Het bericht ‘Waarom kennen vrouwen een van hun grootste risicofactoren voor borstkanker niet?’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waarom kennen vrouwen een van hun grootste risicofactoren voor borstkanker niet?»1
Ja.
Klopt het dat jaarlijks 800 gevallen van borstkanker niet worden ontdekt door dicht borstklierweefsel?
Het klopt dat er gevallen van borstkanker worden gemist door dicht klierweefsel, maar het is niet precies bekend om hoeveel gevallen het gaat. De in het artikel genoemde schatting van 800 gevallen was gebaseerd op vooral Amerikaanse cijfers en onderzoek met analoge mammografie. In het goed georganiseerde Nederlandse bevolkingsonderzoek ligt het aantal waarschijnlijk flink lager, zeker nu het bevolkingsonderzoek gebeurt met digitale mammografie. Er is nader onderzoek nodig voordat de deskundigen hierover goede uitspraken kunnen doen. Dit onderzoek is al in gang gezet.
Is het u bekend dat dicht borstklierweefsel een hogere risicofactor is dan borstkanker in de familie en dicht borstklierweefsel het moeilijker maakt de tumor te ontdekken. Waarom worden vrouwen bij het Bevolkingsonderzoek Borstkanker niet geïnformeerd over deze risicofactoren?
Dat dicht klierweefsel een risicofactor is voor borstkanker was lange tijd niet bekend. Er is nog veel onderzoek nodig naar een goede manier om met vrouwen met dicht klierweefsel om te gaan in het bevolkingsonderzoek.
Ten algemene geldt dat geen enkele screening perfect is. Elke screeningstest geeft fout-positieve en fout-negatieve uitslagen. Bij elk bevolkingsonderzoek dat de overheid aanbiedt, wordt goed gekeken naar de balans tussen voor- en nadelen van screening. Het gaat tenslotte om een onderzoek bij een grote groep – in principe gezonde – vrouwen om bij een relatief kleine groep gezondheidswinst te behalen. De overheid kijkt hierbij naar de beste keuze op groepsniveau, dat wil zeggen zoveel mogelijk gezondheidswinst voor de kleine groep tegen zo min mogelijk nadelen voor de grote groep. De doelgroep, testmethode en frequentie bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker zijn op basis van wetenschappelijk onderzoek vastgesteld, op advies van de Gezondheidsraad.
De testmethode, mammografie, is de beste methode die we kunnen gebruiken als we kijken naar de hele groep. Voor vrouwen met dicht klierweefsel is de methode minder goed. Dat is bekend en daarom is er overheidsgeld beschikbaar gesteld om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om binnen het bevolkingsonderzoek naar borstkanker een aanvullende test te doen bij vrouwen met dicht klierweefsel.
Zolang er geen wetenschappelijk bewijs is, kunnen we vrouwen helaas geen andere of aanvullende test bieden. Het informeren over risico’s zou dan onrust opleveren bij een grote groep vrouwen, zonder dat er een alternatief voorhanden is. Dat is niet verantwoord. Deelname aan het bevolkingsonderzoek blijft overigens wel degelijk nuttig, want ook in de groep met dicht klierweefsel worden de meeste tumoren wel gevonden. En voor alle vrouwen, ook die zonder dicht klierweefsel, is het verstandig om bij klachten of symptomen naar de huisarts te gaan. Ook als er net een screening heeft plaatsgevonden. In de voorlichting wordt hier ook duidelijk op gewezen.
Is het u bekend dat radiologen aan de hand van een mammogram de dichtheid van het borstklierweefsel kunnen classificeren? Bent u bereid een densiteitsmeting toe te voegen aan het Bevolkingsonderzoek Borstkanker?
In de zorg is het gebruikelijk om een inschatting van de dichtheid mee te geven in het verslag van de radioloog. Bij het bevolkingsonderzoek is dit niet het geval. Sinds kort is het door de digitalisering van het bevolkingsonderzoek mogelijk om de computer voor de dichtheidsinschatting in te schakelen. Ook hier wordt onderzoek naar gedaan. Er wordt dus binnen de screening hard gewerkt aan een verantwoorde en goede manier om vrouwen met dicht klierweefsel beter te helpen.
Problemen bij de politie Utrecht |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de problemen die zijn ontstaan door een tekort aan mensen in het district Eemland Zuid?1
Op basis van informatie van het politiekorps Utrecht stel ik vast dat er in het district Eemland Zuid, gelet op de toegestane formatie, geen sprake is van een tekort aan mensen. Volgens het inrichtingsplan van het district is er ruimte voor 228 fte. De feitelijke bezetting per 1 mei 2011 is 245 fte. Daar waar in de praktijk sprake is van (tijdelijke) onderbezetting op een specifieke afdeling wordt dit opgevangen met capaciteit elders uit het district. Hierdoor is de bezetting van iedere afdeling in het district gewaarborgd.
Wat vindt u ervan dat ervaren agenten, die op straat horen te zijn, nu op het bureau moeten blijven voor arrestantenzorg en om aangiften op te nemen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze agenten hun werk op straat kunnen doen zonder dat de taken op het bureau worden verwaarloosd?
Het opnemen van aangiften en het toezicht houden op arrestanten maakt onderdeel uit van de brede politiefunctie. Een minimale bezetting van toezichthoudende politiemedewerkers ten behoeve van arrestantenzorg is nodig om de veiligheid van de arrestanten en het personeel te garanderen.
Voor het district Eemland Zuid betreft het de invulling van gemiddeld één dienst per twee weken ten behoeve van arrestantenzorg of het opnemen van aangiften door politiemedewerkers anders dan de hiervoor aangewezen politiemedewerkers. Deze diensten worden gecombineerd met de afdoening van bijvoorbeeld opsporings- en verkeersdossiers. Bij vraag 1 is een toelichting gegeven op deze toewijzing van capaciteit waardoor de bezetting, zowel op straat als in de publieksopvang en arrestantenzorg, geborgd is.
Klopt het dat agenten die net de opleiding hebben eerst afgerond bij de arrestantenzorg worden ingedeeld, waardoor ze geen ervaring op straat opdoen?
In het district Eemland Zuid worden agenten die net de opleiding hebben afgerond eerst bij de arrestantenzorg ingedeeld. Gemiddeld werken zij hier drie maanden. Zoals onder vraag 2 is toegelicht, betreft dit een wezenlijk onderdeel van de brede politiefunctie. Het korps heeft deze beleidskeuze mede gemaakt op basis van bedrijfsvoeringsoverwegingen. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Ondernemingsraad. Aangezien alle facetten van het politievak, van intake tot opsporing, van belang zijn, is ook het opdoen van deze ervaring van toegevoegde waarde.
Wat is uw reactie op de problemen met betrekking tot het tekort aan voertuigen? Hoe is dit tekort ontstaan?
In politieregio Utrecht en zo ook in het district Eemland Zuid is geen tekort aan voertuigen. Wel is er een efficiëntieslag gemaakt en heeft er een herverdeling van voertuigen binnen de regio plaatsgevonden. Het korps beschikt over 654 gemotoriseerde voertuigen op een personeelsbestand van ongeveer 3 600 fte. Dit komt neer op 1 voertuig op circa 6 fte. Daarnaast zet het korps bikers in waardoor de effectiviteit van de politie-inzet in de regio Utrecht vergroot wordt.
Wat is uw reactie op de problemen met betrekking tot het communicatiesysteem C2000? Bent u bekend met de dekkingsproblemen in het betreffende gebied? Waarom is niet eerder iets met de meldingen van agenten gedaan?
De dekking van C2000 voldoet aan de overeengekomen eisen, te weten 95% dekking naar tijd en plaats gemeten voor een portofoon op heuphoogte gedragen. In 2010 was de landelijke dekking hoger, te weten 97,4%. Dit neemt niet weg dat er lokaal nog dekkingsproblemen kunnen worden gesignaleerd.
Eind 2010 is een dekkingsprobleem gemeld in de omgeving Leusden en Woudenberg. De melding is onderzocht maar het dekkingsprobleem deed zich tijdens het onderzoek niet opnieuw voor. Daarom is de melding in overleg met de betrokken regio afgesloten.
Op 31 mei 2011 is opnieuw een dekkingsprobleem gemeld in hetzelfde gebied. Op 8 juni j.l. is deze klacht in behandeling genomen. Dit onderzoek is nog gaande.
De onrust in Georgië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de aanhoudende protesten in Georgië tegen het bewind van president Saakashvili?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij het onderdrukken van de demonstraties door de autoriteiten excessief geweld wordt gebruikt, waarbij inmiddels meerdere slachtoffers te betreuren zijn?
Onderzoek zal moeten uitwijzen of het geweld dat door de Georgische autoriteiten is gebruikt bij de ontruiming van de demonstratie van 25/26 mei jl. excessief is geweest of niet, en in verhouding staat tot het geweld dat is gebruikt door de demonstranten. Deze waren deels bewapend met stokken en van plan de parade voor de 20-jarige onafhankelijkheid te verstoren. Het ingrijpen volgde op het aflopen van de demonstratievergunning op de locatie van de viering van de 20-jarige onafhankelijkheid en nadat vertegenwoordigers van het stadsbestuur de demonstranten alternatieve locaties hadden aangeboden waarop het protest kon worden voortgezet. Ik steun de oproep van de Georgische Ombudsman, van de OVSE en van non-gouvernementele organisaties aan de Georgische regering een grondig en transparant onderzoek in te stellen naar de onlusten in de nacht van 25 op 26 mei 2011 en zorg te dragen voor adequate behandeling van arrestanten inclusief toegang voor familie en advocaten.
Klopt het beeld dat president Saakashvili bovendien weigert de dialoog aan te gaan met de oppositie en met de vertegenwoordigers van de demonstranten?
De partij van president Saakashvili – de United National Movement – en een groot deel van de oppositie (acht partijen – «Groep van 8» – waarvan de Christendemocraten en de Free Democrats de meeste electorale steun genieten) waren in gesprek in de opmaat naar de verkiezingen van 2012 (parlementair) en 2013 (presidentieel). Deze onderhandelingen zijn echter in een impasse geraakt. Oppositieleider Alasania (Free Democrats) liet onlangs in een gesprek op mijn ministerie weten dat de «Groep van 8» presidents- en regeringswisseling nastreeft door verkiezingen en niet, zoals in het verleden, door straatrevoltes. De demonstranten vertegenwoordigden een kleiner en radicaler deel van de oppositie, dat de dialoog afwijst en veranderingen door straatprotesten wil afdwingen.
