Het bericht dat naar schatting vijftig boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen komen te vervallen door bezuinigingen van gemeenten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat naar schatting vijftig boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen door bezuinigingen van gemeenten dreigen te verdwijnen?1 Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht.
Het is jammer wanneer gemeenten bezuinigen op belangrijke diensten voor ouderen, zeker als deze diensten ervoor zorgen dat zij langer zelfstandig kunnen wonen. Ook de gebruikers zelf geven aan dat zij veel baat hebben bij deze boodschappenbegeleidingsdiensten. Ik vind het erg belangrijk dat ouderen zo lang mogelijk in hun eigen vertrouwde en veilige omgeving kunnen blijven. Bovendien blijkt dat binnen deze projecten veel vrijwilligers zich met hart en ziel voor hun medemensen inzetten. Ook dat vind ik erg waardevol.
Wel kan ik mij voorstellen dat gemeenten andere manieren vinden om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig en zelfredzaam te houden en die goed aansluiten bij de wens van de ouderen zelf. Die beslissing is aan gemeenten. Zij zijn in het Wmo-kader volledig verantwoordelijk voor welzijnsvoorzieningen, zoals boodschappendiensten, zodat zij lokaal maatwerk kunnen verrichten.
De Wmo is zo ingericht dat gemeentebesturen terdege rekening moeten houden met de wensen van hun burgers. Uiteraard leggen gemeentebesturen over hun Wmo-beleid verantwoording af aan hun raden. Daarnaast is in de wetsartikelen 11 en 12 van de Wmo geregeld dat gemeenten belanghebbenden bij de beleidsvoorbereiding moeten betrekken en dat zij verplicht zijn om vertegenwoordigers van vragers om beleidsadvies te vragen. Tot slot kent de Wmo het compensatiebeginsel (artikel 4. Dat beginsel regelt dat de gemeente voorzieningen moet treffen zodat burgers met beperkingen in staat zijn om (o.a.) een huishouden te voeren en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ik zal dus geen actie ondernemen om het verdwijnen van deze specifieke welzijnsvoorziening te voorkomen. Wel ondersteun ik gemeenten op allerlei manieren om op een goede manier vorm te geven aan hun lokale welzijnsbeleid. Ik denk aan de programma’s: «Welzijn Nieuwe Stijl», «Beter in Meedoen», «Voor Elkaar», «Wmo-in-de-buurt» en «Welzijn, Wonen en Zorg maak het samen!»
Zijn deze gemeenten ervan op de hoogte gesteld dat de in het artikel genoemde voorgenomen bezuiniging van 200 miljoen euro op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet doorgaat? Zo nee, waarom niet?
Er is hier mogelijk sprake van een misverstand, omdat ten tijde van de kabinetsformatie met betrekking tot het Wmo-budget gesproken is over een tweetal bijstellingen van € 200 miljoen.
In de miljoenennota 2011 is een bijstelling van € 200 miljoen van het Wmo-budget opgenomen. Deze bijstelling van € 200 miljoen bestaat uit twee delen. In de eerste plaats wordt er vanuit gegaan dat er voor de PGB-uitgaven in de Wmo € 150 miljoen minder nodig is. Ook het SCP – de onafhankelijke derde – constateert in haar advies over het Wmo-budget 2011 dat sprake is van een overschatting van deze uitgaven. Het tweede deel bestaat uit een korting van € 50 miljoen. Het gaat hier om door de gemeenten te realiseren doelmatigheidswinst door meer gebruik te maken van collectieve voorzieningen in plaats van individuele voorzieningen.
Ten tijde van de kabinetsformatie is daarnaast een mogelijke tweede korting van € 200 miljoen op de Wmo-uitgaven (totaal dus € 400 miljoen) aan de orde geweest. In de Economische Verkenningen 2011–2015 (maart 2010) heeft het CPB namelijk (technisch) verondersteld dat een deel van de groei van de zorgkosten wordt opgebracht door hogere eigen betalingen in de Wmo. Hogere eigen betalingen in de Wmo komen ten gunste van gemeenten, waardoor volgens het CPB het Wmo-budget met € 200 miljoen verlaagd zou kunnen worden. Deze (andere) korting is niet overgenomen door het kabinet.
Het oormerken van Wmo-middelen voor specifieke doelgroepen past ten principale niet bij aard en het doel van de wet.
Deelt u de mening dat het budget voor de Wmo geoormerkt zou moeten worden voor Wmo-doelgroepen om te voorkomen dat gemeenten op ouderen en hulpbehoevenden gaan korten in plaats van in linkse hobby’s?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat boodschappenbegeleidingsdiensten een belangrijke bijdrage leveren aan het kabinetsdoel dat ouderen langer zelfstandig moeten kunnen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u ondernemen om het verdwijnen van deze boodschappenbegeleidingsdiensten voor ouderen en hulpbehoevenden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het verbod op zittenblijven op de havo voor doorstromers uit het vmbo funest is |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het verbod op zittenblijven doorstromers uit het vmbo nekt?12
Ik zou het een kwalijke zaak vinden dat VO-scholen verschillende standaarden hanteren voor leerlingen die in een en dezelfde klas zitten.
Vindt u het rechtvaardig dat vmbo’ers niet alleen aan extra eisen moeten voldoen om toegelaten te worden tot de havo, maar dat er voor hen ook nog aparte regels gelden als zij eenmaal zijn toegelaten?
Nee. Mijns inziens is het van belang dat al het schoolbeleid transparant is en voor alle leerlingen op een school gelijk. Dit geldt uiteraard ook voor de regels die een individuele school hanteert ten aanzien van doubleren.
Wat gaat u doen om deze ongelijkheid op te heffen?
De Onderwijsinspectie doet op mijn verzoek in de loop van 2011 onderzoek naar de transparantie van het toelatingsbeleid dat havo-scholen hanteren. Ik heb de Inspectie gevraagd in dit onderzoek tevens het doubleerbeleid van deze scholen mee te nemen. Ik verwacht de onderzoeksresultaten eind 2011.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van der Ham c.s. over transparante en eenduidige toelatingseisen voor de havo?3
Scholen zijn momenteel verplicht om over een toelatingsbeleid te beschikken. Helaas zijn deze toelatingseisen lang niet altijd openbaar, wat jaarlijks tot de nodige teleurstellingen leidt. Ik heb de VO-raad gevraagd om in overleg te treden met het onderwijsveld over de doorstroom van vmbo naar havo, en de toelatingseisen voor havo 4 in het bijzonder. Het overleg vindt op dit moment plaats.
Ik vind het van groot belang dat vo-scholen leerlingen en ouders tijdig informeren over de toelatingseisen, en dat deze eisen gelijk zijn voor alle leerlingen die zich bij de school aanmelden. Het kan niet zo zijn dat verschillende leerlingen verschillende eisen gelden, terwijl ze zich bij dezelfde school aanmelden.
Ik verwacht dat de inspanningen van de VO-raad tot het gewenste effect zullen leiden. Om te onderstrepen dat ik deze kwestie bijzonder serieus neem, heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om in het tweede kwartaal van 2011 hiernaar onderzoek te doen en mij hierover te rapporteren. Mochten de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, dan zal ik de wet- en regelgeving aanscherpen.
Het bericht 'Opstelten sluit DNA-verdrag met VS' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opstelten sluit dna-verdrag met VS»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland op 19 november 2010 het verdrag Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC) met de Verenigde Staten heeft getekend, waarin de uitwisseling van gegevens over DNA-profielen en vingerafdrukken van verdachte personen is geregeld?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de wederkerigheid in praktijk geregeld tussen Nederland en de Verenigde Staten? Kan Nederland in gelijke mate een beroep doen op de gewenste gegevens vanuit de Verenigde Staten?
Er is bij de in het Prevention and Combatting of Serious Crime (PCSC) verdrag vastgelegde afspraken sprake van volledige wederkerigheid. Nederland kan dus in gelijke mate een beroep doen op de gewenste gegevens uit de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt zich het PCSC-verdrag tot het Visa Waiver Programme van de Verenigde Staten?
Ik verwijs naar de brieven van 14 juni en 13 augustus 2010 die mijn ambtvoorganger, mede in zijn hoedanigheid van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan uw Kamer heeft gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VI, nrs. 109 en 124).
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Eurocommissaris Malmström dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de voorwaarden voor het Visa Waiver Programme onder de bevoegdheid van de Europese Unie (EU) vallen?2
Ja. Op grond van artikel 4, tweede lid onder j, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de Europese Unie een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid op het terrein van vrijheid, veiligheid en recht. Zolang de Europese Unie deze bevoegdheid niet effectueert, blijft het maken van afspraken zoals die in het PCSC-verdrag zijn vastgelegd een bevoegdheid van de lidstaten.
Hoe verhoudt zich het PCSC-verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten in tot het Europese Prüm Verdrag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zich ingespannen om dit PCSC-verdrag in Europees verband te realiseren?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Hennis-Plasschaert en het toenmalige lid Teeven van uw Kamer (2010Z14346, ingezonden 7 oktober 2010).
Kunt u bevestigen dat de door Nederland met de Verenigde Staten gemaakte bilaterale afspraken in overeenstemming zijn met de EU-richtlijn inzake gegevensbescherming?
Het betreffende kaderbesluit (2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken) is alleen van toepassing op persoonsgegevens die tussen de lidstaten van de Europese Unie worden uitgewisseld in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Gelet op de specifieke Amerikaanse regelgeving zijn in het verdrag met de VS andere accenten gelegd op het vlak van gegevensbescherming. Dit is beschreven in de eerdergenoemde brief van 13 augustus 2010. Zoals in die brief is toegelicht, is de Nederlandse regering van mening dat in het verdrag is voorzien in passende waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens.
Wanneer kan de Kamer de goedkeuringswet voor het PCSC-verdrag verwachten? Welke procedure gaat u hiervoor volgen? Is daar ook een advies van het College bescherming persoonsgegevens in voorzien?
Het PCSC-verdrag zal conform de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Mijn verwachting is dat het wetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag, tezamen met de nog op te stellen noodzakelijke uitvoeringswetgeving, voor de zomer van 2011 aan de Ministerraad kan worden voorgelegd. In de consultatie zal ook het College bescherming persoonsgegevens om advies worden gevraagd. Vervolgens zal, zoals te doen gebruikelijk, na advies van de Raad van State het wetsvoorstel bij uw Kamer worden ingediend.
Stelen via het internet door middel van internetincasso |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om op het internet iets te kopen en iemand anders door een internetincasso voor de kosten op te laten draaien?1
Strikt genomen bestaan er geen automatische incasso’s op het internet. Er zijn wel websites waarbij identificatie bij het verlenen van een online incasso-opdracht slechts door het aanvinken van een vakje geschiedt. Uit navraag bij Currence2 en de Nederlandse Vereniging van Banken blijkt het inderdaad voor te komen dat een rekening van een ander wordt gebruikt om te betalen door personen die zich bij het verlenen van een online incasso-opdracht voor een ander uitgeven. Currence geeft aan dat het om 80 tot 100 gevallen per jaar gaat, op een totaal aantal transacties van 1,3 miljard per jaar. Volgens Currence gaat het daarbij louter om kleine schadegevallen en is er voor zover bekend nooit sprake van betrokkenheid van criminele netwerken.
