Odfjell | 
          |
              Paulus Jansen (SP) | 
          |
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over Odfjell1 en de meting van 22 microgram respectievelijk 13 microgram benzeen/m3 lucht op de locaties Maassluis (17-1) en Schiedam (19-1) door Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR)?2 Is de bron van de twee gemeten piekemissies al vastgesteld?
Ja, ik heb de uitzending van EenVandaag gezien.
Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Holtackers en Omtzigt van uw Kamer (ingezonden 26 januari 2012, kenmerk 2012Z01296, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1489).
Hoe staat het met het strafrechtelijk vooronderzoek3 tegen Odfjell wegens het ontduiken van de wettelijke verplichting om incidenten te melden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Holtackers en Omtzigt van uw Kamer (ingezonden 26 januari 2012, kenmerk 2012Z01296, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1489).
Onderschrijft u dat het strafrechtelijk onderzoek dient te worden uitgebreid naar de vraag of Odfjell een onjuiste voorstelling van zaken geeft of heeft gegeven in de melding(en) van incidenten, door de incidenten bewust af te zwakken en feiten weg te laten?
Het is aan het Openbaar Ministerie om de reikwijdte van het strafrechtelijk onderzoek te bepalen.
Hoe is de voortgang van het oorspronkelijke Plan van Aanpak (PvA) voor Odfjell om de benzeenemissies terug te dringen?4
Na de constatering van de verhoogde benzeenemissies in augustus 2011 heeft Odfjell een plan opgesteld om deze terug te dringen. De uitvoering hiervan ligt volgens de DCMR op schema. Zo is dampverwerkingsinstallatie DVS 1 na actie van de Inspectie SZW uit bedrijf genomen en zijn tanks waarin benzeen is opgeslagen extra geïnspecteerd en is onderhoud uitgevoerd.
Welke aanvullende acties zijn afgesproken in het nieuwe Plan van Aanpak dat de veiligheidsregio, de Arbeidsinspectie, DCMR en de provincie deze week hebben vastgesteld?
Door de overheden is geen PvA vastgesteld. Er is een projectmatige aanpak tussen de overheden afgestemd om dit bedrijf van de nodige druk te voorzien. Deze aanpak heeft ten doel acties te ondernemen waardoor:
Op 27 januari 2012 hebben de provincie Zuid Holland, de gemeente Rotterdam en de Inspectie SZW overleg gevoerd met Odfjell over te nemen maatregelen zoals verwoord in bovenstaande punten 1 t/m 4. Odfjell heeft de opdracht gekregen zijn verantwoordelijkheid te nemen en de risico’s aan te pakken. De overheden houden vinger aan de pols door zeer regelmatige inspecties en strenge handhaving. Bij acuut gevaar worden betreffende activiteiten stilgelegd.
Hoe wordt de positie van de klokkenluider(s) bij Odfjell beschermd?
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor het bedrijf om dat te regelen.
Mij is niet bekend of Odfjell hiervoor in het kader van zelfregulering een regeling heeft opgesteld Indien ons rechtstreeks informatie door klokkenluiders wordt aangereikt wordt er zorgvuldig mee omgegaan en wordt deze informatie gecontroleerd op relevantie en juistheid.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Risicobeleid op 2 februari 2012 beantwoorden?
Aangezien u dit onderwerp niet op de agenda van het algemeen overleg van 2 februari 2012 heeft gehouden, voldoe ik aan uw algemene verzoek om binnen drie weken te antwoorden.
              Overstappen en concurrentie tussen zorgverzekeraars | 
          |
              Eeke van der Veen (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kunt u aangeven hoe de groep van 900 000 overstappende verzekerden per 1 januari 2012 is opgebouwd? Stappen deze verzekerden enkel over van basisverzekering, van aanvullende verzekering, of allebei?
Op dit moment heb ik onvoldoende betrouwbare informatie om antwoord te kunnen geven op de vragen 1 t/m 3. Ik wacht daarvoor de marktscan van de NZa af in het tweede kwartaal van dit jaar.
Hoeveel mensen stappen over van verzekering binnen één verzekeringsconcern, door over te stappen van het ene label naar het andere label, en hoeveel tussen twee verzekeringsconcerns?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel overstappers maken deel uit van een collectief contract dat per 1 januari 2012 overgesloten is van de ene naar de andere zorgverzekeraar, al dan niet binnen hetzelfde concern? Worden verzekerden die overstappen omdat hun collectieve verzekering vervalt ook meegeteld?
Zie antwoord vraag 1.
Als sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 ongeveer 95% van de verzekerden elk jaar gewoon bij hun zorgverzekeraar blijft, ook de voorlopige cijfers van 2012 herbevestigen dit met 94,5%, wat zegt dit dan over de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt?
In de vraag wordt uitgegaan van een voorlopig overstapcijfer voor 2012 dat overeen komt met dat van vorig jaar. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt die de NZa in juli 2011 heeft gepubliceerd blijkt dat 5,5% van de verzekerden (906 313) in 2011 is ingestroomd bij een andere zorgverzekeraar. Hierbij past de kanttekening dat het niet elk jaar dezelfde groep is die overstapt, waardoor over meerdere jaren een grotere groep dan 5 á 6 % van zorgverzekeraar is gewisseld. Los van de vraag of een overstappercentage in orde van 5 á 6% als hoog of laag moet worden gekwalificeerd wil ik benadrukken dat ook bij een relatief gering aantal overstappers voor de zorgverzekeraars een dreiging van overstappen kan uitgaan; deze groep kan immers groter worden als niet aan hun wensen wordt voldaan. Op deze wijze voelen zorgverzekeraars toch concurrentiedruk.
Hoe beoordeelt u het dat de verzekeraars hun nominale premie jaarlijks tientallen euro’s boven de geraamde premie door VWS vaststellen en het prijsverschil tussen de vier grootste verzekeraars in 2012 slechts 1,75 euro bedraagt, terwijl in 2006 dit verschil in 2006 nog 4 keer zo groot was? Wat zegt dit over de concurrentie tussen verzekeraars en de coördinatiemogelijkheid van prijzen?
Allereerst wil ik het in de vraag opgeroepen beeld nuanceren dat de verzekeraars hun premie altijd tientallen euro’s vaststellen boven het niveau van de door VWS geraamde premies. Uitgaande van de geraamde gemiddelde premie exclusief collectiviteitskortingen, was de werkelijke premie € 45 lager in 2006, € 16 hoger in 2007, € 40 hoger in 2008, € 20 lager in 2009, € 28 hoger in 2010, € 1 hoger in 2011 en € 27 hoger in 2012. Dat de premieverschillen tussen zorgverzekeraars kleiner zijn geworden in de loop der jaren zou zowel verklaard kunnen worden vanuit een theorie van toegenomen concurrentie als vanuit een theorie van afgenomen concurrentie. Het kleiner geworden verschil zegt daarmee op zichzelf ook niets over de coördinatiemogelijkheid van prijzen.
Wat zegt het dat zorgverzekeraars Agis, Achmea, VGZ en Univé allemaal op dezelfde dag dezelfde premie van 108,25 euro bekend maakten? Lijkt hier sprake te zijn van onderlinge coördinatie van prijzen?
Dat Agis en Achmea op dezelfde dag met dezelfde premie kwamen is niet verwonderlijk omdat ze tot hetzelfde verzekeringsconcern behoren. Hetzelfde geldt voor VGZ en Univé. Uit het feit dat beide concerns op dezelfde dag met dezelfde premie komen, kan ik geen eenduidige conclusie trekken. Dat hier sprake zou zijn van onderlinge coördinatie van prijzen is een speculatieve suggestie, die niet op bij mij bekende feiten is gebaseerd.
Bent u het eens met de uitspraak «het is lastig op te treden tegen dit soort zaken. Wij kunnen dit alleen als we bewijs hebben, bijvoorbeeld via verhoren. Verzekeraars weten heel goed dat zij van de wet geen prijsafspraken mogen maken. Maar ze zijn heel handig om het zo te doen dat wij er niet achter komen. Al deze dingen gebeuren vaak in het geniep. Ze zijn slim en innovatief» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het Parool van december 2011, in reactie op berichtgeving dat er prijsafspraken tussen verzekeraars zouden zijn? Bent u het met de NMa eens dat zorgverzekeraars heel handig zijn om zulke wijze prijsafspraken te maken dat het toezicht op de zorgverzekeraarmarkt hier niet achter komt?
Navraag bij de NMa over deze kwestie heeft de volgende verduidelijking opgeleverd. In het gesprek met de betreffende journalist heeft de NMa de bredere context geschetst over hoe kartelafspraken in het algemeen gemaakt worden. Daarbij is aangegeven dat ondernemingen dit meestal heimelijk doen, om te voorkomen dat de NMa achter de kartelafspraken komt. Deze algemene uitingen zijn in het bewuste artikel ongelukkigerwijs toegeschreven aan het gedrag van zorgverzekeraars. De NMa betreurt dat hierdoor een beeld is geschetst dat zij niet heeft willen oproepen.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4000 punten uitkomt, zoals Friesland en Zeeland? Klopt het dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet eens in is verwerkt? Klopt het dat de vuistregel is dat concentratie een goede werking van de markt belemmert, indien de HHI hoger is dan 1800 punten, omdat dit wijst op een sterk geconcentreerde markt? Als er in alle provincies sprake is van een HHI hoger dan 1 800, punten en landelijk gezien van 2105 punten, is er in bepaalde provincies dan sprake van economische machtsposities van zorgverzekeraars? Is het u bekend of deze macht wordt gebruikt in onderhandelingen met zorgaanbieders?
Ja, het klopt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4 000 punten uitkomt, zoals in Friesland en Zeeland. Het klopt ook dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet in is verwerkt. In de zienswijze van de NZa op de fusie Achmea de Friesland heeft de NZa erop gewezen dat er verschillende factoren zijn die een toename van inkoopmacht van Achmea en De Friesland op de zorginkoopmarkt, ook in de provincie Friesland, disciplineren en daarmee voorkomen dat als gevolg van de concentratie de publieke belangen in het geding komen. De factoren die de NZa noemt zijn de concurrentie op de landelijke zorgverzekeringsmarkt, de zorgplicht van de zorgverzekeraar en dat de vertrouwensrelatie tussen zorgaanbieders en verzekerden sterker is dan die tussen zorgverzekeraar en verzekerden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars met een groot marktaandeel misbruik maken van hun positie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hiervoor de beleidsregel Aanmerkelijke marktmacht en de handreiking goed contracteren gepubliceerd. De hoogte van de HHI per provincie, zoals weergegeven in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van de NZa, kan een eerste indicatie zijn voor de werking van de zorgverzekeringsmarkt. Andere indicaties zijn (de mogelijkheden voor) nieuwe toetreding, waar ik momenteel door de NZa een onderzoek naar laat doen, alsook de mogelijkheden voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en de mate waarin zij daarvan in de praktijk gebruik maken.
Waarom worden in de NZa Marktscan Medisch specialistische zorg van december 2011 de marktaandelen per regio Noord, Zuid, West en Oost gepresenteerd, en bijvoorbeeld niet per provincie? Waarom wordt Agis als aparte inkoopcombinatie gezien, terwijl Agis onderdeel is van Achmea? Hoe verandert dit het gepresenteerde beeld? Wat zeggen de kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars?
De NZa heeft gekozen voor de indeling in de regio’s Noord, Zuid, West en Oost in verband met de presenteerbaarheid: de vier afbeeldingen per regio zijn overzichtelijker dan twaalf afbeeldingen per provincie. Een weergave van de twaalf provincies biedt ten opzichte van de vier regio’s geen meerwaarde aan informatie. Achmea en Agis worden apart weergegeven omdat er voor beide aparte contractprijzen worden aangeleverd en deze van elkaar kunnen verschillen. Worden de marktaandelen van Achmea en Agis bij elkaar opgeteld, dan ontstaat voor de verschillende regio’s het volgende beeld:
Noord
Oost
West
Zuid
Achmea
A-segment
15,7
15,6
17,2
5,8
B-segment
7,4
6,1
7,4
2,6
Agis
A-segment
2,9
6,3
10,5
0,5
B-segment
1,4
3,0
3,8
0,2
Achmea + Agis
A-segment
18,6
21,9
27,7
6,3
B-segment
8,8
9,1
11,2
2,8
De kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars zeggen op zichzelf weinig over of er veel of weinig concurrentie is tussen zorgverzekeraars. Wel geeft het aan dat de marktaandelen redelijk stabiel zijn. Voor een oordeel over concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt moet niet alleen naar verschuiving in marktaandelen worden gekeken, maar onder andere ook naar de mate van switchen of dreiging van switchen (zie het antwoord op vraag 4).
