Het gebruik van de term scharrelei |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Britten vallen over scharrelei», waarin wordt gesteld dat de Britse eierhandel grote problemen heeft met de Nederlandse term «scharrelei»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de term «scharrelei» verwarring zaait omdat veel mensen, waaronder ook Nederlandse consumenten, denken dat de kippen die deze eieren leggen vrij buiten kunnen scharrelen, terwijl in werkelijkheid deze dieren met negen hennen op één vierkante meter binnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Scharrelhennen verblijven in stallen waar zij kunnen scharrelen en zich vrij bewegen. De benaming scharrelei bestaat al jaren. Er is veel gecommuniceerd over de soorten eieren (biologisch, met vrije uitloop, scharrel of uit kooien), onder andere door het Voedingscentrum en door de pluimveeketen zelf. Ook in de huidige campagne van de pluimveeketen worden de verschillen tussen de eiersoorten uitgelegd. Dankzij deze communicatie kunnen de consumenten zich een beter beeld vormen van de productieomstandigheden. Zo komen ze te weten dat de scharreleieren gelegd worden door hennen die in hun stal kunnen scharrelen, maar niet over een vrije uitloop beschikken.
Bent u reeds benaderd door de British Egg Products Association over deze kwestie? Zo ja, op welke wijze en met welke uitkomst?
Nee, ik ben hierover niet benaderd.
Deelt u de mening dat het vervangen van de term «scharrelei» door de term «schuurei» de onduidelijkheid over de leefomstandigheden van de dieren weg kan nemen en dat dit ook een stimulans kan vormen voor bedrijven die hun dieren vrije uitloop bieden, waarmee zij tegemoet komen aan uw ambities om te komen tot een diervriendelijker dierhouderij?
Ik ben van mening dat het vervangen van de in Nederland goed bekende term «scharrelei» door «schuurei» de zaak niet duidelijker maakt voor de consument en voor verwarring kan zorgen. De door u voorgestelde term «schuurei» dekt niet de lading omdat ook kooieieren in een schuur/stal worden geproduceerd.
De eisen die van toepassing zijn voor het gebruiken van de benaming «scharrelei» zijn vastgelegd in de EU-verordening 589/2008. Een vervanging van deze benaming zou een wijziging van deze verordening vereisen. Nederland kan daarover dus niet zelf beslissen. Om wijzigingen in de Nederlandse termen aan te brengen, is in het bijzonder de mening van onze Belgische taalgenoten van belang. De Vlaams-Belgische overheid heeft aangegeven hier om bovenvermelde inhoudelijke redenen en om taaltechnische redenen afwijzend tegenover te staan. (In België wordt het begrip scharrelei verbonden met een hen, die op de bodem/grond loopt (œufs de poule élevées au sol)).
Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een wijziging van de regelgeving voor wat betreft het gebruik van de term «scharrelei», ook niet ten behoeve van een grotere duidelijkheid in de buitenlandse handel. De Nederlandse eierhandelaren en hun (Britse) afnemers zijn verantwoordelijk voor een goede onderlinge communicatie over het soort eieren dat ze verhandelen. De in de EU-verordening afgesproken code (2 voor scharreleieren) is hiervoor bedoeld en voldoende om in goed vertrouwen zaken te blijven doen.
Ik ben wel van mening dat de pluimveeketen er goed aan doet om te blijven communiceren richting consumenten over de bestaande productiesystemen en de benaming van de eieren. Zodoende kunnen de consumenten die voorstander zijn van een leghennenhouderij met vrije uitloop voor de betreffende eieren kiezen.
Deelt u de mening dat het veranderen van de eisen die van toepassing zijn voor het dragen van de benaming «scharrelei» ook duidelijkheid kan verschaffen aan (buitenlandse) afnemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de term «scharrelei» niet langer van toepassing te laten zijn voor dieren die binnen worden gehouden, om zo duidelijkheid te scheppen over de leefomstandigheden van de dieren die de eieren leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
Het bericht "Ombudsman: Rijk te positief over windmolens" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de Nationale ombudsman die oordeelt dat het Rijk te positief is over windmolens wegens het niet vermelden van kritische rapporten over windenergie op de website www.windenergie.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kritische rapporten, mede door eerdere Kamervragen van ondergetekende, al langere tijd bekend waren?2 3
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze rapporten aanvankelijk niet zijn vermeld op de website www.windenergie.nl?
De discussie betreft de vraag in welke mate grootschalige elektriciteitsproductie uit windenergie inpasbaar is in het elektriciteitssysteem. In sommige onderzoeken wordt geconcludeerd dat deze grens bij 6 000 MW windvermogen ligt, andere onderzoeken zien deze grens pas bij 12 000 MW. Gezien het huidige opgestelde windvermogen (ca. 2 200 MW) is deze systeemgrens nog niet direct in zicht.
Voor de website windenergie.nl werd daarom de redactionele keuze gemaakt om de discussie slechts kort aan te roeren en daarbij één link op te nemen, en wel naar een recent proefschrift (2009) over de grootschalige inpassing van windenergie (Bart Ummels, Power System Operation with Large-Scale Wind Power in Liberalised Environments).
Inmiddels zijn op de website verwijzingen naar meerdere onderzoeksrapporten opgenomen.
Deelt u de mening dat, bij de keuze voor windenergie, er beslissingen moeten worden genomen gebaseerd op alle onderzoeken en niet alleen op die onderzoeken die een positief beeld schetsen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het artikel "Luchtvaart woest om hulp bij claim" |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Luchtvaart woest om hulp bij claim»?1
Het artikel is mij bekend.
Was bij u voor 6 augustus 2011 bekend dat de Consumentenbond zich als intermediair opstelt voor een commercieel bedrijf gericht op het assisteren van benadeelde reizigers en hier per claim aan verdient? Zo ja, heeft u contact opgenomen met de Consumentenbond en/of de Board of Airline Representatives In the Netherlands (BARIN)? Zo nee, ziet u nu aanleiding om contact op te nemen met de Consumentenbond en/of de BARIN?
De Consumentenbond heeft het Ministerie op 1 augustus 2011 een bericht gestuurd waarin zij bekend maakt om in samenwerking met EUclaim de Vlucht Claim Service te starten. Vanuit mijn departement is contact opgenomen met de Consumentenbond.
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet ter implementatie van verordening (EG) nr. 2111/2005 de mening van de Kamer deelde dat het niet zo kan zijn dat gedupeerde reizigers afhankelijk moeten zijn van commerciële bureaus om hun recht te kunnen halen? Zo ja, kunnen reizigers sinds 6 augustus 2011 ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht halen? Waar baseert u dit op?
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger dat het niet zo kan zijn dat gedupeerde reizigers afhankelijk moeten zijn van commerciële bureaus om hun recht te kunnen halen. Reizigers konden en kunnen zowel vóór als sinds 6 augustus 2011 ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht halen. Een passagier kan met zijn klacht immers zelf rechtstreeks terecht bij de IVW, de Geschillencommissie Luchtvaart en de civiele rechter. Daarvoor hoeft hij geen commercieel tussenpersoon in te schakelen. Dat staat hem vrij.
Indien u van mening bent dat reizigers ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht kunnen halen, hoe beoordeelt u dan het feit dat een Consumentenorganisatie consumenten zeer eenzijdigen onvolledig informeert door alternatieve, gratis en/of goedkopere mogelijkheden,zoals de Geschillencommissie Luchtvaart, Inspectie Verkeer en Waterstaat en luchtvaartmaatschappijen, niet te benoemen, maar hun adviseert om met name gebruik te maken van één commercieel bureau waaraan zij verdient?
De Consumentenbond vermeldt op haar website dat mensen zich altijd eerst tot hun luchtvaartmaatschappij moeten wenden als zij een klacht hebben of menen recht te hebben op compensatie. Als dat niet lukt, presenteert de Consumentenbond in het stappenplan van de Vlucht Claim Service een aantal mogelijkheden, waarbij de Geschillencommissie Luchtvaart als eerste aan de orde komt.
Is het waar dat de Consumentenbond van EUClaim een vast percentage ontvangt per toegekende claim? Is het waar dat de consument bij EUClaim bij 600 euro vergoeding zelf nog maar 413 euro ontvangt, de Consumentenbond 30 euro en EUClaim 157 Euro, waarvan 25 euro administratiekosten? Zo ja, wat is dan uw oordeel hierover?
Volgens de Consumentenbond ontvangt zij een bedrag van 5 euro per doorgeleide claim en 5% van een gehonoreerde claim in geval EUclaim wordt ingeschakeld. Het staat de consument vrij om al dan niet gebruik te maken van de diensten van de Consumentenbond en/of commerciële tussenpersonen en de daarbij behorende tarieven en/of provisies te betalen.
Weet u dat de Consumentenbond, voorafgaand aan reacties van luchtvaartmaatschappijen of uitspraken van de Geschillencommissie Luchtvaart, of Inspectie Verkeer en Waterstaat en/of de rechter, onterecht reeds bepaalt welke vluchten in aanmerking komen voor compensatie? Hoe verhoudt dit zich in uw ogen tot de rol van de Consumentenbond die, samen met de BARIN, oprichter en stakeholder is van de Geschillencommissie Luchtvaart, in deze geschillencommissie en ook in alle andere geschillencommissies, waar zij arbiters van consumentenzijde voor heeft aangesteld?
De Consumentenbond kan niet bepalen welke vluchten in aanmerking komen voor compensatie. Alleen de IVW, de Geschillencommissie Luchtvaart en de civiele rechter kunnen hierover uitspraken doen met rechtsgevolg. Met de klachten die de Consumentenbond binnenkrijgt, zal zij ook naar genoemde instanties moeten stappen voor een uitspraak. De samenwerking tussen de Consumentenbond en EUclaim enerzijds en de rol van de Consumentenbond als medeoprichter en stakeholder in de Geschillencommissie Luchtvaart anderzijds, hoeven elkaar dus niet te bijten.
