Het vereiste van werk voor buitenlandse (Master)studenten in Nederland |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met gevallen waarin (master)studenten uit het buitenland het recht op studiefinanciering verliezen omdat zij niet aan de verplichting voldoen om minstens 32 uur per maand te werken?
Uitgangspunt is dat studenten uit Europa aanspraak moeten maken op studiefinanciering van hun eigen land. Daarom is in Nederland ook geregeld dat het onder bepaalde voorwaarden mogelijk is om Nederlandse studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland.
Naast dit uitgangspunt volgt uit Europees recht dat een migrerend werknemer die een gemeenschapsonderdaan is op grond van zijn nationaliteit niet anders mag worden behandeld dan nationale werknemers. Dat brengt met zich dat een student uit Europa die in Nederland studeert en tevens als migrerend werknemer gezien wordt aanspraak kan maken op Nederlandse studiefinanciering. In de beleidsregel inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap is dit zodanig uitgewerkt dat de Dienst Uitvoering Onderwijs ervan uitgaat dat iedere studerende, die over de controleperiode gemiddeld 32 uur of meer per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft. Indien een migrerend werknemer in de praktijk minder dan 32 uur per maand gaat werken dan verliest hij inderdaad zijn aanspraak op studiefinanciering.
Deelt u de mening dat een stage die binnen de gevolgde opleiding valt, moet tellen als werk zoals vereist in Beleidsregel van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 20091, inzake het controlebeleid migrerend werknemerschap op grond van artikel 11.5 Wet studiefinanciering 2000? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat studenten die een stage lopen die binnen de gevolgde voltijdse opleiding valt, als migrerend werknemer gezien moeten worden. Zoals ook uit de door u aangehaalde beleidsregel blijkt kan als werknemer slechts worden beschouwd degene die reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en als tegenprestatie een beloning ontvangt. Aan deze voorwaarden wordt door het lopen van een stage niet automatisch voldaan.
Er is echter één uitzondering, namelijk als een stage wordt vormgegeven door een wettelijk arbeidscontract tussen de student en de werkgever, waarbij de student reële en daadwerkelijke arbeid verricht tegen een in het algemeen voor dat werk als normaal geacht loon. In dat geval kan deze verhouding worden gezien als een arbeidsverhouding en daarmee kan de student beschouwd worden als migrerend werknemer. Indien er dan ook 32 uur of meer per maand wordt gewerkt, zal de student in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering.
Acht u het redelijk dat studenten, waarvan het kabinet de mening is toegedaan dat ze vooral zo snel mogelijk moeten afstuderen, bijbaantjes aannemen en daarmee studievertraging oplopen omdat2 Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een stage niet mee wil tellen als werk?
Het is primair het thuisland dat verantwoordelijk is voor de studiefinanciering van de eigen onderdanen. Ten aanzien van de toegang tot het onderwijs is in Nederland geregeld dat Europese studenten die naar Nederland komen onder gelijke omstandigheden als Nederlanders toegang hebben tot het onderwijs. Zij betalen namelijk het wettelijk collegegeld.
Vervolgens is het de eigen keuze van de student om door middel van het migrerend werknemerschap Nederlandse studiefinanciering te verwerven. Bovendien zijn er wel degelijk gevallen waarin studenten die stage lopen recht hebben op studiefinanciering. Dat is ook al aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om DUO te verzoeken om stagelopende studenten vrij te stellen van de werkplicht voor 32 uur per maand alsmede zo spoedig mogelijk de informatievoorziening hieromtrent duidelijk en toegankelijk te maken voor studenten? Zo nee, waarom niet?
Neen, zoals ook al uit de antwoorden op de hierboven gestelde vragen blijkt ga ik uit van het uitgangspunt dat buitenlandse studenten aanspraak maken op studiefinanciering in het land van herkomst. In die gevallen waarin buitenlandse studenten via de Europese regels van vrij verkeer van werknemers toch aanspraak willen maken op Nederlandse studiefinanciering acht ik de wijze waarop DUO bepaalt of sprake is van een migrerend werknemer coulant en redelijk. 32 uur per maand komt neer op gemiddeld slechts 1 dag in de week. Bovendien is de in vraag 2 genoemde beleidsregel reeds vele malen beoordeeld door onafhankelijke rechters en altijd gezien als redelijk.
Het laten liggen van kostenbesparingen in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) door het kabinet |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht1 dat er 10 tot 15% kostenbesparing in de GGZ mogelijk is die niet wordt benut?
Ja.
Deelt u op basis van dit bericht alsnog de mening dat dit kabinet niet rücksichtslos moet bezuinigen op de meest kwetsbare mensen, maar moet komen met een «visie voor de gezonde geest» en op basis van kwaliteitsverbetering kosten moet besparen? Zo ja, wanneer komt die visie? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet neemt de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat ons land in financiële problemen komt, waarvan juist kwetsbare mensen in zijn algemeenheid de gevolgen zouden ondervinden. Ik deel daarnaast de mening dat in de GGZ op basis van kwaliteitsverbetering kosten moeten worden bespaard. Een inhoudelijke agenda voor de GGZ-zorg is daarbij noodzakelijk. Ik vind het erg belangrijk dat er een goede, stevige GGZ bestaat om mensen met psychische stoornissen te helpen en te ondersteunen. Ik ben daarom met de sector vanaf deze zomer in gesprek hoe wij in de toekomst kunnen komen tot een meer financieel houdbare GGZ-zorg van goede kwaliteit. Om dit te bereiken en te verbeteren zal de GGZ in de toekomst wel anders moeten worden georganiseerd. Ik zie deze bezuinigingen als noodzakelijk om uiteindelijk de GGZ zodanig her in te richten dat de zorg meer op de juiste plek wordt gegeven en dat dit leidt tot een verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van de GGZ. Op dit moment worden nog erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerste lijn kunnen worden behandeld. De eerste lijn kan deze zorg veel beter leveren, en bovendien is de tweede lijn ook nog eens fors duurder. Daarom is het zo belangrijk om de basiszorg in de eigen omgeving goed te organiseren. De huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben hierin bijvoorbeeld een belangrijke rol. De tweedelijns GGZ is de gespecialiseerde GGZ, die is bedoeld voor de zwaardere psychische problematiek.
Verder wil ik benadrukken dat de bezuinigingsmaatregelen die per 2012 worden genomen niet rücksichtslos tot stand zijn gekomen. Zoals u ook vermeldt, is de GGZ veel duurder geworden. De kosten in de GGZ zijn de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld. Ieder jaar groeit het aantal patiënten met 10%, terwijl het aantal mensen met een psychische ziekte gelijk is gebleven. Daarnaast ben ik geconfronteerd met grote overschrijdingen op de GGZ. Om te komen tot een set maatregelen is een aantal uitgangspunten gehanteerd die in het verlengde liggen van de maatregelen uit het regeerakkoord. De uitgangspunten richten zich vooral op (1) het stimuleren van innovatie, efficiëntie en herstructurering in de sector (2) het bewust maken van de patiënt van de kosten in de GGZ en (3) de aanspraken met een lage ziektelast voor eigen verantwoordelijkheid patiënt te laten komen. De budget- en tariefkorting van € 222 miljoen is een eerste stap om de sector in deze richting te stimuleren. Goede voorbeelden in Nederland tonen aan dat bijvoorbeeld kortere behandelingen ook tot goede resultaten kunnen leiden. De Routine Outcome Measure (ROM) kan daarbij zeer behulpzaam zijn. Ook adequate diagnostiek en andere behandelmethoden, zoals bijvoorbeeld e-health, leiden tot meer efficiënte behandelprocessen. Internettherapieën zijn 20 tot 30% goedkoper, vanwege verkorting van arbeidstijd en arbeidsduur van therapeuten, maar worden op dit moment nog veel te weinig toegepast. Dit geldt ook voor de eerstelijnspsychologische zorg.
Nog los daarvan ondersteun ik ook het beleid van de invoering van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, die ook in het regeerakkoord is uitgedragen. Doordat in de eerstelijnszorg op dit moment al een eigen bijdrage geldt, gaan patiënten makkelijker naar de gespecialiseerde tweedelijns GGZ. Dat is ongewenst en niet in lijn met mijn beleid waarin de eerste lijn een poortwachterrol dient te vervullen.
Deelt u de mening dat (de in het artikel genoemde) kostenbesparingen in de organisatie eerst moeten worden benut voordat wordt overgegaan tot het verhogen van eigen bijdragen en verlagen van het aantal zittingen voor de patiënt? Bent u bereid hierop actief te sturen?
Ik ben genoodzaakt om voor in totaal bijna 600 miljoen maatregelen te treffen in de GGZ per 2012. Het zou een onmogelijke en onverantwoorde opdracht zijn geweest om dit geld volledig via een efficiëntiekorting weg te halen bij de sector op zo’n korte termijn. Bovendien sta ik achter mijn beleid om de eigen bijdrage in te voeren. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2. Tot slot mijn reactie op het verlagen van het aantal zittingen eerstelijnspsychologische zorg: een versterking van de zorg in de eerste lijn hoeft niet altijd hand in hand te gaan met meer geld uitgeven. Doelmatiger werken, slimmer organiseren door samenwerking en beter gebruik te maken van nieuwe technieken kan de zorg in de buurt ook kwalitatief verbeteren. Goede voorbeelden in Nederland tonen ook aan dat goede kwaliteit geleverd kan worden binnen vijf zittingen. Dit betekent wel dat het veld de instrumenten moet hebben om de zorg ook als zodanig te gaan organiseren. Ik heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onlangs verzocht te onderzoeken hoe de zorg voor mensen met (risico op) psychische problematiek in de eerste lijn kan worden verbeterd en versterkt. Hierbij zijn goede triage, diagnosestelling en samenwerking tussen de verschillende lijnen van groot belang. Daarmee kan onnodige medicalisering en onnodige kosten worden voorkomen. Eind 2011 verwacht ik het advies van de NZa.
Herkent u zich in het verwijt dat u zich niet op de hoogte stelt van onnodige verliezen in de GGZ-instellingen, zoals inefficiënte beleidsprocessen, teveel management, en ontransparante en niet bewezen behandelmethodes? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar herken ik mij niet in. Mijn ambtenaren en ik praten veelvuldig met de sector, zowel met de koepelorganisaties als de individuele veldpartijen. Ik ben zeer goed op de hoogte van de verbeterslagen die nog mogelijk zijn in de GGZ. Door de financiële noodzaak zal de instelling gestimuleerd worden om inefficiënte processen, teveel management en niet bewezen behandelmethoden direct aan te pakken en zo geld te besparen. Zowel interne processen als de hoeveelheid management, en de te gebruiken behandelmethoden zijn primair de verantwoordelijkheid van het veld zelf.
