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De voorlopige hechtenis is echter op 4 juni 2020 door de rechtbank onder bijzondere voorwaarden geschorst. Vluchtgevaar werd hierbij door de rechtbank niet aangenomen. Een verdachte mag in zo’n geval naar het buitenland reizen.
Nelson M. is vervolgens op 17 mei 2021 aangehouden wegens overtreding van een van de bijzondere voorwaarden. Op 19 mei 2021 is de voorlopige hechtenis wederom door de rechtbank geschorst. Toen daarna bleek dat hij wederom de bijzondere voorwaarden overtrad, is opnieuw een bevel tot aanhouding afgegeven. Nog voordat hij kon worden aangehouden, is hij afgereisd naar Mexico.
Welke voorzieningen kunnen worden getroffen om het vluchtrisico van een verdachte te beperken bij het schorsen van de voorlopige hechtenis?
Nederland kent een aantal opsporings- en tegenhoudmiddelen, waaronder een Green Notice, een internationale signalering, de paspoortmaatregel en de Schengensignalering.
Een Green Notice is een wereldwijd waarschuwingsmiddel dat door de politie kan worden uitgevaardigd. Dit is een zwaar middel waar strenge eisen aan worden gesteld, zoals een veroordeling voor ernstige seksuele misdrijven en een verhoogd recidiverisico.
Aan een internationale signalering zijn ook vereisten verbonden. Zo is signaleren enkel mogelijk voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast kan vanuit veiligheidsoverwegingen worden overwogen om een persoon niet internationaal te signaleren.
Om te voorkomen dat iemand het land verlaat, kan op grond van artikel 18 van de Paspoortwet een paspoort worden ingenomen.
Tot slot is het mogelijk om iemand te signaleren in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis hiervan kan iemand worden aangehouden in een Schengenland.
Waarom wordt er bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gekozen om verdachten een enkelband te laten dragen en het paspoort in te nemen?
Het is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter of voor (een van) de genoemde maatregelen wordt gekozen. In het algemeen kan ik zeggen dat de toepassing van reis-beperkende maatregelen afhangt van de specifieke omstandigheden van een concrete casus. Hierbij speelt een rol de ernst van de feiten waarvan iemand wordt verdacht, en de inschatting in hoeverre er sprake is van vluchtgevaar.
Kunt u bevestigen dat wanneer een verdachte vlucht naar het buitenland en als gevolg daarvan een strafproces in Nederland vertraging oploopt, dat nooit een reden kan zijn om te oordelen dat een schending van de redelijke termijn ertoe leidt dat een verdachte strafvermindering krijgt?
Het is aan de rechter om te oordelen of een schending van de redelijke termijn moet leiden tot strafvermindering. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar uitlatingen over te doen.
Wat heeft u eraan gedaan om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord werd? Was u ervan op de hoogte dat hij in het buitenland verbleef?
Dit betreft een zaak die in Nederland nog onder de rechter is en waarvan de eventueel getroffen opsporingsmaatregelen onderdeel uitmaken. Over een lopende strafzaak doe ik, zoals bekend, geen mededelingen.
Het bericht ‘Directie IT-bedrijf Centric stapt op na conflict met eigenaar Sanderink’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Directie IT-bedrijf Centric stapt op na conflict met eigenaar Sanderink»1?
Ja.
Kan het opstappen van de complete uitvoerende directie van het IT-bedrijf Centric, de onrust en het jarenlange interne conflict gevolgen hebben voor de continuïteit van de dienstverlening aan de rijksoverheid? Zo ja, welke gevolgen kan dit hebben voor de dienstverlening? Wilt u in uw beantwoording ook gemeenten meenemen, aangezien Centric een grote leverancier is voor gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het volume van opdrachten van de rijksoverheid bij Centric is beperkt. Daar waar we contractuele afspraken met Centric hebben, gaan wij ervan uit dat zij zich daaraan houden. Mocht dat niet zo zijn, dan zal Centric daar door de contractpartners op moeten worden aangesproken.
Vanuit mijn ministerie is er contact geweest met Centric. In dat contact hebben we de verzekering gekregen dat vooralsnog alle contractuele afspraken uitgevoerd kunnen worden.
De VNG staat in goed contact met haar leden en de gebruikersvereniging Centric en staat beide desgevraagd met raad en daad terzijde. Uit de contacten van het bestuur van de gebruikersvereniging Centric met de directie van de divisie Public Sector Solutions van Centric blijkt niet dat de dienstverlening aan de leden en andere overheidsorganisaties op dit moment in gevaar is.
Het gebrek aan aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand op rechtenopleidingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het opinieartikel «Rechtenstudenten zijn meer bezig met hun carrière dan met rechtvaardigheid»?1 Kunt u op de inhoud reageren?