In een gesprek met de Georgische vicepremier heb ik onlangs opgeroepen tot een constructieve dialoog tussen de regeringspartij en de hele oppositie.
Zo ja, deelt u dan de mening dat de daartoe geëigende instrumenten van de OVSE, de Raad van Europa en/of de EU in stelling moeten worden gebracht om er aan bij te dragen dat het geweld stopt en er een dialoog tussen de president en de oppositie tot stand komt?
Ik constateer dat een dialoog tussen regering en oppositie is opgestart, maar dat deze op dit moment stil ligt. Nederland zal zich bilateraal en in multilateraal verband blijven uitspreken tegen het gebruik van geweld en alle partijen blijven oproepen tot het voeren van een constructieve dialoog. Ik onderschrijf dan ook de verklaring van de OVSE van 27 mei 2011.
Zo ja, bent u bereid daartoe op korte termijn stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de verdere ontwikkelingen (afhandeling arrestaties, rechtszaken en onderzoek) nauwlettend blijven volgen alsmede het belang van een constructieve politieke dialoog naar alle partijen blijven onderstrepen. De Nederlandse ambassadeur in Tbilisi heeft het belang van onafhankelijk onderzoek onder de aandacht van de Georgische autoriteiten gebracht. Deze boodschap is ook aan de Georgische ambassadeur in Den Haag overgebracht. Naar aanleiding van zorgen over arrestaties en vervolgingen rondom de demonstraties die in 2009 plaatsvonden heeft de Nederlandse ambassade een onderzoek door een onafhankelijke en professionele Georgische NGO gefinancierd. De resultaten van dit onderzoek en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien zullen binnenkort worden gepresenteerd en mogelijk een constructieve bijdrage leveren aan het onderzoek naar onlusten van 25/26 mei 2011.
Het instorten van balkons van een flat in Leeuwarden |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Controleer oude flats» en «Vijftig jaar oude galerij veel dunner»?1
Ja.
Klopt het dat flatgebouwen en appartementencomplexen uit de jaren vijftig en zestig door constructie en leeftijd een verhoogd risico lopen op instorting? Om hoeveel objecten gaat het?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat deze woongebouwen een verhoogd risico lopen op instorting in vergelijking met andere bestaande gebouwen. In de periode 1950–1970 zijn in totaal circa 560 000 woningen in gestapelde woongebouwen gerealiseerd.
Deelt u de mening van de beroepsvereniging van constructeurs dat deze gebouwen gecontroleerd moeten worden op scheuren en beschadigingen?
Ja, in die zin dat deze controle past binnen artikel 1b lid 2a van de Woningwet. Op basis van dit artikel is het niet toegestaan dat een eigenaar een bestaand gebouw onder het veiligheidsniveau laat komen dat volgt uit het Bouwbesluit 2003. Dit impliceert dat een eigenaar moet controleren of haar gebouw nog wel veilig is.
Op welke wijze worden deze gebouwen nu gecontroleerd? Hoeveel worden er jaarlijks gecontroleerd?
Het is mij niet bekend op welke wijze deze gebouwen worden gecontroleerd. De wijze waarop deze controles moeten worden uitgevoerd is niet wettelijk voorgeschreven. Eigenaren mogen hier zelf invulling aangeven. Ook de wijze waarop een gemeente toezicht houdt op de veiligheid van bestaande gebouwen is niet voorgeschreven. Wel moet een gemeente dit vastleggen in handhavingsbeleid en een uitvoeringsprogramma. In het algemeen is het toezicht door gemeenten op de constructieve veiligheid van bestaande bouw beperkt tot het afhandelen van signalen en klachten. Ik beschik verder niet over informatie hoeveel gebouwen er jaarlijks worden gecontroleerd.
Deelt u de analyse van de heer Terwel van de TU Delft, dat ook bij moderne gebouwen vooral balkons en galerijen vaak constructiefouten vertonen?
Nee. Zie verder bij antwoord 6.
Kunt u bevestigen dat bij het meldpunt van het Platform Constructieve Veiligheid de meeste meldingen gaan over balkons? Wat wordt er met deze meldingen gedaan?
Nee. Het is niet juist dat de meest meldingen gaan over balkons. Uit het TNO-rapport «ABC2 – Registratie en analyse van bouwfouten» d.d. 1 maart 2011 volgt dat slechts 3 van 163 meldingen betrekking hebben op balkons. De meldingen worden geanalyseerd door het Platform Constructieve Veiligheid en de resultaten hiervan worden gepubliceerd op www.platformconstructieveveiligheid.nl en in een digitale nieuwsbrief gestuurd aan circa 600 personen, waaronder constructeurs, toezichthouders en bouwers. Doel is het leren van deze meldingen en het zodoende voorkomen van nieuwe incidenten.
Bent u bereid de uitkomsten van het technisch onderzoek naar de oorzaak van de instorting van de Antillenflat in Leeuwarden, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te zenden?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op de vragen (2011Z11102) van lid Jansen (SP).
De onafhankelijkheid van universiteitsbladen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Vox, de Nijmeegse universiteitskrant, op internet wordt gecensureerd door het College van Bestuur?1
Navraag bij de Radboud Universiteit Nijmegen heeft opgeleverd dat de gedrukte versie van VOX nog steeds een onafhankelijk universiteitsblad is en dat er geen sprake is van censuur. Het papieren universiteitsblad is vanaf januari 2011 uit financiële overwegingen teruggebracht van eenmaal in de veertien dagen naar eenmaal per maand. Daarnaast is er een digitale versie die niet journalistiek onafhankelijk is; omdat digitale publicaties op de website van de universiteit rechtstreeks vallen onder de afdeling Communicatie. Bovendien heeft onlangs een wijziging plaatsgevonden: de digitale versie is van een openbaar toegankelijke website naar een beschermde elektronische website verplaatst. Deze is alleen toegankelijk voor studenten en medewerkers van de universiteit. De keuze om een universiteitsblad uit te geven en de voorwaarden waaronder dat gebeurt, is aan de instelling.
Vindt u het aanvaardbaar dat het universiteitsbestuur het de redactie van de universiteitskrant verbiedt om over bepaalde onderwerpen te schrijven? Hoe rijmt u dat met de journalistieke onafhankelijkheid?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat steeds meer universiteitsbladen de laatste jaren worstelen met hun journalistieke onafhankelijkheid? Verschuilt u zich achter de autonomie van de instellingen of deelt u de zorg dat dit te maken heeft met groeiende concurrentie tussen instellingen en de angst van bestuurders om imagoschade op te lopen?
Universiteitsbladen en hun journalistieke onafhankelijkheid vallen inderdaad onder de verantwoordelijkheid van een instelling. Wel ga ik ervan uit dat universiteiten hun maatschappelijke opdracht in acht nemen en aandacht schenken aan de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Een universiteitsblad met journalistieke onafhankelijkheid kan hierin een rol vervullen. Daarnaast is academische vorming, waarbij ruimte wordt gegeven aan debat en tegengestelde visies, onlosmakelijk verbonden met een universiteit.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die universiteiten maken voor hun communicatie-afdelingen? Bent u het ermee eens dat op dit soort posten eerder bezuinigd mag worden dan op onderwijs?
Universiteiten zijn autonoom en hebben bestedingsvrijheid. Ik kan u dus geen overzicht geven van de kosten die universiteiten maken voor hun communicatieafdelingen. De invulling van bezuinigingen behoort tot de verantwoordelijkheid van een instelling. Ik ben het met u eens dat, waar mogelijk, eerder wordt bezuinigd op overhead dan op het primaire proces. Over het verminderen van de overhead maak ik nadere afspraken met de universiteiten en hogescholen. In de Strategische Agenda hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap, die ik uw Kamer binnenkort zal aanbieden, wordt dit verder uitgewerkt.
Vindt u nog steeds dat een universiteitsblad een belangrijke bijdrage kan leveren aan «de dialoog over maatschappij en wetenschap, waarbij uiteenlopende visies aan bod komen»? Zo ja, wilt u dan (opnieuw) een oproep doen aan bestuurders van universiteiten om de onafhankelijkheid van universiteitsbladen te respecteren?2
Ja, ik hecht nog steeds groot belang aan «de dialoog over maatschappij en wetenschap, waarbij uiteenlopende visies aan bod komen» en aan de rol die een universiteitsblad daarin kan vervullen. U kunt deze beantwoording, met inachtneming van mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3, in die zin als een (herhaling van de eerdere) oproep beschouwen.
Een mogelijke fusie tussen de Vrije Universiteit (VU) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Het liefdesleven van de VU»?1
De Special «VU-UvA» van Ad Valvas bevat een weergave van enkele opinies over bestaande vormen van samenwerking tussen de VU en de UvA.
Is het waar dat de VU en de UvA een alliantie overwegen waarbij een vergaande samenwerking tussen de twee instellingen wordt gepland?
In een gesprek op 16 juni jl. heb ik van de Collegevoorzitters van beide universiteiten begrepen dat men de mogelijkheden onderzoekt om (delen van) research en bijbehorend PhD- en masteronderwijs te bundelen.
Komt de versterkte samenwerking tussen VU en UvA in aanmerking voor de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de conclusie?
Nee. De fusietoets heeft betrekking op bestuurlijke en institutionele fusies; een dergelijke fusie wordt niet overwogen.
Deelt u de mening dat het absoluut onaanvaardbaar is als deze alliantie zou neerkomen op een fusie tussen twee unieke instellingen met een eigen identiteit? Wat zou overigens de grondslag worden van de nieuwe instelling?
De beoogde samenwerking komt niet neer op een fusie in de zin van de Wet fusietoets in het onderwijs. Een fusie van twee universiteiten, of van een universiteit en een hogeschool is overigens wettelijk gezien niet mogelijk. De enige fusie waarbij een wo-instelling betrokken kan zijn is een bestuurlijke fusie van rechtspersonen die een bijzondere universiteit en/of hogeschool in stand houden.