Deelt u de mening dat het verhogen van eigen bedragen en het verlagen van het aantal zittingen deze onnodige verliezen niet minder zal maken en met deze keuzes de individuele patiënt moet opdraaien voor een suboptimale zorgverlening? Zo ja, wat gaat u hieraan doen. Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Wilt u in gesprek gaan met de GGZ zoals GGZ Nederland, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGz (LPGGz) om u op de hoogte te stellen van alternatieve kostenbesparingen in de sector, en de Kamer voor Prinsjesdag 2011 te berichten over deze beleidsopties?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, ben ik de afgelopen periode veelvuldig in contact geweest met de door u genoemde partijen en ga ik met sector in gesprek over de toekomst en de houdbaarheid van de GGZ. Alternatieve kostenbesparingen zullen dan ook zeker aan de orde komen. Begin volgend jaar zal ik u op de hoogte stellen van de bestuurlijke afspraken die daaruit zijn voortgevloeid.
Wilt u inventariseren welke instellingen wel en niet volgens vaste protocollen en bewezen behandelmethoden werken, tot welke ondoelmatigheden dit leidt, en de Kamer hier voor 1 november 2011 van op de hoogte stellen?
Ik zal deze vraag betrekken bij de bestuurlijke agenda die ik ga opstellen met de veldpartijen.
Bent u bekend met het artikel «Rutte & De Jager niet de slimsten van Europa: Finland heeft bij de Grieken een onderpand bedongen in ruil voor steun»?1
Ja.
Was u tijdens de top op 21 juli 2011 op de hoogte van deze mogelijkheid van het maken dit soort bilaterale afspraken door afzonderlijke landen? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer niet gemeld? Zo nee, bent u van mening dat Finland zich aan de gemaakte afspraken op 21 juli 2011 houdt?
Zoals ik aangaf in de brief van 22 augustus jl. (kenmerk BFB 2011-1666M) is in de conclusies van de Eurotop van 21 juli 2011 voorzien in de mogelijkheid tot een onderpandregeling te komen, maar betekent dit niet dat er ruimte is voor een bilaterale overeenkomst tussen afzonderlijke landen. Zoals ik in deze brief aangeef is ook door de Finse en Griekse ministers van Financiën erkend dat er geen sprake is van een overeenkomst zonder de instemming van andere eurolanden. In de brief geef ik tevens aan dat Nederland herhaaldelijk heeft aangegeven dat Nederland geen ongelijke behandeling wenst te accepteren. Dat is mijns inziens de enige manier om solidariteit onder de ondersteunende landen te bewaren.
Welke mate van ruimte voor het stellen van extra eisen door afzonderlijke lidstaten is op 21 juli 2011 afgesproken? Hoe beoordeelt u deze ruimte? Hoe apprecieert u de gevolgen voor de onderlinge solidariteit van de ondersteunende landen? Indien u hiervan op de hoogte was, waarom bent u hiermee akkoord gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is Nederland van plan meer, evenveel of minder onderpand te vragen dan Finland voor de Nederlandse leningen aan Griekenland? Indien het kabinet van plan is een andere hoeveelheid aan onderpand te vragen, op welke manier vindt het kabinet dat te rechtvaardigen? Is deze basis van rechtvaardiging gedeeld en besproken op de top van 21 juli 2011?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de onbekendheid van de Kamer met deze mogelijkheden, in het licht van het door de minister-president als noodzakelijk betitelde vertrouwen van de Kamer in het kabinet, nu het kabinet een beroep doet op de oppositiepartijen?
Zoals ik aangaf in de brief van 22 augustus jl. (kenmerk BFB 2011-1666M) is de Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de discussies rond onderpand.
Kunt u deze vraag per ommegaande beantwoorden?
De vragen zijn snel beantwoord.
Het bericht dat nepvuurwapens grootschalig worden gebruikt voor het begaan van misdrijven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden misdrijven met nepvuurwapens»?1
Ja.
Is het waar dat slechts één derde van het aantal politiekorpsen meewerkt aan het registreren van nepvuurwapens die bij misdrijven worden gebruikt? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is de situatie ten aanzien van de registratie van deze wapens dan wel?
Politiekorpsen gaan op dit moment zeer verschillend om met de registratie van wapens. Dit zal bij de inrichting van de informatiehuishouding van de politie in het nationale bestel worden verbeterd.
Wat is uw mening over de mogelijkheid en wenselijkheid van een algeheel importverbod van natuurgetrouwe kopieën van echte vuurwapens? Biedt de huidige Wet wapens en munitie al een grond om dergelijke wapens uit Nederland te weren?
Natuurgetrouwe kopieën van echte vuurwapens zijn al verboden in Nederland. In artikel 3 van de Regeling wapens en munitie is bepaald dat dergelijke wapens behoren tot categorie I van de wet Wapens en munitie en in artikel 13 van de Wet wapens en munitie is een algeheel verbod op categorie I wapens geregeld.
Bevinden zich onder de nepvuurwapens waarmee misdrijven zijn gepleegd ook daadwerkelijk functionerende en niet of nauwelijks van echte vuurwapens te onderscheiden wapens? Zo ja, kunt u een indicatie geven hoe vaak dit het geval is en wat zegt dit over de wenselijkheid van een verbod op luchtdrukwapens?
In het proces verbaal wordt alleen geregistreerd tot welke categorie het wapen behoort. Op echte wapens gelijkende nepvuurwapens en op echte wapens gelijkende luchtdrukwapens horen beide tot categorie I. Daardoor is het niet mogelijk om te specificeren hoe vaak er bij misdrijven gebruik is gemaakt van op echt gelijkende luchtdrukwapens. Voor de wenselijkheid van een verbod op luchtdrukwapens verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
Uit welke overwegingen heeft de wetgever toentertijd gemeend dat luchtdrukwapens niet verboden moesten worden, maar onder categorie IV van de Wet wapens en munitie dienden te vallen? Gelden die overwegingen naar uw mening nu nog? Zo nee, op welke punten niet meer?
Onder categorie IV vallen de relatief ongevaarlijke (hand)wapens, niet zijnde vuurwapens, waarover in beginsel vrijelijk beschikt mag worden, maar waarvan het dragen op openbare plaatsen verboden is, waaronder de luchtdrukwapens. De wetgever was toentertijd van mening dat luchtdrukwapens relatief ongevaarlijk zijn, behoudens voor zover zij op vuurwapens lijken.
Zoals de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het plenaire debat Messenverbod op 16 februari jongst leden heeft toegezegd, wordt de regelgeving over luchtdrukwapens eind van dit jaar bezien (Handelingen 2010–2011, nr. 53, item 9.
Acht u het wenselijk om ook luchtdrukwapens onder een strenger regime binnen de Wet Wapens en Munitie te brengen en voor deze wapens een vergunningensysteem op te zetten met een daaraan gekoppelde beperking ten aanzien van de verkoop van deze luchtdrukwapens?
Zie antwoord vraag 5.
De WOTS-procedure |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het nog steeds het uitgangspunt van het Nederlandse beleid omtrent de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) dat bij de toepassing van de omzettingsprocedure WOTS-verzoeken door Nederland worden geweigerd wanneer het te verwachten strafrestant bij overbrenging naar Nederland na omzetting onvoldoende is? Wanneer precies wordt het strafrestant als onvoldoende beoordeeld? Op welke wijze vindt deze beoordeling plaats?
Het vereiste dat na overbrenging een straf resteert, is beleid sinds 2007 en vloeit voort uit het «Beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen»1, waarover op 13 februari 2008 overleg is gevoerd met uw Kamer. Wanneer voorzienbaar is dat in een lopende procedure geen straf meer ten uitvoer te leggen valt, wordt het verzoek in beginsel door Nederland geweigerd en de procedure beëindigd. Dit uitgangspunt geldt zowel voor de omzettingsprocedure als voor de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. De WOTS is immers bedoeld om een buitenlandse straf verder in Nederland ten uitvoer te leggen, zodat de veroordeelde vanuit Nederlandse detentie kan worden voorbereid op terugkeer in de samenleving. Als na overbrenging van de veroordeelde naar Nederland geen sprake meer zal zijn van enig strafrestant, is het doel van de WOTS niet gediend. Het verzoek wordt dan afgewezen.
De toetsing of na overbrenging een straf resteert, wordt na ontvangst van het buitenlandse verzoek gedaan. In het geval van de omzettingsprocedure vraag ik het Openbaar Ministerie welke straf zal worden geëist ter omzetting van de buitenlandse veroordeling. Aan de hand hiervan wordt vervolgens bezien of de WOTS-procedure wordt voortgezet of dat deze wordt gestaakt.
Bent u bekend met het feit dat het in sommige landen (zoals Venezuela) bijzonder lang duurt voordat een WOTS-verzoek samengesteld, vertaald, behandeld, inhoudelijk beoordeeld en goedgekeurd is? Wat is uw mening over het feit dat als gevolg hiervan het strafrestant te laag is voor Nederland om de straf over te nemen, met als gevolg dat de volledige straf in Venezuela moet worden uitgezeten?
De duur van de procedure in het land van veroordeling kan ertoe bijdragen dat een strafrestant ontbreekt na overbrenging naar Nederland. Dat kan voor betrokkene wrang zijn, maar dit leidt er op zichzelf niet toe dat deze gevallen anders moeten worden beoordeeld dan gevallen waarin om een andere reden geen straf resteert. De WOTS is een instrument van internationale samenwerking en strekt tot verdere tenuitvoerlegging van strafvonnissen. Onmiddellijke invrijheidstelling van een veroordeelde na diens overbrenging past daar niet bij. Een dergelijke overbrenging bevordert bovendien het resocialiseren in de Nederlandse samenleving niet, aangezien reclasseringsprogramma’s vanuit detentie worden verzorgd. In zulke gevallen gaat Nederland niet akkoord met de overbrenging van een gedetineerde. Het gevolg daarvan is dat de straf in het land van veroordeling dient te worden ondergaan.
Deelt u de mening dat het wrang is dat de WOTS-procedure stuk loopt op een trage behandeling in het andere land? Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen de Nederlandse gedetineerde alsnog het strafrestant in Nederland uit zou moeten kunnen zitten en dat Nederland soepeler om zou kunnen gaan met het uitgangspunt dat er voldoende strafrestant moet zijn om te resocialiseren in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat, als gevolg van gewijzigd beleid,1 lopende WOTS-procedures in Europese landen (zoals Spanje) waarin verzocht wordt de straf om te zetten naar Nederlandse maatstaven, worden afgebroken? Geldt dit zelfs voor Nederlandse gedetineerden ten aanzien van wie de Spaanse autoriteiten reeds hebben ingestemd met het verzoek tot omzetting van de straf?
Op verzoeken, afkomstig uit EU-landen, wordt per 1 oktober 2011 de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging toegepast. In mijn brief van 27 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 113) heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. Dit geldt alleen voor omzettingsverzoeken die op of na 1 oktober 2011 worden ingediend. Omzettingsverzoeken van eerdere datum worden op de oude manier afgehandeld. Er is dan ook geen sprake van het afbreken van deze oudere verzoeken of van vertraging die door de nieuwe benadering wordt veroorzaakt.
