Bent u bekend met de onderstaande berichten over de onderschepping van twee Russische bommenwerpers van het type Toepolev T-95 in de nacht van woensdag 19 januari op donderdag 20 januari 2011?12en3
Ja.
Kunt u aangeven of het hier gaat om de schending van het Nederlandse luchtruim of zijn de Russische bommenwerpers (enkel) het Nederlands verantwoordelijkheidsgebied binnen NAVO-verband ingevlogen?
De Russische lange afstandsvluchten zijn onaangekondigd en zonder opgave van redenen uitgevoerd in het vrij toegankelijke luchtruim boven internationale wateren. Er is geen internationale verplichting om dergelijke vluchten vooraf aan te kondigen. Met het uitvoeren ervan overtreedt Rusland geen internationale regels. De vluchten worden dan ook niet beschouwd als provocatie of internationaal incident. Wel is Nederland van mening dat de Russische bommenwerpers zich vanwege vliegveiligheidsredenen zouden moeten melden bij het binnenvliegen van die delen van het internationale luchtruim waarbinnen luchtverkeersleiding wordt verzorgd (waaronder het vluchtinformatiegebied Amsterdam). De op basis van nationale wetgeving bestaande meldingsplicht wordt tijdens dit soort vluchten doorgaans niet gerespecteerd.
De vluchten worden uit veiligheidsoverwegingen door vliegtuigen van de NAVO begeleid en in de gaten gehouden. Conform de NAVO-procedures wordt geen contact gemaakt met de Russische piloten.
Klopt het dat de Russische bommenwerpers zonder opgaaf van redenen het West-Europese luchtruim zijn ingevlogen of hebben Russische autoriteiten Nederland op de hoogte gebracht van deze vluchten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse F-16 piloten contact kunnen maken met de Russische piloten? Zo ja, wat was de reactie van de Russen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven hoeveel Russische vliegtuigen sinds het einde van de Koude Oorlog zijn onderschept door Nederlandse straaljagers? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen het Nederlandse luchtruim en het Nederlandse verantwoordelijkheidsgebied binnen NAVO-verband? Zo nee, waarom niet?
Na de toespraak van toenmalig president Poetin in München in augustus 2007 volgde een forse toename van het aantal lange afstandsvluchten door Russische bommenwerpers. De toespraak bevatte kritiek over de opstelling van het Westen tegenover Rusland. Vanaf dat moment zijn dergelijke vluchten boven de Barentszzee en de Atlantische Oceaan op een structurele basis hervat. Een klein deel van deze vluchten wordt uitgevoerd boven de Noordzee. Het betreft zowel aangekondigde als onaangekondigde vluchten. Exacte gegevens over aantallen, posities en de acties die door de Navo zijn genomen, zijn gerubriceerd.
Er is in 2010 geen sprake geweest van verhoogde Russische activiteit boven de Noordzee. De vluchten dienen trainingsdoeleinden en fungeren mogelijk ook als demonstratie van Russische militaire macht. Dit past in het assertievere buitenlands en veiligheidsbeleid dat onder toenmalig president Poetin tot stand kwam.
Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden Van Dam en Eijsink ingezonden 30 november 2009 (kenmerk 2009Z22957) en de antwoorden op de vragen van het lid Knops ingezonden 21 oktober 2010 (kenmerk 2010Z15085).
Kunt u aangeven of er de laatste jaren sprake is van een stijgende lijn met betrekking tot de Russische vluchten in Noordwest Europa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat volgens u de beweegredenen zijn van de Russen om deze vluchten uit te voeren? Gaat het hier bijvoorbeeld om spionage-activiteiten?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht dit incident een schending betreffen van het Nederlands luchtruim, bent u dan bereid opheldering te vragen bij de Russische ambassadeur en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De bankiersverklaring |
|
Bruno Braakhuis (GL), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bankierseed is gemiste kans»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie in het artikel dat de huidige bankierseed een wassen neus is?
De moreel-ethische verklaring is onderdeel van de Code Banken (principes 3.2.3 en 3.2.4). Deze code is wettelijk verankerd. Mede hierdoor is de moreel-ethische verklaring niet vrijblijvend. Bestuurders van banken dienen te verklaren dat ze hun beroep op een integere manier zullen uitoefenen. In aanvulling hierop dienen ze hierover verantwoording af te leggen in hun jaarverslag.
De voorrapportage van de Monitoring Commissie Code Banken (hierna: de monitoring commissie) laat zien dat vrijwel alle bestuurders van banken de verklaring hebben ondertekend. Hiermee hebben zij verklaard dat zij naar eer en geweten aan hun (maatschappelijke) verplichtingen zullen voldoen. Dit is belangrijk. Het is van belang dat de banken laten zien dat ze de gewenste gedrag- en cultuurverandering kracht bijzetten en dat ze het gedachtegoed achter de moreel-ethische verklaring uitdragen binnen de hele organisatie. De monitoring commissie toetst de naleving van de Code Banken, ook op dit punt, en rapporteert hierover eind 2011. Ik houd dit in de gaten.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen 1.13, 1.14 en 1.15 in het rapport «Naar herstel van vertrouwen»2, waarin met betrekking tot de bankiersverklaring nadrukkelijk een rol voor De Nederlandsche Bank (DNB) wordt voorzien?
Ja.
Is het waar dat DNB ervan af heeft gezien een coördinerende rol op zich te nemen met betrekking tot deze verklaring? Wat zijn hiervoor de redenen?
De Code Banken betreft zelfregulering van banken zelf. Gelet hierop leek het opnemen van een koppeling van de moreel-ethische verklaring aan het toezicht van DNB (regulering) in de Code (zelfregulering) niet opportuun. Mede omdat de Code een (aanvullend) geheel vormt met wet- en regelgeving en het toezicht door DNB en de AFM dat daaruit voortvloeit.
Bent u van mening dat DNB een dergelijke rol alsnog op zich dient te nemen? Kunt u dit toelichten?
Evenals Uw Kamer vind ik de moreel-ethische verklaring van groot belang. Ik hoor bemoedigende geluiden uit de sector, zoals ondertekening van de moreel-ethische verklaring in het bijzijn van de raad van commissarissen om bij te dragen aan de inbedding van de verklaring binnen de gehele onderneming. Dit is positief. Het is van belang dat bankiers zich bewust zijn van de (maatschappelijke) verantwoordelijkheid die ze dragen. Iedere gelegenheid om dit bewustzijn te versterken moet worden aangegrepen. Mede gelet hierop zal ik met de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de NVB), DNB en de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) in overleg treden over een meer formele status van de moreel-ethische verklaring. Hierbij zal worden gekeken naar diverse opties, waaronder ook de mogelijkheid om de moreel-ethische verklaring te koppelen aan de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders van banken door DNB3 alsmede de tijdens het Notaoverleg met de vaste Kamercommissie van Financiën van 7 maart 2011 naar voren gebrachte optie van een register. Ik zal Uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg.
Bent u van mening dat de bankierseed onderdeel zou moeten uitmaken van een verklaring van geen bezwaar? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de bankiers van DNB de verklaring zelf niet ondertekenen? Wat is hiervoor de reden?
De Code Banken is van toepassing op banken die beschikken over een bankvergunning verleend op grond van de Wet op het financieel toezicht en derhalve niet op DNB. De inhoud van de moreel-ethische verklaring is gericht op bankiers werkzaam bij deze instellingen. Zo dient een bankier te verklaren dat hij een zorgvuldige afweging zal maken tussen alle belangen die bij de bank betrokken zijn, te weten die van klanten, aandeelhouders, werknemers en de samenleving waarin de bank opereert, en dat hij in die afweging het belang van de klant centraal zal stellen. Bestuurders van DNB zijn gebonden aan eigen (integriteits)regelingen.
Deelt u de mening dat de bankierseed serieus moet worden genomen en niet eenzelfde status verdient als het formuliertje voor de bijdrage aan de personeelsvereniging dat eveneens bij indiensttreding wordt ondertekend?
Ja.
Bent u bereid om hiertoe de noodzakelijke maatregelen te treffen?
Ja. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vragen 5, 6 en 11.
Wat is uw reactie op de Voorrapportage Implementatie Code Banken3 met betrekking tot de moreel-ethische verklaring?
De monitoring commissie signaleert in haar voorrapportage dat de moreel-ethische verklaring in vrijwel alle gevallen is ondertekend, maar dat er nog aandachtsgebieden zijn, zoals bijvoorbeeld het attenderen van nieuwe medewerkers op de inhoud van de principes van de verklaring. Uit de voorrapportage volgt verder dat een kleine 60% van de banken heeft aangegeven de verklaring te hebben doorvertaald naar principes die gelden als leidraad voor het handelen van de medewerkers van de banken. Ruim 25% van de banken is ten tijde van het onderzoek van de monitoring commissie voornemens dit nog in 2010 te gaan doen, aldus de monitoring commissie.
Hieruit volgt dat banken momenteel stappen in de goede richting zetten, maar dat er nog meer werk verricht moet worden. Een optimale naleving van de Code op alle onderdelen is noodzakelijk. Ik verwacht dan ook dat banken in hun jaarverslagen over boekjaar 2010 duidelijke resultaten laten zien.
Deelt u de mening van de commissie dat doorvertaling van de code in de organisatie zich goed leent voor het uitwisselen van best practices? Bent u bereidt deze uitwisseling te bevorderen wat betreft de bankierseed? Ziet u hier een rol voor DNB?
Ja, ik ben van mening dat de doorvertaling van de moreel-ethische verklaring uit de Code zich goed leent voor het uitwisselen van best practices. Ik zie hierin – mede gelet op het zelfregulerende karakter van de code en de verantwoordelijkheid die bij de sector ligt – met name een rol weggelegd voor de NVB. Ik zal dit meenemen in het overleg met de NVB, DNB en de AFM.
Het niet mogen gebruiken van busbanen door ambulances |
|
André Elissen (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat ambulancediensten in Zuid Holland van de provincie niet standaard gebruik mogen maken van alle busbanen wanneer er niet met spoed (A1 en A2) wordt gereden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat bestuurders van ambulances, ervaren en verantwoorde weggebruikers die zich onder moeilijke omstandigheden keihard inzetten voor de goede zaak, bij de uitvoering van hun werk over minder mogelijkheden beschikken dan bijvoorbeeld een taxichauffeur?
Ambulances zonder optische en geluidsignalen zijn wegvoertuigen die zich aan de verkeersregels moeten houden. Ambulances met optische en geluidsignalen zijn zogenaamde voorrangsvoertuigen. Deze voertuigen mogen afwijken van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) voor zover de uitvoering van hun taak dit vereist. Dit houdt onder meer in dat voorrangsvoertuigen gebruik mogen maken van busbanen. Ambulances beschikken als voorrangsvoertuig derhalve over meer mogelijkheden van weggebruik dan taxi’s. Taxi’s mogen geen gebruik maken van busbanen in beheer bij een provincie, waarop het woord «BUS» of «LIJNBUS» is aangebracht, tenzij gedeputeerde staten een ontheffing daartoe hebben verleend.