Hoe kijkt u tegen het plan aan als u daarbij in ogenschouw neemt dat de UvA al eerder fuseerde met de Hogeschool van Amsterdam? Is het niet absurd om nu ook te gaan fuseren met de VU? Druist dit niet in tegen de keuzevrijheid van studenten en de variatie in het onderwijsaanbod?
Het verkennen van een mogelijke alliantie met het oogmerk om de krachten te bundelen is aan onze instellingen en kan functioneel zijn in het licht van het advies van de Commissie Veerman. In tegenstelling tot hetgeen de vragensteller veronderstelt zijn de UvA en de HvA niet gefuseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het plan om een alliantie aan te gaan een vorm van goed bestuur? Kunt u zich voorstellen dat het personeel zich niet gerepresenteerd voelt door de bestuurders, laat staan er verbondenheid mee voelt?
Op grond van het gesprek met de Collegevoorzitters stel ik vast dat er sprake is van een verstandige aanpak door beide instellingsbesturen. Principes van goed bestuur zijn daarbij niet in het geding. Men verkent de mogelijkheden – op basis van facts & figures – om via bundeling van krachten een kwaliteitssprong te maken op Europees en mondiaal niveau. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap heb ik uiteengezet op welke wijze ik zwaartepuntvorming, specialisering en profilering van universiteiten en hogescholen wil stimuleren.
Het lijkt me niet aannemelijk, dat alleen al het voornemen van twee instellingen om – in het licht van het advies van de commissie Veerman – te komen tot samenwerking, de universitaire gemeenschap het gevoel geeft dat bestuurders geen oog hebben voor de belangen van studenten en personeel.
Deelt u de mening dat het personeel van beide universiteiten een stem moet hebben in dit soort beslissingen? Zou u het toejuichen als er een draagvlakmeting of referendum wordt gehouden over een aanstaande fusie?
Ik acht het vanzelfsprekend dat bestuurders zoeken naar draagvlak voor veranderingen die wezenlijke consequenties hebben het personeel en dat alle geldende bepalingen met betrekking tot de betrokkenheid van de medezeggenschap in acht worden genomen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de besturen van beide instellingen met als inzet dat een fusie voorkomen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Een gesprek met beide instellingen met die inzet is niet opportuun. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 al heb aangegeven is een fusie tussen twee universiteiten niet mogelijk.
De situatie in Iraaks Koerdistan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Human Rights Watch (HRW) «Iraqi Kurdistan: Growing Effort to Silence Media», dat op 24 mei 2011 is verschenen?
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over de vele voorbeelden van intimidatie, bedreigingen, geweld en arrestaties van kritische journalisten door zowel de autoriteiten als de twee voornaamste politieke partijen in Iraaks Koerdistan?
De persvrijheid in Irak staat onder druk. Intimidatie en onderdrukking van journalisten hebben plaats en het is voorgekomen dat kritische journalisten te maken kregen met geweld en arrestaties. De Koerdische autoriteiten hebben in reactie op het HRW-rapport over de recente onrust gemeld dat zij stappen hebben ondernomen om te voorkomen dat de media slachtoffer worden van de demonstraties. Het parlement heeft een plan opgesteld van 17 punten, waaronder «all sides should work to [...] cease attacking media outlets» en «those responsible for burning the NRT TV station and that of Gorran should immediately be arrested and brought to court». De autoriteiten zeggen de ernst van de situatie te onderkennen en trachten die actief te verbeteren. Daarop worden zij zowel bilateraal als in EU-verband aangesproken.
Klopt het dat ernstige schendingen van mensenrechten jegens kritische journalisten niet of nauwelijks worden onderzocht en dat plegers van die mensenrechtenschendingen niet worden vervolgd? Zo ja, welk oordeel wilt u hieraan verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van Sarah Leah Whitson, directeur Midden-Oosten van HRW dat de persvrijheid in Iraaks Koerdistan nu geen haar beter is dan onder het regime van Saddam Hoessein? Pogen de autoriteiten aldaar inderdaad kritische journalisten het zwijgen op te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gelet op het zeer verontrustende beeld dat uit het rapport van HRW oprijst, hiertegen rechtstreeks en via de EU protest aan te tekenen bij de Iraakse regering en de autoriteiten in Iraaks Koerdistan en van hen te eisen dat zij optreden tegen deze ernstige mensenrechtenschendingen?
Het bevorderen van het recht op vrije meningsuiting, persvrijheid en ook internetvrijheid, is een prioriteit voor de Nederlandse regering, zoals verwoord in de notitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid». Ik zal zowel bilateraal als in EU-verband bij de Iraakse autoriteiten in Bagdad en in de Koerdische regio blijven aandringen op respect voor deze rechten en op vervolging van degenen die deze rechten schenden. Ook EU-Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton sprak haar steun uit voor vrije meningsuiting in Irak in haar verklaring van 25 februari jongstleden. Daarnaast ondersteunt Nederland onder meer Iraakse initiatieven die trachten de persvrijheid te verbeteren, zoals het Independent Media Center Kurdistan.
Megastallen in Noord-Holland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel : «Megastallen toch welkom in Noord-Holland?»1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot de door u ingestelde maatschappelijke dialoog megastallen en het door de Tweede Kamer ingeschakelde moratorium?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 15 maart 2011 (TK 28 286, nr. 494) heb ik de wens van de Kamer onder de aandacht van de provincies gebracht en verzocht om gedurende de maatschappelijke discussie over megastallen niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag. Over een in te stellen moratorium door middel van het nemen van een voorbereidingsbesluit, heb ik uw Kamer bericht en uiteengezet dat dat niet mogelijk is.
In Noord-Holland mag geen nieuwvestiging van intensieve veehouderij plaatsvinden. Uit te breiden opstallen ten behoeve van intensieve veehouderij mogen niet meer dan één bouwlaag bevatten die gebruikt mag worden voor het houden van dieren. In de zone voor grootschalige landbouw zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. Elders, in de gebieden voor gecombineerde landbouw tot maximaal 1,5 ha.
Grotere bouwpercelen zijn alleen mogelijk met ontheffing van Gedeputeerde Staten, met een maximum van 2 ha in de gebieden voor gecombineerde landbouw. Noord-Holland bepaalt de bouwblokgrootte op basis van ruimtelijke kwaliteit.
De huisbankier RBS en clustermunitie |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions; a shared responsibility»?1
Ja.
Kunt het bericht bevestigen dat de huisbankier van de Nederlandse staat, de Royal Bank of Scotland, behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn bekend met het persbericht dat IKV Pax Christi hier op basis van het in vraag 1 genoemde rapport over heeft doen uitgaan. Daarin stelt zij dat RBS behoort tot de top vijf van grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld. Wij kunnen de stelling in het persbericht niet bevestigen, omdat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid van het bericht en het rapport vast te stellen.
Herinnert u zich de uitspraak in september 2010 van minister Donner naar aanleiding van de motie El Fassed c.s.2 dat «in overleg met de Royal Bank of Scotland nadere garanties verkregen zijn met betrekking tot de leningen die de bank verschaft en de dienstverlening. De bank heeft daarvan aangegeven dat dit niet zal zijn ten aanzien van bedrijven in clustermunitie»? Welke garanties heeft de Royal Bank of Scotland in overleg met het kabinet gegeven met betrekking tot de leningen en dienstverlening, zoals verstrekken van leningen, helpen bij aandelen- en obligatie-emissies en beleggingen in aandelen en obligaties, die de bank verschaft aan bedrijven die clustermunitie produceren?
Wij herinneren ons de betreffende uitspraak van minister Donner van 22 september 2010. RBS heeft in april 2010 minister De Jager op zijn verzoek reeds het navolgende laten weten:
«RBS Groep handelt in lijn met de strikte regelgeving en het vergunningenstelsel van het Verenigd Koninkrijk, en in lijn met relevante internationale standaarden over hoe zij zich inlaat met ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, fabricage en ondersteuning van en handel in defensiematerieel. Bij het beschouwen van complexe en zich ontwikkelende defensiegerelateerde zaken, zoals landmijnen en clustermunitie, houden wij ons aan de gedragsleidraad van het Verenigd Koninkrijk alsmede de aangewezen internationale wettelijke standaarden.
Met betrekking tot landmijnen verbiedt de Ottawa Convention de productie en export van alle typen van anti-persoons landmijnen, inclusief de niet waarneembare, naar alle landen. Met betrekking tot clustermunitie verplicht de Convention on Cluster Munitions alle ondertekende staten om de productie, het gebruik en de opslag van clustermunitie te verbieden. RBS zal niet bewust enig verzoek tot het verlenen van financiering of financiële diensten toekennen dat direct indruist tegen deze standaarden en zal er nauwgezet naar streven dat de relaties met klanten niet strijdig zijn met deze principes.»
Hoe beoordeelt u de garanties die de huisbankier heeft gegeven in het licht van de bevindingen van het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions»? Welke gevolgen verbindt u aan deze bevindingen?
Naar aanleiding van het rapport waaraan u in uw vraag refereert, hebben wij RBS geconfronteerd met de bevindingen. RBS heeft in haar reactie aangegeven dat zij de aantijgingen serieus heeft genomen en daarom intern uitgezocht heeft wat er feitelijk aan de hand is. RBS geeft daarbij aan dat zij op basis van het interne onderzoek van mening is dat de berichten van IKV Pax Christi, dat RBS behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producten van clustermunitie ter wereld, onjuist zijn.
RBS stelt dat zij geen ondernemingen ondersteunt noch wil ondersteunen die betrokken zijn bij de directe fabricage van clustermunitie. RBS heeft als beleid dat aan potentiële klanten en aan bestaande klanten bij hernieuwd gebruik van een faciliteit specifiek gevraagd wordt of zij het groepsbeleid van RBS inzake defensiematerieel (zie antwoord vraag 3) willen navolgen. Als die instemming niet gegeven wordt, wordt er geen zaken gedaan. Ten aanzien van de specifieke ondernemingen als bij RBS vermeld in het in vraag 1 genoemde rapport, geeft RBS aan te bevestigen dat deze volledig de Oslo Conventie onderschrijven.