Hoe komt het dat het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie van de NMa haar leden niet mag adviseren contracten met verzekeraars uit te stellen, terwijl Zorgverzekeraars Nederland (ZN) haar leden wel mag oproepen tot het hanteren van een nulgrens voor 2012, en gezamenlijke afspraken maakt over de bevoorschotting van ziekenhuizen, die zo vertraagd worden dat ze als dwangmiddel kunnen worden gebruikt tijdens de zorginkoop?
De NMa heeft de KNGF nadrukkelijk verzocht om haar leden duidelijk te maken dat zij individueel moeten beslissen om wel of geen contract met de verzekeraar te sluiten. Een oproep van de KNGF aan haar leden om geen contract met de verzekeraar af te sluiten kan als collectieve boycot functioneren en zo de concurrentie tussen fysiotherapeuten beperken. De KNGF heeft in haar gesprek met de NMa aangegeven niet de intentie te hebben gehad de concurrentie te beperken en zich aan de Mededingingswet te willen houden.
De NMa heeft de oproep van ZN beoordeeld als een gezamenlijke interpretatie van de zorgverzekeraars over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin ZN deze interpretatie naar buiten heeft gebracht is geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s.
Waarom mogen zorgaanbieders zich niet verenigen om collectief prijsafspraken met verzekeraars te kunnen maken, terwijl 6 zorgverzekeraars wel collectief onder de Multizorg VRZ inkoopcombinatie mogen inkopen bij zorgaanbieders? Op deze wijze maken zorgverzekeraars DSW, ASR, Eno, Zorg & Zekerheid en ONVZ toch dezelfde prijsafspraken en vermindert de concurrentie tussen deze zorgverzekeraars?
Er is een verschil in beoordeling tussen samenwerking bij inkoop en samenwerking bij verkoop. Zowel voor zorgverzekeraars als voor zorgaanbieders geldt dat er mededingingsrechtelijk gezien meer mogelijkheden zijn voor samenwerking bij de inkoop dan voor samenwerking bij de verkoop.
Het doel van samenwerking bij inkoop is namelijk niet om de onderlinge concurrentie te beperken, maar om de kosten van de in te kopen zorg te verlagen. Zolang verzekeraars op de markt voor verzekeringspolissen met elkaar concurreren, komen kostenvoordelen bij de inkoop via lagere premies aan verzekerden ten goede. Een gezamenlijk optrekken op dit vlak door de zes kleinste zorgverzekeraars heeft dan ook geen beperking van de mededinging op de markt voor polissen tot gevolg. Voor zorgaanbieders geldt evenzeer dat samenwerking bij inkoop, bijvoorbeeld ten aanzien van operatiemateriaal, niet gauw zal leiden tot een beperking van de mededinging.
Waar het collectieve prijsafspraken aan de verkoopzijde betreft, hetzij door zorgaanbieders hetzij door zorgverzekeraars, zal de kopende partij met een onnodig hoge prijs worden geconfronteerd. Zorgaanbieders die prijzen onderling afstemmen beperken daarmee de onderlinge concurrentie en zullen daarom al snel de Mededingingswet overtreden. Ditzelfde geldt wanneer zorgverzekeraars gezamenlijk de hoogte van de premie voor de Nederlandse verzekerden zouden bepalen. Scherp toezicht door de NMa acht ik van groot belang om te voorkomen dat partijen door prijsafspraken de kosten van de zorg onnodig hoog maken.
Als zorgverzekeraar Achmea een aandeel van 77% in de vergelijkingssite Independer neemt, mag deze site zich dan blijven aanprijzen als onafhankelijk en objectief? Wat kunnen de gevolgen voor de concurrentie zijn, als de grootste Nederlandse zorgverzekeraar een organisatie overneemt die de consumenten vertrouwen onafhankelijk en objectief inzicht in de zorgmarkt aan te bieden?
Achmea heeft per 1 januari 2012 inderdaad 77% van de aandelen van de vergelijkingswebsite Independer.nl in handen. Om de objectiviteit te kunnen blijven garanderen, heeft Independer aangegeven een Raad van Toezicht te zullen instellen. Deze raad ziet erop toe dat Independer het belang van de consument voorop blijft stellen, onder meer op het gebied van objectiviteit en privacy. Als bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient Independer informatie te verstrekken die correct, duidelijk en niet misleidend is. Voor die gevallen waarin Independer adviseert gelden er nadere regels met betrekking tot de kwaliteit en passendheid van het advies. De AFM houdt hier toezicht op. In december 2011 heeft de AFM een nadere toelichting gegeven op de regels waaraan vergelijkingssites zich dienen te houden, om op die manier de informatieverstrekking via deze websites te verbeteren. Ik heb geen signalen ontvangen dat Independer deze regels zou overtreden.
              Thuiszitters | 
          |
              Kathleen Ferrier (CDA) | 
          |
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het EO-programma «De vijfde dag» over kinderen met een Downsyndroom die geweigerd worden op school?1
Ja.
Kunt u zich vinden in het beeld dat in het programma geschetst wordt als een onderwijsadvocaat stelt dat scholen de laatste jaren keihard zijn geworden in het weigeren van kinderen met bijvoorbeeld het Downsyndroom?
Nee, ik heb geen signalen die dit beeld bevestigen.
Deelt u de mening dat kinderen met een Downsyndroom, die bewezen goed participeren op een reguliere school, daar absoluut zouden moeten kunnen blijven?
Ja, vooropgesteld dat de reguliere school een passend onderwijsaanbod voor de leerling kan realiseren.
Kunt u aangeven hoe veel kinderen er nu thuis zitten zonder onderwijs?
Jaarlijks zitten naar schatting 2 500 leerplichtige jongeren langer dan 4 weken thuis. Sinds het najaar van 2010 worden cijfers over thuiszitters meegenomen in de rapportages die gemeenten opstellen op het gebied van leerplicht. De nieuwste gegevens worden de Kamer toegezonden op de dag van de leerplicht, 15 maart 2012. Hiermee heeft het Rijk een indicatief landelijk beeld van het aantal thuiszitters.
Kunt u aangeven of het aantal thuiszitters in aanloop naar passend onderwijs is toegenomen, met het oog op de observatie van de onderwijsadvocaat dat het feit, dat scholen de laatste jaren steeds vaker kinderen weigeren, zou kunnen wijzen op strategisch gedrag van scholen in aanloop naar de invoering van de wet passend onderwijs?
Nee, zie antwoord op vraag 4.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat het thuiszitten van kinderen ook nu al, vóór de invoering van de wet passend onderwijs, effectiever en actiever wordt aangepakt?
Er zijn nu goede structuren voor een regionale aanpak van thuiszittende leerlingen. Ik zal ervoor zorgen dat binnen deze structuren de informatie over passend onderwijs beschikbaar komt zodat regionaal gewerkt kan worden aan het zo spoedig mogelijk terugbrengen van het aantal thuiszitters. Gedragswerk, een project dat erop gericht is om scholen te leren omgaan met individuele gedragsproblematiek, gaat samen met alle betrokken partijen in de RMC-regio’s aan de slag om thuiszitters weer terug te begeleiden naar het onderwijs.
Kunt u de deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
              Het bericht "de school als vastgoedmagnaat" | 
          |
              Jasper van Dijk | 
          |
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) | 
              
            
          |
Wat is uw oordeel over de uitzending van de Slag om Nederland (aflevering: «De school als vastgoedmagnaat»), waarin te zien is dat het Arcus College in Heerlen voor 100 miljoen euro nieuwbouw pleegt, ondanks de enorme leegstand in Heerlen?1
De plannen voor de nieuwbouw zijn gemaakt in een periode (begin deze eeuw), waarin de vastgoedsituatie binnen de gemeente Heerlen goed was.
Waarom is dit megalomane vastgoedproject nodig? Zou dit geld niet veel beter aan onderwijs besteed kunnen worden?
Het is aan de instelling om verantwoorde keuzes binnen hun budget te maken. Dat laat onverlet dat bestuurders dienen zorg te dragen voor een evenwichtig en doelmatig middelenbeheer. In het financieel jaarverslag van de instellingen dient inzicht gegeven te worden in de verhouding tussen personele en materiële kosten. De inspectie volgt dat kritisch. Daarnaast is er een sector -benchmark waaruit blijkt hoe de instellingen op de onderdelen huisvesting en personeel zich tot elkaar verhouden.
Kunt u uiteenzetten welk deel van het onderwijsbudget van het Arcus College wordt gebruikt voor dit vastgoedproject en welk deel voor onderwijs?
Toelichting bij de begroting Arcus 2012, personeel versus omzet.
Hieronder de begroting 2012 van ROC Arcus college:
Personele lasten
42,9
76,06%
Huisvestingslasten
3,5
6,21%
Afschrijving gebouwen
0,3
0,53%
Overige afschrijvingen
1,4
2,48%
Overige lasten
7,1
12,59%
100,00%
Ontwikkeling na de nieuwbouwperiode
Uit de meerjarencijfers van Arcus blijkt dat de investering in personeel ongeveer 72% van de omzet gaat bedragen. Door de investering in de nieuwbouw zal het aandeel afschrijvingen hoger worden. Ook blijkt dat de ratio’s solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit van Arcus binnen de signaleringsgrenzen van de sector blijven vallen.
Deelt u de mening dat de invoering van het competentiegericht onderwijs geen reden kan zijn voor nieuwbouw? Zo nee, waarom kunnen andere scholen wel volstaan met bestaande huisvesting?
Ik ben met u eens dat de invoering van competentiegericht onderwijs geen reden is voor nieuwbouw. Dat is bij Arcus ook niet het geval.
Begin deze eeuw heeft Arcus de afweging gemaakt tussen een ingrijpende renovatie van de meeste bestaande gebouwen of nieuwbouw.
Deelt u de mening dat u via de Inspectie kritisch toezicht moet houden op de besteding van middelen van scholen, en dus ook op dit soort enorme vastgoedprojecten? Zo nee, zijn bestuurders volledig vrij in het besluit om een dergelijk vastgoedproject aan te gaan?
Bestuurders zijn natuurlijk nooit volledig vrij om vastgoedprojecten aan te gaan. Op bestuurders wordt toegezien door een raad van toezicht die moet instemmen met dergelijke besluiten. Van de zijde van Arcus is mij verzekerd dat de opvolgende Raden van Toezicht niet over één nacht ijs zijn gegaan in de verschillende besluitvormingsfases.
Daarnaast speelt de Medezeggenschapsraad en de Ondernemingsraad hierbij een belangrijke rol. Ook deze raden hebben in de verschillende fases het College van Bestuur gesteund. Dit geeft mijn inziens voldoende checks en balances binnen de instelling om een wel overwogen keuze te maken bij een vastgoedproject van deze omvang. Daarnaast ziet de inspectie zoals gezegd via het jaarverslag toe op een doelmatige besteding van middelen.
Hoe oordeelt u over de nieuwbouw van het Arcus College in het licht van de schaalvergroting? Deelt u de mening dat kleine scholen verdeeld over meer locaties de voorkeur hebben boven één grote school met duizenden leerlingen?
Arcus zal straks ook niet op één locatie onderwijs geven. Er zullen drie nieuwe gebouwen worden neergezet:
Een gebouw waarin de zorgopleidingen zullen worden gegeven. Dit gebeurt in de Zorgacademie Parkstad, waarin zorginstellingen, Hogeschool Zuyd, Open Universiteit en Arcus samenwerken.
Een gebouw, waarin de techniekopleidingen zullen worden gegeven.
Een gebouw waarin de opleidingen horeca, welzijn, administratie, kappen en handel zullen worden gegeven. De opzet van dit gebouw is zodanig, dat het als het ware verdeeld is in vier vrijwel aparte onderdelen.
Daarnaast zal de komende jaren een deel van de bestaande gebouwen in gebruik blijven, omdat het aantal studenten nog te groot is om deze binnen de nieuwbouw onderwijs te kunnen geven. De nieuwbouw is immers geprognosticeerd op daling van het leerlingenaantal met 15%.
Gaat u in overleg met het bestuur van het Arcus College over dit vastgoedproject? Wilt u zich inzetten voor een betere besteding van het onderwijsbudget?