Indien u van mening bent dat reizigers niet zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht kunnen halen, welke stappen bent u dan voornemens te zetten om dit wel mogelijk te maken? Op welke termijn mogen de eerste resultaten van deze stappen verwacht worden?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De honderdduizenden euro's belastinggeld voor een opvoedingstraject voor Marokkanen |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drie ton Eindhoven voor opvoedingsproject Marokkanen»?1
Ja.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen ten einde dit linkse kulproject stop te zetten dat haaks staat op de afspraak uit het regeerakkoord geen doelgroepenbeleid meer te voeren?
Goed opvoeden is van grote waarde voor jeugd, gezin en samenleving. Het uiteindelijke doel is dat kinderen goed participeren en geen overlast veroorzaken in onze samenleving. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding. Het is een taak van gemeenten om ouders zo nodig te ondersteunen met hun opvoedvragen. De wijze waarop gemeenten aan deze taak invulling geven, is ter beslissing van het lokaal bestuur dat hierover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Hoe duidt u de linkse spilzucht om honderdduizenden euro's uit te geven aan een kulproject in een tijd van grote bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Nee, jeugdbeleid valt onder het gedecentraliseerde beleid. De gemeente handelt binnen de beleidsruimte die de gemeente heeft. Een korting op het gemeentefonds is dan ook niet aan de orde.
In hoeverre deelt u de visie dat het effectiever is Marokkaans straattuig daar waar mogelijk te denaturaliseren en het land uit te zetten dan honderduizenden euro's belastinggeld te verspillen aan opvoedingsprojecten?
Het kabinet vindt dat jongeren die overlast veroorzaken of crimineel zijn, ongeacht hun herkomst aangepakt moeten worden. Als er een delict is gepleegd dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is momenteel niet mogelijk. Met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit wordt wel gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen, dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Indien voor 1 januari 2012 blijkt dat de verdragsluitende partijen niet tot een dergelijke wijziging bereid zijn, zal een voorstel worden voorbereid om de Nederlandse wetgeving zodanig te wijzigen dat de eerste vijf jaar sprake is van een voorwaardelijke verkrijging van de Nederlandse nationaliteit die, met inachtneming van de aangescherpte afstandseis, van rechtswege definitief wordt tenzij men veroordeeld wordt voor een misdrijf waar 12 jaar of meer op staat.
Aandacht voor de Paralympische spelen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Missie op sterk water»?1
Ja.
Deelt u de mening van de geciteerde wedstrijdzeiler dat er bij de publieke omroep onvoldoende aandacht is voor de Paralympische Spelen en andere sportwedstrijden voor minder valide sporters? Zo nee, waarom niet?
Over het artikel merk ik op dat het verwijt van de geciteerde wedstrijdzeiler niet specifiek aan de NOS gericht is maar aan de Nederlandse media in het algemeen. Weliswaar wordt verwezen naar een interview met de heer Smeets, maar deze sprak in dat interview op persoonlijke titel en verwoordde niet het beleid van de NOS.
Met betrekking tot de vraag of de publieke omroep voldoende aandacht besteedt aan de Paralympische Spelen het volgende. De NOS heeft op grond van het Mediabesluit 2008 de taak actuele sportverslaggeving in de programmering op te nemen. Vanuit haar maatschappelijke en informatieve functie dient de NOS deze taak in te vullen, waarbij ook aandacht besteed dient te worden aan de gehandicaptensport.
Verder is in een bijlage bij het Mediabesluit 2008 de zogenoemde Evenementenlijst opgenomen. Op deze lijst staan ook de Paralympische Spelen. Dit brengt met zich mee dat een televisieomroeporganisatie die voor de Paralympische Spelen de uitzendrechten heeft verworven en deze op een open net uitzendt (in casu de NOS), minimaal tien minuten per dag verslag moet doen van het evenement.
De NOS is in recente jaren aanzienlijk meer aandacht aan de Paralympische Spelen gaan besteden. Tijdens de Paralympische Spelen in Beijing zond de NOS een dagelijks programma van 30 minuten uit, dat goed bekeken werd. De NOS liet mij weten dat zij voornemens is tijdens de Paralympische Spelen van Londen twee programma's per dag aan het evenement te wijden, met een dagelijkse uitzendduur van 50 minuten tot een uur.
Op grond van het bovenstaande acht ik het niet nodig maatregelen te nemen.
Indien u ook van mening bent dat er onvoldoende aandacht is bij de publieke omroep voor onder andere de Paralympische Spelen, welke maatregelen kunt u dan nemen en welke maatregelen wilt u nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Onwettige uitzendconstructies voor Poolse werknemers |
|
Hans Spekman (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u zich op de hoogte gesteld van de uitspraak van de Rechtbank in Roermond die heeft bepaald dat de uitzendconstructie van een transportbedrijf voor Poolse werknemers onwettig is en dat Poolse chauffeurs moeten worden betaald volgens de Nederlandse CAO?
Ik heb kennis genomen van de uitspraak.
Weet u hoeveel van dergelijke constructies er bestaan in Nederland en om hoeveel arbeidskrachten uit onder meer Polen het hier gaat? Zo nee, bent u bereid dit in samenwerking met de FNV en de brancheorganisatie uit te zoeken?
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal constructies zoals de constructie waarover de Rechtbank zich heeft uitgesproken. Cao-partijen hebben zelf de verantwoordelijkheid als het gaat om de handhaving van de cao, en kunnen indien gewenst (binnen de voorwaarden van artikel 10 Wet AVV) de hulp inroepen van de Arbeidsinspectie. Het is dan ook primair aan cao-partijen om eventueel onderzoek te doen naar het vóórkomen van dergelijke constructies.
Kunt u schetsen wat volgens u de gevolgen van deze uitspraak zullen zijn voor vergelijkbare uitzendconstructies, die vooral bedoeld zijn om werknemers uit Midden- en Oost-Europa tegen lage lonen in dienst te nemen? Deelt u de mening dat in afwachting van het hoger beroep, deze uitspraak leidend moet zijn in de handhaving?
Indien een Nederlands bedrijf buitenlandse werknemers tijdelijk inhuurt via een buitenlands uitzendbureau geldt de Detacheringsrichtlijn (96/71/EC, vertaald in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid) als uitgangspunt. Dit betekent dat bijvoorbeeld de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag moet worden nageleefd. De kantonrechter heeft dit bevestigd. De uitspraak is nog voorwerp van hoger beroep. Tevens moeten – wanneer bepalingen van een cao algemeen verbindend zijn verklaard – de kernarbeidsvoorwaarden zoals die omschreven zijn in de Wet AVV worden nageleefd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 zijn cao-partijen zelf verantwoordelijk als het gaat om de handhaving van de cao.
Wanneer sprake is van de situatie dat er structureel in Nederland gewerkt wordt, is het Nederlands arbeidsrecht van toepassing. Wanneer er slechts tijdelijk in Nederland wordt gewerkt zijn de Detacheringsrichtlijn en de kernbepalingen die genoemd worden in de Wet AVV van toepassing. De handhavingsactiviteiten van de Arbeidsinspectie vinden op die basis plaats en zullen als gevolg van de uitspraak niet wijzigen.
Bent u bereid illegale uitzendconstructies actief op te sporen en aan te pakken en daarvoor, desnoods tijdelijk, extra inspecteurs bij de Arbeidsinspecties aan te stellen?
De partijen betrokken bij de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» hebben hun verantwoordelijkheid genomen door werk te maken van de civielrechtelijke handhaving van de cao.
Daarnaast hebben de verantwoordelijke toezichthouders, naar aanleiding van de recente signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector, de samenwerking gezocht. De Arbeidsinspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector. Met inzet van de thans beschikbare capaciteit en expertise van beide diensten, wordt het ontduiken van de wet- en regelgeving tegengegaan. Dit laat onverlet dat, zoals beschreven in bovenstaande antwoorden de verantwoordelijkheid voor de handhaving van cao-afspraken bij cao-partijen ligt, en in casu ook is genomen. Het aanstellen van extra inspecteurs bij de arbeidsinspectie is dan ook niet aan de orde.
Bent u bekend met het feit dat bedrijven zich steeds vaker buiten Nederland willen of zijn gaan vestigen om op die manier alsnog werknemers uit Midden- en Oost-Europa onder het Nederlandse CAO loon te laten werken op de Nederlandse arbeidsmarkt? Wat vindt u van de dit gedrag, waarbij de afdrachten aan de belastingdienst en eerlijke betaling van Nederlandse werknemers wordt ontweken?
Voor zover er gegevens zijn over verplaatsingen van bedrijven naar het buitenland, is mij niet bekend welke motieven hieraan ten grondslag liggen.
De postbezorging op maandag |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «PostNL wil nu echt af van bezorgen op de maandag»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van Harry Koorstra van PostNL «dat we nu echt af moeten van de plicht om op maandag te bezorgen» en «dat het belachelijk is om op maandag de hele bezorginfrastructuur in stand te houden voor dat hele kleine beetje post»?
Op basis van artikel 16, lid 5 van de Postwet 2009 is de uitvoerder van de universele postdienst verplicht ten minste zes dagen per week poststukken op te halen en voert hij tenminste zes dagen per week overal in Nederland een bestelling uit. Dat houdt dus in dat de post op maandag moet worden bezorgd. Aan uw Kamer heb ik toegezegd om de universele postdienstverlening twee jaar na de inwerkingtreding van de Postwet te evalueren.2 Deze evaluatie vindt nu plaats. Ook heb ik uw Kamer dit najaar een visie op de postmarkt toegezegd3; daarin zal ik ingaan op de uitkomsten van deze evaluatie en mijn bevindingen daarbij.
Wat vindt u van de uitspraak van PostNL dat iemand de bezorging op maandag moet betalen en dat PostNL dat niet gaat doen?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of PostNL plannen heeft om de tarieven te verhogen als de postbezorging op maandag blijft bestaan?
Op basis van de Postwet 2009 en de Postregeling 2009 dient OPTA in het najaar de tarieven van de universele dienst vast te stellen op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement. Zover mij bekend heeft PostNL ten behoeve daarvan onlangs een tariefvoorstel gedaan aan OPTA. De beoordeling van dat voorstel is aan OPTA.
