Kamerstuk 23432-332

Verslag van een algemeen overleg

De situatie in het Midden-Oosten


Nr. 332 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 mei 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 5 april 2012 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 20 maart 2012 met een reactie op het verzoek van de commissie inzake berichten over het standpunt van de EU met betrekking tot de veroordeling van geweld door Israëlische kolonisten (23 432, nr. 329);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2012 met een reactie op het verzoek van de commissie inzake de achtergronden van de detentie van leden van de Palestinian Legislative Council (PLC) door Israël en in het bijzonder over de arrestatie van de voorzitter van de PLC, de heer Aziz Dweik (23 432, nr. 328);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 4 april 2012 met een reactie op de vraag van het lid Peters over het standpunt van het kabinet over het zogenaamde Area C-rapport van de EU Heads of Missions (HoMs) in de Palestijnse gebieden (PG) en de wijze waarop en wanneer dat is ingenomen en gecommuniceerd met Europa en de Tweede Kamer (23 432, nr. 330);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 5 april 2012 met verzoek van het lid Pechtold om een brief naar aanleiding van perspublicaties over het ingenomen standpunt in de VN-Mensenrechtenraad (26 150, nr. 114).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Albayrak

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor

Voorzitter: Schouw

Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Pechtold, Timmermans, Van Bommel, Voordewind, Ten Broeke, De Roon, Ormel, Peters en Schouw,

en minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Welkom. Mij is gevraagd dit overleg voor te zitten.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik kijk wat verbaasd. Ik ben zeer vereerd met het feit dat u voorzit, maar ik zie dat onze vicevoorzitter ook aanwezig is. Ik vind het jammer dat de vaste voorzitter van de commissie er niet is, maar waarom kwijt onze vicevoorzitter zich niet van zijn nobele taak?

De heer Pechtold (D66): Dat zou u wel willen! Ik zit deze vergadering niet voor omdat ik vandaag een actieve rol in dit debat wil spelen. Als het slechts om een bijdrage gaat, kan iemand de voorzittershamer tijdelijk overnemen, maar ik wil vandaag ook interrupties kunnen plaatsen. Velen in de commissie zullen hetzelfde idee hebben. Ik heb de heer Schouw bereid gevonden om dit overleg voor te zitten.

De voorzitter: Ik heet iedereen welkom bij deze bijeenkomst. Het lid Pechtold heeft bij de regeling van werkzaamheden van heden gevraagd om een brief over de inzet van de EU in de Mensenrechtenraad van de VN. Het voorstel is om deze brief aan de agenda toe te voegen. Mij blijkt dat de aanwezige leden het daarmee eens zijn.

Ik stel voor in eerste termijn een spreektijd te hanteren van maximaal vier minuten per fractie en twee interrupties per woordvoerder toe te staan.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik neem aan dat het geen lange brief is. Ik kan me wel iets voorstellen bij de inhoud ervan, maar eerlijk gezegd, ken ik de brief niet. Wellicht kan ik een kopie van de brief ontvangen, dan kan ik hem even lezen.

Minister Rosenthal: De brief is onderweg. Vandaag moesten nog zeer veel reacties worden gegeven op allerlei vragen. Die zijn in hoog tempo aangeleverd. De Kamer heeft vanmiddag om twaalf uur om deze brief gevraagd. Hij is onderweg naar de Kamer en kan elk moment binnenkomen.

De voorzitter: Laten wij toch maar beginnen. Het woord is aan de heer Pechtold.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Het is natuurlijk mogelijk dat ik dadelijk door de brief wordt verrast.

Vorige week heeft mijn fractie actief opheldering moeten vragen over het standpunt dat dit kabinet in Brussel inneemt over Israël. Het is het recht van ieder Kamerlid om volledig en juist geïnformeerd te worden, maar dat is vorige week niet gebeurd. Op 27 maart vroeg ik of Nederland weer solistisch heeft geopereerd naar aanleiding van een rapport over kolonisten en een VN-resolutie. Het antwoord van het kabinet was toen «nee». De staatssecretaris zei dat ongeveer tien of twaalf landen in Brussel dezelfde opstelling hadden gekozen als Nederland. Deze landen zouden zich namelijk onthouden van stemming over de bedoelde resolutie in de Mensenrechtenraad. Dat is onjuiste informatie. Dat erkent Buitenlandse Zaken vandaag ook. Nederland pleitte wel voor een tegenstem van de Europese Unie. Uit een verslag van een voorvergadering blijkt dat Nederland in alle gevallen tegen was. Nederland heeft niet gepleit voor onthouding. Nederland heeft zich neergelegd bij onthouding. Dat is een fundamenteel verschil. Het kabinet had de Kamer dat moeten vertellen.

Vandaag blijkt ook dat Nederlandse diplomaten een mailtje aan collega's sturen met de aankondiging dat Nederland de bespreking van alle rapporten en de discussies over de Palestijnse gebieden mogelijk opschort. Het kabinet maakt zich namelijk grote zorgen over het uitlekken van rapportages. Laat ik helder zijn: ja, lekken is fout. Maar hinderen wij de aanloop naar vredesonderhandelingen omdat wij in ons hemd worden gezet nu duidelijk is wat wij vinden? Is dat dan een gerede straf? De reactie mag nooit zijn dat wij voortaan alles blokkeren omdat er gelekt is. Was deze mail politiek gesanctioneerd tot in de Trêveszaal? Mijn fractie vindt dit hele verhaal zeer ernstig en vraagt om een directe opheldering.

Bij het aantreden van het kabinet waarschuwde ik voor de internationale positie van Nederland, voor reputatieschade. In het regeerakkoord staat dat Nederland verder wil investeren in de band met de staat Israël. Dit weekend heb ik de regeerakkoorden van de kabinetten-Lubbers, de kabinetten-Kok en de kabinetten-Balkenende er eens bij gepakt. Dertig jaar regeerakkoorden, maar niet één keer wordt één land er zo specifiek uit gelicht. Nu gebeurt dat wel, omdat de minister weerstand wil bieden aan Israël-bashing. Tegelijkertijd wilde hij evenwichtig zijn. Wat heeft deze evenwichtige inzet nou opgeleverd? Heel weinig. Internationaal gezien lopen wij uit de pas. Hillary Clinton liep weg uit een gesprek. Het kabinet blokkeerde mede een Palestijns VN-lidmaatschap. Andere compromissen waarover Israël een veto zou uitspreken, waren onbespreekbaar. Het kabinet was met slechts 13 andere landen tegen het Palestijns UNESCO-lidmaatschap; zij stonden daarbij tegenover 159 andere landen. Nederland blokkeerde ook een EU-verklaring waarin mensenrechtenschendingen aan beide kanten werden veroordeeld. In januari blokkeerde Nederland nogmaals een EU-verklaring over Israël. In februari vond deze minister de relatie met Israël het belangrijkste punt voor de Libische overgangsregering. In maart wilde Nederland zich als enige land niet uitspreken tegen het geweld van de Israëlische kolonisten. Zeven keer was Nederland niet constructief, zeven keer was het niet evenwichtig. Of was hier de hele tijd sprake van Israël-bashing?

Het laatste wat mijn fractie wil, is van het Midden-Oosten Vredesproces een voetbalwedstrijd maken. Het gaat om twee kanten van de medaille die in evenwicht moeten worden gebracht: Israël en de Palestijnen. In de jaren zestig stond Nederland bekend als pro-Israëlisch. Ons standpunt was vergelijkbaar met het geven van twaalf punten bij een Eurovisie Songfestival. In mijn jeugd gaven Nederland en Israël elkaar altijd twaalf punten, hoe vals er ook gezongen werd. Sinds de jaren zeventig koos Nederland echter de Europese route, een evenwichtige route die de twee kanten van de medaille in evenwicht probeerde te houden. Deze regering breekt met die traditie en is doorgeslagen naar de kant van Israël en dat is zorgwekkend.

D66 maakt zich al langer zorgen over onze internationale reputatie. Wij hebben meermalen gevraagd om een onderzoek. Daar kom ik straks, in het volgende debat, op terug. Nu moeten twee dingen op tafel komen. 1. Hoe zit het met de onjuiste informatievoorziening? 2. Gaan wij op deze lijn door? Zo ja, laat het kabinet dat dan ook eerlijk zeggen: dit is nu eenmaal onze lijn; wij volgen blindelings de regering-Netanyahu. Dat is eerlijk, maar dat heeft dan in ieder geval niet de steun van mijn fractie.

De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Ik kan mij voor een groot deel aansluiten bij de vragen die de heer Pechtold heeft gesteld. Naar de mening van mijn fractie zijn in dit overleg twee dingen aan de orde.

1. Kan de Kamer erop vertrouwen dat zij een eerlijk en compleet antwoord krijgt op vragen over de Nederlandse positie? Het is bijna treurig dat die vraag moet worden gesteld. Er stapelen zich nu veel aanwijzingen op die erop duiden dat, als de Kamer iets vraagt, om de zaak wordt heen gepraat. Soms krijgt de Kamer ook onjuiste informatie van het kabinet. De heer Pechtold wees daar al op. Als de heer Knapen hier zegt dat veel landen de opstelling van Nederland steunen terwijl uit de rapportages die publiek worden gemaakt, blijkt dat dit niet zo is, dan hebben wij een ernstig probleem. Als de Nederlandse regering die houding wil innemen – forza Israël: alles wat Israël doet, is goed gedaan en daar staat Nederland per definitie achter – zeg dat dan eerlijk tegen de Kamer. Ik ben het daar met de heer Pechtold over eens. Ik denk zelfs dat de minister een meerderheid van de Kamer achter zich heeft als hij dat zegt. Er is in deze Kamer nu eenmaal een meerderheid voor «forza Israël». Wees er dan ook eerlijk over in de Kamer. Ik vind dat de heer Knapen bij het vragenuurtje langs de rand is gegaan – en dan druk ik mij heel mild uit – van de feitelijkheden op dit punt.

Ik kan een ander voorbeeld geven. Ik heb schriftelijk gevraagd of de collega's van de minister uit Groot-Brittannië, Duitsland en naar ik meen ook Frankrijk, de minister hierop hebben aangesproken. Het antwoord van de minister is dan: nee, mijn collega's hebben mij daar niet op aangesproken. Feitelijk klopt dat antwoord, maar ondertussen hebben andere landen wel op hoog ambtelijk niveau bij Nederland demarches gedaan op dit punt. De minister zou de Kamer dan volledig moeten informeren. Het antwoord zou dan moeten zijn: nee, mijn collega's hebben mij daar niet op aangesproken, maar de tweede mannen van de ambassades van die landen in Den Haag hebben wel demarches gedaan bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dan geef je een compleet antwoord op deze vraag. Als dat niet zo is, hoor ik dat overigens graag.

2. Wil de minister nu eens duidelijkheid geven over de positie van Nederland tegenover het Midden-Oostenbeleid? Ook dit punt is voor mijn fractie van het grootste belang. Als de minister zegt dat hij het eens is met de inhoud van het rapport van de Heads of Mission, als hij toegeeft dat het kolonistengeweld toeneemt, dat veroordeelt en maatregelen daartegen wil nemen, waarom meldt Nederland zich dan als enige lidstaat voor een algemeen voorbehoud op de tekst? Als Nederland het met de inhoud eens is, kan het toch geen voorbehoud maken? Ik begrijp dat niet zo goed. Misschien kan de minister mij dat uitleggen.

Ik leg de minister het volgende voor. Ik ben het met de minister eens dat er veel Israël-bashing is. Dat is niet goed. Als Nederland de belangen van Israël echter goed in het oog wil houden en als het ervoor wil zorgen dat Israël niet gebasht wordt, dan moet het toch niet de verdenking op zich laden dat het niet evenwichtig wil zijn terwijl objectief kan worden vastgesteld dat Israël zich in bepaalde opzichten ook misdraagt? Dat is althans mijn analyse, maar ik hoor de minister daar graag over. De voorganger van de minister staat niet bekend als een vijand van Israël, maar van hem was wel bekend dat hij gerechtvaardigde kritiek op Israël wel verwoordde. Hij sloot zich dan ook aan bij een consensus in de Europese Unie op dat punt. Waarom doet de Nederlandse regering dat nu niet meer?

De heer Ormel (CDA): De heer Timmermans spreekt in lange zinnen, en zonder puntkomma: knap hoor. Ik zit al een hele tijd te wachten op gelegenheid voor een interruptie.

Ik heb een vraag over een algemene opmerking van de geachte afgevaardigde Timmermans. Ik stel hem deze vraag met het oog op zijn expertise als voormalig bewindspersoon. Hij zei dat ambtelijke contacten ook moeten worden gemeld. Als wij dat allemaal gaan doen, bedenkt een land zich dan niet drie keer voordat het op ambtelijk niveau met andere landen gaat overleggen? Het weet dan immers dat alles op straat komt te liggen of bij het parlement terechtkomt. Vinden contacten niet juist op ambtelijk niveau plaats omdat landen op dat niveau elkaars nieren wat beter kunnen proeven?

De heer Timmermans (PvdA): Laat ik verwijzen naar de Kamervragen die collega Pechtold over hetzelfde onderwerp heeft gesteld. In mijn schriftelijke vragen aan de minister vroeg ik hem of zijn collega's hem hadden benaderd. De heer Pechtold vroeg of de landen hem hadden benaderd. Het antwoord van de minister is dan: mijn collega's hebben mij niet benaderd. Feitelijk klopt dat, maar die landen hebben Nederland wel benaderd. Klopt mijn informatie niet, dan word ik graag gecorrigeerd. Mij is verteld dat als landen, hun ambassadeurs of hun plaatsvervangers, een demarche doen bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, deze landen een boodschap aan het land Nederland overbrengen. Als een Kamerlid vraagt of die landen een boodschap aan het land Nederland hebben overgebracht, dan lijkt het mij logisch dat het antwoord op die vraag in dat geval is: die landen hebben een demarche gedaan. Dat is mijn antwoord op de interruptie van de heer Ormel. Klopt mijn informatie niet, dan vervalt dit, maar mij is verteld dat de ambassades in Den Haag een demarche hebben gedaan. Als een Kamerlid daarnaar vraagt, dan is de minister gehouden deze vraag te beantwoorden.