Overigens hebben de Nederlandse banken zichzelf en hun klanten tegenover Currence contractueel verplicht om alleen incasso-opdrachten te verwerken waar schriftelijk toestemming voor is verleend. In hun incassocontract met winkels stellen banken dit ook als voorwaarde. Indien toch sprake blijkt te zijn van een onrechtmatige incasso-opdracht heeft de benadeelde consument recht op teruggave van geld. Currence biedt benadeelde rekeninghouders daarom desgewenst hulp met algemene informatie en/of gerichte ondersteuning (zie www.currence.nl). Wij waarderen in dit verband ook de inspanningen van de Consumentenbond om haar leden goed te informeren en onderschrijven de waarde van de tips die de Consumentenbond in de Geldgids geeft.
Op welke schaal komt dit voor?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen mensen die zich hieraan schuldig maken worden opgespoord en bestraft?
Om te beginnen dient een consument bij zijn of haar bank te melden dat er onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als na controle blijkt dat daar inderdaad sprake van is, kunnen benadeelden aangifte van oplichting doen. Conform de Aanwijzing voor de opsporing wordt vervolgens gekeken naar de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties. Afhankelijk daarvan en van de beschikbare capaciteit wordt al dan niet een opsporingsonderzoek gestart. In het kader van het opsporingsonderzoek kan gebruik worden gemaakt van de opsporingsmiddelen en -bevoegdheden die politie en justitie ten dienste staan. Na afronding van het opsporingsonderzoek beslist het Openbaar Ministerie of het overgaat tot dagvaarden, transigeren of seponeren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat slachtoffers die opdraaien voor de rekening van een ander zoveel moeite moeten doen om hun geld terug te krijgen? Bent u bereid dit voor slachtoffers makkelijker te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend dient een consument alleen bij de eigen bank te melden dat onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als die melding klopt, krijgt men altijd automatisch het geld terug van de bank. Ik zie dan ook geen mogelijkheid en noodzaak om dit procédé voor consumenten verder te vergemakkelijken.
Vindt u de automatische incasso op het internet een veilige betaalmethode? Deelt u de mening dat er veel veiliger alternatieven voorhanden zijn, zoals bijvoorbeeld iDeal en dat de automatische incasso op het internet niet nodig is?
Wij delen de mening dat er veiliger alternatieven voorhanden zijn dan een «automatische internetincasso». Uiteraard moeten de identiteitscontroles en de betaalmethoden die door de webwinkels worden aangeboden betrouwbaar zijn. Het is echter praktisch gezien niet goed mogelijk om de «automatische incasso» geheel van het internet te verbannen. Het is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen om te bepalen welke methodes betrouwbaar zijn en welke technologie het meest geëigend is om fraude tegen te gaan. Ten slotte achten wij het, gezien het grensoverschrijdend karakter van het internet voor webwinkels, relevant om aan te sluiten bij Europese initiatieven. Zo zal in 2012 of 2013 een Europees incassosysteem worden ingevoerd. Bij een eerste incasso-opdracht ontvangen mensen voortaan eerst een waarschuwing dat binnen een bepaalde termijn door een bedrijf geld van hun rekening wordt afgeschreven. Daardoor kunnen zij zelf invloed uitoefenen op de bedragen die van hun rekening afgeboekt worden. Ook is de compensatie van benadeelde consumenten goed geregeld. Wij zien dan ook geen aanleiding om de keuze van marktpartijen hierin verder te sturen.
Welke mogelijkheden ziet u om de automatische incasso op het internet onmogelijk te maken? Bent u hier ook toe bereid? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen om deze betaalmethode betrouwbaarder te maken? Bent u bereid er tenminste voor te zorgen dat betalingen per email of sms moeten worden bevestigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De rechtsopvolger van Meavita en verpleeghuis Houtwijk te Den Haag |
|
|
|
|
Bent u van mening dat met de financiële injectie in de Haagse rechtsopvolger van Meavita beoogd is de kwaliteit van de zorg te continueren? Zo ja, kunt u een oordeel uitspreken over het behaalde resultaat tot nu toe? Zo nee, waarom niet?
HWW Zorg (waar de locatie Houtwijk onderdeel van uitmaakt) is opgericht voor het geval dat door de moeilijkheden waarin Meavita-west verkeerde, de continuïteit van zorg in gevaar zou komen. Toen bleek dat er, na het faillissement van Meavita-west, geen andere partij was die de zorgverlening kon of wilde overnemen is HWW Zorg geactiveerd. Vanuit het perspectief van continuïteit van zorg heeft mijn voorganger er bij de nieuwe stichting op aangedrongen geen selectie aan de poort toe te passen en alle medewerkers van Meavita-west over te nemen. Wetend dat er een aantal zou moeten afvloeien. In de debatten die daarover in de maanden maart en april van 2009 met uw kamer gevoerd zijn is duidelijk aangegeven dat steunverlening nodig zou zijn voor het financieren van het sociaal plan en andere daarmee samenhangende kosten. Steunverlening is bedoeld om financiële problemen op te lossen, de financiering van kwaliteitsverbetering dient te komen uit de reguliere exploitatie. De NZa controleert bij de toekenning van steun nadrukkelijk of er geen posten worden opgevoerd die uit de reguliere exploitatie betaald dienen te worden. De steun is dan ook verleend voor bepaalde posten. Na afloopt van ieder kwartaal wordt een financiële rapportage verstrekt ten aanzien van de besteding van de steunverlening. De jaarrekening over 2010 zal een beeld geven van het exploitatieresultaat en de vermogenspositie van HWW Zorg.
Hoe ziet u deze steun in relatie tot de slechte resultaten van verpleeghuis Houtwijk? Deelt u de mening dat de financiële bijdrage had moeten leiden tot het weer op orde komen van de zorgverlening aangezien het geld daarvoor bedoeld was? Zo ja, wat gaat u voor actie ondernemen richting de zorginstelling en zo nee, waarom vindt u dat niet?
De steun is bedoeld om de Meavita-erfenis als gevolg van overgang van personeel naar HWW Zorg, zonder selectie aan de poort, op te vangen. De Meavita-schulden zijn achtergebleven in de failliete boedel. Het is dus onmogelijk dat verleende steun gebruikt wordt om schuldeisers van Meavita-west te betalen.
Deelt u de zorgen dat er nu met belastinggeld ondermaatse zorg wordt bestendigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties worden er ondernomen?
De IGZ heeft een van de locaties van HWW Zorg, namelijk verpleeghuis Houtwijk, onder verscherpt toezicht geplaatst omdat de doelen uit het opgestelde verbeterplan niet blijken te worden gehaald. Het is goed dat de IGZ nu naar een zwaar middel grijpt om verbetering van kwaliteit van zorg af te dwingen. De IGZ constateert dat de verbeterplannen bij de andere locaties gelukkig wél werken.
Hierboven heb ik al aangegeven dat de verleende steun niet besteed mag worden aan kwaliteitsverbetering.
Deelt u de mening dat het geld bedoeld was voor de zorgverlening? Hoe is de verhouding tussen de effecten van de financiële injectie als het gaat om organisatorische maatregelen, zoals het sociaal plan, en maatregelen die direct effect hadden voor de zorgverlening? Zo ja, welke actie gaat u nu ondernemen? Zo nee, hoe gaat dit dan nu alsnog gebeuren?
De zorgverlening, inclusief de kwaliteit daarvan, dient te worden gefinancierd vanuit de productieafspraken met het zorgkantoor. De kosten van het sociaal plan zijn bestreden met de steunverlening. Dat betekent dat ik geen actie onderneem anders dan dat het toezicht van de IGZ geldt en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Waren er andere mogelijkheden om de continuïteit van zorg in Den Haag te garanderen? Zo ja, welke? Waarom is toch voor de financiële injectie gekozen?
Ten tijde van het faillissement waren er geen andere aanbieders die de door Meavita-west geleverde zorg konden of wilden overnemen.
Heeft de financiële injectie aanleiding gegeven de bestaande regels voor staatssteun te wijzigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mij is bekend dat de NZa bezig is met een aanpassing van de Beleidsregel steunverlening. Binnenkort valt daarover besluitvorming van de NZa te verwachten. Nog meer dan in het verleden wordt steunverlening een ultimum remedium.
Kunt u aangeven hoe het met de zorg gesteld is in de andere organisaties van de rechtsopvolgers van Meavita in Groningen en in Den Haag? Kunt u een specificatie op hoofdlijnen geven?
In Den Haag voert de IGZ ook onderzoek uit in de overige locaties van HWW Zorg. Zoals ik tijdens het mondelinge vragenuurtje dd. 23 november 2010 ook al heb aangegeven, is de inspectie over de andere locaties tevreden. Hier is voldoende aangetoond dat er gewerkt wordt aan veranderingen en dat er duidelijk verbeteringen zijn ontstaan.
In Groningen heeft Thuiszorg Groningen (TZG) de zorgverlening van de Meavita-dochter overgenomen. TZG staat los van HWW Zorg. Over TZG heb ik geen negatieve berichten ontvangen.
Kunt u een planning geven waarin u verwacht dat de zorg weer op niveau is voor de medewerkers en de mensen die de zorg ontvangen?
De IGZ zal mij op de hoogte stellen zodra het verscherpt toezicht bij HWW Zorg kan worden opgeheven. De verwachting van de IGZ is dat het verscherpt toezicht drie tot vier maanden duurt.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Dat gaat helaas niet lukken, aangezien ik op uw verzoek de vragen wil bundelen met de kamervragen van mw. Dijkstra (D66) en vanwege het besluit uit de procedurevergadering van 24 november 2010, waarin verzocht is om een reactie op de noodzakelijkheid van een Plan-B.
Het bericht dat in 2011 ruim vier miljoen huizenbezitters 200 miljoen euro te veel aan onroerendezaakbelasting (OZB) betalen |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeente nept huiseigenaren»?1
Ja.
Deelt u de mening van Vereniging Eigen Huis (VEH) dat eigenwoningbezitters, eigenaren van bedrijfspanden en woningcorporaties in 2011 een geschatte 200 miljoen euro teveel aan OZB betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Deze € 200 miljoen is een cumulatie van effecten op basis van de macronorm over de jaren 2008 tot en met 2011. Er is geen sprake van het «teveel betalen aan OZB» zoals u stelt, maar van normale stijgingen van de lokale lasten. In dit kader is interessant dat het Centrum voor onderzoek lokale overheden (Coelo) van de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van RTL-nieuws heeft becijferd dat de gemeenten in 2011 fors bezuinigen op de uitgaven. Het gaat omgerekend om gemiddeld € 258 per inwoner. De invulling van hun ombuigingstaakstelling leidt maar in beperkte mate tot een stijging van de OZB-inkomsten, namelijk € 2,70 per inwoner op basis van begrotingscijfers.2
Is het waar dat de cijfers die de VEH gepubliceerd heeft niet gecorrigeerd zijn voor inflatie? Zo ja, is het mogelijk dat hierdoor een vertekend beeld ontstaat van lastenverhoging, terwijl in werkelijkheid de lokale lasten dalen?