Deelt u de mening dat postbezorging op maandag gegarandeerd moet blijven en bent u bereid hierover met PostNL in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Inbreuk op de privacy door sociale netwerk sites |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen over inbreuk door LinkedIn op privacy?1
Bent u bekend met het feit dat Facebook via de speciale Facebook applicatie voor smartphones automatisch contactpersonen uit telefoonlijsten en vrienden op Facebook synchroniseert, waardoor telefoonnummers van Facebookvrienden automatisch op iemands Facebookpagina komen te staan?
Deelt u de mening dat het automatisch toestemming geven voor het kopiëren van telefoonnummers door Facebook ongewenst is en dat er expliciet om toestemming zou moeten worden gevraagd? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze praktijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
Heeft Facebook naar uw mening genoeg gedaan om gebruikers te informeren over het feit dat dit gebeurt? Zo nee, waar is Facebook volgens u dan tekort geschoten?
Terreur van Marokkaanse jongeren in Helmond |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kut-Hollander roepen pik ik niet»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de situatie in de wijk Binnenstad Oost in Helmond? Zo ja, is er inderdaad sprake van de in het bericht genoemde incidenten, dreigementen, intimidaties en beledigingen? Hoe lang duurt deze situatie al en wat is uw mening daarover? Zo nee, wilt u zich dan op de hoogte stellen van die situatie en de Kamer daarover berichten?
De politie en de gemeente hebben ons geïnformeerd over de situatie in de wijk Binnenstad Oost te Helmond. Er is sprake van een overlastsituatie die aangepakt moet worden. Er is geen sprake van een onbeheersbare situatie zoals deze wordt voorgesteld in genoemd artikel. Enkele meldingen van overlast en incidenten hebben in juni van dit jaar geleid tot een intensieve integrale aanpak onder regie van het gemeentebestuur en in samenspraak met de driehoek. In het kader van deze aanpak worden de volgende acties ondernomen:
Bij de integrale aanpak zijn betrokken:
Op 1 mei jongstleden zijn 5 verdachten aangehouden. Op 20 augustus jongstleden is een gebiedsverbod opgelegd aan een 21-jarige inwoner van Helmond. Deze persoon pleegde herhaaldelijk overlast en speelde een leidende rol in de overlast die door een groep werd veroorzaakt. Het gebiedsverbod geldt voor de Binnenstad Oost en een gedeelte van Oud-West voor een periode van 3 maanden.
Verder is van belang dat vanuit de ministeries van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties expertise ter ondersteuning van de lokale aanpak wordt ingezet.
In de wijk is al sedert tien jaar een traject van verbetering in de wijk aan de gang, de stedebouwkundige vernieuwing heeft aansprekende resultaten opgeleverd en ook de recente veiligheidscijfers laten zien dat het op dat vlak steeds beter gaat. De inspanningen blijken hun vruchten af te werpen. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 9.
Hoe groot is de groep die zich bezighoudt met het terroriseren van de wijk? Hoe is de samenstelling van die groep (leeftijd, geslacht of afkomst)?
Er is geen sprake van een duidelijke groep. De overlastgevende jongeren komen in wisselende samenstellingen bij elkaar in kleine groepjes. Het totale aantal hangjongeren betreft ongeveer 50 jongens/mannen van voornamelijk allochtone (Marokkaanse) afkomst. Er zijn enkele autochtone jongeren bij betrokken. Zij zijn allen woonachting in Helmond en variëren in leeftijd tussen de 12 en 26 jaar.
Deelt u de mening dat ouders als opvoeder ook een rol hebben bij het tegengaan van criminaliteit van hun kinderen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders betrokken worden bij het tegengaan van wandaden van hun kinderen? Wat is de stand van uitvoering van de motie-Marcouch c.s. over een sociaal verhoor»2? Zo nee, waarom niet?
Ouders moeten zich bewust zijn van hun bijzondere verantwoordelijkheid voor de opvoeding van een minderjarige en mogelijke scheefgroei daarin. Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind vinden wij belangrijk en wordt door ons en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of -in ernstige gevallen- ondertoezichtstelling. In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.
Behoort deze groep tot de criminele jeugdbendes waarvan u onlangs hebt beloofd ze van de straat te halen? Zo ja, hoe gaat u dat doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is (conform toepassing van de Beke-methode) geen sprake van een criminele jeugdbende of groep. Er is hier sprake van overlastgevende jongeren.
Deelt u de mening dat het optreden van het werk van burgemeester en van wethouders en de politie richting bewoners en overlastgevers de afgelopen jaren tekort geschoten is en dat zij de controle over de situatie kwijt zijn? Zo ja, wat gaat u doen om de situatie in de wijk Binnenstad Oost in Helmond (te doen) verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het formeren van een knokploeg ongewenst is maar dat het ook een begrijpelijke uiting kan zijn van machteloze woede van terroriseerde bewoners? Zo ja, wat gaat u doen om verdere escalatie van beide kanten te voorkomen, de orde op straat te herstellen en overlastgevers op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er, voor zover bij gemeente en politie bekend, geen sprake van een geformeerde knokploeg of concrete plannen bij wijkbewoners om die te formeren. Bewoners van de wijk zijn vanzelfsprekend – net als de betrokken instanties – wel bezorgd om de veiligheid en leefbaarheid van hun wijk. Om die reden maakt het betrekken en informeren van bewoners ook deel uit van de integrale aanpak.
Kunt u een overzicht geven van de instanties die zich inmiddels met de problemen in deze wijk bezighouden, hun concrete acties en de resultaten daarvan? Acht u deze inspanningen voldoende? Zo ja, waarom verbetert de situatie in de wijk dan niet? Zo nee, welke extra inspanningen zijn dan nog nodig en hoe gaat u bewerkstellingen dat die worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is er het afgelopen jaar aangifte gedaan in verband met bedreigingen, belediging, vernieling of andere misdrijven in de wijk Binnenstad Oost?
Aangiften:
periode 1 januari tot 1 mei 2011
1 mei 2011 tot heden
bedreiging
4
bedreiging
1
vernieling
10
vernieling
2
mishandeling
2
mishandeling
1
belediging
1
belediging
1
brandstichting
1
Uit bovenstaande cijfers van de regiopolitie blijkt dat het aantal incidenten in de maanden mei, juni, juli en de eerste week van augustus 2011 beduidend lager is dan in de eerste 4 maanden van 2011 (voor intensivering aanpak).
Overlastmeldingen:
1 januari t/m 10 augustus 2010
1 januari t/m 10 augustus 2011
41 meldingen
29 meldingen
Uit bovenstaande cijfers blijkt dat het aantal overlastmeldingen in vergelijkbare periodes in 2010 en 2011 een daling van ruim 25% in 2011 geeft.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners gezien de situatie in de wijk en de sfeer van intimidatie en bedreiging, geen aangifte meer durven te doen? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen? Zo nee, waarom niet?
De bewoners van de wijk Binnenstad Oost zullen altijd aangifte moeten kunnen doen. Door de gemeente is naast het algemene overlasttelefoonnummer van de gemeente aan de buurtbewoners een telefoonnummer bekend gemaakt waarop de buurtbewoners (eventueel anoniem) overlastsituaties kunnen melden waarop de toezichthouders van de gemeente Helmond inzet plegen. Hier is overigens tot op heden geen enkele melding gedaan. Door de politie is op bewonersavonden en in individuele contacten gewezen op de mogelijkheid van 0900–8844 en Meld Misdaad Anoniem. Ook zal er door politie gewezen worden op de mogelijkheid voor aangevers en getuigen om voor de aangifte elders domicilie te kiezen.
Is het waar dat zeventig procent van de bewoners uit de wijk zouden vertrekken als ze de kans zouden krijgen? Is de waarde van koophuizen in de wijk inderdaad sterk gedaald? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Er zijn geen objectieve gegevens voorhanden om dit soort uitspraken te staven. De algehele trend van dalende prijzen op de woningmarkt geldt ook voor het betreffende gebied. Het verloop in deze wijk is niet significant anders dan in de overige vergelijkbare wijken in Helmond.
Is het waar dat camerabeelden niet live worden gevolgd? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit wel moet gebeuren?
Momenteel worden de camerabeelden niet live uitgekeken. Gezien de huidige frequentie en spreiding van overlastmeldingen en incidenten (11 in totaal sinds 1 mei jl.) is dit niet opportuun.
De beelden kunnen achteraf bekeken worden indien zich incidenten en overlastmeldingen voordoen. Indien er in de (nabije) toekomst aanleiding voor is, zullen de beelden live worden bekeken.
Is het waar dat er een samenscholingsverbod in de wijk van kracht is maar dat dat door de politie niet wordt gehandhaafd? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Er is geen samenscholingsverbod van kracht in de wijk.
De open brief van de Afghaanse ambassadeur over het uitzetten van Afghaanse vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de open brief van de Afghaanse ambassadeur in Nederland over het uitzetten van uitgeprocedeerde Afghaanse vreemdelingen naar Afghanistan? Wat is uw reactie op deze brief?
Ja. Het is een brief die het persoonlijke gezichtspunt weergeeft van de ambassadeur van Afghanistan in Nederland op de situatie in zijn land van herkomst.
Is het waar dat de Afghaanse ambassadeur u verzoekt zich aan te sluiten bij de burgemeester van Coevorden en het Afghaanse gezin uit Aalden met de twee kinderen van 9 en 11 jaar niet uit te zetten naar Afghanistan? Zo ja, ben u desondanks van mening dat de Afghaanse autoriteiten bereid zijn mee te werken aan de mogelijke terugkeer van het gezin? Kunt u dit toelichten?
Uit deze open brief van de Afghaanse ambassadeur kan niet worden geconcludeerd dat de Afghaanse autoriteiten niet bereid zijn tot medewerking aan de terugkeer van dit specifieke gezin en ook niet aan terugkeer in het algemeen.