De heer Ormel (CDA): Een land doet een demarche via zijn ambassadeur: zijn ambassadeur in Nederland bezoekt hier het ministerie of het land benadert de Nederlandse ambassadeur in het land zelf. Er is toch een verschil tussen het doen van een demarche en een ambtelijk contact, waarbij ambtenaren van landen met elkaar praten en vragen stellen: waarom zeg je dit, waarom neem je dit standpunt in? Als je al die contacten moet gaan melden, dan moet je bij alles met meel in de mond praten.

De heer Timmermans (PvdA): Dat is mijn punt niet. Daarin heeft de heer Ormel gelijk. De minister kan niet voortdurend alle gesprekken die met alle ambtenaren waar dan ook plaatsvinden, aan de Kamer melden. Nee, mij ging het er specifiek om of die landen bij Nederland een demarche hebben gedaan. Het woord «demarche» is niet gebruikt, maar mijn vraag is wel of die landen bij Nederland hebben geprotesteerd tegen het feit dat Nederland een geïsoleerde positie inneemt. Als een Kamerlid dat vraagt, is een minister gehouden om een compleet antwoord te geven. Hij kan dan niet alleen zeggen dat zijn collega's hem daarop niet hebben aangesproken. Hij moet dan ook zeggen dat bij het ministerie van Buitenlandse Zaken op dat punt een demarche is gedaan. Nogmaals, ik zeg dit op voorwaarde dat dit ook is gebeurd, want mijn informatie daarover kan ik niet verifiëren. Ik wacht graag het antwoord van de minister op dit punt af, want ik wil hem zeker niet beschuldigen van dingen die niet zijn gebeurd.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De EU-ambassades publiceren de laatste maanden het ene na het andere rapport waarin zij zich, naar onze mening terecht, kritisch uitlaten over het Israëlische beleid. Israël wordt daarin verweten in de praktijk een tweestatenoplossing tegen te werken. In het rapport over Oost-Jeruzalem wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat de toename van Israëlische bouwactiviteiten in het oostelijk deel van de stad het conflict radicaliseert. Een van de bevindingen luidt dat de timing van de aankondigingen van nieuwe bouwactiviteiten in Oost-Jeruzalem het herstarten van de vredesonderhandelingen ondermijnt. Hoe beoordeelt de minister deze conclusies? Het is de opvatting van de SP dat deze ontwikkelingen op termijn een tweestatenoplossing niet alleen bemoeilijken, maar misschien zelfs ook onmogelijk maken.

In een ander EU-rapport, over Area C, staat dat in 1967 tussen de 200 000 en 320 000 Palestijnen in de Jordaanvallei woonden, terwijl er nu nog slechts 56 000 wonen. In dezelfde periode groeide de Joodse bevolking van 1 200 tot 310 000. Deze ontwikkeling vindt niet toevallig plaats. Het Israëlische beleid in dit vruchtbare en grondstofrijke gebied komt, aldus het rapport, neer op een gedwongen verplaatsing van de inheemse bevolking. Ziet de minister dit ook zo, of trekt hij een andere conclusie op grond van deze gegevens?

In weer andere EU-rapporten wordt geconcludeerd dat de enorme toename van het kolonistengeweld tegen Palestijnen op de Westoever ervoor zorgt dat Palestijnen worden weggejaagd uit de buurt van Joodse nederzettingen. Zo worden de illegale nederzettingen uitgebreid. Dit proces voltrekt zich vrijwel straffeloos, aldus een van de rapporten. Geweldplegers worden namelijk bijna nooit vervolgd. Deelt de minister het standpunt dat veel geweldplegers onder de kolonisten vrijuit gaan?

In de brief van 20 maart over het voorlopig laatste EU-rapport, waartegen Nederland als enige van de 27 EU-landen een algemeen voorbehoud heeft gemaakt, schrijft de minster dat Nederland het eens is met de gegevens in het rapport. Waarom keert Nederland zich dan tegen het rapport als zodanig? Is de minister het ook eens met de weergave van gegevens in de aanbevelingen van dit rapport?

Het laatste rapport over kolonistengeweld is een update van een eerder rapport over kolonistengeweld. Daarin wordt de EU aanbevolen geen visa te verlenen aan de ergste geweldplegers onder de kolonisten. Steunt de minister dit? Als hij dat niet doet, waarom niet?

De SP verbaast zich er verder over dat, hoewel de minister wel degelijk bereid lijkt om naar aanleiding van het kritische rapport over kolonistengeweld maatregelen te nemen, deze maatregelen niet tegen de daders zijn gericht. Deze gelden namelijk niet voor de kolonisten, maar voor de ambtenaren die het rapport hebben laten uitlekken. Dit roept bij mij de vraag op hoe het enorm toegenomen kolonistengeweld in Palestijns gebied zich volgens de minister verhoudt tot het lekken van een rapport. Op welke maatregelen tegen kolonistengeweld dringt de minister aan bij Israël? In de brief van de minister van 4 april 2012 staat zelfs dat Nederland een «algemene reserve» legt op de inhoud van de rapporten van de Heads of Mission. De nadruk ligt dan op «rapporten», in het meervoud. Geldt dit dus voor alle rapporten? De minister schrijft dat de reserve geldt tot betere afspraken over vertrouwelijkheid zijn gemaakt. In de praktijk komt dit voorbehoud er echter op neer dat beleidsvorming inzake Israël om een procedurele reden onmogelijk wordt gemaakt. Dit staat mijns inziens in de verste verte niet in verhouding tot het grote leed dat het gevolg is van bijvoorbeeld het straffeloze kolonistengeweld. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.

Voor de ingreep van de minister bij de totstandkoming van het rapport over Area C gaf de minister volgens de NRC het argument dat het nu niet het moment is om kritiek te hebben op Israël. Waarom was dat niet het juiste moment? Aangezien dit argument vaker wordt gebruikt, vraagt de SP zich af onder welke omstandigheden de minister wel vindt dat de tijd rijp is om kritiek te leveren op Israël. Kan de minister deze omstandigheden schetsen? Naar de mening van de SP is er, te midden van de straffeloosheid en het enorm toenemende kolonistengeweld tegen Palestijnen, reden genoeg om de Israëlische bondgenoot hier kritisch op aan te spreken. Waarom is de minister daar niet toe bereid?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is wat lastig om te spreken over rapporten die wij officieel niet kennen. Wij moeten dan maar reageren op berichten in de kranten daarover. Dat geldt ook voor de brief die is uitgelekt. Ik vind het heel lastig om de minister vanuit die positie te bevragen. Het is geen officieel rapport en het gaat bovendien om het buitenlandbeleid van de Europese Unie, dat volgens mij voor Nederland nog steeds niet bindend is en, naar de mening van de ChristenUnie, voor Nederland ook niet bindend moet worden. De Europese Unie coördineert het buitenlandbeleid. Ik ben heel blij dat Nederland bij monde van deze minister van Buitenlandse Zaken zijn eigen standpunten kan en mag innemen in het Midden-Oosten Vredesproces.

Ik reageer dan toch maar op de geluiden die wij over het rapport horen. Uit de brief van de minister begrijp ik dat de minister en de minister-president van Israël, Netanyahu, het geweld van de kolonisten sterk veroordelen. Dat lijkt mij een helder geluid. Daarmee wordt duidelijk afstand genomen van dat geweld. Ik heb wel begrip voor de kritiek die de minister heeft op het rapport. De ChristenUnie vindt het terecht dat Nederland een voorbehoud heeft gemaakt vanwege de mogelijke – «mogelijke», want wij kennen het rapport niet – eenzijdigheid of, zoals de minister het noemt, disproportionaliteit van het rapport. Daarin zou worden uitgegaan van het geweld van kolonisten tegen Palestijnen. Mag ik erop wijzen dat vorig jaar september een vader en een drie maanden oude baby zijn vermoord? Mag ik erop wijzen dat vorig jaar maart in Itamar een gezin met drie kinderen is vermoord? Een van de gezinsleden was een baby van drie maanden oud, die de keel is doorgesneden. Waar waren toen de verwijzingen in de rapporten van de EU? Waar waren toen de veroordelingen? Als er dan veroordelingen volgen, dan dienen deze proportioneel te zijn naar beide kanten. Als dat in dit rapport eenzijdig is gebeurd, dan steunt de ChristenUnie de minister volledig als hij daartegen een voorbehoud maakt. Alleen al de afgelopen tien dagen zijn er vijf incidenten geweest tegen Israëliërs op de West Bank. Zelfs mensen van de Rode Halve Maan hebben met machinegeweren geschoten op Israëliërs. Er zijn mensen met bijlen te lijf gegaan. Waarom worden die incidenten niet ook genoemd? Ik spreek dan ook steun uit voor de opstelling van deze minister.

Dan ga ik in op de brief over de administratieve detentie. Het gaat hier wel om leden van terroristische organisaties van Hamas, die nog elke dag oproepen tot de vernietiging van de staat Israël. Hamas is verantwoordelijk voor het bestuur van Gaza en laat nog elke dag raketten afvuren op Zuid-Israël. Tegelijkertijd heeft ook mijn fractie vragen, vooral over de lange administratieve detentie waarin mensen in Israël verkeren. Zij zien hun zaken niet voor de rechter verschijnen. Ik vraag de minister dan ook hoeveel mensen lange tijd in administratieve detentie zitten. Kan de minister aandringen op het alsnog onder de rechter brengen van deze zaken? Ook wij zetten grote vraagtekens achter het niet onder de aandacht van de rechter brengen van dit soort zaken.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Dit debat is oorspronkelijk aangevraagd omdat de minister onvoldoende of onvolledige informatie zou hebben verstrekt over rapportages en de Nederlandse inzet ten aanzien van de C-gebieden. Gemakshalve sluit ik mij even aan bij de opmerkingen in dezen van collega Voordewind. Een en ander is moeilijk vast te stellen aan de hand van de stukken die wij wel of niet hebben. Ik heb dan ook sterk de indruk dat deze discussie daar eigenlijk al niet meer over gaat. Het gaat niet over het Midden-Oostenconflict. Het gaat niet over het geweld van of tegen Joodse kolonisten. Het zou ook moeten gaan over de Europese diplomatieke dienst, die stelselmatig stukken lekt. Dat brengt een diplomatieke oplossing eerder verder weg dan dichterbij. Dat vind ik een zeer ernstige zaak.

Ik ben het zeer eens met het standpunt van de Nederlandse regering dat men eerst het vertrouwen terug wil krijgen in het functioneren van deze dienst. Europa kan niet als een «trusted third party» optreden als het door het gericht lekken van stukken bijdraagt aan een verdere polarisatie van dit probleem. Welke maatregelen wil de regering nemen opdat de EDEO (Europese Dienst voor Extern Optreden) het lekken van de stukken uit met name de post in Ramallah en Oost-Jeruzalem gaat voorkomen? Op welke termijn kunnen die maatregelen worden genomen? Kan daarna weer worden overgegaan tot de gewone gang van zaken?

Sommige partijen wekken de suggestie dat Nederland om politieke redenen een voorbehoud maakt. Ik heb dat niet kunnen vaststellen. Ik denk dat een voorbehoud is gemaakt om procedurele redenen. Je zou het een soort disclaimer kunnen noemen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Misschien mag ik de heer Ten Broeke een beetje helpen, want terwijl hij spreekt, wordt de brief aan ons uitgereikt. In de brief die wij net van de minister hebben gekregen, staat dat Nederland de disclaimer wel degelijk doet om politieke redenen. Er staat letterlijk: Nederland blijft een algemeen voorbehoud maken op een rapportage die aanbevelingen bevat waarover geen consensus bestaat. Geen inhoudelijke consensus. Dat betekent dat wij niet langer van de ambtenaren rapporten willen krijgen waar wij het mogelijk niet mee eens zijn. Wil de heer Ten Broeke daarop reageren?

De heer Ten Broeke (VVD): Dat is volgens mij dus een procedurele reden. Daarmee maak je immers duidelijk dat je niet bij voorbaat akkoord gaat met de inhoud van die rapporten. De politieke besluitvorming daarover moet natuurlijk in de Europese Raad plaatsvinden. Het maken van een algemeen voorbehoud vind ik dan ook uitermate verstandig. Dat zouden wij vaker moeten doen. Er is wel meer gereedschap in de diplomatieke gereedschapskist. Deze regering gebruikt dat in ieder geval wel, terwijl dat in het verleden helaas niet gebeurde. Ik vind het een verstandig voorbehoud. Politieke conclusies worden immers op politiek niveau getrokken. Door bij voorbaat de suggestie te wekken dat je een rapport integraal aanvaardt, is een achterhoedegevecht nodig voor het uiten van politieke conclusies. Ik vind dit dan ook een verstandige wijze van opereren. Dat had veel eerder moeten gebeuren.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Meestal heb ik groot respect voor de woorden van de heer Ten Broeke over Brussel, want hij kent Brussel goed. Dit is echter drie keer niks. Hij weet dat alles wat ambtelijk wordt voorbereid, volgens de normale Brusselse procedure niks meer dan iets ambtelijks is, totdat de ministers daar in de Raad een politieke klap op geven. Dat is standaard voor iedere lidstaat die daar aanzit. Wat moet dit algemene voorbehoud daar nog aan toevoegen, behalve dan dat het een standaardpraktijk bevestigt?