De cijfers van de VEH zijn niet gecorrigeerd voor inflatie. Als in het voorjaar van alle gemeenten gegevens beschikbaar zijn, de gegevens meer definitief zijn en meer inzicht bestaat in de inflatie zal een beter beeld ontstaan van de lastenstijging in reële termen.
Hoe wordt de inflatie berekend door gemeenten? Welke definitie en welke verdeelsleutel worden hiervoor gehanteerd en zijn deze vastgelegd in de macronormering van de OZB?
In de circulaires gemeentefonds informeert het Rijk de gemeenten over inflatie. Zij zijn echter vrij eigen veronderstellingen over de verwachte inflatie te hanteren. In de macronorm OZB wordt voor wat betreft het inflatiecijfer ieder jaar uitgegaan van het inflatiepercentage (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen) zoals geraamd in het Centraal Economisch Plan (jaar t-1).
Klopt het dat bijvoorbeeld een gemeente als Groningen de jaarlijkse inflatie van bijvoorbeeld 2% slechts voor 20% laat meewegen in de verdeelsleutel en de stijging van de kosten van de gemeente (personeelskosten e.d.) van bijvoorbeeld 5% voor 80%, waardoor een tariefstijging van 4,4% mogelijk is in plaats van 2%? Bij hoeveel andere gemeenten wordt zo gerekend?
Het vaststellen van het OZB-tarief is een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad. Dat geldt ook in het specifieke geval van de gemeente Groningen. Op welke wijze het OZB-tarief wordt berekend is aan de gemeenten zelf.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke maatregelen worden genomen om de samenhang van de OZB met het lokale voorzieningsniveau transparant te maken?
Bij het opstellen van de begroting geeft de gemeente aan welke uitgaven zij het komende jaar verwacht en welke inkomsten daar bij passen. De hoogte van de tarieven en de opbrengst van de OZB is in de gemeenteraad onderwerp van debat. Omdat dit een zeer zichtbare belasting is wordt over het algemeen goed gediscussieerd over deze belasting in de gemeenteraad en een afgewogen beslissing genomen over het tarief.
Klopt het dat in de macronormering van de OZB standaard uitgegaan wordt van 2% economische groei? Is uitgaan van een standaard groeipercentage van 2% niet te hoog? Zo ja, waarom wordt hier dan aan vastgehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij invoering van de macronorm hebben het Rijk en de gemeenten de bestuurlijke afspraak gemaakt dat het cijfer voor economische groei in de macronorm OZB (de reële trendmatige groei van het BBP) wordt vastgesteld voor de duur van de kabinetsperiode. In de macronorm voor de jaren 2008 tot en met 2010 is zodoende uitgegaan van een economische groei van 2%. Onder het huidige kabinet gaat de macronorm 2011 conform de meest recente raming van het CPB uit van een economische groei van 1,75%.
Is in tijden dat de economische groei boven de 2% lag ook vastgehouden aan de norm van 2%? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor welke jaren gold dit dan?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de VEH dat de macronormering van de OZB zichzelf heeft gediskwalificeerd, omdat er standaard uitgegaan wordt van 2% economische groei per jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven deel ik deze opvatting niet. Wel beraad ik mij voor de komende kabinetsperiode op het al dan niet continueren van de bestaande macronorm of het overgaan op een alternatief. In de afwegingen bij de besluitvorming van het kabinet daarover zullen de systematiek en indexering nog aan de orde komen.
Kunt u zich voorstellen dat de burgers het als onrechtvaardig ervaren dat de OZB hoger wordt, terwijl de waarde van hun onderpand daalt?
Zoals ik eerder aangaf bij het antwoord op vraag 6, is de tariefstelling van de OZB onderwerp van debat in de gemeenteraad. Indien een gemeente bij een dalende waarde van de onroerende zaak een gelijkblijvende opbrengst nodig acht voor het te voeren beleid, dan kan men er toe besluiten het tarief van de OZB te verhogen. Per saldo levert dit de burger dan geen lastenverzwaring op. Het is uiteindelijk aan de gemeente om te besluiten welke inkomsten nodig zijn om de verwachte uitgaven te kunnen dekken.
Bent u bereid om de macronorm OZB aan te passen om dit gevoel van onrechtvaardigheid weg te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals is toegezegd tijdens het debat over de regeringsverklaring, zal dit kabinet een besluit nemen over de toekomst van de macronormering van de OZB. Ik zal de besluitvorming daartoe voorbereiden. In de afweging kunnen ook alternatieven aan bod komen. In een komend Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen zal ik het onderwerp agenderen. Deze overleggen van BZK en FIN met VNG en IPO vinden halfjaarlijks plaats, namelijk in het voor- en najaar. Over de uitkomst van de besluitvorming informeer ik de Tweede Kamer per brief.
Het plan voor provinciale parallelwegen A12 bij Gouda, Zuidplas, Waddinxveen en Lansingerland |
|
|
|
|
Bent u bekend met de plannen voor provinciale parallelwegen langs de A12 bij Gouda, Zuidplas, Waddinxveen en Lansingerland?
Ja. Het project maakt onderdeel uit van het MIRT Projectenboek 2011, pagina 183.
Zoals ik u tijdens het Notaoverleg heb toegezegd informeer ik u hierbij over de afwegingen die zijn gemaakt.
Er is sprake van een fors verkeersknelpunt ter hoogte van het Gouweaquaduct, waar de A12 en de A20 samenkomen. Dit wordt met name veroorzaakt door de vele weefbewegingen die er worden gemaakt. Het betreft het kruisen van de verkeersstromen Rotterdam–Utrecht (A20 richting A12 in oostelijke richting) en Den Haag–Gouda (A12 afslag Gouda). Daarnaast dient de Zuidplaspolder beter te worden ontsloten, met het oog op de ruimtelijke ontwikkelingen rond de Zuidplas.
Uit onderzoek (het eindrapport van de MIRT-Verkenning) blijkt, dat een oplossing op het hoofdwegennet te weinig soelaas biedt. Het scheiden van de verkeersstromen, afhankelijk van hun herkomst en bestemming, door het realiseren van een parallelstructuur brengt de oplossing wel en heeft daarbij een MKBA-score van 5,2.
Wordt de afrit Gouda vanuit Den Haag richting Utrecht, zoals tekeningen aangeven, afgesloten en wat zijn daarvan dan de gevolgen in termen van de noodzaak van omrijden en extra vertraging en files?
De eerste afrit A12 vanuit Den Haag richting Utrecht ná het Gouweaquaduct wordt gedeeltelijk opengelaten. Voor het verkeer vanuit Rotterdam (A20) richting Gouda blijft deze afrit open.
Het verkeer vanuit Den Haag richting Gouda zal gebruik maken van de te realiseren parallelbaan ten noorden van de A12 ter hoogte van het Gouweaquaduct.
Met deze ingreep worden vertragingen en files op het hoofd- en op het onderliggend wegennet gereduceerd. De verkeersstromen Den Haag–Gouda en Rotterdam–Gouda zitten elkaar op het HWN niet langer in de weg. Dit principe, ontvlechting van verkeersstromen, is één van de principes uit de MobiliteitsAanpak.
De reistijd Den Haag–Gouda en Gouda–Den Haag wordt hierdoor tijdens spitstijden aanmerkelijk korter. Buiten de spitstijden kan de reistijd naar Den Haag–Gouda door de iets langere aanrijdroute (circa 1,2 kilometer) toenemen. Naar verwachting is dit ongeveer 2 minuten, waarin het openingsregime van de brug en verkeerslichten (groene golf) onderweg niet zijn meegenomen.
Waarom eindigt de parallelweg aan Noordzijde richting Zoetermeer/Den Haag in een buurtschap in Lansingerland? Welke overlast en files zal dat veroorzaken?
De Rottelaan eindigt niet in het buurtschap Kruisweg, maar sluit in Lansingerland aan op de N209.
De Rottelaan is niet verbonden met de lokale Kruisweg van het buurschap en veroorzaakt hier geen files. Integendeel, het ontlast de onderliggende wegenstructuur en vermindert congestie op de A12 als gevolg van in- en uitvoegend bestemmingsvrachtverkeer met een lokale bestemming (voornamelijk de veiling van Bleiswijk).
Hoe beoordeelt u de gevolgen van het plan voor de doorstroming op de A12 en de ontsluiting van de bouwlocatie Zuidplas?
Ik beoordeel de gevolgen van het project als positief, zowel voor de doorstroming op het hoofdwegennet als voor de bereikbaarheid van de regio.
Het project A12/A20 Parallelstructuur Gouweknoop is ook bedoeld om de doorstroming op de A12 te verbeteren en tevens de Zuidplas beter bereikbaar te maken.
Kunt u de vermoedens bevestigen dat door deze plannen forse nieuwe verkeersproblemen ontstaan of kunt u beargumenteerd aantonen dat er sprake is van een verbetering en versnelling van de verkeersafwikkeling?
Er ontstaan geen nieuwe verkeersproblemen. Ik verwijs u verder graag naar mijn antwoorden op uw vragen 2, 3 en 4.
Is het niet verstandiger om een alternatief uit te werken met een vergroting van het Gouweknooppunt en aanleg van de Moordrechtboog, zo mogelijk in combinatie met een parallelstructuur over langere afstand, zoals die bij Den Bosch en Eindhoven is gerealiseerd?
Nee. In de Verkenningenfase is een dergelijke oplossing onderzocht. Uit het eindrapport van de MIRT-Verkenning blijkt, dat een oplossing op het hoofdwegennet minder oplossend vermogen heeft. Een parallelstructuur zoals bij Den Bosch en Eindhoven zal bovendien veel duurder zijn.
Bent u van mening dat wanneer de gevolgen van de provinciale plannen zo negatief zijn, deze plannen direct in de prullenbak moeten verdwijnen? Bent u tevens van mening dat er een plan moet komen dat daadwerkelijk de doorstroming op de A12 en de toegankelijkheid van genoemde gemeenten bevordert?
Nee. Zie mijn antwoorden op uw vragen hierboven.
De stelling dat ontwikkelingshulp radicalisering tegen kan gaan |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
|
|
|
Kunt u bewijzen aandragen voor uw linkse stelling: «ontwikkelingssamenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het wegnemen van onderliggende oorzaken van radicalisering»?1
Radicalisering kan vele oorzaken hebben. Voor bepaalde groepen en individuen spelen radicale ideologische overwegingen een hoofdrol. Dat is moeilijk aan te pakken door middel van ontwikkelingsactiviteiten. Uit tal van internationale studies2 blijkt dat andere groepen en individuen radicaliseren, omdat ze, bijvoorbeeld, sociaaleconomisch worden gemarginaliseerd en/of politiek worden uitgesloten. Met andere woorden, het kan een rol spelen, maar het hoeft niet. Radicalisering is een verschijnsel dat uit uiteenlopende bronnen wordt gevoed.
Leden Osama bin Laden en Mohammed Atta honger voordat ze op jihad gingen?
Het is ons niet bekend of Osama bin Laden en Mohammed Atta honger hadden voordat ze hun terroristische daden pleegden.
Gelooft u in sprookjes omdat u op een steenworp van de Efteling geboren bent?