Ik vind het – net zoals de auteur van het opinieartikel – belangrijk dat instellingen voor hoger onderwijs mede aandacht besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De instellingen voor hoger onderwijs dienen volgens de wet deze doelstellingen te realiseren. Het is aan de instellingen zelf om invulling te geven aan die brede opdracht. Zij kunnen dit bijvoorbeeld doen door het aanbieden van onderwijs in bepaalde vakken en het organiseren van stages en projecten met externe partijen. Daarnaast kunnen de hogeronderwijsinstellingen extracurriculaire vakken of bijvoorbeeld studium generales aanbieden die niet direct binnen het opleidingsdomein vallen. Denk daarbij aan lezingen over rechtsstatelijkheid.
Heeft u ook signalen dat er steeds minder interesse is in de sociaal advocatuur en dat dit te verklaren is door de manier waarop de opleiding is vormgegeven?
Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand («de Raad») blijkt dat er in 2021 8.142 advocaten stonden ingeschreven bij de Raad. Daarvan waren er in 2021 6.218 actief. Dit betekent dat aan hen minimaal één toevoeging is verleend in 2021.2 Aan bijna 2.000 ingeschreven advocaten is géén toevoeging verleend in 2021. Gebleken is dat er 457 advocaten actief zijn geworden ten opzichte van 2020. Zij hebben in 2020 geen toevoeging aangevraagd. Dit is de instroom. En er zijn in 2021 768 advocaten inactief geworden ten opzichte van 2020. Dit is de jaarlijkse uitstroom. Deze aantallen vormen geen trendbreuk met de afgelopen jaren. De spreiding over leeftijdscategorieën duidt op een aanstaande vergrijzing en onvoldoende aanwas. Ook zijn er signalen dat in bepaalde regio’s niet op alle rechtsgebieden (voldoende) advocaten beschikbaar zijn (zoals bij personen- en familierecht). De Raad is daarom dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur. De resultaten van dit onderzoek worden in het najaar verwacht en moeten meer en een actueel inzicht geven daarin. Of de lagere interesse (mede) te verklaren is door de vormgeving van de opleiding is nog niet bekend.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat studenten aangeven slechts economische redenen als motivatie noemen voor hun rechtenstudie, het individualisme en rendementsdenken in opleidingen, dat «mensen helpen geen «economische meerwaarde» heeft» en dat het helpen bij een rechtswinkel alleen belangrijk is voor een goed CV? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de auteur van het artikel eens dat de rechtenfaculteiten continu kritisch moeten kijken naar hun curriculum. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer vorig jaar over dit onderwerp geïnformeerd.
Ik vind het begrijpelijk dat studenten bij het volgen van een opleiding oog hebben voor hun kansen in de samenleving en op de arbeidsmarkt, en tijdens hun studie bepaalde keuzes maken om hun kansen te vergroten.
Ook vind ik het belangrijk dat de student zijn/haar talenten en interesses verder kan ontwikkelen. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld een bijbaan of bestuursfunctie, maar ook uitwisseling tijdens de studie enzovoort. De studenten hebben daarin eigen keuzes te maken. Het is aan de instelling om zich in te spannen voor het opleiden van zelfstandige, kritische mensen die hun talenten willen inzetten voor de samenleving, en die in staat zijn om maatschappelijke omstandigheden en ethische overwegingen mee te laten wegen in oordeelsvorming. Opleidingen in het hoger onderwijs dienen de studenten uit te dagen om hierop te reflecteren.
Meent u ook dat rechtenstudenten niet louter zo snel mogelijk moeten afstuderen om aan de slag te kunnen op de Zuidas, maar ook juist leren over het belang van sociaal advocatuur en hoe zorgt u hiervoor?
Graag verwijs ik hierbij ook naar mijn antwoord op uw eerste vraag. Het is aan instellingen voor hoger onderwijs om in de opleiding mede aandacht te besteden aan de persoonlijke ontplooiing van de studenten en aan bevordering van hun maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Mijn voorganger heeft reeds de koerswijziging ingezet waarbij het rendementsdenken plaats heeft gemaakt voor studentsucces met het doel dat de studenten zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarbij is het nog steeds belangrijk dat de studenten de studie succesvol binnen een redelijke termijn afronden maar zonder dat dit ten koste gaat van het welzijn van de studenten. Die koers wil ik graag voortzetten. Het is tot slot de vrije keuze van de student om na de studie voor een bepaalde werkgever of beroepenveld te kiezen.
Wat zou volgens u moeten veranderen aan de opleidingen om aandacht voor de gesubsidieerde rechtsbijstand te bereiken? Welke bijdrage kunt u eraan leveren om hier verandering in te brengen?
De inhoud van de opleiding (het curriculum) wordt bepaald door de hogeronderwijsinstelling zelf. Om het civiel effect te bereiken, wordt tijdens de opleiding onderwijs verzorgd dat ook voor het beroep van een sociale advocaat van belang is.
Met de universiteiten en hogescholen worden gesprekken gevoerd of binnen het curriculum voldoende aansluiting bestaat met de sociale advocatuur. Daarbij is ook de Nederlandse Orde van Advocaten («de NOvA») actief betrokken.