De heer Ten Broeke (VVD): Dit debat bewijst toch al dat allerlei politieke conclusies, haarkloverij en polarisatie te zien zijn nog voordat men op politiek niveau heeft kunnen spreken? Om politieke redenen acht ik het heel verstandig dat men dit procedurele voorbehoud vanaf nu in elk geval bij deze rapporten maakt. Laat ik dat dan tegenover mevrouw Peters toegeven. De EDEO draagt trouwens ook niet bij aan een verder vertrouwen in deze zaak. Het lijkt mij heel verstandig dat wij deze lijn blijven volgen. Dat hadden wij veel eerder moeten doen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ja, maar ...

De voorzitter: Mevrouw Peters, wij hebben afgesproken dat maximaal twee interrupties worden toegestaan. U hebt nu twee keer geïnterrumpeerd. Ik geef het woord nu aan de heer Timmermans, die naar ik verwacht ook op dit punt wil ingaan.

De heer Timmermans (PvdA): Ja, voorzitter. Wat de heer Ten Broeke nu zegt, is naar mijn mening ook de beleidslijn van deze minister: wij accepteren niets meer van onderop, maar bepalen eerst van bovenaf wat de politieke lijn moet zijn; de feiten moeten zich aanpassen aan onze politieke lijn en niet andersom. Dat is wat de heer Ten Broeke nu zegt.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik spreek gelukkig nog steeds namens mijzelf. Ik weet dat de heer Timmermans niet alleen de neiging heeft om voor leden van deze commissie te spreken, maar het liefst ook nog spreekt als een soort schaduwminister van Buitenlandse Zaken. Helaas voor hem, is hij dat niet.

Ik zeg hier dat ik het uitermate verstandig vind. Wij zien hoezeer deze rapporten bij voortduring bijdragen aan een verdere polarisatie, al dan niet doordat zij gelekt zijn. Daarmee wordt de Raad eigenlijk al in een positie gemanoeuvreerd waarin de politieke standpunten al zijn ingenomen, bijvoorbeeld in deze Kamer. Het is heel verstandig dat men een voorbehoud plaatst en de Raad zijn werk laat doen. Daar moeten de conclusies worden getrokken, en op die conclusies hoop ik nu in te kunnen gaan.

De heer Timmermans (PvdA): Ik gun de heer Ten Broeke van harte dat hij veel verder kan plassen dan ik, maar ik wil er toch op wijzen dat wat hij nu zegt, inhoudt dat hij politiek wil sturen op conclusies die niet meer van onderop mogen komen. Er moet namelijk eerst een politiek dictaat komen omdat het nooit zo mag zijn dat een rapport wordt uitgebracht waarvan later nog weer politiek wordt teruggekomen. Dat is een omkering van de praktijk in Brussel. Dat kan. Dat mag je zo beslissen en ik denk ook dat dit de bedoeling is van deze minister, maar zeg dat dan eerlijk.

De heer Ten Broeke (VVD): Nee, de heer Timmermans keert het om. Ik wens niet de standaard gang van zaken in Brussel om te draaien. Omdat zo veel wordt gelekt en omdat rapporten in de openbaarheid worden gebracht, worden allerlei discussies gevoerd, bijvoorbeeld in dit parlement, en worden vroegtijdig politieke stellingen ingenomen. Dat gebeurt nog voordat de Raad zich daarover heeft uitgesproken. Het is daarom goed dat Nederland een procedureel algemeen voorbehoud maakt opdat de politieke conclusies later kunnen worden getrokken. Een van die conclusies kan zijn dat zowel het geweld door kolonisten als het geweld tegen kolonisten gewoon moet worden veroordeeld. Dat lijkt mij zeer voor de hand liggend, want dat is in het verleden namelijk ook gebeurd. Dat heb ik al eerder in de openbaarheid kenbaar gemaakt. Ik zou het heel vreemd vinden als dat niet gebeurt. Dat zullen wij echter moeten afwachten, want daar is nou precies die Raad voor. Dat weten we pas als de politieke besluitvorming ook daadwerkelijk plaatsvindt. Helaas zitten wij hier nu al weer te debatteren over rapporten die wij formeel niet kennen en over het mogelijke voorbehoud dat Nederland daarbij heeft gemaakt. Dat is allemaal buitengewoon prematuur. Dat verstoort het besluitvormingsproces. Dat maakt het onzuiver. Dat maakt dat Europa niet de rol kan spelen die het zou moeten spelen. De EDEO draagt daar vervolgens ook nog eens aan bij door consequent, juist uit dit gebied, dit soort rapporten te lekken.

De heer Pechtold (D66): Stel dat het rapport er is, of er ligt een resolutie voor. Als het parlement de regering dan vraagt welke positie zij daartegenover inneemt, moet de regering dan eerlijk antwoorden en zeggen welke positie zij inneemt of heeft ingenomen? Is de heer Ten Broeke het daarover met mij eens?

De heer Ten Broeke (VVD): Zeker.

De heer Pechtold (D66): Ik heb de staatssecretaris gevraagd of Nederland zich daarbij heeft geïsoleerd. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat Nederland behoorde tot een groep van landen die zich daarvan wilde onthouden. Nu blijkt echter dat de Nederlandse regering in eerste instantie als enige wilde tegenstemmen. Dat wordt in de brief van vanavond ook toegegeven. Is de heer Ten Broeke het met mij eens dat de Kamer dan onvolledig en onjuist is geïnformeerd?

De heer Ten Broeke (VVD): Vorige week was ik er tijdens het vragenuur niet. Ik heb daarom vanmiddag eens gekeken welke vragen de heer Pechtold aan de staatssecretaris heeft gesteld. Ik heb het overigens twee keer bekeken, want ik moest eerst bijkomen van de vergelijking die de heer Pechtold maakte tussen de Mensenrechtenraad en het Internationaal Atoomagentschap, organisaties die volgens de heer Pechtold op hetzelfde niveau zouden staan. Over internationale reputatie gesproken. Toen ik het voor de tweede keer bekeek en de berichten daarover in de pers had gelezen, leek het mij dat Nederland nu juist is opgeschoven in de richting van onthouding. Dat moet de minister straks zelf maar even toelichten, want de heer Pechtold heeft de minister daarover vragen gesteld. Er waren landen die tegen wilden zijn, en Nederland hoorde daarbij. Daar had de heer Knapen ongetwijfeld iets duidelijker over kunnen zijn. Dat had ook op een andere manier gekund. Maar goed, ik ga niet over zijn antwoord.

De heer Pechtold (D66): Het is natuurlijk een extreem zwaktebod dat de heer Ten Broeke bij iedere vraag die hij krijgt, zijn antwoord moet inleiden met een schrobbering, eerst van de heer Timmermans en nu van mij.

De heer Ten Broeke (VVD): Kennelijk verdiend!

De heer Pechtold (D66): Als er één geen schim meer is van zichzelf, als er één hier tot een loopjongen van het kabinet en het standpunt van de PVV is gemaakt, dan is het de heer Ten Broeke wel.

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Pechtold is kennelijk aangebrand geraakt. Maar goed dat hij vandaag geen voorzitter is.

De heer Pechtold (D66): Uit de brief blijkt toch heel duidelijk ...

De voorzitter: Even voor de goede orde: de heer Pechtold stelt zijn vraag en dan zal de heer Ten Broeke daarop reageren.

De heer Pechtold (D66): Uit de brief van vanavond blijkt toch overduidelijk dat Nederland niet opschoof, maar dat Nederland zich er uiteindelijk bij heeft neergelegd? Mijn vraag aan de heer Ten Broeke als medeparlementariër, was niet wat het standpunt was. Als de Kamer actief informeert naar de Nederlandse houding in het voortraject, kan het kabinet daar niet over liegen.

De heer Ten Broeke (VVD): Vanzelfsprekend ben ik tegen liegen door het kabinet. Ik ben net als de heer Pechtold een volksvertegenwoordiger die zijn taken serieus neemt. Ik verwacht van de regering dat zij naar waarheid antwoordt.

Ik heb de vragen die de heer Pechtold vorige week heeft gesteld, beluisterd. Wij moeten de eerste termijn van de regering nog even afwachten. De heer Pechtold heeft duidelijke vragen gesteld. Ondanks het feit dat ik in zijn ogen de loopjongen ben, kan ik die vragen echt niet voor de heer Rosenthal of de heer Knapen beantwoorden. Het leek mij nou juist dat Nederland van een «nee» heeft meebewogen naar een voorbehoud.

De voorzitter: Ik stel voor dat de heer Ten Broeke zijn betoog vervolgt.

De heer Ten Broeke (VVD): Ja, voorzitter.

Ik neem aan dat Nederland bij de conclusie die op het niveau van de Raad moet worden verbonden aan de gelekte rapporten, de standaardlijn volgt die Nederland tot nu toe altijd heeft gehanteerd, namelijk dat het geweld aan alle zijden wordt veroordeeld. Wij zullen dat afwachten. Daarbij gaat het ook om het geweld in illegale nederzettingen in 2011, waarbij drie Palestijnen en acht Israëliërs om het leven zijn gekomen. Beide gebeurtenissen zijn evenzeer te betreuren en te veroordelen.

Ik kom op het punt van de Mensenrechtenraad. Ik zei net al dat ik er mij toch wel zeer over verbaasde dat de heer Pechtold de Mensenrechtenraad op één niveau zet met het Internationaal Atoomagentschap. Nederland en alle leden van deze Kamer hechten veel belang aan de mensenrechten en de verdediging daarvan, maar het moet mij toch van het hart dat deze Mensenrechtenraad zich in toenemende mate ongeloofwaardig heeft getoond. Bijna de helft van alle veroordelingen die de Mensenrechtenraad uitspreekt, zijn tegen Israël gericht. Sinds 2008 heeft deze raad zich 44 keer tegen Israël uitgesproken. Iran is maar 2 keer veroordeeld. Birma is slecht 10 keer veroordeeld en Syrië het afgelopen jaar maar 5 keer. Het evenwicht is daar volledig zoek. Dan past van Nederlandse kant een zeer kritische en terughoudende opstelling.

De heer Pechtold (D66): Ik neem per direct al mijn woorden over de loopjongen van het kabinet van zojuist terug. Deze houding van de heer Ten Broeke ten opzichte van de Mensenrechtenraad staat haaks op de houding van de Nederlandse regering ten opzichte van de Mensenrechtenraad. Ik heb geen letterlijke citaten, maar de laatste rapporten van de Nederlandse regering over de Mensenrechtenraad gaan uit van een zeer constructieve houding, van een zeer waardevolle bijdrage, en ga zo maar door. Mijn enige vraag aan de Nederlandse regering is dadelijk of zij de houding van de VVD als de hare ziet.

De heer Ten Broeke (VVD): Dat is een vraag die de heer Pechtold nu via mij aan de regering stelt. Laat ik er in ieder geval het volgende aan toevoegen.

De voorzitter: Laten wij even afwachten, mijnheer Ten Broeke.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik zal afwachten wat de regering daarop te zeggen heeft, maar ik ben buitengewoon kritisch op de Mensenrechtenraad en dat lijkt mij terecht. Volgens mij was de Nederlandse regering in hetzelfde vragenuur en in het antwoord op dezelfde vraag van de heer Pechtold ook buitengewoon kritisch over het optreden van de Mensenrechtenraad. Nederland is daarvan geen lid, maar de heer Pechtold zal van mij niet horen dat wij daar direct uit zouden moeten stappen of daar geen medewerking meer aan zouden moeten verlenen. De Mensenrechtenraad maakt zichzelf in toenemende mate ongeloofwaardig. Dat is wat ik hier zeg. Ik wijs bijvoorbeeld op de statistische gegevens waaraan ik net refereerde. Recentelijk heeft de raad nog het mensenrechtenbeleid onder Kadhafi geprezen. Ook landen zoals Pakistan en Libië zouden zich voor de mensenrechten hebben ingezet. Twee jaar geleden werd nog een prijs uitgereikt. Sudan memoreerde de positieve ervaringen in de middelbare school en de verbeteringen in het onderwijs voor vrouwen. Noord-Korea prees ook de prestaties van Libië op het gebied van de bescherming van de mensenrechten.

De voorzitter: U hoeft niet alle voorbeelden te noemen, mijnheer Ten Broeke

De heer Ten Broeke (VVD): Als een Mensenrechtenraad zich op deze wijze manifesteert, moet je je afvragen of deze raad niet hard bezig is om zijn geloofwaardigheid te verliezen. Dat proces is al enige tijd aan de gang.

De heer Timmermans (PvdA): Net als de heer Ten Broeke stel ik vast dat heel veel kritiek mogelijk is op de Mensenrechtenraad en op sommige leden van die raad. Van sommige landen moet je je serieus afvragen wat die in hemelsnaam te zoeken hebben in de Mensenrechtenraad. De kritiek van de heer Ten Broeke is voor een groot deel terecht, maar het punt is nu juist dat degenen die willen goedpraten dat Israël de banden verbreekt met de Mensenrechtenraad, die kritiek gebruiken om dat te rechtvaardigen. De Nederlandse regering is juist kandidaat voor het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad. Wij proberen natuurlijk om die Mensenrechtenraad ten goede te veranderen. Is de heer Ten Broeke het met mij eens dat dit de manier is om de Mensenrechtenraad in de goede richting te krijgen en dat alleen maar bashen en dan weglopen, zoals Israël nu doet, niet de manier is?