Ik geloof niet in sprookjes. Ik kan er wel van genieten.
Conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Davids |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Doorbreek het stilzwijgen over aanbevelingen Davids»1 en «De Rijksvoorlichtingsdienst en de Commissie Davids: digitaal doolhof of digitale doofpot?»?2
Ja.
Is uitvoering gegeven aan de toezegging van de regering om de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Davids over de besluitvorming rond de inval in Irak over te nemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De reactie van het kabinet op het rapport van de Commissie onderzoek besluitvorming Irak en de daarin genoemde conclusies en aanbevelingen is vervat in de brief van de minister-president en de ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9-2-2010. Aan deze brief wordt uitvoering gegeven.
Heeft u een onafhankelijke volkenrechtelijke adviseur aangesteld, zoals aanbevolen en zoals verwoord in conclusie 22 van het rapport? Zo nee, wanneer is deze aanstelling te verwachten?
Het volkenrechtelijk advies speelt een belangrijke rol bij de politieke besluitvorming over internationale vraagstukken. De volkenrechtelijke kennis is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken belegd bij de directie Juridische Zaken, die organisatorisch rechtstreeks onder de Secretaris-Generaal van het ministerie ressorteert. Doorgaans wordt het volkenrechtelijk advies reeds meegenomen in de beleidsvorming en de ambtelijke advisering. In bijzondere gevallen kan het echter voorkomen dat een onafhankelijk volkenrechtelijk advies buiten de beleidsvorming om noodzakelijk is. Daarom heeft het kabinet Balkenende in zijn reactie op het rapport van de Commissie Davids, meer in het bijzonder aanbeveling 22, aangegeven dat de minister van Buitenlandse Zaken een aparte positie van volkenrechtelijk adviseur op zijn ministerie zal instellen. Ik zal binnen drie maanden de volkenrechtelijk adviseur benoemen. In dat verband zal een duidelijke taakomschrijving worden opgesteld, waaruit blijkt in welke gevallen de adviseur geacht wordt onafhankelijk volkenrechtelijk advies te geven. De Kamer zal per brief van de benoeming en taakomschrijving op de hoogte worden gesteld.
Waarom is de website www.onderzoekscommissie-irak.nl niet meer toegankelijk? Bevat de website www.rijksoverheid.nl precies dezelfde uitvoerige informatie als de website www.onderzoekscommissie-irak.nl? Zo nee, waarom niet?
Drie maanden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie is de zogenaamde «content» van de website overgeplaatst naar http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/irak. Hier is een uitgebreid dossier opgenomen met o.a. de voorgeschiedenis, de samenstelling van de commissie, het rapport van de commissie, de Engelse samenvatting en conclusies, de kabinetsreactie, het instellingsbesluit en antwoorden op Kamervragen.
Bent u bereid deze vragen vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2011 (week van 14–15-16 december te beantwoorden?
Ja.
Invasieplannen in Suriname in 1986 |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Is de Nederlandse regering in 1986 door de toenmalige Surinaamse regering onder leiding van premier Radakishun, of enige andere partij, verzocht een militaire interventie te ondernemen teneinde toenmalig legerleider Bouterse te arresteren? Indien nee, wat zijn dan de feiten?1 Is het waar dat het daarbij om drie ministers ging? Zo ja, bent u bereid de Kamer, desnoods vertrouwelijk, te informeren wie die ministers waren?
Op basis van gesprekken met onder andere oud-bewindslieden, naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010, kan bevestigd worden dat in 1986 contacten zijn geweest met (prominente) Surinamers over de zorgwekkende situatie in Suriname, en dat tijdens deze contacten de wenselijkheid om burgers te beschermen en een verzoek om hulp aan de orde zijn gekomen.
Is het waar dat de toenmalige premier Lubbers een invasieplan heeft laten opstellen? Indien nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat waren de doelen van dat plan en bent u bereid de Kamer, desnoods vertrouwelijk, dit plan te sturen? Indien nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen van het lid Van Bommel uit 2007 is gemeld heeft Nederland in 1986 met de Verenigde Staten overlegd over de mogelijkheid Nederlandse militairen naar Suriname te vervoeren teneinde hen een evacuatieoperatie ten behoeve van in Suriname aanwezige Nederlanders te laten uitvoeren. Onderzoek in de Rijksarchieven en gesprekken met onder andere de destijds betrokken oud-bewindspersonen (zie het antwoord op vraag 10) heeft het kabinet inmiddels een duidelijker beeld gegeven omtrent de situatie indertijd.
In 1983 was een conceptplan gemaakt voor een eventuele evacuatieoperatie voor circa 5000 Nederlandse en andere buitenlandse staatsburgers. Voor 1986 komt uit dat onderzoek in de eerste plaats naar voren dat het Nederlandse kabinet zich ernstig zorgen maakte over de veiligheid van enige duizenden in Suriname verblijvende Nederlandse staatsburgers. Suriname verkeerde in 1986 in een diepe crisis vanwege de zogenaamde Binnenlandse Oorlog. Daarbij vielen enkele honderden slachtoffers, zowel onder de strijdende partijen als onder de burgerbevolking. In het dorp Moiwana werden eind november 1986 ongeveer veertig inwoners door het nationale leger vermoord. Naar schatting bedroeg het aantal dodelijke burgerslachtoffers van de binnenlandse oorlog in 1986 meer dan 200. De infrastructuur van het binnenland was verwoest en duizenden ontheemde inwoners van het binnenland vluchtten naar Paramaribo of Frans-Guyana. Er was in Suriname sprake van een anti-Nederlandse stemming.
Tevens blijkt uit het even bedoelde onderzoek en de gesprekken met onder andere de oud-bewindslieden ook dat, in het licht van de ernstige ontwikkelingen in Suriname en de risico’s die in Suriname aanwezige Nederlanders er in toenemende mate liepen, Nederland gezamenlijk met de Verenigde Staten heeft gewerkt aan een «contingency plan». Dit planningsdocument behelsde de mogelijke inzet van Nederlandse militairen voor het scheppen van de juiste condities voor het herstel van orde en recht en het beschermen van Nederlandse en Amerikaanse staatsburgers en belangen en – indien nodig – hun evacuatie. Voor een voorspoedige en veilige uitvoering van een dergelijke operatie zou het noodzakelijk zijn geweest tijdelijk het vliegveld en de doorgangswegen onder controle te krijgen, alsmede de Surinaamse strijdkrachten en de legerleiding tijdelijk te neutraliseren. Over de ten uitvoerlegging van de planningsdocumenten heeft nooit politieke besluitvorming plaatsgevonden. Beide plannen zijn ook nooit ten uitvoer gebracht.
Dergelijke planningsdocumenten worden niet ter inzage gegeven, ook niet vertrouwelijk.
Is het waar dat de toenmalige Nederlandse regering de Amerikaanse regering heeft verzocht te overwegen om aan de eventuele militaire interventie deel te nemen? Indien nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat was de exacte inhoud van het verzoek en is daarbij concreet verzocht om bepaalde militaire eenheden? Wat was de reactie op het gedane verzoek?
Zie het antwoord op vraag 2. Vanwege de omvang van een dergelijke operatie en omdat het mede ging om mogelijke evacuatie van staatsburgers van de Verenigde Staten en van andere bevriende landen, is bij het opstellen van het planningsdocument nauw samengewerkt met de Verenigde Staten.
Is het waar dat Amerikaanse inlichtingendiensten op de hoogte waren van de schuilwoning van de toenmalige legerleider Bouterse? Op grond van welke overeenkomst kreeg Nederland deze informatie? Is deze informatie ook gedeeld met de Surinaamse regering? Zo ja, met wie? Indien nee, waarom niet?
Over de inlichtingenpositie van buitenlandse inlichtingendiensten waarmee wordt samengewerkt, kunnen zoals gebruikelijk geen mededelingen worden gedaan.
Is het waar dat vier Nederlandse fractievoorzitters over de voornemens van de regering zijn ingelicht en is het waar dat hun opvatting over deze voornemens is gevraagd? Indien nee, hoe zijn dan de feiten?
Naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010 gaven de oud-bewindspersonen in de gesprekken te kennen dat het kabinet destijds over deze plannen heeft gesproken met een aantal fractievoorzitters.
Is het waar dat juristen van het ministerie van Buitenlandse Zaken voldoende ruimte in volkenrechtelijke zin zagen om gehoor te geven aan het Surinaamse verzoek? Wat was die volkenrechtelijke ruimte en geldt deze juridische mogelijkheid naar uw opvatting nog steeds in het volkenrecht? Zo ja, waarom? Indien nee, waarom niet?
De fase van besluitvorming is nooit bereikt. Van een advies van de juristen van Buitenlandse Zaken is niets bekend.
Welke feiten in de journalistieke reconstructie van de Volkskrant zijn naar uw opvatting stellig onjuist? Hoe zijn dan de feiten? Welke belangrijke feiten ontbreken naar uw inzicht? Hoe verhouden deze plannen zich uw inziens tegenover grondwetartikel 90, het bevorderen van de internationale rechtsorde? Kunt u dat toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Was u op de hoogte van het feit dat oud-politici meewerkten aan de journalistieke reconstructie? Is u om toestemming gevraagd? Indien nee, wat is uw opvatting over hun medewerking aan het artikel?
Het kabinet was niet op de hoogte gesteld van de inhoud van de gesprekken die de oud-bewindspersonen met de journalist hebben gevoerd. De oud-politici hebben niet om toestemming gevraagd.
Hoe verklaart u de uitwijzing van ambassadeur Van Houten op 25 januari 1987 door de Surinaamse regering, als dezelfde Surinaamse regering Nederland om interventie heeft gevraagd?
De Nederlandse ambassadeur Van Houten werd destijds uitgewezen omdat hij zich zou hebben ingelaten met interne Surinaamse aangelegenheden. Het toenmalige Nederlandse kabinet heeft dat zeer betreurd en op haar beurt Suriname gevraagd de toenmalige Surinaamse zaakgelastigde in Den Haag terug te roepen.
Herinnert u zich mijn vraag uit 2007 of het waar is dat Nederland in 1986 heeft onderzocht of het mogelijk was militair in te grijpen in Suriname? Waarom is, er vanuit gaande dat de journalistieke reconstructie van 20 november 2010 juist is, indertijd niet de volledige waarheid geantwoord? Deelt u de mening dat de Kamer hiermee essentiële informatie is onthouden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja, ik herinner mij uw vraag uit 2007. Naar aanleiding van uw vraag gesteld aan de Minister van Buitenlandse Zaken op 14 juni 2007, heeft het kabinet op 10 juli 2007 de Tweede Kamer geantwoord op basis van de destijds bij Buitenlandse Zaken aangetroffen archiefstukken. Het kabinet stelt vast dat het in 2007 geen aanleiding zag om met de oud-bewindspersonen te spreken en een uitgebreider onderzoek te starten.
Het artikel in de Volkskrant van 20 november 2010 en de daaraan gerelateerde Kamervragen vormden voor het kabinet aanleiding om aanvullende gesprekken te voeren met betrokken oud-bewindspersonen en een uitgebreider onderzoek te doen dat naast de archieven van Buitenlandse Zaken, ook de archieven van Algemene Zaken, Defensie en Binnenlandse Zaken omvatte. De bovenstaande antwoorden berusten op dit onderzoek en op de gesprekken met onder andere de oud-bewindspersonen.