Waarom worden dergelijke lopende verzoeken niet omgezet in een verzoek tot voortgezette tenuitvoerlegging van de straf, zodat kan worden voorkomen dat de WOTS-verzoeken onnodige vertraging oplopen dan wel helemaal niet meer kunnen worden voltooid? Waarom wordt niet eens geprobeerd dergelijke verzoeken aan het andere land (in casu Spanje) om te zetten? De verwachting is toch niet dat een land wel kan instemmen met omzetting van de straf, maar niet met voortgezette tenuitvoerlegging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van de Nederlandse samenleving is wanneer Nederlandse gedetineerden niet resocialiseren in Nederland maar om bureaucratische redenen onnodig lang vast zitten in ondermeer Venezuela en Spanje, terwijl de bestaande mogelijkheden tot omzetting of overname van de straf onbenut blijven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment wordt aan Nederlandse advocaten in WOTS-procedures een toevoeging in het kader van gefinancierde rechtshulp verstrekt? Vindt u het rechtvaardig dat advocaten niet betaald krijgen als de WOTS-procedure niet voltooid wordt, bijvoorbeeld vanwege de lange behandelingsduur in het andere land, met als gevolg dat de rechtsbijstand voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland ernstig in de knel komt?
Ik zie geen reden om het toevoegingsbeleid in WOTS-zaken te verruimen. Het beleid is gestoeld op een in de internationale verdragen verankerd uitgangspunt dat rechtsbijstandvoorzieningen steeds getroffen dienen te worden in het land waar de zaak dient. Daar komt bij dat de voorfase van een WOTS-aanvraag een procedure is tussen twee staten, waarin niet is voorzien in een rol voor advocaten. Pas als de overbrenging heeft plaatsgevonden en daarbij ook strafomzetting aan de orde komt, is dat anders. Vanaf dat moment kan een toevoeging worden verleend voor werkzaamheden die dan in Nederland moeten worden gedaan. De daadwerkelijke omzetting gebeurt voor de rechtbank van de woonplaats van de rechtzoekende. Er komt een zitting waarop de rechtzoekende aanwezig is. De Raad voor Rechtsbijstand verstrekt voor die procedure een toevoeging. Het is gezien het voorgaande dan ook niet juist om te stellen dat een advocaat niet wordt betaald omdat een procedure in het buitenland lang duurt. Werkzaamheden die de advocaat verricht terwijl de veroordeelde zich buiten Nederland bevindt vallen buiten het bestek van een nog te verlenen toevoeging. Overigens betreffen dit (groten)deels activiteiten die de veroordeelde zelf kan uitvoeren.
Bent u bereid het criterium voor rechtsbijstand uit te breiden of ruimer uit te leggen, zodat ook werkzaamheden in de voorfase van het WOTS-verzoek voor vergoeding in aanmerking kunnen komen? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid om in individuele gevallen af te wijken van de algemene regel dat er pas toegevoegd kan worden wanneer er een procedure is bij een Nederlandse rechter?
Zie antwoord vraag 7.
Zwangerschapsafbrekingen op de BES-eilanden |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het hoogst twijfelachtig is of de Wet Afbreking Zwangerschap werkelijk op 10 oktober aanstaande voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal gelden?1 Zo ja, klopt dit bericht? Hoe verhoudt zich dit tot deze door de Kamer aangenomen wet2 waarin is bepaald dat uiterlijk een jaar nadat de nieuwe staatkundige verhoudingen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba in werking zijn getreden, abortuswetgeving wordt ingevoerd?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel. Het klopt niet dat het twijfelachtig is of de Wet afbreking zwangerschap (Waz) werkelijk op 10 oktober aanstaande voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal gelden. De Wet afbreking zwangerschap zal conform het amendement op 10 oktober 2011 inwerkingtreden en vanaf die datum onderdeel uitmaken van de Aanpassingswet Openbare Lichamen BES. Echter pas vanaf het moment dat er op de eilanden een kliniek of praktijk is die beschikt over een Waz-vergunning is er toegang tot een legale abortus.
Welke voorbereidingen zijn getroffen om zwangerschappen conform de nieuwe regels af te kunnen breken? Hoeveel artsen en/of medische instellingen op de BES-eilanden hebben een abortusvergunning aangevraagd en hoeveel van hen zullen vanaf 10 oktober a.s. beschikken over de voor zwangerschapsafbrekingen benodigde vergunningen? Kunnen artsen op en na 10 oktober a.s. op de BES-eilanden in het algemeen legale abortussen verrichten of riskeren ze, zoals in het bericht wordt gesuggereerd, een boete, oplopend tot € 76 000,–?
Er is in opdracht van VWS onderzoek gedaan naar de praktijk van abortus op de eilanden. Ook hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met betrokken partijen zoals het ziekenhuis op Bonaire, het Zorgkantoor op de BES, de eilandraden en met de huisartsen. De resultaten hiervan laten zien dat de implementatie van de Wet afbreking zwangerschap op de eilanden om diverse redenen niet eenvoudig is. Deze resultaten zal ik Uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 10 oktober a.s., doen toekomen.
Het uitvoeren van een abortus wordt legaal indien aan de vereisten van de Wet afbreking zwangerschap wordt voldaan. Dat betekent dat de behandeling wordt uitgevoerd door een arts in een ziekenhuis of praktijk met een vergunning.
Momenteel is er geen zorgaanbieder op de BES die per 10 oktober 2011 over de vereiste vergunning beschikt. Totdat er een Waz-vergunning is toegekend kunnen er dus geen legale abortussen worden verricht. Het verrichten van abortussen zonder vergunning is conform de Wet afbreking zwangerschap inderdaad strafbaar. De IGZ is belast met het handhaven van de Wet afbreking zwangerschap.
Het is overigens niet aan de Nederlandse overheid om een Waz-vergunning te initiëren, noch om abortusvoorzieningen op te zetten. Dit dient een particulier initiatief te zijn.
Ik zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 10 oktober a.s., tezamen met de resultaten van het hiervoor genoemde onderzoek, ook uitgebreider informeren over het beleid ten aanzien van de inwerkingtreding van de abortuswetgeving op de BES.
Kunt u ervoor instaan dat de wet inzake legale zwangerschapsafbrekingen op de BES-eilanden gehandhaafd wordt en dat op 10 oktober aanstaande de Wet Afbreking Zwangerschappen óók op de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Spookfacturen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem van spookfacturen zoals wordt vermeld in het artikel «Pak gesjoemel met spookfactuur aan»?1
Ja.
Zijn er bij de overheid klachten binnengekomen van bedrijven (merkhouders) met betrekking tot dit probleem? Zo ja, hoeveel klachten zijn dit en kunt u aangeven welke maatregelen en/of acties u hierop hebt ondernomen?
Het probleem van spookfacturen is bekend. Bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE), de officiële instantie voor de registratie van merken en modellen in de Benelux, zijn de afgelopen jaren enkele tientallen klachten per jaar binnen gekomen. Ook de Fraudehelpdesk ontvangt geregeld meldingen over dit type fraude, maar precieze aantallen hiervan zijn niet voorhanden.
Sinds september 2010 staat er een permanente waarschuwing voor misleidende facturen op de website van het BBIE. Onder de kop «pas op voor misleidende facturen» geeft het BBIE tips aan degenen die worden benaderd voor diensten die betrekking hebben op de merken die de betrokkenen bij BBIE hebben gedeponeerd. Ook NL Octrooicentrum en een aantal internationale organisaties, zoals de World Intellectual Property Office (WIPO), het Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) en het European Patent Office (EPO), waarschuwen op hun websites voor spookfacturen. De Fraudehelpdesk plaatst op basis van ontvangen meldingen geregeld waarschuwingen op zijn website voor notoire merkregistratie- en/of acquisitiefraudeurs. Deze waarschuwingen sorteren effect in die zin dat gewaarschuwde ondernemers minder snel slachtoffer worden van dit type fraude.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat merkregistratiefraudeurs in Nederland een paar maanden na een civiele procedure weer opduiken onder een andere naam om zo hun kwalijke praktijken voort te zetten? Deelt u de mening dat dit niet wenselijk is en derhalve dient te worden voorkomen?
Het is onwenselijk dat merkregistratiefraudeurs steeds weer opduiken onder een andere naam en zo gelegenheid vinden om door te gaan met hun praktijken. Het gaat hier vaak om goed georganiseerde fraudeurs die zich niet snel laten afschrikken. De meest effectieve manier om deze fraude te bestrijden is door bedrijven van deze praktijken bewust te maken en zo te voorkomen dat zij slachtoffer worden. De in antwoord op vraag 2 genoemde maatregelen zijn hier ook op gericht. In gevallen waarin sprake is van een strafbaar feit en gebruik wordt gemaakt van een rechtspersoon, bestaat daarnaast inmiddels de mogelijkheid om een strafrechtelijk bestuursverbod op te leggen. Verder is uw Kamer reeds toegezegd dat binnenkort een wetsvoorstel voor een civielrechtelijk bestuursverbod zal worden voorgelegd. Beide maatregelen maken het mogelijk om een fraudeur gedurende een aantal jaren uit te sluiten van het formeel of feitelijk besturen van een rechtspersoon.
Bent u bekend met het feit dat in de kleine lettertjes op de achterzijde van de spookfactuur valt te lezen dat het eigenlijk om een offerte gaat en niet om een factuur? In ons strafrecht is bepaald dat er in deze vorm geen sprake is van bedrog in strafrechtelijke zin. Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat fraudeurs op dergelijke wijze onder hun straf kunnen uitkomen?
Het is niet zonder meer juist dat dergelijke praktijken met «spookfacturen» niet strafbaar zijn. In gevallen waar naast de bewuste offertes ook sprake is geweest van mondeling of telefonisch contact kan er sprake zijn van oplichting.
De bewijsbaarheid is in dergelijke gevallen vaak wel een probleem. Ook dit is een reden om bij de aanpak van dit type fraude vooral in te zetten op preventie.
Vormt dit bericht voor u aanleiding om maatregelen te nemen zodat ondernemers zich beter kunnen wapenen en fraude beter kan worden besteden? Zo nee, waarom niet?
Naast de preventieve, voorlichtende activiteiten die ik heb genoemd in antwoord op vraag 2, het strafrechtelijke bestuursverbod en de aanstaande invoering van een civielrechtelijk bestuursverbod gelden voor ondernemers de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze maatregelen voldoende soelaas bieden voor de Nederlandse situatie, en zie ik geen reden om wetgeving zoals die in België te overwegen.
Bent u bekend met het feit dat België sinds kort zelfs een aparte wet heeft die dergelijke misleidende registraties in niet-officiële registers expliciet strafbaar stelt? Bent u van mening dat dit voor Nederland ook een geschikt instrument zou zijn om dit probleem te tackelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De aansprakelijkheid van Eternit voor kosten van asbestsanering |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van het gerechtshof Arnhem1 waarin de rechter uitspreekt dat Eternit aansprakelijk gesteld kan worden voor geleden schade als gevolg van blootstelling aan asbest omdat het bedrijf in het verleden verzuimd heeft te informeren over de schadelijkheid van asbest?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit een heuglijke uitspraak is voor de meer dan 1000 mensen, die jaarlijks vanwege blootstelling aan asbest een pijnlijke dood sterven, en hun nabestaanden enerzijds vanwege de erkenning en anderzijds vanwege de te verhalen schadevergoeding?
