Een schadeclaim |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat een schadeclaim is ingediend tegen zowel het ministerie van Buitenlandse Zaken als het ministerie van Defensie door iemand die stelt voor de militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD) in Afghanistan te hebben gewerkt? Zo ja, voor welk bedrag? Is het waar dat het om minstens vijf miljoen euro gaat?1
In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over operationele aangelegenheden van de MIVD. Desgevraagd kan de commissie IVD van uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het waar dat bedoelde persoon, I.A., in Uruzgan voor de MIVD of voor andere diensten van de krijgsmacht heeft gewerkt? Zo nee, voor wie heeft hij dan gewerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tevens waar dat I.A. in 2006 is gevraagd contact te leggen met Taliban-opstandelingen? Om hoeveel personen ging het daarbij? Wat was het doel van deze gesprekken? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Bent u bereid de Kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in 2007 door medewerkers van de MIVD aanvalswapens zoals AK47-machinepistolen, munitie en raketwerpers zijn besteld bij I.A.? Is het waar dat met wapens aanvallen op terroristische groeperingen zijn uitgevoerd? Zo ja, wanneer en op wie?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat als gevolg van de werkzaamheden van I.A. en de MIVD een aanslag in Nederland is voorkomen? Is dat feit op de een of andere manier al aan de Kamer gemeld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waar gaat het om en bent u bereid de Kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert de minister van Defensie zich de woorden dat er wel een lijst van gezochte personen bestaat en dat hij «er aan hecht om de scheeftrekking door het woord «dodenlijst» weg te nemen», waarbij hij tevens benadrukte dat mulah Dadula kort daarvoor, half mei 2007, dodelijk was uitgeschakeld?2 Is het waar om te concluderen dat de dood van mulah Dadula te maken heeft met de operatie van de MIVD zoals door I.A. aangeduid? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat MIVD medewerkers Ben K., Jos S. en Martin G. op 22 mei 2007 op non-actief zijn gezet? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat I.A., na het op non-actief stellen van MIVD medewerkers onder leiding van Ben K., zelf een aantal informanten runde? Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, informeren hoe de MIVD deze mensen aanstuurde?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tevens waar dat I.A. melding heeft gemaakt van twee bermbommenfabriekjes in Uruzgan die o.l.v. Bosniërs werden gedreven? Wat is uw reactie op de bewering dat «vijf tot zes militairen zijn omgekomen omdat de MIVD niet volgens de regels heeft gewerkt.»?
ISAF heeft verschillende bommenfabrieken opgerold. Bij dergelijke operaties kan gebruik worden gemaakt van informatie van beschermde bronnen. In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over bronnen en overige operationele aangelegenheden van de MIVD.
De hoogte en wijze van toerekenen van kosten bij instellingscollegegelden bij tweede studies |
|
Sander de Rouwe (CDA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van signalen, onder andere van Stichting Collectieve Actie1, over de hoogte van instellingscollegegelden die gevraagd worden door instellingen voor het volgen van een tweede bachelor- of masterstudie en wat is uw oordeel hierop?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Op basis van artikel 7.46, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stellen universiteiten en hogescholen de hoogte van het instellingscollegegeld vast. Het instellingscollegegeld is ten minste gelijk aan de hoogte van het wettelijk collegegeld en een instelling kan differentiëren voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen, uiteraard met gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt.
Als een onderbouwing ontbreekt kunnen studenten de instelling hierop wijzen en alsnog een onderbouwing vragen, zoals de studenten van de Stichting Collectieve Actie Universiteiten doen. Indien dat niet tot resultaat leidt, geldt de rechtsbeschermingsprocedure voor de student, zoals opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW): binnen de instelling is er één loket waar de student zijn klacht of geschil kan neerleggen. Tegen een uitspraak in geschil kan een student beroep aantekenen bij de rechter. Voor hogescholen en universiteiten is dit het College van Beroep voor het hoger onderwijs (CBHO).
Kloppen deze signalen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze signalen, waarbij er wordt aangegeven dat instellingen – zonder nadere onderbouwing – disproportionele collegegelden van soms 14 tot 20 000 euro vragen voor een tweede studie, waardoor deze studies onbereikbaar worden voor veel studenten?
Ja, er zijn instellingen die voor tweede studies hoge of zeer hoge collegegelden vragen of van plan zijn hoge collegegelden te gaan vragen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich met de oorspronkelijke doelstellingen van de betreffende wetgeving en de wetsbehandeling?
Vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen is ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan één bekostigde bachelor en één bekostigde master. Daarna is het een investering van de student in zijn of haar toekomst.
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. Dat kan ook een laag collegegeld zijn met een minimum van het wettelijk collegegeld.
Ik heb in het wetgevingsoverleg van 29 november 2010 (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 73) aangegeven dat ik niet ga bepalen hoe hoog het instellingscollegegeld moet zijn.
In hoeverre kan er naar uw mening nog gesteld worden dat onderwijsinstellingen in alle redelijkheid, transparantie en binnen hun verantwoordelijkheidsgevoel handelen wanneer zij dergelijke hoge collegegelden in rekening brengen?
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt, met adviesrecht van de medezeggenschap.
Op basis van de motivatie van de instelling kunnen studenten beoordelen of zij het instellingscollegegeld redelijk vinden en zo niet, dit aankaarten bij de instelling c.q. de medezeggenschap van de instelling. Indien dat niet tot resultaat leidt, geldt de rechtsbeschermingsprocedure voor de student, zoals opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (zie hiervoor het antwoord bij vraag2.
Hoe kijkt u aan tegen de uitgangspunten die Stichting Collectieve Actie formuleert dat de kosten voor tweede studies in verband moeten worden gebracht met de kwaliteit, de kostprijs en het verlies in rijksbijdrage voor de onderwijskosten per student?
Dit lijkt mij een redelijk uitgangspunt. Het is aan de instelling om de hoogte van het instellingscollegegeld goed te motiveren.
Welke zaken heeft u concreet besproken naar aanleiding van uw toezegging in het wetgevingsoverleg Hoger Onderwijs van 29 november 2010,2 waarin u de toezegging deed om in gesprek te gaan met onderwijsinstellingen over de informatievoorziening rond de beprijzing van de tweede studie?
In het wetgevingsoverleg Hoger Onderwijs van 29 november 2010 heb ik toegezegd om de instellingen te vragen of zij helder en transparant aan de studenten kunnen laten weten wat het instellingscollegegeld is.
Ik heb eerder dit jaar met de VSNU hierover gesproken en gevraagd ervoor te zorgen dat de instellingen duidelijk zijn over de hoogte van het instellingscollegegeld.
Daarnaast zal het beleid van de instellingen t.a.v. het instellingscollegegeld onderdeel zijn van de monitoring van de Wet versterking besturing en de subsidieregeling tweede graden hbo en wo. Dit onderzoek loopt van 2011 tot 2013. In 2012 zal de eerste tussenrapportage beschikbaar zijn.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke zaken bent u bereid om te zorgen dat de hoogte van instellingscollegelden door onderwijsinstellingen weer in lijn wordt gebracht met de oorspronkelijke doelstelling van deze wetgeving?
Ten aanzien van de hoogte van de instellingscollegegelden is er geen doelstelling vastgelegd in wetgeving. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Wettelijke belemmeringen tussen toezichthouders |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Farshad Bashir |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het pleidooi van waarnemend bestuursvoorzitter Henk Don voor het wegnemen van wettelijke belemmeringen tussen toezichthouders?1
Ja. De heer Don doelt daarbij op een van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in 2010. De onderzoekers hebben in hun eindrapport geconcludeerd dat de NMa de mogelijkheden van samenwerking verder zou kunnen benutten door de informatie-uitwisseling met andere organisaties, zoals opsporingsinstanties, te verbeteren. In de kabinetsreactie heeft mijn voorgangster van Economische Zaken toegezegd om daar bovenop samen met de NMa te bezien of de wettelijke mogelijkheden voor informatie-uitwisseling kunnen worden verruimd2.
Op welke schaal komt het op dit moment voor dat de Nationale Mededingingsautoriteit (NMA) informatie vindt over belastingontduiking, terwijl ze daar niets mee kunnen doen omdat die informatie niet mag worden gedeeld?
Samenwerking tussen toezichthouders en opsporingsdiensten vergroot de effectiviteit van het toezicht en de opsporing. In concrete gevallen van fraude en belastingontduiking wordt samenwerking gezocht tussen deze instanties. De mogelijkheden van samenwerking zijn echter niet onbegrensd. Met het oog op de bescherming van diegenen op wie de informatie betrekking heeft, bepaalt de Mededingingswet dat die informatie niet in alle gevallen en niet met iedereen gedeeld mag worden. Dat geldt bijvoorbeeld voor spontane verstrekking van informatie aan de Belastingdienst
Volgens gegevens van de NMa is er in 20 tot 25 procent van de kartelzaken informatie beschikbaar die fiscaal of anderszins relevant kan zijn voor andere toezichthouders of bijzondere opsporingsdiensten. Als voorbeeld kan het onderzoek naar veilingen van onroerend goed worden genoemd, waarin de NMa op grote schaal fiscaal relevante informatie heeft aangetroffen met betrekking tot onderlinge verrekeningen waarvan niet duidelijk is of deze bij de Belastingdienst bekend zijn.
Op welke schaal komt de NMA fraude op het spoor, zonder dat ze die informatie door mag spelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er mee eens dat het wenselijk is wanneer de NMA meer informatie zou mogen delen? Zo ja, welke informatie zou volgens u mogen worden gedeeld? Welke andere toezichthouders zouden die informatie mogen ontvangen?