Kunt u een beeld schetsen van de omvang van de financiële bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenstudies, die onafhankelijk zouden moeten zijn, en tevens aangeven hoe u dit de kop in probeert te drukken?
Er is geen inhoudelijke bemoeienis van grote advocatenkantoren met de rechtenopleidingen. Het is mij wel bekend dat de grote advocatenkantoren buiten het curriculum van de opleiding activiteiten dan wel studieverenigingen sponsoren. Dit gaat niet ten koste van de onafhankelijkheid van de opleidingen maar zorgt wellicht voor grotere zichtbaarheid van grote advocatenkantoren als potentiële werkgevers.
Voor zover deze vraag toeziet op financiële bemoeienis met onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door het bedrijfsleven, verwijs ik naar mijn reactie op de resultaten van het onderzoek van Rathenau Instituut in 2020 naar de ontwikkeling van derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek.3 Dit rapport heeft op basis van beschikbare cijfers de historische ontwikkeling van de derde geldstroom in kaart gebracht en laat zien wat er op basis van onderzoek en literatuur bekend is over beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door deze geldstroom. De derde geldstroom wordt onderverdeeld in nationale overheden, bedrijven, internationale organisaties en overige non-profitorganisaties. In het totaal steeg het aandeel van de derde geldstroom ten opzichte van de totale baten van de Nederlandse universiteiten tussen 2008 en 2018 van 14,3% naar 16,2%. Het rapport maakt duidelijk dat beïnvloeding nuances kent en, afhankelijk van het perspectief, zowel gewenst als ongewenst kan zijn. Het rapport geeft geen aanleiding tot zorg, maar maakt wel duidelijk dat het belangrijk is dat universiteiten bewuste en strategische keuzes blijven maken bij het samenwerken met externe partijen.
Voor zover deze vraag gaat over het financieren van bijzondere leerstoelen, heb ik bij de beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk en Kwint (beiden SP) aangegeven dat ik het gesprek over de verhouding bijzonder hoogleraar en gewone hoogleraar met het veld wil voeren. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Hoe zorgt u ervoor, naast het openstellen van de aanwasregeling, dat er in de toekomst voldoende sociaal advocaten beschikbaar zijn?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regeling beroepsopleiding sociale advocatuur nogmaals met een subsidieplafond voor 175 deelnemers laten vaststellen. Tot op heden zijn er 81 advocaat-stagiaires voor wie een subsidie is aangevraagd. De Raad is verder, zoals hiervoor ook aangegeven, dit jaar een onderzoek gestart naar de stand van de sociale advocatuur. Met universiteiten en hogescholen worden, zoals hiervoor ook aangehaald, samen met de NOvA bovendien gesprekken gevoerd over het curriculum om dit beter te doen aansluiten bij de rol en het werk van de sociale advocatuur. Ook de Raad werkt samen met hogescholen en universiteiten om het werk van de sociale advocatuur en innovatie onder studenten meer voor het voetlicht te brengen door middel van voorlichting, gastcolleges, het begeleiden van (afstudeer)onderzoek en het bijdragen aan de onderwijsprogramma’s.
De rente op studieleningen en de verhoging van het collegegeld. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Studenten vrezen einde van nulrente op studieschuld» en «Collegegeld stijgt door inflatie waarschijnlijk met 212 euro»?1 2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Hoe ziet de rente op de studieschuld er nu uit voor verschillende soorten studenten? Welke systemen worden er gehanteerd?
Er zijn twee verschillende renteregimes die beide onderdeel uitmaken van een bredere set terugbetaalvoorwaarden. Voor mbo-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde van het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 3 jaar en het rendement in september van een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Mbo-studenten betalen hun studielening terug over een periode van 15 jaar. Voor ho-studenten wordt de rente berekend op basis van het gemiddelde rendement over een jaar (oktober tot september) op een staatsobligatie met een looptijd van 5 jaar. Ho-studenten betalen hun studielenig terug over een periode van 35 jaar.
Overigens is het kabinet voornemens om in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs de maatregel op te nemen om het terugbetaalregime voor beide groepen gelijk te trekken, waardoor mbo-studenten hetzelfde rentepercentage krijgen als ho-studenten.
Klopt het dat de rente op de studieschuld vanaf januari 2023 geen 0% meer zal zijn?
De rente op de studielening wordt aan het einde van het jaar vastgesteld. Het is op dit moment dus nog niet te zeggen hoe hoog deze zal zijn. Gelet op de huidige rente en de berekeningswijze van de rente is het echter voorstelbaar dat deze hoger zal zijn dan 0%.
Op welke (oud-) studenten heeft deze eventuele rentestijging invloed?