De uitspraak bevestigt de zorgplicht van de producent om informatie te verstrekken over bekende gevaren voor de gezondheid bij het gebruik van zijn producten. Deze erkenning van aansprakelijkheid van de producent is positief, omdat de overheid een financiële tegemoetkoming verstrekt aan slachtoffers die aan mesothelioom lijden als gevolg van blootstelling aan asbest en de kosten daarvan zoveel mogelijk verhaalt op de veroorzaker. Dit gebeurt door de Sociale Verzekeringsbank via de uitvoering van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom.
De uitspraak kan bovendien bevorderen dat producenten bij de introductie van nieuwe producten beter nadenken over mogelijke gevaren van die producten en daar de gebruikers ook op wijzen. Het voorkomen van slachtoffers blijft wat mij betreft het hoofddoel van het beleid voor het omgaan met gevaarlijke stoffen, waaronder asbest.
Deelt u de mening dat het voorgoed saneren van asbest uit wegen, paden en gebouwen de beste oplossing is om het aantal slachtoffers te verminderen? Zo nee, waarom niet?
De sanering van asbestwegen is een goede, maar ook kostbare zaak geweest om de blootstelling aan asbest te verminderen. Deze sanering wordt volgend jaar afgerond. Het voorgoed saneren van asbest uit gebouwen is geen beleidsdoel, omdat hechtgebonden asbest in gebouwen geen gevaar voor de gezondheid oplevert. Een totale sanering van asbest uit gebouwen brengt zeer hoge kosten met zich mee en is moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar. De hoge kosten van totale sanering van asbest uit gebouwen acht ik ook niet doelmatig omdat het nauwelijks slachtoffers zal voorkomen. Het verwijderen van asbest bij sloop- en verbouwwerkzaamheden is wel gevaarlijk voor de gezondheid. Daarom hecht ik aan de strenge regels die gelden voor het verwijderen van asbest uit gebouwen en objecten, om toekomstige slachtoffers van blootstelling aan asbest zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat zijn tot op heden de resultaten van de door uw voorganger aangekondigde onderhandelingen met Eternit over een vrijwillige bijdrage aan het saneren van asbest in Nederland?
De onderhandelingen met Eternit hebben geen vrijwillige bijdrage opgeleverd aan het saneren van asbest.
Bent u bereid om, met de ruimte die de voornoemde bewezen aansprakelijkheid u biedt, een juridische procedure te starten tegen Eternit om de kosten voor sanering van asbest in Nederland te verhalen? Zo nee, kunt u die politieke keuze om de kosten, die in de honderden miljoenen euro’s lopen, niet op de veroorzaker, Eternit, te verhalen, maar neer te leggen bij Nederlandse belastingbetalers en ondernemers, toelichten?
De rechter heeft geen uitspraak gedaan over de stelling dat Eternit verplicht was om het asbest van het erf van het slachtoffer te verwijderen, nadat bekend was dat dergelijke blootstelling de dood tot gevolg kon hebben. Niettemin ben ik met u eens dat de Staat mogelijkheden tot verhaal van milieuschade op de veroorzaker moet benutten. De juridische mogelijkheden en kansen voor een aansprakelijkstelling van Eternit heb ik eerder laten onderzoeken door de landsadvocaat. In het licht van deze uitspraak zal ik nader onderzoek doen.
Steunverlening aan Griekenland |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Finland voor zichzelf een Grieks onderpand heeft bedongen als voorwaarde voor het Griekse steunpakket?
Zo ja, was dit onderdeel van het Griekse steunpakket bij u bekend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat de Kamer niet meegedeeld?
Deelt u de mening dat het billijk is dat verschillende eurolanden hun standpunten inbrengen (ook met betrekking tot het al dan niet nemen van onderpand), maar dat het niet acceptabel is dat het ene land wel een onderpand krijgt, en het andere land niet? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'PVV verzamelt privégegevens journalisten' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 dat de Partij Voor de Vrijheid van journalisten – in opdracht van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Bescherming (DKDB) – het Burgerservicenummer (BSN) zou vragen als vereiste voor het bijwonen van persconferenties?
Ja.
Is de strekking van dit artikel juist? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de PVV op verzoek van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Bescherming (DKDB) van het Korps Landelijke Politiediensten gegevens vraagt aan bezoekers van bijeenkomsten. Het gaat daarbij om partijbijeenkomsten en persconferenties, waarbij toegangscontrole is in verband met de beveiliging van de heer Wilders.
Bij bewaken en beveiligen staat het veilig en ongestoord functioneren van de te beveiligen persoon voorop. Bij een publiek optreden van de te beveiligen persoon in een afgesloten gebied of ruimte kunnen door bepaalde vormen van toegangscontrole, waaronder een screening vooraf van de deelnemers, eventuele veiligheidsrisico’s eerder in beeld worden gebracht zodat kan worden gezorgd voor een maximale bewegingsvrijheid van de heer Wilders. Om deze reden zijn persoonsgegevens van bezoekers noodzakelijk. Indien er op basis van naslag van deze persoonsgegevens sprake is van een mogelijk risico voor de veiligheid van de heer Wilders, dan adviseert de DKDB aan de PVV de betrokken bezoeker niet toe te laten. Er worden daarbij geen nadere gegevens over de betrokken persoon verstrekt. Het is vervolgens aan de partij om de bezoeker wel of niet uit te nodigen.
In artikel 2, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is bepaald dat die wet niet van toepassing is bij de uitvoering van de politietaak. Onder de politietaak wordt ook het waken voor de veiligheid van personen begrepen.
Het BSN is een doelmatig middel om de verstrekte gegevens te verifiëren. De DKDB als onderdeel van de politie is bevoegd dat nummer te gebruiken (artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer).
De gegevens werden via de PVV opgevraagd omdat dit de meest doelmatige manier is voor alle betrokken partijen: zowel voor de deelnemer, als voor de organisator en de DKDB. Voor de goede orde wil ik nog benadrukken dat de betrokkenen de gegevens vrijwillig verstrekken.
Inmiddels heb ik er voor gekozen dat er voortaan geen Burgerservicenummers meer via de PVV worden opgevraagd, maar zal ik samen met de DKDB een meer transparante werkwijze opstellen.
Welke regels gelden in dergelijke gevallen voor het opvragen van het BSN?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom in dit geval wel – of juist geen – sprake is van strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen zijn er rijksbreed genomen naar aanleiding van de «tik op de vingers» door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het vragen om een BSN bij het verstrekken van de Rijkspas?
Rijksbreed zijn geen maatregelen genomen. Het Cbp heeft op 8 februari jongstleden aan de minister van Infrastructuur en Milieu een last onder dwang opgelegd voor het gebruik van het BSN bij de uitgifte van een Rijkspas aan medewerkers. Het ministerie heeft naar aanleiding hiervan het BSN verwijderd van het scherm, waarop de gegevens van de aanvrager van een Rijkspas werden vergeleken met de gegevens op diens wettelijk identiteitsbewijs.
Daarnaast heeft de minister van Infrastructuur en Milieu een bezwaarschrift ingediend bij het Cbp, alsmede het verzoek om het geschil voor te leggen aan de bestuursrechter. Op 7 september 2011 heeft de bestuursrechter uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De minister van Infrastructuur en Milieu en de minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties hebben besloten niet in beroep te gaan. Dit heeft tot gevolg, dat de Rijksdienst het BSN niet voor de Rijkspas en de bedrijfsvoering zal gebruiken. Het Cbp is geïnformeerd over het besluit om niet in beroep te gaan.
Afluisteren door particuliere recherchebureaus |
|
Ronald van Raak |
|
Hoe is het mogelijk dat geen aangifte kan worden gedaan van het afluisteren door een privé-detective, met als doel bewijs te leveren voor een civiele procedure over inkomsten en het al dan niet hebben van een nieuwe liefde?1
Er kan wel degelijk aangifte worden gedaan van het afluisteren door een privé-detective, en – anders dan in het artikel in Vrij Nederland wordt vermeld – is dat in dit betreffende geval ook gebeurd. Wat er aan de hand was is dat toen betrokkene zich op het politiebureau meldde over de vermeende afsluiterpraktijken door een privé-detective, zij aangaf hiervoor bewijs te hebben in de vorm van papieren. Daarop is haar aanbevolen dit fysieke bewijs mee te brengen bij het doen van de aangifte. Kennelijk heeft betrokkene dit opgevat als een weigering om de aangifte op te nemen. Zij heeft zich enkele weken later opnieuw op het politiebureau gemeld, waarbij de aangifte is opgenomen en de aanvullende fysieke informatie is ontvangen.
Wat is terechtgekomen van de belofte van de regering op 16 juni 2009 dat de politie meer en beter toezicht zou gaan houden op particuliere recherchebureaus?2
Samen met de politie en de brancheorganisaties in de veiligheidszorg heb ik een traject gestart dat heeft geresulteerd in maatregelen ter versterking van het toezicht op de particuliere beveiligingsorganisaties en onderzoeksbureaus. Enkele van deze maatregelen zijn inmiddels ingevoerd, zoals de invoering van een risico-analyse-instrument bij de politie voor de uitvoering van het pro-actieve toezicht (de handhaving) en de verbetering van de toegankelijkheid van de administratie van particuliere recherchebureaus. Daarnaast zal de ontwikkeling naar de nationale politie behulpzaam zijn in het streven om te komen tot uniformiteit in betrouwbaarheidsbeoordelingen en om te komen tot een goede landelijke, geautomatiseerde gegevensuitwisseling.
Klopt het dat particuliere recherchebureaus slechts telefoonverbindingen mogen aftappen in opdracht van de rechthebbende van de aansluiting, en dat dit alleen mag indien dit noodzakelijk is voor het leveren van bewijs van strafbare feiten?
Degene die een telefoongesprek dat niet voor hem is bedoeld aftapt of opneemt is op grond van artikel 139c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Het tweede lid van dit artikel bevat op deze strafbaarstelling echter een uitzondering. Er is geen sprake van strafbaarheid als wordt afgetapt door of in opdracht van de gerechtigde tot een voor telecommunicatie gebezigde aansluiting, behoudens in geval van kennelijk misbruik. Bij deze uitzondering werd onder meer gedacht aan de situatie dat een werknemer belt via een telefoonlijn van de werkgever. Een redelijke controle werd door de wetgever toelaatbaar geacht. Wat redelijk is en wanneer sprake is van kennelijk misbruik is ter bepaling aan de rechter, en zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Hoe gaat u de naleving van de Privacygedragscode voor particuliere onderzoeksbureaus verbeteren?
De naleving van de privacygedragscode wordt verbeterd door het toezicht op de particuliere onderzoeksbureaus te versterken. Zie hierover het antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt bestuursrechtelijk sanctionerend opgetreden bij geconstateerde overtredingen van de normen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, waaronder de privacygedragscode. De branche zelf draagt ook bij aan verbetering van de naleving door te werken aan verdergaande zelfregulering, onder meer door invoering van het keurmerk voor particuliere onderzoeksbureaus.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat privé-detectives tegen de regels in burgers blijven afluisteren?