Ja, samen met de NMa ben ik tot de conclusie gekomen dat de wettelijke mogelijkheden voor informatie-uitwisseling met andere instanties kunnen worden verruimd. Daarbij denk ik in eerste instantie aan informatie die de NMa heeft verkregen in verband met werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van de Mededingingswet en waarvan overdracht noodzakelijk is voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak van andere markttoezichthouders en het Openbaar Ministerie. Het mag daarbij niet gaan om informatie die de NMa heeft verkregen bij de uitoefening van haar taken op grond van artikel 28, eerste lid, Verordening 1/2003 en artikel 17, eerste lid, van Verordening 139/2004. Zulke informatie mag slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij is ingewonnen.
In mijn brief met bevindingen op het jaarverslag van de NMa over 20103 heb ik aangegeven dat ik momenteel werk aan een wettelijke maatregel ter aanpassing van de geheimhoudingsbepalingen in de Mededingingswet. Deze maatregel zal worden meegenomen in de wetswijziging inzake de samenvoeging van de NMa, OPTA en Consumentenautoriteit, waarover ik uw Kamer in mijn brief van 28 maart jl. heb geïnformeerd.
Zoals dat voor de informatie-uitwisseling door toezichthouders gebruikelijk is, wordt de bescherming van ondernemers en burgers geborgd door te regelen dat informatie-uitwisseling slechts geschiedt indien de geheimhouding van de informatie in voldoende mate is gewaarborgd en voldoende is gewaarborgd dat de informatie niet zal worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze wordt verstrekt. Bovendien wordt de informatie slechts gedeeld met instanties die een toezichthoudende of opsporingstaak op grond van de wet hebben.
Bent u bereid om indien nodig daartoe de mededingingswet te veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt in dat geval de bescherming van ondernemers en burgers geborgd?
Zie antwoord vraag 4.
De hoogwatergeul bij Veessen - Wapenveld (gemeente Heerde) |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in de gemeente Heerde een zogenaamde hoogwatergeul aangelegd gaat worden?
Ja.
Kent u de gemaakte afspraken over het moment en de wijze waarop deze hoogwatergeul gaat volstromen?
Mijn ambtsvoorganger heeft op 26 mei 2010 ingestemd met het voorkeursalternatief voor de hoogwatergeul, met een instroomfrequentie van «gemiddeld eens in een mensenleven». Het voorkeursontwerp wordt op dit moment door de initiatiefnemer van de planstudie, de provincie Gelderland, verder uitgewerkt. De keuze voor een overstromingsfrequentie van «gemiddeld eens in een mensenleven» staat niet ter discussie en zal niet worden aangepast.
Over de wijze waarop de geul gaat volstromen en de inlaat wordt bediend, zijn nog geen afspraken gemaakt. De bediening van de inlaat is afhankelijk van het definitieve ontwerp van de inlaatconstructie. Bij de door mij te nemen projectbeslissing worden op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de manier van bedienen van de inlaat. Hierna wordt nog een bedieningsprotocol opgesteld, met afspraken over het beheer en de bediening van de inlaat.
Bent u voornemens de gemaakte afspraken over het moment en de wijze van het vollopen van deze hoogwatergeul te veranderen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de brief van Rijkswaterstaat waarin wordt aangegeven dat de afspraken over het open zetten van de kleppen van deze hoogwatergeul worden gewijzigd?
In de brief van Rijkswaterstaat (Programmadirectie Ruimte voor de Rivier) wordt erop gewezen, dat bij het automatisch neerlaten van de kleppen bij een waterstand op de IJssel van NAP+5,65m zeer grote stroomsnelheden kunnen ontstaan. Dit kan resulteren in schade aan de inlaatconstructie en aan de landbouwgronden achter de inlaat. Door constructieve maatregelen en/of het zodanig bedienen dat een meer geleidelijke instroom wordt bewerkstelligd, kan de schade mogelijk worden beperkt.
Vindt u het schrijven van deze brief gepast, gezien de eerdere grote weerstand tegen deze hoogwatergeul?
De brief geeft de bevindingen weer aan de initiatiefnemer van de planstudie van de resultaten van een voortoets door de Programmadirectie ten behoeve van de door mij nog te nemen projectbeslissing over de hoogwatergeul. Zo’n voortoets wordt bij elke maatregel binnen het programma Ruimte voor de Rivier gedaan.
Hoe verklaart u deze gang van zaken vanuit het belang dat de overheid bij de uitvoering van haar projecten uiterst transparant en betrouwbaar moet zijn voor haar burgers?
De gang van zaken past binnen het besluitvormingsproces die binnen het programma Ruimte voor de Rivier is afgesproken. Provincie Gelderland werkt als initiatiefnemer voor de planstudie voor de maatregel een ontwerp uit. De Programmadirectie toetst het ontwerp op de scope, tijd en geld. Door in een voortoets in een vroegtijdig stadium zaken te constateren, die een positieve projectbeslissing in de weg kunnen staan, kan de initiatiefnemer haar definitieve ontwerp en SNIP3-advies nog optimaliseren.
Verkoop en verhuur van paaskuikens die na Pasen massaal gedumpt worden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de massale dump van kippen na de Pasen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Amsterdam en andere gemeenten groeiende kippenpopulaties rondzwerven als gevolg van dump van deze dieren? Zo ja, op welke wijze tracht u het dumpen van kippen te voorkomen? Zo nee, waarom weet u hier niets van?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen dat er in Amsterdam en andere gemeenten groeiende kippenpopulaties rondzwerven als gevolg van dump van deze dieren.
Het op deze wijze te huur of te koop aanbieden van pasgeboren kuikens kan leiden tot impulsinkopen, waarbij de kans bestaat dat er onvoldoende is nagedacht over de consequenties van het houden van deze dieren met hun specifieke behoeftes. Ik deel uw mening dat dit tot welzijnsproblemen kan leiden. Indien sprake is van onnodig leed of onnodige benadeling van het welzijn van deze dieren dan wordt het verbod op dierenmishandeling overtreden en dan kan hiertegen worden opgetreden.
De koper moet zich bij de aanschaf van een dier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier en dient daarbij de consequenties van het houden van dat dier te overzien.
Ik ben van mening dat eigenaren van winkels en tuincentra eveneens een verantwoordelijkheid hebben om mogelijke kopers te wijzen op de zorg die een dier nodig heeft en kopers te behoeden voor impulsaankopen.
In het kader van het besluit Gezelschapsdieren dat onlangs ter internetconsultatie is aangeboden, wil ik eisen gaan stellen aan de bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren. Eigenaren van winkels of tuincentra die dieren verkopen die onder dit besluit vallen worden verplicht een opleiding te volgen over de verzorging van dieren, en de kopers van dieren te informeren bij de aankoop van een dier.
Daarnaast zet ik in op voorlichting via onder andere het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) ten einde potentiële kopers in staat te stellen hun verantwoordelijkheid te nemen bij de aankoop van dieren. Het LICG geeft deskundig informatie over het houden van gezelschapsdieren.
Voor het houden van kippen verwijs ik naar de website van het Landelijk Kennisnetwerk Levende Have www.levendehave.nl.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds winkeliers zijn in Nederland die rond de Pasen levende kuikens te koop aanbieden voor de paasdagen?
De berichten hierover in het nieuws hebben mij eveneens bereikt.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse dierenwinkels en/of tuincentra pasgeboren «paaskuikens» voor een paar euro te koop aanbieden voor de paasdagen? Sluit u zich met ons aan bij de stellingname van de dierenwinkeleigenaar die, blijkens het citaat in Metro, deze verkoop van «paaskuikens» sterk afwijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat er weinig reden is om aan te nemen dat het aanprijzen van dieren in het kader van feestdagen of evenementen zal resulteren in een bewuste aanschaf en een verantwoord bezit van een dier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke marketingstrategieën rond dieren ondoordachte impulsaankopen uitlokken en minstens op gespannen voet staan met de inspanningen om te komen tot een verantwoord huisdierbezit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat op Marktplaats kuikens van een paar dagen oud te huur worden aangeboden voor de paasdagen?2
Ja.
Deelt u onze mening dat het te huur aanbieden van dieren grote risico’s met zich mee kan brengen voor het welzijn van de betreffende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit gestunt met dieren te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een door de politie in beslag genomen anti-PVV-spandoek |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gisteren te Den Haag tijdens een demonstratie van de HTM een anti-PVV-spandoek heeft verboden?
Tijdens een demonstratie door medewerkers van HTM op 20 april jongstleden is een spandoek uit de demonstratie verwijderd. Er is echter geen sprake van inbeslagname of verbod door de politie. Volgens informatie die ik van de politie heb ontvangen heeft de organisator van de demonstratie, de Federatie Nederlands Vakverenigingen (FNV), het spandoek verwijderd of laten verwijderen. Het is mij niet bekend wat er precies op het spandoek stond en wat de reden was voor het (laten) verwijderen hiervan.
Wat stond er precies op dit spandoek? Waarom gaf deze tekst aanleiding tot ingrijpen van de politie? Klopt het dat het spandoek zonder opgave van reden moest worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze ingreep tot de artikelen 7 en 9 van de Grondwet, respectievelijk de uitingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging? In hoeverre rechtvaardigde het gewraakte spandoek in inbreuk op deze grondwettelijk erkende rechten?
Er is geen sprake van inbreuk van artikelen 7 en 9 van de Grondwet, aangezien er geen sprake is van een inbeslagname of verbod door de politie van het spandoek.
Nieuwe antichristelijke maatregelen van het communistische regime van de Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Church officials: Chinese authorities block Easter service in Beijing» alsmede de bij het artikel behorende videobeelden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie in het artikel en de videoreportage?
Zie antwoord op vraag 6.
Hoe typeert u de rechtspositie (zowel formeel als in de praktijk) van de christelijke minderheid in de Volksrepubliek China?