Jaarlijks wordt in opdracht van de MBO Raad door een extern bureau de benchmark MBO uitgevoerd. Uit de Benchmark mbo blijkt dat gemiddeld 6,5% wordt besteed aan huisvesting. Arcus zit daar met 6.21% onder en ik zie daarom geen reden om in overleg te gaan met het bestuur van Arcus.
Hoe gaat u dit soort megalomane vastgoedprojecten in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat het ministerie op enige wijze regie moet houden over huisvesting van scholen, opdat wordt voorkomen dat bestuurders via dit soort vastgoedprojecten enorme bedragen onttrekken aan het onderwijs?
Via de Benchmark mbo kan ik de instellingen monitoren en mocht daartoe aanleiding zijn, zal ik de Inspectie van het Onderwijs inschakelen om individuele instellingen extra te onderzoeken. Verder is de instelling financieel gezond en blijft de instelling binnen de signaleringsgrenzen van de inspectie. Wanneer dit verandert zal de instelling op de «zeef»van de inspectie blijven liggen en komt de instelling zo nodig na onderzoek en beoordeling onder intensief toezicht.
In reactie op het artikel in de Volkskrant «Het roc zoekt het meer in stenen dan in onderwijs» van 24 maart 2012 heb ik de inspectie wel gevraagd om uit het oogpunt van kwaliteit en doelmatigheid onderzoek te doen naar de verhouding tussen vast personeel versus flexibel personeel bij het Arcus College en welke detacheringconstructies gehanteerd zijn. Mochten de resultaten hiertoe aanleiding geven dan zal ik u hierover informeren.
              Het Turkse raketprogramma | 
          |
              Marcial Hernandez (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) | 
          |
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Is het waar dat het Turkse leger nog dit jaar een in eigen land ontwikkelde ballistische langeafstandsraket met een afstand van 1 500 km ter beschikking krijgt en in 2014 de ontwikkeling van een ballistische langeafstandsraket met een bereik van 2 500 km afrondt?1
Mij is daarover niets bekend en evenmin heb ik daar enige vorm van bevestiging van kunnen krijgen.
Deelt u de mening dat dergelijke unilaterale raketprogramma’s niet passen binnen de filosofie van het NAVO-bondgenootschap? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe Turkse langeafstandsraketten, die met biologische, chemische of nucleaire wapens kunnen worden uitgerust, passen binnen het nieuwe strategisch concept van de NAVO?
In het licht van het antwoord op vraag 1 is deze kwestie niet aan de orde.
Deelt u de mening dat ballistische langeafstandsraketten uitsluitend dienen voor het overbrengen van niet-conventionele ladingen? Zo nee, waarom niet?
Ballistische middellange afstandsraketten, ook wel langeafstandsraketten genoemd, kunnen zowel met conventionele als niet-conventionele ladingen worden uitgerust.
Kunt u aangeven of deze verwerving een schending is van het non-proliferatieverdrag?
In het licht van het antwoord op vraag 1 is deze kwestie niet aan de orde. Het non-proliferatieverdrag bevat overigens geen verbod op het verwerven van overbrengingsmiddelen.
In hoeverre is het Turkse raketprogramma volgens u een signaal dat Turkije zich afwendt van de transatlantische militaire samenwerking binnen de NAVO?
Er is mij geen informatie bekend over een Turks raketprogramma. Turkije is wel betrokken bij het raketverdedigingsprogramma van de NAVO door sensoren en onderscheppingssystemen van bondgenoten op zijn grondgebied toe te laten.
Bent u bereid het bovenstaande op de eerstvolgende NAVO Defensie ministeriële aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik in het licht van het antwoord op vraag 1 geen aanleiding.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor het algemeen overleg NAVO Defensie ministeriële van 31 januari a.s. beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
              Het bericht dat Afghanen valse papieren kopen voor een asielverzoek | 
          |
              Sietse Fritsma (PVV) | 
          |
Leers | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Afghanen kopen valse papieren voor asielverzoek»?1
Ja.
Zijn in Nederland Afghaanse vreemdelingen in het bezit van valse documenten aangetroffen, bijvoorbeeld bij de behandeling van een asielaanvraag? Zo ja, om hoeveel personen gaat het hier en is er sprake van een stijgende lijn in dit aantal? Welke maatregelen zijn inmiddels getroffen om deze vorm van fraude aan te pakken?
Ja, er zijn in Nederland Afghaanse vreemdelingen in het bezit van valse documenten aangetroffen. Binnen de IND zijn de medewerkers alert op het laten onderzoeken van de documenten. In de asielprocedure worden de door de asielzoeker overgelegde documenten onderzocht door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en/of het gespecialiseerde Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Voor zover op moment van beantwoording van deze vraag bekend, zijn in 2011 ruim 300 documenten door Afghaanse asielzoekers overgelegd die door specialisten van de KMar en Bureau Documenten van de IND vals/vervalst zijn bevonden. Er is sprake van een stijgende lijn. De omstandigheid van het overleggen van valse of vervalste documenten wordt mede betrokken bij het onderzoek naar de asielaanvraag en dit kan tot afwijzing leiden.
Er zijn geen aanvullende maatregelen getroffen om deze vorm van fraude aan te pakken. Het zorgvuldig onderzoeken van documenten en alert zijn op fraude is vast onderdeel van het werk van genoemde medewerkers.
Zo neen, heeft u inmiddels informatie ingewonnen over deze valse documenten, bijvoorbeeld met behulp van de Nederlandse ambassade in Kabul of bij de collega-immigratiediensten in andere landen, teneinde deze documenten in de praktijk te kunnen herkennen?
Gezien het antwoord op vraag 2 zie ik geen aanleiding om de huidige methode van onderzoek naar de in asielprocedures ingebrachte Afghaanse documenten aan te passen.
Bent u bereid om alle recentelijk ingewilligde Afghaanse asielaanvragen opnieuw te beoordelen, teneinde te kunnen vaststellen of er mogelijk (mede) op grond van dergelijke valse informatie verblijfsvergunningen zijn verstrekt aan Afghaanse onderdanen?
Gezien het antwoord op vraag 2 zie ik hiertoe geen aanleiding.
Bent u bereid om, wanneer wordt vastgesteld dat asiel is verleend (mede) op grond van vervalste documenten, de betreffende verblijfsvergunningen in te trekken en de betreffende vreemdelingen onmiddellijk uit Nederland te verwijderen?
In het beleid is reeds opgenomen dat als na het verlenen van een vergunning alsnog blijkt dat door de betrokken vreemdeling onjuiste gegevens zijn verstrekt (ook het overleggen van valse documenten als waren zij onvervalst, voor zover aanleiding tot het nemen van een inwilligend beslissing) dit een grond is voor intrekking van de vergunning.
              Multi Systeem Therapie voor jongeren | 
          |
              Nine Kooiman (SP) | 
          |
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Herinnert u zich de eerdere vragen over de financiering van Multi Systeem Therapie (MST)?1 Hoe verhoudt uw antwoord dat u niet de inzet van één type programma of behandeling kunt stimuleren zich tot uw eerdere (enthousiaste) belofte dat u de toepassing van deze therapievorm verder gaat bevorderen omdat deze een effectieve combinatie van behandeling en controle biedt?2
Ja.
Ik bedoel daarmee dat ik de inzet van effectieve gedragsinterventies, waaronder systeemgerichte als MST, stimuleer, maar dat eerst afhankelijk van het risicoprofiel van een jongere en zijn omgeving moet worden nagegaan welk type gedragsinterventie daarbij aansluit en effectief kan zijn. In de brief over het adolescentenstrafrecht heb ik aangegeven dat de inzet van systeeminterventies bevorderd kan worden in het geval dat het gezinssysteem van jongeren heropgevoed moet worden om structurele verbeteringen in het gedrag te realiseren.
Is het waar dat in 2011 slechts elf van de 685 MST-behandelingen in Nederland (2%) in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen is uitgevoerd en dus betaald is door Veiligheid en Justitie? Is het eveneens waar dat 98% van de MST-behandelingen wordt betaald op basis van de Zorgverzekeringswet? Vindt u het wenselijk dat het merendeel van de behandelingen gefinancierd wordt op basis van de zorgverzekeringswetten, gelet op het feit dat dit kan leiden tot de onwenselijke situatie dat een behandeling door een rechter opgelegd wordt en dat het vanwege (gebrek aan) de financiering uit zorgverzekeringswetten niet uitgevoerd kan worden?
Bij de eerdere vragen3 heb ik aangegeven dat MST het afgelopen jaar ongeveer 175 keer is ingezet in een strafrechtelijk kader, waaronder de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Het merendeel van de MST-behandelingen vindt buiten strafrechtelijk kader plaats.
Daarbij heb ik ook aangegeven dat MST veelal wordt gefinancierd via de zorgkantoren op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Deze wijze van financiering is enkele jaren door het ministerie van VWS zo afgesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO), vanwege eenduidigheid in de financiering voor zowel geïndiceerde jeugdzorg als zorg in gedwongen kader. Een eenduidige wijze van financiering geeft ook meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectieve hulp aan jeugdigen en gezinnen.
Is het niet gebruikelijk dat maatregelen die worden opgelegd in justitieel kader door Veiligheid en Justitie worden betaald? Waarom geldt dan ten aanzien van Multi Systeem Therapie dat deze tijdelijk is gefinancierd?
Maatregelen die in strafrechtelijk kader worden opgelegd, zoals de uitvoering van een taakstraf, de begeleiding door de jeugdreclassering en het verblijf en de behandeling in een justitiële jeugdinrichting worden betaald door Veiligheid en Justitie. Indien naast de begeleiding door de jeugdreclassering zorgprogramma’s zoals MST worden ingezet, is de financiering geregeld via de Zvw of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Ik heb bij de eerdere vragen4 aangegeven dat naast de reguliere wijze van financiering de inzet van programma’s zoals MST bij de GBM tijdelijk door Veiligheid en Justitie wordt gefinancierd om de toepassing van de GBM te bevorderen en dat dit binnenkort wordt geëvalueerd.
Bent u bekend met de knelpunten in de huidige financiering van MST op basis van de Zorgverzekeringswet als gevolg van de forse bezuinigingen in de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zoals deze beschreven worden in de brief van de directeur MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel?3 Wat is uw reactie op al deze knelpunten?
Ik ben bekend met de bezuinigingen van het ministerie van VWS in de GGZ. Gezien de economische situatie in Nederland is het noodzakelijk om in tal van sectoren bezuinigingen door te voeren. In de brieven waar u naar verwijst, wordt als één van de knelpunten genoemd dat het aantal GBM’s beperkt is. De afgelopen jaren is er in de jeugdstrafrechtketen sprake van een minder grote instroom van minderjarige verdachten. Dit heeft geleid tot een daling in het aantal opgelegde straffen en maatregelen. Dit heeft ook consequenties gehad voor het aantal GBM’s dat is opgelegd. Het is dan ook van belang de inkoop van programma’s als MST niet alleen op de GBM te richten, maar breder te organiseren. Een ander knelpunt dat wordt genoemd, is dat de toeleiding naar programma’s als MST complex is. Er worden hoge eisen aan de wijze van toeleiding gesteld omdat zorgvuldig moet worden vastgesteld of een jongere een behandeling echt nodig heeft en dat er kans op succes is. Bovendien is een dergelijke toeleiding noodzakelijk in het licht van de kosten die voor de uitvoering van deze programma’s moeten worden gemaakt.
Erkent u nu wel of niet dat er problemen zijn met de financiering van dit bewezen effectieve behandelprogramma voor jongeren met ernstige gedragsproblemen?
Het is mij bekend dat er problemen zijn met de financiering van MST. Eerder heb ik aangegeven wat de mogelijkheden tot financiering zijn (zie vraag 3).
Het stoppen een MST-team heeft echter niet te maken met de financiering van de GBM, maar met een bezuiniging bij een regionale GGZ-instelling. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van deze instelling.
Hoe beoordeelt u het feit dat een eerste MST team in Overijssel heeft moeten stoppen omdat de financiering (op basis van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen) zo is tegengevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Nu u in uw antwoorden op eerdere vragen benadrukt dat er ten aanzien van MST een vraaggerichte benadering wordt gevolgd, hoe kan het dan dat bijvoorbeeld in Overijssel de vraag naar MST het aanbod al snel oversteeg, maar dat de financiering dus niet is geregeld? Wat is uw reactie op de vrees van de briefschrijvers dat circa 50 Overijsselse jongeren en hun gezinnen in 2012 dus geen MST behandeling krijgen, met het risico dat een substantieel deel van die 50 jongeren in detentie terecht zullen komen waarvan de kosten vele malen hoger zijn dan van een MST behandeling?3
De zorgkantoren zijn samen met de BJZ’s verantwoordelijk voor de inschatting van de vraag. Zorgkantoren maken jaarlijks productie-afspraken met aanbieders. Op basis van de inschattingen is de financiering voorzien.