Het tegen de regels in afluisteren van burgers betekent een overtreding van de privacygedragscode. De versterking van het (pro-actieve) toezicht zal ertoe moeten leiden dat eventuele overtredingen vaker worden vastgesteld. Hiervan zal een preventieve werking uitgaan.
Het aanbieden van schijncontracten aan jonge voetbaltalenten door grote voetbalclubs |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vitesse-talenten op loonlijst als kraanmachinist»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het op papier aanmerken van jonge voetballers als «kraanmachinist» of «antennebouwer» zoals, volgens dit artikel, bij verschillende profclubs gebeurt?
Op mijn verzoek heeft de KNVB contact opgenomen met de betaald voetbalorganisatie Vitesse. Door Vitesse wordt bevestigd dat er samengewerkt wordt met een uitzendbureau. Ontkend wordt echter dat spelers als kraanmachinist of als antennebouwer bij het uitzendbureau geregistreerd staan. Een onjuiste registratie van de beroepen zou uiteraard haaks staan op het zo transparant mogelijk besturen van een (betaald voetbal-)organisatie.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat profclubs op deze manier jonge spelers (soms tegen lage kosten) aan zich binden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de reglementen van de KNVB zijn betaald voetbalorganisaties niet verplicht een arbeidsovereenkomst aan te gaan met elke speler. Het is dan ook mogelijk dat aan actieve amateurspelers door de club geen andere vergoedingen worden verstrekt dan een onkostenvergoeding. Dit laat onverlet dat op verzoek van de speler aan de rechter kan worden voorgelegd of er sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Daarnaast is het mogelijk dat aan spelers, die door de KNVB zijn geregistreerd als amateurspeler, door een derde partij (bijvoorbeeld via de uitzendconstructie) een vergoeding wordt verstrekt voor deelname aan wedstrijden en trainingen, anders dan een onkostenvergoeding. Deze constructie komt ook veelvuldig voor in het amateurvoetbal, waarbij de aan de vereniging gelieerde stichting een vergoeding betaalt aan de voetbalspeler.
Ik acht het hanteren van deze uitzendconstructie op zich acceptabel, omdat het niet in strijd is met de letter van de KNVB-regels noch met geldende wettelijke regels. Daarbij teken ik nog aan dat wanneer er sprake is van een uitzendbureau in ieder geval het wettelijk minimumloon moet worden betaald en voorts dat het binnen deze uitzendconstructie te allen tijde mogelijk is dat de speler eenzijdig en met onmiddellijke ingang de relatie met het uitzendbureau beëindigt.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat voetbalclubs hun spelers contracten aanbieden die aansluiten op hun werkelijke positie, zoals van alle werkgevers verlangd wordt?
Ik vind dit vooral een verantwoordelijkheid van de sector zelf, i.c. de KNVB en de clubs. Van de KNVB heb ik begrepen dat deze uitzendconstructie mede een onderwerp is van breder overleg tussen onder andere de KNVB en spelersorganisaties zoals VVCS en ProProf. Uit dat overleg zal duidelijk moeten worden of de bedoelde constructie al dan niet strijdig is met de geest van de KNVB-regels en eventueel nader gereguleerd moet worden.
Is het waar dat u besloten heeft om vanwege financiële redenen lapatinib niet (meer) te vergoeden bij vrouwen met gemetastaseerde borstkanker met HER 2+ kenmerk waarbij behandeling met trastuzumab heeft gefaald?1 2 Kunt u uw besluit toelichten?
Nee, deze weergave is niet correct. De betreffende vergoedingsaanvraag van lapatinib was niet afgewezen omdat het te duur zou zijn. Doorslaggevend was de vraag of de therapeutische waarde van dit middel bij de behandeling is aangetoond. Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd en ziet geen plaats voor Tyverb bij de betreffende indicatie. Op basis van de onderzoeksgegevens is niet aangetoond dat het gebruik van Tyverb resulteert in een verlengde levensduur van de patiënt. Naar het oordeel van het CVZ heeft lapatinib in vergelijking met de standaardbehandeling therapeutische minderwaarde.
Is hier geen sprake van willekeur, aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer wel wordt vergoed?
Nee, er is geen sprake van willekeur. Het CVZ heeft in de betreffende rapporten beargumenteerd waarom het voor lapatinib bij de ene toepassing wel een plaats ziet en bij de andere toepassing niet. Hierbij heeft het CVZ zich gebaseerd op resultaten uit klinische studies.
Is het niet zo dat oncologen voor deze indicatie maar zelden de combinatie van lapatinib met een aromataseremmer geven maar meestal dan eerst een hormonale behandeling zonder lapatinib en bij progressie hieronder een behandeling met trastuzumab in combinatie met een taxane? Klopt het dat u hiermee oncologen suggereert lapatinib voor te schrijven in een situatie waarin ze dat normaal gesproken niet zouden doen, omdat immers lapatinib door de Nederlandse oncologen gereserveerd wordt voor een kleine groep patiënten bij wie eerdere behandelingen hebben gefaald? Dient lapatinib bij patiënten met een voorbehandeld mammacarcinoom niet toch voor vergoeding in aanmerking te komen aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer niet onderling vervangbaar is met enig ander in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) opgenomen middel? Zo neen, waarom niet?
Lapatanib is niet gereserveerd voor een kleine groep patiënten bij wie andere behandelingen hebben gefaald. Lapatinib is voor twee verschillende indicaties geregistreerd, waaronder de behandeling van postmenopauzale vrouwen met hormoongevoelige borstkanker die niet in aanmerking komen voor chemotherapie. Hoewel deze indicatie een relatief kleine patiëntenpopulatie betreft, heeft de fabrikant GSK na registratie hiervan een vergoedingsaanvraag ingediend. Het CVZ is voor deze groep tot een positief oordeel gekomen omdat het middel therapeutisch gelijke waarde heeft als de huidige standaardtherapie.
Met de positieve vergoedingsbeslissing suggereer ik echter niet dat lapatinib bij deze indicatie de voorkeur verdient boven de huidige standaardtherapie. De beslissing die ik heb genomen heeft enkel betrekking op de vraag of lapatinib vergoed moet worden als het wordt voorgeschreven voor deze indicatie. Of een geneesmiddel al of niet voorgeschreven wordt, blijft een beslissing van de behandelend arts.
Welke rol heeft u gespeeld bij de besluitvorming van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gezien het verslag van het CVZ van 23 mei 2011?3
Het College voor zorgverzekeringen brengt zijn adviezen geheel zelfstandig uit. Dat is in het geval van lapatinib niet anders geweest. Namens VWS was een waarnemer aanwezig die in de vergadering op procedurele zaken kan wijzen. De waarnemer heeft erop gewezen dat de uitspraak van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) betekent dat er via bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering nadere voorwaarden aan de vergoeding zullen moeten worden gesteld.
Hoe beoordeelt u de rol van het CVZ dat kennelijk enorm worstelde met het oordeel gezien de diverse bijeenkomsten en het nog negatieve advies van 1 jaar geleden? Is het niet veel verstandiger het CVZ alleen te laten toetsen op werkzaamheid en therapeutische meerwaarde en het kostenaspect in beeld te laten brengen, zonder dat het college een uitspraak doet of iets al dan niet in het pakket thuishoort, aangezien dit het primaat van de politiek is?
Voor de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab heeft het traject bij het CVZ inderdaad lang geduurd. Een van de redenen hiervoor was dat ik had verzocht om voor dit middel een bestuurlijk traject uit te voeren, wat niet gebruikelijk is. Tijdens dit bestuurlijk traject kregen alle partijen de gelegenheid om zowel schriftelijk als mondeling bij een hoorzitting hun mening te geven over het CVZ advies. Ik vond het van belang dat alle veldpartijen nog een extra kans kregen om hun zienswijze naar voren te brengen, zodat CVZ een goed gewogen advies kon uitbrengen.
Vanuit zijn rol als pakketbeheerder en vanwege de inhoudelijke kennis die aanwezig is bij het CVZ ligt het voor de hand dat het CVZ adviseert over opname van geneesmiddelen in het pakket. Aangezien ik de mogelijkheid heb om van het CVZ advies af te wijken, zal het niet uitmaken of CVZ expliciet of impliciet opname in het GVS adviseert. Voor de helderheid lijkt het mij gewenst dat CVZ een dergelijk advies expliciet maakt. De uiteindelijke pakketbeslissing ligt bij mij en is daarmee wel degelijk het primaat van de politiek.
Hoe beoordeelt u de rol van producent GSK, die na aanvankelijk het middel gratis te hebben verstrekt nu plots daarmee is gestopt?4 Vindt u deze handelwijze ethisch aanvaardbaar? Kunt u dit toelichten?
GSK heeft lapatinib voor een lange periode kosteloos verstrekt in het kader van een Named Patient Programma. Dit deed GSK op eigen initiatief, om de tijd te overbruggen tot mijn besluit over de vergoedingsstatus. Dit programma loopt ten einde in die zin dat er geen nieuwe patiënten meer in worden opgenomen. Er is dus geen sprake van het plots stoppen van de verstrekking. GSK blijft het middel verstrekken aan patiënten die al in het programma zitten zolang de arts dit voorschrijft.
Wat is uw oordeel over de volgende zinsnede in de brief van GSK over de tweedelijnsbehandeling met lapatinib die niet vergoed wordt: «Lapatinib is overigens voor die indicatie op voorschriften via de apotheek wel gewoon beschikbaar voor uw patiënten. Dit betekent dat patiënten lapatinib zelf dienen te bekostigen voor dezen indicatie.»? Vindt u het wijzen op de mogelijkheid dat het middel voor eigen rekening wel kan worden verstrekt bij patiënten die door hun ziekte in grote spanning en onzekerheid leven getuigen van een hoogstaande ethisch normbesef bij GSK? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Als een geneesmiddel wordt afgewezen voor opname in het basispakket, betekent dat niet dat het niet beschikbaar is. GSK wijst hier op, omdat het bedrijf patiënten de mogelijkheid wil bieden toch lapatinib te gebruiken. Aangezien GSK zelf wel een positief oordeel heeft over de therapeutische waarde van het middel, is dat begrijpelijk.
Klopt het dat door uw vergoedingsbesluit circa 20 patiënten wel maar ongeveer 200 patiënten met een vergevorderd stadium van borstkanker per jaar niet meer in aanmerking komen voor vergoeding van behandeling met lapatinib? Kunt u aan patiënten duidelijk maken waarom dat zo is?
Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd, en ziet geen plaats voor lapatinib bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is bij deze indicatie geen verlenging van de levensduur aangetoond en heeft lapatinib therapeutische minderwaarde ten opzichte van de standaardbehandeling. Er was hier naar het oordeel van het CVZ geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben bij opname van lapatinib in het basispakket en het is zelfs mogelijk dat patiënten die lapatinib toegediend krijgen er vanwege de bijwerkingen slechter aan toe zijn dan bij de gebruikelijke behandeling.