De heer Ten Broeke (VVD): De heer Timmermans doet nu iets opmerkelijks. Hij neemt mijn redenering over om aan te geven wat er mis is met de Mensenrechtenraad. Hij zegt vervolgens dat die kritiek door anderen wordt gebruikt om de stap van Israël om uit de Mensenrechtenraad te stappen, te rechtvaardigen. Dat heeft de heer Timmermans mij niet horen zeggen. Dus wees daar dan ook zuiver in! Ik kan me overigens best voorstellen dat Israël tot die afweging is gekomen. Dat was echter niet mijn redenering. Mijn redenering was dat enige voorzichtigheid en een kritische houding van Nederland ten aanzien van deze Mensenrechtenraad zeer op hun plaats zijn. Je kunt dat op twee manieren vormgeven. Je kunt, zoals de PVV zegt, eruit stappen of direct met alles ophouden. Ik heb zojuist in mijn antwoord op een vraag van de heer Pechtold al aangegeven dat ik daar geen voorstander van ben. Als er nog kans is om het proces van binnenuit te verbeteren, zullen we er altijd aan moeten bijdragen. Maar ik vind het moment wel daar om dat nog eens kritisch tegen het licht te houden. In die zin zou het best zo kunnen zijn dat we iets afwijken van het standpunt van de regering daarover. Gelukkig hebben we binnenkort ook een debat over de mensenrechten. Misschien is dat wel het moment om dat eens te doen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De PVV wil benadrukken dat zij al het geweld, dus ook het zogenaamde «price tag»-geweld, veroordeelt. Wij delen de overtuiging van de minister dat het zeer kwalijk is dat interne rapporten van de EU Heads of Missions met de regelmaat van de klok op straat belanden. Hier is opzet in het spel, het draagt alleen maar bij aan een verscherping van de problematiek en brengt oplossingen geen stap dichterbij. Is nu daadwerkelijk besloten om een intern onderzoek uit te voeren naar de overtredingen van de vertrouwelijkheidsregels? Wordt een onderzoek gedaan naar de wijze waarop deze stukken hebben kunnen uitlekken? Welke sanctiemogelijkheden zijn er eigenlijk aan verbonden als gedetecteerd wordt dat het lekken van deze stukken inderdaad vanuit de ambtenaren heeft plaatsgevonden?

Wij vinden het algemene procedurele voorbehoud van Nederland niet meer dan logisch. Wij zijn het trouwens ook oneens met de weergave van gegevens die via de media beschikbaar zijn over het rapport. Als je daarop mag afgaan, dan is de conclusie dat het rapport ondeugdelijk is uitgevoerd en aanwijsbaar eenzijdig is. Er is absoluut geen wederhoor verricht. De aanname van diplomaten dat het «price tag»-geweld deel zou uitmaken van een bredere Israëlische campagne om van de Palestijnen af te komen, komt regelrecht uit de Palestijnse propagandamachine. Het is ook belachelijk om te veronderstellen dat de regering-Netanyahu niets te winnen zou hebben bij het bestrijden van dit geweld. Zij doet dat ook, maar zij heeft er ook niets bij te winnen om dat na te laten. Het geweld van deze Joodse burgers keert zich primair tegen het Israëlische regeringsbeleid en het is ook zeer aannemelijk dat het geweld van Joodse burgers uitmondt in nog meer gewelddadigheid van Palestijnse kant. Dus hoe je de zaak ook wendt of keert, dat geweld van Joodse burgers moet worden veroordeeld. Dat doet de Israëlische regering ook. Die treedt daar ook tegen op.

De PVV is er fel op tegen dat EU-ambtenaren of diplomaten aan Israël-bashing doen. Waarom die eenzijdigheid, waarom geen wederhoor? Waarom wel aandacht vragen voor het geweld van Joodse burgers, maar niet evenredig aandacht vragen voor rotsblokken gooiende Palestijnen? Ik geef maar even een voorbeeld: in Judea en Samaria zijn in de maand februari jongstleden 42 aanvallen van Palestijnse zijde geweest, en in Jeruzalem 27 aanvallen. Daar horen we helemaal niets over. De meeste van deze aanvallen zijn gebeurd in de vorm van brandbommen. Er wordt ook gewoon op bussen met burgers geschoten zonder dat er een Europese haan naar kraait. Dat gebeurde onlangs nog – om precies te zijn vorige week – en werd opgeëist door de Ayman Juda brigade, onderdeel van de Al Aqsa Martelarenbrigades, zijnde de gewapende vleugel van Al Fattah, de partij van de zogenaamd gematigde leiders Abbas en Erekat. Worden Palestijnen die geweld gebruiken tegen Israëliërs ook op een zwarte lijst gezet? Wordt dat ook voorgesteld? Dit is uiteraard een retorische vraag. Ik denk dat het er te veel zijn om ze te kunnen achterhalen.

Het is schandalig dat die interne EU-notitie betreffende Area C ook in volle omvang is gelekt en nu zelfs zonder enige moeite van het internet te plukken is. De inhoud van die notitie is ook eenzijdig en enkel gebaseerd op uitgesproken pro-Palestijnse bronnen. Het komt erop neer dat volgens deze notitie er sprake zou zijn van een Israëlische politiek van nederzettingenuitbreiding die het gebied Joodser maakt en een tweestatenoplossing praktisch onmogelijk maakt. Ik moet hier direct aan toevoegen dat de PVV nooit heeft geloofd in het creëren van een Palestijnse Staat ten westen van de Jordaan, en helemaal niet dat nederzettingen het probleem zijn. Nederzettingen opgeven in ruil voor vrede blijkt een fiasco te zijn. De rakettenregen – meer dan 10 000 inmiddels – die wordt afgevuurd vanuit Gaza sinds Israël de Joodse nederzettingen daar weggaf, is daarvan het bewijs. Wij steunen de minister in dezen en zijn ervan overtuigd dat, zelfs al zou het zo zijn dat Nederland zich binnen de EU isoleert wat stempunten ten aanzien van Israël betreft – wat wij ten zeerste betwijfelen – Nederland er dan uitermate trots op zou moeten zijn dat het niet meedoet met de omarming door ambtenaren van pro-Palestijnse/islamitische propaganda.

Wat betreft de administratieve detentie van Palestijnse parlementariërs, complimenteren wij Israël met het feit dat dit land het aantal administratieve detenties de laatste jaren zo veel mogelijk heeft beperkt en ook transparant is over het gebruik van administratieve detentie. Het is voor een land als Nederland, dat maar een beperkte mate van terreurdreiging kent, gemakkelijk om met een beschuldigende vinger naar Israël te wijzen. Wij zijn van mening dat Israël het recht heeft om zichzelf te verdedigen en dat Israël bij dreiging van terreuraanslagen preventief mag ingrijpen, ook door gebruikmaking van administratieve detentie als dat noodzakelijk is. Daar valt in onze visie in ieder geval ook onder dat parlementariërs die zijn geaffilieerd aan de terroristische organisatie Hamas, ook in aanmerking moeten kunnen komen voor die administratieve detentie.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Laat ik beginnen met u te prijzen. Ik plaatste aan het begin van dit algemeen overleg bij het punt van orde even een vraagteken bij uw voorzitterschap. U doet het echter uitstekend. Dat smaakt naar meer! Dank daarvoor.

De CDA-fractie vindt het betreurenswaardig dat er gelekt is over vertrouwelijke stukken naar de media. Gezien de interne verdeeldheid van de Europese Unie, ook weer nu in de Mensenrechtenraad, is het onzes inziens logisch dat ook de Nederlandse regering probeert, processen te beïnvloeden. We zijn één van de lidstaten. Als we het niet met elkaar eens zijn, moeten we ons toontje meezingen. Daarbij moet Nederland inzetten op een evenwichtige verklaring. Wat dat betreft, vind ik de brief die ons staande de vergadering is uitgereikt, interessant. Ik heb die rustig kunnen lezen, omdat ik wat achteraan in de rij zit. Die brief gaat over het lekken van vertrouwelijke informatie. Nederland zag zich gedwongen om de medewerking aan de opstelling van de rapporten op te schorten totdat de Europese Dienst voor Extern Optreden de volgende stappen zou zetten. En dan worden er een paar stappen genoemd waarom Nederland heeft gevraagd. Daarop is een reactie van de EDEO gekomen waardoor Nederland de eerder ingenomen strakke beleidslijn heeft versoepeld. Met andere woorden: Nederlandse ambtenaren werken weer mee aan EU-rapporten. Mag ik de minister vragen wat de reactie van de EDEO was? Ik zie namelijk het proces waar wij in zitten als een onderdeel van groeipijn van de EDEO. Als de Nederlandse diplomatieke dienst een rapport naar de minister stuurt, dan is het logisch dat dit rapport vertrouwelijk is. Zo zou het ook logisch moeten zijn dat een rapport dat door de EDEO naar de Commissie, naar de Hoge Vertegenwoordiger, wordt gestuurd ook vertrouwelijk is, behalve als er consensus over is dat iedereen overal precies hetzelfde over denkt. Maar als dat niet zo is, behoort dat vertrouwelijk te zijn. Dat heeft de Nederlandse regering ook aangegeven. Ik denk dat deze crisis ertoe bijdraagt dat de EDEO beter gaat functioneren. Dat zou winst zijn.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Als de heer Ormel dan toch uit die brief citeert, dan moet hij dat wel accuraat doen. De heer Ormel doet nu alsof het gaat om rapporten die worden opgesteld door EDEO-diplomaten, de EU special representative ter plekke en zijn ambtenaren en dergelijke richting de Hoge Vertegenwoordiger Ashton en dat die zou lekken. Maar daar gaat het niet om. Het gaat om de rapportages van de EU-ambassadeurs zelf. Onder hen bevindt zich ook de Nederlandse ambassadeur in Jeruzalem en Ramallah die via zijn eigen beveiligde Nederlandse codeapparatuur de rapportage naar Den Haag zendt. En uiteindelijk, als alle lidstaten het eens zijn, komt de informatie naar Brussel. De heer Ormel wil het doen voorkomen alsof er niets meer aan de hand is, dat Nederland nu weer meedoet aan die rapportages nadat ons land de EDEO streng heeft toegesproken. Dat is niet zo.

De voorzitter: Wat is uw vraag, mevrouw Peters?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Nederland continueert het algemene voorbehoud bij politiek gevoelige rapportages. Mag ik de heer Ormel vragen daarop te reageren en de brief niet fout te citeren?

De heer Ormel (CDA): Ik heb het gevoel dat ik nu mag interrumperen op de bijdrage van mevrouw Peters. Wij lezen de brief kennelijk verschillend. Ik lees de brief als volgt. Er worden door de EDEO, dat zijn inderdaad de Heads of Missions van de lidstaten, rapporten opgesteld. Als die Heads of Missions het niet met elkaar eens zijn, dan is er geen consensus. Dan wordt gerapporteerd dat er geen consensus is. Maar het lijkt me niet goed als dat dan politiek gebruikt wordt door lidstaten om elkaar te beïnvloeden door een robbertje straatvechten. Wie het dan ook bij het rechte eind heeft! Dat is niet goed voor de Europese Unie als geheel. Dit draagt er volgens mij toe bij dat we met elkaar een manier vinden om via die groeipijn te komen tot een betere manier van werken. Ik ben benieuwd naar de visie van de minister. Dan zullen we wel horen wie deze brief juist gelezen heeft.

Collega's hebben al het nodige gezegd over de Mensenrechtenraad, over de Mouammar Kadhafiprijs enzovoorts. Op welke manier draagt Nederland bij aan initiatieven om die Mensenrechtenraad beter te laten functioneren? We kunnen nu wel met z'n allen zeggen dat die raad niet optimaal functioneert – ik denk dat daar een redelijke consensus over bestaat – maar een Mensenrechtenraad van de VN is wel wenselijk. Onze inzet moet er dus op gericht zijn om die Mensenrechtenraad te verbeteren. Ik hoor daarop graag een reactie van de regering.

Het CDA is duidelijk over de nederzettingen. Deze zijn in strijd met het internationaal recht en dragen niet bij aan de door ons gewenste tweestatenoplossing. Wij zijn tegen geweld van Israëlische kolonisten tegen Palestijnen en van Palestijnen tegen Israëlische kolonisten. Wij zijn blij met sommige lichtpunten zoals het bericht van vandaag dat het Machpela Huis in Hebron dat door kolonisten op illegale wijze was verkregen, door de Israëlische regering is ontruimd. Dat lijkt iets simpels, maar gezien de coalitieverhoudingen in Israël is het dat allerminst. Barak heeft daartoe opdracht gegeven. Dat vinden wij een lichtpuntje. Laten wij niet alleen de minpunten noemen.

Ik wil eindigen met een oproep. Het is voor mij een bijzondere avond. Het is Witte Donderdag. Eeuwen geleden liep Jezus deze avond in het hof van Gethsemane tussen de olijfbomen om zijn laatste avond voor de kruisiging daar door te brengen. Die kruisiging herdenken wij op Goede Vrijdag. Die olijfbomen spelen nog steeds een rol in het conflict. Een olijfboom doet er heel erg lang over om te groeien en blijft heel lang leven. De olijfbomen waar Jezus onder liep, kun je nu nog zien in het hof van Gethsemane. Het doet mij pijn in het hart als je regelmatig beelden ziet van olijfbomen die worden omgehakt. Ik vraag de Nederlandse regering om als paasboodschap aan de Israëlische regering over te brengen dat er wellicht andere methoden zijn. Als mensen daar illegaal zitten, moeten ze van hun land af. Maar hak niet al die olijfbomen om!

De voorzitter: Ik dank de heer Ormel, ook voor het herwonnen vertrouwen.

We gaan ten slotte in eerste termijn luisteren naar mevrouw Peters.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Wij bespreken vandaag twee rapporten van de EU-ambassadeurs in Jeruzalem over het kolonistengeweld en over het nederzettingenbeleid in Area C. Beide rapporten zijn breed gelekt en inmiddels algemeen bekend geworden, zozeer dat zelfs de Israëlische autoriteiten er al op hebben gereageerd. Ze zijn alweer bijna een jaar oud, maar van de Nederlandse regering hebben we over deze twee grondige en kritische rapporten nog geen inhoudelijke reactie mogen ontvangen. Nederland is er wel voor gaan liggen dat ze EU-verklaringen konden voeden. Ik wil de minister daarover op vier punten bevragen. Dat zijn: de informatievoorziening daarover aan de Kamer, het isolement waarin Nederland zich toen plaatste, de aard van het algemene voorbehoud en het vertrouwen dat daaruit spreekt dat de minister heeft in zijn eigen ambtenaren.