Deelt u de mening dat ambulances een ontheffing zouden moeten krijgen om ook buiten noodgevallen overal in Nederland te rijden (en stil te staan) waar ze willen, o.a. ook op busbanen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de wet aan te passen zodat ambulances in heel Nederland kunnen rijden (en stil kunnen staan) waar de bestuurder dat op basis van aanwijzingen van de meldkamer en op basis van eigen vakmanschap dat nodig acht? Zo nee, kunt u dan duidelijk onderbouwen waarom u vindt dat er restricties voor ambulances zouden moeten gelden?
Nee. De huidige wetgeving voldoet. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Welke bepalingen gelden voor andere hulpdiensten, zoals brandweer en politie? Heeft de provincie ook voor hun de bevoegdheid om beperkingen op te leggen of zij al dan niet over de busbaan mogen rijden? Is bij u bekend of dat ook het geval is, zo ja waar?
Voor hulpdiensten geldt dat deze alleen gebruik mogen maken van busbanen met de aanduiding «BUS» of «LIJNBUS» als de uitoefening van hun taak dit vereist en bij het voeren van optische en geluidssignalen. Op grond van het RVV hebben gedeputeerde staten de discretionaire bevoegdheid ontheffing te verlenen voor het rijden op een provinciale busbaan. De provincie Zuid Holland maakt alleen in uitzonderingsgevallen hiervan gebruik.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om de provincies deze mogelijkheden om restricties op te leggen te ontnemen en hier landelijk beleid van te maken?
Nee. Gedeputeerde staten kunnen het beste beoordelen wanneer en waar in de regio ontheffingen van het rijden op een provinciale busbaan verleend dienen te worden.
Het project Waterdunen in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() |
Op welke wijze is het Rijk wat betreft financiering, het ruimtelijke ordeningstraject, het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur en het Natuurpakket Westerschelde betrokken bij het project «Waterdunen»?
Het project Waterdunen wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie Zeeland in samenwerking met de gemeente Sluis, het waterschap Zeeuws-Vlaanderen, Molecaten (recreatieparken) en Het Zeeuwse Landschap gerealiseerd.
Het Rijk draagt financieel bij vanwege de kustversterking (€ 40 mln), de omgevingskwaliteiten (€ 18 mln Nota Ruimte) en het natuurherstel Westerschelde (€ 22,7 mln).
Het project heeft tot doel een economische impuls te geven aan de krimpregio West-Zeeuws-Vlaanderen in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid door dijkversterking in samenhang met ruimtelijke kwaliteit en een deel van de natuurherstelopgave voor de Westerschelde.
Het natuurherstel is geen onderdeel van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor de plan- en besluitvorming.
Op welke wijze kan het Rijk eventueel nog invloed uitoefenen op het besluitvormingsproces ten aanzien van het project «Waterdunen»?
Het besluitvormingsproces is afgerond. De provincie Zeeland heeft het provinciale inpassingsplan vastgesteld. Er loopt nog een beroepsprocedure tegen het vastgestelde plan. Voor het Rijk zie ik in de afgesloten besluitvormingsprocedure geen rol.
Hoe verhoudt het besluit van de provincie Zeeland om de onteigeningsprocedure voor het project «Waterdunen» in gang te zetten, zich tot de wijze waarop u de motie-Koopmans/De Mos1 over het niet onteigenen voor natuur uit wil gaan voeren? Welke mogelijkheden heeft u om onteigening van gronden voor natuurontwikkeling in het kader van het project «Waterdunen» te voorkomen?
In de motie Koopmans/De Mos staat onteigening voor de EHS centraal. Het te realiseren natuurherstel in dit project is echter geen onderdeel van de realisering van de EHS. Onteigening acht ik echter ten algemene niet wenselijk en dient mijns inziens tot een minimum beperkt te worden. Maar de provincie beslist in dit geval hierover. Overigens heb ik begrepen dat de provincie Zeeland alleen in uiterste gevallen tot onteigening bereid is.
Is de voorgenomen ontpoldering in het kader van het project «Waterdunen» noodzakelijk voor het realiseren van de gewenste kustversterking?
Het project Waterdunen is deel van de prioritaire zwakke schakel West-Zeeuws-Vlaanderen. Voor de prioritaire zwakke schakels geldt een dubbeldoelstelling: de veiligheid en ruimtelijke kwaliteit in samenhang verbeteren. Het realiseren van de gewenste kustversterking in het project is één op één gekoppeld aan het realiseren van de ontwikkelingen op het gebied van economie, recreatie, natuur en landschap.
Acht u de voorgenomen ontpoldering in het kader van het project «Waterdunen» en de Rijksbijdragen daarvoor in overeenstemming met de coalitieafspraak dat er geen nieuwe besluiten tot ontpoldering komen en bestaande plannen worden heroverwogen? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u dan om de plannen voor «Waterdunen» in lijn te brengen met de genoemde coalitieafspraak?
Zie het antwoord bij vraag 2. Er is in het geval van Waterdunen sprake van een genomen besluit door de provincie Zeeland.
Acht u de mate waarin het aantal te ontpolderen hectares voor nieuwe natuur meetelt voor het aantal te ontpolderen hectares in het kader van het Natuurpakket Westerschelde evenredig met de daadwerkelijk te realiseren estuariene natuur? Bent u bereid u tenminste in te zetten voor een zwaardere bijdrage van het aantal te ontpolderen hectares in het project «Waterdunen» aan het Natuurpakket Westerschelde en, hieraan gekoppeld, voor een vermindering van het aantal te ontpolderen hectares?
Asielzoekers die te lang vast zitten op Schiphol |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waaruit blijkt dat asielzoekers die aankomen op Schiphol gemiddeld twee maanden vastzitten, en dat dit de toegestane termijn van zes weken overschrijdt?
Ja, ik ben bekend met het rapport. De in de vraagstelling genoemde conclusie wordt echter in het rapport niet getrokken. Van een zeer klein aantal van de asielzoekers die aankomen op Schiphol duurt de asielprocedure langer dan zes weken. Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 2.
Welke actie hebt u ondernomen nadat dit bericht u bekend werd en hoe gaat u ervoor zorgen dat de termijn van zes weken in het vervolg niet wordt overschreden?
De IND spant zich in om zoveel mogelijk asielaanvragen binnen acht dagen af te handelen. Wanneer dit, ook gelet op de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid, niet mogelijk is, en er voldoende redenen voor zijn, kan de termijn langer zijn, in beginsel tot zes weken. Als het onderzoek niet binnen zes weken kan worden afgerond, zal steeds een belangenafweging worden gemaakt omtrent het al dan niet voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000. De maatregel zal na het verstrijken van die zes weken in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn gedragingen, anders indiceren. De ervaring leert dat dit laatste slechts sporadisch gebeurt. Hoe langer de maatregel van toepassing is, des te zwaarder wegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Het rapport van VWN en UNHCR geeft dan ook geen aanleiding voor nadere actie.
De vraag of de voortzetting van de maatregel rechtmatig is, kan steeds door de advocaat van de vreemdeling aan de rechter worden voorgelegd. Deze zal beslissen of de omstandigheden van het geval de duur van de detentie rechtvaardigen.
Ook wanneer binnen zes weken is beslist op de asielaanvraag, kunnen asielzoekers langer dan zes weken in bewaring zitten op grond van artikel 6 Vw. De totale duur van de artikel 6 maatregel is namelijk niet alleen afhankelijk van de duur van de asielprocedure – inclusief de eventuele beroepsprocedure – maar ook van de duur van het daarop volgende vertrekproces. Op de duur van het vertrekproces is de medewerking van de asielzoeker en van de autoriteiten van het land van herkomst van invloed.
Deelt u de mening dat de Gesloten Opvang Centrum-procedure (GOC-procedure) waarbij asielzoekers in detentie op een beslissing van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moeten wachten geen ideale situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u daaraan doen?
Ik meen dat er onder de betreffende omstandigheden goede gronden zijn om gebruik te maken van een gesloten procedure. Het gaat in deze gevallen om grensdetentie, met andere woorden om personen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Dat is de reden dat zij in detentie verblijven. Detentie in deze gevallen is ook in overeenstemming met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het beletten dat personen op onrechtmatige wijze het land binnenkomen erkent als gerechtvaardigde grond voor detentie. In de meeste gevallen wordt de asielaanvraag niet ingewilligd en leidt de asielaanvraag niet tot toelating tot Nederland. Als dat wel het geval is, wordt de detentie opgeheven.
Ik ben van mening dat de achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering, zich niet voor alternatieven leent. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. In voorkomende gevallen vindt overigens wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, namelijk in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Bent u bereid in te zetten op alternatieven voor detentie zoals een dagelijkse meldplicht in een vrijheidsbeperkte locatie of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven neemt u in overweging?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat het een ongelijke situatie is dat asielzoekers die via het land Nederland bereiken niet terecht kunnen komen in een GOC-procedure en via Schiphol wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de GOC-procedure kan worden afgeschaft?
Er is hier geen sprake van gelijke of vergelijkbare gevallen, maar van twee fundamenteel verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. Allereerst is er natuurlijk de Schengengrenscode. Die geeft mij als hoofdregel dat ik personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het Schengengebied in te reizen, aan de buitengrens dien te weigeren. Het enkele indienen van een asielaanvraag, maakt op zichzelf niet reeds dat aan die toegangsvoorwaarden voorbij kan worden gegaan. Ik ben van mening dat mijn verantwoordelijkheid uit hoofde van de Schengengrenscode, naar mijzelf en naar mijn Schengenpartners, met zich meebrengt dat ik mij dien in te spannen om illegale immigratie tegen te gaan. Ik verwacht omgekeerd hetzelfde van mijn Schengenpartners. Daarbij komt dat de reële kans bestaat dat de desbetreffende vreemdelingen zich aan het toezicht zouden onttrekken wanneer hen feitelijk toegang zou worden verleend om een asielaanvraag in te dienen. Dit zou tot gevolg hebben dat het aantal illegale vreemdelingen in Nederland – en de Europese Unie – zou toenemen. In het geval van asielzoekers die Nederland via het land bereiken, betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn, waardoor de belangen anders liggen. Ik wijs er op dat ik als hoofdregel hanteer dat indien een onderzoek naar een asielaanvraag meer dan acht dagen vergt, of er aanwijzingen zijn dat de aanvraag mogelijk kansrijk is, de periode van grensdetentie in beginsel relatief kort duurt. Het zijn juist de vreemdelingen met een minder kansrijk asielrelaas die langere tijd aan de grens gedetineerd blijven. Ik ben dan ook van mening dat het onderscheid gerechtvaardigd is en dat er goede redenen bestaan de gesloten verlengde asielprocedure (GVA-procedure) te behouden. Het feitelijk toelaten van vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoen, zou bovendien de (Schengen)grensbewaking teniet doen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over Vreemdelingenbewaring dat is gepland op 26 januari aanstaande?
Deze vragen zijn gesteld op 24 januari jongstleden, derhalve twee dagen voorafgaand aan het algemeen overleg van 26 januari jl. over vreemdelingenbewaring. Het is mij helaas niet gelukt om de beantwoording voorafgaand aan het algemeen overleg aan u toe te zenden.