RBS heeft inmiddels contact opgenomen met IKV Pax Christi teneinde de berichten van IKV Pax Christi, waarvan RBS meent dat deze onjuist zijn, te bespreken.
Zijn er bedrijven of instellingen met staatssteun die nog steeds diensten verlenen aan producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken?
Voor zover wij weten houdt geen van de staatsgesteunde financiële instellingen zich direct bezig met dergelijke diensten. Deze instellingen hebben een mvo-beleid dat daaraan in de weg staat. De Staat heeft als kapitaalverschaffer echter geen zicht op de operationele activiteiten van deze instellingen.
Zijn er bedrijven of instellingen waar de staat een financiële relatie mee heeft die nog steeds diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken? Kunt u, in navolging van een toezegging van het vorige kabinet, een overzicht geven?
Indien wij deze vraag interpreteren als hebbende betrekking op bedrijven en instellingen waarmee de staat een overeenkomst heeft op het gebied van financiële dienstverlening, dan betreft het ING Bank, ABN Amro en RBS. Wij zijn bereid om bedrijven en instellingen aan te spreken indien zij diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie. Echter, de Staat dient zich tevens te houden aan zijn contractuele verplichtingen.
Op welke wijze is bij de keuze voor de huisbankier van de Nederlandse staat maatschappelijk verantwoord ondernemen meegenomen in de selectiecriteria?
In de Europese aanbestedingsprocedure van het binnenlands betalingsverkeer van de ministeries in 2008, toegekend aan RBS, is maatschappelijk verantwoord ondernemen niet meegenomen in de selectiecriteria. In de daarna volgende Europese aanbestedingsprocedures, te weten het gebruik van credit cards door het Rijk (2009) en het betalingsverkeer van de Belastingdienst (2010) is het hebben van een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het in het openbaar daarover verantwoording afleggen een selectie-eis geweest.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Haubrich-Gooskens c.s. over het verbod op investeringen in clustermunititie die door de Eerste Kamer is aangenomen?3
Het kabinet beraadt zich momenteel over een reactie op de motie Haubrich-Gooskens, waarmee wordt opgeroepen tot een verbod zoals dat verwoord is in vraag 9. De Eerste Kamer zal in dit kader schriftelijk geïnformeerd worden.
Bent u bereid in navolging van landen als België, Ierland en Luxemburg investeringen in en financiële dienstverlening aan bedrijven die betrokken zijn bij de productie in clustermunitie te reguleren? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘KPN zet app-heffing door’ |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KPN zet app-heffing door»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat is uw oordeel over het feit dat KPN deze app-heffingen, tegen de duidelijk uitgesproken wens van een meerderheid van de Kamer in, wil doordrukken?
De wens van de meerderheid van uw Kamer is nog eens verwoord in het amendement Verhoeven c.s. (TK 2010–2011, 32 549, nr. 17). Inmiddels is het gestelde in dat amendement onderdeel geworden van het wetsvoorstel ter wijziging van de Telecommunicatiewet. Vanaf het moment dat deze wet van kracht wordt, moet KPN daar gewoon aan voldoen.
Deelt u de mening dat KPN onverantwoord bezig is en de consument onnodige kosten wil laten betalen? Zo nee, waarom niet?
De grote bloei en innovatie op het gebied van internet van de afgelopen jaren zijn voor een belangrijk deel te danken aan de opkomst van nieuwe diensten en toepassingen. Ik vind het ongewenst dat de opkomst van dergelijke diensten, zoals «Skype» en «What’s app», via een extra heffing belemmerd wordt door de transporteur van deze diensten omdat ze ten koste zouden gaan van zijn bel- en sms-inkomsten. Ik verwijs u verder naar mijn brief van 10 juni jongstleden met als onderwerp «Overwegingen ten aanzien van het amendement Verhoeven c.s. over netneutraliteit» (TK 2010–2011, 32 549, nr. 37).
Bent u bereid om KPN op te roepen om af te zien van deze app-heffingen en erop te wijzen dat deze heffingen niet mogen worden ingevoerd, gezien het feit dat een meerderheid van de Kamer zich hier duidelijk tegen heeft uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Een verbod op dergelijke app-heffingen is inmiddels onderdeel van het wetsvoorstel ter aanpassing van de Telecommunicatiewet.
De gevolgen van nieuwe belastingregels op de economie van Saba en Sint Eustatius |
|
Wassila Hachchi (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u met cijfers onderbouwen dat de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius, nu deze is verschoven van direct naar indirect, hetzelfde gebleven?1
Op 11 juni 2012 heb ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het door onderzoeksbureau Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek op Caribisch Nederland aangeboden.
In dit onderzoek is de belastingdruk voor Caribisch Nederland voor zowel het belastingjaar 2010 als het belastingjaar 2011 door het onderzoeksbureau Ecorys geschat. Zoals u weet was in het belastingjaar 2010 nog het oude belastingstelsel van kracht in Caribisch Nederland en is in 2011 het nieuwe belastingstelsel ingevoerd.
De geschatte belastingdruk in 2010 was 16.6% ten opzichte van het BBP. De geschatte belastingdruk in 2011 was gelegen tussen de 16.1 en 17.2% ten opzichte van het BBP.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Kunt u aangeven voor welke sectoren op Saba en Sint Eustatius de effecten van de algemene bestedingsbelasting (ABB) het grootst zijn? Wat zijn specifiek de effecten voor de detailhandel en de dienstensector ten opzichte van andere sectoren? Wat is uw reactie op deze effecten?
De ABB is een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland. Verdere leveringen na invoer van de goederen zijn niet meer belast. Indien goederen op de eilanden zelf worden geproduceerd, worden deze goederen bij de levering van het eindproduct belast met ABB. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht. Voor binnenlandse diensten geldt dat deze eenmalig in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat er theoretisch geen verschil zou moeten zijn in het effect van de ABB op verschillende sectoren.
Uit het Ecorys onderzoek is gebleken dat het nieuwe stelsel door sommige ondernemers onjuist wordt toegepast. Deze ondernemers hebben ten onrechte op iedere levering van goederen de ABB toegepast. Dit leidt tot een onnodig prijsopdrijvend effect. Hoe meer schakels er zijn in de verkoop van een goed, hoe groter de kans is dat er een foutieve toepassing van de ABB plaatsvindt. Met extra voorlichting wordt getracht deze ondernemers te informeren over de juiste toepassing van de ABB.
Ten overvloede vermeld ik hier dat per 1 oktober 2011 het tarief van de ABB op het verrichten van diensten met 2% verlaagd is. Dit betekent voor Bonaire een verlaging van 8% naar 6% en voor Saba en Sint Eustatius een verlaging van 6% naar 4%.
Kunt u aangeven of de rekensom2 juist is? Wat is uw reactie daarop? Kunt in uw reactie aandacht geven aan het feit dat een groot deel van de goederen op Saba geïmporteerd wordt?
De berekening zoals hierboven bij1 aangegeven is niet correct. Indien een goed wordt ingevoerd met een waarde van $1000,–, wordt hier eenmalig 6% ABB over geheven. Dit is $60,–. Na deze eenmalige heffing wordt er geen ABB meer geheven over het goed.
Zoals in vraag 2 ook is aangegeven, is de ABB een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland, dan wel bij de verkoop van het eindproduct indien het goed op de eilanden zelf is geproduceerd. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht.
Wat is de invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat op het eiland Saba voornamelijk gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd verkeer?
Uit het Ecorys rapport is gebleken dat voor zowel Saba als Sint Eustatius de vervoerskosten gestegen zijn. De belangrijkste factoren die deze prijsstijging hebben veroorzaakt, zijn de stijgende brandstofkosten en de verhoging van de accijns. Echter, zoals uit de beantwoording van vraag 1 blijkt, is de globale totale belastingdruk op Caribisch Nederland niet veranderd. Bij de invoering van het nieuwe fiscale stelsel is er gekozen voor een schuif van directe belastingen naar indirecte belastingen. Dit is onder andere terug te zien in de verhoogde accijnzen.
Er zijn geen gegevens bekend over de precieze invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat de (netto)effecten zijn van de vlaktax op de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius?
Zoals in vraag 1 is aangegeven is de globale totale belastingdruk op de eilanden gelijk gebleven. Hierbij heeft wel een schuif plaatsgevonden van directe naar indirecte belastingen. De indirecte belastingen vormen nu een grotere component van de totale opbrengst van het fiscale stelsel.
Uit het Ecorys rapport valt af te leiden dat de invloed van het nieuwe fiscale stelsel (de vlaktax) op de nettolonen en netto uitkeringen over (vrijwel) het gehele inkomensgebouw positief zijn geweest. Onderstaande figuur vormt daar een illustratie voor:
Bij gelijkblijvende bruto inkomens is (vrijwel) iedereen er door het nieuwe belastingstelsel in netto inkomen op vooruitgegaan, in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk. Uitzondering daarop zijn pensioengerechtigden die sinds de stelselwijziging soms meer aan belasting en premies betalen zodra ze boven de belasting- en premievrije som uitkomen. Ook zijn er personen zoals parttimers, die geen belasting betalen. Zij hebben geen voordeel dan wel nadeel van het nieuwe stelsel.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Hoe verhoudt de belastingverlichting doormiddel van de vlaktax zich tot de lagere lokale salarissen en de gestegen accijnzen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden uw plannen met betrekking tot de doorvoer van Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius zich tot het feit dat de export naar deze twee eilanden gering is en dat het voor individuele leveranciers niet aantrekkelijk is mee te werken aan een douane entrepot op Sint Maarten?
Uit het Ecorys rapport blijkt dat voor vrijwel alle handel die aankomt op Saba en Sint Eustatius, Sint Maarten de tussenschakel is. Op dit moment vindt er dubbele belastingheffing plaats indien goederen via Sint Maarten worden ingevoerd.