De standpunten die Nederland inneemt in Brussel en ook de ambtenaren van de minister horen onder de ministeriële verantwoordelijkheid waarover de minister verantwoording in de Kamer dient af te leggen, zeker als de Kamer daarom vraagt en zeker als daarmee een standpunt wordt ingenomen dat internationaal gevoelig ligt. Zo gevoelig dat Nederland geïsoleerd komt te staan of zich de kritiek van belangrijke EU-partners op de hals haalt. Er is zojuist al een voorbeeld genoemd door de heer Pechtold. Ik heb een ander voorbeeld. De minister heeft begin januari tot driemaal toe op mijn vragen over het Area C-rapport gezegd dat dat rapport niet ambtelijk besproken was. Hij deed dat onder andere op 19 januari. Ik heb deze week in de regeling van werkzaamheden om een brief moeten vragen. In die brief schrijft de minister nu dat het rapport wel degelijk in december al op ambtelijk niveau in Brussel is besproken. Erkent de minister dat hij daarover de Kamer eerder verkeerd heeft geïnformeerd? Zo ja, waarom dan? Was hij werkelijk niet op de hoogte van de bespreking van dat behoorlijk kritische rapport over een onderwerp dat een prominente rol speelt in het Nederlandse buitenlandbeleid? Of was het hem even ontschoten? Ik kan het me niet voorstellen.

De minister zei ook dat het rapport niet op de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van 23 januari aan de orde zou komen. Hij schreef ook dat als het rapport wel aan de orde zou komen, hij dat subiet aan de Kamer zou laten weten. Wij hebben echter niets ontvangen. In NRC lezen we dan dat Nederland ervoor is gaan liggen dat een verwijzing naar het rapport in de EU-verklaring terecht zou komen. Op 24 januari, een dag na die Raad in januari, legden de Europese leden van de Veiligheidsraad namens alle EU-lidstaten een verklaring af over de Israëlische bezettingspolitiek. Zij hadden daar ook een verklaring in willen opnemen over Area C. Maar omdat Nederland dwars ging liggen, is die kritische beschrijving van het Israëlische beleid met betrekking tot Area C geschrapt. Ook dat was op ministerieel niveau besproken. Klopt dit? Waarom heeft de minister de Kamer daarover niet geïnformeerd, ondanks vragen daarover?

Nederland isoleert zich met deze opstelling, wat leidt tot irritatie van belangrijke EU-partners. Ik heb mogen vernemen dat kort voor diezelfde Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken in januari, een hoge ambtelijke delegatie uit Duitsland op bezoek is gekomen voor een demarche bij Nederland over het Israëlische standpunt, om te bepleiten dat Nederland zich niet zo destructief zou opstellen en zo EU-beleid zou belemmeren. Kan de minister dat bevestigen?

Nederland plaatst nu een algemene reserve op EU-rapporten waarover geen consensus bestaat. Waarom gebeurt dat? Wat betekent dat eigenlijk, zo'n voorbehoud? Geldt dat voor alle EU-rapporten of alleen voor die uit Jeruzalem? Wat verandert dit voorbehoud aan de standaardprocedure die al geldt? Hoe verloopt de behandeling van dit soort rapporten voortaan nu anders dan in andere lidstaten?

Ik kan eigenlijk maar één verklaring hiervoor bedenken. Het moet er wel aan liggen dat de minister niet langer hem onwelgevallige informatie van zijn ambtenaren wil ontvangen en dat hij zijn eigen ambtenaren niet meer vertrouwt. Hij vertrouwt niet zijn ambassadeur in Jeruzalem die met zijn collega's rapporten opstelt en als aanbeveling aan de PSC voorlegt. Hij vertrouwt niet meer de permanente vertegenwoordiger die hem in Brussel vertegenwoordigt. Anders is zo'n extra voorbehoud toch niet nodig. Als de minister zijn ambtenaren vertrouwt, is het voldoende te weten dat al die rapporten vanzelf wel op zijn bureau komen voordat er een politieke stem over wordt uitgebracht.

Voorzitter. Ik rond af. De minister isoleert zich op het departement. Nederland isoleert zich in Europees verband, loopt reputatieschade op en de minister is niet transparant over zijn opstelling daarin naar de Kamer. Daarmee verhindert Nederland niet alleen een krachtig Europees optreden in het vredesproces, maar erger nog, Nederland vormt daarmee een obstakel voor het vredesproces.

De voorzitter: Ik stel voor dat de Kamerleden twee interrupties per persoon mogen plegen.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik had tijdens mijn inbreng de brief nog niet in mijn bezit, want die werd pas halverwege mijn betoog uitgedeeld. Ik wil daarom nog een vraag aan de minister stellen. Het gaat om de zin: «Nederland had in dit overleg aanvankelijk een voorkeur voor een gemeenschappelijke tegenstem». Wordt daarmee bevestigd dat staatssecretaris Knapen mij verkeerd heeft geïnformeerd tijdens het vragenuurtje?

De voorzitter: Het woord is nu aan de minister.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik wil allereerst een aantal opmerkingen maken over het Midden-Oosten Vredesproces. Dat is de context waarin veel vragen zijn geplaatst. Ik zal daarna ingaan op de overige vragen. Die slaan voor een deel ook neer in de vraag van de heer Pechtold van hedenmiddag en de brief die ik zojuist aan de Kamer heb gegeven.

Met betrekking tot het Midden-Oosten Vredesproces en een aantal andere wat meer inhoudelijke zaken die aan de orde zijn – en dat zijn toch waarachtig niet de minste – zal ik kort herhalen wat ik al meermalen met de Kamer heb gewisseld. De Nederlandse inzet ten aanzien van het vredesproces en de relatie tussen Israël en de Palestijnen is gericht op een alomvattend vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen leidend tot een tweestatenoplossing. Ik noem de bekende parameters daarbij: twee staten, grenzen van voor juni 1967 met inbegrip van overeengekomen landruil, veiligheidsgaranties voor beide kanten, een overeengekomen oplossing voor het probleem van de vluchtelingen en een overeengekomen oplossing voor de positie van Jeruzalem.

Daarbij is de Nederlandse boodschap steeds: onderhandelen, onderhandelen, onderhandelen. Ik heb er vandaag nog weer met een collega uit Europa over gesproken. Ook juist op dit moment is dat van groot belang, omdat het Amman-proces lijkt te stokken. Dit is dus steeds de Nederlandse inzet geweest. Bij de Nederlandse inzet hoort ook dat wij steeds beide partijen oproepen om unilaterale stappen te vermijden. Ik heb dat eerder ook de Westerwelle-test genoemd. Alles wat bevorderlijk is voor het vredesproces, juichen wij toe. De Nederlandse regering staat negatief tegenover alles wat daartegen ingaat. Nieuwe bouwplannen aan Israëlische kant en de bouw van huizen op de Westbank staan aan de negatieve kant van de streep. Dat is ook meermalen door premier Rutte en mij expliciet en face-to-face in de richting van bijvoorbeeld premier Netanyahu van Israël gemeld. Evenzeer is face-to-face door premier Rutte en mij in de richting van president Abbas van de Palestijnse Autoriteit gemeld dat unilaterale stappen in de richting van de Verenigde Naties niet bevorderlijk zijn voor het vredesproces.

Bij dit alles heeft de Nederlandse regering een heel duidelijke koers. Daarin is zij in een aantal opzichten ook wel enigszins eigenstandig bezig. De Nederlandse regering vindt dat het geen bijdrage levert aan het vredesproces om Israël voortdurend in de hoek te drukken. Dat wordt wel Israël-bashing genoemd. Dat zijn bijvoorbeeld disproportionele reeksen resoluties, vaak met nogal inflammatory language zoals dat in VN-jargon heet. Aan de andere kant doet de Palestijnse Autoriteit ook wel eens dingen waar de Nederlandse regering niet erg voor voelt, bijvoorbeeld een unilaterale stap in de richting van het lidmaatschap van de UNESCO. Dan geldt voor Nederland, anders dan voor bijvoorbeeld de Verenigde Staten, dat ons land dan niet meteen de vinger op de geldbuidel legt en geen financiële middelen meer in de richting van de Palestijnse Autoriteit levert.

Deze aanpak werkt, zeg ik op deze Witte Donderdag. Die komt ten goede aan beide kanten. Wij bereiken bijvoorbeeld dingen die andere EU-lidstaten niet bereiken. Dat wordt op dit ogenblik ook in EU-verband onderkend. Nederland is in staat om de export vanuit Gaza op een aantal punten open te breken. Nederland is in staat geweest om scanners te leveren aan de Palestijnse Autoriteit voor de bevordering van de export tussen de Westbank en het gebied daarbuiten. Een recent bezoek van een van de hoge ambtenaren van Israël is aangegrepen om weer aan te dringen op een verdere verruiming van de export vanuit Gaza en de Westbank. Dat doet Nederland.

Over het geweld van, door en tegen kolonisten kan ik heel kort zijn. De Nederlandse regering keurt vanzelfsprekend het geweld van kolonisten tegen anderen, tegen wie dan ook maar uiteraard ook tegen Palestijnen, af. De Nederlandse regering keurt ook geweld door anderen tegen kolonisten af. We hoeven de feiten niet te ontlenen aan enigerlei rapport van Heads of Missions, want die zijn er gewoon. Het rapport ging over het jaar 2011. In dat jaar zijn drie Palestijnen gedood door kolonistengeweld en zijn meer dan honderd Palestijnen gewond geraakt. Dat is niet niks. In datzelfde jaar zijn echter acht Joodse kolonisten gedood. Daar heeft de heer Voordewind ook op gewezen. Ik ben er steeds duidelijk over geweest dat het kolonistengeweld moet worden afgekeurd. Dat is vanzelfsprekend.

Er zijn voorts vragen gesteld over de nederzettingen. Ook hier wil ik geen misverstand over laten bestaan. Over de status van de nederzettingen bestaat voor de Nederlandse regering geen onduidelijkheid: die zijn illegaal en vormen een obstakel voor de vrede. Dit standpunt is zowel achter de schermen als in het openbaar in de richting van de Israëlische autoriteiten duidelijk gemaakt.

Volgens mij heb ik hiermee een aantal punten met betrekking tot het Midden-Oosten Vredesproces en de relatie tussen de Palestijnse Autoriteit en Israël behandeld.

Ik kom vervolgens te spreken over de rapporten van de Heads of Missions. Het gaat bij deze rapporten sowieso in eerste instantie om een viertal rapporten. Deze rapporten lopen in de discussie nogal eens door elkaar heen. Er is een rapport over het geweld door dat door kolonisten wordt gepleegd. Er is een rapport over Oost-Jeruzalem, er is een rapport over de Area C en er is vorig jaar een rapport aangekondigd over de situatie in Gaza. Dit zijn niet de enige rapporten van de Heads of Missions, want er zijn ook andere rapporten over heel andere onderwerpen. Waarschijnlijk zullen we in de loop van de tijd een toename van dat soort rapporten zien, omdat er vanuit Brussel in toenemende mate op allerlei knooppunten in de wereld actie wordt ondernomen.

Ik kom bij het punt dat onder meer door de heren Pechtold en Timmermans zeer nadrukkelijk aan de orde is gesteld. Het staat in de brief zoals het er staat. Het springende punt waar het in de besluitvorming om gaat, is dat in de Mensenrechtenraad, in die voortdurende processen van geven en nemen, aftasten et cetera, er uiteindelijk sprake is geweest van een gemeenschappelijke onthouding, met een daaraan toegevoegde zeer krachtige stemverklaring, zoals ook door de staatssecretaris in eerdergenoemd vragenuurtje is gemeld. Er was sprake van een krachtige explanation of vote, zoals dat heet. De heer Pechtold zei dat Nederland zich heeft neergelegd bij een bepaald besluit. Ik zeg het even een beetje parmantig: Nederland legt zich nooit neer bij een bepaald besluit. Als door andere lidstaten iets aan de orde wordt gesteld, weegt Nederland de voors en tegens af en komt dan tot een besluit met betrekking tot het Nederlandse standpunt. Dat bepalen wij dus zelf. Zoals ik ook heb gemeld, bleek uiteindelijk dat de Europese Unie verdeeld was. Een aantal landen was in de prille fase van de ambtelijke besluitvorming, van het aftasten. Zij leken mee te gaan met de vraag van Nederland of wel zover moest worden gegaan als we uiteindelijk zijn gegaan, namelijk naar onthouding. Het antwoord was: ja, dat hebben we met elkaar gedaan. En we zijn dus uitgekomen op het resultaat waarbij enkele EU-landen onverkort voor wensten te stemmen en andere zich wilden onthouden. Dat heeft dus uiteindelijk tot resultaat gehad dat er geen gemeenschappelijke lijn in de Mensenrechtenraad is geweest. Ik wil hier voor alle duidelijkheid nog een ding aan toevoegen. Daarbij refereer ik ook aan een opmerking van mevrouw Peters. Zij heeft gevraagd of er besluitvorming over een bepaald rapport van de Heads of Missions is geweest in de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken, of het daar op de agenda heeft gestaan. Ik wil hier geen misverstand over laten bestaan. De heer Knapen heeft tijdens het vragenuurtje in antwoord op vragen van de heer Pechtold gesproken over de RBZ. Hij heeft daarmee bedoeld: de context waarin de besluitvorming rond het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie tot stand wordt gebracht. Ik wil geen misverstand hebben over het feit dat mijn eerdere reactie in de richting van mevrouw Peters op dit punt, namelijk dat in de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken het Heads of Missions-rapport niet op de agenda heeft gestaan en daar ook niet is besproken, staat.

