Een dominee die kindermishandeling vergoelijkt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nieuwsbrief Katwijkse dominee: Tegendraads kind slaan is goed»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze dominee zelfs oproept tot mishandeling van kinderen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe classificeert u deze uitlatingen?
Laat ik voorop stellen dat ik elke aantasting van de fysieke integriteit van kinderen verwerpelijk vind. In het Reformatorisch Dagblad heeft betrokkene over het gepubliceerde artikel gezegd; «Van enigerlei suggestie tot het aanzetten tot lijfstraffen of tot kindermishandeling in welke vorm ook distantieer ik mij ten enenmale» (www.refdag.nl, 14 november 2011) Ik ga er derhalve van uit dat de uitspraken in het kerkblad niet waren bedoeld als een oproep tot het toepassen van lijfstraffen of het aanzetten tot kindermishandeling.
Kunt u bevestigen dat onder «kastijding» niets anders dan een lichamelijke straf kan worden verstaan? Zo ja, kunt u dan ook bevestigen dat dit strafbaar is? Zo nee, waarom niet?
De letterlijke betekenis van de term kastijding is «lichamelijk straffen». Maar gebruik van de term in meer overdrachtelijke zin is ook denkbaar.
Ik wijs er op dat artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden. Zowel binnen als buiten het gezin zijn de ouders verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen of laten zitten. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Vervolging is onder andere mogelijk ter zake van mishandeling. Het oproepen tot dergelijke uiterst verwerpelijke gedragingen kan eveneens strafbaar zijn, bijvoorbeeld als uitlokking of opruiing.
Het is niet aan mij, maar aan het Openbaar Ministerie om de strafbaarheid van een concrete gedraging te beoordelen. Het Openbaar Ministerie heeft de uitingen van betrokkene bekeken en ziet deze vooral als een – niet strafbare – aansporing aan de leden van zijn gemeente om een boek te lezen dat betrokkene lezenswaardig vindt. Daarbij was het kennelijk niet de bedoeling van betrokkene om aan te zetten tot geweld tegen kinderen.
Deelt u de mening dat het verkondigen dat een kind mag worden gekastijd, een ouder kind zwaarder mag worden gekastijd en een obstinaat kind scherp mag worden gekastijd, gelezen kan worden als het oproepen tot mishandeling? Zo ja, wat is uw oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het oproepen tot het mishandelen van kinderen hetzelfde is als aanzetten tot geweld tegen kinderen? Zo ja, is dit volgens de wet strafbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Kan het oproepen door een dominee in een nieuwsbrief tot het slaan van kinderen met als gevolg dat een kind daadwerkelijk wordt geslagen, onder omstandigheden vallen onder uitlokking zoals bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, hoe gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bevat de uiting van de dominee in de nieuwsbrief een strafbaar feit, of kan het leiden tot strafbare feiten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet ondernemen om deze dominee te stoppen?
Zie antwoord vraag 3.
De maatregelen van de Amerikaanse luchtvaart vanwege de vertraging in de aflevering van de JSF |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «USAF To Extend F-16s To Cover F-35 Delays»?1
Ja.
Wanneer bent u door de VS geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen in het F-35A project?
Defensie ontvangt via de Nederlandse vertegenwoordiging in het JSF Program Office (JPO) met regelmaat informatie over de voortgang van het F-35 programma en over de stand van zaken bij de partnerlanden. Daarnaast zijn er contacten tussen partnerlanden op hoog ambtelijk niveau. Zo overleggen deze landen periodiek in de Joint Executive Steering Board over de voortgang van het F-35 programma. Op basis van al deze contacten word ik mondeling en schriftelijk over de relevante ontwikkelingen geïnformeerd. Ook komen de vervanging van de F-16 en het F-35 programma regelmatig aan de orde tijdens besprekingen met buitenlandse collega’s.
Met de jaarrapportage over het project Vervanging F-16 wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de buitenlandse ontwikkelingen. Ten behoeve van deze rapportage stelt het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium op basis van open bronnen een rapport op over onder meer de Advanced F-16, de Eurofighter, de Rafale en de Saab Gripen NG. Met de brief van 25 mei 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 271) is de Kamer geïnformeerd over de geraadpleegde bronnen en de gebruikte methode. Daarnaast bevat een bijlage bij het jaarverslag een korte samenvatting van en een reactie op buitenlandse rapporten over het F-35 programma. Ten slotte zijn besluiten van partnerlanden over het programma in de jaarrapportage opgenomen.
Kunt u een overzicht geven van de gevolgen voor de Nederlandse luchtmacht van het feit dat de F-35A op zijn vroegst pas in 2018 operationeel zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Een initiële operationele capaciteit (IOC) houdt in dat de eerste eenheid beschikt over voldoende opgeleid personeel en inzetbare toestellen en dat die eenheid voldoende is geoefend voor de uitvoering van operaties. Voor operationele inzetbaarheid hebben de betrokken vliegers en het overige personeel minimaal een tot twee jaar opwerktijd met hun eigen toestellen nodig. Een IOC-datum in 2018 houdt daarom in dat de betrokken toestellen uiterlijk in de periode 2016–2017 zouden moeten worden geleverd.
Tijdens een hoorzitting van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden op 2 november jl. bleek dat de eerste Amerikaanse luchtmachteenheid met F-35A vliegtuigen waarschijnlijk pas in 2018 operationeel wordt. Deze IOC-datum, die overigens nog niet vaststaat, is twee jaar later dan de huidige planning. Een dergelijke vertraging heeft geen gevolgen voor Nederland. De beoogde opvolger van de F-16 zal gegeven de huidige bestelsystematiek niet voor 2019 bij Defensie instromen en de eerste eenheid zal niet voor 2021 operationeel gereed zijn. Besluiten hierover zullen worden genomen door een volgend kabinet. Overigens kan een land dat over voldoende getraind personeel en inzetbare toestellen beschikt in beginsel zelfstandig zorgen voor een operationele capaciteit en is het daarvoor niet afhankelijk van de Verenigde Staten.
Ten behoeve van de vliegveiligheid en luchtwaardigheid, de instandhouding en de operationele zelfbescherming zal Defensie vanaf 2015 ongeveer € 300 miljoen in de F-16 investeren. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd in overeenstemming met het Defensie Materieel Proces (DMP).
Kunt u een overzicht geven van de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven van het feit dat de F-35A op zijn vroegst pas in 2018 operationeel zal zijn voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven uiteengezet zal gegeven de huidige bestelsystematiek de beoogde opvolger van de F-16 niet voor 2019 instromen bij Defensie. Een besluit over de IOC-datum voor de F-35 van de Amerikaanse luchtmacht heeft op zichzelf geen gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Wel kan een besluit van het Pentagon om de productie van de F-35 de komende jaren te vertragen ertoe leiden dat productieomzet door het Nederlandse bedrijfsleven later wordt behaald. Dit is nader uiteengezet in de brief van 2 november jl. (Handelingen TK 2011–2012, aanhangsel nr. 527).
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de kosten die gemoeid zijn met de aanschaf van de Nederlandse testtoestellen in 2012 en 2013? Zo nee, waarom niet?
Een Amerikaans besluit tot uitstel van de IOC-datum van de eigen F-35A toestellen is niet van invloed op de aanschafkosten van de twee Nederlandse vliegtuigen ten behoeve van de deelneming aan de operationele testfase. Zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Kunt u een overzicht geven van de gevolgen die dit heeft voor de investeringen die nu gedaan worden ten behoeve van de Nederlandse testtoestellen in personeel en opleiding, nu bekend is geworden dat de F35 op zijn vroegst in 2018 operationeel is en de investeringen in personeel en opleiding al in 2012 en 2013 gedaan moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De verwerving van twee F-35 toestellen en de opleiding van een aantal vliegers en technici die volgend jaar begint, zijn niet gericht op het bereiken van operationele gereedheid maar op de deelneming van Nederland aan de operationele testfase (IOT&E). De IOT&E is bedoeld voor de operationele beproeving van de F-35 en voor de ontwikkeling en validatie van tactieken en concepten in multinationaal verband. Verder wordt bekeken of de operationele concepten en de plannen op het gebied van logistiek, onderhoud en opleidingen op elkaar aansluiten en of daarbij aanpassingen nodig zijn. De brief van 16 januari 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 134) is daar nader op ingegaan. Een opschorting van betalingen of een uitstel van opleidingen is niet aan de orde.
Heeft u overwogen de betaling van de testtoestellen op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u overwogen de investering in opleiding van personeel uit te stellen? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Beschikt u inmiddels over een aangepast planning van het F-35A project? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gemeld in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 278) zal het Pentagon vanwege de mogelijke bezuinigingen op de Amerikaanse defensiebegroting voor het fiscale jaar 2013 niet eerder dan komend voorjaar een herziene planning vaststellen.
Op welke wijze laat u zich informeren over de berichtgeving en ontwikkelingen in het buitenland met betrekking tot het F-35A project?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze betrekt u de berichtgeving en ontwikkelingen in het buitenland bij de vervanging van de F-16?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen en welke concrete stappen gaat u zetten bij de vervanging van de F-16 nu de F-35A op zijn vroegst in 2018 operationeel zal zijn, om de inzetbaarheid van de Nederlandse luchtmacht te garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor 20 november 2011 beantwoorden?
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 18 november jl. (kenmerk BS2011038666) was het niet mogelijk deze antwoorden voor zondag 20 november te verzenden.
Falende overheid die feest viert |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lekkende overheid viert feest?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat veel gemeenten niet in staat zijn om een DigiD-koppeling op de eigen website aan te bieden? Vindt u dat de Rijksoverheid voldoende doet om deze gemeenten te ondersteunen en/of te begeleiden? Hoe ziet u dit in relatie tot het recent neergelegde eisenpakket voor het mogen aanbieden van een DigiD-koppeling? Kunt u uw antwoord motiveren? Heeft de Rijksoverheid in uw beleving een verantwoordelijkheid voor alle burgers in Nederland, in alle gemeenten?
U doelt hier waarschijnlijk op de onlangs van DigiD afgesloten gemeenten. Een deel van de afgesloten gemeenten had moeite met het leveren van de benodigde informatie om aan te tonen dat hun websites veilig zijn. Veel gemeenten hebben hun ICT uitbesteed, en zijn afhankelijk van hun ICT-leverancier voor de noodzakelijke informatie. Inmiddels is een deel van de gemeenten overigens weer aangesloten op DigiD.