Sint Eustatius en Saba importeren veel goederen vanuit of via Sint
Maarten. Sint Maarten heft ter zake daarvan een belasting op bedrijfsomzetten van 5% (waarbij voor een aantal eerste levensbehoeften echter een vrijstelling geldt). Vervolgens is bij invoer van de desbetreffende goederen op Sint Eustatius of Saba 6% ABB verschuldigd (een aantal eerste levensbehoeften is vrijgesteld van de heffing van ABB bij invoer). Het is internationaal gebruikelijk dat indirecte belastingheffing plaatsvindt in het land waar de goederen worden gebruikt of verbruikt en niet in het land van waaruit deze goederen worden geëxporteerd.
Vanuit dat gegeven is het kabinet van mening dat Sint Maarten de goederen bestemd voor Sint Eustatius en Saba onbelast moet laten. Met Sint Maarten is overleg gaande om hen ertoe te bewegen om de export van voor Sint Eustatius of Saba bestemde goederen vrij te stellen van de plaatselijke belasting op bedrijfsomzetten van 5%. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de AAB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius. Onder het oude fiscale stelsel betaalde de overheid echter ook belasting bij de inkoop van goederen of diensten met de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) welke een tarief had van 3%. Het is wenselijk dat de overheid indien zij als marktpartij goederen of diensten inkoopt, gelijk wordt behandeld als andere marktpartijen. Om deze reden is ook de overheid verplicht bij invoer ABB af te dragen. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse situatie, waarin de overheid btw over goederen en diensten betaalt.
Het onderzoeksbureau IdeeVersa heeft bij het referentiekader onderzoek Caribisch Nederland van 20 februari 2012 rekening gehouden met de ABB. Met het kabinetsstandpunt referentiekader Caribisch Nederland wordt de vrije uitkering structureel verhoogd tot wat in het aangehaalde onderzoek wordt genoemd de ondergrens. De hoogte van de huidige vrije uitkering houdt derhalve rekening met het effect van de ABB, omdat deze is gebaseerd op het referentiekader van het referentiekaderonderzoek.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de ABB maatregelen op projecten die door Nederland of de Europese Unie gefinancierd worden en die vroeger vrijgesteld waren van belasting? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op projecten die door Nederland gefinancierd worden. Projecten die door de Europese Unie worden gefinancierd zijn vrijgesteld van ABB. Dit geldt ook voor Nederlandse ontwikkelingshulpprojecten waarbij op 31 december 2010 reeds daadwerkelijk bij overeenkomst toezeggingen voor de uitvoering zijn gedaan . Sindsdien is financiering van losse projecten steeds minder aan de orde, aangezien de eilanden van Caribisch Nederland onderdeel zijn van het Nederlandse staatsbestel. Vanuit die optiek is een beleid ingezet van beëindiging van de samenwerkingsprogramma’s (ontwikkelingshulp) vanuit de Nederlandse Rijksoverheid. Het Kabinet streeft naar «normalisering» van de financiële verhoudingen met Caribisch Nederland, gelijksoortig aan die tussen het Rijk en Nederlandse gemeenten.
Klopt het dat de Rijksdienst Caribisch Nederland er van uitging dat er geen sprake meer zou zijn van zorgpremie-inning bij de werkgevers op de eilanden? Klopt het ook dat bij de begrotingsdoorlichting ambtenaren van Binnenlandse Zaken de budgetten van de eilanden gekort werden met de werkgeversbijdragen? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoord dat er geen signaal is gegeven dat de werkgeverspremie per 1-1-2011 zou vervallen?
Bij de transitie was er bij zowel de eilandbesturen als bij de Rijksdienst Caribisch Nederland onduidelijkheid over het feit dat ook in 2011 net als in de jaren ervoor werkgeverspremies moesten worden geheven. Ik leid hieruit af dat de informatievoorziening vanuit het Rijk over de premieheffing beter had gekund.
Ik wil wel benadrukken dat de eilanden geen financieel nadeel hebben geleden als gevolg van de premieheffing. Bij de oorspronkelijke berekening van de vrije uitkering is abusievelijk een deel van de budgetten verminderd met werkgeversbijdragen. Deze omissie is bij eerste suppletoire begroting 2011 hersteld door de eilanden met terugwerkende kracht hiervoor volledig te compenseren.
De gemeente Eindhoven die op onverantwoorde wijze bankier speelt |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven steunt PSV met 48,4 miljoen»1 en het fragment «Eindhoven geeft PSV financiële steun»?2
Ja.
Is er volgens u sprake van dat de gemeente Eindhoven professionele topsport subsidieert?
Het is, in het kader van de financiële autonomie van decentrale overheden, aan de gemeente zelf welk beleid zij hanteert met betrekking tot professionele topsport. Daarbij is zij begrensd door de Europese staatssteunregels (zie het antwoord op vraag 5). In dit geval is er volgens de gemeente geen sprake van een subsidie, maar van een grondtransactie.
Vindt u net als wethouder Depla dat PSV een duurzaam en gezond bedrijf is?
Het is niet de rol van de minister van BZK om over de financiële gezondheid van private ondernemingen te oordelen.
Vindt u dat de gemeente Eindhoven hier een financieel avontuur aangaat waar grote risico’s aan kleven? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
De gemeente Eindhoven is als entiteit van een autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële risico’s die de gemeente wil lopen. Deze risico’s en de wijze waarop deze worden opgevangen dienen inzichtelijk te worden gemaakt in de begroting en te worden vermeld in de paragraaf weerstandsvermogen.
Het financieel toezicht op de gemeenten, zoals dat wordt uitgevoerd door de provincie, is gericht op de financiële positie van de gemeenten. Dit komt tot uitdrukking in een structureel evenwicht op de begroting en/of meerjarenraming, en de ruimte in het weerstandsvermogen. Het toezicht is niet direct gericht op het te voeren beleid van de gemeente betreffende subsidiering van professionele topsport of andere beleidsmatige beslissingen met een financiële consequentie.
Wel toetst de provinciale toezichthouder of bijvoorbeeld de paragraaf weerstandvermogen voldoet aan de eisen in het Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies (BBV), en of de inhoud daarvan is doorvertaald naar de begroting. Het is allereerst een verantwoordelijkheid van de het College van B&W zelf om zich te verantwoorden richting Gemeenteraad. In die «horizontale keten» is er verder een speciale taak bij de accountant en de rekenkamer belegd. De provinciaal toezichthouder maakt in haar eigen – complementaire – taak en rol (bewaking structureel evenwicht) wel gebruik van de signalen uit de keten.
Vindt u dat er hier sprake is van (verkapte) staatssteun? Zo nee, waarom niet? Acht u dit toelaatbaar?
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de gemeente zelf. Het Rijk bevordert en faciliteert uitsluitend de goede naleving, onder meer door het geven van voorlichting3 en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. De meldingsprocedure wordt gecoördineerd door mijn ministerie. In dit geval is er geen melding geweest.
De Europese Commissie heeft Nederland op 27 mei gevraagd om toe te lichten waarom de voorgenomen grondtransactie van de gemeente Eindhoven geen staatssteun omvat. De vraag van de Commissie is door mijn ministerie doorgeleid naar de gemeente. Die heeft aangegeven er alle vertrouwen in te hebben aan te kunnen tonen dat er bij de transactie geen sprake is van staatssteun, omdat marktconform wordt gehandeld.
Vindt u dat de gemeente Eindhoven hier op oneigenlijke wijze concurreert met commerciële geldverstrekkers?
Een oordeel hierover is niet aan de minister van BZK. Zie ook het antwoord op vraag 7 c).
Gaat u maatregelen tegen de gemeente Eindhoven treffen omdat ze a) onnodige financiële risico’s neemt b) (verkapte) staatssteun aan een commerciële onderneming verleent en c) financiële instellingen beconcurreert?
De bouw door een Nederlandse werf van tanklandingsschepen voor Venezuela |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de Nederlandse scheepsbouwfirma DAMEX Shipbuilding & Engineering in Santiago in Cuba schepen van het type Stan Lander 5612 bouwt voor de Venezolaanse marine, die kunnen dienen als tanklandingschepen?1
Nee. Op basis van de informatie die ik van Damen Shipyards heb ontvangen kom ik tot de conclusie dat DAMEX een Cubaanse joint venture is van het Nederlandse Damen Shipyards en de Grupo Industrial de Astilleros (GIA), dat onder het Cubaanse ministerie van Transport valt. Damen Shipyards meldt mij voorts dat de schepen geen landingsvaartuigen in de traditionele zin zijn, met mogelijkheden om op een strand aan te landen, maar RoRo (roll on/roll off) schepen, die een kade nodig hebben om te lossen en te laden. Ten slotte is de deksterkte niet berekend (in casu: te licht) op het vervoer van tanks of zware pantservoertuigen.
Deelt u de analyse dat deze schepen een militaire taak hebben? Indien nee, waarom niet? Zo ja, zijn de schepen ook specifiek voor deze militaire inzet ontworpen?
Nee, ik deel de analyse niet dat deze schepen een militaire taak hebben. De RoRo 5612 schepen zullen geleverd worden aan het logistieke onderdeel van de Venezolaanse marine (de Officina Coordinadora de Apoya Maritime de la Armada, OCAMAR) en regelmatig «verhuurd» worden aan andere ministeries ten behoeve van de infrastructurele ontwikkeling van Venezolaanse eilanden, bevoorradingstaken, humanitaire hulpverlening en – zo nodig – voor hulp bij evacuatie in geval van natuurrampen.
Acht u de kans uitgesloten dat de door Damen geleverde schepen van het Stan Lander type alsnog worden bewapend in Venezuela? Zo ja, wat zijn daarvoor uw aanwijzingen? Is het u bekend dat de Koreaanse tanklandingschepen waarover Venezuela beschikt zijn bewapend?
De RoRo 5612 schepen worden geleverd zonder militaire communicatie- of wapensystemen en beschikken niet over fundaties waarop later wapensystemen kunnen worden gemonteerd. De Koreaanse Capana-klasse schepen zijn voorzien van bewapening, maar hebben mede daardoor minder laadruimte voor bulkgoederen, zoals bouwmaterialen. Dat is een van de redenen waarom OCAMAR de niet-bewapende RoRo 5612 schepen bij Damex heeft besteld.
Is het waar dat Damen in 2007 sleep- en patrouilleschepen voor de Venezolaanse marine leverde? Wat is uw oordeel over de levering van de sleepboten? Wat is uw oordeel over de levering van de patrouilleschepen?