Waarom staat u het toe dat bezuinigingen, al dan niet bij een regionale GGZ-instelling1 of binnen de GGZ in het algemeen3, ertoe leiden dat deze bewezen effectieve gedragsinterventie minder kan worden opgelegd en uitgevoerd dan wenselijk is?
Bezuinigingen zijn kabinetsbeleid waaraan ook Veiligheid en Justitie zich committeert. Ook in economisch lastige tijden zijn er naar mijn mening voldoende mogelijkheden om daarop in te spelen, hetgeen tot de verantwoordelijkheid van de BJZ’s, GGZ-instellingen en de zorgkantoren behoort.
Bent u bereid te overleggen met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met de directeur van MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel over de knelpunten in de financiering van MST en deze voor zover mogelijk op te lossen? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau zal overleg worden gevoerd met VWS en MST Nederland. Ik zal u binnenkort over de uitkomsten van dit overleg informeren.
              Het voorstel tot een 'Slim Reisbudget' vanuit 50 grote werkgevers | 
          |
              Kees Verhoeven (D66), Wouter Koolmees (D66) | 
          |
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op de voorstellen vanuit de 50 «beeldbepalende bedrijven», de B50, om het voor werkgevers mogelijk te maken om (prijs)prikkels te bieden om duurzamer en slimmer reisgedrag te realiseren?
Zoals ik ook al heb aangegeven in het debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 24 januari jl. vind ik de voorstellen van de 50 «beeldbepalende bedrijven» zonder meer interessant. De voorstellen bieden aan werkgevers en werknemers een ruime mate van vrijheid in de toedeling van de mobiliteitsbudgetten. Werkgever en werknemer kunnen in gezamenlijk overleg kiezen voor een ander reisgedrag, zowel waar het gaat om het beoordelen van de noodzaak van een reis, het tijdstip waarop de reis wordt gemaakt als het vervoermiddel waarmee de reis wordt gemaakt. In die zin beoordeel ik de voorstellen dan ook vanuit een positieve insteek. Tegelijkertijd zal ik de voorstellen moeten toetsen op budgetneutraliteit, de gevolgen op de uitvoeringskosten voor de belastingdienst en uiteraard ook op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De voorstellen passen overigens prima in het onderzoek naar de mogelijkheden om met fiscale maatregelen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de files zoals aangekondigd in de zogenoemde Autobrief. Ik heb eerder toegezegd de resultaten van dat onderzoek voor het zomerreces aan uw Kamer te zullen toezenden. Daarbij zal ik dan ook melden of en op welke wijze ik invulling kan geven aan de voorstellen van de B50.
Deelt u de mening van de B50 dat in het huidige systeem van de kilometervergoeding niet zozeer het reisgedrag wordt beloond, maar juist de reisafstand?
De huidige onbelaste kilometervergoeding voorziet in de mogelijkheid van een belastingvrije vergoeding voor woon-werk- en zakelijke kilometers tot een maximum van 19 cent per kilometer. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze van vervoer. Deze 19 cent geldt voor de auto, de fiets, de motor- of bromfiets en voor de kilometers die te voet worden afgelegd. Indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer kunnen de werkelijke kosten onbelast worden vergoed ook indien deze hoger zijn dan 19 cent per kilometer. Juist omdat de huidige regeling geen onderscheid maakt tussen de verschillende wijzen van vervoer, bevat deze naar mijn mening wel een prikkel om te kiezen voor de goedkoopste wijze van vervoer zoals de fiets of de benenwagen, waarmee indirect de prikkel voor duurzaam reizen groter is. De huidige regeling kent geen limiet aan het aantal kilometers waarvoor de onbelaste reiskostenvergoeding kan worden toegekend. Hierdoor ontbreekt een prikkel om bijvoorbeeld dichter bij de werkplek te wonen. Ik zie dat de voorstellen van de B50 voor een persoonlijk mobiliteitsbudget wel de mogelijkheid bieden tot een stimulans om dichter bij de werkplek te gaan wonen. Mede om die reden is dit voorstel interessant en de moeite waard om verder te onderzoeken in samenwerking met de B50.
Deelt u de mening dat het huidige systeem weinig stimulans biedt voor slim en duurzaam reizen? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze en op welke onderdelen u de twee door de B50 uitgewerkte concepten, te weten het Persoonlijk Mobiliteitsbudget en het Bonus Malus Leasebudget, gaat beoordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u kwantitatief aangeven in hoeverre het voorstel van de B50 leidt tot een besparing op aanleg van wegcapaciteit, verbetering van luchtkwaliteit en geluid, en hoeveel economische schade wordt voorkomen door minder files?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over onder meer de wijze waarop ik invulling zal geven aan de voorstellen van de B50. Bij die gelegenheid hoop ik ook meer te kunnen zeggen over de effecten van de voorstellen. Deze effecten zijn overigens niet alleen afhankelijk van de fiscale invulling van die voorstellen, maar ook van de wijze waarop en mate waarin werkgevers en werknemers uitwerking geven aan de voorstellen.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar fiscale maatregelen om files te bestrijden, zoals aangekondigd in de Autobrief?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek naar de voorstellen van de B50? Bent u bereid hierover de Kamer te informeren en hierbij aan te geven welke concrete maatregelen u naar aanleiding van de voorstellen van de B50 voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
              Beschadiging en roof van openbare kunstwerken | 
          |
              Boris van der Ham (D66) | 
          |
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw beleidsmatige reactie op de roof en beschadiging van een aantal openbare kunstwerken, waar de vermoedelijke poging was het brons buit te maken?1 2 Ziet de regering een zorgwekkende toename van het aantal gelijksoortige incidenten?
Uit de bij het KLPD op dit moment bekende aangiften blijkt dat er in 2010 327 beelden (van alle soorten materialen) zijn ontvreemd, in 2011 395, wat een stijging betekent van 20%. De stijging van het aantal gestolen bronzen en koperen beelden loopt in de pas met de stijging van de prijzen van deze metalen. Van de in 2011 gestolen beelden zijn er 29 beelden teruggevonden. Veel diefstallen vinden plaats uit tuinen of openbare ruimtes. In reactie op het stijgende aantal koperdiefstallen heeft de minister van Veiligheid en Justitie extra maatregelen genomen en op 30 juni 2011 het convenant Actie Koperslag ondertekend met de politie, ProRail, het Openbaar Ministerie en de Metaal Recycling Federatie.
Wat is de stand van zaken rond de bescherming van openbare kunstwerken, zowel ten aanzien van diefstal en beschadiging als overige risico's voor het behoud van het kunstwerk? Hoe heeft het in de antwoorden op eerdere vragen3 genoemde kennispunt rond beheer van collecties tot nu toe gefunctioneerd? Welke beschermende maatregelen zijn hieruit voortgevloeid?
Voor de bescherming van erfgoedcollecties en het nemen van de benodigde veiligheidsmaatregelen ligt de eerste verantwoordelijkheid bij de betrokken beheerders van het cultureel erfgoed. Voor de bescherming van de collecties van de rijksgesubsidieerde musea zijn extra maatregelen genomen, terwijl voor niet-rijksmusea stimuleringssubsidies bij de Mondriaan Fonds voor het maken van een integraal veiligheidsplan beschikbaar zijn. Binnen het programma Veilig Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn onder andere samenwerkingsverbanden aangegaan met politie en brandweer, veiligheidsregio’s en preventienetwerken van collectiebeherende instellingen. De inzet is daarbij vooral gericht op preventie, bewustwording van de risico’s, advies en kennisuitwisseling. In overleg met het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt bezien op welke wijze de kunstsector zich kan aansluiten bij de maatregelen tegen metaaldiefstal, die in het kader van het convenant Actie Koperslag worden uitgevoerd.
In hoeverre wordt er door gemeenten en museale instellingen voldoende gebruik gemaakt van kennis en advies voor het behoud en de bescherming van beelden buiten op bestaande kenniscentra als het Rijksdienst voor Archeologie, Instituut Collectie Nederland en de Cultuurlandschap en Monumenten? In hoeverre worden mallen van nieuwe en oudere (gegoten) kunstwerken voldoende bewaard om bij mogelijke diefstal of schade te kunnen worden benut?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2. Wat betreft de mogelijkheid tot hergebruik van mallen, merk ik op dat in Nederland relatief weinig afgietsels of mallen bewaard zijn gebleven van beelden die wij tot belangrijk cultureel erfgoed rekenen. In principe is het mogelijk een nieuwe mal te maken. Daarbij moeten de risico’s voor het origineel worden meegewogen. Een nieuw afgietsel kan het verlies van cultuurhistorisch waardevolle objecten echter niet compenseren.
              De sluiting van de GGNet- (poli)kliniek in Zevenaar en Winterswijk en groei aantal patiënten GGZ (Geestelijke gezondheidszorg) | 
          |
              Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op het bericht over de sluiting van de kliniek GGNet en de sluiting van poliklinieken in Zevenaar en Winterswijk?1
Het besluit van het bestuur van GGNet om de beddencapaciteit terug te brengen sluit aan op mijn beleid. Ik betreur het dat patiënten voor korte behandelmomenten verder moeten reizen, omdat ook poliklinieken worden gesloten. Het bestuur van de instelling is echter verantwoordelijk voor de keuzes die men hierin maakt.
Hoeveel bedden zullen er verdwijnen in de psychiatrische kliniek in Winterswijk?
In Winterswijk zullen 8 bedden, bestemd voor ouderenpsychiatrie, verdwijnen. De ouderenzorg voor de regio Achterhoek zal geconcentreerd worden in het Regionaal GGZ Centra (RGC) in Doetinchem en Apeldoorn. Hiertoe zal het aantal ouderenbedden in het RGC in Doetinchem uitgebreid worden met 5.
Is het waar dat de sluitingen zullen plaatsvinden per 1 maart aanstaande? Zo neen, op welke termijn worden welke afdelingen gesloten, dan wel het aantal bedden verminderd? Kan een toelichting worden gegeven?
De plannen tot sluiting van (poli)klinieken worden pas definitief na instemming van de medezeggenschapsorganen van GGNet. Dit is op zijn vroegst per 1 maart 2012. Daarna zal worden bekeken op welke termijn en op welke wijze de sluitingen worden uitgevoerd. Het voornemen is om in de loop van 2012 de plannen vorm te geven.
Klopt het dat GGNet er 7 miljoen euro op achteruit gaat vanwege de bezuinigingen op de GGZ door het kabinet? Zo ja, waaruit is dit bedrag opgebouwd? Kan een toelichting worden gegeven?
Bij GGNet is eind december duidelijk geworden dat de totale korting 7,2 miljoen euro bedraagt: van 95 miljoen euro naar 87,7 miljoen euro. Deze korting zal volledig ten laste van het ZVW-budget komen.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er verdwijnen en hoeveel medewerkers zullen worden ontslagen?
Het gaat in totaal om 90 fte. Dit betreft 110 medewerkers die daarmee boventallig worden. GGNet zet zich ervoor in deze medewerkers zoveel mogelijk te herplaatsen binnen GGNet.
Vindt u het wenselijk dat het aantal bedden vermindert en de polikliniek sluit, terwijl er wachttijden zijn die momenteel maximaal 8 weken betreffen?2
Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt. Indien de exploitatie van een klinische afdeling evenals de poliklinieken niet langer haalbaar is dan zal men keuzes moeten maken. De keuze die de instelling maakt, de klinische zorg terug te brengen, past in het door mij voorgestane beleid. Ik ga ervan uit dat GGNet bij de keuze die zij maakt de zorg voor de patiënt op verantwoorde wijze blijft waarborgen.
Waar kunnen mensen terecht die nu hulp en zorg ontvangen van GGNet, en die in de zeer nabije toekomst niet meer zullen kunnen krijgen, aangezien er in de regio geen tweedelijns alternatief is?