Tijdens genoemd algemeen overleg heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Op twee daarvan zou ik terugkomen bij de beantwoording van de onderhavige vragen. Het betreft enerzijds de cijfers inzake de GVA-procedure en anderzijds de relatie van vreemdelingendetentie tot mensenrechten.
Wat de cijfers over de GVA-procedure betreft wil ik graag het volgende opmerken.
Uit het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR komt naar voren dat sprake is van een dalende trend van het aantal asielzoekers dat aan de grens gedetineerd wordt ten opzichte van het onderzoek uit 2007. Voorts is volgens het rapport zowel de gemiddelde als de langste duur van grensdetentie in 2009 ten opzichte van 2008 afgenomen.
Bovendien is het in dit kader van belang te vermelden dat zoals in de brief van 11 juni 20101 aan uw Kamer gemeld, een versoepeling van het beleid inzake grensdetentie heeft plaatsgevonden. Ten eerste bevat de Vreemdelingencirculaire nu een limitatieve opsomming van situaties waarin de vreemdeling naar de GVA-procedure kan worden verwezen, waar voorheen sprake was van een ruime formulering. Ten tweede is de maximumduur van grensdetentie voor gezinnen met minderjarige kinderen beperkt van maximaal vier weken naar maximaal veertien dagen gerekend vanaf het moment dat het gezin feitelijk verwijderbaar is geworden.
De uitvoering van de GVA-procedure wordt dit jaar nauwlettend gevolgd en de cijfers ervan geregistreerd. In de reeds eerder aangekondigde terugkeerbrief, die naar verwachting medio 2011 naar uw Kamer wordt gezonden, zullen uw Kamer enkele eerste cijfers over de GVA-procedure worden verstrekt die dan beschikbaar zijn. Later in 2011 zal uw Kamer vervolgens opnieuw over de laatste cijfers worden geïnformeerd, waarbij tevens zal worden ingegaan op de effectiviteit van de GVA-procedure.
Voorts heb ik toegezegd in te gaan op de relatie tussen vreemdelingenbewaring en relevante guidelines op het terrein van mensenrechten. In het rapport van Vluchtelingenwerk en UNHCR worden twee Guidelines genoemd waarmee het beleid naar de mening van die organisatie onvoldoende in overeenstemming zou zijn. Het gaat om de UNHCR Guidelines on Detention en om de Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Gesteld wordt dat de GVA-procedure niet in overeenstemming is met de UNHCR Guidelines on Detention omdat deze detentieprocedure in onvoldoende mate wettelijk geregeld is, nu alle regels omtrent termijnen en gronden voor GVA bepaling in beleidsregels zijn neergelegd. Voorts wordt in het rapport genoemd dat de Guidelines stellen dat asielzoekers niet gedurende de gehele statusbepaling of voor onbepaalde tijd mogen worden vastgehouden.
Ik deel nadrukkelijk niet dat de procedure onvoldoende wettelijke basis heeft. Kern van de procedure is immers dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden om toegang tot Nederland te krijgen, en hen om die reden de toegang is geweigerd. De bevoegdheid om hen aansluitend te detineren is neergelegd in de Vreemdelingenwet, in artikel 6, eerste en tweede lid. Dat de praktische uitwerking in – voor een ieder kenbare en gepubliceerde – beleidsregels is neergelegd, maakt dat niet anders. Ik zie geen reden om hierover meer regels op te nemen, nu deze de duidelijkheid niet ten goede komen.
Zoals hiervoor ook aangegeven vindt de statusbepaling niet als hoofdregel plaats in detentie. Indien de procedure niet zeer snel kan worden afgerond is de hoofdregel dat de procedure verder in een minder restrictieve setting kan worden afgewacht.
Voorts wordt in het rapport gesteld dat de GVA-procedure in strijd zou zijn met Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Deze Guidelines stellen dat bijzonder complexe zaken niet in een versnelde procedure afgedaan zouden moeten worden, hetgeen volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR in beginsel zou moeten betekenen dat 1F- zaken niet in deze procedure behandeld zouden moeten worden, tenzij de zaak niet als complex kan worden beschouwd. Voorts veronderstelt dit volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR dat er een inhoudelijk criterium moet zijn voor behandeling in een versnelde procedure, terwijl een dergelijk inhoudelijk criterium in Nederland niet bestaat. Ook deze zienswijze deel ik niet. In de Nederlandse systematiek worden alle zaken op eenzelfde wijze beoordeeld. Indien de zaak dat toelaat, hetgeen in de meerderheid van de gevallen zo zal zijn, kan de zaak in 8 dagen worden afgedaan. Lukt dat niet, dan wordt die termijn verlengd, tot (maximaal) een half jaar. Of met voldoende zorg naar een zaak is gekeken, staat mede ter beoordeling van de rechter. Indien deze van mening is dat de beslissing gezien de aard van de zaak met onvoldoende zorg is voorbereid, kan hij besluiten dat zij opnieuw moet worden genomen. Een extra criterium is dan ook niet noodzakelijk. Anders dan Vluchtelingenwerk ben ik van mening dat voortgezette detentie gerechtaardigd is ten aanzien van vreemdelingen van wie ik betrokkenheid bij (oorlogs)misdaden vermoed. Ik lees in de guidelines niet dat ik ook deze categorie vreemdelingen in de normale, open opvang dien op te nemen.
Ook zou de regelgeving in strijd zijn met deze guidelines omdat niet is uitgesloten dat personen behorend tot kwetsbare groepen in de GVA-procedure worden opgenomen. Tot slot stellen Vluchtelingenwerk en UNHCR van mening te zijn dat de gemiddelde duur van de GVA-procedure dusdanig lang is, dat er, hoewel de procedure korter is dan de normale procedure, geen sprake meer is van een versnelde procedure in de zin van de richtlijn, en detentie derhalve in veel gevallen niet opportuun is. Ook deze mening deel ik niet. Indien er voldoende belangen aanwezig zijn, kan de detentie langer voortduren. Uiteraard kan de vraag of dat inderdaad het geval is steeds aan de rechter worden voorgelegd, die dit naar de omstandigheden van het geval zal beoordelen.
Het bericht dat de Friese politie agenten wil verhuren aan gemeenten |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat de politie in Friesland agenten wil gaan verhuren aan gemeenten?1
Ja.
Vind het u ook ongewenst dat de politie vanwege vermeende financiële problemen zich gaat verhuren aan gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze ontwikkeling stopzetten?
Er is geen besluit dan wel voornemen van het korps Fryslân om agenten te verhuren aan gemeenten. Het korps heeft de mogelijkheden verkend om bovenformatief personeel te detacheren. Het verhuren van politieagenten aan gemeenten vind ik onwenselijk. De financiering van de politie is een verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid. De intensivering uit het regeerakkoord van € 300 miljoen oplopend tot € 370 miljoen in 2015, die dit Kabinet in het regeerakkoord heeft vastgelegd zorgt er voor dat de operationele sterkte bij de politie van 49 500 betaalbaar is en blijft. Er hoeven dan ook geen agenten uit de operationele sterkte om budgettaire redenen ontslagen te worden. Inmiddels heb ik op 24 maart een brief over de herijking van het budgetverdeelsysteem aan de Kamer gezonden, waarin staat hoe de intensivering wordt ingezet en hoe de betere verdeling van de politie over Nederland zijn beslag krijgt.
Deelt u de mening dat via de achterdeur nu een soort gemeentepolitie wordt gecreëerd? Vindt u ook dat dit de ontwikkeling van een nationale politie in de weg kan staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat gemeenten een eigen politie gaan creëren?
Neen, ik ben niet van mening dat er via de achterdeur een soort gemeentepolitie wordt gecreëerd. Toezicht en handhaving door gemeenten zijn duidelijk onderscheiden van de taken van de politie. Gemeenten mogen en kunnen wel buitengewone opsporingsambtenaren aanstellen, maar zij mogen geen politiecapaciteit inhuren. De politie wordt uitsluitend bekostigd door de Rijksoverheid en aangestuurd op grond van de Politiewet. Er mag en zal geen (schijn van) nieuwe gemeentepolitie ontstaan. De huidige politiewet en het wetsontwerp nationale politie, laat hiervoor dan ook geen enkele ruimte.
Burgers in nood die onnodig wachten op hulp wanneer zij 112 bellen |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat wanneer men met een mobiele telefoon 112 belt, men eerst bij de meldkamer in Driebergen uitkomt en daarna pas wordt doorverbonden met de regio waarin men zich bevindt1, terwijl wanneer men met een mobiele telefoon 0900-8844 belt, men direct uitkomt bij de meldkamer van de regio waarin men bevindt? Waarom bestaat dit verschil bestaat?
Wanneer een burger met een mobiele telefoon belt naar 0900–8844, komt de beller niet direct terecht in de politiemeldkamer maar wordt de oproep gerouteerd naar een Politie Service Centrale. Sinds mei 2010 wordt de beller verzocht om de plaats in te spreken waar hij contact wil met de politie. De beller wordt hierna doorgeleid naar de desbetreffende regio. Wanneer de plaatsnaam niet herkend wordt door de spraakcomputer, zal het gesprek alsnog via de landelijke centrale in Driebergen worden afgehandeld.
Bij het beantwoorden van een 112-noodoproep is gegeven de urgentie van de oproep rechtstreeks menselijk spraakcontact met een centralist vereist. Een doorgeleiding zoals gebruikt wordt voor 0900–8844, is voor de veiligheid van de beller ongewenst.
Weet u dat, wanneer men met een vaste telefoon 112 belt, men wel direct uitkomt bij de meldkamer in de eigen regio? Waarom is er verschil tussen een vast telefoonnummer en een mobiel telefoonnummer? Deelt u de mening dat er dus géén technische belemmering bestaat om een mobiele beller direct bij de centralisten in de eigen regio uit te laten komen?
Er is wel degelijk een technische belemmering is om zowel mobiele als vaste 112 oproepen direct in de betreffende meldkamer uit te laten komen. In geval van een 112 oproep met een vaste telefoon wordt de beller in het openbare telefoonnet op basis van de zogenaamde «netnummertabel» gerouteerd naar de regio waar de beller zich op dat moment bevindt. Wanneer een mobiele beller met 112 belt, kan de telecom infrastructuur de specifieke locatie onvoldoende nauwkeurig automatisch vaststellen en dient de centralist in de landelijke centrale in Driebergen te verifiëren waar de beller vandaan belt en door te verbinden met de gewenste hulpverleningsdienst in de betreffende regio.
Deelt u de mening dat het technisch onnodig en daarnaast onwenselijk is dat door tussenkomst van de meldkamer in Driebergen kostbare tijd verloren gaat wanneer iemand 112 belt met zijn/haar mobiele telefoon?
Er gaat geen kostbare tijd verloren bij de huidige afhandeling van mobiele 112 noodoproepen. Ook de noodhulpmeldingen vanuit specifieke doelgroepen (o.a. gehandicapten), buitenlandse oproepen en niet routeerbaar telefoonverkeer uit de vaste netwerken worden in de landelijke 112 centrale verwerkt. Naast de technische belemmeringen is het ook uit oogpunt van efficiency, misbruikfiltering, incidentmanagement, uitwijkmogelijkheden, opschaling en kwaliteit van dienstverlening voor de mobiele beller is er voor gekozen om de mobiele 112 oproepen gecentraliseerd te verwerken..