Ten dele. Er zijn twee sleepboten (type STu 2208 en STu 2608) geleverd aan INEA (de Venezolaanse Rijkswaterstaat) en in 2006 is een bouwpakket voor een patrouillevaartuig (type SPa 2606, zonder bewapening) geleverd. Over deze leveringen word ik niet geacht een oordeel te vellen omdat ze niet worden geclassificeerd als militaire vaartuigen in de zin van post ML9 van de Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen.
Is het waar dat de levering van de schepen van het type Stan Lander voldoet aan de voorwaarden van het Nederlandse wapenexportbeleid? Zo ja, waarom? Vallen schepen die zijn gebouwd op basis van door Damen Nederland gekochte ontwerpen onder de controle van het Nederlandse wapenexportbeleid ook als ze op een buitenlandse werf worden gebouwd? Valt Damex, omdat het onder een Nederlandse directie werkt, onder het Nederlandse wapenexportbeleid? Zo neen, acht u deze situatie wenselijk? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te veranderen?
Voor de uitvoer van militaire technologie door Nederlandse bedrijven is een exportvergunning nodig en Nederland controleert daar scherp op. In dit geval zijn de schepen echter geen militaire vaartuigen in de zin van post ML9 van de Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen. Deze schepen vallen niet onder het Nederlandse wapenexportbeleid. Damex is een joint venture onder Cubaans recht en valt daarmee evenmin onder het Nederlandse wapenexportbeleid. Via deze joint venture wordt geen militaire technologie of kennis overgedragen.
Deelt u de mening dat Venezuela op deze manier zijn militaire capaciteiten verder uitbreidt? Deelt u tevens de mening dat deze schepen een «verstorende werking zouden kunnen hebben op de regionale stabiliteit en daarmee op de veiligheid van de Nederlandse Antillen en Aruba»?2 Kunt u dat toelichten?
Nee, deze schepen zijn niet gericht op uitbreiding van de militaire capaciteit van Venezuela en vormen geen bedreiging voor het Koninkrijk. Het gaat immers om onbewapende schepen die zijn ontworpen en ingericht voor het vervoer van vracht.
Bent u bereid Damen er op te wijzen dat de Nederlandse overheid de leveringen ongewenst vindt en er op aan te dringen dat Damen verdere samenwerking met de Venezolaanse marine stopt? Zo ja, bent u ook bereid serieuze maatregelen tegen Damen te treffen mocht de scheepsbouwer zijn activiteiten voor de Venezolaanse marine voortzetten? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid heeft ernstige bedenkingen bij leveranties aan Venezuela van militaire goederen die een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van delen van het Koninkrijk of anderszins de regionale stabiliteit kunnen beïnvloeden. Daar is in dit geval geen sprake van.
Het bericht dat Zwitserland het onder beslag liggend vermeend vermogen van Klaas Bruinsma heeft vrijgegeven |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen Klaas Bruinsma vrijgekomen door vormfouten»1
Ja.
Kloppen deze berichten? Wat zijn de overwegingen van Zwitserland geweest om het geldbedrag vrij te geven?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3284).
Hoe kijkt u aan tegen de beslissing van Zwitserland? Had Nederland deze beslissing kunnen voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft een tekort aan wet- of regelgeving in Nederland een rol gespeeld bij het ontstaan van dit besluit in Zwitserland? Zo ja, om welke wet- of regelgeving gaat het dan en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Investeringen van Shell in Syrië |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel (SP) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de conclusie dat Europese olie- en gasmaatschappijen belangrijke investeerders zijn in de Syrische olie- en gasproductie, die bovendien de enige sector van de Syrische economie is waarin door Europese bedrijven aanzienlijke investeringen zijn gedaan?1 Indien nee, hoe zijn dan de feiten of wat is uw interpretatie daarvan?
Deelt u de conclusie dat Shell door middel van dochtermaatschappij SSPD (Syria Shell Petroleum Development) de tweede grootste Europese maatschappij is in de Syrische olie- en gasindustrie? Indien nee, hoe zijn dan de feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Is het waar dat naast Shell ook andere Europese firma’s als Total (Frankrijk), Gulfsands Petroleum (Verenigd Koninkrijk), INA (Kroatië), Saipem (Italië) en Maurel & Prom (Frankrijk) actief zijn in olie- en/of gasproductie? Indien nee, hoe zijn dan de feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Deelt u de analyse dat de olie- en gasproductiesector in Syrië een belangrijke economische sector is die voor 5% bijdraagt aan het Bruto Binnenlands Product en dat de olie- en gasproductiebedrijven relatief hoge belastingrevenuen voor de Syrische staat opbrengen? Indien neen, hoe zijn dan de feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Deelt u tevens de analyse dat het grootste deel van olieproducten in Syrië zelf wordt geraffineerd en gebruikt en dat het daarom waarschijnlijk is dat een deel ervan door de Syrische krijgsmacht, politie en andere veiligheidsdiensten wordt gebruikt? Indien neen, hoe zijn dan u feiten of hoe interpreteert u de feiten?
Kunt u aangeven wat de stand van overleg is met de Europese partners op dit terrein? Vindt overleg plaats met de Europese olie- en gasproducerende bedrijven in Syrië? Wat is de stand van zaken van dit overleg?
Deelt u de opvatting van de president-directeur van Shell Nederland, Benschop, dat Shell zich als commerciële onderneming niet met politieke zaken kan bezighouden in landen waar het werkt? Zo ja, waarom?2 Indien nee, wat betekent dat voor de actuele situatie in Syrië?
Acht u het een uiting van maatschappelijk verantwoord ondernemen dat Shell zaken doet in Syrië wetende dat de Syrische krijgsmacht en andere veiligheidsinstellingen gebruik maken van olieproducten om steden af te sluiten en burgers aan te vallen? Indien neen, bent u bereid Shell hierop te wijzen?
Kunt u aangeven op welke wijze Nederlandse maatschappijen die in Syrië werken gevolg geven aan de boycotmaatregelen van de EU?3 Deelt u de opvatting dat Shell bijvoorbeeld geen zaken meer moet doen met de hooggeplaatste Syrische functionarissen die op de zwarte lijst zijn geplaatst? Zo ja, op welke wijze wordt daaraan gevolg gegeven? Indien nee, waarom niet?
Acht u het wenselijk Nederlandse maatschappijen te bewegen hun productiewerkzaamheden in Syrië te staken tot de mensenrechtenschendingen zijn gestopt en politieke hervormingen in Syrië zijn afgekondigd? Zo ja, welke stappen onderneemt u daartoe? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het bericht ‘Minister Opstelten wil per korps top 10 van hooligans’ |
|
Richard de Mos (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Minister Opstelten wil per korps top 10 van hooligans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de Voetbalwet, bijvoorbeeld door stadionverboden te laten gelden in alle Nederlandse stadions, lapmiddelen zoals een top 10 van hooligans overbodig maakt? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Aanscherping van de wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast (MBVEO) op het punt van stadionverboden is niet nodig, omdat er al voldoende mogelijkheden zijn om (landelijke) stadionverboden op te leggen. Zowel een betaald voetbalorganisatie als het OM kunnen bij de KNVB een melding doen van een supporter die zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Standaardvoorwaarden van de KNVB of aan voetbalgerelateerd wangedrag. Indien de melding voldoende aanknopingspunten bevat gaat de KNVB in beginsel over tot oplegging van een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod. Daarnaast kan het OM een stadionverbod (strafrechtelijk) met meldplicht opleggen. Dit is een vorm van een gedragsaanwijzing op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering.
De top 10 van hooligans is een onderdeel van het politieproject Hooligans in Beeld II. Doel van Hooligans in Beeld II is om de informatiepositie van de politie en de ketenpartners te verbeteren, en zo toonaangevende hooligans uit de anonimiteit te halen. Deze benadering maakt het mogelijk om tot een betere en meer gerichte inzet te komen van de bestaande civielrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen, waaronder stadionverboden. De top 10 van hooligans is dus geen alternatief voor stadionverboden, maar helpt de toepassing hiervan te verbeteren.
Hebben de personen die in de top 10-lijsten voorkomen, al een stadionverbod en/of meldplicht tijdens wedstrijden bij hun eigen club? Zo ja, bent u bereid om het stadionverbod te laten gelden voor alle Nederlandse stadions? Zo nee, waarom niet?
Sommige personen die in de top-10 lijsten voorkomen hebben een stadionverbod en/of meldplicht, anderen niet. Wat betreft de reikwijdte van stadionverboden verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Welke kosten zijn er verbonden aan het samenstellen van een top 10 van hooligans per korps en hoe verhouden deze kosten zich tot de kosten van het naleven van de huidige Voetbalwet en het strenger maken daarvan?
De exacte kosten zijn lastig inzichtelijk te maken. Het verzamelen van informatie, het in beeld brengen van subjecten en het ontwikkelen van een gerichte aanpak op maat, is onderdeel van het dagelijkse werk van politie en diverse veiligheidspartners. Een vergelijking met de kosten van het naleven van de wet MBVEO is niet goed te maken en acht ik ook niet zinvol aangezien beide benaderingen complementair zijn en elkaar niet vervangen.
Bent u bereid om de Voetbalwet strenger te maken naar Engels voorbeeld, zodat de door u aangekondigde lapmiddelen niet meer nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
De ervaring met de Engelse voetbalwet wordt meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekken motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I).
De benoeming van de nieuwe directeur van het IMF |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat u de kandidatuur van de Franse minister van Financiën Christine Lagarde steunt om de afgetreden IMF-topman Dominique Strauss-Kahn op te volgen?1
Ik kan bevestigen dat ik de kandidatuur van de Franse minister van Financiën Christine Lagarde steun voor de positie van Managing Director (MD) bij het IMF. Gezien haar expertise vind ik haar de meest geschikte kandidaat voor deze post. In Europees verband heeft zij zich onderscheiden in de schuldencrisis en op wereldtoneel heeft zij veel indruk gemaakt als vertegenwoordiger van het Franse G20-voorzitterschap. Ik verwacht daarom dat zij ook buiten Europa steun geniet; een breed draagvlak is van groot belang voor een MD. Bovendien zou zij de eerste vrouwelijke MD worden.