In Zevenaar en Winterswijk zullen satellietposten worden ingericht waar patiënten terecht kunnen voor o.a. intake en verwijzing. Voor overige ambulante hulp en opname kunnen patiënten terecht bij GGNet in Doetinchem, Zutphen en Apeldoorn of andere GGZ-instellingen in Arnhem en Nijmegen. Ook zal de praktijkondersteuning bij de huisartsen (POH), de crisisdienst en de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) actief blijven. Bij de OGGZ of bemoeizorg gaan het om hulp aan mensen die zorg mijden, maar de stap naar hulp niet meer kunnen of willen zetten. Daarbij wordt door meerdere hulpverleningsinstanties samengewerkt. Voor mensen met een langdurende behandeling gaat GGNet FACT-teams inzetten, die meer zorg thuis gaan bieden en opnamevoorkomend werken.
Bent u ervan op de hoogte en vindt u het wenselijk dat er mensen zijn die aangeven vanwege de veel langere reistijd niet langer gebruik te kunnen maken van het zorgaanbod van GGNet?
Ik ben van mening dat GGNet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, voldoende alternatieven heeft aangereikt om de noodzakelijke zorg te bieden. Bij poliklinische behandeling is er inderdaad sprake van een langere reistijd (zie ook het antwoord op vraag3. Voor een klinische opname zal er eveneens sprake zijn van een langere reistijd maken, die vooral voor het bezoek consequenties heeft. Voor de ambulante behandeling zal GGNet ook gebruik gaan maken van FACT-teams waardoor mensen thuis behandeling ontvangen. In zo’n geval is er geen sprake van reistijd.
Welke andere drempels bent u van plan op te werpen, naast een veel langere reistijd en het innen van een eigen bijdrage, om mensen te ontmoedigen van de GGZ gebruik te maken, hoewel deze mensen wel zorg nodig hebben?
Ik ben me ervan bewust, dat de maatregelen die in 2011 zijn getroffen in de GGZ fors ingrijpen in de sector. Op dit moment wil ik niet vooruitlopen op eventuele nieuwe bezuinigingen.
Hoe kunt u de bezuinigingen van bijna 600 miljoen euro op de GGZ en de negatieve consequenties daarvan verantwoorden, nu blijkt dat het aantal cliënten nog steeds groeiende is met percentages tussen de 9 en 23%?3
Er is circa 600 miljoen euro op de GGZ bezuinigd, omdat de vraag naar de GGZ de afgelopen jaren fors is gegroeid. Door meer gebruik te laten maken van de eerstelijnszorg en ambulante zorg in de gespecialiseerde tweedelijns GGZ kunnen meer mensen worden geholpen.
Waarom gaat u door met het innen van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, met als reden een rem op de instroom, nu uit cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat het invoeren van een eigen bijdrage voor de eerstelijns GGZ geen effect heeft gehad, gezien het feit dat het aantal cliënten met 23% groeit? Kan een toelichting worden gegeven?
Door ook in de tweedelijns GGZ een eigen bijdrage in te voeren per 2012, heb ik een perverse prikkel in het systeem, waarbij mensen direct naar de relatief goedkopere tweedelijns zorg gingen, weggenomen. Daarnaast is de eigen bijdrage in de eerstelijns GGZ per 2012 verhoogd tot 20 euro per zitting. Daarmee leveren patiënten een financiële bijdrage aan hun behandeling.
              Het bericht dat de politie getraumatiseerde agenten in de steek laat | 
          |
              Magda Berndsen (D66), Attje Kuiken (PvdA) | 
          |
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws van 21 januari 2012 waarin wordt gesteld dat politiekorpsen psychische problemen van agenten niet erkennen en niet willen behandelen?1
Het bericht in het RTL Nieuws trof mij onaangenaam, omdat ik meen dat wij goed moeten zorgen voor onze politiemensen. Daaraan geven we onder andere invulling met het programma «Versterking Professionele Weerbaarheid». Dat rust op drie pijlers:
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over dit programma in mijn brieven van 27 juni, 15 september en 27 oktober 2011 (TK 29 628, nrs. 262, 268 en 276).
Hoe oordeelt u over de situatie dat agenten die in de frontlinie hebben gestaan en daarbij een mentale blessure hebben opgelopen, hulp ontzegd wordt en ontslagen dreigen te worden, zoals in het nieuwsitem getoond wordt? Wat kunt u voor deze agenten betekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat rechtszaken zijn aangespannen tegen agenten om te voorkomen dat zij een beroep doen op de schaderegeling van de politie? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Wat is de reden dat de politiekorpsen posttraumatische stress-stoornis (PTSS) klachten niet serieus nemen?
Korpsen spannen geen rechtszaken aan tegen personen om te voorkomen dat zij aanspraak doen op schaderegelingen. Zij leggen wel besluiten over het al dan niet beroepsgerelateerd zijn van PTSS ter toetsing voor aan de rechter. Bij de regionale politiekorpsen zijn op dit moment twaalf zaken onder de rechter over PTSS.
Welke stappen neemt u ten aanzien van deze korpsen zodat PTSS-klachten van agenten voortaan wel worden herkend, erkend en behandeld?
Het is belangrijk, dat politiemensen zich gesteund voelen door hun korps, zeker als zij PTSS oplopen. De meerderheid van de korpsen gaat hier op een goede manier mee om, maar ik zie verscheidenheid in de aanpak van de korpsen.
Ik wil dat Politie Nederland een eenduidige aanpak heeft voor dit soort kwesties.
De kern van dit beleid moet zijn, dat iedere agent die getroffen wordt door PTSS of daardoor dreigt te worden getroffen, allereerst zo snel en zo goed mogelijk wordt opgevangen en begeleid, ongeacht of de oorzaak van PTSS nu in de privesfeer of in de werksfeer is gelegen. Alle inspanningen moeten er eerst op gericht zijn om het genezingsproces juist zo vlot mogelijk te laten verlopen. Dit is beter voor de agent in kwestie en zorgt er ook voor dat hij sneller weer inzetbaar is voor de dienst. In de tweede plaats is het van belang dat in elk geval via identieke en objectieve medische criteria wordt vastgesteld of het al dan niet om werkgerelateerde PTSS gaat. Is dat het geval, dan geldt PTSS in dat geval ook als een juridisch erkende beroepsziekte.
Ik heb de korpsbeheerders daarom verzocht om zich te conformeren aan de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) betreffende PTSS, waarin expliciet staat, dat de politieambtenaar een risico op beroepsgebonden PTSS loopt. Ik heb de Korpsbeheerders verzocht lopende zaken en oude zaken, voor zover dat mogelijk is, volgens dit beleid te behandelen.
Deze richtlijn zal onverkort van toepassing zijn voor de nationale politie. Hiermee is een landelijk eenduidig beleid op dit gebied gegarandeerd.
In het Algemeen Overleg dat ik op 21 december 2011 voerde met uw Kamer over de weerbaarheid van de politie heb ik een nader verdiepend onderzoek naar PTSS als beroepsziekte aangekondigd. Dit onderzoek kan aanleiding geven om het beleid nader aan te scherpen.
Klopt het dat tussen politiekorpsen verschillen bestaan in de benadering van PTSS-klachten als beroepsziekte? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke verschillen ongewenst zijn? Wat gaat u doen om deze verschillen op te heffen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat binnen de nationale politie verklaarbare gevallen van PTSS als beroepsziekte erkend zullen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover in nauw contact te blijven met de vakbonden en experts op dit terrein?
Zie antwoord vraag 4.
              De reis- en onkostenvergoedingen bij de TU Delft | 
          |
              Tanja Jadnanansing (PvdA) | 
          |
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat bent u van plan te ondernemen naar aanleiding van de berichtgeving over te ruime kostenvergoedingen bij de TU Delft?1 Vraagt u slechts opheldering of volgt er ook actie?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de Inspectie van het Onderwijs een verkennend vooronderzoek bij TU Delft uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de feiten uit de berichtgeving van het NRC correct zijn. De Inspectie van het Onderwijs heeft het College van Bestuur van TU Delft op 6 februari 2012 een brief gestuurd over een aantal verbeterpunten bij TU Delft. In deze brief gaat de Inspectie in op het inkoopbeleid, inkoopprocedures, nevenwerkzaamheden, beheer van het vastgoed en de onkostenvergoedingen. Met deze brief vraagt de Inspectie TU Delft actie te ondernemen op deze punten en hierover in het najaar danwel bij het jaarverslag 2011 te rapporteren. TU Delft heeft hiermee met de brief van 13 februari 2012 ingestemd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de TU Delft de regeling zodanig oprekt dat de te hoge vergoedingen, door de TU «staande praktijk» genoemd, voortaan onder de regeling zullen vallen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de signalen over bestuurdersdeclaraties heeft de Inspectie van het Onderwijs inzage gevraagd in de gegevens die ook aan de NRC ter beschikking zijn gesteld.
De inspectie concludeert daaruit dat de berichtgeving van de NRC over de omvang van de declaraties van bestuurders van TU Delft berust op feitelijk juiste en volledige informatie. De inspectie had daarom geen reden om eigen onderzoek te doen naar de totale omvang van de declaraties van de bestuurders.
Uit de stukken leidt de inspectie af dat de bestuurders van TU Delft geen gepaste soberheid betrachten in het declareren van de onkostenvergoedingen, die voornamelijk betrekking hebben op reis- en verblijfskosten. De inspectie heeft het College hierop in haar brief van 6 februari 2012 aangesproken.
De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving.
Waarom maakt een universiteit meer dan 900 000 euro op aan onkosten en faciliteiten voor drie collegeleden over de periode 2008–2011 en is dat echt nodig? Waaruit bestaan die kosten en faciliteiten precies?
Het bestuur en de Raad van Toezicht bepalen in hoeverre deze onkosten en faciliteiten noodzakelijk zijn. TU Delft heeft inmiddels de onkostenvergoedingen van de bestuurders gepubliceerd.
Bent u het eens met de bewering van de TU Delft dat het opstappen van de decaan los staat van de hoge vergoedingen en/of de berichtgeving daarover? Zo nee, wat is dan het verband daartussen?
Uit de verkenning van de Inspectie van het Onderwijs komt naar voren dat de betrokken decaan verdiensten had op het gebied van het valoriseren van kennis, ook in relatie tot projecten die vanuit het innovatieplatform waren geïnitieerd. De rol van de decaan zelf is in deze zaak te betreuren, maar ook het bestuur van TU Delft moet worden aangesproken. De Inspectie van het Onderwijs heeft dit inmiddels gedaan met de brief van 6 februari 2012.
              Het artikel 'Slimme dijken op komst' | 
          |
              Afke Schaart (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
          |
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slimme dijken op komst»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat een aanzienlijk deel van de 200 000 breedbandloze huishoudens nabij dijken liggen en dat daardoor ambities op het gebied van dijkversterking, -monitoring en digitalisering wellicht op slimme wijze gecombineerd kunnen worden?
In het kader van het Europese programma « Urban Flood» wordt op dit moment gewerkt aan het digitaliseren van dijkmonitoring. Urban Flood is een 3-jarig Europees onderzoekproject over sensordijken en overstromingswaarschuwingen, financieel ondersteund via het 7e kaderprogramma (KP7). Het project monitort de eerste «livedijken» op diverse plekken in Nederland, zoals bij Eemshaven en Vechtdijk Amsterdam, via sensortechnologie. Daarnaast wordt door de stichting IJkdijk en haar partners gewerkt aan een dijk data service centre (DDSC). Dit DDSC moet het mogelijk maken om gemeten data, waarmee het gedrag van de kering kan worden geanalyseerd en mogelijk voorspeld, centraal te ontsluiten.
Momenteel wordt onderzocht of en hoe sensortechnologie in dijken rendabel is te maken. Het is daarom nog niet te zeggen of deze technologie op grote schaal, of specifiek op de hier bedoelde locaties, zal gaan worden toegepast. Laat staan of de uitrol van deze technologie gecombineerd kan worden met de uitrol naar breedbandloze huishoudens nabij een dijk.
Bent u bereid om de beoogde aanleg van datacommunicatievoorzieningen naar en in dijken in het kader van «Slimme Dijken» te doen plaatsvinden in zogenaamde kabelgoten, waarin naast de kabels voor Rijkswaterstaat (RWS) ook ruimte is voor die van meerdere kabel- en telecombedrijven?
Zoals gezegd, valt nog niet aan te geven of en hoe sensortechnologie in dijken zal worden toegepast. Het is natuurlijk al wel zo dat er nu al kabels en leidingen door en langs waterkeringen liggen en dat ook nu al slimme combinaties hun vruchten af kunnen werpen, waarbij wel opgemerkt moet worden dat vreemde objecten de waterkering niet mogen verzwakken en dat hierbij moet worden voldaan aan de telecomwet en mededingingswet. Er wordt op dit moment gewerkt aan een convenant tussen de Unie van Waterschappen en het Platform Netbeheerders (kabel- en leidingbeheerders), dat beoogt de samenwerking – juist ook met telecombedrijven – bij dijkverzwaringsprojecten te verbeteren.