Deelt u de mening dat iedere seconde telt en dat mensen die 112 bellen voortaan direct bij de meldkamer in de eigen regio zouden moeten uitkomen?
Ik deel uw mening dat elke seconde telt en dat de burger in nood zo snel mogelijk professionele hulp dient te krijgen. Echter ik ben niet van mening dat het noodhulpproces sneller zal verlopen wanneer de mobiele 112-beller direct in de meldkamer van de regio uitkomt. De argumenten hiervoor zijn in de voorgaande antwoorden opgenomen.
Sinds enkele jaren is de verdergaande professionalisering van het zogenaamde »aanname en inzetproces Noodhulp» in de multidisciplinaire meldkamer onderwerp van onderzoek en discussie. De functionaliteit 112, als enig noodhulploket in Nederland, is daarvan in de keten een onlosmakelijk onderdeel. Met het Veiligheidsberaad, de operationele disciplines en betrokken departementen heb ik afgesproken om, mede ter uitvoering van de doelstellingen uit het regeerakkoord, het meldkamerproces efficiënter in te richten. Over de uitvoering hiervan zal ik u nader berichten.
Het bijdrukken van geld door de Ierse centrale bank |
|
|
|
|
|
Is het waar dat de Ierse centrale bank zelf geld bijdrukt?12 Zo ja, is dit geoorloofd? Zo nee, is dat wel mogelijk en welke sancties staan hier tegenover?
Zijn er andere eurolanden waar centrale banken geld bijdrukken? Welke regels zijn hierover afgesproken?
Kent u de zorgen van professor Tissen over de kosten van het bijdrukken van geld (onder andere inflatie) voor de bevolking? Wordt er überhaupt geld bijgedrukt in EMU-verband en wat zijn hiervan de gevolgen voor de inflatie?
Kunt u garanderen dat de ECB geen geld bijdrukt ?
Voor hoeveel geld heeft de ECB inmiddels obligaties opgekocht van zwakkere eurolanden? Kan de ECB hier onbeperkt mee doorgaan? In hoeverre gebeurt dit nog steeds gesteriliseerd? Legt de ECB hierover verantwoording af? Zo ja, aan wie?
Het onderhoud aan dijken |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincies waarschuwen voor staat van dijken»?1
Ja, dat is mij bekend.
Hoe kan het dat een land als Nederland, dat omringd wordt door water, wordt «beveiligd» door slecht onderhouden dijken?
Er wordt in Nederland door de waterschappen en Rijkswaterstaat veel tijd en geld besteed aan het onderhouden van waterkeringen. Om te beoordelen of de toestand van de waterkeringen op orde is, wordt volgens de wettelijke systematiek één keer per zes jaar de toestand van de waterkeringen getoetst. Een veelheid aan oorzaken kan aanleiding zijn voor het niet voldoen aan de normen. Dit betreft onder andere: aangepaste toetsrandvoorwaarden, nieuwe toetsinzichten, fysieke veranderingen van de waterkering of het nog niet meenemen van effecten van lopende verbeterprogramma’s.
Bij de toetsing spelen ook de provincies, als toezichthouder op de waterschappen, een rol. Dit is de aanleiding geweest voor het bericht waaraan u refereert.
Kunt u een overzicht geven van de dijken die onderhevig zijn aan slecht onderhoud en op welke termijn alle dijken in Nederland voldoen aan de wettelijke gestelde normen?
Ja, ik ben voornemens om u medio dit jaar een rapportage met daarin een overzicht van de toestand van alle primaire waterkeringen toe te sturen.
Heeft u de bereidheid om puur in te zetten op dijkverzwaring van zwakke dijken en niet meer op de creatie van nieuwe natuur? Zo nee, waarom niet?
Ik zet in op waterveiligheid, dat is mijn kernpunt. Dat sluit niet uit dat soms werk met werk gemaakt kan worden. Dit door gekoppeld aan de waterveiligheidsmaatregelen ook een bijdrage te leveren aan andere beleidsdoelstellingen. Dit mag echter niet ten laste komen van de budgetten voor waterveiligheid.
De brandweer Rotterdam-Rijnmond die in de helft van de gevallen te laat komt |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom komt de brandweer Rotterdam-Rijnmond in de helft van de gevallen te laat?1
De conclusie dat de brandweer Rotterdam-Rijnmond in de helft van de gevallen te laat zou zijn, is afkomstig van onderzoeksbureau Suurenbroek dat in opdracht van de VRR onderzoek deed naar o.a. plaatsing materieel, straatsnelheden bestand en snel interventie voertuigen. Het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio laat weten dat zij deze conclusie niet onderschrijft. De veiligheidsregio stelt op basis van eigen analyse en het conceptrapport van de NVBR «Opkomsttijden basisbrandweerzorg: realisatie 2009», dat in circa 75% van de gevallen de incidentlocatie binnen de voorgeschreven norm wordt bereikt. Deze norm is conform het in de regio vastgestelde minimumniveau basisbrandweerzorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de opkomsttijden snel weer voldoen aan de in de wet gestelde eisen?
Het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio is primair verantwoordelijk voor het vaststellen van het niveau van veiligheid. De Wet veiligheidsregio’s biedt de mogelijkheid voor het Algemeen Bestuur af te wijken van de standaardnorm en legt dit aldus vast. Zoals ook hierboven geschetst toont de regionale analyse dat in circa 75% van de gevallen de incidentlocatie binnen de voorgeschreven norm wordt bereikt. Deze norm is conform het in de regio vastgestelde minimumniveau.
Het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio heeft de contra-expertises uitgebreid met de centrale ondernemingsraad besproken en bestudeerd. Diverse aanbevelingen worden door het Algemeen Bestuur meegenomen dan wel heroverwogen. De definitieve keuzes hierbij worden genomen en gedragen door het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio.
Wat is het effect van de bezuinigingen van 4,5 miljoen euro op de opkomsttijden van de brandweer? Hoe kunt u verzekeren dat de brandweerzorg op orde blijft, in het bijzonder in Albranswaard, Delfshaven en Lansingerland?
Met de bezuinigingsvoorstellen, welke beschreven zijn in het beleidsdocument «VRR in breder perspectief,» heeft het Algemeen Bestuur keuzes gemaakt in de wijze waarop de VRR aan de opgelegde taakstelling van 4,5 miljoen voldoet. Hierbij is de keuze gemaakt om naast bezuinigen ook om te buigen en te investeren in de organisatie. Daarbij wordt o.a. ingezet op het vergroten van veiligheidsbewustzijn van de burger middels het programma «Brandveilig Leven» en het inzetten van snelle interventievoertuigen (SIV). Ook valt het fuseren van enkele kazernes binnen dit scenario.
Het Algemeen Bestuur van de VRR heeft op 23 februari 2011 ingestemd met de voorstellen uit »VRR in breder perspectief». De opkomsttijden zoals beschreven in het materieelspreidingsplan – zijnde onderdeel van «VRR in breder perspectief» – voldoen aan de gestelde normtijden zoals vastgelegd door de regio.
Bij eventuele sluiting van kazernes wordt de dekking zo optimaal mogelijk gehouden door activiteiten van het programma Brandveilig Leven te implementeren. Eveneens worden de eerder genoemde SIV’s ingezet, in combinatie met tankautospuiten.
Momenteel vindt een proef plaats om te kijken hoe deze SIV’s zo optimaal mogelijk ingezet kunnen worden. Aan het einde van het jaar worden de resultaten van deze proef met het Algemeen Bestuur gedeeld teneinde besluitvorming te kunnen laten plaats vinden.
De dekking voor Albrandswaard zal gewaarborgd zijn door de in het Algemeen Bestuur reeds vastgestelde plannen. Voor de locaties Delfshaven en Lansingerland zal op verzoek van het Algemeen Bestuur verder onderzoek gedaan worden naar de locaties van materieel en gewenste dekking. De prestaties met betrekking tot de brandweerzorg worden momenteel zorgvuldig door het Algemeen Bestuur VRR gemonitord.
Bent u bereid een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek dat in opdracht van de Centrale Ondernemingsraad van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is gedaan, en deze naar de Kamer te sturen?
Gezien de verantwoordelijkheid van het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio’s, die is vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s, past mij terughoudendheid bij het geven van een oordeel. De inhoudelijke rapportages zijn door de centrale ondernemingsraad, het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio en de directie van de VRR in de afgelopen maanden uitgebreid besproken en diverse aanbevelingen uit de rapportages worden door het Algemeen Bestuur meegenomen danwel heroverwogen
Hoe zijn op dit moment de opkomsttijden in de andere veiligheidsregio’s?
Ik beschik niet over een actueel overzicht van de opkomsttijden die de verschillende regio’s hanteren. Het op rijksniveau vastleggen van de opkomsttijden en een landelijk dekkingsplan, past niet bij de decentrale bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg.
Moskeeën die medewerking weigeren aan het onderzoek naar lijfstraffen en het verspreiden van antiwesterse sentimenten |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek lespraktijken moskeeën gestrand»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de weigering van de moskeeën om mee te werken aan het onderzoek tekenend is voor de volslagen minachting van de moskeeën voor de Nederlandse samenleving? Zo nee, hoe duidt u de weigering dan?
Deelname aan het onderzoek door het Verwey-Jonker Instituut naar het pedagogisch klimaat tijdens non-formeel weekendonderwijs in moskeeën geschiedt op basis van vrijwilligheid. Het past mij niet om de keuze van de betreffende moskeeën om niet deel te nemen aan het onderzoek anders te duiden dan de beweegredenen die zij daarvoor zelf geven.
In hoeverre heeft u zich onvolledig uitgelaten over het ontbreken van concrete signalen van misstanden, daar de GGD en de gemeente Den Haag al in 2009 melding hebben gemaakt bij de politie en het Openbaar Ministerie van 49 concrete signalen van lijfstraffen?
De verwijzing naar concrete signalen van kindermishandeling in mijn brief d.d. 14 januari 20112 heeft betrekking op de resultaten van het inventariserend onderzoek dat in opdracht van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ondergetekende door GGD Nederland in de gemeenten Den Haag, Rotterdam en Eindhoven wordt uitgevoerd naar aard en omvang van concrete signalen van kindermishandeling in de sociale milieus van kinderen, waaronder ook het non-formele islamitisch weekendonderwijs valt. Dit onderzoek is onlangs van start gegaan en betreft een ander onderzoek dan het voornoemde beëindigde onderzoek naar het pedagogisch klimaat tijdens lespraktijken in twee moskeeën.
Aanleiding voor dit onderzoek van GGD Nederland vormden de signalen van kindermishandeling in 2009 in Den Haag en schriftelijke vragen daarover van uw Kamer. Dit onderzoek is naar verwachting eind 2011 afgerond. Over de aanleiding en uitvoering van dit onderzoek is uw Kamer reeds eerder geïnformeerd, per brief op 31 maart 20103, 21 september 20104 en eerdergenoemde brief van 14 januari 2011.