De Chinese grondwet waarborgt de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, maar China erkent slechts vijf religies: taoïsme, boeddhisme, protestantisme, katholicisme en islam. Religie is uitgebreid gereguleerd. Zo vereisen benoemingen van geestelijke leiders goedkeuring door de Chinese regering. Verder geldt een registratieplicht voor gebedsplaatsen en religieuze groeperingen. Religieuze groeperingen moeten zich aansluiten bij een van de overkoepelende organen die onder toezicht van de regering staan (de «patriottische associaties»). De grondwet verbiedt expliciet religieuze activiteiten die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in gevaar brengen dan wel het onderwijssysteem van de staat verstoren.
In de praktijk bestaan er aanvullende beperkingen aan de vrijheid van godsdienst, waarbij er binnen China regionale verschillen zijn als gevolg van uiteenlopende toepassing en interpretatie van regelgeving door de diverse (lokale) autoriteiten. Sommige gelovigen (met name christenen) die zich niet kunnen vinden in de officieel erkende en onder patriottisch toezicht staande stromingen, organiseren zich «ondergronds» bijvoorbeeld via huiskerken. In de praktijk kunnen dergelijke ondergrondse religieuze organisaties hun geloof relatief ongestoord belijden, maar als zij te groot worden, (internationale) contacten onderhouden en protesten organiseren, kunnen ze worden vervolgd.
Zie verder de antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
In welke mate speelt de behandeling van christenen in de Volksrepubliek China een rol in de dialoog tussen de Nederlandse regering en die van de Volksrepubliek China?
Zowel het ministerie in Den Haag als de ambassade in Peking bevordert de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China door in contacten met China de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging regelmatig aan de orde te stellen, inclusief de behandeling van christenen in China. De Nederlandse overheid zal aandacht blijven vragen bij de Chinese autoriteiten voor het recht op vergadering en vrijheid van meningsuiting van deze groeperingen evenals voor de andere religies die in China worden beleden.
In mijn brief van 6 april over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (32 735 nr. 2) heb ik uw Kamer een tussentijdse rapportage verstrekt over de pilot vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In het kader van deze pilot wordt nader onderzocht hoe Nederland op constructieve wijze kan bijdragen aan verbetering van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China. Ik zal uw Kamer in een later stadium nader informeren over concrete aanvullende activiteiten.
Bovendien zal ik er binnen de EU voor blijven pleiten de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in de relatie met China hoog op de agenda te houden.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen en wat gaat/kunt u op korte termijn in concrete zin ondernemen om de rechtspositie van de Chinese christenen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Chinese ambassadeur in Nederland op het matje te roepen om uw ongerustheid en ongenoegen uit te drukken over de antichristelijke maatregelen waaraan het regime van de Volksrepubliek China zich tijdens het Paasfeest schuldig heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Dit specifieke incident is mede aanleiding om in de contacten met China aandacht te blijven besteden aan de vrijheid van godsdienst en het recht op vergadering.
Het bericht dat supermarkten, winkels en particulieren in de binnenstad van Amsterdam maar één alcoholische consumptie per klant mogen verkopen op Koninginnedag 2011 |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat supermarkten, winkels en particulieren in de binnenstad van Amsterdam maar één alcoholische consumptie per klant mogen verkopen op Koninginnedag 2011?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van dit voorstel, gezien het gestelde doel van het voorkomen van onrust? Deelt u de zorg dat dit tot langere rijen en meer drukte bij verkooppunten tot gevolg kan hebben en daarmee juist onrust kan veroorzaken? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Op Koninginnedag wordt door de toenemende aantallen bezoekers de druk op binnenstad van Amsterdam steeds groter. Om de veiligheid te waarborgen en deze bijzondere dag in goede banen te leiden, heeft de gemeente «spelregels» opgesteld. Het is een heel stelsel van regels die ook betrekking hebben op de openbare orde en veiligheid en waarin maatregelen worden beschreven die beogen overlast tegen te gaan. De regels zien tevens op het op verantwoorde wijze verkopen en verstrekken van alcohol. De Nederlandse Spoorwegen voert overigens eveneens een aangescherpt alcoholbeleid rond Koninginnedag.
Ook voor horecaondernemers staat de veiligheid van dit evenement voorop en zij onderschrijven de spelregels en het alcoholbeleid van de gemeente Amsterdam. Particulieren en winkels zonder alcoholvergunning mogen geen alcohol verkopen. De verkoop is voorbehouden aan de horeca. Voor de horeca is de buitentap-tijd met een uur teruggebracht. Loketverkoop van alcohol is niet toegestaan. Uit contacten met Koninklijke Horeca Nederland blijkt dat zij achter de totaalset van afspraken en de door Amsterdam opgestelde spelregels staan. Men geeft aan dat er geen nadeel is voor horeca met vergunning en buitentaps. Met de spelregels en afspraken – die ook voor detailhandel, supermarkten en stations gelden – moet het juist mogelijk zijn rendabel te blijven investeren in Koninginnedagevenementen.
Het waarborgen van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de burgemeester in het bijzonder. Ik zie voor mij geen aanleiding hier – in dit stadium – in te treden; zeker nu lokaal ook op alle niveaus met betrokkenen wordt gesproken. Zo heeft de burgemeester richting Koninklijke Horeca Nederland aangegeven te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de detailhandel te betrekken bij de oplossing van problemen en een bijdrage te leveren aan de veiligheid en het alcoholmatigingsbeleid waar de de gemeente en horeca ondernemers samen voor staan.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van deze maatregel? Deelt u de zorg of de impact van deze maatregel wel in verhouding staat tot het beoogde doel? Deelt u deze zorg? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting voor de gevolgen voor horecaondernemers? Deelt u de zorg dat dit zeer lastig te handhaven is door ondernemers en voor hen grote problemen kan opleveren? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat Koninginnedag al over acht dagen plaats vindt, bent u bereid deze vragen per ommegaande te beantwoorden?
Ja.
Het bestaan van onverzekerde en niet verzekerbare risico’s uit het verleden voor werkgevers |
|
Ard van der Steur (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
![]() |
Kent u de arresten van de Hoge Raad:
Ja. Over deze arresten zij het volgende opgemerkt. De in de voorliggende vragen centraal staande op de werkgever rustende verzekeringsplicht is door de Hoge Raad expliciet aangenomen in zijn arresten van 1 februari 2008. In de daarvoor gewezen arresten, waaronder in het bijzonder in HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 235 (De Bont/Oudenallen), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij een verkeersongeval betrokken raakt, diens werkgever, gezien de aard van de arbeidsovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW, in beginsel de niet door een verzekering gedekte schade die de werknemer daardoor lijdt, heeft te dragen. Dit is slechts anders in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Sinds HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253 (Vonk/Van der Hoeven) en dit arrest uit 2002, wordt algemeen aangenomen dat de werkgever aansprakelijk is voor de niet door een verzekering gedekte schade die werknemers lijden door verkeersongevallen die hen als bestuurder van een motorvoertuig in de uitoefening van hun werkzaamheden overkomen. Interessant voor de verdere ontwikkelingen op dit terrein is dat de werkgever volgens deze arresten aansprakelijk is voor de «niet door een verzekering gedekte schade». In HR 18 maart 2005, NJ 2009, 328 (KLM/De Kuijer), oordeelde de Hoge Raad hierover nog dat de werkgever deze schade voor zijn rekening moet nemen, eventueeldoor het sluiten van een adequate verzekering. Op 1 februari 2008 wijst de Hoge Raad vervolgens de twee hierboven genoemde arresten waarin een verzekeringsplicht is aangenomen (HR 1 februari 2008, NJ2009, 330 en 331 (Maasman/Akzo en Kooiker/Taxicentrale Nijverdal)). De Hoge Raad heeft in deze arresten bepaald dat de werkgever voor een behoorlijke verzekering van de werknemer voor de gevolgen van een verkeersongeval dient te zorgen en dat hij, wanneer hij dat heeft nagelaten, de dientengevolge niet door verzekering gedekte schade van de werknemer dient te dragen. De Hoge Raad merkt hierover op:
«De aan het gemotoriseerde verkeer verbonden, door velen met grote regelmaat gelopen, risico's van ongevallen hebben mettertijd geleid tot een goede verzekerbaarheid van deze risico's tegen betaalbare premies. In het licht hiervan moet (...) worden geoordeeld dat de werkgever uit hoofde van zijn verplichting zich als een goed werkgever te gedragen, gehouden is zorg te dragen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als bestuurder van een motorvoertuig betrokken raken bij een verkeersongeval.»1
De Hoge Raad geeft vervolgens enkele aanwijzingen over de reikwijdte van de verplichte dekking. Hij merkt hierover op dat in het bijzonder betekenis toekomt aan de bestaande verzekeringsmogelijkheden en de heersende maatschappelijke opvattingen omtrent de vraag voor welke schade een behoorlijke verzekering dekking dient te verlenen. Daarbij is volgens de Hoge Raad ook van belang of de verzekering kan worden verkregen tegen een premie waarvan betaling in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Ook merkt hij op dat de omvang van de verplichting van geval tot geval nader vastgesteld moet worden. Ten slotte merkt hij op dat de verzekering in elk geval geen dekking behoeft te verlenen voor schade die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Deelt u de mening dat met deze arresten een verzekeringsplicht met terugwerkende kracht is geïntroduceerd voor werkgevers op grond van het goed werkgeverschap in geval de werknemer schade lijdt bijvoorbeeld als gevolg van een eenzijdig ongeval? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 1 februari 2008 niet uitdrukkelijk aandacht besteed aan voor die datum plaatsgevonden verkeersongevallen. Aannemelijk is daarom dat de verzekeringsplicht ook ziet op die ongevallen. Daarbij is het volgende van belang. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de reikwijdte van de dekking in het bijzonder betekenis toekomt aan de op het moment van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden. Thans is het, zoals hieronder nog aan de orde komt, voor werkgevers mogelijk om een verzekering te sluiten die binnen de verzekerde som de vrijwel volledige schade van werknemers vergoedt, maar in het verleden waren die mogelijkheden beperkt. Illustratief in dit verband is een arrest van het Hof Den Bosch van 28 september 2010 (LJN: ofH BN9585). De casus was als volgt. Een taxichauffeur is in 1999 gewond geraakt bij een ernstig verkeersongeval. Zijn werkgever heeft een ongevallenverzekering gesloten waarvan de uitkering in totaal 4592,92 euro bedroeg. De schade van de chauffeur was echter aanzienlijk omvangrijker en in geschil was of de door de werkgever gesloten ongevallenverzekering is aan te merken als een behoorlijke verzekering. Het Hof benoemt een deskundige die tot het oordeel komt dat er in 1999 weliswaar een verzekering op de markt was die de door de chauffeur geleden schade in ruimere mate zou hebben vergoed, maar dat de aanbieder van deze verzekering naar alle waarschijnlijkheid niet bereid zou zijn geweest dit risico te dekken en derhalve deze verzekering met deze werkgever te sluiten. Het Hof oordeelt dan ook dat de werkgever niet tekort is geschoten in zijn verplichting om een behoorlijke verzekering te sluiten.