Wat is de consequentie van deze brief voor het terugkeerbeleid van uitgeprocedeerde Afghaanse vreemdelingen, nu de ambassadeur zelf schrijft dat in Afghanistan nog niet voldoende toegerust is om alle Afghanen, onder meer op de terreinen van gezondheidszorg en huisvesting, adequate voorzieningen te bieden?
Deze brief heeft geen consequentie voor het terugkeerbeleid. Nederland kent een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van een rechterlijke toets waarin wordt beoordeeld of een vreemdeling het risico loopt op een schending van het Vluchtelingenverdrag of een schending van artikel 3 EVRM. Daarbij wordt de informatie die bekend is over de situatie in het land van herkomst betrokken. Het is bekend dat de situatie in Afghanistan op het gebied van onder meer gezondheidszorg en huisvesting moeilijk is. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat geen enkele vreemdeling afkomstig uit Afghanistan zou kunnen terugkeren.
Moet de brief van de ambassadeur zo worden gelezen dat hij van mening is dat, op basis van het genoemde Memorandum of Understanding, Afghaanse vreemdelingen slechts mogen worden teruggestuurd naar Afghanistan als zij daar zelf, vrijwillig, toe bereid zijn? Kunt u dit toelichten? Hoe duidt u deze opmerking?
De ambassadeur van Afghanistan citeert in zijn open brief een passage uit het MoU dat met de Afghaanse autoriteiten en met de UNHCR is afgesloten. Deze passage drukt uit dat zowel voor de Nederlandse als de Afghaanse autoriteiten zelfstandig vertrek de voorkeur heeft. Het MoU sluit gedwongen vertrek echter niet uit.
Heeft deze brief van de ambassadeur gevolgen voor de relatie tussen Nederland en Afghanistan, bijvoorbeeld voor de politietrainingsmissie die Nederland uitvoert in Afghanistan? Kunt u dit toelichten?
Deze brief heeft geen gevolgen voor de relatie tussen Nederland en Afghanistan. Nederland en Afghanistan werken op vele terreinen goed en intensief samen.
De vergoeding van de mammaprint vanuit de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat de mammaprint kwalificeert als een voorziening die bij de behandeling van mammacarcinoom niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en derhalve niet behoort tot de te verzekerde prestatie geneeskundige zorg? Zijn er inmiddels meer gegevens beschikbaar op basis waarvan het CVZ tot een ander advies zou kunnen komen?1
Op grond van de Zorgverzekeringswetgeving is een interventie van geneeskundige aard een te verzekeren prestatie als deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten. Dit is één van de voorwaarden om voor vergoeding op grond van de basisverzekering in aanmerking te komen. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft tot wettelijke taak om die beoordeling te doen. Voor zover het de beoordeling van testen betreft: het CVZ heeft zeer recent een rapport uitgebracht dat beschrijft wat hierbij komt kijken2. De volgende passage is een rechtstreeks citaat uit dat rapport:
«Het CVZ beoordeelt als pakketbeheerder interventies op basis van gezondheidsuitkomsten voor patiënten. Dat geldt zowel voor therapeutische interventies, als ook voor tests. We gaan er vanuit dat medische tests niet alleen beoordeeld moeten worden op hun intrinsieke waarde, maar vooral ook op hun gevolgen voor de gezondheid van de patiënt. Het CVZ is als pakketbeheerder van opvatting dat betaling vanuit de basisverzekering (collectieve middelen), waarvoor een beroep op de solidariteit van alle verzekerden wordt gedaan, alleen gerechtvaardigd is als de interventie (in casu ook de medische test) daadwerkelijk nuttig is voor de gezondheid van degenen die de interventie ondergaan. Dat betekent dat in de visie van het CVZ een medische test alleen beschouwd kan worden als zorg conform «de stand van de wetenschap en praktijk» als aangetoond of aannemelijk gemaakt is dat toepassing van de test tot gezondheidswinst bij patiënten leidt. De medische test moet – kort gezegd – klinisch nut (clinical utility) hebben.
Klinisch nut doelt op een verbetering van de gezondheid van patiënten die de test ondergaan. Of er klinisch nut zal zijn hangt mede af van de behandeling in brede zin, die de patiënt krijgt nadat deze de test heeft ondergaan. De behandeling in brede zin die volgt op de test zal dus ook in de beoordeling van klinisch nut meewegen. Dit betekent dat voor het CVZ onderwerp van beoordeling zal zijn: de test-plus-behandelingstrategie. De term «behandeling in brede zin» omvat alle interventies die op basis van de test toegepast worden en invloed hebben op de uiteindelijke uitkomst voor de patiënt. Deze interventies kunnen zeer divers zijn en bijvoorbeeld bestaan uit therapeutische ingrepen, medicatie, aanvullende tests of wachtperiodes.» (Einde citaat).
Uit dit beoordelingskader komt helder naar voren dat het «klinisch nut» van de Mammaprint dus bepaald moet worden. Een enkelvoudige vergelijking tussen de Mammaprint en andere genexpressietesten op prijs of testresultaat geeft daarop geen bruikbaar antwoord.
Het CVZ heeft op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan met betrekking tot het klinisch nut van de Mammaprint en merkte daarbij onder meer het volgende op:
«De beschikbare literatuur is uitsluitend gebaseerd op retrospectief onderzoek, die de uitkomsten van de Mammaprint, de standaard risicoprofileringstests en de werkelijke overlevingsuitkomsten beschrijft. Belangrijk nadeel hierbij is dat de geïncludeerde patiëntengroepen verschillende behandelingen hebben ondergaan die mogelijkerwijs de overleving hebben beïnvloed en daarmee tevens de associatie van de Mammaprint-uitkomst en de prognose op ziektebeloop.» (Einde citaat).
Er zijn kortom nog geen gegevens beschikbaar die aantonen dat wel of geen behandeling met chemotherapie naar aanleiding van de Mammaprint-uitslag daadwerkelijk leidt tot gezondheidswinst en dus «klinisch nut» heeft. Daarmee voldoet de medische test Mammaprint niet aan het criterium stand van wetenschap en praktijk. Het CVZ kon op grond van het gehanteerde toetsingskader voor diagnostische tests en de beschikbare gegevens niet tot een ander oordeel komen. Het CVZ is de deskundige ter zake, ik heb daar dus geen oordeel over.
Uit de nu lopende MINDACT-trial, een prospectieve gerandomiseerde multicenter studie, waarbij toepassing van de Mammaprint wordt vergeleken met standaard klinische risicoschattingen, zal moeten blijken of toepassing daadwerkelijk zal leiden tot gezondheidswinst (klinisch nut).
Zolang klinisch nut niet bepaald is, is de vraag of de kosten opwegen tegen de gezondheidswinst niet aan de orde. Het is – in dit stadium – derhalve nog geen financieel vraagstuk.
Wat is uw opvatting over het feit sommige zorgverzekeraars er zelf voor hebben gekozen mammaprint te vergoeden? Waarom zouden zij dit doen als het volgens het CVZ niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk? Heeft u hiervoor een verklaring?2
Omdat de Mammaprint niet voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» mag deze niet worden vergoed op grond van de in de Zorgverzekeringswet geregelde zorgverzekering. Verzekeraars mogen de Mammaprint wel vergoeden uit hun eigen middelen, bijvoorbeeld de aanvullende verzekering. Dat doen ook enkele ziektekostenverzekeraars.
De pakketten van de aanvullende ziektekostenverzekeringen verschillen alle in onder meer omvang van de dekking en de kosten. Het is aan de ziektekostenverzekeraars zelf om hier keuzes in te maken en daarmee te proberen een aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden die aantrekkelijker is voor potentiële verzekerden dan die van de andere ziektekostenverzekeraars. Dit kwalificeer ik niet als ongewenste ongelijkheid voor verzekerden. Bij de keuzes welke zorg uit eigen middelen wordt bekostigd en hoe het aanvullend pakket wordt ingericht spelen diverse overwegingen een rol. Enkele van de overwegingen van enkele ziektekostenverzekeraars die hebben besloten de Mammaprint uit eigen middelen te vergoeden zijn gegeven op de internetpagina waarnaar u in voetnoot 2 verwijst.
Ook als zorgverzekeraars niet betalen kunnen aanbieders van zorg, als zij dat zouden willen, de Mammaprint toepassen. Dan betalen zij dat zelf, die budgetvrijheid hebben zij.
Van welk geld betalen de zorgverzekeraars die zelf besloten hebben mammaprint te vergoeden dit? Is dit toegestaan? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van ongewenste ongelijkheid tussen verzekerden indien een mogelijk waardevolle zorginnovatie door de ene zorgverzekeraar niet wordt vergoed en door de andere wel? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met de zorgverzekeraars en het CVZ over het beleid ten aanzien van mammaprint? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten op basis van welk criterium de mammaprint niet in aanmerking komt voor vergoeding? Is het niet werkzaam? Zijn er goedkopere genexpressietesten of andere toepassingen met betrekking tot biomarkers die hetzelfde resultaat bewerkstelligen of zelfs beter werken? Of is het een centenkwestie, namelijk dat het CVZ de gezondheidswinst of winst aan levensverwachting niet vindt opwegen tegen de kosten? Wat is uw opvatting in dezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de huidige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die zich toendertijd als Kamerlid sterk maakte voor de mammaprint en zich ergerde aan de trage implementatie van zorginnovaties?3 Zo ja, deelt u de mening dat deze innovatie dan toegankelijk moet worden voor alle burgers via de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de heer Zijlstra dat de procedure voor toelating van innovaties tot het pakket van de basisverzekering dient te worden verbeterd. In het Regeerakkoord is reeds vastgelegd dat over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het verzekerd pakket meer eenduidig, samenhangend en consequent zal worden besloten.