De Rijksoverheid wil de gemeenten zo goed mogelijk ondersteunen. Logius en KING overleggen hoe de ondersteuning kan worden geoptimaliseerd, om zo snel mogelijke heraansluiting van gemeenten in de toekomst te kunnen bevorderen. Daarnaast hebben Logius en KING zelf contact gelegd met de ICT-leveranciers van de gemeenten om het proces te bespoedigen.
De grootste leverancier die 32 van de 39 afgesloten gemeenten vertegenwoordigt, heeft de benodigde informatie namens deze gemeenten al aan Logius opgeleverd. Hierdoor kunnen de gemeenten zelf volstaan met het afgeven van een verklaring en verwijzen naar de meer technische antwoorden van de leverancier. Dit maakt het proces aanzienlijk sneller en makkelijker voor de gemeenten.
Alle organisaties die DigiD gebuiken zullen over de aangekondigde ICT-Security-Assessment-eis uitgebreid worden geïnformeerd. Dit moet ervoor zorgen dat organisaties weten waar ze aan toe zijn.
De eindverantwoordelijkheid voor elektronische gemeentelijke dienstverlening, ligt bij gemeentes zelf. Dat geldt ook voor de beveiliging van die dienstverlening. Daar waar gebruik gemaakt wordt van de centrale voorziening DigiD, worden bepaalde minimum eisen gesteld. De Rijksoverheid ondersteunt gemeenten op bovengenoemde wijze.
Hoe beoordeelt u het het feit dat Govcert een symposium organiseert dat ongeveer € 240 000,– kost? Wat voegt dit symposium toe ten opzichte van bestaande symposia en overige marktinitiatieven? Deelt u de mening dat dit symposium eigenlijk een leuk feestje is voor «vrienden van Govcert» en dat hiermee gemeenschapsgeld wordt verbrast waarmee Nederland veiliger gemaakt had kunnen worden?
240 000 euro is veel geld. Dit geld is uitgegeven om civiel-militair en publiek-privaat kennis te delen op het terrein van cyber security en het belangrijke internationale CERT- en cyber security netwerk te onderhouden. Het belang van samenwerking en kennisdeling op deze gebieden is benadrukt in de Nationale Cyber Security Strategie.Een vertrouwd (inter)nationaal publiek-privaat netwerk is noodzakelijk in de strijd tegen cybercrime, en andere digitale dreigingen die geen grenzen kennen. De gelegde contacten zijn tot op heden zeer waardevol gebleken, onder andere tijdens het Diginotar incident en bij de bestrijding van (internationale) digitale dreigingen en verstoringen. Tijdens het symposium wordt internationaal, civiel-militair en publiek-privaat kennis gedeeld, in een voor Nederland unieke samenstelling van sprekers en gasten, afkomstig uit ruim 35 landen en ongeveer 300 organisaties. Het symposiumis samen met het KLPD, OM, NFI, Logius, SIDN en KPN-CERT georganiseerd. Het symposium wordt één keer per jaar georganiseerd en is gespreid over twee dagen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat op het eerder genoemde Govcert-feestje commerciële trainingen gegeven worden? Vindt u het de taak van de Rijksoverheid om bedrijven die trainingen geven te beconcurreren? Gaat u onderzoeken of hier sprake is van oneerlijke concurrentie? Hoe beoordeelt u deze vorm van ondernemertje spelen vanuit het perspectief van de Mededingswet?
Op of tijdens het Govcert.nl-symposium zijn geen commerciële trainingen gegeven. Trainingen zijn dan ook geen onderdeel van het door de overheid gefinancierde symposiumprogramma.
Op de dag voorafgaand aan het symposium verzorgden een aantal sprekers die ook op het symposium zélf aanwezig waren, drie trainingen. Tijdens de trainingen konden zij een dag lang specialistische kennis overdragen. Deze trainingen stonden dus los van het programma van het symposium van Govcert.
Hoe zou u de relatie tussen de Nederlandse overheid en Fox IT willen typeren? Is hier sprake van een afhankelijkheidsrelatie? Heeft Fox IT in uw beleving meer belang bij een zwakke en afhankelijke overheid of meer belang bij een sterke, onafhankelijke overheid die niet per se de hulp nodig heeft van externe adviesbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel publieke en private partijen beschikken over expertise op het terrein van cyber security. Zo beschikt ook Fox IT over belangrijke expertise, maar Fox IT is niet de enige. De relatie tussen de overheid en Fox IT is een zakelijke relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De Nederlandse overheid is als opdrachtgever niet afhankelijk van één extern adviesbureau.
Bij de bestrijding van high tech crime is soms behoefte aan zeer specifiek specialisme waarvan het niet rendabel is dat deze binnen de opsporingsteams wordt onderhouden. In gevallen waarin dergelijke expertise vereist is, is de inhuur van externe expertise een effectieve, maar ook efficiënte oplossing. Het aantal partijen dat beschikt over de vereiste expertise, zoals onder andere Fox IT, is beperkt. De ingehuurde specialisten worden binnen opsporingsonderzoeken steeds actief begeleid door opsporingsambtenaren met kennis van zaken. De tactische beslissingen binnen een opsporingsonderzoek worden uitsluitend door de politie en het OM genomen.
De levering van F-16's aan Indonesië in 1999 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het document «Certificate of Final Acceptance en Letter of Recommendation»?1
Ja.
Heeft Nederland voor dit «Falcon Up F-16 structural modification program' een vergunning verleend aan (één van de twee) in het document bedoelde Nederlandse bedrijven? Zo ja, wanneer? Indien neen, waarom is destijds geen vergunning aangevraagd of verleend?
Nederland heeft in december 2000 een vergunning verleend aan een van de bedoelde bedrijven voor de retourzending van een gerepareerde motormodule van een F-16 van de Indonesische luchtmacht. Of deze reparatie gerelateerd was aan het genoemde modificatieprogramma, is niet uit de stukken op te maken.
Is destijds voor verlening van die vergunning instemming gevraagd en verkregen van de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Bij vergunningverlening vraagt Nederland alleen de instemming van een ander land indien het afstoting van oorspronkelijk in dat land aangekocht materieel betreft en daar ten tijde van de aankoop afspraken over gemaakt zijn. In dit geval betrof het geen afstoting maar een retourzending na reparatie van een motormodule van een F-16 van de Indonesische luchtmacht.
Is het correct om te veronderstellen, op basis van de datum 19 oktober 1999 na het L/C nummer op het «Certificate of Final Acceptance», dat de opdracht tot stand is gekomen na het in werking treden van het EU wapenembargo dat was ingesteld vanwege de inval in Oost Timor?
Nee. Het «Certificate of Final Acceptance» vermeldt 6 augustus 1999 als contractdatum. Het EU-wapenembargo trad op 16 september 1999 in werking.
Was het meewerken aan het moderniseren van Indonesische gevechtsvliegtuigen niet strijdig met het (toenmalige) EU-wapenembargo? Indien ja, waarom heeft dit toch kunnen gebeuren? Indien neen, waarom niet?
Indien dat meewerken aan het moderniseren van Indonesische F-16’s plaats zou hebben gehad tijdens de werkingsduur van het embargo, dan zou dit daarmee in strijd zijn geweest (artikel 1, eerste lid, van de Sanctieregeling Indonesië 1999 in relatie met artikel 13 van de Sanctiewet). De werkingsduur van het EU-wapenembargo op Indonesië verliep echter op 17 januari 2000 en de «Letter of recommendation» stelt dat het programma tussen oktober 2000 en maart 2002 werd uitgevoerd. Dat was na het verlopen van het embargo.
Was deze modernisering van Indonesische gevechtsvliegtuigen niet ook strijdig met het toen geldende Nederlandse beleid om geen exportvergunningen voor de Indonesische luchtmacht en landmacht te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Uit de afgifte van de in antwoord 2 vermelde vergunning kan worden opgemaakt dat er in 2000 geen beleid was dat de Indonesische luchtmacht uitsloot als eindgebruiker van uit Nederland afkomstige militaire goederen. Dit moge ook blijken uit de terugblik die de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken tijdens een Algemeen Overleg in 2003 op de daaraan vooraf gaande jaren wierp. Hij zei letterlijk: «Ten aanzien van leveranties aan de Indonesische luchtmacht golden tot voor kort in beginsel geen beperkingen.»2
Bent u het er mee eens dat het meewerken aan het moderniseren van Indonesische gevechtsvliegtuigen toentertijd een ernstige fout was? Zo niet, wat is dan uw oordeel over deze kwestie?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Dat Indonesië beschikt over een luchtmacht inclusief gevechtsvliegtuigen vind ik alleszins te rechtvaardigen. Dat de in 1989 aangeschafte F-16’s na ruim 10 jaar aan een moderniseringsprogramma werden onderworpen, verbaast mij niet en ik vind het ook niet vreemd dat er dan gekeken wordt naar ondersteuning door bedrijven die eerder betrokken waren bij een zelfde modernisering van de Nederlandse F-16’s.
Kunt u garanderen dat dergelijke misstappen zich niet meer zullen voordoen?
Ik deel uw analyse dat hier sprake was van misstappen niet.
Meerdere gevallen van vergiftiging roofdieren door malafide jagers |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bosverbod foute jager» in het Dagblad van het Noorden en «Roofdieren vergiftigd voor profijtelijker jacht»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vergiftigen van (roof)dieren ten gunste van een profijtelijkere jacht een gruwelijke praktijk is die zo spoedig mogelijk moeten stoppen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen, zo nee, waarom niet?
Ja, de Flora- en faunawet biedt het kader en de bevoegdheden om toezicht te houden en in geval van dit soort praktijken in te grijpen.
Op basis van de Wet op de economische delicten is de strafmaat voor het opzettelijk illegaal gebruik van biociden maximaal 6 jaar gevangenisstraf of een geldboete van maximaal € 76 000. Opzettelijk gepleegde delicten in het kader van de Flora- en faunawet worden gestraft met maximaal 2 jaar gevangenisstraf of een geldboete van maximaal € 19 000. De jachtakten van jagers die in de fout zijn gegaan, kunnen worden ingetrokken en daarna gedurende een bepaalde tijd worden geweigerd. Mijn aandacht gaat daarnaast uit naar het voorkomen van dit soort jachtpraktijken door de jacht en jagers sterker te verbinden aan planmatig faunabeheer en schadebestrijding.