Dit arrest illustreert dat de verzekeringsmogelijkheden in 1999 zodanig beperkt waren, dat niet spoedig kan worden aangenomen dat de werkgever tekort is geschoten in zijn verplichting om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen. Niet duidelijk is of voor werkgevers de verzekeringsmogelijkheden nadien aanzienlijk royaler zijn geworden, maar specifieke voor dit risico geïntroduceerde verzekeringen zijn er pas sinds korte tijd. Dit doet vermoeden dat een werkgever die het voor 1 februari 2008 heeft nagelaten om voor een behoorlijke verzekering zorg te dragen, niet voor fikse bedragen aansprakelijk zal zijn. De omvang van de verplichting om de schade van zijn werknemer te vergoeden is immers afhankelijk van de ten tijde van het ongeval bestaande verzekeringsmogelijkheden.
Daar komt nog het volgende bij. Indien een werkgever het voor 1 februari 2008 heeft nagelaten om een naar de dan geldende maatstaven behoorlijke verzekering te sluiten, kan zelfs nog aan de orde komen de vraag in hoeverre dat aan hem kan worden toegerekend. Naar gangbare opvattingen is de verzekeringsconstructie immers nieuw, waardoor werkgevers pas per die datum van deze plicht konden weten. Dit is van belang omdat de werkgever die niet-toerekenbaar is tekortgeschoten in deze verplichting, niet verplicht is de niet door verzekering gedekte schade van de werknemer te vergoeden (artt. 6:74 jo 75 BW). Deze vraag betreffende de toerekenbaarheid is voor zover ik kan overzien in de rechtspraak nog niet aan de orde gekomen, en duidelijkheid daarover is er niet eerder dan nadat de Hoge Raad zich daarover heeft uitgelaten.
Deelt u de mening dat het hier dan gaat om risico’s waarvan ten tijde van het zich openbaren van die risico’s geen verzekeringsplicht bestond noch sprake was van een algemeen erkend begrip bij werkgevers dat het goed werkgeverschap een verzekering voor deze risico’s verplicht stelde? Zo ja waarom, zo nee, waarom niet?
Deelt u het vermoeden dat op het moment waarop volgens de Hoge Raad een verzekeringsplicht in het kader van het goed werkgeverschap zou hebben bestaan, zulke verzekeringen niet door de verzekeraars werden aangeboden? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vaag gebleven is hoe een werkgever aan de door de Hoge Raad gestelde norm van een «behoorlijke verzekering» zou moeten hebben voldoen? Zo nee, waarom niet, zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zou een werkgever die zich als goed werkgever op dat moment had willen gedragen naar uw oordeel moeten weten dat het verzekeren van deze risico’s tot het domein van het goed werkgeverschap behoorde?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe een werkgever die zich als goed werkgever op dat moment wilde opstellen zich dan tegen deze risico’s had kunnen verzekeren, gesteld dat hij geweten zou hebben dat hij daartoe verplicht was?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat werkgevers gegeven de hierboven geschetste omstandigheden aansprakelijk kunnen zijn voor een nalaten te handelen (het niet verzekeren van deze risico’s) terwijl zij op het moment waarop zij nalieten te handelen zich niet bewust konden zijn van de verplichting daartoe? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Zo ja, op grond waarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Is de meest eenvoudige oplossing niet ook volgens u dat deze risico’s gedekt zouden moeten zijn onder de algemene aansprakelijkheidsverzekering, zoals overigens ook lange tijd werd aangenomen en zoals ook in de literatuur is betoogd? Zo ja, wat kunt u daaraan doen, zo nee, waarom niet?
In de op 1 februari 2008 geïntroduceerde verzekeringsconstructie is de werkgever verplicht de schade van de werknemer te verzekeren. Omdat in deze constructie de schade van de werknemer is verzekerd, en niet de aansprakelijkheid van de werkgever voor deze schade, spreekt men van een first-partyverzekering. Het gevolg van de arresten van 1 februari 2008 is ook dat de werkgever in beginsel niet aansprakelijk is voor de door de werknemer geleden schade. Omdat de werkgever daarvoor niet aansprakelijk is, is de schade van de werknemer ook niet meer indirect gedekt onder de aansprakelijkheidverzekering (AVB) van de werkgever. De werkgever dient voor dit risico een aparte first-partyverzekering te sluiten, waarbij overigens niet ondenkbaar is dat verzekeraars een dergelijke dekking als aparte rubriek onderdeel laten uitmaken van de AVB. Overigens heeft de verzekeringsmarkt naar aanleiding van de arresten van 1 februari 2008 inmiddels specifieke verzekeringen ontwikkeld die dit risico in vergelijking met de gangbare ongevallenverzekeringen in aanzienlijk ruimere mate dekken.
Erkent u dat als de hierboven geschetste situatie niet wordt veranderd werkgevers voor zeer fikse bedragen aansprakelijk kunnen zijn waardoor hun onderneming in gevaar kan komen?
Zie antwoord vraag 2.
'Het experiment in Drenthe met persoonsvolgende bekostiging |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het experiment persoonsvolgende bekostiging in Drenthe is mislukt? Bent u het met die conclusie eens?1
Ik deel de conclusie van dit artikel niet. Naar mijn mening is een experiment er op gericht om te onderzoeken hoe processen in de praktijk verlopen. Uit het experiment zijn waardevolle elementen naar voren gekomen die bij de ondersteuning van cliënten kunnen worden gebruikt.
In lijn met mijn toezegging aan uw Kamer heb ik het eindrapport van dit experiment bijgevoegd.2
Welke verwachtingen had u van het experiment? Is aan uw verwachtingen voldaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn verwachting van het experiment was dat inzicht zou gaan ontstaan in het keuzeproces van cliënten met een verstandelijke beperking (en hun omgeving) die gebruikmaken van intramurale AWBZ-zorg. Daarbij zou met name de invloed van de introductie van zorgzwaartepakketten en de samenwerking tussen zorgkantoor, zorgaanbieders en cliëntondersteuners op dit keuzeproces worden bezien. De veronderstelling was dat cliënten op een andere wijze hun keuzeproces zouden inrichten.
Uit het experiment is naar voren gekomen dat de VG-cliënten al in een zeer vroeg stadium een keuze maken voor de instelling waarvan zij de zorg willen ontvangen. De interventies die in het experiment zijn uitgevoerd zijn vooral gericht geweest op de fase na de indicatiestelling. Veelal is dan de keuze al gemaakt, waardoor de interventies nauwelijks effect hebben gesorteerd.
Deelt u de mening dat dit experiment erop wijst dat het tussen zorginstellingen laten «shoppen» van mensen niet de juiste wijze is om de eigen regie van gehandicapten en hun familie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In het experiment ging het niet om het «shoppen» tussen instellingen, maar om het verstrekken van gerichte informatie zodat cliënten zelf een goede keuze kunnen maken. Daarnaast was een tweede peiler van het experiment om cliënten gericht te ondersteunen bij deze keuze, indien zij dit wensen. Dit acht ik nog steeds een goede methode.
Wat is de belangrijkste les die u uit dit experiment trekt?
Een belangrijke les uit dit experiment is dat het keuzeproces per doelgroep sterk kan verschillen en dat keuze-ondersteunende instrumenten toegespitst op de doelgroep moeten worden ingezet. Daarnaast bepalen niet alleen keuze-ondersteunende instrumenten de keuze maar spelen ook andere factoren een rol.
Deelt u de mening dat uit dit experiment blijkt dat zorgaanbieders, wanneer zij moeten concurreren, zich vooral richten op het belang van het binnenhalen van zorgvragers voor de eigen instelling in plaats van op samenwerken? Zo nee, waarom niet?
In dit experiment is naar voren gekomen dat zorgaanbieders in de VG-sector in Drenthe zich vooral richten op hun eigen zorgaanbod en weinig onderscheidend zijn. Een van de aanbevelingen van het experiment is om de samenwerking tussen de zorgaanbieders te vergroten zodat vernieuwende zorgarrangementen tot stand kunnen komen.
Vindt u het een wenselijk scenario als mensen die een indicatie voor zorg krijgen, worden overspoeld met aanbiedingen van «zorgarrangementen»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is niet wenselijk dat mensen met een indicatie worden overspoeld met aanbiedingen van zorgarrangementen. Mijn insteek is veeleer dat cliënten gerichte informatie ontvangen over de zorgmogelijkheden in hun regio die aansluit bij hun zorgvraag.
Bent u van mening dat, gelet op het feit dat de meeste mensen al vóór het aanbieden van arrangementen hun keuze voor een zorgaanbieder hadden bepaald, het doen van aanbiedingen na de indicatiestelling overbodig is en zelfs het daadwerkelijk leveren van zorg kan vertragen? Zo nee, waarom niet?