De heer Pechtold (D66): Dat de staatssecretaris tijdens het vragenuurtje de ene raad en het andere gremium door elkaar haalde, daar wil ik graag overheen stappen. Dat we verschillen van mening over het beleid met betrekking tot het Midden-Oosten, hoort ook bij de politiek. Het gaat mij om het volgende. Wanneer ik als parlementariër de regering actief vraag naar informatie, dan wil ik volledig geïnformeerd worden. Ik heb de staatssecretaris gevraagd: klopt het dat Nederland in het begin geïsoleerd stond? Daarop was het antwoord: nee, Nederland zat in een groep van landen die zich uiteindelijk wilden onthouden van stemmen. Maar de minister geeft in zijn brief van vanavond aan dat de eerste positie van Nederland wel degelijk was: krachtig tegenstemmen. Ik zal er geen halszaak van maken, maar ik wil voor de toekomst een heldere afspraak dat als het parlement iets vraagt, het ook een eerlijk antwoord krijgt. Ik heb een lijst van zeven eerdere voorbeelden waarbij ik achteraf kan reconstrueren dat Nederland een rabiaat of een geïsoleerd standpunt had. Dat wil ik gewoon niet nu voor de achtste keer moeten vaststellen. Staat de minister achter datgene wat hij vandaag in zijn brief schrijft, dat de staatssecretaris inderdaad had moeten vertellen dat Nederland in eerste instantie tegen wilde stemmen?

Minister Rosenthal: Het is op dit punt de vraag, tot hoever je moet gaan in de gedachtewisseling met datgene wat er op een bepaald moment op tafel ligt. De positie moet worden bepaald. We hebben het dan op een bepaald moment over sonderingen, over aftasten, over de vraag hoe ver je kunt komen met een bepaald standpunt. We hebben het dan niet over formele besluitvorming die op een bepaald moment ook ambtelijk plaatsvindt. Daar gaat het om. Als de heer Pechtold wil teruggaan naar het allereerste moment waarop ambtelijk op het departement of puur ambtelijk tussen lidstaten over dit soort zaken wordt gesproken, dan wil ik met hem graag tot een bepaalde lijn komen, maar dan moeten we op dat vlak ook in alle duidelijkheid over en weer weten tot welk punt we teruggaan. Ik zal vanaf nu zo duidelijk mogelijk zijn over de fase waarin de besluitvorming zich op een bepaald moment bevindt en daarbij de vraag betrekken of bepaalde procedures waarin gesondeerd en afgetast wordt, voor de beantwoording van vragen vanuit de Kamer al relevant zijn of niet.

De heer Pechtold (D66): Het gaat toch niet om een ambtelijk voortraject. Het gaat om een naar ik aanneem door de minister afgezegend standpunt. Die inzet was, zoals de minister vanavond schrijft: een voorkeur voor een gemeenschappelijke tegenstem. Dat was de inzet van de Nederlandse regering. Vervolgens is er gepraat, gewikt, gewogen en komt men tot een verdeeld standpunt waarbij ongeveer de helft zich onthoudt en de andere helft voorstemt. Ik heb daar expliciet naar gevraagd. De minister zat in Korea. Ik vond het zo belangrijk om te weten of Nederland nu wederom vanuit een isolement opereerde, dat ik de staatssecretaris daarvoor naar de Kamer heb laten roepen. En de staatssecretaris antwoordde letterlijk dat Nederland zich niet in een isolement bevond. Nee, niet bij de uitkomst, maar wel bij de start! Nogmaals, de standpunten kunnen verschillen. Maar geef dat eerlijk aan, want dan kan ik daarop controleren. Ik herhaal derhalve nogmaals mijn vraag: is datgene wat ik vanavond nu op papier krijg, impliciet ook alsnog het heldere punt van de regering, namelijk dat wij in aanzet van plan waren om de rest ervan te overtuigen om tegen te stemmen, dat dit niet gelukt is en dat wij ons vervolgens hebben neergelegd bij de groep die zei: dan maar onthouden?

Minister Rosenthal: Ik merk uit de vraagstelling van de heer Pechtold dat hij zelf zeer goed weet hoe het in besluitvormingsprocessen kan gaan. Hij heeft het nu over een «aanzet tot». Kijk, daar gaat het dan om. De vraag is of die «aanzet tot» nu het springende punt moet zijn in de standpuntbepaling van de Nederlandse regering of niet.

De heer Pechtold (D66): Indien naar gevraagd wel!

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb de minister in januari tot driemaal toe gevraagd of het Area C-rapport was besproken en wat daarover het standpunt van de Nederlandse regering was. De minister antwoordde dat het niet eens ambtelijk besproken was. Ten eerste, we hebben moeten vaststellen dat het toen al lang ambtelijk was besproken. Ten tweede, ik heb de minister gezegd dat mij ter ore was gekomen dat door een Nederlands ingrijpen een verwijzing naar Area C uit de EU-ministeriële verklaring is gehouden en heb hem gevraagd dat te bevestigen. Ik vroeg dus of de minister daar zelf over had gesproken teneinde het uit die verklaring te houden. Ten derde, het is uit de verklaring van de EU in de VN-Veiligheidsraad gehouden. Ook dat is een pittige discussie, met pittige instructies aan ambtenaren. Daar zal de minister dan ook zeker zelf over hebben gesproken. Ik kan deze praktijk niet rijmen met het antwoord van de minister dat het helemaal niet zou zijn besproken en dat hij er geen standpunt over heeft.

Minister Rosenthal: Ik heb bijna een gevoel van spijt dat ik de Kamer op een aantal punten niet uitvoeriger heb meegedeeld wat ik in het begin van mijn antwoord in eerste termijn al heb gezegd. Dat was de mededeling dat wij te maken hebben gehad met vier rapporten vanuit de Heads of Missions. Ik merk dat die in de discussie voortdurend door elkaar worden gehaald, ook waar het timing et cetera betreft. Mevrouw Peters sprak in het debat en het algemeen overleg op 18 en 19 januari over het rapport over Oost-Jeruzalem, dat kort daarvoor was gelekt via The Independent. Dat rapport is in de afgelopen weken ambtelijk besproken in Brussel. Dat is overigens nooit op politiek niveau besproken.

Ik wijs erop dat het rapport over het kolonistengeweld op 17 februari naar Brussel is gegaan en op 15 maart gelekt is. Het Area C-rapport dateert al van 5 september 2011 en is inderdaad op 20 december 2011 in de Political and Security Committee (PSC) aan de orde geweest.

Ik voel mij zeer ongelukkig op het moment dat ik zelfs hoor praten over het niet spreken van de waarheid. Ik hoorde de heer Pechtold daarover spreken in een interruptiedebatje met de heer Ten Broeke. Daar werd zelfs nog een andere term voor gebruikt. Dat werp ik verre van mij. Ik ben me er wel van bewust dat het in deze mêlee der dingen, waarin de procedures zo ontzettend door elkaar heen lopen, noodzakelijk is om vanaf nu werkelijk alles wat er maar speelt aan de Kamer te melden. Als het gaat om een bepaald rapport, dan moet ook echt gemeld worden dat het om dat ene rapport gaat, en niet over een ander rapport. Dat is waar het om gaat. Het geeft mij meteen reden om des te steviger aan te zetten op een zeer sterke doorlichting van de procedures die we hebben rond Heads of Missions-rapporten. Dat wordt inmiddels ook door verschillende collegae in de Europese Unie onderkend. Ik heb vanmiddag nog contact daarover gehad met mijn Britse counterpart. Zij hebben uitgesproken dat zij een «very serious concern» hebben over de gang van zaken rond de Heads of Missions-rapporten, inclusief de lekken. Het gaat mij nu op dit moment nog niet eens om die lekken, al zijn die dus helemaal verkeerd, want daarmee worden zaken juist verscherpt in plaats van dat eenheid en eenstemmigheid worden bereikt. Het gaat mij vooral om de schimmigheid waarmee de procedures worden ingezet en doorgezet. Het lijkt een technisch punt, maar er zit van alles tegenaan, zeker bij zo'n heetgebakerd onderwerp als het Midden-Oosten Vredesproces.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister zegt dat het hem spijt en dat hij het voortaan anders wil doen omdat dit zo'n «heetgebakerd» onderwerp is. Ik zie daarnaar uit. Ik zie ernaar uit dat de besluitvorming en opinievorming over dergelijke belangrijke onderwerpen en rapporten voortaan anders gaat. Ik zie daarnaar uit, maar mijn vragen zijn daarmee niet beantwoord. Ik heb gevraagd of het klopt dat Nederland een verwijzing naar Area C uit de verklaring van de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van januari heeft laten halen. Geldt hetzelfde voor de EU-verklaring in de Veiligheidsraad van de VN? Klopt het dat Nederland daarmee een geïsoleerde positie innam en dus wel degelijk een standpunt had, anders dan wat tegen de Kamer is gezegd?

Minister Rosenthal: Het antwoord is simpelweg nee. Ik heb het niet over spijt hebben. Ik heb toegezegd om de komende tijd nog duidelijker te zijn en de Kamer nog uitvoeriger informatie te geven. Ik zet echter ook vraagtekens bij het beeld dat wordt geschetst als zou Nederland in bepaalde situaties alleen staan. Het hangt er maar van af hoe je het bekijkt. Er worden uiteindelijk in een bepaalde fase van de besluitvorming standpunten ingenomen. Daarbij moet je schuiven, geven en nemen. Zo gaat dat. Ook bij de zaken die nu aan de orde worden gesteld, is Nederland vaak in eerste instantie like minded eigenlijk gewoon op een nee uitgekomen. Dat is gewisseld met de partnerlanden. De Kamer, de heer Pechtold en de heer Timmermans mogen ook aan mij vragen of ik aanvankelijk helemaal alleen stond. Het antwoord op die vraag is: neen. Op een bepaald moment zijn er allerlei andere like minded states in de EU die met jou van mening zijn dat iets eigenlijk niet kan. Op een bepaald moment gaat men dan schuiven. Laat ik maar zeggen dat Nederland wat dat betreft wel stevig is.

De heer Timmermans (PvdA): Ik wil toch nog even terugkomen op het heel specifieke punt dat de heer Pechtold heeft aangesneden. Ik wil graag dat de minister daarover helder is. Wij verschillen van mening over het Midden-Oostenbeleid. De Kamer is daarover verdeeld. De positie van de minister hierin wordt echter gesteund door een meerderheid van de Kamer. Daarvoor heb ik respect. Het gaat hierbij dus gewoon over een inhoudelijk verschil van inzicht. Waarom schrijft de minister echter vandaag in een brief dat Nederland in dit overleg aanvankelijk een voorkeur had voor een gemeenschappelijke tegenstem? Hij doet dat, omdat in de krant is verschenen dat Nederland aanvankelijk die voorkeur had en omdat de minister daarop moet reageren. Als dit niet in de krant was verschenen, had de minister deze brief helemaal niet geschreven. Dat maakt de Kamer wantrouwig. Ik hoop dat de minister dat begrijpt. Vorige week stelde de heer Pechtold tijdens het vragenuurtje een duidelijke vraag. De staatssecretaris had gewoon het volgende kunnen antwoorden. «Wij wilden eerst tegenstemmen. Toen dat niet haalbaar bleek te zijn en Nederland daarin op een gegeven moment alleen stond, zijn wij opgeschoven en hebben wij geaccepteerd dat wij ons zouden onthouden van stemming.» Als hij dat had geantwoord, had hij gewoon de waarheid verteld. Dan waren dit overleg en deze brief helemaal niet nodig geweest. Dan hadden wij nu niet een krantenartikel nodig gehad, waarna weer een brief van de minister nodig was om te corrigeren of – ik kom de minister tegemoet – aan te vullen wat de staatssecretaris niet had vermeld. Ik hoop dat de minister dat met mij eens is.

Minister Rosenthal: In de brief naar de Kamer had ik ook kunnen schrijven dat in dat overleg op een bepaald moment met andere lidstaten in de richting is opgeschoven van tegenstemmen en in de richting van nee. Stond Nederland daarin alleen? Op een bepaald moment in de discussies hebben ook andere lidstaten met ons van gedachten gewisseld over de vraag: gaan we tegenstemmen, gaan we voorstemmen of onthouden we ons van stemming? Het is maar tot hoever je teruggaat. Ik ben mij er altijd van bewust dat ik de Kamer volledig en juist heb te informeren. Daarmee heb ik helemaal geen moeite. Het zit volkomen in mij om dat te doen. Ik zal er vanaf nu op letten dat, als wij het hebben over dit soort procedures, ik heel goed moet bezien over welke fase van de besluitvorming in de Kamer wordt gesproken.

De heer Timmermans (PvdA): Ik hoop dat wij samen wel kunnen concluderen dat de staatssecretaris tijdens het vragenuurtje de Kamer vollediger had kunnen antwoorden. Hij had een vollediger antwoord kunnen geven op de vraag van de heer Pechtold. Hij heeft niet volledig geantwoord. Ik kies mijn woorden zorgvuldig, want voor ik het weet, geef ik er meer lading aan dan ik wil. Doordat de staatssecretaris niet het volledige antwoord heeft gegeven, was er een extra ronde nodig om daarover helderheid te krijgen. Die extra ronde was niet nodig geweest als direct het volledige antwoord was gegeven.

Minister Rosenthal: Dit blijft volgens mij een kwestie van interpretatie. Hoe ver moet je teruggaan in de besluitvormingsprocessen? Als je maar ver genoeg teruggaat, kom je uiteindelijk terecht in de fase waarin wij op het departement aan het bespreken zijn welke lijn wij zo ongeveer zullen gaan volgen. Ik zal ervoor zorgen dat ik vanaf nu voor de Kamer geen enkele onduidelijkheid zal laten bestaan over de fase waarin de totstandkoming van een bepaald standpunt of een bepaalde sondering zich bevindt. Voor alle duidelijkheid voeg ik er direct aan toe dat ik mij zal permitteren om de Kamer soms mee te delen dat besluitvorming zich in een fase van vertrouwelijkheid bevindt en dat ik daarom de Kamer daarover geen mededelingen kan doen. Ik kan daarbij direct zeggen dat dit ook geldt voor de rapporten van de Heads of Missions. Ik heb vandaag nog gehoord dat in het Verenigd Koninkrijk deze rapporten niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Dat doe ik dus ook niet. Ik citeer ook niet uit deze rapporten. Deze rapporten worden bovendien niet aan het parlement ter beschikking gesteld. Niet meer en niet minder.