Wat is het totaal aantal roofvogels dat in Nederland in de afgelopen 5 jaar illegaal gedood is?
Niet alle incidenten worden geconstateerd en niet alle vergiftigde dieren worden gevonden. Voor zover incidenten wel worden geconstateerd berust de informatie over opsporingsonderzoeken bij de politie en over veroordelingen bij het OM. Deze informatie kan niet eenvoudig uit de systemen van de politie en het OM worden verkregen. Ik kan u dan ook geen volledig beeld geven van de hoeveelheid gevallen van vergiftiging of het anderszins in strijd met de wet doden van dieren over de afgelopen vijf jaar.
Vanwege het ontbreken van een landelijke registratie bezie ik momenteel de mogelijkheden om alle verdachte dode dieren te laten opsturen naar het Central Veterinary Institute (CVI), waar dan een eerste verkennende sectie kan worden verricht naar de doodsoorzaak. De door het CVI op dergelijke wijze verzamelde gegevens vormen dan een landelijke registratie, die ook voor opsporingsonderzoeken nuttige informatie kan leveren. In een later stadium kan dan, als sprake is van vermoedelijke daders, het veel duurdere onderzoek naar de aard van het gebruikte gif plaatsvinden. Het CVI is inmiddels bereid gevonden voor dat doel monsters gedurende een jaar te bewaren.
Hoeveel dassen zijn er in de afgelopen 5 jaar gedood door middel van vallen met prikkeldaad?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen met daarin hoe vaak dit soort gevallen van vergiftiging, doding van dieren of vernieling van de natuur in de afgelopen 5 jaar voorgekomen is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de strafmaat voor het gebruik van illegaal landbouwgif om (roof)dieren te vergiftigen en wat is de strafmaat als het illegale doding door middel van het plaatsen van vallen, strikken of afschieten betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben deze praktijken gevolgen voor het verlenen van jachtvergunningen aan degenen die in de fout zijn gegaan? Zo ja, wat zijn de consequenties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Staatsbosbeheer bijgedragen aan het opsporen en oplossen van deze vergiftigingszaak en welke andere organisaties zijn betrokken bij de opsporing en handhaving? Heeft Staatsbosbeheer voldoende handhavingscapaciteit of zijn er in dit geval extra uren ingezet, wat zijn de gevolgen van de voorgenomen bezuinigingen bij Staatsbosbeheer voor het uitvoeren van deze handhavingstaken?
Staatsbosbeheer heeft in belangrijke mate bijgedragen aan het opsporen en oplossen van bedoelde vergiftigingszaak. Behalve door Staatsbosbeheer wordt ook door de politie, de marechaussee en het OM aan deze zaak gewerkt. Omdat ik erop vertrouw dat Staatsbosbeheer de juiste prioriteiten zal stellen, voorzie ik geen gevolgen van voorgenomen bezuinigingen voor het uitvoeren van handhavingstaken bij Staatsbosbeheer.
Bent u van plan een tijdelijk jachtverbod in Drenthe af te kondigen gedurende het lopende onderzoek naar de vergiftigingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Jacht, ook die op de fazant, is immers ondersteunend aan de schadebestrijding.
Deelt u de mening dat het beter is om de jacht op fazanten definitief te sluiten zodat misstanden rondom de fazantenjacht nooit meer kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk maar in elk geval voor het algemeen overleg op 22 december 2011 over ganzenproblematiek beantwoorden?
Bij deze.
De stijging van de kosten voor de tandarts |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tandarts veel duurder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vaststelling dat zowel de premies voor de tandartsverzekering als de tarieven voor behandelingen fors duurder worden?
Zoals bekend moeten het experiment met de vrije prijsvorming nog beginnen. Ik wil niet bij voorbaat vooruitlopen op de uitkomsten van dit experiment, maar eerst concrete resultaten afwachten. Dat neemt niet weg dat ik de beroepsgroepen in de mondzorg oproep zich te matigen en zich maatschappelijk verantwoordelijk te gedragen. Met deze oproep vind ik de besturen van de beide koepelorganisaties van de tandartsen aan mijn zijde. Tijdens de vele voorlichtingsbijeenkomsten die zij in het land hebben gehouden hebben zij er bij hun achterbannen op aangedrongen geen prijzen te hanteren die maatschappelijk onverantwoord zijn en die zij niet waar kunnen maken. Dat zorgverzekeraars hun premies aanmerkelijk verhogen betreur ik, maar ik respecteer hun zelfstandige verantwoordelijkheid om de eigen polisvoorwaarden vast te stellen.
Het vrijgeven van de tandartstarieven per 1-1-2012 is toch niet bedoeld om het vullen van een gaatje twee keer zo duur te maken? Wat gaat u hier aan doen?
Ik heb aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aanwijzing gegeven om het experiment met de vrije prijzen te begeleiden en te monitoren. Zoals ik in mijn brief van 6 juni 2011 aan uw Kamer heb gemeld zal de NZa met name letten op de effecten op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Indien deze op welke wijze dan ook in gevaar komen zal ik niet twijfelen om het experiment voortijdig te beëindigen. Dat heb ik schriftelijk en mondeling aan uw Kamer en aan de betrokken veldpartijen uitgedragen en ik zal me daar ook aan houden. Ik heb aan de NZa gevraagd om uiterlijk begin februari met een eerste quickscante komen van de tariefontwikkeling binnen de mondzorg, vooruitlopend op een eerste formele tussenrapportage welke vóór de zomer van 2012 staat gepland.
Als blijkt dat de tarieven van tandartsbehandelingen inderdaad zo fors gaan stijgen bent u dan van plan het experiment met de vrije tarieven stop te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer komt de eerste evaluatie over de vrije tarieven in de tandartszorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer beschouwt u het experiment met de vrije tandartstarieven als mislukt?
Voorlopig ga ik ervan uit dat het experiment een meerwaarde zal bieden op het gebied van kwaliteit, innovatie en keuzemogelijkheden van de consument. Vrije prijsvorming biedt kansen voor behandelingen die beter zijn toegesneden op de zorgbehoefte van de patiënt, een betere serviceverlening (zoals openstelling buiten kantooruren), een betere spreiding van mondzorgcapaciteit over het land en een actievere rol van zorgverzekeraars om verantwoorde zorg in te kopen. Als blijkt dat deze verwachtingen niet bewaarheid worden zal ik me op een definitieve invoering van vrije prijsvorming herbezinnen.
De effectiviteit van investeringen in R&D |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van dr. P. Donselaar over innovatie en arbeidsproductiviteit?1
Ja.
Hoe waardeert u de conclusie dat één euro extra investeren in het stimuleren van Research en Development (R&D) een groei van het bruto binnenlands product met minstens 10 euro op kan leveren?
Het stimuleren van R&D neemt in mijn bedrijfslevenbeleid en in de actieplannen van de topsectoren een voorname plaats in. Het kabinet stelt zich ten doel om met het nieuwe bedrijfslevenbeleid in 2020 de R&D-intensiteit te verhogen naar 2,5% van het BBP. Het proefschrift geeft een wetenschappelijke bevestiging van het grote belang van R&D voor de arbeidsproductiviteit en het concurrentievermogen.
Binnen het nieuwe beleid worden de overheidsgelden voor onderzoek en innovatie verhoogd in vergelijking met het pré-crisisjaar 2008.2 De empirische resultaten in het proefschrift bieden daar wetenschappelijke ondersteuning voor. Om het hoge ambitieniveau voor de R&D-intensiteit te realiseren, is echter meer nodig dan alleen extra overheidsgelden. Het gaat ook om het verbeteren van de voorwaarden voor private R&D in brede zin. Het wegnemen van belemmeringen voor innovatie in de topsectoren en een betere aansluiting van publiek uitgevoerde R&D op de behoeften van bedrijven zijn hier belangrijke elementen.
Hoe waardeert u de conclusie dat de multiplier van extra fiscale R&D-stimulering lager is dan de multiplier van overige overheidsfinanciering?
Het onderzoek geeft aan dat R&D-stimuleringsregelingen gericht op specifieke projecten per euro aan overheidsmiddelen een groter effect op de private R&D-uitgaven kunnen hebben dan algemene financiële stimulering van R&D zoals die met fiscale R&D-faciliteiten plaatsvindt. Bepalend voor de mate waarin dat zich in werkelijkheid voordoet, is in hoeverre selectie- en/of toekenningscriteria ertoe leiden dat de overheidsmiddelen in relatief sterke mate naar R&D toevloeien die anders niet zou worden uitgevoerd.
Ik waardeer het dat de auteur aan dit aspect aandacht heeft besteed. In mijn beleid is het Innovatiefonds MKB+ R&D-stimulering waarmee een hoge multiplier wordt beoogd. Naast het gerichte karakter op projecten die anders niet tot stand zouden komen (vanwege gebrek aan financiering) heeft deze regeling als groot voordeel dat bij succes van projecten gelden terugvloeien naar de overheid. Door die terugvloeiende middelen vervolgens opnieuw te investeren kan het effect op de private R&D per ingezette overheidseuro worden verhoogd.
De innovatiecontracten zijn een ander middel van dit kabinet om een hoge hefboom te bewerkstelligen van publieke middelen naar private investeringen in R&D en innovatie. Momenteel worden innovatiecontracten per topsector gevormd, waarin afspraken worden gemaakt over het uitvoeren van specifieke R&D- en innovatietrajecten in privaat-publieke samenwerkingsverbanden, zoals de Topconsortia voor Kennis en Innovatie. Publieke R&D-inspanningen worden daarbij meer dan voorheen gericht op de behoeften van het bedrijfsleven. Met de innovatiecontracten committeren bedrijven zich om private middelen te verbinden aan de activiteiten in de samenwerkingsverbanden.