Wat is de vergoedingsstatus in de ons omringende landen als België, Frankrijk en Duitsland? Zo ja, wat waren de afwegingen aldaar om tot vergoeding over te gaan?
Voor zover ik kon nagaan wordt lapatinib in genoemde landen wel vergoed. Naast mogelijke verschillen in de standaardbehandeling, zijn er verschillen in de vergoeding die o.a. afhankelijk is van hoe de zorgsystemen zijn ingericht. Zo werden in Duitsland tot 1 januari 2011 geneesmiddelen na registratie automatisch vergoed en heeft er daar naar mijn weten geen beoordeling plaatsgevonden van het middel lapatinib.
Gedeeltelijk kan er ook een verschil in inzicht zijn over de manier waarop bewijs moet worden beoordeeld. Zo deelt de Nice in het Verenigd Koninkrijk de conclusie dat enige verlenging in de levensduur niet is aangetoond bij het gebruik van lapatinib, maar geven ze een andere weging aan de klinische eindpunten «time to progression» en «progression free survival». De CFH is hier van mening dat de geringe verbetering die voor deze eindpunten te zien was, niet voldoende was om een positief oordeel te geven, mede omdat er geen informatie beschikbaar is of dit zich vertaalt in verbetering van de kwaliteit van leven.
Aangezien in de EU beslissingen over de gezondheidszorg per individueel land genomen worden, is niet te verwachten dat beslissingen in alle landen gelijk zijn.
Is het waar dat Nice in het Verenigd Koninkrijk na een aanvankelijk negatieve beoordeling de vergoeding heroverweegt waardoor locale gezondheidsautoriteiten thans het middel lapatinib doorgaans vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in Zweden het middel intramuraal wel vergoed wordt en dat de keuze voor vergoeding bij de behandelend arts in de ziekenhuizen ligt? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
In Zweden is de extramurale vergoeding van lapatinib – na een inhoudelijke beoordeling – gemotiveerd afgewezen. De autoriteit in Zweden had dus geen afwijkend oordeel van het CVZ in Nederland.
Omdat in Zweden financiering van de ziekenhuiszorg meer decentraal gereguleerd is, kan het zijn dat lapatinib via ziekenhuizen wel gefinancierd wordt.
Is lapatinib niet een middel dat gedurende een aantal jaren bij bepaalde indicaties voor vergoeding in aanmerking dient te komen bijvoorbeeld via een experimenteerartikel om klassengeneeskunde te voorkomen, aangezien eigen betaling voor de lagere inkomens gezien de medicijnkosten van circa 2 500 euro per maand niet te dragen zijn? Zo neen, waarom niet?
Het CVZ is in zijn advies ingegaan op de mogelijkheid om voor lapatinib een voorwaardelijke opname te realiseren met onderzoeksverplichting. Het CVZ was van mening dat lapatinib hiervoor geen geschikte kandidaat is. Het was naar het oordeel van het CVZ in een dergelijke constructie niet te verwachten dat er nog nieuwe onderzoeksresultaten zullen verschijnen die de onzekerheden over de therapeutische waarde van dit product kunnen oplossen.
Hoe beoordeelt u het standpunt van behandelende Nederlandse oncologen die vinden dat ook lapatinib in combinatie met capecitabine bij gevorderde of gemetastaseerde borstkanker bij tumoren Her2-overexpressie bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met een antracyclinederivaat, een taxaan en trastuzumab voorlopig moet worden vergoed totdat duidelijk is welke patiëntengroepen baat hebben bij deze behandeling?5
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen (NFK) en Borstkankervereniging Nederland (BVN) een punt hebben als ze stellen dat de richtlijn borstkanker van het CBO en de conceptrichtlijn van de Nederlandse kankerspecialisten een plaats heeft ingeruimd voor lapatinib, zodat lapatinib voor vergoeding in aanmerking dient te komen?6 7 8
Ik onderschrijf het belang van richtlijnen. Het gegeven dat een bepaalde zorgvorm in een richtlijn is opgenomen is echter niet voldoende om het te vergoeden. De wetenschappelijke onderbouwing blijft doorslaggevend. Tijdens de beoordeling van lapatinib achtte het CVZ de onderbouwing van de vermelding van Tyverb in de richtlijn onvoldoende, o.a. omdat deze was gebaseerd op inmiddels gedateerde onderzoeksgegevens.
Wat is uw oordeel over de prijsstelling van lapatinib door GSK? Bestaat de prijs uit de kostprijs en een redelijke marge of betaalt de patiënt hiervoor de «hoofdprijs»? In hoeverre maakt GSK misbruik van de ernst van de aandoening waardoor ze lapatinib tegen een hoge prijs in de markt kan zetten?
Ik heb geen oordeel over de prijsstelling van lapatinib. De prijs van een geneesmiddel wordt o.a. bepaald door de ontwikkelingskosten. Ik heb hier geen inzicht in.
Bent u bereid met GSK te onderhandelen over een reële prijsstelling tijdens de situatie van voorlopige vergoeding tijdens de in vraag 8 voorgestelde experimenteerstatus? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in vraag 1 heb toegelicht, is lapatinib niet afgewezen omdat de prijs te hoog zou zijn. Er was naar het oordeel van het CVZ bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben van opname van lapatinib in het basispakket. Ik vind het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond.
Welk prijskaartje mag er volgens u hangen aan de mogelijke levenswinst bij de behandeling van dure geneesmiddelen als lapatinib?
Die vraag is hier niet van belang. Er is bij de behandeling van lapatinib geen verlenging van de levensduur aangetoond.
Klopt het dat er nu reeds ziekenhuizen zijn die binnen het ziekenhuisbudget overgaan of zullen overgaan tot het vergoeden van lapatinib, maar dit niet naar buiten brengen om een aanzuigende werking van patiënten te voorkomen zodat er sprake is van postcodegeneeskunde in Nederland? Vindt u dit acceptabel? Is deze handelwijze toegestaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo neen, wat gaat u hier dan aan doen?
Dit is mij niet bekend. Zoals gezegd vind ik het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond. Het is aan zorgverzekeraars om hierop toe te zien.
Is het toegestaan aan ziektekostenverzekeraars om via de aanvullende verzekering tot vergoeding over te gaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Ik heb geen zeggenschap over het aanvullend pakket van zorgverzekeraars. De eisen die gelden voor het basispakket, zoals de eis dat het moet gaan om bewezen effectieve en noodzakelijke zorg, gelden niet voor het aanvullend pakket.
Dient niet bij de behandeling van ernstige aandoeningen, zoals borstkanker met uitzaaiingen, te allen tijde te worden voorkomen dat klassengeneeskunde ontstaat? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit borgen in de kwestie lapatinib?
Als een middel therapeutische meerwaarde heeft voor een ernstige aandoening, en is opgenomen in het basispakket, wordt het voor iedereen vergoed dus kan er geen sprake zijn van klassengeneeskunde. Aangezien de meerwaarde van lapatinib bij betreffende toepassing niet is aangetoond, is de discussie over klassengeneeskunde hier niet relevant.
Wilt u deze vragen voor 1 september 2011 beantwoorden?
Hoewel ik mijn best heb gedaan om zo deze antwoorden snel mogelijk aan te leveren, heb ik voor de beantwoording tijd nodig gehad om informatie in te winnen bij andere partijen. Om deze reden is het niet gelukt om voor 1 september 2011 de antwoorden aan te leveren.
Handelsbenamingen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Kent u het voornemen van de Associazione Italiana Iindustrie Prodotti Alimentari (AIIPA), de Italiaanse Voedsel en Waren Autoriteit, om de handelsbenamingenlijst aan te passen zodanig dat rock sole (Pleuronectis bilineatus nu verkocht als Bot) en Japanse Schar (Pleuronectis asper nu verkocht als Schar) voortaan als Noordzeeschol (Pleuronectis platessa) kan worden verkocht?1 Kent u de achtergronden van dit voornemen?
De Italiaanse overheid heeft op verzoek van de Associazione Italiana Industrie Prodotti Alimentari (AIIPA, Italian Association of Food Product Industries) per decreet de benaming Platessa del Pacifico toegekend aan twee andere dan voornoemde soorten platvis, die specifiek voorkomen in het Pacifische gebied, namelijk aan Lepidopsetta bilineata (Southern rock sole) en Lepidopsetta polyxystra (Northern rock sole). De term Platessa zonder enige toevoeging mag onveranderd alleen worden gebruikt voor Pleuronectes platessa, zijnde de Noordzeeschol.
Overigens is de AIIPA een branche-organisatie voor de voedselindustrie met zo’n 300 aangesloten bedrijven. De voedselindustrie kan in Italië niet op eigen initiatief handelsbenamingen aanpassen.
Kan, gelet op Europese regelgeving, zoals bijvoorbeeld het gestelde in artikel 2 van de Richtlijn 79/112/EEG, sprake zijn van misleiding als deze naamsaanpassing wordt doorgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Aangezien in het Italiaanse decreet de verplichting geldt om voor betreffende vissoorten de toevoeging del Pacifico (uit de Stille Oceaan) te gebruiken is voor de consument helder wat het vangstgebied is en kan de consument in voldoende mate onderscheid maken tussen betreffende vissoorten en de Noordzeeschol.
Deelt u de mening dat de consument moet weten welke vis hij eet en daar op Europees niveau één lijn in moet worden getrokken om misleiding van de consument en niet duurzame concurrentie te voorkomen?
Ja. Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999
houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur schrijft voor dat vis en visproducten die aan de consument worden verkocht, voorzien moeten zijn van een aantal aanduidingen. Het doel is de consument meer informatie te bieden, mede om de consument meer vertrouwen in het product te geven. De aanduidingen houden in dat bij de vis(producten) moet komen te staan of het gaat om gevangen of gekweekte vis, wat het vangstgebied of land van herkomst is en wat de officiële handelsbenaming is).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze naamsaanpassing wordt doorgevoerd? Gaat u naar aanleiding van deze signalen contact opnemen met uw collega in Italië en collega’s bij de Europese Commissie?
Zoals aangegeven wordt met het decreet ten behoeve van de consument nadere informatie gegeven over het Pacifische gebied van oorsprong.
Ik zie hierin geen aanleiding voor het nemen van initiatieven voor verdere uniformering van visbenamingen in Europees verband. Wel zal ik bepleiten dat Italië voornoemd decreet conform de daarvoor geldende afspraken notificeert bij de Europese Commissie.
Bent u bereid om te pleiten voor één uniforme wijze van benaming van vis, zodat schol overal schol heet, bot overal bot en schar overal schar om zo misleiding van de consument en niet duurzame concurrentie overal in Europa op dezelfde wijze te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De daling van het aantal rokers sinds de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het percentage rokende Nederlanders in het tweede kwartaal van 2011 is gedaald naar 24,3% vergeleken met 26,5% een jaar eerder?1
In het eerste kwartaal van dit jaar was het percentage rokers al gedaald naar 24%. Dat deze trend zich nu voortzet, is natuurlijk zeer goed nieuws. De belangrijkste doelstellingen binnen mijn tabaksontmoedigingsbeleid blijven de daling van het aantal rokers, het voorkomen dat jongeren beginnen met roken en het zorgen voor een rookvrije publieke ruimte.