Op welke wijze worden de waterschappen geïnformeerd en uitgedaagd om dergelijke slimme combinaties te maken, nu de aanleg, het beheer en onderhoud van de dijken in het kader van het hoogwaterbeschermingsprogramma en het bestuursakkoord Water voornamelijk bij de waterschappen ligt?
Waterschappen, kennisinstellingen en de markt worden binnen diverse programma’s, zoals het IJkdijkontwikkelprogramma en Floodcontrol 2015, gestimuleerd samen te werken en ook buiten de sector samenwerking aan te gaan. Ik wijs ook nogmaals op het convenant in wording in het antwoord op vraag 3. Deze programma’s worden (mede financieel) ondersteund door het Rijk. Daarnaast is water natuurlijk aangemerkt als topsector. Diverse initiatieven op het vlak van hoogwaterbescherming, waarbij ook wordt samengewerkt met de private sector, zullen in dat verband een plaats krijgen in het voorgestelde Innovatiecontract van de Topsector Water.
Is het waar dat kabelgoten die nodig zijn voor deze «Slimme Dijken» nu al door Nederlandse bedrijven zoals Wavin zijn ontwikkeld?
Het klopt dat Wavin een nieuw soort kabelgoot heeft ontwikkeld die sterker is dan de reguliere kabelgoten en zich daardoor wellicht beter leent voor toepassing in dijken. Deze nieuwe kabelgoten zijn echter niet specifiek voor dijken ontwikkeld.
Deelt u de mening dat een dergelijke aanleg een uit overheidsperspectief vrijwel kosteloze stimulering betekent voor de ook door de Regering zo gewenste breedbandaansluitingen? Op welke wijze zult u deze kans benutten?
Het kan in de toekomst kosten besparen indien de combinatie van breedbandaansluitingen met slimme dijken grootschalig gerealiseerd zou kunnen worden. Gegeven mijn antwoord op vraag 3 zal dit op het juiste moment worden meegenomen. Meer algemeen is het bestaande beleid om kosten voor aanleg van netwerken te verlagen door werkzaamheden op elkaar af te stemmen. In de Handreiking Breedband worden gemeenten dan ook opgeroepen om bijvoorbeeld de graafwerkzaamheden in hun gemeente goed af te stemmen met diverse kabeleigenaars. Naast het belang van een reductie in kosten voor aanleg ontstaan in de markt innovatieve financieringsmodellen om de aanleg van glasvezel te stimuleren. Zo zijn er voorbeelden vanuit de bewoners zelf die via vraagbundeling of het opzetten van een coöperatie de marktpartijen alsnog overhalen om aan te leggen, waarbij de bewoners de meerkosten ten opzichte van het rendabele (dorps)gebied over meerdere jaren kunnen terugbetalen. Ook over financieringsmodellen informeert de Handreiking. Overigens betekent het niet hebben van een vaste breedbandinfrastructuur niet dat de laatste 100 000- 150 000 huishoudens zonder breedband zitten. Er is altijd beschikking over een mobiel netwerk en/of satelliet.
Bent u bereid de voor dergelijk medegebruik door Rijkswaterstaat in rekening te brengen kosten te beperken tot uitsluitend de aantoonbare meerkosten?
Ja, met inachtneming van hetgeen gesteld bij het antwoord op vraag 3 en 6.
Deelt u voorts de mening dat een grootschalig (mede-) gebruik kan leiden tot een innovatief en bijgevolg zeer goed exporteerbaar samenstel van voorzieningen en diensten? Hoe kunnen we dat het beste benutten?
Ja ik deel deze mening en ik probeer dan ook daar waar samenwerking en combineren van beleid mogelijk is, dit aan te moedigen. Dit, zoals eerder gesteld, met inachtneming van bestaande wet- en regelgeving. Of dit nu gaat over slimme dijken of ander beleid. Het is de insteek waarop ook het topsectorenbeleid op is gebouwd.
              De gevolgen van bezuinigingen op het geldmuseum | 
          |
              Boris van der Ham (D66) | 
          |
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Klopt het dat het Geldmuseum in Utrecht, naar aanleiding van het stopzetten van de subsidie door het ministerie van Financiën, het overgrote deel van het wetenschappelijke werk van het museum stopzet?
Ja, dat klopt, met dien verstande dat het een tijdelijke aanvullende subsidie van het ministerie van Financiën betreft die beëindigd is. De reguliere subsidie van het ministerie van Financiën aan het Geld- en Bankmuseum is in stand gebleven.
Bent u bereid te onderzoeken of het wetenschappelijke werk van het geldmuseum kan worden ondergebracht bij een andere instelling, om te voorkomen dat ontwikkelde expertise op dit vlak verloren gaat?
Ik laat graag aan het Geld- en Bankmuseum zelf over hoe met de wetenschappelijke functie van het museum omgegaan wordt. In mijn brief van juni 2011 aan uw kamer heb ik aangegeven in de volgende subsidieperiode niet langer subsidie te zullen verstrekken voor die wetenschappelijke functie aan de Rijksmusea, enkele uitzonderingen, eveneens genoemd in die brief, daargelaten. Het Geld- en Bankmuseum is niet één van die uitgezonderde musea.
              Het Glossyblad “He He ik zit” dat naar defensiemedewerkers is verstuurd als onderdeel van het kerstpakket van de Koninklijke Marine | 
          |
              Marcial Hernandez (PVV) | 
          |
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u ervan op de hoogte dat de Koninklijke Marine een eigen Glossyblad «He He ik zit,» heeft verstuurd naar haar medewerkers als onderdeel van het kerstpakket?1
Neen. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u aangeven of dit glossyblad door Defensie zelf of door externe partijen is uitgegeven? Zo nee, waarom niet?
Het kerstpakket voor het personeel van het Commando zeestrijdkrachten (CZSK) bestond in 2011 uit een tegoedbon van een bedrijf waarmee de medewerker een cadeau kon uitzoeken. De kerstpakketten van deze leverancier bevatten standaard een blad waarvan de titelpagina wordt aangepast aan de klant, in dit geval het CZSK. Defensie is niet betrokken bij de inhoud van dit blad. De kosten van het kerstpakket bedragen per medewerker € 35. Van dit bedrag besteedt de leverancier € 3 aan afhandelings- en verzendkosten, inclusief het blad. De exacte kosten van alleen het blad zijn Defensie niet bekend.
Kunt u aangeven hoeveel Defensie (Koninklijke Marine) financieel heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit glossyblad? Hebben externe partijen dit glossyblad mede gefinancierd? Zo ja, welke partijen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat Defensie, in tijden van grote bezuinigingen op personeel en materieel, een dergelijk duur glossyblad uitgeeft en/of financiert? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling in de vraag dat Defensie een duur blad heeft uitgegeven of gefinancierd, is onjuist. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u tenslotte nader toelichten wat de toegevoegde waarde is van dit glossyblad voor defensiemedewerkers en de doelstellingen van de defensieorganisatie gezien het gegeven dat in dit blad geen enkel defensiegerelateerd artikel staat, maar bijvoorbeeld wel wordt ingegaan op Gerald Joling als gangmaker, 40 jaar passie voor dans, Lady Gaga en de grenzen van het absurde en het eindeloos speuren naar het juiste parfum? Zo nee, waarom niet?
Uit de opsomming van de onderwerpen zou kunnen worden afgeleid dat de leverancier heeft getracht een blad te maken met een feestelijk karakter dat in overeenstemming is met de tijd van het jaar. Of de lezer hiervoor ontvankelijk is, kan van persoon tot persoon verschillen.
              De staking in de olieproductie in Zuid-Sudan | 
          |
              Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) | 
          |
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met de berichtgeving over de oproep van de Zuid-Sudanese regering aan oliebedrijven om binnen twee weken de olieproductie in het land te staken?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat buurland Sudan 630 miljoen euro aan olie van Zuid-Sudan heeft gestolen?
Zuid-Sudan stelt dat Sudan sinds 25 december 2011 op basis van de Sudanese Petroleum Transit and Service Fees Act 2011 olie heeft geconfisqueerd ter waarde van 815 miljoen US dollar. Sudan stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van diefstal van olie, maar van betaling in natura voor het gebruik door Zuid-Sudan van de Sudanese olie-infrastructuur. Onafhankelijke informatie is niet beschikbaar.
Wat is uw oordeel over de oproep van de Zuid-Sudanese President Salva Kiir aan «bevriende landen» om Zuid-Sudan te helpen indien er geen olie-inkomsten gegenereerd kunnen worden?
Zowel Sudan als Zuid-Sudan moeten hun eenzijdig genomen stappen herzien. Het is van belang dat beide landen op constructieve wijze hun onderhandelingen hervatten om tot definitieve afspraken te komen over het transport van Zuid-Sudanese olie over het grondgebied van Sudan en het gebruik van de Sudanese olie-infrastructuur.
Kunt u aangeven of Nederland een rol van betekenis speelt dan wel kan spelen in dit conflict en de onderhandelingen over de olieproductie tussen Noord- en Zuid-Sudan?
Nederland speelt een ondersteunende rol bij deze onderhandelingen. Primair faciliteert het African Union High Level Implementation Panel (AUHIP) onder leiding van Thabo Mbeki de onderhandelingen tussen de beide landen over de uitstaande zaken van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Nederland ondersteunt het AUHIP met de detachering van een civiel expert bij Intergovernmental Authority for Development (IGAD) dat als secretariaat van het AUHIP fungeert. Daarnaast ondersteunt Nederland de capaciteitsopbouw van de Zuid-Sudanese overheid op uiteenlopende terreinen, waaronder op het terrein van olie.
Op welke wijze wordt de EU betrokken bij de onderhandelingen over de olie-inkomsten tussen beiden landen? Wat is uw oordeel over de mate van betrokkenheid van de EU bij deze onderhandelingen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. heeft de EU Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om onder leiding van het AUHIP tot overeenstemming te komen over alle uitstaande zaken van het CPA en de gevolgen van de afscheiding van Zuid-Sudan. De EU ondersteunt onder andere via Speciaal Vertegenwoordiger Marsden het AUHIP. Namens de EU heeft Commissaris Piebalgs aan de bijeenkomst van regeringsleiders van de Afrikaanse Unie op 29 en 30 januari jl. deelgenomen. Nederland en de EU hebben tijdens de AU-top de boodschap uitgedragen dat beide landen zich moeten onthouden van eenzijdige stappen en dat zij naar de onderhandelingstafel moeten terugkeren. Ik zie vooralsnog niet een andere dan een ondersteunende rol voor de EU weggelegd.
Bent u bereid bilateraal dan wel in EU verband u in te spannen om de humanitaire situatie in Zuid-Sudan, waar inmiddels 120 duizend ontheemden zijn te betreuren, nauwlettend in de gaten te houden? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Ja. Nederland onderhoudt hierover nauwe contact met UNMISS, andere donoren en hulporganisaties en onderzoekt voor 2012 de mogelijkheden opnieuw bij te dragen aan de humanitaire hulpverlening ter plaatse. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 januari jl. heb ik de humanitaire situatie in het gebied met mijn collega’s besproken en krachtige, gecoördineerde inspanningen bepleit.
              De vergoeding van hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie ter behandeling van chronische pijn | 
          |
              Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Deelt u de mening dat chronische pijn een ernstige aandoening is die in ieder geval niet als «lage ziektelast» kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heb ik op 7 maart 2011 gevraagd te adviseren over de toepassing van de lage-ziektelastbenadering. Ik verwacht dit advies binnen niet al te lange tijd van het CVZ te ontvangen. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van het CVZ zal het kabinet een standpunt innemen en daarover de Kamer informeren.
Het advies dat CVZ gaat uitbrengen over de elektrostimulatie vloeit overigens niet voort uit het advies over de lage-ziektelastbenadering.
Deelt u de mening dat verlaging van de ziektelast bij chronische pijn uw aandacht verdient, gelet op de hoge prevalentie van rond de 20%, de aantasting van de kwaliteit van leven, het functioneren en de arbeidsproductiviteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze onderneemt u actie om dit veelvoorkomende gezondheidsprobleem terug te dringen?