Bedacht dient te worden dat het in dit experiment ging om VG-cliënten die al langer (bijvoorbeeld via dagbesteding of leerplekken) een band hadden met een bepaalde zorgaanbieder. Daarbij weet een groot deel van deze cliënten dat op termijn een beroep zal worden gedaan op intramurale AWBZ-zorg. Zij bereiden zich gedurende langere tijd voor op deze stap.
Uit het experiment is dan ook naar voren gekomen dat voor deze specifieke groep de extra informatie na de indicatiestelling weinig toegevoegde waarde heeft. Uit het experiment is niet gebleken dat door deze extra informatie de daadwerkelijke zorgverlening is vertraagd.
Deelt u de mening dat het bestaan van wachtlijsten schadelijk is voor de keuzevrijheid van mensen die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze pakt u die wachtlijsten aan?
Het bestaan van wachtlijsten beperkt de keuzemogelijkheden van cliënten. Het is dan ook aan het zorgkantoor om deze wachtlijsten zoveel mogelijk te voorkomen en waar deze wel bestaan extra inzet te plegen, zodat cliënten binnen een aanvaardbare periode van zorg worden voorzien.
Deelt u de mening dat ongeacht het aangeboden «arrangement» van de zorgaanbieder, overal de zorg gegarandeerd van goede kwaliteit moet zijn omdat anders de solidariteit gevaar loopt? Zo nee, waarom niet?
Alle zorgarrangementen dienen aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Dit heeft niet zozeer te maken met het solidariteitsbeginsel als wel met het uitgangspunt dat voor alle kwetsbare mensen die zijn aangewezen op AWBZ-zorg de basiskwaliteit gegarandeerd moet zijn.
Deelt u de mening dat de solidariteit in een woongroep gevaar loopt als de Zorgzwaarte pakketten (ZZP’s) niet kostendekkend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u de ZZP’s kostendekkend zoals in het regeerakkoord is afgesproken? Kunt u garanderen dat de naderende overschrijdingen van de begroting voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier niets aan afdoen?
Uit gesprekken met cliënten en hun familie, die in het kader van het experiment zijn gehouden, komt naar voren dat men de solidariteit in de groep vanzelfsprekend vindt . Zij vinden het dan ook logisch dat uit het ZZP-bedrag ook collectieve voorzieningen worden betaald. Het is aan zorgaanbieders om een evenwichtig pakket van individuele en collectieve voorzieningen aan te bieden. Om dit mogelijk te maken zijn de ZZP-bedragen vastgesteld afhankelijk van de zorgzwaarte van de cliënten en de kosten die daarmee samenhangen. In algemene zin deel ik niet de mening dat de omvang van de ZZP-bedragen van invloed is op de solidariteit van de cliënt in een woongroep.
In het regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld om ZZP-bedragen te kunnen verhogen. In de brief over het vernieuwingsprogramma langdurige zorg, die ik u de komende maand zal toesturen, zal ik aangeven op welke wijze dit zal geschieden. Het bedrag dat beschikbaar is zal niet worden beïnvloed door de overschrijdingen op de begroting van VWS.
Hoe bereikt u dat zorgaanbieders zich niet richten op het binnenhalen van cliënten met zo hoog mogelijke ZZP’s?
Uit het experiment is niet naar voren gekomen dat de zorgaanbieders zich alleen richten op het binnenhalen van cliënten met een zo hoog mogelijk ZZP.
De constatering in Drenthe is juist dat het aanbod te homogeen is en een inspanning moet worden geleverd om te komen tot een meer gedifferentieerd zorgaanbod. Door het versterken van de samenwerking gaan de VG-zorgaanbieders in Drenthe proberen om dit gedifferentieerde zorgaanbod te ontwikkelen.
Hoe duidt u een van de conclusies dat vraagsturing voor een groep bewoners zich voornamelijk uit in gemeenschappelijke zaken, mits de basiszorg op orde is voor de individuele bewoners?
De conclusie waarop u doelt heeft betrekking op het onderwerp solidariteit dat in het antwoord op vraag 10 aan de orde is gekomen.
Aanvullend kan daarbij worden opgemerkt dat uit het experiment naar voren komt dat cliënten het uitgangspunt delen dat de kwaliteit van de basiszorg op orde moet zijn. Dit vinden zij van wezenlijk belang. Als aan dit uitgangspunt is voldaan vinden het zij het ook vanzelfsprekend dat er ruimte is om gemeenschappelijke zaken vorm te geven (vanuit het zorgzwaartepakket).
Ik kan mij goed verplaatsen in deze gedachtelijn van de cliënten (en hun familie).
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over het slechte functioneren van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) waardoor veel klachten onterecht worden afgewezen?1
Ik heb de berichten in het FD gelezen. Ik heb geen klachten ontvangen van de betrokken personen bij het Kifid.
Het bestuur van Kifid heeft mij laten weten dat van een «slecht functioneren» van Kifid als klachteninstituut zeker geen sprake is. Wel zijn er, zoals overal, verbeteringen mogelijk en daaraan wordt hard gewerkt, onder meer op basis van het rapport van mr. A.H. van Delden.
Met betrekking tot het onterecht afwijzen van klachten heeft het bestuur van Kifid nogmaals aan mij bevestigd dat eerst de Ombudsman in alle objectiviteit onderzoekt of klachten gegrond zijn, vervolgens een onafhankelijke en deskundige klachtencommissie opnieuw een oordeel geeft en dat dit oordeel in een aantal gevallen ook nog eens wordt getoetst in hoger beroep. Deze laatste toetsing geschiedt door een «zware commissie» van juristen met grote ervaring in de rechtspraak. Onder deze omstandigheden is het volgens het bestuur van Kifid uitgesloten dat klachten meer dan incidenteel ten onrechte niet worden gehonoreerd. Van een bewust aansturen op het afwijzen van gegronde klachten kan uiteraard geen sprake zijn.
Zoals ik in mijn brief van 15 maart jl. (kamerstuk 31 980, nr. 38) heb aangekondigd ben ik bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden om de ombudsman van Kifid een ZBO-status te geven, waarbij ik onder meer aandacht besteed aan de financiële, organisatorische en juridische consequenties van het instellen van een separate publiekrechtelijke Ombudsman voor de financiële sector.
Heeft u van bij het Kifid betrokken personen klachten ontvangen over het functioneren van het Kifid? Zo ja, wat voor actie heeft u ondernomen naar aanleiding van de klachten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de eerder genoemde berichten reden voor u om het functioneren van het Kifid en met name de governancestructuur en financiering, mee te nemen in het onderzoek dat u doet naar de mogelijkheden om de Ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid een publiekrechtelijke status te geven?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de erkenning van het Kifid als erkend geschilleninstituut volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) intrekken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Kunnen de eerder genoemde berichten, mits deze kloppen, reden zijn om de erkenning in te trekken? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden om voor erkenning als geschilleninstantie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 43 tot en met 48 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Een afgegeven erkenning kan onder andere worden ingetrokken als kort gezegd, onjuiste informatie is verstrekt bij de aanvraag (op grond waarvan de erkenning niet zou zijn verleend), de geschilleninstantie niet de informatie verschaft die ik nodig heb voor de uitoefening van mijn in de regeling omschreven taken en als niet langer wordt voldaan aan erkenningsvoorwaarden in voormelde artikelen. Deze erkenningsvoorwaarden zien onder meer op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de geschillenbeslechtingorganen (in het geval van Kifid de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep). Ook worden eisen gesteld aan het reglement voor de behandeling van geschillen, de kosten voor het aanhangig maken van geschillen en de behandeling van geschillen binnen een redelijke termijn.
Ik heb de berichten in het FD met Kifid besproken. Kifid heeft mij verzekerd dat de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep volledig onafhankelijk hun taak uitvoeren. Wel ben ik met Kifid in gesprek over diens eigen initiatief om het bestuur van Kifid meer op afstand van de sector te plaatsen en over het onderzoek naar de publiekrechtelijke status. Ik zie geen aanleiding om tot intrekking van de vergunning over te gaan.
De onduidelijke status van fraudeurs die een schikking hebben getroffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fraudemakelaar van zwarte lijst»,1 het bericht «Buitensluiten schikkende fraudeverdachten lastig»2 en het vonnis van de Rechtbank Utrecht hierover?3
Ja.
Erkent u dat veel marktpartijen worstelen met de vraag of zij met mensen die in grote fraudezaken hun strafvervolging hebben afgekocht door een schikking te treffen met het openbaar ministerie zaken kunnen blijven doen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden van 15 april 2011 op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer (2011Z06129, ingezonden op 24 maart 2011).
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat een schikking in feite een «publieke schuldbekentenis» is?4 Kunt u dit toelichten? Welke gevolgen kan een dergelijke schuldbekentenis volgens u hebben?
Ik heb tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 gezegd dat een transactie op mij en het publiek overkomt als een publieke schuldbekentenis. Zoals ik in de hiervoor genoemde antwoorden heb aangegeven, is een schuldbekentenis noch voor het doen van een transactieaanbod door het OM, noch voor de strafoplegging door de rechter een vereiste. Nu er bij transigeren geen sprake hoeft te zijn van een expliciete schuldbekentenis, is er ook geen sprake van daaruit voortvloeiende gevolgen. Er vloeien wel gevolgen voort uit het aangaan van een transactie, waaronder het feit dat deze vermeld wordt op het strafblad van betrokkene. In de aangehaalde antwoorden heb ik toegelicht dat een transactie daardoor meeweegt bij de afweging of een eventueel verlangde Verklaring Omtrent Gedrag wordt afgegeven.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om te beslissen geen zaken meer te doen met de persoon die een miljoenenfraude heeft geschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om anderen te waarschuwen en publiek bekend te maken dat zij geen zaken meer doen met de fraudeur, bijvoorbeeld door middel van een (al dan niet beperkt toegankelijke) zwarte lijst?