Zodra de resultaten van het onderzoek door GGD Nederland beschikbaar zijn, kunnen uitspraken worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid, aard en omvang van concrete signalen die in het onderzoek naar voren komen.
Bent u bereid de betreffende moskeeën in Amsterdam en Tilburg die weigeren deel te nemen aan een onderzoek naar shariapraktijken, onmiddellijk te sluiten? Zo ja, wanneer zullen deze moskee in het bijzonder en moskeeën in het algemeen worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
De lokale overheid is bevoegd een (moskee)gebouw als zodanig te sluiten als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van verstoring van de openbare orde.
In deze specifieke casus heeft de overheid geen reden om de moskeeën te sluiten; deelname aan het onderzoek naar het pedagogisch klimaat geschiedt op basis van vrijwilligheid.
Het gebrek aan orgaandonoren |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Nederlanders kapen Belgische organen weg»?1
Ja.
Klopt het bericht dat België zesentwintig donoren per miljoen inwoners telt? Hoeveel donoren per miljoen inwoners zijn er in Nederland beschikbaar? Wat gaat het kabinet doen om het aantal beschikbare donoren te laten toenemen?
Volgens berekeningen gemaakt aan de hand van de voorlopige cijfers van Eurotransplant en de meest recente bevolkingsaantallen heeft België ongeveer vierentwintig donoren per miljoen inwoners (10,8 miljoen inwoners en 263 donoren) en heeft Nederland ongeveer dertien donoren per miljoen inwoners (16.6 miljoen inwoners en 216 donoren). In de stand van zakenbrief die ik u onlangs toezond heb ik u aangegeven wat ik doe om het aantal beschikbare donoren te laten toenemen.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Gesprek kan tekort aan orgaandonoren verminderen»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het «verbeteren» van de gesprekken met nabestaanden kan leiden tot het verminderen van het tekort aan organen?
Ik geloof ook dat het verbeteren van de gesprekken met nabestaanden kan leiden tot het verminderen van het tekort aan orgaandonoren. Zoals ik in de bijlage bij de stand van zakenbrief die ik u onlangs toestuurde aangaf, wordt in Nederland momenteel op meerdere manieren onderzocht op welke wijze deze gesprekken beter kunnen worden gevoerd.
Wat is de rol van de functionaris als bedoelt in artikel 23 van de Wet op de orgaandonatie? Zijn er inmiddels in alle ziekenhuizen protocollen en functionarissen? Zo ja, hoe functioneert dit in de praktijk?
De rol van de in artikel 23 van de Wet op de orgaandonatie bedoelde functionaris staat in de artikelen 18, eerste lid en 20 van die wet beschreven. Hij of zij controleert bij een potentiële donor het donorregister, voert het donatiegesprek met de naasten als er geen positieve wilsverklaring in het register wordt gevonden, informeert de naasten over de uitnameprocedure als er een positieve wilsbeschikking in het register staat en meldt een donor aan bij het orgaancentrum, de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS). Het modelprotocol orgaan- en weefseldonatie van de NTS dient in de regel als basis voor het locale protocol orgaan -en weefseldonatie. Het probleem zit hem mijns inziens niet zozeer in het opstellen en invoeren van protocollen en het aanwijzen van functionarissen, dat is in het overgrote deel van de ziekenhuizen geregeld. Het voeren van een goed donatiegesprek borg je echter niet door daarvoor in een protocol een functionaris aan te wijzen, dat doe je door ervoor te zorgen dat die functionarissen getraind zijn in dat soort gesprekken. Daar valt zoals gezegd nog winst te behalen.
Klopt het dat artsen tijdens hun opleiding nauwelijks worden getraind in gesprekken over orgaandonatie? Bent u van mening dat artsen tijdens hun opleiding hier wel in getraind zouden moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Het is gedeeltelijk waar dat artsen tijdens hun opleiding nauwelijks worden getraind in gesprekken over orgaandonatie, het curriculum is zo overvol dat daarvoor simpelweg geen ruimte is. Veel ziekenhuizen vangen dit wel op door deze training aan arts-assistenten te geven die in dat ziekenhuis worden opgeleid. Ik verwacht zelf meer van het gericht trainen van professionals op de Intensive Care die het meest met orgaandonatie in aanraking komen. Mijn voorganger heeft in 2007 subsidie gegeven voor het project Communicatie rond Donatie van de NTS. In het kader van dit project is al aan veel ziekenhuizen de mogelijkheid geboden om hun personeel te trainen. Binnenkort verschijnen resultaten van het onderzoek dat naar aanleiding van dit project is gedaan. Het project laat hoopgevende resultaten zien op het vlak van het verhogen van het toestemmingspercentage door nabestaanden. Zoals aangegeven in de stand van zakenbrief zal ik samen met de NTS bekijken of en hoe de succesvolle aanpak uit het project breed kan worden geïmplementeerd.
De herkeuringen voor mensen met een SW-indicatie |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Handhaaft u de zin in het regeerakkoord: «Huidige WSW-ers worden niet herkeurd en kunnen gewoon op hun WSW-werkplaats blijven werken»?1
Ja, daarmee ben ik bekend. De genoemde tekst uit het regeerakkoord betekent dat de huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw niet verandert voor de groep mensen die op dit moment een Wsw-indicatie heeft, en op grond daarvan een dienstbetrekking heeft. Met deze afspraak wordt ook geborgd dat beschut werken mogelijk blijft voor mensen die alleen daartoe in staat zijn.
Bent u ermee bekend dat de herkeuringen voor WSW-ers gewoon doorgang vinden?2 Hoe verhoudt deze brief zich tot de tekst in het regeerakkoord? Kunt u dit toelichten?
De huidige systematiek van rechten en plichten in de Wsw houdt ook in, dat een deel van de mensen die beschikken over een Wsw-indicatie periodiek herkeurd worden. Op grond daarvan is het logisch dat de herkeuringen voor deze groep SW-ers gewoon doorgang vinden.
Gaat u de herkeuringen voor de huidige SW-geïndiceerden afschaffen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, moeten de SW-geïndiceerden die worden herkeurd gaan voldoen aan de nieuwe herkeuringseisen (die de instroom moeten gaan beperken)?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven ben ik, gelet op de afspraak uit het regeerakkoord, niet van plan de huidige systematiek van rechten en plichten uit de Wsw voor mensen die op dit moment een dienstbetrekking op grond van de Wsw hebben te wijzigen.
Het bericht dat de Verenigde Staten (VS) niet bereid waren Nederland te helpen bij het beperken van geluidsoverlast van AWACS |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Jasper van Dijk (SP) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichtgeving over de via Wikileaks naar buiten gebrachte berichten dat de VS geen hulp aan Nederland wilde bieden bij het beperken van de geluidsoverlast door AWACS-toestellen?1
Ja.
Hebben de VS tussen het moment dat de Board of Directors (BOD) van het AWACS-programma de opdracht gaven voor «re-engening / re-platforming of the AWACS-fleet» op 27 juni 2002 en het eerste ambtsbericht van april 2007 blijk gegeven van twijfels rond de haalbaarheid van het stiller maken van de AWACS-toestellen?
Zoals uiteengezet in de brief van heden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk 2011–2000011311) mag van de zijde van het kabinet geen antwoord worden verwacht op vragen over de juistheid van de inhoud van de vermeende Amerikaanse ambtsberichten.
Zoals bekend maakt Nederland zich in internationaal verband reeds geruime tijd sterk voor structurele oplossingen van de geluidsproblematiek van de vliegbasis Geilenkirchen. Als een van de mogelijke oplossingen is de vervanging van de AWACS-motoren onderzocht. In juni 2007 verzochten de Navo-ministers van Defensie op initiatief van Nederland de Board of Directors van de NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management Organisation (NAPMO) een uit 2004 stammende business case inzake de vervanging van de Navo AWACS-motoren opnieuw te bezien. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 15 oktober 2007 (Kamerstuk 31 200 X en 31 200 XI, nr. 16). Over de uitkomsten van de herziene business case is de Kamer geïnformeerd met de brief van 24 april 2008 (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109). Het bleek dat er vanuit financieel-economisch perspectief geen positieve business case was om de motoren van de AWACS-vliegtuigen te vervangen.
Waarom heeft de Nederlandse regering ook na april 2007 jegens de Tweede Kamer volgehouden dat stillere motoren een bijdrage zouden kunnen leveren aan de geluidsproblematiek, terwijl de VS volgens ambtsberichten aan de ambassadeur in Washington te kennen hadden gegeven daar grote terughoudendheid bij te zullen betrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat (zoals blijkt uit het ambtsbericht van februari 2008) de toenmalig minister van Milieu bij collega’s uit de Europese Unie lobbyde voor de inzet van een vluchtsimulator, terwijl haar collega van Defensie op dat moment nog twijfelde aan de haalbaarheid van dat voorstel?
De toenmalige minister van Milieu heeft in de EU bepleit de mogelijkheid te onderzoeken om geluidseisen te stellen aan de Navo AWACS-vliegtuigen. Hierover is de Kamer in april 2008 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109). Defensie heeft de Navo hierover geïnformeerd. In dezelfde brief is gemeld dat het investeren in een moderne vluchtsimulator op de vliegbasis Geilenkirchen één van de mogelijke maatregelen is die kan bijdragen aan het verminderen van de geluidsbelasting van Geilenkirchen en het beperken van het aantal vliegtuigbewegingen. Mede door inspanningen van Nederland heeft de Navo in juni 2008 besloten te investeren in een moderne vluchtsimulator (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 66). Deze simulator is eind 2010 in gebruik genomen.
Heeft u, zoals toegezegd in uw brief van 18 juni 2010, de BOD op de hoogte gesteld van de strekking van de motie Jansen c.s.2 over het verzoek van het parlement aan de regering zo nodig de binnenvliegregeling te gebruiken en heeft u een reactie van de BOD ontvangen? Zo ja, hoe luidde die? Zo nee, bent u bereid daar alsnog om te vragen?
Conform de door de Kamer aangenomen motie heeft Nederland in de Board of Directors van de NAPMO gemeld dat het parlement de regering heeft verzocht per 1 januari 2012 desnoods de Navo-binnenvliegregeling te gebruiken om in 2012 een geluidsreductie van 35 procent te bereiken. De NAPMO BOD heeft daarvan kennis genomen.
De benadeling van jonggehandicapten die onder de oude regeling vallen ten opzichte van de jonggehandicapten die onder de nieuwe regeling vallen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat in bepaalde gevallen de inkomsten naast een Wajonguitkering slechter uitvallen in de oude Wajong-regeling ten opzicht van de nieuwe Wajong-regeling?1
Ja. Het totale inkomen in de werkregeling is hoger dan de uitkering in de oude Wajongregeling voor mensen die een inkomen verdienen dat ligt tussen 21% en 28% en tussen 36% en 100% van het wettelijk minimumloon. Bij een loon dat ligt tussen 28% en 36% van het wettelijk minimumloon is de oude Wajongregeling gunstiger (Kamerstukken 2008–2009, 31 780, nr. 7).