De heer Ormel (CDA): Volgens mij zijn wij op dit moment enorm bezig met het spelen van een Haags gezelschapsspel. Het is allemaal reuze-interessant voor onszelf. Het ging er echter om dat de oppositie de suggestie wekte dat Nederland zich keer op keer in Europa in een isolement plaatst. In de brief staat dat Nederland aanvankelijk de voorkeur had voor een gemeenschappelijke tegenstem. Dat kan. Toont het woord «gemeenschappelijk» echter niet juist aan dat het vanaf het begin de inzet van de Nederlandse regering is geweest om zich bij de meerderheid neer te leggen? Nederland stelde zich op het standpunt: wij geven onze mening, maar wij leggen ons wel neer bij een meerderheid en zullen dus niet kiezen voor een alleingang.

Minister Rosenthal: Ja, zo zit het. Daarmee is het hele verhaal ook verteld.

De heer Ten Broeke (VVD): Zoals de heer Ormel de brief heeft gelezen, zo heb ik hem ook gelezen. Je kunt er volgens mij echter nog een conclusie aan toevoegen. Nederland had aanvankelijk een voorkeur voor een gemeenschappelijke tegenstem. Een aantal landen overwoog dus op dat moment om tegen te stemmen, met verschillende maten van appreciatie. Dat tegenstemmen werd dus op de tong geproefd. Er werd echter geconcludeerd dat een gemeenschappelijke tegenstem er niet inzat. Nederland heeft vanaf dat moment meebewogen in de richting van een gemeenschappelijke onthouding. De gemeenschappelijkheid in de standpuntinname is uiteindelijk hierbij de doorslaggevende factor geweest.

Minister Rosenthal: In de brief heb ik tot uitdrukking gebracht dat het inhoudelijk vooral ging om de vraag naar de fact-finding mission. Eigenlijk ging het daar om. Op dat vlak ontspon zich het gevecht in de besluitvormingsprocessen. Een op dit vlak zeer ervaren oud-bewindspersoon als de heer Timmermans zal zich herinneren dat het er in zo'n geval vooral om gaat, in de besluitvorming toch te komen tot een explanation of vote. Daar gaat het dan vooral om. Wij hebben ons uiteindelijk met andere landen kunnen vinden in een gemeenschappelijke onthouding met een sterke explanation of vote, een sterke stemverklaring. Dat zijn vaak de zaken die echt spelen. Die worden immers in het internationale diplomatieke verkeer uitgesponnen en tot in de details beproefd.

Ik zal nog ingaan op een aantal concrete zaken die door de leden van de commissie aan de orde zijn gesteld. De heer Ten Broeke neigde ertoe, een bepaalde positie in te nemen over het uitlekken van de rapporten. Daarover wil ik duidelijk zijn. De heer Ten Broeke had het over de EDEO. Ik weet niet waar de rapporten zijn uitgelekt. Dat kan zijn gebeurd op het niveau van de ambassadeurs, op het niveau van de lidstaten of door anderen die kennis hebben genomen van de rapporten. Dat weet ik niet en daarover kan ik niets zeggen.

Wij hebben nu een onderzoek van de EDEO op poten staan. Daarbij gaat het er mij vooral om dat wij de procedures verbeteren. Ik hoop dat de Kamer dat standpunt kan billijken. Wij moeten proberen om verstoringen van die procedures te voorkomen, dus het uitlekken van gegevens of andere verstoringen. Die helpen ons immers niet. Ik ben dus helemaal niet uit op iets als een Europese recherche, vergelijkbaar met onze Rijksrecherche. Ik weet helemaal niet of zo'n Europese recherche überhaupt bestaat. Ik ben daar helemaal niet op uit. Ik wil komen tot verbetering van de procedures. Dat doel delen vele lidstaten met mij. Hierbij is ook verheldering nodig over de vraag wat wij met de rapporten van de Heads of Mission nu eigenlijk willen. Het gaat daarbij niet zozeer om de feiten die in die rapporten op tafel worden gelegd, als wel om de aanbevelingen die aan die rapporten worden toegevoegd. Die aanbevelingen vormen vaak een allegaartje. De een brengt daarbij dit in en de ander dat. De unanimiteit is op dat vlak vaak niet uitgekristalliseerd. Hiermee heb ik, naar ik meen, voldoende gereageerd op wat is gezegd over de kwestie rond de rapporten van de Heads of Mission en over de besluitvorming.

De Mensenrechtenraad is aan de orde gesteld. Wij spreken in dit algemeen overleg over Israël. Ik ben het met alle woordvoerders eens die zeggen dat er in de Mensenrechtenraad een disproportionele aandacht uitgaat naar Israël. Dat wil echter niet zeggen dat de Nederlandse regering niet bereid zou zijn om zich constructief op te stellen ten opzichte van de Mensenrechtenraad. Wij moeten namelijk proberen de situatie rond die raad te verbeteren. Dat doen wij onder andere door te proberen er onderdeel van uit te gaan maken. Daarbij geldt de goede leuze: «if you can't beat them, join them». Wij moeten er dus voor zorgen dat wij er rechtstreeks zo veel mogelijk invloed op kunnen uitoefenen. Wij doen dat ook door te bezien of wij de kandidering van andere leden van de Verenigde Naties kunnen steunen. Dat is ook een kwestie van «frappez, frappez toujours» om het nodige zendingswerk in de goede richting te kunnen verrichten. Ik wil de Kamer echter niet onthouden dat ik een maand geleden weer een ontnuchterende ervaring had. Ik was toen in Genève bij de Mensenrechtenraad. Een van de zittingen werd volledig verstoord door de Cubaanse delegatie, die op alle mogelijke manieren probeerde een bepaalde discussie over internetvrijheid te verstoren. Men vroeg om ordedebatten en vond andere manieren. Dat was een goed voorbeeld van het feit dat het in de Mensenrechtenraad bepaald beter kan gaan dan nu.

Ik zie dat de heer Voordewind de vergadering heeft verlaten. Toch zal ik zijn vraag beantwoorden over de administratieve detentie in Israël. De heer De Roon meldde al dat de Israëliërs de administratieve detentie aan het verminderen zijn. Dat is juist en dat heb ik de Kamer ook al gemeld in antwoord op Kamervragen. Ik ga er met de heer Voordewind en naar ik aanneem ook met de andere woordvoerders van uit dat hiervoor voortdurend volop aandacht is in de dialoog tussen de EU en Israël. Israël moet worden gewezen op de noodzaak om zo veel mogelijk zaken naar de rechter te brengen. Ik noem de cijfers. Zij komen van de Israëlische mensenrechten-ngo B'Tselem. In 2008 waren er 813 gevallen van administratieve detentie. In 2011 waren er 307 gevallen. Dat zij gemeld.

Er is gesproken over een zwarte lijst. Er geldt geen visumplicht voor Israëliërs die naar Nederland reizen. Op dat vlak is het dus onmogelijk om bepaalde maatregelen te nemen, als je dat al zou willen. Voor Palestijnen geldt wel een visumplicht. Tegen de heer De Roon zeg ik echter: waarom zouden wij daaraan beginnen? Dit bevordert het vredesproces in dit gebied zeker niet. Als het hierbij gaat om terroristische organisaties, gelden uiteraard heel andere voorwaarden.

Over de discussie over besluitvorming moet nog het volgende worden gezegd. Door verschillende woordvoerders is gesproken over demarches in het kader van Nederlandse standpunten. Mij zijn die demarches niet bekend. Dat moet duidelijk zijn. Ik zal dit echter nogmaals checken, want ik moet voorzichtig zijn. Mij zijn noch de demarches bekend waarover de heer Timmermans sprak, noch de demarches waarover mevrouw Peters sprak. Ik trek het na. Mochten de zaken anders liggen dan ik nu schets, dan krijgt de Kamer dat subiet van mij te horen.

De heer Ormel (CDA): Mijn vraag over de olijfbomen is nog niet beantwoord door de minister.

Minister Rosenthal: Ik heb op dat punt gereageerd toen ik vragen van de heer Ten Broeke beantwoordde. Het punt dat de heer Ormel meldt, zal ik zonder enige reserve onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister is ook nog niet ingegaan op mijn serie vragen over de betekenis van het algemeen voorbehoud.

Minister Rosenthal: Ja. Het betreft dus een procedureel voorbehoud. De Nederlandse regering vindt dus dat er iets aan de procedures en dergelijke zaken moet veranderen. Enkele andere lidstaten zijn daardoor ook «wakker geworden». Het gaat daarbij om het uitlekken van rapporten, maar het gaat mij hierbij om meer dan dat en eigenlijk ook om iets anders dan dat. Ik voeg eraan toe dat wat de inhoud betreft het voorbehoud niet zozeer te maken heeft met de feiten die in de rapporten op tafel worden gelegd, als wel met de aanbevelingen die aan de rapporten worden gekoppeld. Die aanbevelingen worden vastgelegd in de rapporten zonder dat er unanimiteit over die aanbevelingen tot stand is gekomen. Er zouden geen problemen zijn als je je verzekerd zou weten van unanimiteit bij de aanbevelingen. Gebleken is echter dat de aanbevelingen in de rapporten van de Heads of Mission vaak een allegaartje zijn. Ik zeg het wat plastisch. Daarom is het juist zo belangrijk dat je de vertrouwelijkheid kunt borgen. Als de vertrouwelijkheid bewaard is gebleven kun je, als de zaken eenmaal in Brussel en op het politieke niveau terechtkomen, nog in alle vrijheid met elkaar bekijken wat je met de aanbevelingen wilt doen. Laat ik het even uit de context van het Midden-Oosten Vredesproces halen. Er is bijvoorbeeld een rapport van de Heads of Mission verschenen over Syrië. Daarin werd vanuit de Heads of Mission een bepaalde koers voorgesteld door sommige van de betrokken lidstaten. Die voorstellen zijn bij het politieke niveau uitgekomen. Op politiek niveau is daarover toen echter gezegd: wij doen het niet. Hetzelfde geldt voor aanbevelingen over Myanmar. In een rapport van de Heads of Mission stond al een tijdje terug de aanbeveling, de sancties te verminderen die zijn opgelegd aan Myanmar. De Raad van Ministers heeft om hem moverende redenen besloten om daarover pas te spreken na de verkiezingen. Dat gaan we in april doen.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Peters een vervolgvraag wil stellen. Kan zij die meenemen in de tweede termijn? Ja? Nee, toch niet.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Nee voorzitter, want de minister beantwoordt mijn vraag niet. Welk verschil is er ten opzichte van de standaardprocedure? Waarom geldt dit alleen voor rapporten waarover die consensus niet van tevoren al vaststaat? Betekent dit dat de minister zijn ambassadeurs niet meer vertrouwt?

Minister Rosenthal: Het gaat totaal niet om de vraag of ik mijn ambassadeurs nog vertrouw. In Tel Aviv zit een van onze meest voortreffelijke ambassadeurs. Waar hebben wij het dus over? In Ramallah zit een fantastische «ambassadrice». Ik zet dit woord tussen aanhalingstekens, want zij heeft daar een andere titel. Het gaat dus helemaal niet om de vraag of ik mijn ambassadeurs vertrouw. Het gaat erom dat in het amalgaam van de discussies op die plekken op een bepaald moment ineens een rapport van de Heads of Mission gaat rondzweven dat op zich vertrouwelijkheid vergt. De aanbevelingen in zo'n rapport zijn dus niet gebaseerd op unanimiteit.

De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn. Er is nog ruimte voor een tweede termijn. Elke woordvoerder heeft daarin een enkele minuut spreektijd. Ik sta geen interrupties toe in de tweede termijn van de Kamer. Als de minister antwoordt, kunnen de woordvoerders ieder één keer interrumperen.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden. Zojuist werd het woord «argwaan» uitgesproken. Dat woord staat volgens mij centraal tijdens dit algemeen overleg. Onze visies over de richting van het Midden-Oostenbeleid kunnen volledig verschillen. Ik maak mij grote zorgen over het feit dat Nederland een minderheidsregering heeft die afhankelijk is van een partij die zegt dat er al een tweede staat is, namelijk Jordanië. Daarom ben ik mij als woordvoerder van een constructieve partij op het punt van de buitenlandse politiek altijd bewust van mijn verantwoordelijkheid. Als ik echter vanuit die rol aan de regering vraag om geïnformeerd te worden, wil ik weten waar de verschillen zitten. Als de inzet was: Nederland wilde met een paar andere landen tegenstemmen, laat de regering mij dat dan zeggen. Na veel omwegen is vandaag vastgesteld dat dat de inzet was. Ik ben er blij om dat dit is vastgesteld. Ik ben er vooral blij mee dat de minister heeft gezegd dat hij dit de Kamer in het vervolg ruimer, breder of hoe dan ook zal schetsen.

Ik heb nog een enkele vraag. In de brief van 20 maart over het rapport staat dat Nederland het eens is met de weergave van de gegevens in het rapport. Is Nederland het ook eens met de aanbevelingen die in het rapport staan? Bij de gegevens gaat het immers om een vaststelling, bij de aanbevelingen gaat het om iets anders.

Ook de heer Ormel heeft geconstateerd dat de inhoud van de missive dat we niet meer zouden mogen onderhandelen en dat alle overleg is stopgezet, inmiddels niet meer geldt. Hoe lang heeft dit overleg hierdoor stilgelegen? Heeft dat geleid tot enige vertraging van het proces?