De eventuele rentestijging heeft effect op studenten die nog studeren én een studielening ontvangen. De rente over de studielening wordt gedurende de studieperiode namelijk ieder jaar opnieuw vastgesteld. Ook heeft de eventuele rentestijging op korte termijn effect op een deel van de oud-studenten in de terugbetaalfase. Voor deze oud-studenten wordt de rente iedere vijf jaar vastgezet. Voor een deel van de studenten zal die rente dus ook in 2023 weer worden vastgezet op basis van de dan geldende rente.
Is het u bekend dat studenten bij het aangaan van de studielening in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven?
Mij bereiken signalen dat er studenten zijn die onterecht in de veronderstelling waren dat de rente op hun studieschuld 0% zou blijven.
Vindt u het terecht dat studenten op deze manier worden verrast met een rentestijging op de studieschuld? Zo nee, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo ja, waarom wel?
Ik kan mij goed voorstellen dat studenten, net als andere mensen, schrikken van de hoge inflatie en de stijgende rente. Het feit dat de rente op de studielening enige tijd 0% was, was echter een unicum. Dat studenten hadden verwacht dat deze rente nooit zou stijgen, lijkt mij dan ook geen reële aanname.
Studenten worden op het moment dat zij de lening aanvragen direct geïnformeerd over het feit dat er rente wordt gerekend over die lening. Vervolgens worden zij jaarlijks geïnformeerd over de hoogte van de rente en kan de rente op ieder moment worden ingezien in MijnDUO. Daarnaast communiceert DUO ook via andere kanalen – zoals sociale media en de website – over de hoogte van de rente.
Deelt u de mening dat studenten onevenredig zijn belast sinds de invoering van het leenstelsel? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de hoofdlijnenbrief ben ik mij zeker bewust van het feit dat er meerdere zorgen bij de huidige jongere generatie samenkomen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de zorgen over de woningmarkt en het klimaat, maar ook de afgelopen coronajaren hebben veel invloed gehad op het leven van studenten. Hoewel de invoering van het leenstelsel niet heeft geleid tot een lagere instroom in het hoger onderwijs, zie ik wel dat nu anders wordt gekeken naar welke invloed schulden hebben op (oud-)studenten. Dat is ook de reden dat ik het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in voorbereiding heb.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige groepen studenten door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust? Deelt u de mening dat deze groep studenten hierdoor wordt ontmoedigd om door te studeren? Zo ja, kunt u uw antwoord nader toelichten en daarin meenemen hoe u hiertegen zult optreden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan op de hoogte dat er studenten zijn die door religieuze overtuigingen geen gebruik mogen maken van leningen waar rente op rust. Voor deze groep verandert er niets, want ook nu al wordt er rente op de studielening gerekend. Deze rente is echter op dit moment 0%. Ik heb geen signalen dat deze groep studenten niet of minder deelneemt aan het onderwijs, doordat zij geen gebruik maken van studiefinanciering.
Deelt u de mening van het ISO dat de rentestijging «de zoveelste financiële klap in het gezicht van studenten» is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Dat de rente naar verwachting stijgt, is geen nieuw beleid, maar de logische consequentie van staand beleid dat er de laatste jaren óók voor gezorgd heeft dat (oud-)studenten hebben kunnen profiteren van een historisch lage rente. Hoewel de eventuele rentestijging dus wellicht eerder komt dan verwacht voor studenten, denk ik niet dat het reëel is om te denken dat deze nooit zou stijgen.
Klopt het dat (door de inflatie) het collegegeld vanaf september 2023 voor universiteiten en hogescholen zal stijgen? Zo ja, hoeveel zal het collegegeld dan bedragen?
Het is nog niet aan te geven hoe hoog het wettelijk collegegeld voor 2023–2024 wordt. Het wettelijk collegegeld voor dat studiejaar willen we de komende periode vaststellen.
Deelt u de mening dat de stijging van het collegegeld nog een financiële klap in het gezicht van studenten is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen van studenten rond stijgende kosten. Met het voornemen om de basisbeurs vanaf 2023/2024 opnieuw in te voeren, zet het kabinet een eerste stap om de zorgen van deze generatie jongeren te laten afnemen. Ook is het voornemen om de groep studenten die aanspraak kan maken op een aanvullende beurs te vergroten.
Deelt u de mening dat studenten niet door financiële redenen belemmerd mogen worden om te studeren en dat de verhoging van het collegegeld hierdoor een onwenselijke situatie is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een toegankelijk onderwijsstelsel. Toegankelijk zie ik onder meer als beschikbaar en betaalbaar onderwijs. Zo wordt één van de kostenposten, zoals het wettelijk collegegeld, berekend aan de hand van een bepaalde systematiek zoals deze in de wet is vastgesteld.
Het is goed om oog te blijven houden voor de huidige economische ontwikkelingen, en dan in het bijzonder voor de gevolgen voor de kwetsbare groepen, waaronder studenten met ouders die financieel minder draagkrachtig zijn. Ook in het wetsvoorstel herinvoeren basisbeurs wordt bijzondere aandacht gegeven juist voor deze kwetsbare groep.