Het is mij bekend dat het CVZ voornemens is te adviseren over hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie. Betrokken partijen zijn inmiddels geconsulteerd over het conceptadvies. Ten behoeve van deze consultatie hebben deze partijen het conceptadvies strikt vertrouwelijk ontvangen. Op basis van de commentaren uit het veld en de beraadslagingen in de Duidingscommissie Pakket en de Adviescommissie Pakket kunnen er nog wijzigingen aangebracht worden. Er is dus nog geen openbaar advies van het CVZ waarop ik een standpunt kan innemen. Overigens zou ik het ook niet opportuun en zinvol achten een standpunt in te nemen op een conceptadvies dat nog – al dan niet in belangrijke mate – kan wijzigen.
Ik ga er vanuit dat het advies meeloopt in het pakketadvies 2012. Als dat zo is verwacht ik mijn oordeel mee te nemen bij mijn standpunt over het jaarlijkse pakketadvies. Dit standpunt ontvangt u uiterlijk begin juni.
Hoeveel patiënten in Nederland met chronische pijnklachten worden behandeld met Transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)? Voor hoeveel van deze patiënten is TENS, of een vergelijkbare therapie, de enige behandeling die nog verlichting brengt? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken, alvorens te beslissen over het pakketadvies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het CVZ voornemens is te adviseren om uitwendige elektronische stimulatie ter behandeling van chronische pijn niet langer te vergoeden? Bent u van plan dit advies over te nemen?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit het in opdracht van het CVZ uitgevoerde literatuuronderzoek naar de effectiviteit van uitwendige elektrostimulatie bij chronische pijn: «Het CVZ staat, als pakketbeheerder, voor de principiële keuze of het bereid is positief te adviseren over de vergoeding van een behandeling die in de praktijk aanzienlijke pijnverlichting kan bewerkstelligen, maar waarvan in onderzoek het effect voor een mogelijk belangrijk deel aspecifiek lijkt te zijn.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Waarom geeft in de afweging van het CVZ de stand van de literatuur in dit geval de doorslag, en niet de stand van de praktijk, anders dan de bezuinigingsagenda van dit kabinet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de opvatting van de onderzoekers dat vermindering van de ziektelast ten gevolge van chronische pijn een valide argument is om positief te adviseren over vergoeding van uitwendige elektrotherapie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een gehanteerd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat het de deur open zou zetten naar «vergoeding van allerlei interventies waarvan het effect vermoedelijk langs aspecifieke weg tot stand komt»? Kunt u concrete voorbeelden noemen van behandelingen waarop dit argument van toepassing zou zijn?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een ander genoemd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat er steeds meer gezocht zal worden naar andere, meer effectieve interventies om de mechanismen waarlangs patiënten zelf controle kunnen uitoefenen over hun pijnsensatie, te activeren? Deelt u de mening dat het verstandig is eerst de ontwikkeling van die alternatieven af te wachten alvorens de huidige hulpmiddelen en behandelingen uit het pakket te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de in de medische wetenschap gebezigde uitspraak «absence of evidence is not evidence for absence»? Hoe beoordeelt u in dit licht de opvatting van de onderzoekers dat, ondanks het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, patiënten in de praktijk wel degelijk baat kunnen hebben bij TENS en vergelijkbare behandelingen?3
Ik ben bekend met deze uitspraak. Voor de op grond van de Zorgverzekeringswet te verzekeren zorg geldt als uitgangspunt dat de zorg van bewezen waarde is.
Het is dus niet relevant of onderzoekers beweren dat mensen baat hebben bij een interventie, maar of de interventie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Deze voorwaarde geldt niet alleen bij chronische pijnklachten, maar voor alle klachten die complex zijn. Ik teken daarbij nog aan dat de verplichting om na te gaan wat werkt en wat niet, niet alleen voortkomt uit pakketbeheer, maar ook vanuit het perspectief van het leveren van verantwoorde zorg.
Deelt u de mening dat het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur over de werkzaamheid van uitwendige elektrostimulatie voor een belangrijk deel kan worden verklaard door de complexiteit van chronische pijnklachten en de veelheid aan verschijningsvormen en oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u de redenering van het CVZ overneemt, is dan niet de consequentie dat veel behandelingen voor complexe aandoeningen met een veelheid aan oorzaken zullen verdwijnen uit het basispakket vanwege gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, terwijl de stand van de praktijk aantoont dat patiënten er baat bij hebben? Wilt u uw antwoord toelichten ?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 9.
Deelt u de mening dat, indien de behandelende arts van oordeel is dat de patiënt is aangewezen op TENS of een vergelijkbare behandeling, deze behandeling vergoed dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het is namelijk niet de behandelend arts die bepaalt of een behandeling in het pakket zit.
              Hypotheekverstrekking aan mensen met een studieschuld | 
          |
              Jacques Monasch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) | 
          |
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Studieschuld geeft moeilijkheden bij hypotheek»?1
Ja.
Bent u van mening dat lenen voor een studie een verantwoorde keuze is, gezien de kans op een hoger inkomen, en daarom niet beperkt moet worden door stroeve hypotheekverstrekking?
Ik vind het verantwoord dat studenten voor het volgen van een opleiding een studielening aangaan. Het is ook verstandig de maandelijkse lasten van een studieschuld – evenals de andere vaste lasten – te laten meenemen in de hypotheekbeoordeling. Oud-studenten kunnen het geld voor de terugbetaling van hun studieschuld immers niet gebruiken voor de aflossing van een hypotheek.
Studieleningen hebben wel een sociaal karakter, dat gekenmerkt wordt door een gunstige rente, een lange terugbetaalperiode, terugbetaling naar draagkracht en kwijtschelding van de restschuld. Dit om problemen bij het terugbetalen te voorkomen.
Bent u van mening dat het kopen van een huis voor starters op de arbeidsmarkt in principe mogelijk moet zijn?
Zoals volgt uit de Woonvisie die in juli 2011 aan de Tweede Kamer is gestuurd zijn startende huizenkopers van belang voor de woningmarkt. Zij zijn van belang voor een goede werking van de woningmarkt als geheel, dus niet alleen voor de starters zelf, maar ook voor de doorstroming tussen de huur- en koopsector en binnen de huursector. Dit laat echter onverlet, dat starters het advies moeten krijgen een verantwoorde hypotheek af te sluiten.
Is er sprake van een verandering in de eisen die banken hanteren om hypotheken aan mensen met een studieschuld te verstrekken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat veroorzaakt dan de in het bericht vermelde stroeve kredietverlening?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NvB) heb ik vernomen, dat de normen ten aanzien van het verstrekken van een hypotheek aan mensen met een studieschuld niet strenger zijn geworden. Bij het verstrekken van een hypotheek werd altijd al gevraagd naar eventuele andere schulden (o.a. studieschuld). Dit gebeurt op grond van artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht. Daarin wordt gesteld dat aanbieders van krediet (waaronder hypothecair krediet) voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet informatie over de financiële positie van de consument dienen in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Bij het bepalen van de financiële positie van de consument worden de lasten van studieleningen meegenomen. De manier waarop de studieschuld wordt meegerekend verschilt per bank.
De NvB geeft aan dat de normen niet strikter zijn geworden, maar wel dat ze scherper worden toegepast. Door de economische crisis is de nadruk meer komen te liggen op verantwoord lenen en letten de banken bij de verstrekking van de hypotheek extra op de financiële positie van de consument.
              De remmende werking van preventie op de stijging van de zorgkosten een het terughoudende beleid inzake overgewicht | 
          |
              Khadija Arib (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Marc Pomp, waaruit blijkt dat investeren in preventie en gezond ouder worden de kostengroei in de zorg met 6% kan doen dalen?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Healthy Ageingbeleid de zorguitgaven in 2050 kan beperken tot 18% van het bruto binnenlands product, terwijl het Centraal Planbureau eerder becijferde dat deze kosten in 2050 24% van het bruto binnenlands product (BBP) zullen uitmaken?
Lang en gezond leven is voor iedereen belangrijk en het kabinet ondersteunt dit dan ook met beleid, los van de vraag tot hoeveel procent beheersing van de zorgkosten dit zou kunnen leiden. We moeten namelijk voorzichtig zijn met deze cijfers. De verwachtingen zijn gebaseerd op rekenmodellen waaraan verschillende aannames ten grondslag liggen. Zo beschrijft de heer Pomp zelf meerdere scenario’s. In de meeste daarvan dalen de zorguitgaven niet of nauwelijks. Slechts in het meest extreme scenario, met de minst waarschijnlijke aannames, wordt een substantieel lager groeipad ten opzichte van de scenario’s van het CPB berekend. Daar komt bij dat Pomp de kosten van (nieuwe) preventieve activiteiten niet in zijn berekeningen meeneemt.
Wat is uw mening over het feit dat Marc Pomp positiever is over de effecten van preventie dan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), omdat het RIVM een stijging van de zorguitgaven mee rekent ten gevolge van langer leven?
Zoals ik bij vraag 2 al heb aangegeven is er in één van de doorgerekende scenario’s, met de minst waarschijnlijke aannames, een substantieel effect van preventie op de stijging van de zorguitgaven. In de meeste andere scenario’s in zijn rapport wordt geconcludeerd dat de zorguitgaven niet zullen afnemen door preventie. Dit is in lijn met de analyses van het RIVM.
Daaruit blijkt dat meer gezondheid en meer ziekte vaak hand in hand gaan. Het gaat in de volksgezondheid om dynamische processen waarin epidemiologische trends, demografische ontwikkelingen en zorguitgaven op een complexe manier in elkaar grijpen. Om een goed beeld te vormen moeten al deze aspecten worden meegenomen dus ook de stijging van de zorgkosten ten gevolge van langer leven. Neem hart- en vaatziekten als voorbeeld. Door een daling van het aantal rokers, het gebruik van cholesterolverlagers en betere zorg is de sterfte aan hart- en vaatziekten in de achterliggende decennia spectaculair gedaald. Daardoor is ook de ziektelast enorm afgenomen. In dezelfde beweging is echter het aantal patiënten met chronisch hartfalen gestegen, evenals de zorguitgaven hieraan. En daar komt nog bij dat de bevolking als gevolg van de succesvolle behandeling van hart- en vaatziekten ouder is geworden, waardoor helaas ook het aantal mensen met typische ouderdomsziekten zoals dementie is gestegen.
Wat vindt u van de stelling dat het RIVM een te enge definitie van preventie hanteert, en dat maatregelen op het gebied van levensstijl een bredere werking hebben en kleinere aandoeningen, die tweederde van de zorguitgaven betreffen, voorkomen?
Ook hierbij gaat het om verschillen in de aannames die onder de rekenmodellen liggen. Pomp gaat er, in zijn meest extreme scenario, vanuit dat de uitgaven voor alle ziekten door het healthy ageing beleid met 20% zullen dalen. Het RIVM neemt in haar berekening alleen de ziekten mee waar een effect van preventie mag worden verwacht en waarvoor de omvang van dat effect wetenschappelijk is onderbouwd. Daarin wordt een breed scala van preventieve activiteiten, van collectieve preventie tot «personalized prevention», meegenomen. Dit betekent dus dat er minder ziekten worden meegenomen omdat dit, volgens de onderzoekers van het RIVM, een realistischere voorspelling oplevert.
Het tweederde deel van de zorguitgaven waar de heer Pomp over spreekt betreft niet zozeer kleinere aandoeningen (het gaat bijvoorbeeld ook om verstandelijke handicaps en aangeboren afwijkingen), maar zorguitgaven waarvoor geen relatie met preventie of healthy ageing bekend is. Het is evenmin zo dat kleinere aandoeningen bij elkaar tweederde deel van de zorguitgaven voor hun rekening nemen. Het overgrote deel van de zorguitgaven houdt verband met psychische stoornissen, verstandelijke handicaps, dementie, beroerte, hart- en vaatziekten, kanker, artrose en andere aandoeningen van het bewegingsstelsel (zie www.kostenvanziekten.nl). Dit zijn allerminst kleinere aandoeningen.
Bent u van mening dat uw huidige beleid ten aanzien van preventie de kostengroei met 6% kan doen dalen? Zo ja, hoe? Zo nee, welke beleidswijzigingen gaat u voorstellen om dit wel te bereiken?
Het is niet realistisch om te verwachten dat alleen met preventie een daling van de kostengroei met 6% kan worden gerealiseerd. Daarvoor zijn de aannamen van Pomp te onwaarschijnlijk. Uit andere onderzoeken en uit de meerderheid van de scenario’s van Pomp zelf leiden we af dat preventie geen grote effecten heeft op de zorgkosten. Het onderzoek van Pomp biedt geen aanknopingspunten voor beleidswijzigingen. Dit laat onverlet dat dit kabinet blijft investeren in preventie, ook in healthy ageing-onderzoek, omdat gezondheid de kwaliteit van leven verbetert, en omdat dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie en voor ouderen die langer zelfstandig willen blijven functioneren.