Evenals voor reeds bestaande behandelmethoden het geval is dienen ook nieuwe behandelmethoden echter wel in overeenstemming te zijn met de stand van wetenschap en praktijk en tevens aan de vier pakketcriteria te voldoen (noodzakelijk, effectief, kosteneffectief en uitvoerbaar) om voor vergoeding op basis van de zorgverzekering in aanmerking te komen. Dit is nodig om het solidariteitsbeginsel in stand te kunnen houden, de kosten van de gezondheidszorg beheersbaar te houden en de kwaliteit van de verzekerde zorg te garanderen.
Aangezien de Mammaprint niet aan de bovenstaande criteria voldoet komt deze vooralsnog niet in aanmerking voor vergoeding op grond van de basisverzekering. De mening dat dit wel het geval zou moeten zijn deel ik derhalve niet. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn antwoord op de vragen 1 en 5.
De voorwaardelijke toelating kan een goed instrument zijn om te kunnen beslissen over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het pakket van de basisverzekering. Op dit moment ligt er een voorstel voor advies bij de Raad van State tot wijziging van het Besluit Zorgverzekering, waarin de voorwaardelijke toelating wordt geïntroduceerd. Dit voorstel heb ik per brief van 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer voorgelegd.5
Herinnert u zich de dringende oproep van bovengenoemd voormalig Kamerlid aan de toenmalige minister om «eens wat aan mammaprint te doen»? Op welke wijze is door uw voorganger aan deze oproep gehoor gegeven en op welke wijze geeft u hier een vervolg aan nu u zelf aan het roer staat?4
Ja. Het ZorgInnovatiePlatform (ZIP), een samenwerkingsverband van het Ministerie van VWS, het CVZ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en ZonMw, heeft laten onderzoeken wat de redenen waren waarom de Mammaprint niet was toegelaten tot het basispakket. De conclusie die werd getrokken was dat de Mammaprint niet voldeed aan de voorwaarden voor opneming in de zorgverzekering omdat deze niet voldeed aan het criterium «stand van wetenschap en praktijk», dat uitsluit dat zorg die zich in een experimentele fase bevindt vergoed kan worden vanuit de basisverzekering.
Op 29 oktober 2010 heeft het CVZ officieel advies uitgebracht over het klinisch nut van de Mammaprint, dat wil zeggen of de behandeling naar aanleiding van de test zodanig wordt beïnvloed dat dit gezondheidswinst oplevert voor de patiënt. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik uitgebreid ingegaan op dit advies. Daar heb ik ook reeds opgemerkt dat de volgende stap is om het klinisch nut van de Mammaprint aan te tonen, en dat dit zal moeten blijken uit de nu lopende MINDACT-trial.
Deelt u de mening dat het zinvol kan zijn om innovatieve behandelingen en hulpmiddelen in ieder geval tijdelijk op te nemen in de basisverzekering totdat er meer gegevens beschikbaar zijn over de stand van wetenschap en praktijk? Zo ja, wilt u toelichten of u het zinvol vindt om mammaprint op te nemen in de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee ik deel die mening niet. Het verzekerde pakket zou op die wijze op onacceptabele wijze verbreed worden met zorgaanspraken waarvan niet eens vaststaat of ze uiteindelijk werkzaam zullen zijn en wat hun klinisch nut is. Dit is geheel contrair ook aan de afspraken in het Regeerakkoord waarin gesteld wordt dat er juist sprake dient te zijn van stringent pakketbeheer.
Ik neem het oordeel van CVZ over en ben met hen van mening dat de Mammaprint gelet op de thans beschikbare informatie nu niet in het verzekerde pakket thuishoort. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik nader ingegaan op het toetsingskader dat door CVZ bij het trekken van die conclusie is toegepast.
Bedrijven die niet hebben voldaan aan de entplicht tegen q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat tot op heden nog 55 bedrijven niet hebben voldaan aan de verplichting hun melkgeiten of -schapen te vaccineren tegen Q-koorts? Hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Op 14 juli 2011 heb ik richting uw Kamer (TK 28 286, nr. 520) al mijn zorg uitgesproken over de stand van zaken in de Q-koorts vaccinatiecampagne. Tegelijkertijd heb ik via de nVWA diverse acties in gang gezet om de campagne weer op schema te krijgen. Dit heeft zijn uitwerking gehad. Uit de voortgangsrapportage van de nVWA op 30 augustus blijkt dat alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven hebben voldaan aan hun vaccinatieverplichtingen. Aangezien alle bedrijven zijn ingeënt, is er geen sprake van een vergroot besmettingsrisico.
Op welk moment wordt de door u aangekondigde last onder dwangsom opgelegd bij deze bedrijven?
Zoals medio juli gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 520) heeft de nVWA de veehouders nogmaals gewezen op hun vaccinatieverplichting. Om tot volledige inenting te komen, zijn er inmiddels 3 keer brieven verstuurd naar de betreffende melkgeiten-, melkschapen- en opfokbedrijven. Daar waar die bedrijven niet tijdig en volledig werden gevaccineerd zou de nVWA de houder vanaf 31 augustus een last onder bestuursdwang opgelegd hebben.
Aangezien de betreffende veehouders voor 31 augustus hebben gevaccineerd, zal geen bestuursdwang worden ingezet.
De afgelopen periode is de inzet van de nVWA gericht geweest op de tijdige vaccinatie van melkschapen en -geiten. Thans zijn er op alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven Q-koorts vaccinaties uitgevoerd. De komende periode zullen fysieke controles uitgevoerd worden. Bij deze bedrijfsbezoeken zal gekeken worden naar de juistheid en volledigheid van de gemelde vaccinaties. Tijdens deze bezoeken zal ook aandacht geschonken worden aan de aanwezigheid van bokken tussen de geiten.
Controle op drachtigheid is op dit moment nog niet opportuun aangezien dracht pas dertig dagen na de dekdatum vastgesteld kan worden.
De publieksbedrijven hebben tot en met 31 december 2011 de tijd om aan de vaccinatieverplichtingen te voldoen.
Welke andere maatregelen worden er tegen deze bedrijven genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de controle op het niet beginnen met het dekken van dieren voordat zij volledig gevaccineerd zijn 100% sluitend en wordt dit bij alle bedrijven gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de consequenties voor bedrijven die niet volledig gevaccineerd hebben voordat zij de dieren laten dekken? Deelt u de mening dat de consequenties hiervan voor het bedrijf groot moeten zijn, omdat zij hiermee moedwillig de volksgezondheid in gevaar brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een lijst te publiceren van de bedrijven die niet hebben voldaan aan de entplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te wachten met het versoepelen van de bestaande uitbreidingsverboden en hygienemaatregelen totdat de Kamer hierover met u van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
Minister Schippers en ik hebben u op 15 september jl. per brief geïnformeerd over het maatregelenpakket Q-koorts. De maatregelen zullen zo spoedig mogelijk worden ingevoerd.
Het bericht dat de directeur van het Maasstad Ziekenhuis oper direct zijn functie neerlegt en een vertrekbonus krijgt van 2,5 ton |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Directeur Maasstadziekenhuis weg»?1
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat deze man na het door hem gevoerde wanbeleid met 2,5 ton de deur uitloopt?
Deelt u de mening dat iemand die opzettelijk mensenlevens in gevaar brengt strafrechtelijk vervolgd dient te worden in plaats van beloond?
Welke actie gaat u ondernemen om dit ongedaan te maken?
Rendementsverlies van elektriciteitscentrales bij inpassing van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk te positief over windmolens»?1
Ja.
Is het waar dat de informatie op de website www.windenergie.nl is aangepast na een klacht bij de nationale ombudsman, waaruit blijkt dat elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en afregelen (of aan- en afschakelen) door het fluctuerende aanbod windenergie en de elektriciteitscentrale dus minder efficiënt wordt? Zo ja, klopt de informatie op de website www.windenergie.nl dat de CO2-besparing afneemt naarmate de efficiëntie van de elektriciteitscentrale afneemt? Wat betekent het inpassen van windenergie voor het brandstofrendement van de klassieke energiecentrales in Nederland?
Ja. Naar aanleiding van een klacht bij de Nationale ombudsman is in augustus 2010 een tekst op de site www.windenergie.nl opgenomen waaruit blijkt dat de CO2-reductie van windenergie wordt verminderd doordat bestaande elektriciteitscentrales door het fluctuerende windaanbod vaker en sterker moeten op- en afregelen. Naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationale ombudsman zijn er op de website www.windenergie.nl extra links toegevoegd naar onderzoeksrapporten die o.a. de vraag beschouwen hoe groot het windvermogen is dat inpasbaar is in het Nederlandse elektriciteitssysteem. Voor het effect op de CO2-besparing verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 hieronder.
Klopt de informatie dat de variaties in de stroomvraag opgevangen gaan worden door zogenaamde «piekscheerders», gasturbines die binnen enkele minuten kunnen opstarten en snelle belastingvariaties kunnen volgen met een brandstofrendement van tussen de 25% en 30%? Zo nee, hoe worden de variaties in de stroomvraag opgevangen en wat is het brandstofrendement van de betreffende installaties?
«Piekscheerders« met een relatief hoog energieverbruik worden gebruikt bij hoge pieken in de vraag en worden slechts enkele uren per jaar ingezet.
In reactie op eerdere kamervragen (o.a. 2011Z05854 vraag 2 en 3 en 2011Z07429 vraag 3) is aangegeven dat de continu veranderende vraag naar elektriciteit en het wisselende aanbod van windenergie noodzaken tot het per seconde in balans houden van de vraag en het aanbod. Dat geschiedt door het op- en afregelen van draaiende centrales. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het Nederlandse stroomproductiepark en daarmee de CO2-reductie is ten hoogste 2 tot 3 procent.
Kan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de huidige rekenmethode blijven handhaven waarbij de CO2-besparing wordt berekend aan de hand van de hoeveelheid opgewekte kilowatt uren windenergie en er sprake is van een lineaire afname van CO2 door het inpassen van windenergie? Zo nee, op welke wijze kan het CBS op een juiste wijze verslag leggen over de CO2-besparing door het opwekken van energie met windenergie.