Dit is een zaak van marktpartijen zelf, die primair verantwoordelijk zijn voor hun integriteitsbeleid. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt normen voor het inrichten van een zwarte lijst. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in verband hiermee criteria opgesteld (zie onder themadossiers op www.cbpweb.nl).
Bent u er voorstander van dat financiële instellingen een waarschuwingssysteem hanteren, een «zwarte lijst» van mensen die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële instellingen?
Ik ben er voorstander van dat dergelijke instellingen bevorderen dat ze een goede beoordeling kunnen maken van een (rechts)persoon om te bepalen of daarmee een relatie zal worden aangegaan. De methode die daarvoor wordt gehanteerd, is een zaak van de marktpartijen zelf.
Is het waar dat zelfs als de Rabobank makelaar F. in het waarschuwingsregister had opgenomen vóór het sluiten van de schikking, deze makelaar ná de schikking uit het register verwijderd had moeten worden?2 Zo ja, hoe kan dit? In hoeverre is een schikking dan nog een «schuldbekentenis» die gevolgen kan hebben?4
De Rabobank heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht (LJN: BP9270). Ik kan niet op de verdere rechtsgang vooruit lopen.
In hoeverre hebben financiële instellingen mogelijkheden om geen zaken te hoeven doen met mensen die een schikking hebben getroffen, zoals mensen die in het vastgoed voor miljoenen hebben gefraudeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de mogelijkheden om fraudeurs uit bepaalde branches te weren onvoldoende zijn omdat de schikkingen nog steeds een onduidelijke status hebben? Hoe bent u van plan hier meer duidelijkheid over te geven?
Nee, aangezien de status van een transactie naar mijn mening helder is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en mijn eerdergenoemde antwoorden op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer.
Het tegen betaling claimen van incomplete transacties met de OV-chipkaart |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Automatische vergoeding bij vergeten uitchecken»?1
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bedrijven incomplete transacties van reizigers automatisch bij de aanbieder van openbaar vervoer claimen en hiervoor 20 procent inhouden op de vergoede vorderingen?
Deelt u de mening dat Trans Link Systems (TLS) zelf het initiatief moet nemen om tegen kostprijs de incomplete transacties bij te houden en te vergoeden?
Hoe worden op dit moment de miljoenen euro’s van incomplete transacties die niet worden teruggevraagd besteed door de vervoersbedrijven?
Groeiend antisemitisme en toenemend geweld tegen Roma in Hongarije |
|
Frans Timmermans (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat bijna 300 Roma hun huizen in een dorp ten noorden van Boedapest zijn ontvlucht uit vrees voor het geweld van een extreemrechtse paramilitaire beweging, die in de buurt van het dorp een «trainingskamp» heeft ingericht?1
Ja.
Kent u tevens de vele berichten over geweld, intimidatie en grove discriminatie van de zijde van extreemrechtse bewegingen, al dan niet gelieerd aan de politieke partij Jobbik, jegens Roma en Joden, waarbij niet zelden gebruik wordt gemaakt van uniformen, vlaggen en symbolen uit de tijd van de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog?
In Hongarije zijn paramilitaire groeperingen actief die zich verzamelen in dorpen met een aanzienlijke Romaminderheid. De Hongaarse regering zet zich in om de veiligheid in deze dorpen te garanderen.
In het meest recente voorbeeld, in het dorp Gyöngyöspata (ongeveer 2 500 inwoners) zijn enkele honderden agenten aanwezig om de veiligheid te garanderen en mogelijke intimidaties door paramilitaire groepen te voorkomen. Minister van Binnenlandse Zaken Sándor Pinter heeft op vrijdag 22 april een bezoek aan Gyöngyöspata gebracht, om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie. Daarnaast bestudeert de Minister van Binnenlandse Zaken de juridische kaders om de activiteiten van deze groepen verder aan banden te leggen. De Hongaarse regering heeft al eerder enkele van deze groepen verboden omdat hun uniformen een gelijkenis vertoonden met die van nazistische organisaties. Op vrijdag 22 april zijn wetsvoorstellen ingediend om de bewegingsvrijheid van paramilitaire organisaties verder te verkleinen. De Hongaarse regering is in voortdurend contact met lokale en landelijke Roma-organisaties.
Deelt u de mening dat de Hongaarse autoriteiten hiertegen lankmoedig optreden en te weinig doen om de groei van racisme, discriminatie en antisemitisme tegen te gaan? Deelt u tevens de mening dat dit onaanvaardbaar is van een land dat lid is van de waardegemeenschap die de Europese Unie is, nota bene in een periode waarin Hongarije het voorzitterschap van de EU bekleedt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid de Hongaarse autoriteiten aan te spreken op de verdragsrechtelijke verplichtingen die Hongarije heeft als EU-lidstaat en als lidstaat van de Raad van Europa om racistisch en antisemitisch geweld te bestrijden? Bent u tevens bereid, indien Hongarije weigert hieraan gehoor te geven, de politieke en juridische instrumenten die de EU en de Raad van Europa ten dienste staan in te zetten om Hongarije tot bestrijding van racisme en antisemitisme te dwingen?
De Hongaarse regering heeft in publieke verklaringen duidelijk gemaakt het onaanvaardbaar te vinden dat paramilitaire groepen de orde verstoren door bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. Ook in daden, getuige de massale politie-inzet in Gyöngyöspata, is van een terughoudende opstelling geen sprake.
Van antisemitisch geweld is in dit verband geen sprake en de Hongaarse regering toont met dit optreden zich bewust te zijn van de verdragsrechtelijke verplichtingen om racistisch geweld te bestrijden.
Als voorzitter van de EU heeft de Hongaarse regering ingezet op het doorvoeren van een geïntegreerd Europees Romabeleid, waarbinnen lidstaten gestimuleerd worden de eigen Roma strategieën op elkaar af te stemmen. Het Hongaars voorzitterschap hoopt dat er bij de volgende EU Raad voor ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (19 mei as.) Raadsconclusies kunnen worden aangenomen over het EU Roma beleid. Daarnaast zal Hongarije zich als roulerend voorzitter ook inzetten om het Europees Roma beleid op te nemen in de Raadsconclusies van de Europese Raad voor regeringsleiders op 24 juni as.
Vorig jaar is vanuit de Nederlandse ambassade in Boedapest onder meer een project gesteund om Roma te interesseren voor een baan bij de politie. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een, mede door Nederland gesteund, seminar voor de Hongaarse politie over politieoptreden in multiculturele omgevingen.
Het Nederlandse optreden ten aanzien van de huidige situatie in Syrië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de handelingen van de Syrische veiligheidstroepen in verschillende steden, waaronder Deraa en Jabla?
Ik ben geschokt over het gewelddadige optreden van de Syrische autoriteiten tegen betogers.
Welke concrete handelingen heeft u genomen in reactie op deze acties? Welke rol speelt het Europese hulpprogramma in uw visie?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
De VN-Mensenrechtenraad heeft het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. De EU heeft inmiddels een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. In haar verklaring van 29 april jl. kondigde de Hoge Vertegenwoordiger aan dat naast het nemen van aanvullende maatregelen, de EU het proces naar het Associatie-Akkoord opschort en het hulpprogramma tegen het licht zal houden. In haar verklaring van 9 mei kondigde de HV aan dat besloten was tot het instellen van een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten.
Heeft u aangedrongen bij de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie Ashton, om gerichte sancties in te stellen, zoals het bevriezen van tegoeden, reisverboden en een wapenembargo? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier zult u, ook in EU- en VN-verband, samenwerken met Turkije om het Syrische regime een halt toe te roepen?
Ik ben van mening dat de inspanningen van de EU en Turkije elkaar in de regio kunnen versterken. Zo riep de Turkse premier Erdoğan het Syrische regime onlangs onder meer op tot onverwijlde democratisering. Gegeven de goede contacten van Turkije met de Syrische regering, is het van belang waar mogelijk – ook in EU- en VN-verband – gezamenlijk op te trekken. In elk geval blijven de regionale ontwikkelingen in consultaties met de Turkse regering aan de orde komen.
Heeft u opgeroepen tot een buitengewone zitting van de VN-Mensenrechtenraad om de situatie in Syrië, maar ook in Bahrein en Jemen te bespreken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Deze buitengewone zitting heeft op initiatief van de VS en met steun van Nederland, reeds plaatsgevonden, met de uitkomst zoals geschetst in het antwoord op vraag 2.
Heeft u de Syrische autoriteiten klemmend verzocht om internationale waarnemers en journalisten in Syrië toe te laten? Zo nee, wanneer zal dit gebeuren?
De HV heeft namens de EU bij herhaling bij de Syrische autoriteiten er op aangedrongen zorg te dragen voor «free access of the media», laatstelijk nog in haar verklaring van 29 april jl. Nederland zal zich in de relevante fora ervoor blijven inzetten dat de druk op de Syrische regering terzake hoog wordt gehouden.
Is de EU in staat actief bij te dragen aan de toegang van de Syrische bevolking tot nieuwsbronnen, waaronder het internet? Zo ja, of welke manier draagt Nederland hieraan bij?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Topjurist Buruma in opspraak” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Topjurist Buruma in opspraak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in de betreffende strafrechtelijke procedure hoogst twijfelachtig is? Zo nee, waarom niet?
De Toegangscommissie van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (TCEAS) adviseert het College van procureurs-generaal (College) over het al dan niet instellen van een onderzoek door een driemanschap uit de CEAS. De heer Buruma is voorzitter van de TCEAS. De werkzaamheden van de TCEAS maken geen deel uit van de strafrechtelijke procedure. De betreffende strafzaak heeft al tot een onherroepelijke veroordeling geleid.