In hoeverre strookt dit met uw eerder uitlatingen dat «Het Koninkrijk (...) zich, in samenhang met het proces bij het IMF, (zal) uitspreken voor een open en transparant selectieproces voor de President van de Wereldbank dat gebaseerd is op merites, ongeacht nationaliteit»2 en dat «Het Koninkrijk groot voorstander (is) van een selectie van het Senior Management uitsluitend op basis van competenties en ongeacht nationaliteit ...»?3
Het Koninkrijk is inderdaad voorstander van een open en transparant proces, waarbij een kandidaat wordt gekozen op basis van merites en niet op basis van nationaliteit. De steun voor Christine Lagarde vanuit Nederland is dan ook gebaseerd op haar uitstekende expertise en haar omvangrijke netwerk, ook buiten Europa. Aangezien ik van mening ben dat voor de benoeming kwaliteit, niet nationaliteit, doorslaggevend moet zijn, kan ik me niet vinden in de visie van sommigen dat juist iemand van buiten Europa per definitie het meest geschikt zou zijn voor de post van MD.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen van Rene Weber, het Zwitserse lid van de raad van bestuur van het IMF, dat hij niet is overtuigd van het argument dat een Europese directeur van het IMF nu specifiek van belang is omdat het IMF zo sterk betrokken is bij de Europese schuldencrisis, maar dat eerder het omgekeerde het geval is, het zou positief zijn als een persoon van buiten straks de zwaktes in de eurozone aanwijst?4
Deelt u de mening van de ministers van Financiën van Zuid-Afrika en Australië dat bekwaamheid en niet iemands nationaliteit de doorslag zou moeten geven bij het aanwijzen van een opvolger van de afgetreden IMF-topman Dominique Strauss-Kahn?5 Zo ja, hoe rijmt u dit met uw steun voor Lagarde?
Kunt u ingaan op de uitlatingen van Jim O’Neill, vermogensbeheerder bij Goldman Sachs, die het een «volstrekt onzinnig» argument noemt dat alleen een Europeaan geschikt zou zijn nu Europa met een schuldencrisis kampt? Kunt u hierbij tevens ingaan op zijn argument dat het voor Europa juist beter zou zijn als iemand met een frisse en onafhankelijke blik, een autoriteit van buiten, wordt aangesteld?6
Kunt u ingaan op de stelling van Nicolas Véron, verbonden aan de denktank Peterson Institute, dat het een niet-Europeaan waarschijnlijk gemakkelijker afgaat de rest van de wereld (lees: Azië en de VS) te overtuigen van mogelijke extra steun voor Europese lidstaten? Deelt u deze stelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?5
Deelt u de mening van Linn, Véron én O'Neill dat «mondiale onevenwichtigheden, de Amerikaanse staatsschuld en de instabiliteit in veel opkomende landen net zulke belangrijke kwesties zijn als de crisis in de eurozone» en dat «een benoeming van bijvoorbeeld de Singaporese minister van Financiën tot directeur van het IMF het wellicht makkelijker (maakt) een oplossing te vinden»?5
Deelt u de opvatting van James Paul van het Global Policy Forum dat «de Raad de benoemingsprocedure serieus moet nemen en op democratische wijze moet houden» en dat «we niet terug moeten vallen in de oude formules van Westerse dominantie in een wereld die zich verder heeft ontwikkeld»?7
Deelt u de opvatting van de heer Chakravarthi Raghavan dat het raar is om voor een Europese IMF directeur te pleiten vanwege de betrokkenheid van het IMF bij de Europese schuldencrisis aangezien in het verleden altijd de omgekeerde redenering gold, namelijk dat de VS en de EU altijd stelden dat ontwikkelingslanden als debiteuren geen controle over de bank mochten uitoefenen?5
Wat is uw reactie op de open brief van een wereldwijd coalitie van meer dan 100 activisten over de benoeming van de nieuwe IMF managing director? Deelt u de kritiek dat de sollicitatieprocedure een open en transparant proces zou moeten zijn, ongeacht nationaliteit en conform de afspraken die het IMF en de G20 hierover zelf in 2008 en 2009 maakten? Zo nee, waarom niet?8
Het evaluatierapport van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) over de brand in Moerdijk |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het evaluatierapport van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) over de brand in Moerdijk?1
Ja.
Deelt u de mening dat op grond van het rapport geconcludeerd moet worden dat het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) en het Nationaal Crisis Centrum (NCC) onvoldoende de regie hebben genomen? Zo ja, welke maatregelen wil de regering nemen om ervoor te zorgen dat de LOCC en NCC bij toekomstige regio-overschrijdende calamiteiten wel de regie nemen en op welke termijn kan de Kamer deze voorstellen tegemoet zien?
Het NCC en het LOCC hebben direct na de melding van de brand in Moerdijk op diverse terreinen acties ondernomen waaronder bijstandverlening, crisiscommunicatie en informatievoorziening. Hoe deze zijn verlopen en of deze acties toereikend zijn geweest zal aan de orde komen in de rapporten van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de brand bij Chemie Pack Moerdijk. In de kabinetsreactie op deze rapporten zal ik ingaan op eventueel te nemen maatregelen.
Het IOOV-rapport zal met de beleidsreactie tegen het eind van het zomerreces aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het rapport van de OvV ontvangt u in december 2011.
Hoe oordeelt u over het Centraal Registratiepunt Gevaarlijke Stoffen (CRP) van Brandweer, DCMR Milieudienst Rijnmond, Gemeentewerken/Milieubeleid Rotterdam en Deltalinqs? Bent u bereid om dit registratiesysteem samen met de provincies, gemeenten en regionale milieudiensten landelijk uit te rollen en deelname eraan verplicht te stellen voor chemische bedrijven?
Het «Centraal Registratiepunt gevaarlijke stoffen» (CRP), zoals gebruikt door de veiligheidsregio’s Rotterdam Rijnmond en Zuid-Holland Zuid, beschouw ik als een informatiesysteem dat voor iedere veiligheidsregio van belang kan zijn. Het ministerie van Veiligheid en Justitie subsidieert een project om te bepalen of en zo ja hoe landelijke uitrol van het CRP plaats kan vinden. De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) voeren het project uit. Eind 2011 zal de eindrapportage beschikbaar zijn. Op basis van dat rapport en de onderzoeksrapporten van de IOOV en de OvV naar de brand bij Chemie Pack Moerdijk, zal ik in overleg met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en het Veiligheidsberaad bezien of en zo ja hoe landelijke uitrol van het CRP plaats moet vinden.
Weet u dat in het rapport staat dat de regio’s Midden- en West-Brabant (MWB) en Zuid-Holland-Zuid (ZHZ) het Landelijk Crisismanagementsysteem slechts beperkt vulden met actuele informatie en in verschillende delen van het systeem werkten? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veiligheidsregio’s voortaan via dezelfde afgesproken kanalen gaan werken en deze vullen met adequate, actuele informatie?
In opdracht van het Veiligheidsberaad en met subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt door middel van het landelijk project Netcentrisch werken de netcentrische werkwijze bij alle 25 veiligheidsregio’s geïmplementeerd. Deze werkwijze wordt technisch ondersteund door het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS). Implementatie van deze nieuwe werkwijze is een veranderproces en het project is op dit moment nog volop aan de gang. Nog niet bij alle veiligheidsregio’s is de implementatie afgerond.
Begin 2012 moeten alle veiligheidsregio’s op de juiste wijze netcentrisch werken in de crisis- en rampenbestrijding.
Wat betreft het gebruik van het LCMS door de veiligheidsregio’s Midden- en West-Brabant en Zuid-Holland-Zuid tijdens de brand bij Chemie Pack Moerdijk, verwijs ik naar de rapporten van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV).
Hoe verklaart u het feit dat de VRR via twitter moest vernemen dat er een calamiteit was in Moerdijk? Hoe is het te verklaren dat de VRR de regio’s MWB en ZHZ niet kon bereiken? Welke maatregelen gaat de regering nemen om ervoor te zorgen dat de communicatie bij toekomstige calamiteiten beter zal verlopen?
Hoe deze acties zijn verlopen en of deze acties toereikend waren zal aan de orde komen in de rapporten van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de brand bij Chemie Pack Moerdijk. In de kabinetsreactie op deze rapporten zal ik ingaan op eventueel te nemen maatregelen
Klopt het dat de verschillende veiligheidsregio’s niet op de hoogte zijn van elkaars expertise en materieel? Zo ja, welke maatregelen wil de regering nemen om dit te verbeteren en op welke termijn kan de Kamer deze voorstellen tegemoet zien? Welke rol is hierin weggelegd voor NCC en LOCC?
Eén van de taken van het LOCC is zorg te dragen voor een adequate uitvoering van mijn wettelijke verantwoordelijkheden op het terrein van de bijstandsverlening. Daartoe heeft het LOCC de beschikking over een overzicht van de beschikbare middelen van alle veiligheidsregio’s, politieregio’s, Defensie en andere organisaties. Iedere regio in Nederland kan bij het LOCC om inzet van deze middelen verzoeken, waarna het LOCC zorg draagt voor het beschikbaar krijgen van deze middelen.
Voor de specifieke beantwoording van deze vragen naar aanleiding van Moerdijk, verwijs ik naar de rapporten van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) en de kabinetsreactie hierop.
Klopt het dat Evides en andere drinkwaterbedrijven niet op de hoogte zijn gebracht van deze calamiteit? Zo ja, wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat drinkwaterbedrijven in de toekomst wel op de hoogte worden gesteld van calamiteiten waarbij onverhoopt chemische stoffen in het drinkwater terecht zouden kunnen komen?
Ook voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de eerder genoemde rapporten van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV).
De opheffing van het Kenniscentrum Recreatie |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van het Kenniscentrum Recreatie (KCR) waarin het centrum aankondigt zichzelf noodgedwongen te moeten opheffen wegens het stopzetten van de subsidie?1
Ja.
Welke argumenten heeft u om de subsidie aan het KCR volledig stop te zetten, in de wetenschap dat toerisme en recreatie een groeiende, innovatieve sector in Nederland is die vooral aan lager geschoold personeel veel werkgelegenheid biedt?