Deelt u de inschatting dat de daling van het percentage rokers (mede) wordt veroorzaakt door de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding sinds 1 januari 2011?
Dat is nog niet met zekerheid te zeggen. Het aantal stoppogingen lijkt tot nu toe niet hoger dan in andere jaren. Wel is het beroep op gedragsmatige ondersteuning toegenomen. Overigens werd die ondersteuning in 2010 ook al vergoed, maar dit was bij weinig verzekerden bekend. Recentelijk zijn er ook signalen, vanuit de farmaceutische bedrijven dat het gebruik van ondersteunende medicatie en nicotinevervangende middelen is gestegen. Het is nog te vroeg voor een echte onderbouwing, maar het lijkt erop dat de stoppogingen, waarbij dus vaker gebruik gemaakt wordt van ondersteuning, effectiever zijn dan stoppen zonder hulp.
Verwacht u dat door het schrappen van de vergoeding voor de stoppen-met-rokenprogramma’s het percentage rokers zal stijgen? Zo ja, in welke mate verwacht u dat de ziektekosten ten gevolge van een groter aantal rokers in de bevolking zullen stijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat verwacht ik niet. Voor alle duidelijkheid: niet alle stoppen met roken ondersteuning wordt geschrapt. De korte stopadviezen zoals huisartsen, medisch specialisten, klinisch-psychologen en verloskundigen geven als onderdeel van hun gebruikelijke zorgcontacten en de intensievere vormen van begeleiding gericht op gedragsverandering (een serie van tenminste vier contacten, alleen of in groepsverband) komen nog steeds voor vergoeding in aanmerking. Begeleiding van gemotiveerde stoppers met roken blijft dus verzekerde zorg.
In de afgelopen twee jaar is bovendien veel gedaan aan het ontwikkelen van goede stoppen met roken zorg. Ook is een kwaliteitsregister opgezet, waardoor het voor zorgverzekeraars eenvoudiger wordt om goede stoppen met roken zorg in te kopen. De mogelijkheden voor ondersteuning bij een stoppoging zijn bij rokers nu veel beter bekend dan voorheen.
Deze ontwikkelingen worden niet teruggedraaid doordat stoppers vanaf volgend jaar medicatie of nicotinevervangers zelf moeten betalen of wellicht via hun aanvullende verzekering vergoed krijgen.
Bent u, na het zien van deze positieve effecten, bereid op uw besluit ten aanzien van het schrappen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Alleen de kosten voor ondersteunende geneesmiddelen worden niet meer vergoed (zorgverzekeraars kunnen deze vergoeding wel opnemen in de aanvullende verzekering). Het wegvallen van de vergoeding voor de kosten van de geneesmiddelen kunnen mensen zelf opvangen met het geld dat ze besparen door niet meer te roken.
Op welke wijze gaat u vanaf 1 januari 2012 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Een groot deel van het tabaksontmoedigingsbeleid blijft vanaf 2012 onveranderd van kracht, zoals de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van tabak, belasting- en prijsbeleid gericht op vermindering van tabaksgebruik, een volledig reclameverbod en de bescherming tegen meeroken op het werk, in het openbaar vervoer, horeca en andere openbare ruimten. Ook blijf ik volwassenen en jongeren informeren over de schadelijke gevolgen van roken.
Het tabakontmoedigingsbeleid zal, als onderdeel van het leefstijlbeleid, nog meer dan voorheen, integraal worden vormgegeven. Bijvoorbeeld de informatie en voorlichting aan jongeren zal gaan over de weerbaarheid in relatie tot middelengebruik. Tabak is daarbinnen één van de onderwerpen. Ook zullen bestaande (zorg)structuren beter worden benut voor advies op maat.
Het bericht dat winkelpersoneel in Zoetermeer gedwongen wordt om op zondag te werken |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Carola Schouten (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van CNV Dienstenbond dat winkelpersoneel in Zoetermeer onder grote druk staat om op zondag te werken?1
Ja.
Hoe waardeert u in dit licht de wijze waarop de gemeente Zoetermeer invulling heeft gegeven aan artikel 3, lid 6, onderdeel 1, van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik in mijn brieven van 21 juni en 18 augustus 2011 op eerdere vragen over het instellen van het toeristisch regime in de gemeente Zoetermeer heb aangegeven, voldoet het besluit van de gemeente Zoetermeer naar mijn mening aan de eisen die de toerismebepaling stelt. Hierbij wordt wel aangetekend dat er bezwaar is ingediend tegen het besluit van de gemeente Zoetermeer. Tegen het besluit op dit bezwaar kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De rechter heeft het laatste woord bij de beoordeling van de vraag of de gemeente Zoetermeer terecht gebruik heeft gemaakt van de toerismebepaling.
Erkent u dat sprake is van een bredere trend waarin met het toenemende aantal koopzondagen steeds meer winkelpersoneel tegen hun zin op zondag moet werken en daarbij ook sprake is van het niet uitkeren van toeslagen en dreigen met ontslag?2
Ik kan niet overzien of er sprake is van een bredere trend. Ik wil er echter op wijzen dat de bescherming van werknemers voor het werken op zondag wettelijk is geregeld. Daarnaast dienen ook gemeenten op grond van de Winkeltijdenwet het belang van de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente, waaronder mede wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel, mee te wegen, indien zij op grond van de toerismebepaling meer dan 12 koopzondagen aanwijzen.
Erkent u dat het voor winkelpersoneel gelet op opleidingsniveau en arbeidsaanbod moeilijk is om hun rechten te doen laten gelden?
Zowel de wetgeving (Arbeidstijdenwet) als veel cao’s bieden de mogelijkheid tot het werken op zondag. Aan het werken op zondag zijn echter wel voorwaarden verbonden. Het is, vanuit het beginsel van goed werkgeverschap, belangrijk dat hierover goede afspraken worden gemaakt tussen werkgever en werknemers. De bescherming van werknemers voor het werken op zondag is in de Arbeidstijdenwet geregeld. Werknemers die onder druk worden gezet om op zondag te werken, kunnen zich op deze wet beroepen. Bovendien is in artikel 7:670, negende lid, Burgerlijk Wetboek opgenomen dat de werknemer niet ontslagen mag worden vanwege het enkele feit dat hij weigert op zondag arbeid te verrichten in geval bedrijfsomstandigheden hiertoe nopen. Wordt hij toch ontslagen, dan is er sprake van onrechtmatig handelen. Werknemers die onder druk worden gezet om op zondag te werken, dus ook het winkelpersoneel, kunnen zich op deze wetten beroepen, afhankelijk van de situatie die voor hen geldt. Indien gewenst kan de vakbond of belangenorganisatie hierbij een ondersteunende rol spelen.
Hoe waardeert u de gesignaleerde trend in het licht van artikel 5, lid 6, van de Arbeidstijdenwet en welke consequenties verbindt u daaraan?
Het uitoefenen van druk op personeel om op zondag te werken en het dreigen met ontslag is ongewenst. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, kunnen werknemers die hiermee te maken krijgen zich op de Arbeidstijdenwet en het Burgerlijk Wetboek beroepen. Omdat zowel de cao-bepalingen, artikel 5:6 Arbeidstijdenwet als het Burgerlijk Wetboek onder het burgerlijk recht vallen, dient de werknemer die van mening is dat zijn werkgever onrechtmatig handelt, zijn zaak, eventueel via de vakbond, voor te leggen aan de rechter.
Op grond van de toerismebepaling uit de Winkeltijdenwet zijn gemeenten verplicht het belang van de werkgelegenheid en economische bedrijvigheid in de gemeente, waaronder mede wordt begrepen het belang van winkeliers met weinig of geen personeel en van winkelpersoneel, mee te wegen. Het is echter aan de gemeente om te bepalen hoe en hoe zwaar ze deze belangen meeweegt.
Hoe waardeert u de gesignaleerde trend in het licht van artikel 3, lid 6, onderdeel 1, van de Winkeltijdenwet en welke consequenties verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Arbeidsinspectie onderzoek te laten doen naar de naleving van artikel 5, lid 6, van de Arbeidstijdenwet en de betreffende cao-onderdelen?
Zowel cao-afspraken als de regelgeving over zondagsarbeid dienen te worden nageleefd. Omdat echter beide onder het burgerlijk recht vallen, ziet de overheid (in casu de Arbeidsinspectie) niet toe op de naleving van genoemde bepalingen. De werknemer die van mening is dat zijn werkgever in strijd met artikel 5:6 van de Arbeidstijdenwet handelt, kan dit voorleggen aan de rechter en op deze wijze zijn recht krijgen. De overheid (in casu de Arbeidsinspectie) kan en wil hier niet in treden. Toezicht op de naleving van cao-bepalingen is primair een taak van de vakbond of belangenorganisatie.
De Iraanse rol bij het geweld tegen burgers in Syrië |
|
Raymond de Roon (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Iran snipers in Syria as part of crackdown»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ik kan niet beoordelen of dit specifieke bericht op waarheid berust.
Indien het bericht op waarheid berust, hoe kwalificeert u dan deze Iraanse inzet en wat zijn dan, vanuit uw perspectief, de politieke en juridische consequenties voor de Iraanse functionarissen die voor de inzet van Iraanse militairen in Syrië verantwoordelijk zijn?
Zijn er aan de zijde van het Syrische regime nog andere externe partijen betrokken bij het plegen van geweld tegen Syrische burgers? Zo ja, welke partij(en) betreft het, hoe kwalificeert u die inzet en welke politieke en juridische consequenties heeft die inzet voor de daarvoor verantwoordelijke functionarissen?
Bent u bereid het voortouw te nemen bij het politiek en juridisch aanpakken van de onder vragen 3 en 4 bedoelde handlangers van het Syrische regime?
Bent u, gezien de urgentie van de zaak, bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ik heb gewacht met het beantwoorden van deze vragen tot de sancties tegen de Al-Quds eenheid openbaar konden worden gemaakt.
Bedrijven die de privacy schenden |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijven negeren privacyregels»?1
Ja.
Bent u bekend met het beeld dat geschetst wordt in het artikel, dat organisaties inzage moeten geven maar dit zelden doen? Acht u dit wenselijk?
Ik kan niet uit eigen gegevens bevestigen dat de inzageverplichting door bedrijven op grote schaal niet wordt nageleefd. Uiteraard acht ik het onwenselijk als bedrijven hun wettelijke plicht om inzage te geven niet naleven.
Wat gaat u doen om te zorgen dat alle organisaties zich wat betreft inzageverzoeken aan de wet zullen houden? Welke pro-actieve maatregelen heeft u hierbij voor ogen?
Het CBP heeft in 2007 doelbewust gekozen voor een strategie die primair gericht is op handhaving op die gebieden waar sprake is van ernstige overtredingen van de privacywetgeving die grote groepen burgers raken. Indien sprake is van ernstige overtredingen van het recht op inzage die ook voldoen aan de andere criteria van het CBP, kan het CBP besluiten hiertegen op te treden. Het CBP biedt daarnaast algemene voorlichting via zijn websites en via het telefonisch spreekuur dat burgers elke werkdag kunnen bellen. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder.