Dit verklaart waarom de beantwoording veel tijd heeft gekost. Het kabinet meent dat het beter zou zijn geweest als deze benadering al in 2007 zou zijn gevolgd. Was het kabinet in 2007 op de hoogte geweest van de feiten zoals ze nu bekend zijn uit de interviews met de Volkskrant van de oud-bewindslieden, dan had zij de Tweede Kamer geïnformeerd dat planningsdocumenten zijn voorbereid. Op basis van de feiten die er toen lagen was er voor het kabinet geen aanleiding om het onderzoek heel breed op te zetten of gesprekken te voeren met oud bewindspersonen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn de plannen nooit uitgevoerd en zijn zij evenmin het onderwerp van politieke besluitvorming geweest.
Welke stappen zult u in het licht van deze feiten ondernemen jegens Suriname?
Het kabinet ziet geen aanleiding stappen te ondernemen jegens Suriname.
Trucs van gemeenten bij inkoop van hulp in de huishouding ten koste van alfahulpen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat gemeenten trucs bedenken om zoveel mogelijk cliënten die hulp in de huishouding nodig hebben, deze via een alfahulp te laten uitvoeren?1
Ja. Overigens onderschrijf ik de kwalificatie «trucs» niet, zie hiervoor vraag 7.
Acht u het wenselijk dat gemeenten via een besloten vennootschap (bv) als werkgever optreden van deze alfahulpen?
In het bericht wordt de alfacheque besproken, die in de gemeente Tilburg is ingevoerd en in Breda zal worden ingevoerd. De gemeente kan de burger bij het aanbieden van een pgb of een financiële tegemoetkoming administratieve ondersteuning bieden. De SVB vervult zo’n rol reeds bij het PGB. Bij de alfacheque wordt de bij het werkgeverschap behorende administratie uitgevoerd door een uitvoerende organisatie. Het werkgeverschap zelf komt echter niet bij deze uitvoerende organisatie te liggen, maar bij de burger. In de gemeente Breda ligt de kassafunctie en de verantwoordelijkheid om voor vervanging zorg te dragen bij ziekte bijvoorbeeld nadrukkelijk bij de burger. De uitvoeringsorganisatie bemiddelt voornamelijk tussen vraag en aanbod.
Navraag bij de gemeente Breda leert dat de betrokken uitvoeringsorganisatie feitelijk onderdeel uitmaakt van de gemeente.
Deelt u de mening dat de wetswijziging van 2009 juist bedoeld was om te voorkomen dat de hulp in de huishouding via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door overwegend alfahulpen uitgevoerd zou gaan worden?
De wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 had tot doel om te voorkomen dat burgers ongewild en onwetend werkgever werden. De gemeente Breda legt bij alle nieuwe verzoeken tot huishoudelijke hulp huisbezoek af door klantmanagers op HBO-niveau, zo geeft de gemeente aan. Daarbij wordt zowel mondeling als schriftelijk informatie gegeven over de mogelijkheden die er zijn om huishoudelijke hulp te krijgen. Als een burger voor een alfahulp kiest, wordt daarna verwezen naar een speciale website (www.alfachequebreda.nl) met nog meer informatie over deze optie. Daarnaast heeft de wetswijziging er ook voor gezorgd dat medewerkers in de thuiszorg niet min of meer gedwongen werden om als alfahulp te gaan werken. Ik vind deze maatregel nog steeds een goede zaak.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat alfahulpen overwegend laag opgeleide vrouwen zijn die met dit werk geen bestaansminimum kunnen verwerven?
Huishoudelijke verzorging kan op basis van verschillende rechtsposities worden verricht. Aan elke wijze zitten voor- en nadelen, onder meer op het gebied van salaris, sociale zekerheid en pensioen en in de vrijheid om de eigen werktijden in te delen.
De burger bepaalt op welke wijze deze de huishoudelijke hulp wil ontvangen: in natura, in de vorm van een pgb via een overeenkomst van opdracht of als volledig werkgever, of in de vorm van een financiële tegemoetkoming en gebruikmakend van de regeling dienstverlening aan huis. Deze keuze zal leidend zijn voor de omvang van door alfahulpen geleverde huishoudelijke hulp. Huishoudelijke hulp door alfahulpen vormt momenteel slechts een relatief klein deel van het totale volume aan huishoudelijke hulp.
Vindt u het wenselijk dat de Wmo hulp in de huishouding overwegend wordt uitgevoerd door alfahulpen, die zo weinig verdienen dat ze zich niet kunnen verzekeren tegen risico «s, geen sociale zekerheid hebben en geen pensioen opbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van gemeenten niet alleen zo goedkoop mogelijk goede zorg in te kopen, maar zich ook verantwoord op te stellen ten aanzien van het verbeteren van het perspectief van de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Bij de keuzes die gemeenten daarbij maken kunnen zij ook verwachte effecten op de (lokale) arbeidsmarkt laten meewegen. De gemeente Breda heeft zich bij haar beleid ten aanzien van de alfacheque zo geeft ze aan, ook laten leiden door de wens om een zo groot mogelijk aanbod van huishoudelijke hulp te kunnen blijven genereren.
Wat vindt u in het licht hiervan van deze trucs van gemeenten?
Ik kan de kwalificatie «trucs» niet onderschrijven. Gemeenten moeten zich houden aan de kaders die de Wmo ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning stelt. Met de wetswijziging van de Wmo per 1 januari 2010 is onder andere de «informed consent» in de wet opgenomen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten deze «informed consent» zorgvuldig invullen en burgers keuzevrijheid bieden. Ik heb thans geen signalen dat de gemeenten die de alfacheque willen invoeren, zich hier onvoldoende rekenschap van geven.
De zaak van een gedetineerde Nederlander in Mexico |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
Kent u de zaak van de heer Bronkhorst, die al sinds 15 oktober 2009 gedetineerd zit in Cancun in Mexico?1 Deelt u de zorgen over zijn kansen op een eerlijk strafproces?2 Bent u eveneens bezorgd over zijn veiligheidssituatie in detentie in Mexico?
Ja, de zaak van de heer Bronkhorst heeft vanaf het begin de aandacht van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade.
Onze vertegenwoordigingen in Mexico-Stad (ambassade) en Cancún (honorair consulaat) hebben steeds in contact gestaan met de relevante autoriteiten, en aandacht gevraagd voor de juiste rechtsgang. Ook is steeds aandacht gegeven aan de veiligheidssituatie van de heer Bronkhorst die tot dusver gewaarborgd is.
Op welke wijze uw ministerie en de Nederlandse ambassade in Mexico zich ingespannen voor deze Nederlander?
Zowel de ambassade in Mexico-Stad als het honorair consulaat in Cancún volgen de zaak vanaf het begin nauwlettend. De ambassade en het honorair consulaat hebben de heer Bronkhorst het afgelopen jaar veelvuldig bezocht en de zaak aan de orde gesteld bij de desbetreffende autoriteiten.
Zowel schriftelijk als in gesprekken is bij de Mexicaanse autoriteiten aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Bronkhorst. Bij die gelegenheden is de zorg uitgesproken over de duur van het proces en over zijn veiligheid. Ook is bij deze contacten aangedrongen op een zorgvuldige behandeling van de zaak.
Bent u bereid uw zorgen over zowel het strafproces als de situatie in detentie van de heer Bronkhorst over te brengen aan de Mexicaanse minister van Justitie? Zo nee, waarom niet?
In diverse gesprekken met de Nederlandse ambassade hebben de Mexicaanse autoriteiten meegedeeld begrip te hebben voor de geuite zorgen over de heer Bronkhorst, waar ook werd gesteld dat zij geen invloed kunnen uitoefenen op de rechtsgang, die een zaak is voor de onafhankelijke rechter.
Bent u eveneens bereid, in overleg met de Mexicaanse minister van Justitie en met respect voor de rechtsgang aldaar, te bezien welke mogelijkheden er zijn dat de heer Bronkhorst zijn strafproces buiten de gevangenis af kan wachten, zowel vanwege de feitelijke bestraffing die hij nu al ondergaat als vanwege zijn veiligheidssituatie in detentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor u of de Nederlandse ambassade hierbij weggelegd?
Een verzoek van de advocaat van de heer Bronkhorst om zijn proces in vrijheid af te wachten is ingediend, maar werd door de rechter afgewezen. Het is in eerste instantie aan de advocaat van de heer Bronkhorst om de opportuniteit van een nieuw verzoek te beoordelen. Indien de advocaat daartoe besluit en daarbij om ondersteuning verzoekt, ben ik daartoe bereid.
Het CBS rapport "Critical materials in the Dutch economy" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het CBS-rapport «Critical materials in the Dutch economy»?1
Ja. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de opdracht verstrekt om dit onderzoek uit te laten voeren.
Deelt u de zorgen rond het minder beschikbaar zijn van deze zeldzame aardmetalen door de Chinese exportbeperkingen zoals onder andere geuit door Duitsland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen u hieraan verbindt?
Ja. Ik houd de situatie en ontwikkelingen rond de Chinese exportbeperkingen op zeldzame aardmetalen nauwlettend in de gaten.
Tot op heden hebben bij het ministerie van EL&I enkele Nederlandse bedrijven hun zorgen geuit over de Chinese beleidswijziging ten aanzien van zeldzame aardmetalen. Deze bedrijven zijn in hun productieketen afhankelijk van de invoer uit China van zeldzame aardmetalen. Op dit moment is er geen sprake van een acuut beschikbaarheidprobleem, maar is er bezorgdheid bij deze bedrijven over mogelijke beperkte toegang tot deze grondstoffen in de toekomst.
Uiteraard wordt er met China gesproken over de consequenties van de exportbeperkingen op zeldzame aardmetalen. China geeft in deze discussie aan dat het niet van plan is de export van zeldzame aardmetalen volledig stop te zetten. Bovendien staat de Wereldhandelsorganisatie WTO exportbeperkingen toe om de natuurlijke hulpbronnen in eigen land te conserveren. Dit argument mag echter niet worden misbruikt om de binnenlandse industrie te beschermen.
Onrechtmatige exportbeperkingen kunnen worden aangekaard bij de WTO. Als voorbeeld wijs ik op de consultaties die de EU, samen met de VS en Mexico, in mei 2009 met China is gestart onder het geschillenbeslechtingmechanisme van de WTO, vanwege vermeende onrechtmatige exportbeperkingen op negen andere grondstoffen dan zeldzame aardmetalen2. In maart van dit jaar is een panel opgericht. De uitspraak wordt begin 2011 verwacht.
De Europese Commissie is op dit moment bezig met het verzamelen van informatie om te bekijken of een zaak bij de WTO over zeldzame aardmetalen ook tot de mogelijkheden behoort. Nederland geeft hiervoor input om de belangen van de Nederlandse industrie daarbij mee te nemen.
Ik verwijs tevens naar het antwoord op Kamervragen van de leden Schaart en Nicolaï (beiden VVD) over de door China aangekondigde verlaging van de export van zeldzame aardmetalen (20102011-625).