Wat betreft fiscale stimulering van R&D wil ik opmerken dat de in 2007 uitgebrachte WBSO-evaluatie erop heeft gewezen dat de WBSO een effectief instrument is ter bevordering van R&D.3 Momenteel wordt de WBSO opnieuw geëvalueerd. Verder kan vermeld worden dat het CPB de in 2012 in te voeren Research and Development aftrek (RDA) als kansrijk heeft beoordeeld.4 In 2013 wordt de RDA+ regeling ingevoerd. Daarmee worden bedrijven fiscaal gestimuleerd om deel te nemen in Topconsortia voor Kennis en Innovatie.
Deelt u de mening dat het proefschrift laat zien dat meer overheidsinvesteringen in kennis en innovatie zichzelf ruimschoots terugverdienen?
Het proefschrift laat zien dat R&D en innovatie belangrijke effecten hebben op de omvang van het BBP. Een hoger BBP werkt via hogere belasting- en premieopbrengsten gunstig uit op de overheidsfinanciën. Dat overheidsinvesteringen in R&D en innovatie zich op termijn ruimschoots terugverdienen beschouw ik als een realistische mogelijkheid. Tegelijkertijd neem ik echter ook een analyse van het CPB in acht waarin een grote terughoudendheid bestaat bij de inschatting van de economische effecten van R&D en innovatie(beleid).5 Voorzichtigheid is op dit punt geboden.
Bent u bereid u binnen het kabinet sterk te maken voor extra investeringen in kennis en innovatie zodra daarvoor de mogelijkheid bestaat?
Het kabinet heeft met de bedrijfslevenbrief »Naar de top. Het bedrijvenbeleid in actie(s)» onlangs een ambitieuze agenda opgesteld voor het innovatiebeleid, die de komende jaren wordt geïmplementeerd. Het nieuwe bedrijfslevenbeleid werkt eraan om op tal van punten de condities voor private R&D en innovatie gunstiger te maken, waarbij het niet primair om extra financiële overheidsmiddelen voor R&D en innovatie gaat. Het doel is wel dat er meer geïnvesteerd wordt in R&D en innovatie, maar vooral vanuit de bedrijven zelf. Met het Innovatiefonds MKB+ en de intensiveringen in fiscale R&D-stimulering geeft de overheid al sterke financiële prikkels voor extra private R&D en innovatie.
Wat vindt u van de suggestie van de auteur om naast de bestaande Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) een incrementele R&D-faciliteit in te voeren, omdat de multiplier bij de laatste hoger is?
Dat is een interessante suggestie. De auteur van het proefschrift ziet dit vooral als een mogelijkheid om R&D bij grotere R&D-intensieve bedrijven extra te stimuleren. Nadelen van een incrementele regeling zijn een grotere complexiteit en hogere uitvoeringskosten. De literatuur geeft een gemengd beeld van de wenselijkheid van een incrementele regeling. De literatuur geeft verder aan dat er incrementele regelingen in verschillende vormgevingen voorkomen, waarbij het nog verre van duidelijk is aan welke vormgeving de voorkeur gegeven zou kunnen worden. Mede gelet op het feit dat de WBSO in de vorige evaluatie werd gewaardeerd als een effectieve regeling met relatief lage uitvoeringskosten, zie ik nog geen aanleiding om de WBSO aan te vullen met een incrementele regeling.
Deelt u de constatering van de auteur dat Nederlandse bedrijven steeds meer R&D uitvoeren in het buitenland, terwijl dat andersom in veel mindere mate het geval is? Bent u bereid via het bedrijfslevenbeleid R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland te stimuleren? Zo ja, hoe?
De auteur vindt aanwijzingen in die richting, maar vooralsnog ontbreekt datamateriaal over een lange periode om dat hard te bevestigen. Vast staat wel dat de private R&D-achterstand van Nederland ten opzichte andere OECD-landen voor een deel kan worden toegeschreven aan te weinig R&D van buitenlandse bedrijven in Nederland in vergelijking met de hoeveelheid R&D die Nederlandse bedrijven in het buitenland verrichten. In het bedrijfslevenbeleid van dit kabinet is er specifiek aandacht voor het vergroten van de R&D-uitgaven van buitenlandse bedrijven in Nederland met gerichte acquisitie van buitenlandse R&D. Daarnaast draagt het beleid via versterking van het R&D-klimaat in Nederland bij aan meer R&D van buitenlandse bedrijven in Nederland.
Bent u bereid de auteur van het proefschrift te betrekken bij het beantwoorden van deze vragen?
De auteur van het proefschrift is betrokken geweest bij het opstellen van de antwoorden op deze vragen.
De opmerking dat een gevangenis geen hotel is |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de gevangenis nu een hotel is? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Welke elementen van een hotel zijn op dit moment aanwezig in de gevangenis?
Met mijn opmerking dat een gevangenis geen hotel is heb ik willen aangeven dat ik het een onwenselijke situatie zou vinden als gedetineerden bij aanvang van de detentie reeds de beschikking zouden hebben over allerlei privileges. Met het systeem van promoveren en degraderen leg ik het accent meer op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde. Iedere gedetineerde heeft het wettelijk recht op activiteiten uit de Penitentiaire beginselenwet, zoals luchten, arbeid en recreatie. Ook krijgt de gedetineerde de benodigde zorg en een minimumaanbod op het gebied van nazorg aangeboden. De vanzelfsprekendheid in het aanbieden van overige activiteiten, zoals scholing, terugkeeractiviteiten en gedragsinterventies, wordt met de persoonsgerichte aanpak echter vervangen door het gericht aanbieden van activiteiten bij goed gedrag en aanwezige motivatie. Ook mijn nieuwe visie op detentiefasering sluit aan op het systeem van promoveren en degraderen. Gedetineerden moeten zelf laten zien te willen werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij.
Indien u niet van mening bent dat de gevangenis momenteel een hotel is, waar komt dan uw opmerking dat de gevangenis is geen hotel is1 vandaan, terwijl u een beleidswijziging aankondigt inzake het verlofbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Waar is deze opmerking voor nodig? Hebt u ooit iemand horen beweren dat een gevangenis eigenlijk een hotel zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Meent u achteraf gezien niet dat u een verkeerd beeld heeft neergezet van de werkelijkheid? Hebt u lering getrokken uit het feit dat drie onderzoekers, die in uw opdracht onderzoek hebben verricht naar de door burgers gewenste strafmaat en strafhoogte, u verwijten selectief te winkelen in de conclusies van hun onderzoek, waardoor u doelbewust een verkeerde indruk probeert te laten ontstaan?2 3
Ik bestrijd dat ik met mijn beleidsreactie op het onderzoek «De burger als rechter. Een onderzoek naar geprefereerde sancties voor misdrijven in Nederland» (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 279, nr. 127) een verkeerd beeld heb neergezet van de werkelijkheid of dat ik selectief gebruik heb gemaakt van de conclusies van het onderzoek. In mijn reactie schets ik eerst het globale beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, waaronder de door de onderzoekers aangehaalde bevinding dat er onder de Nederlandse bevolking in het algemeen geen consensus bestaat over de geprefereerde strafzwaarte en de geprefereerde strafmodaliteit. Ik citeer: «Er zijn burgers die relatief licht willen straffen en burgers die relatief zwaar willen straffen. Ook de voorkeur voor strafmodaliteiten loopt sterk uiteen. Voor elke strafmodaliteit en voor veel verschillende strafzwaarten bestaan voorkeuren in de Nederlandse bevolking. Er kan volgens de onderzoekers dus niet in het algemeen worden gesproken van «het» draagvlak voor bepaalde sancties.»
Vervolgens licht ik een drietal bevindingen uit het onderzoek toe, die mijns inziens aansluiten bij het ingezette kabinetsbeleid. Zo luidt bijvoorbeeld één bevinding uit het onderzoek dat de Nederlandse bevolking (meervoudig) recidivisten strenger wil straffen dan first offenders. Deze bevinding sluit mijns inziens aan bij het wetsvoorstel minimumstraffen dat ben bij uw Kamer aanhangig zal worden gemaakt.
Bent u bereid dit niet meer te doen en voortaan een eerlijk beeld te scheppen van de werkelijkheid en eerlijk te zijn over de conclusies van onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De informatieverstrekking over de prijzen van ID-kaarten per 1 januari 2012 |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Legt u de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin op blz.72 staat vermeld dat u voornemens bent 16,3 mln euro beschikbaar te stellen voor de kosten van identiteitskaarten aan jeugdigen (onderdeel van artikel 6.5 van de begroting), aan de Staten-Generaal ter goedkeuring voor?
De presentatie van de cijfers rond de financiering van de JeugdNIK in de begroting van BZK is juist. Uit deze cijfers blijkt dat de middelen die thans in de begroting beschikbaar zijn om het JeugdNIK-tarief op het niveau van € 9,22 te handhaven ontoereikend zijn. Dit is het gevolg van een grotere afname van het aantal JeugdNIKS dan bij de invoering van het lage tarief was voorzien. Bij de invoering van de subsidie in 2010, werd rekening gehouden met een afname van zo’n 300 000. In de praktijk is gebleken dat de afname zo rond de 470 000 ligt.
De begroting bevat in artikel 6.5 een bedrag van € 6,9 mln. dat voor de subsidie op de JeugdNIK beschikbaar is. Dit beschikbare bedrag is ook nog iets verlaagd als gevolg van een algemene subsidietaakstelling die ik heb doorgevoerd op alle BZK-subsdies. Voor een kostendekkende exploitatie van de JeugdNIK is echter een bedrag van € 16,3 mln. nodig. Dit is het bedrag waar de dhr. Heijnen bij zijn eerste vraag aan refereert. Het betreft het bedrag dat agentschap BPR moet ontvangen om bij de huidige vraag de JeugdNIK kostendekkend te kunnen aanbieden. Om er voor te zorgen dat dit tekort in de begroting wordt opgelost, is er voor gekozen het tarief dat voor een JeugdNIK wordt gehanteerd te verhogen naar € 30,–. Door deze maatregel is het agentschap BPR in staat om – met de beschikbare bijdragen van BZK, aangevuld met de hogere leges die worden ontvangen van gemeenten – de JeugdNIK kostendekkend te produceren. Ik wijs er wel op dat de JeugdNIK hiermee voor de burger nog steeds onder de kostprijs wordt aangeboden. Wel dient de beschikbare subsidie verdeeld te worden over meer mensen, als gevolg van de hogere afname. Hierdoor is het noodzakelijk dat de bijdrage van de burger voor de JeugdNIK omhoog gaat.