Wat vindt u van de niet-actieve rol van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in het proces van inzage? Zou de dienstverlening van het CBP weer uitgebreid moeten worden tot particulieren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het CBP de mogelijkheid moet krijgen om een boete op te leggen aan bedrijven en instanties die bovengenoemde verzoeken incorrect en/of gebrekkig afhandelen?
Het kabinet is, zoals aangekondigd bij brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 761, nr. 1), voornemens om het CBP de bevoegdheid te geven bestuurlijke boetes op te leggen. Ten aanzien van welke bepalingen uit de Wbp de bestuurlijke boete kan worden opgelegd moet nog worden bepaald.
Zou het CBP een richtsnoer uit moeten brengen voor bedrijven en organisaties waarin de plichten van bedrijven en organisaties in het kader van een inzageverzoek worden verduidelijkt?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder. Het past mij daarom niet om uitspraken te doen over wat het CBP wel of niet zou moeten doen in het kader van zijn toezichthoudende taak.
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheid tot bemiddeling door het CPB zoals bedoeld in artikel 47 Wet bescherming persooonsgegevens (Wbp) op dit moment een wassen neus is zolang bemiddeling door het CBP door een bedrijf of instantie naast zich neergelegd kan worden en dat aan het oordeel van het CBP meer gewicht moet worden toegekend?
Bemiddeling is niet het enige instrument dat het CBP ter beschikking staat. Het CBP stelt prioriteiten met het oog op de beschikbare middelen en maakt zelfstandig een afweging bij het bepalen van de inzet van handhavingsinstrumenten. De inzet van handhavingsinstrumenten door het CBP hangt mede af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud en de strekking van de overtreden norm en de daarbij betrokken belangen. Het oordeel van het CBP zal overigens meer gewicht krijgen indien de boetebevoegdheid die het kabinet voornemens is het te geven, in werking is getreden.
Lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee?
Ja.
Kunt u verklaren waarom nieuws over een lekkage die al vanaf woensdag plaatsvindt, pas op vrijdag bekend wordt? Deelt u de mening dat nieuws over lekkages sneller openbaar moet worden gemaakt?
De Britse overheid is door Shell binnen 4 uur na ontdekking van het lek op de hoogte gebracht. In de Nederlandse wet is geregeld dat wanneer dit soort voorvallen op het Nederlandse deel van het continentaal plat plaatsvinden, dit onmiddellijk aan het Kustwachtcentrum en aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gemeld moet worden (Artikel 100 Mijnbouwbesluit).
Alle incidenten die plaatsvinden in de olie- en gaswinning worden openbaar gemaakt via het jaarverslag van SodM. Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden; in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Kunt u aangeven hoeveel olie in zee is gestroomd en hoe groot het gebied is waar olie in terecht is gekomen? Kunt u aangeven welke schade dit met zich meebrengt voor vissen, vogels en het zeemilieu? Kunt u tevens aangeven welke economische schade het met zich meebrengt voor bijvoorbeeld scheepvaart, visserij en booractiviteiten?
Volgens opgaaf van Shell is er 218 ton olie in zee gekomen. Er is geen olie op het Nederlandse deel van het continentaal plat gekomen. Schade voor Nederland is dan ook niet te verwachten. Ik heb geen inzicht in de gevolgen van de lekkage voor de Britse economie.
Welke maatregelen worden getroffen ter reparatie van het lek? Wanneer is de lekkage verholpen?
Shell heeft op 19 augustus 2011 het lek gedicht. Ik heb geen nadere informatie over de manier waarop de lekkage gestopt is.
Is dit lek mogelijk het gevolg van verouderde leidingen op de Noordzee?
Zolang de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik daar geen uitspraken over doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vormt dit lek voor u aanleiding om te zorgen dat het leidingsysteem op de Noordzee wordt gecontroleerd dan wel onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het onderzoek niet is afgerond en de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik nog niet zeggen of het Nederlandse oliepijpleidingennet nader onderzoek behoeft.
De lekkage vond plaats in een olieleiding die ligt tussen een geheel op de zeebodem gelegen olieput en het behandelingsplatform Gannet Alpha. Op het Nederlandse continentaal plat bevinden zich geen op de zeebodem afgewerkte olieputten. Daarnaast wijkt ook het ontwerp van de Gannet pijpleiding af van de olieleidingen op het Nederlandse plat. Afhankelijk van de relevantie van de resultaten van het onderzoek door de Britse overheid voor de Nederlandse situatie, zal SodM daarom bepalen of er, naast het reguliere toezicht op basis van te rapporteren afwijkingen, nog een specifiek inspectieproject gestart zal worden.
De situatie met betrekking tot oliepijpleidingen is voor Nederland verder als volgt:
Op het Nederlandse continentaal plat liggen 11 olietransportleidingen met een totale lengte van circa 210 km en met een totale inhoud van circa 20 000 m3. Deze olieleidingen vallen onder de Mijnbouwwet. Ingevolge die wet worden de leidingen sinds 1992 aangelegd en onderhouden volgens de norm NEN 3650. Jaarlijks onderzoekt de beheerder de eigenschappen en de ligging van de pijpleiding. Indien daarbij afwijkingen worden geconstateerd, dienen deze aan de toezichthouder SodM gerapporteerd te worden.
Sinds het begin van de oliewinning offshore in 1982 zijn er – behalve het probleem met de VINCA GORTHON, het Zweedse vrachtschip dat in 1988 zonk en boven op een olieleiding terecht kwam – vier lekkages geweest in olieleidingen. Deze vonden plaats in de periode van 1994 tot en met 1998 en in drie van de vier gevallen ging het om zogenaamde interfield pijpleidingen voor natte olie. Dit zijn leidingen waardoor een mengsel van water en olie (meestal meer water dan olie) naar een behandelingsplatform wordt getransporteerd. Corrosiecontrole in dit soort leidingen is kritischer dan bij leidingen die alleen olie transporteren, omdat water corrosiever is dan olie. Doordat interfield natte olieleidingen altijd vrij kort zijn en bovendien veel (soms wel 95%) mee geproduceerd water bevatten, is de maximale hoeveelheid olie die bij deze lekkage in zee terecht kan komen relatief beperkt. Ter indicatie: de grootste morsing vond plaats in 1996 en daarbij kwam toen circa 20m3 olie in zee.
Het doodvonnis en de beestachtige detentie van een Pakistaanse christelijke vrouw die islamstichter Mohammed zou hebben beledigd |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel «Bibi zal hangen, alleen wanneer is nog de vraag»1 en het rapport van Open Doors getiteld «Pakistan zette christenvervolging opnieuw op de kaart»2?
Ja.
Wat heeft de Nederlandse regering sinds medio 2009 ondernomen tegen het schandalige islamitische doodvonnis en de aansluitende beestachtige detentie van de christen Aasia Bibi?
Nederland heeft in de periode medio 2009 tot heden in reguliere diplomatieke contacten, zowel in Islamabad als in Den Haag, ten overstaan van de Pakistaanse autoriteiten herhaaldelijk zijn zorg en afschuw uitgesproken over de blasfemiewetgeving en het doodvonnis tegen mevrouw Bibi. Enkele specifieke gelegenheden:
Welke mogelijkheden staan u ten dienste om het lot van Aasia Bibi en de vervolging van Pakistaanse christenen in internationale organisaties aan de orde te stellen?
Nederland ijvert in internationale fora, zoals de VN en de EU, permanent voor de rechten van religieuze minderheden waar ook ter wereld. De kwestie mevrouw Bibi staat mede op Nederlands verzoek regelmatig op de EU-agenda met het doel de druk op de ketel te houden. In de eind juni jl. door de EU gepubliceerde mensenrechtenstrategie ten aanzien van Pakistan worden duidelijke prioritaire onderwerpen benoemd voor de mensenrechtendialoog tussen EU en Pakistan, waaronder het recht op godsdienstvrijheid. De huidige inzet van de EU richt zich onder meer op het ongedaan maken van de voorbehouden die Pakistan heeft gemaakt bij de recente ratificatie van het International Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) en het VN Verdrag tegen Marteling.
Nederland steunt voorts Pakistaanse NGO’s die zowel in eigen land als via internationale fora ijveren voor verbetering van de situatie van religieuze minderheden in Pakistan.
Bent u bereid bilateraal en in internationale fora druk uit te oefenen op de Islamitische Republiek Pakistan om de blasfemiewetten af te schaffen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde, waarbij de weg van stille diplomatie het meest effectief is. Zichtbare buitenlandse aandacht voor de wetgeving in Pakistan wordt door fundamentalistische islamitische groepen en partijen uitgelegd als ongewenste inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de soevereine staat Pakistan en leidt juist daardoor tot actieve steun voor handhaving van de blasfemiewetten. Diverse Pakistaanse NGOs en vooraanstaande mensenrechtenactivisten achten afschaffing van de wetgeving in het huidige politieke klimaat onmogelijk en pleiten daarom voor het ontwikkelen van wetgeving die misbruik van de blasfemiewetgeving zou moeten helpen voorkomen.
Hoe beoordeelt u het recente rapport van Open Doors over de discriminatie en vervolging van christenen in de Islamitische Republiek Pakistan?
Mij zijn geen bevestigde berichten bekend van structurele achterstelling van religieuze minderheden bij hulpverlening door de internationale gemeenschap (VN) of de Pakistaanse autoriteiten gedurende de watersnoodramp, zoals gesteld is in dit rapport. Bij de besteding van Nederlandse hulpgelden door internationale NGOs geldt dat deze verplicht zijn de internationaal overeengekomen humanitaire principes van noodhulpverlening te volgen. Deze principes sluiten discriminatie op basis van religie uit.
Deelt u de mening dat een land dat de meest fundamentele mensenrechten systematisch en op grond van barbaarse islamitische wetgeving schendt, zoals o.a. de Islamitische Republiek Pakistan ten aanzien van christenen, geen zinvolle bestuurlijke rol kan vervullen in internationale organisaties die proberen de mensenrechten te bevorderen?3
De Pakistaanse overheid schendt de rechten van christenen niet op «systematische» wijze. De Pakistaanse autoriteiten spannen zich in om de rechten van alle religieuze partijen en personen in het land te beschermen. Maar dit blijkt geen voldoende garantie te zijn voor religieuze minderheden in Pakistan om onbevreesd hun geloof te kunnen beleven. Reden te meer om met de overheid van Pakistan in dialoog te blijven over verbetering van de veiligheid en leefomstandigheden voor religieuze minderheden, niet in de laatste plaats de christelijke minderheid.
Wilt u deze vragen, gezien de urgentie van de zaak, beantwoorden voor het einde van het zomerreces?
Het belang van een zorgvuldige beantwoording in samenhang met de verzameling van feiten heeft meer tijd gevraagd, waardoor beantwoording voor het einde van het zomerreces niet haalbaar bleek. Ik vraag daarvoor begrip.