Bent u van mening dat de jonggehandicapte die onder de oude Wajong-regeling valt zelf moet kunnen kiezen onder welke regeling hij of zij valt? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning in april 2009 is over een mogelijk keuzerecht van het zittende bestand (instroom in de Wajong tot en met 2009) voor de nieuwe regeling gesproken. De regering was van opvatting dat de jonggehandicapte die onder de oude Wajong valt, moet kunnen kiezen onder welke regeling hij valt. Dit heeft er toe geleid dat aan het wetsvoorstel is toegevoegd dat vanaf een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip de nieuwe regeling op vrijwillige basis ook wordt opengesteld voor mensen die onder de oude Wajong vallen. Daarbij is overwogen dat eerst moet blijken of de nieuwe regeling het verwachte effect heeft. De nieuwe regeling meteen al openstellen voor de jonggehandicapten die zijn ingestroomd in de Wajong vóór 2010, werd niet opportuun en dus ook niet wenselijk geacht (Handelingen 2e Kamer, nr. 73, 07-04-09, p. 5769–5813).
De reden daarvoor is dat de nieuwe Wajong veel vergt van de uitvoering. De jongere die instroomt in de werkregeling, krijgt van UWV te horen dat werk voorop staat en dat zijn inspanningen om aan het werk te komen voorwaarde zijn voor het krijgen van een uitkering. Daarnaast krijgt de jongere ondersteuning van UWV. Deze intensieve aanpak kan niet zonder meer worden toegepast op alle Wajongers die al eerder een uitkering hadden. Daarvoor is eerst een beter beeld nodig van de resultaten van de nieuwe Wajong. Dit beeld is er nog niet. De Wajongmonitor die ik op 30 november 2010 aan uw Kamer heb toegezonden geeft een zeer voorlopig en nog niet stabiel en representatief beeld. De vervolgmonitorrapportage is voorzien in juni 2011. Naar aanleiding van de resultaten zal waarschijnlijk een beter beeld kunnen worden gevormd van de effecten van de werkregeling. Op basis daarvan en rekeninghoudend met de betreffende maatregelen uit het regeerakkoord zal ik een beslissing nemen over de openstelling van de werkregeling voor de overige Wajongers.
Klopt het dat de jonggehandicapten die onder de oude Wajong regeling vallen bij invoering van de nieuwe regeling op termijn de mogelijkheid zouden krijgen om aan het uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (UWV) te vragen of zij onder de nieuwe regeling kunnen vallen?2 Zo ja, op welke wijze is hier uitvoering aan gegeven en op welke wijze zijn de jonggehandicapten die onder de oude regeling vallen hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport 'Vrij Verkeer: Nederlandse wapendoorvoer onder de Algemene Douanewet' |
|
Niels van den Berge (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bevindingen in het rapport «Vrij Verkeer: Nederlandse wapendoorvoer onder de Algemene Douanewet» van de Campagne tegen Wapenhandel»?1
Ja.
Klopt het dat ongeveer 98 procent van de aangemelde doorvoer zonder controle door mag, omdat de oorsprong of bestemming van de strategische goederen een EU of NAVO-land is?
Nee. Er is in beginsel controle op alle doorvoer van militaire goederen, tenzij het om verplaatsingen van het eigen materieel van de NAVO-partners gaat. Voor handelstransacties via Nederlands grondgebied geldt altijd een vergunningplicht of een meldplicht. Een meldplicht is van toepassing als er sprake is van een doorvoer van of naar een bondgenoot, te weten andere EU-lidstaten, NAVO-partners of Zwitserland, Australië, Nieuw-Zeeland of Japan, en een vergunningplicht is van toepassing in alle andere gevallen. Doorvoer naar bondgenoten wordt vervolgens doorgelaten als er geen aanwijzingen zijn dat de goederen naar een andere bestemming worden verscheept, en bij doorvoer vanuit bondgenoten wordt gekeken of de betreffende bondgenoot een uitvoervergunning heeft afgegeven voor de bestemming van de goederen. Als dat laatste het geval is, toetst Nederland die doorvoertransactie niet nog eens zelf, maar wordt de toetsing door de betreffende bondgenoot gerespecteerd. Wel is het zo dat in de praktijk de overgrote meerderheid van de doorvoertransacties onder een uitvoervergunning van een bondgenoot plaatsvindt en dat dus meer dan 90% van de doorvoer van militaire goederen niet aan een eigen Nederlandse toetsing wordt onderworpen.
Is het waar dat in de periode die beschreven wordt in het rapport, niet een keer een ad hoc vergunningsplicht is opgelegd? Zo nee, in welke geval, met welke type strategische goederen en voor welke bestemming en oorsprong was dat het geval?
Ja. De mogelijkheid om de ad hoc vergunningplicht op te leggen is bij het introduceren van de standaardvergunningplicht voor zendingen van niet-bondgenoten naar niet-bondgenoten in 2008 verbreed, om bij een doorvoerzending die afkomstig is van een bondgenoot in te kunnen grijpen als de exportcontrole van die bondgenoot ontlopen lijkt te worden. Dat kan het geval zijn als bij doorvoer blijkt dat er geen door de bondgenoot afgegeven uitvoervergunning getoond kan worden of als de bestemming van het uitgaande vervoersmiddel niet te rijmen is met de bestemming op zo’n uitvoervergunning. Dat heeft zich in de in het rapport beschreven periode niet voorgedaan.
Klopt het dat op 4 november 2008, in de Rotterdamse haven, een vracht van 20 000 Tjechische automatische geweren zijn aangemeld met bestemming Sri Lanka?
Ja.
Acht u de kans groot dat Nederland voor een zelfde vracht in dezelfde periode een exportvergunning zou hebben verleend? Kunt u dit toelichten?
Ik acht de kans niet groot, maar dit concrete geval heeft Nederland niet getoetst. Nederland was in die periode buitengewoon terughoudend in het toekennen van vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen naar Sri Lanka. Er was geen sprake van een wapenembargo. Derhalve werd elke aanvraag op eigen merites getoetst, onder andere met inachtneming van de eindgebruiker en het eindgebruik.
Waarom is gezien de situatie die wordt geschetst in uw antwoord op eerdere Kamervragen2 niet overwogen om contact op te nemen met de Tjechische autoriteiten of een ad hoc vergunningsplicht op te leggen, gezien de ernst van de interne situatie en het risico op schendingen van mensenrechten?
Bij doorvoerzendingen uit een andere EU-lidstaat, NAVO-partner of vergelijkbare bondgenoot, moet het bewijs worden geleverd dat de bondgenoot een vergunning heeft afgegeven. Als dat het geval is, wordt die uitvoervergunning gerespecteerd.
Indien de vergunning ontbreekt, of het vermoeden bestaat dat er een omleidingsrisico is en dat de goederen niet bij de vermelde eindgebruiker zullen terechtkomen, dan zal de Douane een melding doorgeven aan het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en zal aldaar in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken besloten worden of een consultatie met de verschepende bondgenoot en/of een ad hoc vergunningplicht geboden is.
Is er in 2008, 2009 of 2010 contact geweest met de Tjechische autoriteiten over de doorvoer van wapens naar Sri Lanka? Zo ja, heeft u de Tjechische autoriteiten ofwel bilateraal ofwel in Europees verband aangesproken over deze doorvoer van wapens naar Sri Lanka?
Nee. Na 4 november 2008 heeft er ook geen doorvoer van militaire goederen vanuit Tsjechië naar Sri Lanka meer plaatsgevonden.
Hoe beoordeelt u «denials» voor exportvergunningen aan Suriname maar het gebrek aan beperkingen op doorvoer via Nederland naar Suriname? Kunt u dit toelichten?
In Nederland ligt het omleidingsrisico ten grondslag aan alle afgewezen exportvergunningen voor Suriname. De afgewezen aanvragen gaan immers altijd om de uitvoer van losse vuurwapens naar particulieren of naar wapenhandelaren in Suriname, waarbij Nederland kijkt naar de «bekendheid en goede naam» van de schietvereniging waar de betreffende ontvanger lid van is, of naar de «bekendheid en goede naam» van de betreffende handelaar. Als daar onduidelijkheid over bestaat, dan acht Nederland het omleidingsrisico te groot. Overigens komt het regelmatig voor dat informatie over de schietvereniging en/of de handelaar wel voldoet aan de Nederlandse eisen. Dan wordt er een vergunning afgeven, nadat een bewijs is ontvangen dat de Surinaamse autoriteiten geen bezwaar hebben tegen de invoer van het betreffende wapen.
In het geval van doorvoer naar Suriname geldt, zoals in alle doorvoergevallen, dat Nederland erop vertrouwt dat bondgenoten een volledige toetsing uitvoeren. Nederland wenst deze toetsing niet over te doen. Hierbij wordt benadrukt dat het omleidingsrisico een toetsingsgrond is voor al onze bondgenoten. Is het land van herkomst geen bondgenoot, dan geldt een Nederlandse vergunningplicht en toetst Nederland zelf.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen een «denial» voor wapendoorvoer naar Ecuador van Servië en het gebrek aan beperkingen voor Tjechische doorvoer naar Ecuador? Kunt u dit toelichten?
Servië is geen bondgenoot van Nederland en heeft zich – ondanks het Servische alignment met Gemeenschappelijk Standpunt – niet gecommitteerd aan de toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Derhalve is bij doorvoer van militaire goederen vanuit Servië door Nederland sprake van een vergunningplicht van de Nederlandse autoriteiten. Als EU-lidstaat is Tsjechië juridisch gebonden aan de onvoorwaardelijke toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (in december 2008 aangenomen en voorheen een EU Gedragscode).
Kent u het bericht «Antilliaanse gulden toch om te wisselen in Nederland?1
Ja.
Waarom wordt de mogelijkheid om de Antilliaanse gulden om te wisselen in Nederland beperkt tot een half jaar?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Ortega-Martijn en Slob van 15 november 2010,2 is de verhandelbaarheid van vreemde valuta op zichzelf geen taak van de overheid. In dit kader past mijn toezegging aan de Tweede Kamer om, gehoor gevend aan de motie Ortega-Martijn c.s.,3 een tijdelijke faciliteit voor de omwisseling van Nederlands-Antilliaanse guldens te creëren. De geboden termijn tot en met 30 juni 2011 is lang genoeg om reizigers die vorig jaar verrast werden door het besluit van GWK/Travelex om geen Antilliaanse guldens meer aan te kopen, ruimschoots in de gelegenheid te stellen hun overgebleven Antilliaanse guldens alsnog te verkopen. Van toekomstige reizigers naar het Caribische deel van het Koninkrijk mag worden verwacht dat zij inmiddels voldoende bekend zijn met de beperkte omwisselbaarheid van de Antilliaanse gulden.
Waarom is er niet voor gekozen deze voorziening te laten doorlopen tot in ieder geval na de zomerperiode zodat reizigers na de vakantie deze valuta nog om kunnen wisselen, nu op Curaçao en Sint Maarten de Antilliaanse gulden voorlopig nog wel een wettig betaalmiddel blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de burgers in Nederland geïnformeerd over deze tijdelijke voorziening die op 18 januari 2011 is ingegaan? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze zullen de burgers komende tijd over deze voorziening en de beperkte duur ervan geïnformeerd worden?