De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Ik stel met de heer Pechtold vast dat door de bijzondere gedoogconstructie, het kabinet op het punt van buitenlands beleid zeer afhankelijk is van met name partijen in de Kamer die geen deel uitmaken van de gedoogconstructie. Dat betekent dat er een bijzondere verantwoordelijkheid ligt bij het kabinet voor het wegnemen van mogelijk wantrouwen over de informatievoorziening van de Kamer. Ik stel met tevredenheid vast dat de minister tijdens dit overleg de Kamer hierbij op twee punten tegemoetkomt. Hij heeft naar aanleiding van wat er bij het vragenuurtje is gebeurd, gezegd dat hij op dergelijke zaken voortaan uitgebreider zal ingaan. Verder heeft hij het daarna gehad over de manier waarop er in de toekomst zal worden omgegaan met de EU-HoMs-rapporten. Wat hij de Kamer daarover heeft toegezegd, vind ik positief. Dat neemt niet weg dat wij het over de inhoud van het beleid niet eens zijn. De minister heeft echter het geluk dat hij op dat punt op een andere manier aan een vrij ruime meerderheid kan komen in de Kamer, namelijk de meerderheid van zijn coalitiepartners plus wat vroeger «klein-christelijk» werd genoemd. Het gaat mij erom dat het wantrouwen tot een minimum wordt beperkt. Het kabinet kiest af en toe voor een geïsoleerde positie in Europa. Ik roep het kabinet op om daar eerlijk voor uit te komen. Er is daarvoor immers een meerderheid in de Kamer. Het kabinet hoeft er dus niet omheen te draaien. Een kabinet dat nergens omheen draait, kan op meer constructieve steun van de PvdA-fractie rekenen dan een kabinet dat om de zaken heen draait. Door dat laatste verliest mijn fractie het vertrouwen dat zij eerlijk wordt geïnformeerd.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik heb in de eerste termijn aan de minister gevraagd om een standpunt over de feitelijke straffeloosheid in veel gevallen waarbij geweld wordt gebruikt door kolonisten in Israël. De minister heeft zich daarover niet uitgesproken. Ik vind dat hij dat toch moet doen. Met de cijfers die hij noemde, wekte hij namelijk de indruk dat het geweld van Palestijnen tegen de kolonisten ernstiger zou zijn. Die indruk wordt zeker gewekt als het aantal dodelijke slachtoffers daarbij wordt genoemd. Daaruit klinkt een beetje dat het allemaal wel mee zou vallen. De teneur is echter precies omgekeerd. Het valt niet mee en het wordt erger. Ik hoop dat de minister daarover een uitspraak wil doen. De situatie is dus inderdaad zorgelijk en het is begrijpelijk dat daarover wordt gerapporteerd.

Toen hij sprak over het Area C-rapport zou de minister gezegd hebben dat het nu niet het juiste moment is om kritiek te hebben op Israël. Ik heb hem gevraagd wanneer dat moment dan wel is. Nederland zegt dat het een tweestatenoplossing van belang vindt en blijft nastreven. Juist dan moet je op dit soort momenten en juist op deze thema's van je laten horen. Ik hoor graag een reactie van de minister.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Dit debat heeft in elk geval het volgende opgeleverd. Langzamerhand en al lerend proberen wij in Europa een Europees buitenlands beleid vorm te geven. Ook de huidige Nederlandse regering heeft zich daar volop achter geschaard in het regeerakkoord. Het is overigens mijn vaste overtuiging dat dit op geen enkele manier wordt gedeeld door de PVV-fractie. Over vertrouwenwekkende maatregelen gesproken! In dat kader is duidelijk dat over de rapporten van de EDEO en de Heads of Missions het laatste woord nog niet is gezegd. Het is daarom goed dat de Kamer goed bekijkt hoe de informatievoorziening van de Kamer op dit vlak kan worden verbeterd. Daarbij spelen ook de toezeggingen een rol die de minister zo-even heeft gedaan. Ik ben er echter ook van overtuigd dat wij niets hebben aan nietszeggende briefjes van de minister waarin staat: ik kan u niet vertellen wat in deze fase van de onderhandelingen de inzet is. Controle is goed. De heer Pechtold en de heer Timmermans hadden het zojuist heel pregnant over argwaan. Ik reageer daarop door te zeggen dat de bijzondere verantwoordelijkheid ook voor de Kamer geldt. Laten wij maar naar de procedures kijken. Ook ik ben van mening dat de informatievoorziening kan worden verbeterd.

Over de Mensenrechtenraad zei de minister: if you can't beat them, join them. Hierover zullen wij ook spreken tijdens het mensenrechtendebat over enkele weken. Ik vind de genoemde houding van de minister zeer optimistisch. In ieder geval namens mijn fractie wil ik daarover nog een keer scherp met de minister van gedachten wisselen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik heb de minister gevraagd hoe het eigenlijk staat met het onderzoek naar het uitlekken van de rapporten van de Heads of Missions. Ik heb op die vraag geen antwoord gekregen. Dat verbaast mij niet. Het was natuurlijk een retorische vraag. Wij weten immers dat er van een onderzoek geen sprake kan zijn, dat zo'n onderzoek er nooit zal komen en dat het nooit tot iets zal leiden. Wat ik van de HoMs-rapporten heb gezien, is buitengewoon slecht. De rapporten zijn eenzijdig. De weergave van de feiten is eenzijdig en zeker de aanbevelingen zijn eenzijdig. Ik ben het met de minister eens dat het uitlekken van deze rapporten alleen maar tot meer ellende leidt. Als er niet wordt gestopt met het laten uitlekken van deze rapporten, zal ik mijn fractie zonder meer voorstellen om dan maar aan de regering te vragen om op te houden met de HoMs-rapporten. Het gaat bij de aanbevelingen in deze rapporten om een allegaartje. Ik stel daarom nu in ieder geval de vraag aan de minister of het niet beter zou zijn om de rapporten van de Heads of Mission voortaan maar te ontdoen van de aanbevelingen. Elke ambassadeur kan die aanbevelingen aan het eigen departement geven. In de Europese Raad kunnen die aanbevelingen vervolgens worden gewisseld, als de bewindspersonen dat dan zinnig vinden. Eventueel kan men in de Europese Raad daaruit vervolgens conclusies trekken.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording in de eerste termijn. Dit debat ging eigenlijk minder over Israël en veel meer over het functioneren van de EDEO. Ik heb gesproken over groeipijnen van de EDEO. Volgens mij is duidelijk dat als er geen consensus is op het niveau van de Heads of Mission, dat gemeld moet worden aan de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken. Als de kwestie vervolgens in de RBZ op de agenda komt, verschijnt het ook op de geannoteerde agenda. Dat biedt de Kamer dan de mogelijkheid om daarop te reageren. Over zo'n manier van werken moeten wij volgens mij afspraken maken. Laten wij niet afglijden naar een bureaucratisch parlement dat alle rapporten, prerapporten en rapporten voor de prerapporten wil zien.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Buitenlandse Zaken is van oudsher een gesloten bolwerk. Alle toezeggingen en ontwikkelingen die leiden tot een meer transparante diplomatie en meer mogelijkheden om inzicht te krijgen in de manier waarop buitenlands beleid vorm krijgt, juich ik toe. Als de toezegging van de minister ertoe leidt dat de Kamer beter op de hoogte wordt gehouden van de fase waarin besluitvorming zich bevindt, zou ik dat toejuichen. Ik hoop dat het er ook toe leidt dat de Kamer beter op de hoogte wordt gehouden over standpunten van Nederland in belangrijke fora en over belangrijke rapporten. Het zou verder een vooruitgang zijn als wij meer zicht zouden krijgen op de instructies die de ambtenaren meekrijgen. Ik verwijs naar de lessen die zijn te trekken uit het rapport-Davids. Afgeronde rapporten van de juridische afdeling of van de EU-HoMs dienen soms aan de openbaarheid te worden prijsgegeven. Dat moet gebeuren als die rapporten een belangrijk onderdeel vormen van de risico's en de feiten die zoal moeten worden meegewogen.

Mijn laatste vraag is of de EU-HoMs-rapporten uit Oost-Jeruzalem met instemming van de Nederlandse ambassadeur tot stand zijn gekomen.

Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de vragen die in de tweede termijn zijn gesteld en de aandachtpunten die aan de orde zijn gesteld.

In de rapporten van de Heads of Missions staan inderdaad enerzijds gegevens en anderzijds aanbevelingen. De aanbevelingen zijn vaak nog volop onderwerp van discussie. Dat is juist het lastige punt. Ik koppel dit aan het voorstel van de heer De Roon om eens te bekijken of we in deze rapporten niet gewoon de aanbevelingen zouden moeten weglaten. Het is te overwegen om überhaupt geen aanbevelingen meer op te nemen.

In reactie op de bijdragen van de heer Timmermans en mevrouw Peters zeg ik dat ik niet uitsluit dat vertrouwelijkheid van de HoMs-rapporten juist zal worden verstevigd. Als dat niet gebeurt, hebben we weinig aan deze rapporten in het politieke en diplomatieke besluitvormingsproces. Tegen mevrouw Peters zeg ik dat ik con amore zou willen meegaan met een streven naar transparante diplomatie, maar dat bij diplomatie openbaarheid vaak onmiddellijk leidt tot schaduwdiplomatie. Transparantie leidt bij diplomatische processen gewoonlijk onmiddellijk tot schaduwdiplomatie. Dan hebben we het niet meer over openbare en stille diplomatie, maar over een schaduwtoestand die ontstaat. Daarmee schieten wij niets op. In het binnenlands beleid leidt de Wet openbaarheid van bestuur op dezelfde manier tot zaken die wij nu juist niet willen. Mevrouw Peters had het ook over het openbaar maken van instructies aan bijvoorbeeld ambassadeurs en ambtenaren. Nee, zo werkt het nu eenmaal niet.

Tegen de heer Van Bommel zeg ik dat ik in de eerste termijn inderdaad het aantal doden heb genoemd. Ik heb echter direct daarna gezegd dat het aantal gewonden aan Palestijnse kant ver boven de honderd lag. Er mag dus geen misverstand bestaan over de ernst van de situatie en de noodzaak om daar bovenop te zitten. Het is dus ook zeer noodzakelijk om de Israëlische autoriteiten daarop aan te spreken. «Voor zover dat nodig is» zeg ik daarbij. De Israëlische autoriteiten zijn zich er zelf ook van bewust dat sommige zaken eenvoudigweg niet kunnen. Tot mijn tevredenheid heb ik gemerkt dat ook de heer De Roon die mening is toegedaan.

De vraag over Area C is eigenlijk een vraag naar de bekende weg, ook als die aan mij wordt gesteld. Het moet immers ook de heer Van Bommel bekend zijn dat de Nederlandse regering over de bouwactiviteiten in Area C volop tegenkanting levert richting de Israëlische autoriteiten. Wij doen dat voortdurend.

De heer Ten Broeke had het over de verbetering van de informatieprocessen. Jazeker. Wij zijn het echter met elkaar eens dat je tot «infinite regress» kunt gaan, maar dat dat niet de goede weg is. Dat is de kern van het debat dat wij vanavond met elkaar voeren.

Ik ben er nog niet aan toe om, met de heer Ten Broeke, de Mensenrechtenraad maar terzijde te schuiven. Voor de Nederlandse regering geldt voor de Mensenrechtenraad: if you can't beat them, join them. «If you can't beat them» op de punten waarover wij het hebben gehad – zoals een streven naar evenredige aandacht voor de verschillende zaken die van belang zijn – «then joint them». Ik wijs er bijvoorbeeld op dat de jaarlijkse reviews van de Mensenrechtenraad over de stand van zaken in de verschillende landen wel degelijk heel nuttig zijn.

De heer De Roon stelde een retorische vraag over het onderzoek naar de rapporten van de Heads of Mission. Hij kent het antwoord, dus dat hoef ik niet te geven. Ik heb al gereageerd op zijn suggestie om te bezien of wij met de aanbevelingen in de rapporten van de Heads of Missions sowieso anders zouden moeten omspringen. Ik vind dat een heel relevante en nuttige suggestie. Ik zal ernaar kijken en ik zal ervoor zorgen dat deze suggestie wordt ingebracht in Brussel. Het laten uitlekken van deze rapporten moet stoppen. Dat zeggen we al tijden. Dit is niet zozeer een retorische vraag, als wel een apodictum. Ik zeg daarover verder maar: dixit De Roon.

De heer Ormel heeft een opmerking gemaakt over de HoMs-rapporten, de politieke besluitvorming enzovoorts. Dit is een punt dat uiteraard niet alleen bij de EDEO blijft liggen, maar dat zeker ook in de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken aan de orde zal komen.

Mevrouw Peters heeft gesproken over het rapport over Oost-Jeruzalem.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Nee, minister, ik doelde op het rapport van de Nederlandse ambassadeur in Jeruzalem.

Minister Rosenthal: Die hebben wij niet.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Oké, de zaakgelastigde die daar zit dan, en het kantoor. Heeft men daar ingestemd met de inhoud van de rapporten die wij hier vandaag hebben besproken?

Minister Rosenthal: Er is geen sprake geweest van consensus over de aanbevelingen als geheel. Ik zei zojuist al dat het bij de aanbevelingen steeds gaat om wat ik oneerbiedig een «allegaartje» noemde. De een brengt daarbij dit in en de ander dat. Juist daarom is het voor elke lidstaat prijsschieten als deze zaken aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Dat moeten we niet hebben. Dat bevordert het vredesproces tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit allerminst.

De voorzitter: Ik dank de minister voor de inbreng in de tweede termijn. Ik dank de woordvoerders voor de prettige behandeling tijdens dit algemeen overleg.