Bent u bereid om te bezien wat de mogelijkheden zijn om de verhoging van het collegegeld te voorkomen?
Ik ben die mogelijkheden op dit moment aan het onderzoeken.
Bent u bereid om vóór het commissiedebat «Beleidsbrief Hoger onderwijs en wetenschap» op 30 juni, de Kamer te voorzien van antwoorden op deze vragen?
Ja.
Het bericht ‘Wel minimum inkomen, uitgesloten van compensatie: de eindjes aan elkaar knopen is voor studenten nu wel heel lastig’ |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wel minimum inkomen, uitgesloten van compensatie: de eindjes aan elkaar knopen is voor studenten nu wel heel lastig»?1
Het kabinet herkent dat op dit moment verschillende zorgen samenkomen bij de nieuwe generatie. Dat is ook een van de redenen dat het kabinet de herinvoering van de basisbeurs gerechtvaardigd acht.
Voor studenten die op dit moment studeren en van wie de ouders geen bijdrage kunnen leveren door een laag inkomen, is de aanvullende beurs beschikbaar. De aanvullende beurs heeft de vorm van een prestatiebeurs en hoeft dus niet te worden terugbetaald na het behalen van een diploma. De bedragen die studenten aan studiefinanciering kunnen ontvangen worden ook jaarlijks geïndexeerd op basis van de CPI.
Opgemerkt zij ook dat het kabinet werkt aan de spoedige verhoging van het minimumloon, waarvan ook studenten met een laag inkomen zullen profiteren.
Deelt u de zorgen dat studenten nauwelijks meer rondkomen door de hoge huren, energiekosten en duurdere boodschappen?
Ik begrijp dat studenten – net als anderen in de samenleving – zich zorgen maken over de huidige inflatie en de gevolgen die dat heeft voor hun financiële positie. De voorgenomen herinvoering van de basisbeurs en verhoging van het minimumloon zullen daarin ruimte verschaffen.
Deelt u de mening dat huidige studenten door het leenstelsel, hoge inflatie, mogelijke stijging van de rente op studieschulden en grote stijging van het collegegeld in een financieel kwetsbare positie zitten?
Ik denk dat er zeker studenten zijn die in een lastige positie zitten, maar ik denk niet dat alle studenten financieel kwetsbaar zijn. Daarnaast denk ik niet dat het huidige studiefinancieringsstelsel de hoofdoorzaak is van die financiële kwetsbaarheid.
Op de korte termijn hebben studenten zorgen over de rente op de studielening. Hoewel op dit moment nog niet vast staat hoe hoog de rente wordt voor 2023, is het voorstelbaar dat deze boven de 0% uitkomt. Dat de rente zo lang 0% was, was een unicum. Het effect dat een rentestijging zal hebben op de financiële positie van de student is echter gering, omdat de student enkel naar draagkracht terugbetaalt. Als hij de rente niet kan betalen, dan betaalt hij deze dus ook niet.
Tot slot, de financiële toegankelijkheid van het onderwijs is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de ouder en de student zelf. Hoewel studenten in het huidige stelsel geen basisbeurs krijgen, kunnen zijn lenen tegen zeer gunstige voorwaarden. Zo betalen zij terug naar draagkracht en als aan het einde van de looptijd nog een schuld openstaat, wordt deze kwijtgescholden. Studenten van wie de ouders geen bijdrage kunnen doen, kunnen een aanvullende beurs krijgen in de vorm van een prestatiebeurs.
Welke maatregelen gaat u treffen om de hoge huren van studentenkamers aan te pakken?
Op dit moment wordt het Landelijk actieplan studentenhuisvesting opgesteld. Het Rijk, gemeenten, hoger onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten slaan met dit actieplan de handen ineen om te komen met oplossingen om aan de toenemende vraag van studentenhuisvesting tegemoet te komen. Een belangrijk onderdeel van het Landelijk actieplan studentenhuisvesting is de betaalbaarheid van studentenwoningen. Alle samenwerkende partijen vinden het belangrijk dat voldoende woningen worden gebouwd en dat deze betaalbaar zijn voor studenten. Om tot goede richtlijnen voor betaalbare studentenhuisvesting te komen onderzoeken we verschillende aspecten die van invloed zijn op de woonlasten voor studenten. We gaan vervolgens met elkaar richtlijnen ontwikkelen om te komen tot betaalbare woningen voor studenten. In september zal het Landelijk actieplan studentenhuisvesting aan uw Kamer worden aangeboden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de financiële positie van studenten te verbeteren?
Als het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt aangenomen ontvangen alle studenten in het hoger onderwijs vanaf studiejaar 2023/2024 weer een basisbeurs. Wat daarnaast al staand beleid is – en behouden zal blijven – is dat de studiefinancieringsbedragen jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex. Dat betekent concreet dat de bedragen in de Wet studiefinanciering 2000, waaronder de nieuwe basisbeurs in het hoger onderwijs, per 1 januari 2024 geïndexeerd zullen worden op basis van de consumentenprijsindex van 2022. Ook wordt de komende jaren het minimumloon stapsgewijs met 7,5% verhoogd.