Het vaststellen van de tarieven gebeurt niet op basis van de begroting, maar door een wijziging van het Besluit Paspoortgelden. Voor 2012 zijn de nieuwe tarieven in oktober door de Rijksministerraad vastgesteld. Als gevolg van de voorgestelde tariefsverhoging zal bij Voorjaarsnota wel het saldo van de baten en lasten van BPR wijzigen. Immers het agentschap krijgt een lagere bijdrage van BZK een hogere bijdrage als gevolg van de door de gemeenten geïnde leges.
De verhoging van het JeugdNIK-tarief heeft dus ook niets te maken met de compensatie van gemeenten vanwege het noodgedwongen gratis verstrekken van de ID-kaarten door de recente gerechtelijke uitspraken. Ik ben voornemens de dekking voor deze compensatie volledig uit de lopende begroting van 2011 te financieren. Dit zal onderdeel uitmaken van de besluitvorming over de Najaarsnota.
Hoe verdraagt zich deze begroting met uw besluit om vanaf 1 januari a.s. het tarief voor de ID-kaart voor jeugdigen te stellen op 30 euro?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat daarmee de noodzaak van het ter beschikking stellen van dit bedrag is vervallen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u de Staten-Generaal over deze voorgenomen begrotingswijziging niet geïnformeerd, terwijl u wel heden nadere informatie verschaft over de verhoging van de prijs van de ID-kaart voor jeugdigen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en ten laste van welke begrotingsposten gaat u de gemeenten compenseren voor de kosten van de in 2011 noodgedwongen gratis verstrekte ID-kaarten aan volwassenen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het uw bedoeling om de vrijvallende middelen in te zetten voor de compensatie van de gratis verstrekte ID-kaarten en dat daarmee de aanvragers van jeugd-ID’s in feite de rekening betalen van het falen van de rijksoverheid met betrekking tot haar beleid ten aanzien van de ID-kaarten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken in het licht van uw plicht om de Staten-Generaal volledig en juist te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandag 14 november aanstaande, 10.00 uur?
Zie antwoord vraag 1.
De verplichting dat tandartsen een factuur van tandtechniek moeten tonen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over hoge tandartskosten, waarin u stelt dat u geen aanleiding ziet «om aanvullende maatregelen te nemen boven de bestaande verplichting [van tandartsen] om een offerte in te dienen en een factuur van ingekochte tandtechniek aan de consument te overleggen»?1
Ja
Wat vindt u er van dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uw aanwijzing «De zorgverlener overlegt de factuur voor ingekochte tandtechniek aan de patiënt»2 niet heeft overgenomen? Kunt u dit toelichten? Wat vindt u ervan dat de NZa ervoor heeft gekozen een bepaling op te nemen waarin de tandarts alleen verplicht is een factuur van de ingekochte tandtechniek te tonen als de consument dan wel diens verzekeraar daar zelf om vraagt?3 Kunt u dit toelichten?
In de toelichting op de aanwijzing aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) staat als een van de randvoorwaarden bij het experiment met vrije prijsvorming het volgende vermeld: De zorgverlener overlegt de factuur voor ingekochte tandtechniek aan de consument. Hoe technisch uitwerking wordt gegeven aan deze verplichting om de factuur te overleggen heb ik overgelaten aan de NZa. Waar het mij omgaat is dat elke consument de mogelijkheid moet hebben inzicht te krijgen in prijzen en kosten. Het is aan de NZa om deze voorwaarde uit te werken tot een uitvoerbare regel. Ik heb de Kamer niet geïnformeerd omdat geen sprake is van strijdigheid tussen de interpretatie van de NZa en de intentie van de door mij gestelde randvoorwaarde (zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 6).
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat de NZa uw aanwijzing niet heeft overgenomen, maar de verplichting heeft aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een groot verschil is tussen de verplichting om bij een behandeling boven de 150 euro een offerte en de factuur van ingekochte tandtechniek te laten zien, en de verplichting deze factuur te laten zien alleen als er om gevraagd wordt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er van op de hoogte dat de NZa deze beslissing heeft genomen op grond van bezwaren van mondzorgaanbieders? Heeft de NZa ook andere partijen dan mondzorgaanbieders geconsulteerd voordat deze beslissing genomen werd? Zo ja, welke partijen waren dit, en wat vonden deze partijen van dit voorstel? Zo nee, vindt u dat een juiste en zorgvuldige procedure is gevolgd en niet alleen de belangen van de mondzorgaanbieder, maar ook de belangen van de patiënt zijn geborgd? Kunt u dit toelichten?
Mijn beleid met betrekking tot het experiment mondzorg heb ik uiteengezet in mijn voorhangbrief van 6 juni 2011 (TK 2010/11, 32 620, nr. 13) die ik met u heb gedeeld. De aanwijzing aan de NZa is de opdracht om mijn beleidsvoornemens uit te voeren en te vertalen in concrete beleidsregels. Zo geeft de aanwijzing met betrekking tot de mondzorg kaders aan voor het experiment met de vrije prijzen. De NZa werkt dit uit tot een hanteerbare en uitvoerbare aanpak. De verplichting om inzicht te kunnen bieden in gemaakte techniekkosten, heeft de NZa geoperationaliseerd tot de verplichting dat de zorgaanbieder de factuur op verzoek van de consument dient te overleggen. Voor dat doel heeft de NZa overleg gevoerd met de mondzorgaanbieders, zorgverzekeraars en de Consumentenbond. Bij haar besluit hebben uitvoeringstechnische overwegingen een rol gespeeld (verzwaring van administratieve lasten, niet uitsplitsbare «bulk’factuur voor ingekochte techniek voor meerdere patiënten) en de overweging dat de meeste consumenten de totaalprijs van de behandeling willen weten en minder geïnteresseerd zijn in wie de techniek tegen welke prijs heeft uitgevoerd. Met deze operationalisering blijft de NZa binnen de intentie van de door mij gestelde randvoorwaarde.
De NZa heeft zorgvuldige procedures om te komen tot beleidsregels waarbij belanghebbende partijen (zorgaanbieders, zorgverzekeraars, consumenten) betrokken worden. Ik heb mij er bij de NZa van vergewist of dat ook in onderhavig geval is gebeurd en dat is het geval.
Bent u bereid tandartsen alsnog te verplichten de factuur van ingekochte tandtechniek te overleggen, en de NZa-regeling op dit punt in lijn te laten brengen met uw aanwijzing in het kader van het experiment vrije prijsvorming in de mondzorg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Neen, zoals ik bij de antwoorden op de voorgaande vragen heb uitgelegd is de interpretatie van de NZa in lijn met de bedoeling van mijn aanwijzing.
De weegfactor van natuurproject Waterdunen |
|
Helma Lodders (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP), Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van de Gedeputeerde Staten van Zeeland om de omrekenfactor voor de bijdrage van het natuurproject Waterdunen aan de beheeropgave voor Natura 2000, gebied Westerschelde & Saefthinge, aan te passen, inclusief het onderliggende rapport van Arcadis?
Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben mij op 1 juni 2011 op de hoogte gesteld van de uitkomsten van een onderzoek door ARCADIS naar een mogelijke verhoging van de bijdrage van het project Waterdunen en vijf buitendijkse projectlocaties aan het natuurherstel Westerschelde. Ik constateer dat de resultaten van het onderzoek Gedeputeerde Staten niet heeft gebracht tot een verzoek tot aanpassing van het eerder door de provincie voorgestelde en door het rijk geaccepteerde pakket van maatregelen en de weging daarvan.
Ik sta open voor voorstellen om rek en ruimte te zoeken binnen de kaders van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Zeker in de onderhavige situatie moeten dergelijke voorstellen goed onderbouwd zijn, ook in relatie tot eerdere voorstellen en afspraken, en moet duidelijk zijn wat de betekenis daarvan is voor alle (deel)projecten van het natuurherstelprogramma Westerschelde. Ik stuur u ter informatie ook mijn brief aan de Provincie Zeeland.
Hoe waardeert u het voorstel en het onderliggende rapport in het licht van het uitgangspunt van het kabinet dat Nederland binnen de kaders van de Vogel- en Habitatrichtlijn alle mogelijke rek en ruimte zal benutten?1
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de bijdrage van het natuurproject Waterdunen aan de beheeropgave voor het genoemde Natura 2000 gebied te verhogen van 30% naar minimaal 50% tot maximaal 80%?
Zie 1 en 2.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire in de uitzending van Een Vandaag, d.d. 17 oktober jongstleden, over het feit dat een jaar nadat melding werd gemaakt van kinderarbeid bij hazelnotenpluk, nog steeds kinderen werkzaam zijn in de hazelnotenpluk in Turkije?
Ja.
Wat vindt u van de bewering van Eurocommissaris Füle dat er «geen meetbare voortgang is gemaakt als het om kinderarbeid gaat» en dat er «ook geen systeem is dat ervoor zorgt dat kinderarbeid gestopt wordt»? Deelt u de mening van Eurocommissaris Füle dat deze kwestie aan de orde gesteld dient te worden bij de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages van de Europese Commissie dringt het kabinet aan op verbetering van de grondrechten in Turkije, waaronder kinderrechten1. De Europese Commissie geeft in haar voortgangsrapport voor Turkije aan dat er nog geen meetbare voortgang is geboekt in de bestrijding van kinderarbeid, maar dat er op het gebied van seizoensgebonden arbeid in de landbouw en migrerende kinderarbeid wel gewerkt wordt aan verbetering. Op aandringen van Nederland is in de Raadsconclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 en 8 december 2009 expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen2. Het kabinet zal hier in EU-kader aandacht voor blijven vragen, ook in de Raadsconclusies.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat kinderen onder de 16 jaar (waaronder zelfs kinderen van 9 jaar) werkzaam zijn in Turkije en dat hier sprake van een schending is van het Verdrag Inzake de Rechten van Kind, alsmede de ILO-verdragen? Zo ja, welke maatregelen wilt u daartegen ondernemen, mede gezien het feit dat bestrijding van kinderarbeid een prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid?
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO.