De rekenmethodes die het CBS hanteert voor de CO2-berekeningen zijn vastgelegd in het zgn. Protocol Monitoring Duurzame energie2. Volgens dat Protocol wordt de vermeden CO2 per eenheid hernieuwbare elektriciteit uitgerekend door een vergelijking te maken met het gemiddelde rendement van alle Nederlandse elektriciteitscentrales. Daarbij wordt vooralsnog geen rekening gehouden met mogelijke substitutie-effecten.
Ten eerste omdat deze effecten nu nog zeer laag worden ingeschat, ten tweede omdat deze niet eenvoudig en eenduidig zijn vast te stellen. Daarbij spelen onder andere de fluctuerende windomstandigheden een belangrijke rol.
In zijn algemeenheid merk ik daarbij op dat het Protocol geregeld tegen het licht wordt gehouden en kan worden gewijzigd indien daar aanleiding voor is. Mocht in de toekomst blijken dat de invloed van substitutie-effecten op de cijfers toeneemt, dan kan worden overwogen om het protocol op dat vlak aan te passen, indien zulks de eenvoud van het Protocol niet schaadt.
Het huidige protocol is overigens volledig in lijn met de Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2009/28/EG).
Zijn er mogelijke beleidsconsequenties naar aanleiding van de aangepaste informatie op de website www.windenergie.nl en het feit dat er sprake is van negatieve rendementseffecten bij het inpassen van windenergie en andere technieken voor het opwekken van duurzame energie? Zo ja, kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn?
De privacyschending van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars medische dossiers kunnen inzien zonder dat toestemming van de verzekerde wordt gevraagd? Zo nee, waarom niet?1
Er is voor de toegang van zorgverzekeraars tot medische gegevens een zorgvuldige regeling getroffen. Die regeling geldt zowel voor de Zvw, de AWBZ als de aanvullende verzekering. Deze regeling is afgestemd met de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG), GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en vastgesteld op basis van advisering door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inzicht in welke mate de regels omtrent privacy van medische persoonsgegevens worden nageleefd door zorgverzekeraars? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
De NZa heeft in 2007 een uitgebreide nulmeting verricht op de naleving van de privacyregelgeving door zorgverzekeraars. Het doel van de nulmeting was om inzicht te verkrijgen in de organisatorische en technische maatregelen die zorgverzekeraars hadden getroffen voor de bescherming van persoonsgegevens, hoe deze maatregelen werden gewaarborgd en of de getroffen maatregelen voldeden aan wat bij wet- en regelgeving is bepaald. Naar aanleiding van de bevindingen van de nulmeting heeft de NZa in 2008 een follow up onderzoek verricht. Dit had als doel om vast te stellen of alle zorgverzekeraars (inmiddels) de noodzakelijke organisatorische maatregelen hadden getroffen om op een adequate wijze uitvoering te kunnen geven aan de naleving van de privacyregelgeving. Dat bleek in voldoende mate het geval te zijn.
Voorts verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het met het oog op de zorgvuldigheid en veiligheid wenselijk dat zorginstellingen medische gegevens uit dossiers per post opsturen naar de zorgverzekeraar die de controle houdt? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo ja, wilt u toelichten waarom?
Het is niet ongebruikelijk deze gegevens per post te versturen. Binnen de post zijn voldoende waarborgen (aangetekend versturen, track & trace) mogelijk voor een zorgvuldige en veilige verzending van deze gegevens.
Onderschrijft u, met het oog op de medische privacy, dat medische dossiers alleen op locatie van de gecontroleerde zorginstellingen en met toestemming van de verzekerde te bezichtigen zijn door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Niet is in te zien waarom detailcontrole uitsluitend moet plaatsvinden bij de instelling. In de regelingen bedoeld in het antwoord op de eerste vraag is vastgelegd dat de detailcontrole steeds plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar. Uit dit voorschrift vloeit voort dat deze bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. Hiermee is gewaarborgd dat bij de uitvoering van de detailcontrole voldoende deskundigheid beschikbaar is en adequaat (door de medisch adviseur) wordt gemotiveerd.
De zorgverzekeraar legt voorafgaand aan de detailcontrole aan de zorgaanbieder uit wat het doel is van de controle. De zorgaanbieder kan daarover vragen stellen die de verzekeraar met inachtneming van de regeling naar beste weten beantwoordt. Een zorgaanbieder kan in een voorkomend geval gemotiveerd aangeven bij een verzekeraar waarom hij van mening is dat in dat geval niet aan de in de regeling gestelde eisen is voldaan. De verzekeraar zal naar aanleiding daarvan de noodzaak tot inzet van het controle-instrument nader motiveren en toelichten. Waar bij nader inzien blijkt dat het controledoel ook zonder het betreffende instrument kan worden gerealiseerd, is een andere oplossing aangewezen. Het voorgaande laat onverlet dat de zorgaanbieder ook de medisch adviseur van de zorgverzekeraar om een (nadere) toelichting kan vragen. Mocht de verzekeraar in voorkomend geval van mening blijven dat de inzet van het betreffende controle-instrument noodzakelijk is en de zorgaanbieder blijft van mening dat niet aan de eisen van de regeling is voldaan, dan zal de verzekeraar in overweging nemen of hij een juridische procedure zal entameren.
Bovenstaande procedure is geheel in overeenstemming met de regeling.
Deelt u de mening dat medische dossiers uitsluitend in behandeling zouden mogen worden genomen door medisch geschoolde adviseurs die gebonden zijn aan het medisch beroepsgeheim en niet door andere kantoormedewerkers? Zo nee, waarom niet?
In de regeling is bepaald dat detailcontrole plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar en dat deze op verzoek van de zorgaanbieder bij de detailcontrole aanwezig is. Hieruit vloeit voort dat de medisch adviseur bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. De daarbij ingeschakelde medewerkers hebben een van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) intensiever toe op de uitvoering van materiële controles met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens door zorgverzekeraars, sinds zorgverzekeraars ingevolge de nieuwe ministeriële regeling op basis van de Zorgverzekeringswet geen toestemming meer nodig hebben van verzekerden om deze gegevens in te kunnen zien?2
De nieuwe regeling heeft hierin geen beleidswijziging gebracht. Ook onder de oude regeling was geen toestemming van de verzekerde nodig.
De NZa besteedt intensiever aandacht aan materiële controles vanwege het in het regeerakkoord opgenomen onderwerp over intensivering van het rechtmatigheidsonderzoek. Dit krijgt bij het lopende onderzoek Zvw 2010 gestalte door het aspect materiële controle verdiepend te onderzoeken. Via het informatiemodel uitvoeringsverslag 2011 en het controleprotocol 2011 heeft de NZa de verantwoording en controle voorschriften voor de zorgverzekeraars over de materiële controle aangescherpt. Ten algemene valt het op dat zorgverzekeraars in beperkte mate verdiepende controles aan de hand van medische dossiers uitvoeren. Tegelijkertijd constateren we dat er – wellicht door de in de regeling omschreven heldere procedure en bevoegdheden – een countervailing power van de zorgaanbieders bestaat waarbij in het algemeen alleen goed onderbouwde verzoeken van de zorgverzekeraars tot inzage in de medische dossiers leiden.
Deelt u de mening, met het oog op de privacy, dat een verzekerde te allen tijde toestemming gevraagd dient te worden zodra (medische) gegevens gecontroleerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens die door zorgverzekeraars tijdens controles worden ingezien?
In de Zvw is de wettelijke basis gelegd voor (onder omstandigheden ook) inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. In de regeling wordt beoogd een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars te waarborgen door het voorschrijven van een stapsgewijze opbouw van die materiële controle. De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat is vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar kan aantonen dat minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd. Het aldus inbouwen van waarborgen voor zorgvuldigheid en proportionaliteit is conform de advisering van het CBP ter zake.
Financiële malaise in de AWBZ-zorg door afwaardering van vastgoed |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg voelt malaise vastgoed»? Zijn de signalen van zorginstellingen voor u reden tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Is het waar dat door uw nieuwe boekhoudkundige spelregels honderden miljoenen euro’s dreigen te verdampen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u dit uit aan de belastingbetaler?
Deelt u de mening dat een efficiënte inzet van zorggeld vereist dat zorginstellingen zich primair met zorgverlening bezighouden en niet met andere activiteiten? Zo nee, welke activiteiten dienen naar uw oordeel nog meer van zorggeld te worden betaald? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om de overheid de financiering en het beheer van het vastgoed te laten organiseren zodat de zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg?
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen door de toenemende financiële risico’s geld gaan oppotten in plaats van te investeren in verbetering van de zorg en het wegwerken van personeelstekorten? Zo ja, waarom?
Hoeveel euro winst hebben de 50 grootste AWBZ-instellingen vorig jaar in totaal geboekt? Waar komt dat geld vandaan?1
Bij de opstelling van de «top 50», is uitgegaan van ook AWBZ zorg leverende instellingen/concerns. Deze leveren voor een deel ook ZVW zorg. Tot sommige behoort bijvoorbeeld een ziekenhuis. Met de beschikbare informatie is geen eenduidige splitsing te maken, tussen AWBZ, ZVW en overig.
De 50 grootste AWBZ-zorg leverende instellingen (niet uitsluitend AWBZ zorg) hebben een positief resultaat gehaald van € 190,49 mln. Dit is 1,57% van de totale inkomsten (niet uitsluitend AWBZ zorg). Voor alle AWBZ zorgleverende instellingen is dit 1,89%.
Wel is de herkomst van de inkomsten van de 50 grootste AWBZ zorg leverende instellingen aan te geven.