Bent u bereid om de rente op studieleningen te maximeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u gedetailleerd uitleggen waarom dit wel of niet kan?
Om deze leningen uit te kunnen geven, wordt door de overheid ook geld aangetrokken op de kapitaalmarkt. Over deze leningen wordt rente betaald en die fluctueert. Daarom is de rente op de studielening ook gekoppeld aan de rente op de staatsobligatie, als de overheid geen rente betaalt doet de student dat ook niet. Als de rente gemaximeerd wordt, kost dat dus geld.
Bent u bereid om meer geld voor de eenmalige energietoeslag uit te trekken zodat gemeenten ook studenten kunnen compenseren? Zo nee, waarom niet?
Om de uitvoering zoveel mogelijk te uniformeren heeft de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen (APP) in samenspraak met de VNG een richtlijn opgesteld waar gemeenten gebruik van kunnen maken. In deze richtlijn wordt gemeenten geadviseerd om studenten de toeslag niet via de categoriale bijzondere bijstand toe te kennen. Daarmee is niet gezegd dat er geen nood onder studenten bestaat of dat deze nood niet serieus genomen wordt. De woonsituatie van studenten is echter heel divers ook voor wat betreft de energiekosten:
Vanwege deze diversiteit in woonsituatie is voor studenten is de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Studentenhuishoudens die in ernstige financiële nood dreigen te raken kunnen een aanvraag voor de individuele bijzondere bijstand indienen bij de gemeente die deze aanvraag zal toetsen aan het gemeentelijk beleid voor de energietoeslag en de voor de individuele bijzondere bijstand geldende regels. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben.
Bent u bereid meer geld vrij te maken voor de basisbeurs en compensatie van studenten? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord is 1 miljard structureel vrijgemaakt voor de basisbeurs en 1 miljard voor de tegemoetkoming. Dat is veel geld en de structurele middelen voorzien ook voor langere tijd in een stevige inkomensverbetering voor studenten. Mede gelet op de andere uitdagingen waar het land voor staat, ziet het kabinet geen mogelijkheden om deze bedragen te vergroten.
Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden zodat ook studenten in onzelfstandige kamers aanspraak kunnen maken op huurtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden is momenteel uitvoeringstechnisch niet mogelijk. Onzelfstandige wooneenheden worden nu niet geregistreerd in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG), waardoor het voor Toeslagen niet mogelijk is om deze aanvragen te controleren. Er vindt momenteel een verbetertraject Huurtoeslag plaats, waarbij ook aandacht is voor de verbetering van een aantal basisregistraties, maar dit is niet op korte termijn afgerond. Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige eenheden, waaronder studentenkamers, kan pas worden overwogen als deze registratie op orde is.
In hoeverre heeft u zicht op de financiële positie van studenten? Kunt u uitgebreid toelichten in hoeverre studenten op dit moment in de financiële moeilijkheden zitten?
De financiële positie van studenten wordt periodiek gemonitord in het Nibud Studentenonderzoek. Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd2 over de uitkomsten van de Nibud onderzoeken naar de financiële situatie van studenten uit het mbo, hbo en de universiteit. Uit de Nibud onderzoeken bleek dat studenten in 2021 beter rondkwamen dan in voorgaande jaren. Studenten hadden in 2021 iets hogere inkomsten en gaven minder geld uit.
Daarnaast worden de inkomsten en uitgaven van studenten jaarlijks gemonitord in de Studentenmonitor. Als daaruit blijkt dat studenten in financiële moeilijkheden komen, zal ik kijken welke maatregelen daarop genomen kunnen worden.
Bent u bereid om samen met studentenorganisaties een breder plan op te stellen om de financiële positie van studenten significant te verbeteren, zodat armoede en schulden onder studenten verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met studenten. In de «Spreek je uit»-sessies doe ik dat ook al en spreek ik studenten over de dingen die hen bezighouden. Daarin gaat het bijvoorbeeld ook over de basisbeurs en de tegemoetkoming.
Het kabinet beziet op dit moment in bredere zin hoe we met de inflatie om moeten gaan en ook de positie van studenten is daar een onderdeel van. Daarnaast presenteert het kabinet binnenkort de «Aanpak geldzorgen, armoede en schulden». Daarin zullen verschillende maatregelen worden aangekondigd om schulden te voorkomen en mensen die in armoede leven te ondersteunen.
Het bericht dat de stagiair te vaak wordt ingezet als goedkope arbeidskracht |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Interstedelijk Studenten Overleg: Stagiair wordt te vaak ingezet als goedkope arbeidskracht»?1
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk en om hun professionele vaardigheden te ontwikkelen. Wanneer studenten stagewerkzaamheden verrichten die niet passen bij het stageniveau, omdat de werkzaamheden te makkelijk of te moeilijk zijn, kan een student een verkeerd beeld krijgen van de beroepspraktijk. Dat is onwenselijk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werkgevers stagiaires inzetten als onbetaald of slecht betaalde arbeidskrachten?