Het College heeft mij meegedeeld dat de TCEAS, ten behoeve van een zorgvuldige advisering aan het College, in dit geval zelf een grote hoeveelheid (technisch) onderzoek heeft laten verrichten. Ook is met verschillende personen gesproken. Alles afwegende kwam de TCEAS tot het advies om geen nader onderzoek door een CEAS-driemanschap in te doen stellen. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vragen van het lid Recourt van uw Kamer (TK, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 1536) over de telefoontaps in deze zaak.
Het advies en de onderliggende rapportage zijn volgens het College gedegen en weloverwogen tot stand gekomen. Ik heb geen aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen.
Deelt u de mening dat deze zaak veel vragen oproept en dan met name in relatie tot de op handen zijnde aanstelling van Buruma die, volgens het betreffende artikel, zelf heeft toegegeven dat hij als voorzitter van TCEAS twee getuigen niet heeft gehoord en dat de gang van zaken niet helemaal juist is geweest?
Uit de informatie die mij ter beschikking staat zijn mij geen feiten of omstandigheden gebleken die in de weg staan aan de benoeming van de heer Buruma tot lid van de Hoge Raad der Nederlanden.
Deelt u de mening dat de benoeming bij de Hoge Raad plaatsvindt door middel van het systeem van coöptatie? Ziet u mogelijkheden om, nu de benoeming van de heer Buruma reeds door de Tweede Kamer is goedgekeurd, deze aan te houden? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan?
Ik deel deze mening niet. De leden van de Hoge Raad worden op grond van artikel 118, eerste lid, van de Grondwet benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer. Bij het doen van die voordracht is de Tweede Kamer niet gebonden aan de door de Hoge Raad op grond van artikel 5c, zesde lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren opgestelde lijst van aanbeveling van zes kandidaten.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 3 zie ik geen enkele aanleiding de benoeming aan te houden.
Klopt het dat de advocate in de betreffende strafzaak namens haar cliënt een herzieningsverzoek heeft ingediend bij de Hoge Raad? Bent u, gezien het voorgaande, bereid een vinger aan de pols te houden met betrekking tot deze zaak? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat een herzieningsverzoek is ingediend. Het is niet aan mij om bij de behandeling daarvan door de Hoge Raad een vinger aan de pols te houden.
(Transport)criminaliteit, en gestolen mobiele telefoons in het bijzonder |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overval nepagenten verzonnen» waarbij 3000 mobiele telefoons zijn buitgemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat politie Utrecht van een groot aantal van deze gestolen telefoons (of beter: IMEI-nummers) heeft vastgesteld dat zij actief zijn op Nederlandse netwerken?
Ja.
Is u bekend dat van de onderzoeksbevindingen een bestuurlijke rapportage opgemaakt is/wordt? Is de minister voornemens voortvarend actie te ondernemen nu is gebleken dat een groot aantal van deze gestolen telefoons op de Nederlandse netwerken actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Als ik de definitieve versie van het bestuurlijk dossier van de Bovenregionale Recherche Midden Nederland heb ontvangen, zal ik in afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bezien of het mogelijk en nodig is maatregelen te nemen en zo ja, welke partijen binnen de overheid en/of het bedrijfsleven daarbij betrokken zullen worden.
Deelt u de mening dat, gezien de onderzoeksbevindingen genoemd onder vraag 2, het voor de hand ligt dat die 3000 telefoons (allen voorzien van IMEI-nummer en dus geregistreerd) waarschijnlijk via het criminele circuit (d.m.v. heling) in omloop zijn gebracht?
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat in ieder geval een deel van deze telefoons door middel van heling in omloop is gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat vaststaat dat deze telefoons afkomstig zijn van misdrijf. Dat laat echter onverlet dat deze ook op een legale wijze in het verkeer kunnen zijn gebracht. Bij gebreke van een volledige, centrale registratie van ontvreemde telefoons kunnen verkopers mobiele telefoons in het verkeer hebben gebracht, waarvan zij niet wisten of hadden moeten vermoeden dat het ging om ontvreemde telefoons. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn (dan wel worden) genomen om te voorkomen dat gestolen telefoons terugkomen op de Nederlandse markt?
Ik ben ermee bekend dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het International Mobile Equipment Identity nummer (het IMEI-nummer), niet meer op het nationale netwerk toelaten.
Navraag door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij een aantal Nederlandse telecomaanbieders heeft uitgewezen dat zij om de volgende redenen, anders dan de telecomaanbieders in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk, zijn opgehouden met het (structureel) blokkeren van International Mobile Equipment Identity nummers. Volgens de betreffende telecomaanbieders werkt een aantal fabrikanten van mobiele telefoons niet conform de afspraken die zijn gemaakt tussen fabrikanten en telecomaanbieders. International Mobile Equipment Identity nummers zijn daardoor niet meer uniek, waardoor het aantal mobiele telefoons met hetzelfde nummer tot in de duizenden kan lopen, verspreid over de hele wereld. Het blokkeren van een International Mobile Equipment Identity nummer kan daardoor leiden tot het blokkeren van alle mobiele telefoons met dit nummer, ook de niet gestolen mobiele telefoons. Dit is een ongewenste situatie voor de bonafide gebruiker, die moet kunnen aantonen dat de mobiele telefoon legaal verkregen is. Ten tweede is het volgens de betreffende telecomaanbieders voor een gebruiker nog steeds mogelijk om het International Mobile Equipment Identity nummer van een mobiele telefoon te wijzigen met behulp van via internet verkrijgbare software. Op deze manier is het mogelijk een eventuele blokkade van dat nummer te omzeilen. Ik zal het voorgaande betrekken bij de in mijn antwoord op vragen 3 en 10 genoemde afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bent u bekend met het feit dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het IMEI-nummer, niet meer op het nationale netwerk toelaten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven waarom dit niet in Nederland het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met eerder onderzoek naar IMEI-blokkering dat (naar verluidt) is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken?
Ik ben bekend met een onderzoek dat door de toenmalige Minister van Justitie op 27 oktober 2004 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 834, nr. 35). Dit betreft een onderzoek naar de mogelijkheden om een International Mobile Equipment Identity (IMEI) database in Nederland in te voeren in het kader van het bestrijden van de diefstal van mobiele telefoons in Nederland.
Bent u bekend met de brief (32 123 VII, nr. 63) van toenmalig minister Ter Horst? En zo ja, hoe interpreteert u de volgende zinnen: «Door verschillende providers wordt het IMEI-nummer nog wel gebruikt om gestolen mobiele telefoons af te sluiten en daardoor onbruikbaar te maken (...) Op dit moment is een internationaal register voor gestolen mobiele telefoons operationeel (...)»? Kunt u tevens aangeven hoe bovenstaande zich verhoudt tot de praktijk van alledag (namelijk: providers werken niet mee aan blokkering van mobiele telefoons en van algemene vermeldingen van geblokkeerde IMEI-nummers in het internationaal register door Nederlandse providers lijkt geen sprake te zijn)?
Ten tijde van het schrijven van de genoemde brief was dat de feitelijke stand van zaken. Deelname aan het Central Equipment Identity Register (CEIR) geschiedt echter op basis van vrijwilligheid. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht wat de overwegingen zijn van de geraadpleegde Nederlandse telecomaanbieders om op te houden met het (structureel) blokkeren van telefoon aan de hand van IMEI-nummers.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ook de Nederlandse providers niet langer gestolen telefoons op het netwerk laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij het stelselmatig blokkeren van IMEI-nummers het animo voor dergelijke overvallen tot een minimum kan worden gereduceerd, en dat ook de consument (die in toenemende mate wordt geconfronteerd met gewelddadige straatroof en diefstal van mobiele telefoons) hier baat bij heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik ga inderdaad ervan uit dat een dergelijke vorm van (techno)preventie de animo zou kunnen doen afnemen om mobiele telefoons te stelen en te helen. Uit mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 blijkt echter dat er aan blokkering van IMEI-nummers zwaarwegende nadelen zijn verbonden.
Deelt u de mening dat de politie, wanneer netwerkproviders IMEI-nummers blokkeren, meldingen van gedupeerden zal krijgen en daarmee op eenvoudige wijze de «helers» en «stelers» snel in kaart kan brengen?
Het is mogelijk dat de politie meldingen van – naar verwachting alleen de bonafide – gedupeerden zou krijgen als overgegaan zou worden tot IMEI-blokkering. Om vervolgens de stelers en helers in kaart te brengen, zou echter nader politieonderzoek noodzakelijk blijven. In dat geval zou immers moeten worden onderzocht of de gebruiker van een mobiele telefoon deze op een rechtmatige wijze heeft verkregen, dan wel of de gebruiker wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de mobiele telefoon van misdrijf afkomstig was.
Het aanhoudende geweld in Nigeria |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de vele berichten over het aanhoudende en systematische geweld, in het noorden van Nigeria, tegen de aanhangers van de herkozen president Goodluck Johnson?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit geweld de overigens vrij en eerlijk verlopen verkiezingen achteraf dreigt te ondermijnen en steeds grotere verdeeldheid in Nigeria veroorzaakt?
Ondanks een relatief vreedzaam en eerlijk verloop van de presidentsverkiezingen braken na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen in delen van Noord-Nigeria gewelddadigheden uit met honderden (tot mogelijk duizenden) doden en gewonden en tienduizenden ontheemden tot gevolg. Ik veroordeel deze ernstige geweldsuitbarstingen, die de politieke stabiliteit kunnen ondermijnen en verdeeldheid kunnen veroorzaken.