Bent u van mening dat het wenselijk is om de effecten buiten de Nederlandse industrie van een eventueel tekort aan dergelijke zeldzame aardmetalen te onderzoeken, zoals hogere inflatie en eventuele beperkingen in de levering van bepaalde producten zoals laptops, telefoons, batterijen en computerchips?
Ja.
Zeldzame aardmetalen gelden als voorbeeld van een bredere groep voor Nederland relevante grondstoffen, waarbij tekorten de Nederlandse inzet op topgebieden en duurzame energie negatief kunnen beïnvloeden. Het CBS-onderzoek is uitgevoerd om zicht te krijgen op de grondstoffen waarvan de Nederlandse economie afhankelijk is.
Door op tijd in te zetten op grondstoffenefficiëntie, recycling en substitutie kunnen de mogelijke belemmeringen voor onze toekomstige economische groei omgezet worden in kansen die in Nederland en in het buitenland door onze industrie verzilverd kunnen worden. De uitkomsten van het onderzoek zijn daarom besproken met kennisinstellingen en brancheorganisaties. Met hen worden ook noodzakelijke vervolgstappen bezien.
Is er in Europees verband sprake van een coördinerend beleid ten aan zien van deze problematiek? Zo nee, bent u bereid het initiatief te nemen om dit onderwerp in het kader van de Europese discussie over het werkprogramma ten aanzien van resource efficiency van EU-commissaris Potocnik te agenderen?
Ja.
We herkennen het belang van het Flagship Resource Efficient Europe dat door de EU-commissaris Potoznik wordt ontwikkeld. De noodzaak om aan te sluiten bij het nieuwe Europese Industriebeleid en het Raw Materials Initiative van het DG Enterprise and Industry wordt door Nederland op EU-niveau bepleit.
Nederland zet op Europees niveau in op een geïntegreerde aanpak van duurzaam grondstoffenbeheer. Daarvoor dienen de verschillende EU-beleidskaders aan elkaar gekoppeld te worden. Het Flagship Resource Efficient Europe kan de verbindingen met andere beleidskaders waarborgen en aanvullen, met name op het gebied van energie en landbouwgrondstoffen.
Kunt u uiteenzetten welke initiatieven er bestaan ten aanzien van recycling van zeldzame aardmetalen en wat de potentie is om daarmee in een groter aandeel van de Europese vraag naar deze grondstoffen te voorzien?
Het instellen van exportrestricties door China op zeldzame aardmetalen en de daaraan gekoppelde prijsstijgingen heeft in Nederland en ook elders in de wereld geleid tot initiatieven voor terugwinning van zeldzame aardmetalen. Nederland heeft een prima uitgangspositie op het terrein van recycling en we zien dan ook een potentieel voor Nederland op dit gebied. Zo zijn er binnen het Materials innovation institute M2i – een publiek private samenwerking van industrieën en universiteiten ondersteund door mijn ministerie – enkele Nederlandse bedrijven die de terugwinning onderzoeken van zeldzame aardmetalen uit spaarlampen, batterijen en mogelijk andere afvalstromen. De ambitie van deze bedrijven is om in Nederland een terugwinningfabriek voor zeldzame aardmetalen te bouwen, waardoor Nederland een producent wordt van deze grondstoffen.
Nederland heeft alle elementen in huis om in de toekomst een belangrijke «recyclingrotonde» te worden voor Europa en daarbuiten.
De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griepprik |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep»?123
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de definitie pandemie gewijzigd werd door de WHO kort voor het uitbreken van de Mexicaanse griep?
De Internationale Health Regulations (IHR) uit 2005 worden momenteel geëvalueerd. De uitbraak van Mexicaanse griep vormt hiervoor de belangrijkste casus. Over de resultaten van deze evaluatie wordt gerapporteerd aan de World Health Assembly (WHA) van mei 2011. De evaluatie zal ook ingaan op de verwarring die ontstaan is rond de definitie alsook op het effect van het gebruik van het begrip pandemie op de beeldvorming.
Dat de WHO fase 6 uitriep was voor Nederland niet de directe aanleiding voor het nemen van het besluit tot aanschaf van vaccins. Op het moment dat het vaccin aangeschaft moest worden, was er sprake van een onzekere situatie waarin snel gehandeld moest worden. Op 8 mei 2009 had de Gezondheidsraad advies uitgebracht over vaccinatie tegen Mexicaanse griep4. De Gezondheidsraad constateerde dat er nog onvoldoende gegevens waren voor een goede beoordeling van de epidemiologische situatie. Bovendien was er nog altijd een risico dat het virus, hoewel misschien op dat moment nog mild, tijdens zijn rondgang over de wereld zou muteren naar een meer pathogene stam. Wanneer langer gewacht werd zouden de vaccins waarschijnlijk te laat geleverd worden, of zou een bestelling helemaal niet meer mogelijk zijn. Dit vanwege de benodigde productietijd en de verwachtte omvangrijke mondiale vraag naar dit vaccin. Er moest dus, op basis van een risico-inschatting gehandeld worden, wetende dat er een reële kans bestond dat de vaccins, voor andere dan de bekende risicogroepen, niet gebruikt zouden hoeven worden.
Deelt u de constatering dat zonder de wijziging van die definitie er geen pandemie zou zijn geweest, en dat Nederland had kunnen volstaan met het inkopen van veel minder vaccins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deskundigen wier belangen samenvallen met die van de farmaceutische industrie niet zouden mogen deelnemen aan de ontwikkeling van definities en richtlijnen?
Dit moet per geval beoordeeld worden. Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Volledige onafhankelijkheid van de industrie is niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Er zijn terreinen waarin publieke onderzoeksfinanciering niet of nauwelijks aan de orde is, maar waar wel topresearch plaatsvindt. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende topwetenschappers niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierbij volledige transparantie betracht wordt. Daarnaast is het belangrijk dat een organisatie, die verantwoordelijk is voor de definities en richtlijnen, procedures hanteert om onafhankelijke advisering te waarborgen. Zo heeft bijvoorbeeld de Gezondheidsraad een uitgebreide set van waarborgen om belangenverstrengeling in haar Commissies te voorkomen (zie ook het antwoord op vraag 5.
Laat u onderzoeken of de leden van de Gezondheidsraad banden hebben (of hadden) met de farmaceutische industrie die op belangenverstrengeling kunnen duiden?
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik heb geen aanleiding om aan de beoordeling van de Gezondheidsraad te twijfelen. Ik voel mij hierin gesteund door een internationale review uit 2008 die de werkwijze van de Gezondheidsraad positief beoordeelde, nadrukkelijk ook op dit punt.
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Dit vormt een continu aandachtspunt binnen een veranderende omgeving waarin de keuze is gemaakt om beperkt publiek geld te investeren in wetenschappelijk onderzoek en waar kennis in toenemende mate «vermarkt» wordt.
Zo vullen bijvoorbeeld alle kandidaat-leden voor een commissie een belangenverklaring in. Op grond van deze verklaring beoordeelt de voorzitter van de Gezondheidsraad voor ieder afzonderlijk kandidaat-lid van een Commissie of deze benoemd kan worden als lid of als niet stemhebbend adviseur van een Commissie. Deze verklaringen zijn voor een ieder op te vragen.
Bij de eerste vergadering van de Commissie (de installatievergadering) moeten alle leden en adviseurs hun mogelijke belangen ten overstaan van de voorzitter van de Raad en alle commissieleden uitspreken.
Verder worden Commissies altijd multidisciplinair samengesteld. Dit garandeert een brede wetenschappelijke beoordeling en een evenwichtige advisering door de Raad. Als de Commissie een advies heeft gegeven wordt het getoetst door één of meer Beraadsgroepen waar andere deskundigen zitting in hebben. Het advies wordt beoordeeld op inhoud en consistentie met eerder uitgebrachte adviezen.
Bovenstaande procedures zijn zo zorgvuldig mogelijk. Hierin heb ik vertrouwen. De procedure voor de bewaking van de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad is te vinden op de website van de Raad. Toch is nooit volledig uit te sluiten dat een individu ten onrechte informatie niet meldt.
Kunt u de onafhankelijkheid van de Gezondheidsraad en de totstandkoming van zijn adviezen garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de werkzaamheid van influenzavaccins bij gezonde volwassenen, aangezien de medische wetenschap zelf het nut hiervan in twijfel trekt?
Nee. Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid van Gerven over de griepvaccinatie van 25 november 2010 (2010Z17692).
De verstoorde werksfeer bij strafrechters en de kwaliteit van de strafrechtspraak |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het boek getiteld «De nieuwe kleren van de rechter» en de krantenberichten naar aanleiding daarvan?1
Ja.
Herkent u zich in de alarmerende conclusies die de auteur trekt onder andere over de attitude en omgangsvormen van strafrechters, de onderlinge verhoudingen, de gebrekkige organisatie, de ontstane vertragingen, de financiële tekorten en het niet halen van afspraken over de behandeling en de duur van strafzaken? Zo ja, waarom? Bent u voornemens iets aan deze situatie te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
In het boek doet de auteur verslag van zijn belevenissen als gerechtsbestuurder in de strafsector van een gerecht. Het gaat om persoonlijk gekleurde waarnemingen, waarbij het niet voor de hand ligt deze automatisch op de gehele rechterlijke organisatie te betrekken. Dit neemt niet weg dat het beschrevene serieus genomen moet worden. De auteur beschrijft situaties waar verbetering mogelijk is. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd bij de Raad voor de rechtspraak. Ik vind het belangrijk dat de Rechtspraak zelf kritisch kijkt naar de eigen organisatie. De ideeën van de auteur van dit boek verdienen daarbij serieuze aandacht.
Deelt u de mening van de auteur dat de kwaliteit van de strafrechtspraak zelf niet onder de door hem gesignaleerde problemen lijdt?
Ja. Overigens heeft de auteur ook in zijn onlangs gehouden oratie herhaald dat de kwaliteit van de strafrechtspraak naar zijn mening niet in het geding is.
Deelt u de bezorgdheid over het aanzien van de rechterlijke macht in de samenleving mede als gevolg van een aantal incidenten in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet?
Voor een goed functioneren van de rechtstaat is vertrouwen in de rechterlijke macht van groot belang. De beeldvorming die naar aanleiding van de incidenten is ontstaan doet hier afbreuk aan, en dat valt te betreuren. Het is echter ook van belang dat de incidenten in hun reële proportie worden gezien. Zij behoeven geen blijvend effect te hebben op het vertrouwen in de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat transparantie over het zelfreinigend vermogen van de rechterlijke macht (interne (kwaliteits)beoordelingen, intervisie en als ultimum remedium de ontslagprocedure bij de Hoge Raad) kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in de rechterlijke macht? Zo ja, kunt u daaraan wat doen? Wat acht u wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak is doordrongen van het belang van transparantie en heeft daarom maatregelen genomen om de transparantie te vergroten. In het kwaliteitssysteem dat een aantal jaren geleden in de Rechtspraak is ingevoerd (RechtspraaQ) hebben interne kwaliteitsbeoordelingen en intervisie een vaste plaats. Verder worden, naast de meer traditionele gegevens over instroom, productie en financiën, sinds enkele jaren cijfers gepubliceerd over klachten, wrakingen, de uitkomsten van klantwaarderingsonderzoeken, publicatie van uitspraken, permanente educatie, gerealiseerde doorlooptijden, doorverwijzing naar mediation, en arbeidsproductiviteit.