Bent u op de hoogte van het promotieonderzoek de heer De Gouw, directeur GGD Hollands Midden, waaruit blijkt dat het beleid ten aanzien van de publieke gezondheid en met name inzake de bestrijding van overgewicht, onvoldoende werkt?2
Ja.
Bent u van mening dat er sprake is van een integraal beleid ten aanzien van het terugdringen van overgewicht? Vindt u dat er voldoende samenwerking bestaat tussen verschillende ministeries en gemeenten, en dat er sprake is van een integraal lange termijnbeleid?
Ja, vanuit de Rijksoverheid zetten we in op integraal lange termijn gezondheidsbeleid. Ons beleid gericht op het tegengaan en terugbrengen van overgewicht is hier onlosmakelijk onderdeel van. Overgewicht staat al jaren als speerpunt in onze preventienota’s. Met gebundelde krachten vanuit publieke en private sectoren werken we over de grenzen van kabinetsperiodes heen aan effectief gezond gewicht beleid. Denk bijvoorbeeld aan ons beleid gericht op de gezonde werkplek, de gezonde school(omgeving), kennis- en productinnovatie en betrouwbare informatie voor de consument.
We doen aanpassingen indien nodig; aan de hand van ontwikkelingen en nieuwe inzichten houden we oog voor verbetering en versterking van ons beleid. Overigens heb ik in mijn nieuwe leefstijlbeleid diverse thema’s gebundeld ten gunste van integraal beleid. Zo heb ik gezond gewicht, sporten en bewegen en letselpreventie meer met elkaar in lijn gebracht.
Lokaal gezondheidsbeleid kent vele uitdagingen. Ik zie daar mooie verbindingen tot stand komen en initiatieven ontstaan in en tussen sectoren. Centrale faciliteiten zoals die van de Buurtsportcoach en van het Convenant Gezond Gewicht kunnen hier een stimulerende rol in spelen.
Bent u bereid voorstellen te doen voor een meer integraal beleid, waarbij de verantwoordelijkheid voor preventie en het terugdringen van overgewicht bij het hele kabinet komt te liggen in plaats van alleen bij u? Op welke wijze zou een dergelijk beleid kunnen worden vormgegeven?
De Landelijke nota Gezondheidsbeleid is een kabinetsbrede nota en beschrijft reeds onze gezamenlijke inzet vanuit gedeelde verantwoordelijkheid en overeenkomstige doelen.
Weegt de keuze voor een terughoudend beleid, dat gebaseerd is op het principe van eigen verantwoordelijkheid en eigen keuze van mensen, op tegen de wetenschap dat daarmee overgewicht onvoldoende zal worden teruggedrongen, en daarmee samenhangend de kosten van de zorg zullen stijgen en de individuele kwaliteit van leven van mensen nadelig wordt beïnvloed?
Overgewicht is een complex maatschappelijk probleem dat niet door de overheid alleen is terug te dringen. Maar ik heb er vertrouwen in dat het beleid van dit kabinet de beste kansen biedt om hier goede stappen vooruit in te zetten samen met alle andere partijen in de samenleving die daarbij nodig zijn. Ik lever een extra inspanning om jongeren te beschermen en hen een gezonde basis te geven. Voor mijn gezond gewicht beleid maak ik zo veel mogelijk gebruik van effectieve interventies en aanpakken. De Gezonde Schoolkantine en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht) zijn hier mooie voorbeelden van die laten zien dat onze aanpak en inzet werkt. Doordat ik kennis over goede voorbeelden en effectieve aanpak verspreid, verbindingen leg met sport en bewegen, opensta voor initiatieven en de dialoog met private partijen aanga, geloof ik dat we een stevige positieve bijdrage leveren aan de volksgezondheid.
Bent u bereid schriftelijk een uitgebreide reactie op beide onderzoeken aan de Kamer te zenden, ruim vóór het geagendeerde nota-overleg publieke gezondheidsbeleid op 5 maart 2012?
Ja, bij deze.
              Het bericht ‘OPTA waarschuwt ondernemers voor ongewilde telefonie overstap’ | 
          |
              Pieter Omtzigt (CDA), Ad Koppejan (CDA) | 
          |
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) «OPTA waarschuwt ondernemers voor ongewilde telefonie overstap»?1
Ja, met dit persbericht heeft OPTA zakelijke gebruikers willen waarschuwen voor een probleem waar OPTA veel klachten over ontvangt.
Hoeveel klachten heeft de OPTA gekregen over dit onderwerp in het afgelopen half jaar?
OPTA heeft klachten ontvangen over bedrijven die zich richten op de zakelijke markt. Op dit moment zijn er 162 klachten bekend. Van deze 162 schriftelijke klachten hebben 102 klachten betrekking op het afgelopen half jaar.
Herinnert u zich nog het antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u over ongewilde overstappen meldde: «Wel vind ik alles overziend dat er ruimte is voor verbetering. Uitgangspunt moet zijn dat contracten willens en wetens worden afgesloten en dat met oog daarop klanten goed worden geïnformeerd door hun aanbieder. Ik vind dat voor de bestaande procedure die geldt voor overzettingen (en wordt gefaciliteerd door de Vereniging COIN) aanscherpingen wenselijk zijn. Ik heb de betrokken partijen daarom opgeroepen om de bestaande procedures te versterken om overzettingen zonder adequate wilsuiting te voorkomen dan wel er voor te zorgen dat dergelijke overzettingen op een voor de gebruiker simpele manier ongedaan kunnen worden gemaakt. De betrokken aanbieders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan een oplossing als het betrokken bedrijf aangeeft terug te willen naar zijn «oude» aanbieder. Dit zal ik blijven volgen en ik stel uw Kamer op de hoogte van de uitkomsten?2
Ja.
Kunt u aangeven of aanscherpingen hebben plaatsgevonden, of ongewenste oversluitingen fors zijn afgenomen?
De bestaande door aanbieders van telefoondiensten gehanteerde procedure voor overzettingen is onlangs aangescherpt. Als de oorspronkelijke aanbieder een redelijk vermoeden heeft van overzetting zonder instemming van de abonnee, dan kan deze partij de nieuwe aanbieder vragen om de wilsuiting te overleggen. Als deze wilsuiting niet kan worden overlegd, dan kan een boete aan het bedrijf worden opgelegd. Deze aanscherpte procedure biedt een uitkomst voor klachten waarbij er geen instemming is van de abonnee. Het zal echter niet alle problemen rondom ongewenste overzettingen kunnen oplossen, bijvoorbeeld in de gevallen waarin wel een wilsuiting kan worden overlegd maar deze niet op een rechtsgeldige manier is verkregen.
De vraag of het aantal ongewenste oversluitingen fors zijn afgenomen is lastig te beantwoorden. Feit is wel dat de klachten hierover niet zijn afgenomen, maar eerder zijn toegenomen. De klachten die sinds juni vorig jaar bij OPTA zijn binnengekomen zijn wel van karakter veranderd. In het begin hadden de klachten vooral betrekking op het overstappen zelf. Klagers waren in de veronderstelling dat zij een vernieuwd product van hun oorspronkelijke aanbieder gingen afnemen door het ondertekenen van een antwoordkaart, maar de aanbieding bleek echter van een nieuwe aanbieder te zijn. Veel van de klagers hebben aangegeven dat zij zich misleid voelen door deze wervingstechniek. Thans richten de klachten zich op de problemen die ontstaan bij het teruggaan van de nieuwe aanbieder naar de oude aanbieder. Het is bijvoorbeeld erg lastig om van het nieuwe contract af te komen.
Vindt u dat de telecomsector haar leven verbeterd heeft?
De klachten rondom ongewenste overzettingen bij zakelijke klanten doen zich thans voornamelijk voor bij ZakelijkeTelefonie.nl dat zich richt op zakelijke klanten. Voor zover mij bekend doen er zich bij andere bedrijven die zich richten op zakelijke klanten ongewenste oversluitingen veel minder voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat het bedrijf, http://www.zakelijketelefonie.nl/home/, dat eerder aanleiding gaf tot de kamervragen, van de Reclame Code Commissie gehoord heeft dat haar uitingen strijdig zijn met de Nederlandse Reclame Code3 en dat het nog steeds klachten regent4?
In de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 1 september 2011 (dossiernr. 2011/00584A) stelt de commissie dat de bestreden uiting van ZakelijkeTelefonie.nl in strijd in met de waarheid als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code. Het bedrijf heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er door de klager verplichtingen zijn aangegaan jegens het bedrijf. In haar beslissing beveelt de Commissie ZakelijkeTelefonie.nl aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Ik ben van mening dat de Commissie met deze uitspraak een duidelijk signaal afgeeft dat gebezigde reclame-uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code.
Deelt u de mening dat het advies van de OPTA ondernemers niet veel verder helpt?5
Deze problemen kunnen niet met inzet van de bevoegdheden van OPTA worden opgelost. Binnen de wettelijke bevoegdheden die OPTA heeft moet OPTA zich dan ook beperken tot het geven van adviezen. Wel zullen ondernemers door deze adviezen extra alert zijn op ongewild overstappen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat kwalijke acquisitiepraktijken snel tot het verleden gaan behoren in de telecomsector?
Om de problemen op de korte termijn aan te pakken wijs ik op de verschillende mogelijkheden die erop zijn gericht om de klachten over ongewenste overzettingen te verminderen.
Ten eerste hebben de aanbieders van telefoondiensten recentelijk onderling een boeteregeling afgesproken (zie ook beantwoording op vraag 4). Deze aangescherpte procedure biedt alleen een uitkomst voor klachten waarbij er geen wilsuiting kan worden overlegd door de nieuwe aanbieder. Bij de oorspronkelijke partij kan dan een boete in rekening worden gebracht. In dat kader vraagt KPN naar aanleiding van de ontvangen klachten, de wilsuitingen van de zakelijke eindgebruiker op. Als deze wilsuiting niet kan worden overhandigd, heeft KPN het recht de overzetting naar de nieuwe aanbieder niet uit te voeren. Als de wilsuiting wel kan worden overhandigd dan gaat KPN na of uit de wilsuiting kan worden opgemaakt dat de zakelijke eindgebruiker daadwerkelijk heeft willen overstappen naar de nieuwe aanbieder.
Ten tweede kunnen ondernemers die menen dat zij zijn misleid door een verkeerde voorstelling van zaken, op grond van dwaling een beroep doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst (artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek). Bij het bewust achterhouden van informatie door de aanbieder kan de overeenkomst worden vernietigd op grond van bedrog (artikel 3:44, tweede lid, BW). Als de ondernemer desondanks aanmaningen krijgt dan kan hij hiertegen bezwaar maken bij de nieuwe aanbieder en het incassobureau. Indien partijen onderling er niet uitkomen dan kan de ondernemer de zaak voorleggen aan de rechter.
Ten derde staat bij misleidende reclame gericht op zakelijke afnemers (artikel 6:194 BW en verder) de weg naar de rechter open. KPN heeft een kort geding procedure aangespannen tegen ZakelijkeTelefonie.nl waarin KPN eist dat de misleidende reclame wordt gestaakt. De zitting is op 28 maart jl. geweest; de uitspraak volgt nog.
Ten slotte is er meer bewustwording van dit probleem. Ondernemers worden via allerlei kanalen gewaarschuwd voor ongewenste overzettingen (bv. op de site van OPTA en de site van «Antwoord voor bedrijven»). Ook MKB Nederland is actief op dit dossier en wijst ondernemers erop dat ZakelijkeTelefonie.nl en KPN verschillende bedrijven zijn en geeft ook adviezen aan ondernemers wat te doen bij klachten.
Ik zal de ontwikkelingen volgen en mochten de problemen op korte termijn niet substantieel zijn verminderd dan is een meer structurele aanpak wenselijk. In dat kader wil ik wijzen op het voornemen van de Minister van Veiligheid en Justitie om voor kwalijke acquisitiepraktijken te onderzoeken of de wet- en regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventueel op ondernemers toe te snijden maatregel (zie Kamerstukken II, 2011/12, nr. 337, p. 17). De uitwerking van dit voornemen dat tot doel heeft ondernemers beter te beschermen tegen kwalijke aquisitiepraktijken, zal ter hand worden genomen in samenwerking met mijn ministerie.