Een student die stage loopt heeft geen wettelijk recht op stagevergoeding. Werkgevers zijn niet verplicht om een stagevergoeding aan te bieden, al doet de meerderheid van de werkgevers dit wel. En dat juich ik toe. Ik zal daarom in gesprek gaan met het onderwijs- en werkveld om afspraken te maken zodat er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding bieden. Ook wil ik verkennen hoe de begeleiding van stagiairs verbeterd kan worden.
Wanneer een stagiair geen stagewerk maar regulier werk uitvoert, heeft de student recht op een arbeidsmarktovereenkomst, inclusief een (minimum-)loon.
De Nederlandse Arbeidsinspectie controleert of er sprake is van oneigenlijke inzet van stagiairs en kan een boete uitdelen aan een bedrijf als hier sprake van is. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik hier dieper op in.
Deelt u de mening dat stagemisbruik aangepakt dient te worden? Hoe gaat u er voor zorgdragen dat stagiaires niet als reguliere werknemer worden ingezet en een fatsoenlijke stagevergoeding en begeleiding krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een minimum stagevergoeding voor studenten nodig is, vooral nu studenten worden opgezadeld met steeds hogere kosten voor energie, collegegeld, boodschappen, studentenkamers en studieschuld?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3, zijn werkgevers niet verplicht om een stagevergoeding te bieden. Ik begrijp dat studenten zich zorgen maken om de stijgende kosten. Ik zal daarom met het werkveld in gesprek gaan om afspraken te maken over het aanbieden van een passende stagevergoeding.
Bent u van plan om het vijfpuntenplan van het ISO over te nemen? Zo nee, wat gaat u dan toen tegen stagemisbruik? Bent u bereid in samenspraak met onderwijsinstellingen, studentenorganisaties, werkgevers en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te komen tot een gezamenlijke aanpak stagemisbruik?
Zoals ook aangeven in mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van het lid van Baarle, wil ik graag met het onderwijs- en werkveld in gesprek om afspraken te maken over hoe (1) studenten beter voorgelicht kunnen worden over hun rechten als stagiair, (2) hoe stagiairs beter begeleid kunnen worden tijdens een stage en (3) om meer werkgevers bereid te krijgen om een passende stagevergoeding aan te bieden.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse Arbeidsinspectie in het tegengaan van stagemisbruik?
Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een reguliere werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet en niet op leren. Als een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair recht op het daarbij behorende loon of in ieder geval op het wettelijk minimumloon. Bij een melding of vermoeden van onderbetaling mag de Nederlandse Arbeidsinspectie controleren of er in plaats van stage sprake is van reguliere arbeid en of daarbij onderbetaling aan de orde is. De Nederlandse Arbeidsinspectie kan een boete op leggen als daarvan sprake is.
Na registratie wordt beoordeeld of de melding leidt tot een onderzoek door de Arbeidsinspectie. Indien de Arbeidsinspectie na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. In 2021 heeft de Arbeidsinspectie circa 30 meldingen over stages in behandeling genomen die betrekking hadden op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en Arbowetgeving.
Bent u bereid om de stagevergoeding voor alle stagiaires aan de laten sluiten bij die van de rijksstagiairs en een voorziening te treffen voor ondernemers voor wie dit financieel niet haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om met het onderwijs- en werkveld in gesprek te gaan over het aanbieden van een stagevergoeding. Ik ben tevens van mening dat het aan de werkgevers is om een passende stagevergoeding aan stagiairs te bieden. Ik zie hier geen rol voor het kabinet om eventuele financiële knelpunten te dekken.
Wanneer gaat u beginnen met het periodiek informeren van de Kamer over stagetekorten in het mbo en hbo, zoals uw voorganger beloofde tijdens de behandeling van de begroting OCW 2022?
Momenteel wordt door een extern onderzoekbureau verkend hoe groot de stagetekorten op het hbo zijn. Het eerste meetmoment zal Q3 van 2022 zijn, omdat studenten doorgaans in september een stage starten. De resultaten van dit onderzoek zullen eind dit jaar gedeeld worden met de Kamer.
De stagetekorten op het mbo worden periodiek door SBB in kaart gebracht.
In hoeverre worden stagiaires van school geplukt om bij een werkgever aan de slag te gaan? Wat wordt er gedaan om deze zogenaamde groenpluk tegen te gaan?
Voor het hbo geldt dat er geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal stagiairs dat vroegtijdig stopt met studenten om aan de slag te gaan bij een werkgever.