De Rechtspraak is, zo blijkt uit de Agenda van de Rechtspraak 2011–2014, voornemens de zichtbaarheid van de inspanningen op het gebied van kwaliteit, de openheid over prestaties en de openheid over gevallen van (vermeende) inbreuken op de kernwaarden verder te vergroten. Indien zich incidenten voordoen, zal daarover sneller en effectiever worden gecommuniceerd. Ik verwacht dat deze transparantie zal bijdragen aan het vertrouwen in de Rechtspraak op de langere termijn.
Kent u het zogeheten digitaal klaagschrift waarmee burgers een klacht kunnen indienen bij een gerecht over de behandeling die hen ten deel is gevallen?
Alle rechtbanken en gerechtshoven beschikken al over de technische mogelijkheden om digitaal klachten te ontvangen. Over relevante opvattingen van burgers wordt reeds gerapporteerd. De suggestie om hieraan meer aandacht en zichtbaarheid te geven zal ik overbrengen aan de Raad voor de rechtspraak.
Bent u bereid in overleg met de Raad voor de rechtspraak dit digitaal klaagschrift verder te ontwikkelen en meer actief te promoten (bijvoorbeeld op www.rechtspraak.nl), zodat burgers makkelijker hun klachten, suggesties en wensen bij de rechterlijke macht kunnen neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met de Raad voor de rechtspraak te bespreken dat de reacties van burgers niet alleen worden betrokken bij de beoordeling van rechters, maar dat hierover ook actief en transparant (en uiteraard anoniem) wordt gerapporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u verder voornemens maatregelen te nemen om het aanzien en de kwaliteit van de rechterlijke macht te herstellen dan wel versterken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt wetgeving voorbereid die erop is gericht de gerechtelijke kaart te herzien. Dit voorziet in het terugbrengen van het aantal arrondissementen en het aantal ressorten, hetgeen zal bijdragen aan de continuïteit, kwaliteit en flexibiliteit van de Rechtspraak. Tevens worden de externe oriëntatie en de gerichtheid op de samenleving versterkt door mensen van buiten de rechterlijke macht een plaats te geven in de besturen van de gerechten.
Vingerafdrukken in een landelijke database |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de risico’s vreest van een centrale database voor de opslag van vingerafdrukken?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het CBP de vingerafdrukkenopslag in strijd acht met de privacybescherming zoals erkend in het EVRM?
Ik deel de opvatting van het CBP niet. Ik verwijs hierbij naar hetgeen hierover is gesteld in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Paspoortwet en de behandeling van dit wetsvoorstel in zowel de Tweede als Eerste Kamer.
Wat vindt u van de door een onderzoeker van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geconstateerde gevaren van fouten in de opslag van vingerafdrukken, door bijvoorbeeld de slechte kwaliteit van sommige vingerafdrukken en van fraude met andermans vingerafdrukken?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen (met name het antwoord op vragen 1 en 2) van het TK-lid Heijnen (TK 2010–2011, nr. 456).
Deelt u de mening dat, gezien de grote risico’s rondom de centrale opslag van vingerafdrukken, ervan afgezien moet worden om een dergelijke centrale database op te richten? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op de hiervoor genoemde vragen van het TK-lid Heijnen en tijdens de recente behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer heb ik gesteld dat ik mij de komende maanden op dit dossier wil oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm zou kunnen krijgen. In de tussentijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet richting de vorming van de centrale reisdocumentenadministratie.
De voortzetting van de campussen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de zogenoemde «Stakeholder-meeting» voor projectleiders van de negen pilotprojecten campussen in Nederland»?
Ja.
Is het waar dat uw directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg daar heeft medegedeeld dat de pilotprojecten aan het eind van dit jaar zullen stoppen, en dat de kans «erg klein is dat het nieuwe kabinet besluit tot voortzetting»? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de resultaten, zoals gebleken uit het evaluatieonderzoek: «de pilots zijn voor 79% van de deelnemers effectief gebleken in het bereiken van een verbetering van de school- of werksituatie, en een significante verbetering in de motivatie en (zelf)discipline op korte en langere termijn»?
De directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg heeft in de bijeenkomst op 16 november aangegeven dat de kans op nieuwe financiering vanuit het Rijk voor een vervolg van de pilotprojecten campussen gering is. Deze uitspraak is gebaseerd op het vooraf beoogde tijdelijke karakter van de pilots en de eindevaluatie van de pilotprojecten campussen. Uit deze evaluatie blijkt dat de campussen voor 79% van de deelnemers heeft geleid tot «verbetering van de school- of werksituatie». Echter, de in het kader van hetzelfde onderzoek samengestelde controlegroep heeft voor wat betreft de hiervoor bedoelde effectiviteit qua uitkomst (68%) geen wezenlijk verschil laten zien. Daarbij komt dat de campussen een relatief dure voorziening zijn en dat de deelnemers aan de campussen ook niet significant verschilden van de deelnemers die hun weg in bestaande voorzieningen vinden.
Bent u bereid bij het besluit over de toekomst van de campussen een onderscheid tussen de diverse campussen te maken, tussen de meer preventieve aanpakken en de «echte» campussen, gericht op structuur en discipline?
De zorg voor het voorkomen van uitval en afglijden van jongeren naar maatschappelijk ongewenst gedrag moet centraal staan bij de jongere zelf maar ook bij alle voorzieningen en organisaties die hier een verantwoordelijkheid in hebben en kunnen nemen. Het evaluatierapport levert hiertoe bruikbare inzichten en succesfactoren. Het is van belang dat in individuele situaties zo vroeg mogelijk en op basis van maatwerk de juiste interventie plaats vindt. Maatwerk moet lokaal geformuleerd en geleverd worden.
Houdt de krijgsmacht personeelstechnisch nog rekening met een eventuele doorstart van het project De Uitdaging, de «Defensie-campus»?
Nee. Op 14 oktober jl heeft Minister Rouvoet, mede namens Minister van Middelkoop, in zijn beantwoording op Kamervragen de Kamer geïnformeerd dat bij ontbreken van financiële middelen het voor Defensie niet opportuun is om het project De Uitdaging te continueren.
Daarvan uitgaand is één van de consequenties dat het betrokken personeel per 1 januari 2010 een andere functie binnen Defensie zal worden toegewezen.
Het opheffen van historische paden |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat het Waterschap Roer en Overmaas een beek in Vaals heeft laten meanderen waardoor een eeuwenoud voetpad verloren is gegaan? Is het waar dat hierover geen overleg is geweest met omwonenden?
De provincie Limburg is het toezichthoudende orgaan op de waterschappen en de ruimtelijke ordening in hun regio.
Voor inzicht in de gang van zaken rond deze situatie verzoek ik u uw vraag aan de provincie Limburg voor te leggen.
Deelt u de opvatting dat wandel-, voet- en kerkenpaden met historische betekenis zo veel mogelijk bewaard moeten worden? Zo nee, waarom niet? Is het kabinet bereid om in overleg te treden met de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om deze paden zo veel mogelijk te behouden?
Ik deel de opvatting dat wandel- voet- en kerkenpaden met historische betekenis zo veel mogelijk bewaard moeten blijven. Voor een antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het opheffen van historische paden in strijd is met het beleid van het kabinet om door middel van subsidieregelingen extra voetpaden aan te leggen?
De beschikbare rijksmiddelen voor wandelpaden zijn onderdeel van het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Het Rijk heeft geen aanvullende middelen beschikbaar.
Zijn er nog middelen beschikbaar voor de aanleg van wandelpaden? Zo ja, zouden deze middelen kunnen worden aangewend om ter plekke een zekere mate van herstel van het wandelpad mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Uitspraken van de staatssecretaris over de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de in het Agrarisch Dagblad en door het ANP geciteerde cijfers over de mogelijke realisatie van de oorspronkelijke doelstellingen van de Ecologische Hoofdstructuur en het verkopen van natuurgrond123
Ja.
Kunt u aangeven wat precies bedoeld wordt met de begrippen «85 procent van de Ecologische Hoofdstructuur doelstelling» in de berichtgeving van het ANP en de «90 tot 92 procent van de oorspronkelijke plannen» die genoemd wordt in de artikelen van het Agrarisch Dagblad? Betreft dit de kwalitatieve of de kwantitatieve doelen van het groot project Ecologische Hoofdstructuur? Zijn inmiddels verworven ruilgronden in het genoemde percentage meegenomen? Is het genoemde percentage in- of exclusief de robuuste verbindingszones?
In het Regeerakkoord is bepaald dat in 2018 de herijkte EHS af is. Op dit moment is al zo’n 613 000 ha. van de oorspronkelijke 728 500 ha. van de EHS gerealiseerd. Dat is ongeveer 85%.
Het door mij genoemde percentage van 90–92% is een schatting, mede gebaseerd op de door het Kabinet ter beschikking te stellen financiële middelen. Forse ombuigingen zijn noodzakelijk en dus ook op het gebied van natuur. De verworven ruilgronden zijn in deze laatstgenoemde percentages meegenomen. Omdat het kabinet de robuuste verbindingszones heeft geschrapt, zijn zij geen onderdeel van de schatting. Zoals ik u ook in het WGO Natuur van 8 november 2010 heb aangegeven, streven wij ernaar om met de beschikbare middelen de herijkte EHS af te ronden. Het Kabinet zet vooral in op beheer en de kwaliteit van het bestaande.
De doelstelling van het Kabinet is met de schaarse middelen op een verstandige manier de oorspronkelijke doelstelling van de EHS-gebieden realiseren, vooral naar kwaliteit en minder naar kwantiteit. Hiermee is het stelsel van ecosystemen gewaarborgd. Ik redeneer dus meer vanuit de kwaliteit van systemen dan vanuit aantallen hectares.
Kunt u aangeven welke biodiversiteitdoelen verloren zouden gaan als 8–10 procent van de oorspronkelijk te realiseren Ecologische Hoofdstructuur geschrapt wordt? Bent u bereid te laten onderzoeken voor welke in 1982 voorkomende soorten geen gunstige randvoorwaarden voor instandhouding te garanderen zijn, zonder het voltooien van de Ecologische Hoofdstructuur?
De herijking van de EHS is er juist op gericht om binnen de nieuwe kaders de internationale biodiversiteitsdoelen te halen. Er is op dit moment geen aanleiding voor het door u genoemde onderzoek. Ik ga ervan uit dat de doelen gerealiseerd worden. We zullen moeten zorgen voor oplossingen die slimmer en goedkoper zijn.
Heeft u uw uitspraken over een mogelijke afname van 8–10 procent in het uiteindelijk te realiseren oppervlak van de Ecologische Hoofdstructuur, als invulling van de bezuinigingen, gebaseerd op berekeningen? Zo ja, kunt u die berekeningen openbaar maken en aangeven wat de marge van onzekerheid is bij het vaststellen van dit getal?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelen van reeds aangewezen Natura 2000 gebieden, door het schrappen van de Robuuste Verbindingszones? Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar het risico dat deze doelen niet haalbaar zijn mits het schrappen van de Robuuste Verbindingszones leidt tot geïsoleerde en dus minder gezonde populaties?