De kwestie van kinderarbeid bij seizoensmigratie is door de ambassade op hoogambtelijk niveau aangekaart bij het Turkse ministerie van Arbeid en bij de Turkse kinderbescherming. De Turkse autoriteiten zijn zich terdege bewust van het probleem, zoals ook blijkt uit het actieplan dat is ontwikkeld (zie gecombineerd antwoord vraag 4 en 5).
De ambassade in Ankara ondersteunt vanuit het Mensenrechtenfonds onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar. De studie wordt uitgevoerd door de Turkse NGO Development Workshop (DW). DW heeft in de eerste helft van het project onderzoek gedaan naar seizoen- en kinderarbeid in de hazelnootindustrie in Ordu (Noordwest-Turkije), suikerbietindustrie in Yozgat (Centraal-Turkije) en katoenindustrie in Sanliurfa (Zuidoost-Turkije). DW zal naar verwachting in juni 2012 een eindrapportage presenteren.
Bent u van mening dat de huidige vormen van naleving en controle in de hazelnootpluk, maar ook in de cacaosector, onvoldoende zijn? Welke actie is sinds oktober 2010 ondernomen?1 Hoe is het mogelijk dat een jaar na constatering van kinderarbeid bij hazelnotenpluk nog steeds geen controle is op kinderarbeid? Bent u van mening dat de betrokken bedrijven die hazelnoten inkopen tekortschieten in hun verantwoordelijkheid?
Zoals eerder geschetst in de antwoorden op Kamervragen over deze kwestie, liggen verschillende sociaaleconomische factoren ten grondslag aan kinderarbeid verbonden aan seizoensarbeid bij de oogst van diverse gewassen, waaronder hazelnoten. Dit probleem kan alleen effectief worden opgelost door lange termijn betrokkenheid van alle belanghebbenden. De oplossing ligt primair in handen van de Turkse overheid, indirect op het vlak van werkgelegenheid en arbeidsmarkt en direct ten aanzien van het toezien op kinderarbeid en scholing.
De hazelnootverwerkende industrie georganiseerd in de Nederlandse brancheorganisatie FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie), de Europese brancheorganisatie CAOBISCO (Association of chocolate, biscuit and confectionery industries of the European Union) en andere brancheorganisaties hebben de kwestie gezamenlijk opgepakt in samenwerking met de Turkse overheid en hierover bericht op de website4. FNLI en CAOBISCO hebben mij laten weten open te staan voor feedback, vragen en dialoog over het onderwerp. Voor informatie over de inspanningen van FNLI en CAOBISCO verwijs ik dan ook allereerst naar deze organisaties.
De FNLI geeft aan dat de actieve medewerking van de Turkse overheid cruciaal is om de situatie in Turkije daadwerkelijk te verbeteren. De FNLI heeft via haar contacten het dossier dan ook actief onder de aandacht van de Turkse autoriteiten gebracht. Inmiddels heeft de Turkse overheid een specifiek actieplan ontwikkeld om de kwestie van kinderarbeid bij de hazelnootoogst te adresseren: «The Action Plan Activities for keeping children away from the nut farms in the provinces where nuts are grown in 2011». Elementen van dit plan zijn bijvoorbeeld de bouw van scholen, en leraren actief betrekken om onderwijs mogelijk te maken voor de kinderen van de seizoensmigranten. Ook is er specifiek aandacht voor toezicht door de Turkse Onderwijsinspectie op de naleving van de Turkse leerplicht middels een digitaal registratiesysteem van aanwezigheid van leerplichtige kinderen. Zowel de FNLI als CAOBISCO geven aan het genoemde actieplan van de Turkse overheid te ondersteunen, evenals het beleid van de Turkse overheid gericht op verbeteren van arbeidsomstandigheden bij seizoensarbeiders. Ook dringen zij bij de Turkse overheid aan op een onafhankelijke en betrouwbare monitoring om de voortgang te meten. Specifieke informatie over genoemde zaken is beschikbaar op de internetsite van CAOBISCO5.
Daarnaast heeft CAOBISCO richtlijnen opgesteld op gebied van ketenverantwoordelijkheid: «Responsible Sourcing Guidelines». Deze richtlijnen stimuleren en ondersteunen bedrijven bij zaken als verifiëren van concrete stappen die toeleveranciers nemen, verkrijgen van producten geproduceerd volgens lokale wetgeving en internationale standaarden, en bij het oplossen van conflicten. De «Responsible Sourcing Guidelines» zijn eveneens beschikbaar op de website van CAOBISCO.
Op basis van bovenstaande maak ik op dat bedrijven het nodige doen om hun verantwoordelijkheid te nemen in deze kwestie. Ik zal de sector aanmoedigen om dit te blijven doen en de sector ondersteunen indien gewenst.
Wat betreft de cacaosector verwijs ik naar de antwoorden op recente Kamervragen over dit onderwerp6.
Welke verbeteracties zijn afgesproken en uitgevoerd om kinderen van werk naar school te leiden, in overleg met de brancheverenigingen en hun leden? Kunt u dit verbeterplan naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben alle betrokken bedrijven inmiddels een standaardclausule ingevoegd in contracten met leveranciers, die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen zijn? Zo nee, bent u bereid hier alsnog op aan te dringen? Bent u bovendien bereid om aan te dringen op actieve controle op naleving van deze standaardclausule?
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. De eerder genoemde «Responsible Sourcing Guidelines», die recent zijn gepubliceerd, bieden hier een extra instrument. Deze bevatten aanbevelingen met betrekking tot clausules in contracten en naleving.
Is de ketenanalyse van de Federatie Nederlandse levensmiddelen industrie (FNLI) op brancheniveau inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
De FNLI liet weten dat de ketenanalyse bijna gereed is. Hiervoor verwijs ik naar de FNLI.
Is het door u aangekondigde onderzoek van de Ankara University over dit onderwerp inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoek van de universiteit van Ankara richt zich niet zozeer op kinderarbeid als wel op de leefomstandigheden van kinderen van seizoenarbeiders in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. De conclusie van het onderzoek luidt dat deze kinderen veelal in een sociaaleconomisch en pedagogisch onwenselijke situatie opgroeien. Hierdoor worden de kinderen op een ontwikkelingsachterstand gezet, waardoor het voor deze kinderen zeer moeilijk is op te klimmen op de sociaaleconomische ladder. De onderzoeksresultaten zijn beschikbaar via internet7.
Wat is de uitkomst van het aangekondigde jaarlijkse SZW-overleg tussen Turkije en Nederland met betrekking tot dit onderwerp?
Het jaarlijkse overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Turkse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid richt zich op de onderhandelingen over de door Nederland voorgestelde veranderingen in de export van kinderbijslag en zorgtoeslag. SZW blijft de ontwikkelingen over kinderarbeid in de seizoenoogst volgen en zal, indien daartoe gelegenheid is, de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoenoogst opbrengen en bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding hiervan.
Wat is de voortgang van de door u gemelde Turkse interdepartementale werkgroep over dit onderwerp? Heeft deze al tot nieuwe activiteiten geleid?
De Turkse interdepartementale werkgroep die zich bezighoudt met kinderarbeid bestaat uit een nationale stuurgroep en een adviserend comité. In de stuurgroep zitten vertegenwoordigers van ministeries, werknemers- en werkgeversorganisaties en NGO’s. De stuurgroep beslist of projecten die het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de International Labour Association (ILO) in Turkije wil implementeren, passen bij het Turkse beleid op kinderarbeid, en toepasbaar zijn op de Turkse situatie. Het adviserend comité bestaat uit vertegenwoordigers van ministeries, NGO’s, ILO, Unicef, universiteiten en andere organen die zich bezighouden met kinderarbeid. De taak van dit comité is om een gezamenlijke inspanning te leveren om in overleg met alle betrokkenen te werken aan het uitbannen van kinderarbeid. In het eerder genoemde achtergronddocument geeft CAOBISCO een beeld van de activiteiten van de werkgroep. De ambassade heeft niet vast kunnen stellen of, en zo ja, welke concrete resultaten de werkgroep tot nu toe heeft opgeleverd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Maatschappelijk verantwoord ondernemen op 17 november 2011?
Dit bleek helaas niet mogelijk.
Het overplaatsen van een gevangenisdirecteur en beschuldigingen aan zijn adres |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de beschuldigingen aan het adres van de opgestapte directeur van de penitentiaire inrichting Tilburg niet verder worden onderzocht?1 Wat vindt u van het verwijt dat er op deze manier sprake is van een doofpot?
In de penitentiaire inrichting (PI) Tilburg is onderzoek uitgevoerd door het Bureau Integriteit en Veiligheid (BI&V) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aanleiding voor het onderzoek vormden klachten over het functioneren van de betrokken directeur. Uit het onderzoek van het BI&V blijkt dat er zowel getuigen zijn die de beschuldigingen jegens de directeur bevestigen als getuigen die deze beschuldigingen ontkennen. De conclusie op basis van het feitenonderzoek door het BI&V is dat geen eenduidig beeld bestaat van wat in een bepaalde context nu exact wel en niet is gezegd. Betrokkene heeft zich reeds teruggetrokken als vestigingsdirecteur van de PI Tilburg. Hij zal ook niet terugkeren; hem zijn werkzaamheden elders binnen DJI opgedragen.
Over de conclusies die zijn getrokken op basis van het onderzoek van het BI&V is open en transparant gecommuniceerd met de Ondernemingsraad (OR) en de medewerkers van de PI Tilburg. Op geen enkele wijze is dan ook sprake van een doofpotaffaire.
Op welke wijze is het onderzoek naar mogelijke intimiderende en seksueel getinte opmerkingen en vermeende handtastelijkheden verlopen?
Het BI&V heeft in de periode van februari 2011 tot en met april 2011 gesproken met medewerkers van de inrichting, deels aangedragen door de OR, deels door de directeur van de PI en deels aangedragen door de medewerkers zelf. Op basis van deze gesprekken heeft het BI&V haar bevindingen op schrift gesteld en heeft de leiding van het Gevangeniswezen haar conclusies getrokken. Ik deel deze conclusies.
Is het waar dat het heimelijk plaatsen van een camera strafbaar is en dat door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is toegegeven dat de voormalig directeur in strijd met de regels heeft gehandeld? Is het eveneens waar dat hier niet tegen is opgetreden? Waarom niet?
Artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht stelt heimelijk cameratoezicht strafbaar. Dat is in het onderhavige geval echter niet aan de orde.Het is juist dat de ex-directeur cameratoezicht op medewerkers heeft laten uitvoeren, maar hij heeft dit punt informeel aan de orde gesteld bij de OR. De ex-directeur heeft echter verzuimd hiervoor formeel toestemming te vragen conform de Wet op de ondernemingsraden. Nadat de OR op 25 november 2010 aan de directeur meedeelde dat geen instemming was verleend voor het bedoelde toezicht, heeft deze het cameratoezicht beëindigd. Zie overigens het antwoord op vraag 1.
Wat is de relatie tussen de beschuldigingen van het personeel aan het adres van de directeur, het onderzoek van Bureau Integriteit en Veiligheid van februari 2011, zijn ontslag als directeur en zijn overplaatsing in maart 2011 binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u van mening bent dat het personeel, indien zij klachten hebben over de directeur en beschuldigingen aan zijn adres uiten, naar diezelfde directeur toe moet? Zo nee, waar kan personeel met klachten over de directeur dan wel naar toe?
Het integriteitsbeleid van het ministerie van Veiligheid van Justitie kent de zogenaamde escalatieladder. Indien personeel geconfronteerd wordt met ongewenst gedrag in welke vorm dan ook, wordt van het personeel verwacht dat het betrokkene daarop aanspreekt. Indien dit niet helpt dan kan dit worden geëscaleerd naar de leidinggevende van betrokkene. Indien dat ook niet helpt kan contact worden opgenomen met een hogere leidinggevende. Op elk moment kan contact worden opgenomen met een vertrouwenspersoon integriteit of seksuele intimidatie van het betreffende dienstonderdeel die kan dienen als klankbord en/of adviseur. Het ministerie kent bovendien voor gevallen van seksuele intimidatie een onafhankelijke Klachtencommissie Seksuele Intimidatie.
Een tolk voor een raadslid op Bonaire |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de eilandsraad van Bonaire een tolk wil inhuren voor een raadslid, omdat deze Spaanstalige volksvertegenwoordiger de discussies in de eilandsraad niet kan volgen?1
Ik heb kennis genomen van de berichten daarover. Bij navraag is gebleken dat een dergelijk besluit niet aan de orde is.
Moeten leden van de eilandsraad van Bonaire het Nederlands of Papiaments beheersen? Moeten leden van de eilandsraad van Saba of Statia het Nederlands of Engels beheersen?
De bestuurstaal op Bonaire is het Nederlands en het Papiaments. Op Saba en Sint Eustatius is dat Nederlands en Engels. De vereisten voor het lidmaatschap van de eilandsraden zijn opgenomen in artikel 11 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het beheersen van deze talen is geen wettelijke voorwaarde om tot lid van de eilandsraad te kunnen worden toegelaten. Ook de bepalingen in hoofdstuk 2b over de taal in het bestuurlijk verkeer in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vereisen zulks niet omdat deze wet wat de openbare lichamen betreft betrekking heeft op de eilandsraden als zodanig en op de bestuursorganen van de openbare lichamen, maar niet op individuele leden van de eilandsraden.
Acht u het wenselijk dat voor (eiland)raadsleden een tolk wordt ingehuurd? Hoeveel euro zal zo’n tolk ongeveer kosten?
Het is een autonome bevoegdheid van het openbaar lichaam Bonaire om hier al dan niet in te voorzien, mits uiteraard daarvoor dekking op de begroting aanwezig is. Hoewel van besluitvorming in Bonaire nog geen sprake is (zie vraag 1), zou het gaan om de vertaling van technische documenten zoals verordeningen vanuit het Nederlands naar het Spaans. Ook zou in voorkomende gevallen een tolk beschikbaar moeten zijn indien Nederlandse delegaties een ontmoeting hebben met de eilandsraad. Het betrokken lid van de eilandsraad zou geen behoefte hebben aan een tolk tijdens de beraadslagingen in de eilandsraad omdat deze in het Papiaments plaatsvinden en betrokkene die taal voldoende beheerst. Het kostenaspect kan ik niet beoordelen.
Jonggehandicapten die vanwege kabinetsbeleid hun jobcoach - en daarmee hun baan – verliezen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten hun baan verliezen vanwege de maatregel van het kabinet om jobcoachbegeleiding vanuit het UWV (gericht op jonggehandicapten) sinds juli 2011 tot een periode van maximaal drie jaar te verkorten?1
Het is onwenselijk als jongehandicapten hun baan verliezen. Het beleid is juist gericht op meer arbeidsparticipatie. De aanpassing van het jobcoach protocol is doorgevoerd om de inzet van jobcoaches efficiënter en effectiever te maken.
Het beleid is gericht op groeiende arbeidsparticipatie van jongehandicapten. Dat is ook het algemene beeld, getuige de cijfers van de laatste Wajong-monitor2, die een groeiende arbeidsdeelname laat zien.
De aanpassing van het jobcoach protocol vloeit voort uit het doel om de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches te waarborgen voor mensen die dat nodig hebben. Een jobcoach wordt ingezet om aan mensen met een structurele functionele beperking (met name jonggehandicapten) ondersteuning en begeleiding te bieden bij het verrichten van reguliere arbeid. Het gaat hierbij om het aanleren van zowel sociale als werkgerelateerde vaardigheden. Daarnaast heeft de jobcoach een taak bij de begeleiding van de werkgever in zijn omgang met de Wajonger. Het doel is dat de Wajonger zelfstandig en zonder begeleiding bij de werkgever aan de slag kan. De werkwijze van jobcoaches dient erop gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en om cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarbij geldt dat gemotiveerd om verlenging van de jobcoachperiode kan worden gevraagd. Ik verwijs in dit verband naar mijn beantwoording van eerdere vragen van het lid Ortega-Martijn3.
Hoe verhoudt zich de ambitie van het kabinet om juist meer jonggehandicapten aan het werk te helpen tot het baanverlies van jonggehandicapten door het stoppen van de begeleiding vanuit het UWV door een jobcoach na maximaal drie jaar? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat jonggehandicapten na drie jaar opeens hun beperking kwijt zijn? Zo nee, waarom is dan toch besloten om de begeleiding van deze jonggehandicapten na drie jaar te stoppen?
De inzet is erop gericht om jonggehandicapten in een arbeidsrelatie te begeleiden. Dit geldt zowel voor de Wajonger die vaardigheden moet aanleren als voor de werkgever en directe collega’s die moeten leren hoe met de Wajonger om te gaan. Het zou onjuist zijn om te veronderstellen dat dit leereffect niet optreedt bij Wajongers en dat de jobcoach in alle gevallen altijd nodig blijft.
Bent u bereid om de jobcoachregeling gericht op jonggehandicapten vanuit het UWV aan te passen zodat iedereen die begeleiding nodig heeft, deze ook behoudt? Zo ja, hoe komt de begeleiding eruit te zien na deze aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Het jobcoach protocol bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Het is in formele zin niet aan mij dit te wijzigen. Los daarvan zijn de aanpassingen in lijn met het gevoerde beleid.
Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt. Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De wijzigingen per 1 juli jongstleden in het protocol zijn een weerslag van dit verzoek.
Wat is u reactie op de werkgever die zegt dat hij jonggehandicapten moet ontslaan, omdat de jobcoach na drie jaar geen begeleiding meer mag bieden en de werkgever zelf geen mogelijkheden zien om deze begeleiding te organiseren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de begeleiding van deze jonggehandicapten gegarandeerd blijft?
Zoals uit de eerdere antwoorden blijkt, wordt de duur van de inzet, ook na de periode van 3 jaar, beoordeeld aan de hand van het protocol jobcoach. Door dat protocol is voorzien in de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging te vragen waardoor een afgewogen beoordeling van de diverse belangen is gewaarborgd.
Kent u het onderzoek van TNO waaruit blijkt dat 80% van de jonggehandicapten aan het werk blijft dankzij de steun van een jobcoach? Waarom is dan toch besloten om het succesvolle werk van jobcoaches te maximeren tot drie jaar, terwijl uit onderzoek blijkt dat jonggehandicapten baat hebben bij langdurige ondersteuning van een jobcoach?2 3
In de publiciteit rondom het onderzoek «Routekaart naar werk voor jongeren met ernstige gedragsmoeilijkheden,vierde meting», uitgevoerd door TNO, is op een aantal punten een onjuiste indruk gewekt.
Ten eerste is de indruk gewerkt dat 80% van de hele Wajongpopulatie zou kunnen werken met begeleiding. Dat is onjuist. De 80% slaat op de onderzoekspopulatie. Het is gebaseerd op 4 panelmetingen die TNO in de periode juni 2008–september 2010 heeft uitgevoerd onder 232 jongeren met ernstige gedragsproblemen. Dit mag uiteraard niet worden geëxtrapoleerd naar de gehele Wajongpopulatie. Ten aanzien van gegevens over de arbeidsmogelijkheden van de gehele Wajongpopulatie, verwijs ik naar de tweede Wajong-monitor van het UWV.
Ten tweede is de indruk gewekt dat er een direct causaal verband uit het onderzoek kwam tussen jobcoach en werk. Dat is echter niet onderzocht. Bij de start van het onderzoek kregen de jongeren persoonlijke ondersteuning bij regulier werk of werden zij begeleid tijdens beroepsscholing, arbeidstraining, stage of werkervaringstrajecten. De genoemde 80% jonggehandicapten betrof de groep Wajongers die bij de eerste meting in juni 2008 aan het werk was met begeleiding van een jobcoach, en dat aan het eind van het onderzoek in september 2010 nog steeds was. Het onderzoek van TNO wijst weliswaar op de potentiële meerwaarde van de jobcoach, maar het staat niet toe te concluderen dat het feit dat de jongeren na 2 jaar nog werken is toe te schrijven aan de begeleiding. De aanhef van het persbericht van het onderzoeksbureau wekt derhalve een verkeerde indruk.
Hoeveel werkgevers (percentage en absolute aantallen) hebben jonggehandicapten in vaste dienst?