Worden christenen op grote schaal door boze moslims afgeslacht in het noorden, omdat de moslims boos zijn omdat «hun» kandidaat de verkiezingen heeft verloren, waarbij zij veronderstellen dat dit door fraude is gebeurd? Zo ja, waarom slagen de internationale waarnemers er dan niet in de boodschap te laten landen dat de verkiezingen vrij en eerlijk zijn verlopen? Wat kan de internationale gemeenschap doen om die boodschap wel voor het voetlicht te krijgen?
Na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen van de presidentsverkiezingen braken op 17 april in vrijwel alle noordelijke deelstaten verkiezingsrellen uit. Onder aanhangers van oppositiekandidaat Buhari bestaat veel frustratie over de vermeende verkiezingsfraude en het onverwacht grote succes van zittend President Jonathan (die afkomstig is uit het zuiden en presidentskandidaat was van de sinds jaar en dag regerende People’s Democratic Party (PDP)). De escalatie van geweld lijkt leger en politie te hebben verrast. In eerste instantie moesten vooral christelijke wijken, kerken en woningen van partijgenoten van Jonathan het ontgelden. De daders zijn voornamelijk ongeschoolde moslimjongeren uit de armste gelederen van de samenleving met weinig perspectief op sociaaleconomische vooruitgang. Er heerst grote frustratie onder hen over het gebrek aan gerealiseerde ontwikkeling en goed bestuur onder leiderschap van de zowel uit christenen als moslims bestaande politieke elite van de PDP van Goodluck Jonathan. Zij hadden hun hoop gevestigd op de noordelijke islamitische kandidaat Buhari van de Congress for Progressive Change (CPC) en hebben geen boodschap gehad aan de uitspraken van zowel lokale als internationale verkiezingswaarnemers. Deze bestempelden de presidentsverkiezingen als de meest geloofwaardige verkiezingen sinds de hervatting van de democratie in 1999.
Direct na de presidentsverkiezingen legde EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton op 18 april 2011 een verklaring af, waarin zij namens de EU het geloofwaardige karakter van het verkiezingsverloop benadrukte maar tegelijkertijd het geweld veroordeelde. Vanuit het streven bij te dragen aan eerlijke en vrije verkiezingen heeft Nederland met vijf verkiezingswaarnemers deelgenomen aan de EU-verkiezingswaarnemingsmissie. Het eindrapport van de EU-verkiezingswaarsnemingsmissie wordt binnen twee maanden na de verkiezingen afgerond.
De internationale gemeenschap en de EU zullen in de politieke dialoog met Nigeria blijven zoeken naar een gebalanceerde reactie op de politieke spanningen en aanpak van armoede en goed bestuur ter bevordering van de politieke stabiliteit, vrede en veiligheid in Nigeria.
Zijn de meeste daders van slachtpartijen en gruwelijke verminkingen jongens, adolescenten nog, die aan het moorden slaan omdat zij te horen krijgen dat hun uitzichtloze situatie wordt veroorzaakt door achterstelling door christenen? Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Nigeriaanse nationale en regionale autoriteiten ondersteunen om deze spiraal van geweld te doorbreken?
Zie antwoord vraag 3.
Kan de EU niet een ontmoeting tot stand brengen tussen president Johnson en diens uitdager Buhari, met als inzet een gezamenlijke verklaring dat de uitkomst van de verkiezingen dient te worden geaccepteerd en dat beide leiders zullen optreden tegen geweld vanuit de eigen achterban?
Oppositiekandidaat Buhari heeft zich niet bereid getoond tot een inhoudsvolle politieke dialoog. Hij vecht nu langs juridische weg de uitslag van de presidentsverkiezingen in een aantal deelstaten aan op basis van vermeende verkiezingsfraude.
Welke instrumenten kan de EU en de internationale gemeenschap inzetten om het Noorden van Nigeria weer enig perspectief op (economische) ontwikkeling te bieden, ten einde langs die weg en duurzaam de escalatie van geweld te doorbreken, alsmede radicale moslimgroeperingen de wind uit de zeilen te nemen?
Het noorden van Nigeria heeft te maken met toenemende werkloosheid, analfabetisme en weinig sociaaleconomisch perspectief. In de politieke dialoog met Nigeria dringt de EU aan op het voeren van beleid gericht op goed bestuur, mensenrechten, corruptiebestrijding en economische hervormingen. De EU ondersteunt dat met een programma van € 677 miljoen voor de periode 2009–2013, dat zich richt op bovengenoemde thema’s. In het programma is ook aandacht voor het creëren van werkgelegenheid. Nigeria heeft daarnaast goede markttoegang tot de EU onder het algemeen preferentieel stelsel. Ook de Wereldbank heeft in haar «Country Assistance Strategy» voor Nigeria jeugd en bestrijding van werkloosheid tot prioriteit gemaakt.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen?
Ja, in Nigeria wordt dit actief uitgedragen door de Nederlandse ambassade in de contacten met de Nigeriaanse overheid. In EU-kader worden de recente politieke ontwikkelingen in Nigeria nauwlettend gevolgd en wordt waar nodig actief stelling genomen, onder meer door verklaringen van HV Ashton en van de EU-ambassadeurs in Nigeria. Tevens steunt Nederland actief de inzet in Nigeria van VN-organisaties zoals UNDP en UNICEF.
De aanstelling van M. Calon als speciaal adviseur voor het verbeteringstraject bij de Dienst Regelingen |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat de heer M. Calon benoemd is als speciaal adviseur voor de noodzakelijke verbeteringen bij Dienst Regelingen?
Waarom is gekozen voor de heer Calon terwijl hij al in de adviesraad van Dienst Regelingen zat? Waarom is niet gekozen voor een onafhankelijk persoon?
De heer Calon is gekozen vanwege zijn specifieke kennis van de praktijk en van Dienst Regelingen. Hij legt voor twee maanden zijn functie neer als lid van de Raad van Advies van Dienst Regelingen.
Wat krijgt de heer Calon betaald voor zijn werkzaamheden als lid van de adviesraad van Dienst Regelingen?
De heer Calon ontvangt € 1500,– voor 1,5 dag per week, dat is inclusief reis- en verblijfkosten.
Wat bedraagt de verdienste per uur en hoeveel uur staat er binnen deze twee maanden voor de opdracht als speciaal adviseur?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 26 april 18.00 uur?
Ja.
Het artikel ‘Grote broer komt de media redden’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote broer komt de media redden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteiten (NMa) toetst of de overname, waarmee een minderheidsbelang van 33% in SBS en een minderheidsbelang van 25% in RTL Nederland in handen van één partij komt, mag doorgaan?
De hoogte van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen maakt dat de overname van SBS onder de meldingsplicht valt. De voorgenomen overname is op 16 mei jl. gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa beziet momenteel of voor de overname een vergunning vereist is. De NMa moet daarover binnen vier weken uitsluitsel geven. Wanneer een vergunning inderdaad vereist is, dient de NMa in beginsel binnen dertien weken te beslissen de vergunning al dan niet te verlenen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, kunt u dan aangeven of het onderzoek van de NMa zich zal beperken tot mededingingaspecten van deze specifieke belangen dan wel dat er breder zal worden gekeken naar effecten op de concentratie van belangen van de heer De Mol als aandeelhouder in RTL en grootaandeelhouder bij SBS en zijn positie als producent?
Bij een beoordeling van concentraties richt de NMa zich op de vraag of concentratie een significante belemmering van de concurrentie tot gevolg heeft op de relevante markten waarop de betrokken partijen actief zijn. Om tot een oordeel te kunnen komen onderzoekt de NMa wat de relevante markten zijn en welke marktaandelen de bij de concentratie betrokken ondernemingen op deze markten hebben. De NMa onderzoekt voorts onder meer de positie van de concurrenten op de relevante markten, de mate waarin afnemers en leveranciers afhankelijk zijn van de nieuw te vormen onderneming en de mogelijkheden van derden om tot de markt toe te treden.
Het mededingingsrecht voorziet aldus op allerlei manieren in een zorgvuldige afweging van álle betrokken belangen. Zo kijkt de NMa in haar analyse onder andere naar de meest nabije concurrenten en daarmee naar voorkeuren van de consument. Zolang voldoende consumenten een duidelijke voorkeur hebben voor verschillende media, zal de huidige fusietoets er in zijn algemeenheid voor zorgen dat er een voldoende pluriform media-aanbod blijft.
Kunt u aangeven of er indien de NMa akkoord gaat met de overname nog sprake is van een level playing field voor producenten?
Indien er voor de NMa een reden is om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op (een deel van) de Nederlandse markt op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het ontstaan of het versterken van een economische machtspositie, zal de NMa de betrokken ondernemingen aangeven dat voor de concentratie een vergunning is vereist. De betrokken ondernemingen mogen de concentratie dan niet tot stand brengen voordat een vergunning is verkregen. In deze zogenoemde vergunningfase heeft de NMa meer tijd dan in de meldingsfase om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijke mededingingsbeperkende effecten van de concentratie. Indien in de vergunningsfase blijkt dat de concentratie de mededinging significant beperkt of belemmert, kan dat voor de NMa aanleiding vormen geen vergunning voor de concentratie te verlenen of nadere voorwaarden te stellen aan de vergunningverlening.
Bent u voornemens om naast het NMa-onderzoek ook een ander onderzoek op te starten bijvoorbeeld door het Commissariaat voor de Media? Zo nee, waarom niet?
Door het vervallen van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties heeft het Commissariaat geen officiële rol meer bij het toetsen van voorgenomen mediaconcentraties. Er kunnen dan ook geen consequenties worden verbonden aan een eventueel ander onderzoek door het Commissariaat. Wel kan de NMa bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie advies inwinnen bij het Commissariaat. Verder kan het Commissariaat, in zijn rol als monitor van mediaconcentraties, in zijn jaarlijks uit te brengen rapport verslag doen over de gevolgen van deze overname, waarbij het met name gaat om de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de nieuws- en informatievoorziening.