DNB heeft, meteen nadat de voorbereidingen voor de tijdelijke voorzieningen rond waren, op 17 januari 2011 een persbericht doen uitgaan, dat door diverse media is opgepikt. Ook door de media in het Caribische deel van het Koninkrijk en – getuige onder meer het in vraag 1 aangehaalde bericht – door Radio Nederland Wereldomroep is aan het openstellen van de tijdelijke voorziening aandacht besteed. In de berichtgeving in de media is ook het tijdelijke karakter van de voorziening genoemd, evenals de datum waarop de tijdelijke voorziening eindigt. Verder worden op de website van GWK/Travelex sinds 18 januari de aan- en verkoopkoersen van Antilliaanse guldens weer vermeld.
Daar DNB blijkbaar in overleg is met het ABN Amro-kantoor op Schiphol zodat de Antilliaanse gulden daar eveneens kan worden omgewisseld, waarom wordt er niet voor gekozen om de omwisseling mogelijk te maken bij andere vestingen van de ABN-Amro bank in het land?
Het betreft hier een commerciële afweging van ABN-Amro waar de overheid verder buiten staat. Op verzoek van de Tweede Kamer is een tijdelijke voorziening getroffen om het wisselen van Antilliaanse guldens mogelijk te maken en het is verder aan de banken om daarop al dan niet aan te sluiten. Daarbij speelt ook geen rol of de Staat aandeelhouder is in een bepaalde instelling.
Hoe kan het dat de Antilliaanse gulden vanaf 1 februari 2011 geen wettig betaalmiddel meer op de BES-eilanden is, maar dat tot op vandaag DNB nog werkt aan een regeling voor de omwisseling voor op de eilanden zelf? Wanneer kunnen we die regeling verwachten?
Mogelijk is hier sprake van een misverstand. De regeling die het mogelijk maakt om op de BES-eilanden na afloop van de duale periode (de periode waarin zowel met Antilliaanse guldens als dollars kan worden betaald) nog gedurende een aantal maanden Antilliaanse guldens om te wisselen, staat al in de vorig jaar tot stand gekomen Wet geldstelsel BES. Ook de periode waarvoor de omwisselmogelijkheid geldt, is reeds vorig jaar vastgesteld (koninklijk besluit van 15 december 2010; Stb. 832). Door DNB moesten echter nog de kantoren worden aangewezen, waar inwoners van de BES-eilanden voor de omwisseling van hun Antilliaanse guldens terecht kunnen. Het daartoe strekkende besluit is inmiddels op 18 januari 2011 door DNB vastgesteld en op 26 januari gepubliceerd (Besluit aanwijzing kantoren en nadere regels voor verwisseling van Nederlands-Antilliaanse guldens BES; Stcrt. 2011, 1178). In het besluit zijn de kantoren van de Belastingdienst Caribisch Nederland aangewezen, waarmee gewaarborgd is dat er op alle BES-eilanden een omwisselpunt is.
Fraude met voorlopige teruggaaf |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het tegengaan van fraude met Voorlopige Teruggaaf (VT) tot de beleidsprioriteiten van de Belastingdienst hoort in 2011?1
Ja. Ook in 2010 was dit het geval.
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen jaren verschillende gevallen van grote fraude met VT’s aan het licht zijn gekomen in combinatie met identiteitsfraude?2 En dat hierbij vaak gebruik werd gemaakt van mensen in een kwetsbare positie zoals buitenlandse werknemers, asielzoekers en mensen in de schuldsanering, dat wil zeggen mensen van wie zeer moeilijk terugvordering plaatsvindt bij geconstateerde fraude? Hoe groot is het bedrag van geconstateerde fraude met de voorlopige teruggave geweest in 2007, 2008, 2009 en 2010?
In de afgelopen jaren zijn enkele fraudegevallen behandeld door de strafrechter waarbij o.a. sprake was van fraude met VT’s in combinatie met identiteitsfraude. Deze vorm van fraude is één van de verschijningsvormen van hetgeen nu aangeduid wordt met de term «systeemfraude». Hieronder wordt verstaan elke poging tot het laten uitbetalen door de Belastingdienst van een bedrag dat is gebaseerd op gefingeerde gegevens. Wanneer na verloop van tijd de definitieve aanspraak wordt vastgesteld blijkt dat de «rechthebbende» niet of moeilijk in staat is het te veel of ten onrechte betaalde terug te betalen of dat de voorlopige betaling is uitbetaald aan iemand die heeft gemanipuleerd met de fiscale identiteitgegevens van de aanvrager. Systeemfraude in combinatie met ID-fraude – dan «profiteert» een ander dan de aanvrager – komt aanzienlijk minder vaak voor dan systeemfraude waarbij geen ID-fraude wordt gepleegd en waarin de aanvrager zelf – in ieder geval voor een aanzienlijk deel – «profiteert».
Het is juist dat deze fraude vaak voorkomt bij mensen die in een kwetsbare positie zitten of geen ervaring hebben met het fenomeen voorlopige teruggave in die zin dat aan hen niet duidelijk wordt gemaakt dat na verloop van tijd moet worden «afgerekend». In veel gevallen blijkt dan ook nog dat de aanvragers «provisie» hebben betaald aan degenen die namens hen de aanvraag hebben ingediend. Terugvordering van de ten onrechte betaalde voorlopige teruggaaf is in deze gevallen inderdaad moeilijk.
Het fenomeen «systeemfraude» is in de afgelopen jaren toegenomen en daarom heeft de Belastingdienst in 2009 de inzet op het voorkomen en bestrijden ervan geïntensiveerd en geconcentreerd. Om die reden zijn vanaf medio 20093 gegevens apart bijgehouden over de omvang van deze fraude. Gegevens over eerdere jaren zijn niet beschikbaar. Bovendien zijn alleen de gegevens beschikbaar over de gehele periode, uitsplitsing over 2009 en 2010 is niet mogelijk. Dit levert het volgende beeld op.
Het aantal signalen van systeemfraude dat tot nu toe in dat kader is onderzocht bedraagt 29 000. Ruim 16 000 signalen zijn op dit moment in onderzoek. Het bedrag aan teruggaven dat op deze totaal 45 000 gevallen betrekking heeft, is ca. € 135 miljoen. Het beleid om de controle «aan de poort» te versterken heeft ertoe geleid dat uitbetaling van een totaalbedrag ter grootte van ca. € 90 miljoen is «tegengehouden». Ca. € 45 miljoen is ten onrechte wel uitbetaald. Zoals hiervoor aangegeven, worden ten onrechte uitbetaalde bedragen teruggevorderd. Dit vindt plaats in het reguliere invorderingsproces waarover extracomptabel geen bestuurlijke informatie wordt bijgehouden. Het genoemde bedrag van € 45 miljoen is dus een maximum bedrag. Het uiteindelijke «schadebedrag» (ten onrechte uitgekeerde teruggaven die niet kunnen worden ingevorderd) zal lager zijn.
Omdat ik wil weten in hoeverre de aanpak van deze fraude succesvol is heb ik de Belastingdienst opgedragen de invordering van deze fraudeposten apart te monitoren, zodat in beeld kan worden gebracht hoe groot het uiteindelijke schadebedrag is.
Indien iemand een VT invult met bijvoorbeeld een nieuwe claim tot aftrek van hypotheekrente, is het dan mogelijk om te controleren of die persoon ook daadwerkelijk een hypotheekschuld heeft of is de omvangrijke automatisering van de Belastingdienst daartoe nog niet in staat?
Het is wel mogelijk om vooraf te controleren of er sprake is van een hypotheekschuld, maar dit is geen geautomatiseerde controle. Het inbouwen van een dergelijke controle vereist een ingrijpende aanpassing van de systemen van de Belastingdienst en ook een ingrijpende wijziging in de aanlevering van gegevens door geldverstrekkers.
Heeft de Belastingdienst een mechanisme waarbij vooral grote persoonsgebonden aftrekposten zoals giften, buitengewone uitgaven en studiekosten ook vooraf getoetst worden of worden zij slechts achteraf gecontroleerd?
Vanwege de aard van de persoonsgebonden aftrekposten is het niet mogelijk deze anders dan marginaal vooraf te toetsen nadat een verzoek om een voorlopige teruggaaf is ingediend. Extra controles vooraf leiden ertoe dat het langer gaat duren voordat een teruggaaf wordt toegekend.
Is de belastingdienst in staat om middels de polisadministratie een goede schatting te maken of het opgegeven bedrag aan geschatte loonbelasting ongeveer klopt? En kan zij dat bijvoorbeeld halverwege het jaar de VT-uitbetaling stopzetten als er een grote discrepantie is tussen de bij de VT opgegeven loonbelasting en de afgedragen loonbelasting?
Bij het beoordelen van een verzoek tot voorlopige teruggaaf geldt als uitgangspunt het daarin aangegeven loon. Bij substantiële afwijkingen wordt de aanvraag niet zonder meer gehonoreerd, maar vindt nader onderzoek plaats. Dan fungeert de informatie uit de polisadministratie als contra-informatie. Dit is een controle die niet automatisch plaatsvindt.
Welke maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen gaat u nemen om VT-fraude, al dan niet in combinatie met identiteitsfraude te voorkomen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen, zoals de groepen genoemd in vraag 2, beter beschermd worden?
De in vraag 2 bedoelde «kwetsbare groepen» zijn in veel gevallen niet alleen als «slachtoffer» aan te merken, maar ook als dader. Zij werken eraan mee dat met hun gegevens ten onrechte aanvragen voor een teruggaaf worden ingediend. In veel gevallen zal er bij de «slachtoffers» ook sprake zijn van in ieder geval een vermoeden dat deze werkwijze niet correct kan zijn. Aanvragen uit dergelijke groepen worden waar mogelijk extra goed beoordeeld voordat tot uitbetaling wordt overgegaan. Daarnaast probeert de Belastingdienst in contact te komen met organisaties die ervaring hebben met buitenlandse werknemers, asielzoekers en mensen in de schuldsanering met de bedoeling dat die organisaties deze groepen ervoor waarschuwen niet in zee te gaan met belastingadviseurs die een snelle uitbetaling van de fiscus «aanbieden».
Er zijn, zoals hiervoor al opgemerkt, al veel concrete maatregelen ingevoerd om systeemfraude «aan de poort» te onderkennen waardoor veel pogingen tot het doen van onterechte aanvragen worden ontdekt en uitbetaling wordt voorkomen. Vanwege het strategische karakter van deze maatregelen is het niet opportuun om ze concreet te noemen.
Ten onrechte uitbetaalde bedragen worden altijd teruggevorderd en als er sprake is van een vorm van georganiseerde criminaliteit wordt de FIOD ingeschakeld die ter zake proces-verbaal opmaakt. Het openbaar ministerie vervolgt de daders. Diverse verdachten zijn in de afgelopen maanden veroordeeld in sommige gevallen tot forse gevangenisstraffen.