Als gevolg van de bezuinigingen uit het regeerakkoord en de hierin opgenomen decentralisatie-opgaven met betrekking tot natuur, landschap en recreatie wordt ook de structurele bijdrage van EL&I aan het Kenniscentrum Recreatie (KCR) vanaf 2012 tot 2014 afgebouwd.
Bent u het eens met de stelling dat kennisontwikkeling op het gebied van toerisme, recreatie en vrije tijd van groot belang is voor de toekomst van de sector? Zo ja, hoe draagt u daaraan concreet bij?
Kennisontwikkeling is zeker van belang voor de toekomst van de sector. Nederland heeft diverse kennis- en onderzoeksinstellingen die zich voornamelijk of deels bezighouden met toerisme, recreatie en vrije tijd. Ik denk daarbij onder meer aan door mij ondersteunde instellingen als CBS, NBTC, Alterra en WUR. Met het KCR heb ik afgesproken dat zij zich de komende tijd zullen inspannen om hun «erfenis» zo goed mogelijk onder te brengen bij betrokken partners en andere kennisinstellingen. Overigens lopen op dit moment initiatieven binnen de kennis- en onderzoekswereld om meer samen te werken op de terreinen van toerisme, recreatie en vrije tijd.
Bent u, gezien het belang van de sector voor de Nederlandse economie, bereid de kennisleemte die gaat ontstaan door het opheffen van het KCR elders te compenseren? Zo ja, hoe gaat u de sector ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De miljoenenfraude en massale belastingontduiking in de vastgoedsector |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer is het grootschalig onderzoek in de vastgoedsector op basis waarvan nu € 330 miljoen aan boetes en naheffingen is opgelegd, gestart?1
Dit onderzoek is gestart in 2007.
Is het waar dat bij al deze onderzoeken en deze grootschalige fraudes slechts in acht gevallen de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) is ingeschakeld voor een strafrechtelijk onderzoek? Hoe kan dit? In hoeveel van de ruim zeshonderd geconstateerde fiscale onregelmatigheden is het Openbaar Ministerie ingeschakeld en zijn strafrechtelijke onderzoeken gestart?
Naar aanleiding van diverse signalen over onregelmatigheden in de bouwsector en als vervolg op een in 1997 gestart project is de Belastingdienst in 2007 gestart met een nieuwe projectmatige aanpak van deze sector. Door middel van een thematische aanpak waarin alle belastingmiddelen, alle vormen van toezicht en alle segmenten zijn betrokken heeft de Belastingdienst in afgelopen vier jaar een groot aantal verschijnselen onderzocht. Daarbij zijn risicosignalen geselecteerd op basis waarvan verder onderzoek is verricht. Er is dus geen sprake van één fraude of één enkele fraudemethodiek. Dit dieper gaande onderzoek leidde in de helft van het aantal gevallen tot fiscale correcties. Bij deze correcties kon in bijna alle gevallen worden volstaan met het opleggen van (navorderings)aanslagen en boetes. De Belastingdienst hanteert voor al deze activiteiten de naam «Nokvorst».
In een beperkt aantal gevallen werd fraude vermoed van een zodanige aard of omvang dat deze viel binnen het bereik van de aanmeldings- transactie en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen). De bespreking van deze gevallen in het tripartiete overleg (overleg onder leiding van het Openbaar Ministerie, met de FIOD en de Belastingdienst) leidde ertoe dat uiteindelijk acht gevallen voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking zijn gekomen binnen het thema Nokvorst. In het tripartiete overleg worden gevallen besproken waarvan vermoed wordt dat opzet in het spel is. In het overleg wordt bepaald welke van de betrokken rechtspersonen en/of natuurlijke personen in aanmerking komen voor strafrechtelijke handhaving. Bij deze keuze spelen diverse factoren een rol, zoals de strafrechtelijke bewijsbaarheid, de omvang van het nadeel, de persoon van verdachte, de betrokkenheid van een facilitator, recidive en de beschikbare capaciteit bij de aan het overleg deelnemende partijen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het fiscale nadeel minimaal € 125 000 moet bedragen, hoewel dat geen absolute grens is. De absolute ondergrens voor strafrechtelijke vervolging bedraagt € 10 000 voor particulieren en € 15 000 voor ondernemers.2 Uiteraard blijft voor gevallen die daaronder zitten wel het fiscale boete-instrumentarium beschikbaar. Tussen de deelnemers aan het tripartiete overleg is sprake van een goede en nauwe samenwerking.
Dit soort zaken wordt primair fiscaal aangepakt. Het fiscale boete-instrumentarium is toegepast en is met name in de strafmaat (speciale preventie en vergelding) effectief. Bovendien moet uiteraard altijd de verschuldigde belasting alsnog worden voldaan. Daarnaast heeft de Belastingdienst met het oog op efficiënte inzet van schaarse capaciteit diverse andere activiteiten ingezet (bijvoorbeeld voorlichting en samenwerking met andere toezichthouders) die de compliance in de vastgoedsector hebben bevorderd. Ook is het thema vastgoed nog steeds een prominent onderdeel binnen het toezicht en in het handhavingsarrangement tussen het OM en de Belastingdienst.
Ten aanzien van de afdoening van strafzaken die betrekking hebben op Nokvorst hebben mij geen signalen bereikt van een gebrekkige samenwerking tussen de Belastingdienst, FIOD en Openbaar Ministerie.
Er is naar onze mening bij deze aanpak zodoende sprake van een passende inzet van en verhouding tussen het fiscale en strafrechtelijke instrumentarium.
Onder welke voorwaarden worden zaken overgedragen aan het Openbaar Ministerie? Hoe groot moet een zaak zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou niet bij iedere belastingfraude van enige omvang de afweging moeten worden gemaakt of het strafrecht moet worden ingezet, omdat slechts het terugbetalen van de verschuldigde belasting en eventueel een boete onvoldoende afschrikwekkend zijn als sanctie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij iedere belastingfraude van enige omvang ook de vraag gesteld of niet alleen de rechtspersoon moet worden aangesproken door middel van een naheffing en een boete, maar welke personen feitelijk leiding hebben gegeven aan deze strafbare feiten en derhalve in persoon vervolgd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd?
Bij het nemen van een vervolgingsbeslissing weegt het Openbaar Ministerie af of het aangewezen is om naast of in plaats van een rechtspersoon (ook) de betrokken natuurlijke personen te vervolgen.
In de eerdergenoemde acht gevallen die voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking kwamen, zijn op dit moment 17 natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. Ten aanzien van 9 van hen is het besluit genomen hen te vervolgen; deze procedures zijn nog niet afgerond. Ten aanzien van 6 andere verdachten is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De overige 2 verdachten hebben een transactie geaccepteerd van respectievelijk 120 uur werkstraf en € 15 000.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2 tot en met 4.
Hoeveel mensen zijn er tot nu toe bestraft? Hoeveel schikkingen zijn er getroffen? Hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zijn nog niet afgerond? Hoeveel gevangenisstraffen zijn er bijvoorbeeld opgelegd? Bent u van mening dat er in dergelijke zaken voldoende gebruik wordt gemaakt van het strafrecht en dat de uitgesproken sancties er toe leiden dat anderen zich van zaken als belastingfraude zullen weerhouden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog is de pakkans voor het verzwijgen van omzet en het ontduiken of ontwijken van belasting? Hoe hoog is de kans dat, indien je hiervoor al gepakt wordt, er ook een straf wordt opgelegd die hoger is dan het terugbetalen van de verschuldigde belasting?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe hoog de pakkans is voor belastingontduiking. Dat zou alleen mogelijk zijn wanneer de Belastingdienst elke belastingaangifte volledig zou controleren en dan nog is het niet eenvoudig om onderscheid te maken tussen fraude en vergissing. Ook cijfers over de theoretische fraudeomvang zijn niet beschikbaar. De Belastingdienst heeft een beperkte capaciteit en werkt dus risicogericht. Wanneer duidelijk is dat het gaat om fraude, zal de Belastingdienst gewoonlijk een boete opleggen bovenop het bedrag aan ontdoken belasting dat moet worden terugbetaald.
Het is duidelijk dat de Belastingdienst in de vastgoedsector veel zaken heeft ontdekt die niet klopten. Overigens worden boekenonderzoeken alleen ingesteld wanneer er aanwijzingen zijn dat er iets niet in orde is. Het is daarom onjuist om het genoemde percentage van ongeveer 50% als algemeen foutpercentage toe te kennen aan de sector. Dat heb ik ook niet uit willen dragen.
Ik reken erop dat de activiteiten van de Belastingdienst en andere toezichthouders eraan bijdragen dat het zelfreinigend vermogen van de sector toegenomen is. Daarom ben ik ook ingenomen met de gesprekken die op dit moment plaats vinden tussen de branche organisaties die binnen de vastgoedsector werkzaam zijn en de bij het toezicht op de sector betrokken overheidsorganisaties, waaronder de Belastingdienst. In deze gesprekken staat de bevordering van het zelfreinigend vermogen centraal. Desondanks heb ik de Belastingdienst opdracht gegeven om de vastgoedsector voorlopig een prominente plek te blijven geven in het toezichtprogramma. Dit houdt in dat de Belastingdienst op diverse manieren blijft interveniëren in de sector, waar mogelijk via vormen van horizontaal toezicht (afspraken met branches, convenanten), maar ook door stevig repressief toezicht. Rapportage over deze toezichtactiviteiten vindt plaats via het jaarlijkse beheersverslag.
Nu er in de helft van het aantal bedrijfsonderzoeken fiscale onregelmatigheden zijn geconstateerd, wat zegt dit volgens u over de moraal of het gebrek daaraan in een groot deel van de vastgoedsector? Kunt u hier een beschouwing over geven? Welke gevolgen zou dit volgens u moeten hebben voor de intensiteit van het toezicht op deze sector?
Zie antwoord vraag 7.
Wat houdt uw opdracht aan de Belastingdienst om de vastgoedsector scherp te blijven controleren, precies in? Op welke wijze zal het toezicht en de controle op deze sector geïntensiveerd gaan worden?
Zie antwoord vraag 7.