Uit een nadere uitvraag bij 40 RMC-regio’s, blijkt dat de meeste scholen en gemeenten geen of slechts in beperkte mate ervaren dat werkgevers jongeren actief stimuleren om vroegtijdig te stoppen met hun opleiding (groenpluk). Veel vaker kiezen jongeren er zelf voor om te gaan werken2. Scholen geven aan dat als groenpluk voorkomt, betreffende opleidingen in gesprek gaan met stagebedrijven om dit tegen te gaan. OCW heeft in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend om jongeren die ongediplomeerd aan het werk gaan alsnog tot een startkwalificatie te brengen3.
De term piekbelasting |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Bent u bekend met de onduidelijkheid onder boeren over de term «piekbelaster»?
Ik kan mij die onduidelijkheid voorstellen, omdat er geen eenduidige definitie is van de term «piekbelaster».
Wat verstaat u onder de gebruikte term «piekbelaster»? Is een piekbelaster 1) een bedrijf dat de standaardgegevensformulieren (SDF)-rapportage per Natura 2000-gebied significant negatief beïnvloedt; 2) een bedrijf dat de nationale artikel 17-rapportage beïnvloedt waardoor habitattypen en -soorten een ongunstige staat van instandhouding krijgen; 3) een bedrijf dat de Nationale Databank Flora en Fauna-rapportage per Natura 2000-gebied negatief beïnvloedt; 4) een bedrijf dat in de aankoopcalculator AERIUS drempelwaarden overschrijdt?
Piekbelaster is geen vast omschreven begrip. In de regel wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle sectoren zijn. Afhankelijk van de context en de gewenste benadering daarbij kan deze groep qua omvang smal of juist breder worden begrensd en gedefinieerd.
Kunt u aangeven hoe deze vier criteria zich precies verhouden tot een piekbelaster?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, hangt de definitie van de term «piekbelaster» af van de context. Daarbij gaat het in algemene zin om bedrijven of bedrijfslocaties die een relatief hoge stikstofbelasting veroorzaken op stikstofgevoelige natuur, daarmee significant bijdragen aan de negatieve effecten op een of meer stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en daarin gelegen gevoelige habitattypen en soorten waardoor deze zich in een ongunstige staat van instandhouding bevinden.
Kunt u aangeven welke afweging er precies gemaakt wordt bij de Maatregel gerichte aankoop en beëindiging (MGA) en Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV)?
Beide regelingen gaan uit van vrijwillige deelname. Met deze regelingen wordt beoogd zoveel mogelijk bedrijven te kunnen ondersteunen die hun bedrijf(slocatie) vrijwillig willen beëindigen. Met de Lbv is gekozen voor een regeling die landelijk door RVO wordt uitgevoerd waarbij gebruik wordt gemaakt van één landelijke drempelwaarde. Bij een overtekening van de regeling worden de aangemelde bedrijfslocaties geprioriteerd naar kosteneffectiviteit. Dat wil zeggen zo veel mogelijk stikstofdepositievermindering tegen een zo laag mogelijke prijs. Er kunnen circa 10.000 veehouderijlocaties in aanmerking komen waarbij wordt getoetst aan een landelijke drempelwaarde. Veehouderijlocaties waarvan de totale depositie op alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de landelijke drempelwaarde overschrijdt kunnen deelnemen aan deze stoppersregeling.
Bij de MGA-2 is gekozen voor een regeling die door provincies wordt uitgevoerd en hen ondersteunt bij de uitvoering van provinciale gebiedsprocessen.
De eerste tranche van de maatregel gerichte aankoop is gericht op het kunnen aankopen van circa 800 veehouderijlocaties die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar gemiddeld op stikstofgevoelige en overbelaste hectares Natura 2000-gebied gelegen binnen een afstand van 10 kilometer van de veehouderij. Dit wordt getoetst middels de aankoopcalculator die voor de eerste tranche van de MGA is ontwikkeld.
De 2e tranche van de MGA zoals recent geconsulteerd, richt zich op circa 3900 veehouderijlocaties: per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied de 2% veehouderijen binnen een straal van 25 km van het natuurgebied die de hoogste depositie veroorzaken op dat natuurgebied. Dit wordt getoetst middels de (nieuwe) aankoopcalculator die voor de 2e tranche van de MGA is ontwikkeld.
Hoe is de afweging gemaakt tussen het uitkopen van piekbelasters en (mondiale) voedselzekerheid, duurzaamheid en landbouwinnovatie?
Het voedselsysteem op nationaal en Europees niveau is voor de meeste voedselproducten zelfvoorzienend; het is ook robuust en veerkrachtig. Maar dit is alleen volhoudbaar wanneer de landbouwproductie bezien vanuit stikstof, water, biodiversiteit en klimaat duurzaam plaatsvindt. Om de voedselzekerheid op lange termijn te borgen moeten we daarom juist investeren in een sterke natuur, schone landbouw en voldoende biodiversiteit. Niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Ik zet mij er dan ook voor in om de voedselsystemen wereldwijd te verduurzamen, door middel van export van technologie, kennis en kunde. Uiteindelijk is verduurzaming van het voedselsysteem de enige weg naar het borgen van mondiale voedselzekerheid op de lange termijn.