Bron
Inkomsten top 50 AWBZ
Aandeel
1
Wettelijk budget voor aanvaardbare kosten (uit AWBZ/Zvw-zorg, exclusief subsidies)
77,3%
2
Niet-gebudgetteerde zorgprestaties (exclusief DBC B-segment, inclusief Wmo-huishoudelijke hulp)
6,5%
3
Omzet DBC B-segment
3,9%
4
Subsidies (exclusief Wmo-huishoudelijke hulp; inclusief overige Wmo-prestaties)
6,6%
5
Overige opbrengsten
5,6%
Hoe verhoudt de kabinetsdoelstelling van het aantrekken van private investeerders in de zorg door middel van winstuitkeringen zich met het voorspelbare oppotten van geld door zorginstellingen als reactie op de toenemende risico’s op onder meer vastgoed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen vooral zullen bezuinigen op hun personeel, gebouwenonderhoud en het woon-/leefklimaat van de bewoners, aangezien zij gedwongen zijn reserves aan te leggen en gebonden zijn aan solvabiliteitseisen van banken en andere investeerders? Zo ja, is dit wat het kabinet beoogt met zijn beleid? Zo nee, waar verwacht u dat de instellingen dan op bezuinigen en wilt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen door het kabinetsbeleid financieel beloond worden voor het aantrekken van doelgroepen die veel geld opleveren en juist financieel worden gestraft indien zij zich uit medemenselijkheid richten op probleemgroepen zoals daklozen, zorgmijders en mensen zonder geld? Zo nee, wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring die de financieel secretaris van het Leger des Heils geeft voor het slechte financiële resultaat in vergelijking met andere AWBZ-instellingen?1
Kent u de brief van Revalidatie Nederland (RN) aan de Kamer, waarin deze aangeeft dat de kapitaallasten van revalidatiecentra gemiddeld 11,3% van de omzet bedragen volgens onderzoek in 2007 en 2008 van uw voorganger?2 Wilt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de 8,7% opslag die genoemd wordt in het document Invoering prestatiebekostiging medisch specialistische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Wat is uw reactie op de argumenten van RN?
Het lot van ooievaar Freedom |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van bezorgde Drenthenaren die een ooievaar hebben vrijgekocht uit de huisdierenhandel en het dier, genaamd Freedom, in overleg met ooievaarsstation De Lokkerij de vrijheid terug willen geven?1
Ja.
Is het waar dat u tot op heden hebt geweigerd een ontheffing te verlenen voor het vrijlaten van deze ooievaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is tot op heden geen ontheffing aangevraagd. Het zal u voorts bekend zijn dat, als ontheffingaanvragen worden afgewezen, dat met redenen omkleed gebeurt. Bovendien staat tegen dergelijke afwijzingen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Vindt u een kooi of een voliere een geschikte leefomgeving voor een ooievaar, die als vogel immers het tamelijk typerende natuurlijke gedrag vertoont dat hij zich vliegend voortbeweegt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe u tot deze opvatting gekomen bent?
Er worden vele soorten vogels in kooien of volières gehouden zonder dat wetgeving zich daartegen verzet.
Hoe beoordeelt u het werk van ooievaarsstation De Lokkerij, de inzet van de beheerders en vrijwilligers en de kennis en expertise die men daar heeft opgebouwd over ooievaars? Deelt u onze overtuiging dat het hier gaat om onbaatzuchtige en zeer waardevolle inzet voor ooievaars in nood waarbij de belangen van de dieren altijd voorop staan?
In zijn algemeenheid heb ik waardering voor mensen die zich onbaatzuchtig inzetten voor dieren in nood.
Onderschrijft u de mening dat de inschatting of een opgevangen dier succesvol terug kan keren naar de natuur belangrijker is dan de vraag of het betreffende dier in gevangenschap geboren is? Zo ja, waarom heeft u, ondanks de inschatting van De Lokkerij dat Freedom zich prima in het wild kan redden, tot nu toe geweigerd toestemming te geven voor haar vrijlating?
Nee. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan risico’s opleveren voor de wilde populatie. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan pas aan de orde zijn als laatste redmiddel, dat wil zeggen als de wilde populatie inmiddels is uitgestorven of vrijwel is uitgestorven. Uitzetten van in gevangenschap gefokte vogels in andere dan genoemde gevallen is in strijd met de richtlijnen van de IUCN betreffende herintroducties2.
Kunt u ook uitleggen waarom u in het geval van orka Morgan steeds geheel handelt volgens de inzichten van het Dolfinarium – dat nota bene commerciële belangen heeft bij het in gevangenschap houden van het opgevangen dier – en u in het geval van ooievaar Freedom de inzichten van het non-profit ooievaarsstation De Lokkerij negeert bij de beslissing over de toekomst van het dier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de benodigde ontheffing te verlenen om Freedom haar vrijheid terug te geven en haar daarmee te behoeden voor een droevig leven in gevangenschap? Bent u voorts bereid uw beleidslijn aan te passen zodat voor vergelijkbare gevallen nu en in de toekomst de terugkeer naar het wild altijd kan worden gerealiseerd wanneer dit maar mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. De beleidslijn dient te bewerkstelligen dat de richtlijn van de IUCN zo consequent mogelijk wordt gevolgd. De voorgestelde aanpassing van de Beleidslijn herintroducties2 zou ertoe leiden dat afgeweken kan worden van de richtlijnen van de IUCN. Daartoe ben ik niet bereid.
Wat vindt u ervan dat ooievaars en talloze andere vogelsoorten gewoon te koop zijn voor particulieren om als gezelschapsdier gehouden te worden?
De vogelrichtlijn is niet van toepassing op in gevangenschap gefokte exemplaren van beschermde vogelsoorten. Er is geen aanknopingspunt voor een algemeen bezit en handelsverbod zoals lijkt te worden voorgesteld. Ik zie ook geen reden om dat in het kader van natuurbescherming op nationaal niveau te regelen.
Zoals eerder toegezegd, wordt er in het kader van de Wet dieren een positieflijst voor zoogdieren tot stand gebracht. Bij gebleken goede ervaringen met deze lijst zal ik overwegen deze uit te breiden naar andere diergroepen, waaronder vogels. Voor het tijdpad betreffende deze regelgeving verwijs ik naar mijn brief van 15 juli 2011.3
Vindt u dat de wens om een bepaalde vogelsoort te houden zwaarder weegt dan het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen, zoals vliegen en voedsel zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om een einde te maken aan de huidige situatie waarin het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen juist voortdurend ondergeschikt wordt gemaakt aan de wens om allerlei diersoorten te houden als gezelschapsdier?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op zeer korte termijn een verbod in te voeren op het houden van en handelen in ooievaars en allerlei andere diersoorten die duidelijk niet geschikt zijn als gezelschapsdier? Zo nee, waarom laat de beloofde positieflijst ondanks vele verzoeken daartoe vanuit de Kamer zo ongelooflijk lang op zich wachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat De Lokkerij u heeft uitgenodigd voor de geplande vrijlating van Freedom op 4 augustus jl., maar dat u voor de eer hebt bedankt? Hebt u eigenlijk weleens een vogelasiel of opvangcentrum bezocht in het kader van uw functie als staatssecretaris?
Ik was niet in de gelegenheid deze uitnodiging aan te nemen. Ik probeer mijn werkbezoeken een afspiegeling te laten zijn van de portefeuille die ik als staatssecretaris behartig. Een bezoek aan een vogelasiel of opvangcentrum is er nog niet van gekomen.
Het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen (vermeende) loverboys |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «de bewijsproblematiek van loverboypraktijken»?1
Ja.
Deelt u de mening en kwantitatieve analyse dat verdachten van loverboypraktijken relatief vaak worden vrijgesproken? Zo nee, waarin is in deze mening en analyse dan niet waar?
Ja, zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Hoe komt het dat het aantal vrijspraken bij het nieuwe artikel 273a/f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) relatief hoger ligt dan ten opzichte van het vorige oude artikel 250av Sr? Acht u het mogelijk dat doordat in het nieuwe artikel andere vormen van uitbuiting dan seksuele vormen van uitbuiting zijn opgenomen, het artikel te onoverzichtelijk is geworden en dat dit nadelig uitwerkt voor een correcte tenlastelegging?
Als een van de mogelijke redenen voor het relatief toegenomen aantal vrijspraken op basis van art. 273a/f Sr. in vergelijking met art. 250 av Sr. in loverboy-zaken noemt de auteur de complexiteit van het eerstgenoemde artikel. Uit haar onderzoek blijkt overigens niet dat er als zodanig iets mis is met de strafbaarstelling van art. 273a/f Sr. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) constateert in haar zevende rapportage (2009) dat het een complex artikel betreft. Zij stelt dat het onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk c.q. dienstverlening, en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers, maakt dat er een groot aantal subonderdelen nodig was om alle strafbaar te stellen gedragingen te beschrijven. Derhalve meent de NRM dat het artikel niet eenvoudig te doorgronden is, hetgeen volgens haar mede het gevolg is van het gebruik van een aantal termen – afkomstig uit internationale regelingen die ten grondslag liggen aan de mensenhandelbepaling – die niet nader zijn uitgelegd.
Dit behoeft evenwel geen belemmering voor succesvolle vervolging te zijn. Wel vergt het bijzondere aandacht. Zo is het van belang dat mensenhandelzaken – niet alleen loverboy-zaken – worden behandeld door functionarissen met voldoende (specialistische) kennis en expertise. De toenmalige Minister van Justitie is daarop al ingegaan in zijn reactie op bovengenoemde 7de rapportage van de NRM (5630171/10). Bij het Openbaar Ministerie is in iedere regio een specialistische mensenhandelofficier aangesteld. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht in cursussen ook specifieke aandacht te besteden aan het opstellen van tenlasteleggingen in mensenhandelzaken.
Juist vanwege de complexiteit van het artikel wordt door de specialistische officieren voortdurend gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van het requisitoir met het oog op het sorteren van maximaal rendement op de zitting. Belangrijk is het goed uiteenrafelen en interpreteren van het artikel, het maken van gerichte keuzes bij de opsporing en vervolging, mede met het oog op een goede en verantwoorde uitleg ter zitting.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat, zoals reeds is aangegeven in het (op rechtspraak.nl gepubliceerde) advies van de Raad over het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart van 18 februari 2011, de Raad van mening is dat, aangezien het gaat om ongeveer 150 zaken per jaar met een zeer specialistisch karakter, het voor de hand ligt dat zaken op het gebied van mensenhandel voorlopig ressortelijk geconcentreerd worden. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbanken Rotterdam, Oost-Nederland, Amsterdam en Oost-Brabant en in tweede aanleg bij de gerechtshoven 's-Gravenhage en Arnhem-Leeuwarden.