Binnen de Belastingdienst wordt deze fraude in samenhang met soortgelijke fraude bij andere middelen en toeslagen geconcentreerd aangepakt. In totaal zijn ongeveer 150 medewerkers bezig met deze taak.
De Belastingdienst werkt ook samen met Het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude. Dit meldpunt neemt contact op met de Belastingdienst na een melding van ID-fraude – waarbij de identiteitsgegevens van een andere persoon worden gebruikt zonder dat die ander daarvan op de hoogte is – die mogelijk ook betrekking heeft op belastingen of toeslagen.
Ik heb de Belastingdienst opgedragen de aanpak van deze fraude hoog op de agenda te houden en nog meer in te zetten op het voorkomen ervan via controle aan de poort. Ik ben me ervan bewust dat dit kan leiden tot aanpassingen in de systemen en processen, hetgeen kosten met zich mee brengt en ook het niveau van dienstverlening negatief kan beïnvloeden. Naar mijn overtuiging is dit alleszins gerechtvaardigd wanneer daarmee deze brutale fraude kan worden ingedamd.
Ik beraad mij op dit ogenblik nog op het nemen van aanvullende maatregelen, mogelijk ook in de wetgeving. Daarbij staat bij mij voorop dat goedwillende burgers – het overgrote deel van de belastingplichtigen – hier zo weinig mogelijk van moeten merken. Ondanks dat uitgangspunt zal dat toch niet helemaal uitgesloten kunnen worden.
Over enkele weken zal ik u een brief doen toekomen waarin ik meer gedetailleerd zal ingaan op de genomen en te nemen maatregelen.
'De Tbs-paradox' |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De paradox van tbs»? Het gaat bijna altijd goed, maar het imago is slecht»?12 Hoe beoordeelt u de werking van het tbs-systeem? Wat vindt u van het imago van tbs? Vindt u het terecht dat tbs een tamelijk slecht imago heeft?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Voor die veroordeelden die lijden aan een stoornis van de geestvermogens is de tbs-maatregel een belangrijk instrument binnen het sanctiearsenaal. Belangrijker dan de vraag naar het imago van de tbs acht ik de vraag hoe het tbs-stelsel verder kan worden verbeterd. Over de mogelijkheden daartoe zal ik uw Kamer op korte termijn een beleidsbrief doen toekomen.
Klopt de gang van zaken, zoals beschreven in het artikel? Hoe is het mogelijk dat de behandelaar ter zitting mondeling kwam toelichten dat het risico op recidive miniem was en derhalve onvoorwaardelijk ontslag voor een tbs’er adviseerde, maar dit niet mocht opschrijven omdat dit de directeur in conflict met u zou brengen?
Nee, dit klopt niet. Ten behoeve van het verlengen van een tbs-maatregel moet een advies afkomstig van het hoofd van de inrichting aan de rechter worden overlegd. Dit advies komt tot stand op basis van een bespreking van het hoofd van de inrichting met verschillende disciplines, waaronder de psychiatrie. Ter zitting kan het advies door de inrichting worden toegelicht. Alleen uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld zeer recente ontwikkelingen, kunnen een grond zijn om ter zitting een wijziging in het advies aan te brengen.
Hoe beoordeelt u het verwijt dat het intrekken van de verlofmachtiging in deze zaak een politieke beslissing is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in de beschreven gang van zaken. Er is geen sprake van het intrekken van een verlofmachtiging, maar van het niet verlenen van een machtiging tot onbegeleid verlof. In deze beslissing is de afweging of het verlenen van deze machtiging tot onbegeleid verlof de veiligheid van de samenleving in het geding brengt, leidend geweest.
Is het waar dat het aantal onbegeleide verloven met 70 procent is gedaald? Kunt u een overzicht geven met het aantal onbegeleide verloven over de afgelopen jaren, waarin ook de periode voor de tijdelijke commissie onderzoek tbs is meegenomen? Wat is uw reactie op het verwijt dat de andere kant is dat je mensen binnenhoudt die best al naar buiten hadden gekund?
Vanaf 2003 daalde het aantal nieuw gestarte onbegeleide verloven van ongeveer 290 naar een dieptepunt van ongeveer 110 in 2006. Sindsdien groeit het aantal nieuwe machtigingen voor onbegeleid verlof jaarlijks. In 2010 startten er ruim 210 nieuwe onbegeleide verloven. Het is niet uit te sluiten dat in sommige gevallen verlof later wordt verleend dan mogelijk zou zijn geweest. Ik meen dat ten deze de veiligheid van de maatschappij prevaleert.
Met betrekking tot het al dan niet onnodig binnenhouden van tbs-gestelden merk ik het volgende op. Met het verlofbeleid wordt beoogd dat de fpc’s niet langer dan noodzakelijk wachten met het indienen van de aanvraag voor de verschillende verlofmodaliteiten. Ook wil ik dat het moment van aanvragen tussen de verschillende fpc’s meer vergelijkbaar wordt. Op deze wijze kunnen tbs-gestelden zo snel mogelijk op passend niveau worden behandeld, volgens het adagium «zo laag als kan, zo hoog als moet». Dit heb ik nader toegelicht in de beleidsbrief die ik 17 februari jl. aan uw Kamer heb doen toekomen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de psycholoog is dat de huidige lengte van een verlofaanvraag van 25 pagina’s wel overdreven is en verantwoord kan worden teruggedrongen?
Het aanvragen van verlof kent een vast format. De lengte van de verlofaanvragen is echter een aandachtspunt. Omdat er grote verschillen zijn in de wijze van opmaak en de lengte van de verlofaanvragen is er in mei 2010 een werkconferentie voor de FPC’s georganiseerd door de Directie Forensische Zorg in samenwerking met het AVt. Als vervolg hierop zal worden gekeken naar een efficiëntere wijze van invulling van het vaste format.
Deelt u de vrees dat door alle politieke druk het gebrek aan professionele autonomie en de angstcultuur in de tbs-sector veel goede psychiaters, psychotherapeuten en andere medewerkers het voor gezien houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u dat te gaan voorkomen?
Uw vrees deel ik niet. Er is een tekort aan psychiaters in het algemeen en specifiek aan forensische psychiaters. Ik zie geen verband met de genoemde beweringen. Ook heb ik niet de indruk dat er een gebrek aan professionele autonomie of een angstcultuur is.
Is het wel eens voorgekomen dat medewerkers van penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken die hebben gesproken met journalisten, sancties opgelegd hebben gekregen? Zo ja, hoe vaak? Om welke sancties ging het in deze gevallen?
Als rijksambtenaren een disciplinaire maatregel opgelegd krijgen, geschiedt dat door de directeur van de betreffende inrichting, op basis van de daartoe geldende regels in het ARAR. Hiervan wordt geen centrale registratie gedaan.
Is het waar dat één van de in het artikel genoemde tbs’ers vanwege zijn medewerking aan dit artikel op dit moment in de separeercel zit? Zo nee, waarom dan wel? Zo ja, waarom is hier toe besloten?
Nee. Het hoofd van de inrichting is bevoegd vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, onder andere voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.Medewerking verlenen aan een artikel is geen grond om een patiënt in afzondering te plaatsen.
De innovatieambities van dit kabinet |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ons land moet weer koploper zijn, maar de ambitie van het kabinet-Rutte om de top te halen op het gebied van innovatie zak steeds verder weg»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de investeringen in innovatie in Nederland achterblijven bij bijvoorbeeld landen als Duitsland, Frankrijk, Denemarken en Finland die ondanks de crisis meer besteden aan onderzoek en ontwikkeling in plaats van minder?
Dit is niet goed vast te stellen. In de Kennis en Innovatie Foto 2011 wordt er melding van gemaakt dat in landen als Duitsland, Frankrijk, Denemarken en Finland vast wordt gehouden aan een hoog niveau van publieke investeringen in kennis en innovatie. Concrete getalsmatige vergelijkingen van deze landen met Nederland worden daarbij niet gemaakt.
Voorafgaand aan de crisis lagen de publieke middelen voor onderzoek en ontwikkeling in Nederland en Denemarken ruim boven het OESO-gemiddelde. Duitsland, Finland en Frankrijk stegen sterker boven het OESO-gemiddelde uit (met 0,11–0,17% van het bruto binnenlands product). Uit een overzicht van de Europese Commissie blijkt dat de crisismaatregelen in Nederland voor R&D in 2009–2010 in de pas lopen met die in andere EU-landen. Er is geen internationaal vergelijkend beeld beschikbaar van het verwachte verloop van de publieke middelen voor onderzoek en ontwikkeling in de komende jaren.
Maakt u zich er zorgen over dat de Nederlandse Research & Development (R&D) uitgaven veel dichter op het niveau van Polen, Hongarije en Italië liggen dan op het niveau van Finland, Japan en Zweden?
De Nederlandse R&D-uitgaven in de publieke sector zijn sterk bovengemiddeld ten opzichte van de EU. Nederland presteert echter aanzienlijk benedengemiddeld als het gaat over private R&D-uitgaven. De afgelopen jaren is zelfs sprake geweest van een vergroting van de achterstand ten opzichte van het EU-gemiddelde. Vooral het laatste vraagt bijzondere aandacht. Het is belangrijk dat de neerwaartse ontwikkeling doorbroken wordt.
Herinnert u zich de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over innovatie, waarin u stelt dat het regeerakkoord een weloverwogen mix van maatregelen bevat om de slagkracht van het innovatiebeleid te vergroten, alsmede de Kamerbreed gesteunde ambitie om Nederland in de mondiale top vijf van kenniseconomieën te krijgen? Moet hiertoe naar uw mening bruto worden bezuinigd of juist worden geïnvesteerd in kennis en innovatie? Indien bruto investeringen nodig zijn, hoe verhoudt dit zich dan tot bezuinigingen op onderwijs en innovatie van dit kabinet?2
Om de kenniseconomie te versterken gaat het niet primair om meer geld. Het gaat er om een samenhangend en effectief beleid te voeren dat de innovatie- en concurrentiekracht versterkt. Het kabinet kiest voor een nieuwe aanpak van het bedrijfslevenbeleid. De hoofdlijnen daarvan worden beschreven in de brief «Naar de top», die op 4 februari naar de Tweede Kamer is gestuurd.
Herinnert u zich in dit verband het pakket crisismaatregelen uit het Aanvullend Beleidsakkoord uit 2009 waarin juist méér geld voor onderwijs en innovatie werd uitgetrokken? Acht u dat terugkijkend als verstandig of onverstandig beleid? Waarom heeft het kabinet in tegenstelling tot toen nu niet gekozen voor investeren, maar voor bruto bezuinigen op innovatie?
De crisismaatregelen hebben steun geboden aan de innovatieve activiteiten van bedrijven gedurende een forse economische terugval. Het was verstandig dat beleid gevoerd werd om te voorkomen dat een tijdelijke crisis structurele schade toebrengt aan het innovatief vermogen van de economie. De economie ontwikkelt zich nu weer in die mate dat de maatregelen niet meer nodig zijn. Het nieuwe beleid is erop gericht om de innovatie- en concurrentiekracht op de lange termijn
te vergroten. Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 is dat niet primair een kwestie van meer geld.