Kunt u aangeven of er ecologische argumenten ten grondslag liggen aan het afstappen van de in de Agenda Vitaal Platteland, als «een onlosmakelijk onderdeel» van de Ecologische Hoofdstructuur omschreven Robuuste Verbindingszones?
Bent u van mening dat de huidige begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur door de provincies op plaatsen leidt tot onvoldoende ruimtelijke samenhang van natuurgebieden? Zo ja, om welke gebieden gaat het?
Mijn prioriteiten voor de EHS liggen bij het nakomen van de internationale verplichtingen, in het bijzonder bij de realisatie van Natura 2000. Dit zal ook tot uitdrukking komen bij de herijking van de EHS. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de stemmingen plaatsvinden over de moties bij de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ik leg de prioriteit bij het realiseren van de gebieden zelf. Daar ligt de essentie van de Ecologische Hoofdstructuur. De Robuuste Verbindingszones waren onevenredig duur en zijn daarom bij de noodzakelijke ombuigingen geschrapt.
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de ondersteuning en begeleiding van een minderjarig kind zonder verblijfsvergunning ten behoeve van het kunnen volgen van speciaal onderwijs?1
Ja.
Kunnen minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning als gevolg van deze uitspraak nu eerder in aanmerking komen voor financiële ondersteuning als zij voor het kunnen volgen van speciaal onderwijs ondersteuning en begeleiding nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van de CRvB betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Het kind is niet AWBZ-verzekerd. De CRvB stelt dat artikel 5, tweede lid, van de AWBZ (het niet AWBZ-verzekerd zijn van bepaalde vreemdelingen zonder verblijfsvergunning; ook wel het koppelingsbeginsel genoemd) wegens strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in dit specifieke geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat er in casu geen sprake is van een «fair balance» tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die zorg en het particuliere belang van dit kind om de gevraagde AWBZ-zorg te ontvangen. Niet alle minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning verkeren in dezelfde situatie als het kind waar de CRvB deze uitspraak over heeft gedaan. De uitspraak betekent niet dat alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning AWBZ-verzekerd zijn.
Heeft deze uitspraak, gelet op de sterke juridische waarde die de CRvB hecht aan het Kinderrechtenverdrag en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), andere gevolgen voor uw beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning? Kunt u dit toelichten?
Nee, het koppelingsbeginsel sluit van rechtswege illegaal verblijvende vreemdelingen uit van voorzieningen, vergunningen en uitkeringen. Een uitzondering hierop geldt voor onderwijs voor leerplichtige kinderen, voor rechtsbijstand en voor medisch noodzakelijke zorg. Het koppelingsbeginsel is neergelegd in de Koppelingswet2, waarbij ieder vakdepartement in zijn eigen regelgeving heeft neergelegd hoe zij dit koppelingsbeginsel hanteert. Wanneer het gaat om toegang tot onderwijs c.q. toegang tot medische zorg, is dit een verantwoordelijkheid voor de desbetreffende Minister van OCW respectievelijk VWS.
Wat betreft onderwijs blijft van kracht wat voormalig minister Rouvoet van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover in zijn brief3 aan Defence for Children heeft aangegeven, namelijk: «Voor toelating tot het speciaal onderwijs geldt voor alle leerlingen, dus ook de «illegale» leerlingen, dat zij van een commissie voor de indicatiestelling een indicatie voor het speciaal onderwijs moeten hebben. Een school voor speciaal onderwijs mag een leerling met een indicatie voor dat schooltype niet weigeren. Ook mag de toelating niet afhankelijk gesteld worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg en is de toelating evenmin afhankelijk van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft. Dat betekent dat een illegale vreemdeling wanneer hij een indicatie heeft van de eerder bedoelde commissie, toegelaten zou moeten worden en evenals andere kinderen in Nederland onderwijs krijgt dat bij hem past.»
Wat betreft medisch noodzakelijke zorg geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt voor iedereen, dus ook voor alle minderjarige vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Uitgangspunt is dat de patiënt in eerste instantie zelf of zijn wettelijke vertegenwoordiger voor hem aansprakelijk is voor de kosten van aan hem verleende zorg. In het algemeen zal een ziektekostenverzekering de kosten van de patiënt overnemen. Vreemdelingen zonder verblijfsvergunning zijn uitgesloten van toegang tot de sociale zorgverzekeringen. In veel gevallen zal moeten worden geconstateerd dat deze personen zelf over onvoldoende financiële middelen beschikken om de kosten van verleende zorg te voldoen. Het gevolg daarvan is dat een zorgaanbieder een financieel risico loopt dat de kosten van de door hem aan voormelde vreemdelingen verleende zorg niet aan hem worden vergoed. Om de toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg voor vreemdelingen zonder verblijfsvergunning te waarborgen is in een wet geregeld dat zorgaanbieders een bijdrage kunnen vragen als zij inkomsten derven ten gevolge van het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen die de kosten van de verleende zorg niet zelf kunnen betalen4. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden.
Wanneer het gaat om het vreemdelingenbeleid heeft deze uitspraak geen gevolgen voor mijn beleid ten aanzien van de bescherming en de rechten van minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Ik erken dat kinderen een kwetsbare groep zijn. Mede daarom is in het vreemdelingenbeleid (bijvoorbeeld in het specifieke beleid voor AMV’s) rekening gehouden met de belangen en rechten van kinderen. In de uitvoering van het vreemdelingenbeleid is sprake van individuele beslissingen. De belangen van het kind worden in deze individuele beslissing meegewogen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt. In geval het bijvoorbeeld gaat om gezinshereniging van kinderen met hun ouders wordt in de belangenafweging in ieder geval de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland betrokken, evenals de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind), de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben en de nationaliteit en leeftijd van het kind.
In deze onderhavige individuele zaak heeft het feit dat het hier om een kind gaat, en kinderen een kwetsbare categorie zijn en als zodanig volgens het Kinderrechtenverdrag bijzondere bescherming genieten, naast diverse andere factoren, bij de Centrale Raad van Beroep zwaar gewogen.
Deelt u de mening van Defence for Children2 dat het gevolg van de uitspraak mede is dat het Kinderrechtenverdrag vanaf nu door de rechter steeds als uitgangspunt moet worden genomen bij alle toetsen over het recht op privé- en familieleven die betrekking hebben op kinderen? Kunt u dit toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook vóór deze uitspraak was het al zo dat de rechter, wanneer daar een beroep op werd gedaan, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (Kinderrechtenverdrag) bij de beoordeling betrok. Het Verdrag, en dan met name artikel 3, waarin is bepaald dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij beslissingen die rondom kinderen worden genomen, heeft echter geen rechtstreekse werking zoals artikel 8 EVRM. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van voornoemd Verdrag is aangegeven, strekken de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag – voor zover deze al direct toepasbare normen inhouden – niet tot meer dan dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, de belangen van die kinderen worden betrokken. Dit is in jurisprudentie bevestigd6. Zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is bij de beoordeling van het recht op privé- en familieleven het uitgangspunt dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM plaatsvindt. Met de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag is niet beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de CRvB recht doet aan de brief van voormalig minister Rouvoet van Jeugd en Gezin van 13 april jl.3, waarin hij onder meer schrijft dat de toelating van «illegale» leerlingen tot het speciaal onderwijs niet afhankelijk gesteld mag worden van het al dan niet beschikbaar zijn van zorg, en van de vraag of de vreemdeling een zorgverzekering heeft? Bent u bereid deze brief ook tot uitgangspunt van uw beleid ten aanzien van deze groep minderjarige kinderen te maken? Kunt u beide antwoorden toelichten?
De uitspraak van de CRvB in deze zaak betreft een besluit van zorgverzekeraar Agis inzake de weigering om de gevraagde zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te verlenen aan een minderjarige vreemdeling zonder verblijfsvergunning die vanwege een autistische stoornis en een verstandelijke beperking extra ondersteuning nodig heeft om zijn lessen binnen het speciaal onderwijs te kunnen volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gemeld, stelt de CRvB in de uitspraak dat in dit specifieke geval artikel 5, tweede lid, van de AWBZ wegens strijd met artikel 8 van het EVRM buiten toepassing moet worden gelaten.
De brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de heer Rouvoet, van 13 april 2010, beperkt zich tot de toelating van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen tot het speciaal onderwijs. De minister van VWS is van mening dat deze uitspraak van de CRvB in dit specifieke geval niet is af te zetten tegen de in de brief van de minister van OCW genoemde illegaal verblijvende leerlingen met een indicatie voor het speciaal onderwijs. Dat is ook niet nodig. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven geldt in Nederland het algemeen erkende principe dat zorgaanbieders in voorkomend geval medisch noodzakelijke zorg moeten verlenen, ongeacht de vraag of en hoe de kosten van die zorgverlening zullen worden vergoed. Dit geldt dus ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. Zoals in het antwoord op vraag 3 betreffende medisch noodzakelijke zorg is aangegeven is er om de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor deze vreemdelingen daadwerkelijk te waarborgen voor zorgaanbieders de wettelijke bijdrageregeling. Deze wettelijke bijdrageregeling is op 1 januari 2009 in werking getreden. De rechtzaak heeft een begin vóór de datum van inwerkingtreding van deze wettelijke regeling.
Deelt u de mening dat Nederland moet staan voor de mensenrechten en Europese verdragen, en in het bijzonder voor de rechten van minderjarige kinderen, ook als zij geen verblijfsvergunning hebben? Deelt u tevens de mening dat minderjarige kinderen, ook zij die geen verblijfsvergunning hebben, in Nederland te allen tijde recht hebben op medische zorg, onderwijs en onderdak? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Wat betreft medische zorg verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5 betreffende het verlenen van en de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg. De minister van VWS is van mening dat de mensenrechtenverdragen de Nederlandse overheid nopen tot het aanbieden van een zo goed mogelijke gezondheidszorg, alsmede van voorzieningen ter financiering daarvan, voor zover betrokkenen die zorg niet zelf kunnen betalen. Dit geldt ook voor minderjarige kinderen zonder verblijfsvergunning. De minister van VWS is van mening dat Nederland op het punt van aanbod van gezondheidszorg voldoet aan de in de mensenrechtenverdragen neergelegde inspanningsverplichtingen.
Voor wat betreft het vraagstuk inzake onderdak voor niet-rechtmatig in Nederland verblijvende (gezinnen met) kinderen, verwijs ik u naar mijn brief d.d. 18 januari 2011 (TK 2010–2011, 29 344, nr. 79). In deze brief geef ik aan dat als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari 2011, de Nederlandse overheid geen onderdak kan beëindigen van gezinnen met minderjarige kinderen, zolang hun vertrek uit Nederland nog niet heeft plaatsgevonden. Er blijft een vorm van onderdak voor deze gezinnen beschikbaar zolang zij in Nederland verblijven, maar het geboden onderdak zal volledig ten dienste staan van het voorbereiden en uiteindelijk het bewerkstelligen van het vertrek.