Is het waar dat er vrijspraken zijn geweest vanwege onjuiste, niet volledige en/of opmerkelijke tenlasteleggingen? Zo ja, hoe vaak hebben rechters vanwege een dergelijke tenlastelegging verdachten vrijgesproken en wat zegt dit over de kennis van de desbetreffende officier van justitie? Zo nee, wat is er op dit punt dan niet waar aan het in het artikel gestelde?
Het is lastig te zeggen in welke mate er sprake is geweest van fouten in tenlasteleggingen en in welke mate eventuele fouten en/of niet volledige tenlasteleggingen hebben geleid tot vrijspraken. Immers, soms waardeert een rechter een tenlastelegging anders dan het Openbaar Ministerie. Daarmee is niet perse sprake van een fout. Ook is niet altijd duidelijk of een andere waardering steeds de (enige) reden voor een vrijspraak is. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de in het artikel geconstateerde problemen bij het bewijzen dat slachtoffers zich daadwerkelijk onvrijwillig beschikbaar hebben moeten stellen voor prostitutie?
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de NRM blijkt dat de aangiftes en belastende verklaringen ten aanzien van verdachte(n) van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen een belangrijke rol als bewijsmiddel spelen in mensenhandelzaken. Gebleken is dat slachtoffers vaak tijdens het opsporingsonderzoek, in tegenstelling tot slachtoffers van andersoortige delicten, nog op één of andere manier onder invloed zijn van de vermeende daders waarbij liefdes- of angstgevoelens vaak nog lange tijd een rol spelen. De NRM meent dan ook dat dit problemen kan opleveren voor het vergaren van bewijs, aangezien het slachtoffers ervan kan weerhouden aangifte te doen of anderszins een belastende verklaring af te willen leggen.
Is het waar dat rechters de instemming van een slachtoffer met de prostitutie regelmatig als een serieuze instemming lijken aan te merken en daarmee voorbij lijken te gaan aan de listige werkwijzen van loverboys en de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en/of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, heeft dit te maken met een gebrek aan goede en volledige kennis omtrent de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en /of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze kennis wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Mij past geen oordeel over de wijze waarop rechters individuele zaken beoordelen en de beslissingen die daarin worden genomen. Wel constateer ik dat de auteur van het in vraag 1 genoemde artikel in enkele gevallen het oordeel van de rechter niet lijkt te delen. Onderbouwing voor die twijfel aan de beoordeling van de rechters in die zaken, wordt niet gegeven. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat de rechter bij de beoordeling van een zaak, in hoge mate afhankelijk is van de bewijsmiddelen die hem worden gepresenteerd. Die middelen zullen toegesneden dienen te zijn op het maken van een afweging op het lastige terrein van de relatie tussen het (vermoedelijke) slachtoffer en de verdachte. Dat vergt ook bij de politie en het Openbaar Ministerie een specialistische aanpak. Ik verwijs u daaromtrent naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre komen de bevindingen in het genoemde artikel overeen met de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar laatste rapportage en in hoeverre niet?
Als gezegd bevestigt de NRM de complexiteit van artikel 273f Sr. Daarnaast deelt de NRM het beeld dat het percentage volledige vrijspraken voor mensenhandel in het algemeen, in vergelijking met het percentage vrijspraken voor het delict verkrachting relatief hoog ligt. Tevensconstateert de NRM dat (zware) geweld- en zedendelicten het meest frequent naast mensenhandel ten laste zijn gelegd en deze zware delicten daarmee ook als dwangmiddelen van een mensenhandelfeit beschouwd kunnen worden. Voorts meent de NRM dat door de bewijsproblematiek (zie het antwoord op vraag 5), verklaringen van slachtoffers, en met name consistentie daarin, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Acquisitiefraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de aanhoudende en verergerde problematiek rondom acquisitiefraude?1
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Erkent u dat deze vorm van financieel-economische criminaliteit al jaren vrijwel ongemoeid door kan gaan? Klopt het dat de betreffende zwendelaars nooit zijn aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM)?
Ik deel de opvattingen niet dat acquisitiefraude vrijwel ongemoeid wordt gelaten en er geen oplossingen zouden zijn om slachtofferschap van acquisitiefraude te voorkomen. Ik verwijs in dit verband onder meer naar de door de toenmalige Minister van Economische Zaken mede namens de toenmalige Minister van Justitie gegeven antwoorden op vragen van het lid Elias van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2350), en naar mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Erkent u dat acquisitiefraude niet alleen voorkomt bij particulieren, maar ook bij ondernemers, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en scholen?
Ja, beide zaken blijken uit de door het Steunpunt acquisitiefraude verzamelde gegevens.
Hoe kan het dat er al die jaren geen constructieve oplossing is gezocht danwel gevonden om acquisitiefraude een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u nog niet opgetreden tegen de Holland Internet Group (voorheen Website Services), die bovendien reeds een aantal rechtszaken heeft verloren, waar onder andere de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland (hierna te noemen: SafeCin) u meerdere malen op heeft gewezen? Bent u bereid dit alsnog te doen, of in ieder geval het OM de opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te starten naar dit bedrijf?
In het verleden is tegen Website Services BV, de gestelde voorganger van Holland Internet Group, de mogelijkheid van strafvervolging onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs geseponeerd. Tegen deze beslissing is een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingesteld die door het Gerechtshof Leeuwarden ongegrond is verklaard.
Mochten zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarbij de genoemde bedrijven zich schuldig maken aan strafbare feiten, dan zal het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden wederom onderzoeken. Het enkele oordeel van de civiele rechter is hiervoor onvoldoende, omdat dit oordeel is gebaseerd op een ander wettelijk kader.
Overigens merk ik op dat de gevallen die hier worden aangeduid met acquisitiefraude vaak niet strafrechtelijk te sanctioneren zijn. Het handelen kan weliswaar betiteld worden als onbetamelijk en maatschappelijk ongewenst, maar is vaak geen oplichting in strafrechtelijke zin. Mede om deze reden wordt bij de aanpak van acquisitiefraude vooral ingezet op preventie.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar deze bedrijven indien de rechter in de rechtszaak die MKB Nederland ondertussen zelf heeft moeten opstarten tegen drie bedrijven die zich waarschijnlijk schuldig maken aan acquisitiefraude oordeelt dat inderdaad sprake is van frauduleus handelen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, ondanks een uitspraak van de rechter hierover, bereid de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken ook van toepassing te verklaren op ondernemers en daarmee actief over te gaan tot aanpassing van deze wet?
De richtlijn oneerlijke handelspraktijken is tot stand gekomen ter bescherming van consumenten. De kern van de richtlijn is dat een consument in alle vrijheid en goed geïnformeerd een besluit over een aankoop kan nemen. Voor ondernemers gelden de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken leent zich niet om één op één te worden overgenomen ter bescherming van ondernemers. Ik heb al contact met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de vraag of de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventuele op ondernemers toe te snijden maatregel. Daarbij betrekken wij de uitspraak van de rechter in de zaak die MKB Nederland heeft aangespannen.
Erkent u dat met de oprichting van de fraude helpdesk in 2010 het probleem op zichzelf niet is opgelost en dat deze onvoldoende middelen heeft om preventief te werk te gaan?
De Stichting Aanpak Financiële- Economische Criminaliteit in Nederland (SafeCin) verzorgt naast het Steunpunt acquisitiefraude ook de fraudehelpdesk. Deze helpdesk is erop gericht burgers en kleine ondernemers te helpen een weg te vinden in het fraudeveld. De fraudehelpdesk geeft voorlichting en verstrekt bijvoorbeeld voorwaarschuwingen over gesignaleerde fraude- of oplichtingspraktijken om de doelgroep weerbaarder te maken en slachtofferschap te verminderen. Tevens heeft de helpdesk een doorverwijzende functie als het gaat om meldingen en vragen die op het werkterrein van andere netwerkpartners liggen zoals de politie, AFM en Consumentenautoriteit. Mij is niet gebleken dat de fraudehelpdesk over onvoldoende middelen zou beschikken. Er is een evaluatie van de helpdesk voorzien voor het einde van 2011.
Bent u bereid de fraudehelpdesk, en daarmee SafeCin, voldoende financiële middelen te verschaffen om preventief op te kunnen treden tegen acquisitiefraude?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er meer moet worden gewerkt aan uitgebreide voorlichting over dit onderwerp, nu gezien de groei van deze vorm van financieel-economische criminaliteit duidelijk is geworden dat de door u in 2008 voldoende geachte informatieverschaffing2 via media en de Kamer van Koophandel onvoldoende is?
De mate waarin anno 2011 voorlichting wordt gegeven over fraudevormen, waaronder acquisitiefraude, is ten opzichte van 2008 al toegenomen door onder andere de komst van de in mijn antwoord op vragen 8 en 9 genoemde fraudehelpdesk.
Gaat u het idee van SafeCin, te weten het oprichten van een landelijk loket om digitaal aangifte te doen3, overnemen of in ieder geval de mogelijkheid hiervan onderzoeken?
Eenvoudig aangifte kunnen doen is van groot belang. De politie werkt momenteel aan de verbetering van het aangifteproces in brede zin. Bovendien onderzoekt mijn departement in samenwerking met de relevante ketenpartners of er bijzondere voorzieningen, waaronder een centraal loket, getroffen kunnen worden voor meldingen en aangiftes van landelijk georganiseerde private partijen zoals SAFECIN.
Erkent u dat deze frauduleuze praktijken steeds meer grensoverschrijdend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze problematiek aan te kaarten in de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, teneinde middels internationale samenwerking alsnog te onderzoeken welke oplossing kan worden geboden tegen deze vorm van financieel-economische criminaliteit?
Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze problematiek beraad ik mij op de wijze waarop deze problematiek effectief aangekaart kan worden op Europees niveau.