Uit de tweede Wajongmonitor volgt dat het aantal werkende Wajongers in absolute aantallen tussen 2009 en 2010 is gestegen van bijna 48 000 naar ruim 50 000. Deze stijging wordt geheel veroorzaakt doordat meer Wajongers bij reguliere werkgevers werkzaam zijn (en dus niet werkzaam in Wsw-verband). Het aantal werkende Wajongers ligt percentueel gezien in 2010 op 24,6%. Deze gegevens betreffen de totale Wajong-populatie. De nieuwe Wajong is nog maar kort van kracht is (sinds 1 januari 2010). In dit kader is niet bekend welk aantal werkende nieuwe Wajongers een vast dienstverband heeft.
Hoeveel jobcoaches zijn er in Nederland? Hoeveel jonggehandicapten worden door deze jobcoaches begeleidt? Voor hoeveel jonggehandicapten zal de begeleiding stoppen na de maximale termijn van drie jaar?
De jobcoachvoorziening is een voorziening voor de klant. UWV registreert de inzet van een jobcoach per klant. In 2010 is in 13 200 gevallen een jobcoach ingezet. De begeleiding door een jobcoach wordt beëindigd als de Wajonger in voldoende mate zelfstandig in een functie kan functioneren en als de werkgever voldoende vaardigheden heeft opgedaan om de begeleiding van de jobcoach over te nemen. Er zijn geen betrouwbare inschattingen van de aantallen beëindigingen in de toekomst.
Uit gegevens van het UWV blijkt dat circa 40 jobcoachorganisaties 90% van de cliënten begeleiden. Het exacte aantal jobcoaches in Nederland is mij niet bekend. Ook Boaborea heeft hierin geen exact inzicht. Het gaat niet om een beschermde en geregistreerde beroepsgroep. De schattingen lopen uiteen van 1500 tot 2000.
Hoeveel jonggehandicapten zijn in vaste dienst bij de Rijksoverheid?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is als sectorwerkgever Rijk verantwoordelijk voor het personeel binnen de rijksoverheid en rapporteert hierover in de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk. Bij mijn departement zijn per 1 november 2011 13 Wajongers in dienst. Het UWV heeft 64 Wajongers geplaatst op werkervaringplaatsen; 12 op het hoofdkantoor en de overigen verspreid over het land. Er wordt gewerkt aan een programma om vaste werkplekken te creëren. SZW voldoet tevens aan de 1% quotumregeling voor geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beantwoorden?
Ja.
De verdiencapaciteit van musea |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Musea vinden de weg naar privaat geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat continuering van de in het bericht genoemde musea (Meermanno en Boerhaave), in weerwil van uw eerdere vermoedens, kansrijk is?
Ik heb met mijn hoofdlijnenbrief Meer dan Kwaliteit en de bijbehorende regeling de instellingen geïnformeerd over mijn uitgangspunten. De instellingen weten waar ze aan toe zijn. Ik gun alle instellingen die in aanmerking denken te komen voor de culturele basisinfrastructuur tot 1 februari 2012 de tijd om hun subsidieaanvragen met financiële onderbouwing voor te bereiden en in te dienen, conform de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. De subsidieaanvragen leg ik dan voor aan de Raad voor Cultuur. Mede op basis van het advies van de Raad voor Cultuur zal ik besluiten of de subsidieaanvragen kunnen worden gehonoreerd. Ik wil niet vooruitlopen op deze besluitvorming.
Bent u bereid om, in samenspraak met deze musea, vόόr het Wetgevingsoverleg Cultuur (op 21 november a.s.) de Kamer een brief te sturen waarin helder uiteen wordt gezet in hoeverre het door de musea opgehaalde geld structureel dan wel incidenteel van aard is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil de zorgvuldige procedure van subsidieaanvraag en beoordeling niet doorkruisen. De instellingen zijn thans bezig hun subsidieaanvraag voor te bereiden. In die subsidieaanvraag wordt een ondernemingsplan gevraagd. Hiervan maken de eigen inkomsten onderdeel uit. De termijn voor de subsidieaanvraag sluit op 1 februari 2012, zoals aangegeven in de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Vervolgens vraag ik daarover advies aan de Raad voor Cultuur met het oog op het verdere besluitvormingsproces in het kader van de culturele basisinfrastructuur.
Het bericht Zorgen om energievoorziening Saba en Statia |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zorgen om energievoorziening Saba en Statia»?1
Ja.
Kunt u aangeven of Saba en Sint Eustatius een goede en betrouwbare energievoorziening blijven houden?
Ten behoeve van de door mij aangeboden bemiddeling in de Gebe-problematiek heeft SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat met het beëindigen van de relatie met Gebe en het oprichten van nieuwe bedrijven voor Saba en Sint Eustatius een veel kosteneffectiever voorziening mogelijk is. Door deze weg in te slaan kan naar mijn mening inderdaad een goede en betrouwbare energievoorziening voor de beide genoemde eilanden behouden blijven.
Klopt het dat na de aankoop Saba en Sint Eustatius twee maanden hebben om een energiebedrijf op te zetten? Is er al sprake van concrete plannen voor het opzetten van dergelijke bedrijven?
Gezien de inhoud van de Overeenkomst betreffende de splitsing van de N.V. Gebe, die op 27 oktober jl. tussen de besturen van de drie betrokken eilanden is gesloten, luidt het antwoord op de eerste vraag bevestigend.
Met de bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius is intussen afgesproken dat zij bij de vorming van de beoogde nieuwe bedrijven ondersteuning krijgen van mijn departement. Deze afspraak is inmiddels geëffectueerd.
Overigens behoeft het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon door Saba en Sint Eustatius op grond van art. 9 van de FinBES goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het College Financieel Toezicht.
Klopt het dat Sint Maarten het gebruik van dieselolie voor het opwekken van elektriciteit op Saba en Sint Eustatius jarenlang heeft gesubsidiëerd? Zo ja, is er sprake van nieuwe subsidiëring nu Sint Maarten hier niet meer verantwoordelijk voor is? Wordt dit betaald uit de opbrengsten van de verkoop van de aandelen van het energiebedrijf GEBE?
Binnen het gezamenlijke elektriciteitsbedrijf Gebe is voorheen geen onderscheid gemaakt tussen de afnemers, wat de tarieven betreft. Het verschil in kosten van opwekking op Saba en Sint Eustatius enerzijds en Sint Maarten anderzijds is steeds gecompenseerd. Het idee van de kruissubsidie kreeg pas lading op het moment van de staatkundige hervorming op 10-10-10. Sint Maarten hecht er vanaf dit moment uiteraard aan de tarieven voor de eigen bevolking zo laag mogelijk vast te stellen.
Van een nieuwe subsidiëring van mijn kant is geen sprake.
In het advies van de bemiddelaar in de Gebe-problematiek is het uitgangspunt geweest dat de opbrengsten uit de transactie ten goede zouden komen aan de oprichting van de nieuwe elektriciteitsbedrijven op Saba en Sint Eustatius.
Deelt u de zorgen van een eilandsraadslid dat vreest dat de energieprijs op de eilanden zal verdubbelen? Zo ja, wordt er gewerkt aan een oplossing die voorkomt dat de eilandbewoners geconfronteerd worden met een twee keer zo hoge energierekening? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn sterke aanwijzingen dat er goede mogelijkheden zijn om tot een zodanige kostenreductie te komen bij een nieuw bedrijf, dat uiteindelijk sprake zal zijn van redelijke tarieven. Voorts wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een deel van de elektriciteit duurzaam op te wekken. Dit biedt ook perspectief op het punt van betaalbaarheid. Graag bevestig ik hierbij wat ik in het WGO van maandag jl. op een vraag van uw kant heb geantwoord, dat aan de regulering van de elektriciteitsvoorziening op de BES-eilanden wordt gewerkt, en ik voeg daaraan toe dat resultaat is voorzien voor de tweede helft van 2012.
Is het mogelijk dat de BES-eilanden in aanmerking komen voor de Connecting Europe-faciliteit (CEF), een project van € 50 miljard van de EU, dat er gedeeltelijk op is gericht om de energienetwerken in Europa te verbeteren en te verduurzamen? Bent u bereid om u in te zetten zodat de BES-eilanden gebruik kunnen maken van deze regeling?
Nee, ik sta in het algemeen kritisch tegenover het gebruik van het Europese Fonds voor energie-infrastructuur. Het primaat voor investeringen in de Europese infrastructuur ligt namelijk bij de (gereguleerde) marktpartijen. Bovendien voldoen de investeringen in energienetwerken van de eilanden in Caribisch Nederland niet aan de doelstellingen van het EU-infrastructuurpakket, namelijk het bijdragen aan de Europese interne markt, het inpassen van duurzame energie en het verbeteren van de voorzieningszekerheid in Europa.
De arrestatie van twee journalisten in Zuid-Sudan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de journalisten Dengdit Ayok en Ngor Garang recent gearresteerd zijn en zonder enige vorm van proces gevangen worden gehouden in het «National Security Services» hoofdkwartier in Juba?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat deze twee personen langer dan 24 uur gevangen worden gehouden zonder een rechterlijke uitspraak en dat dit strijdig is met de constitutie van het land, waar expliciet in vermeld staat dat verdachten na 24 uur op borgtocht vrijgelaten moeten worden tenzij een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt aan de detentie?
De bepaling in de Zuid-Sudanese grondwet dat aangehouden personen behoudens een rechterlijke uitspraak na 24 uur op borgtocht vrijgelaten dienen te worden, heeft betrekking op aanhoudingen door de politie. In dit geval zijn de journalisten aangehouden door de nationale veiligheidsdienst. De taken en bevoegdheden van de nationale veiligheidsdienst zijn weliswaar in de grondwet opgenomen, maar de nadere uitwerking ervan is nog in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat ’s wereld nieuwste natie nu al bezig is met het onderdrukken van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in eigen land door journalisten te arresteren en door bepaalde kranten – waaronder Destiny Newspaper – op te schorten?
De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Zuid-Sudan hebben uitdrukkelijk mijn aandacht. Door het ontbreken van mediawetgeving en van wetgeving die de taken en bevoegdheden van de veiligheidsdienst regelt, is de positie van journalisten kwetsbaar. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband duidelijk protest aan te tekenen bij de Zuid-Sudanese autoriteiten over deze gang van zaken en de vrijlating van deze twee journalisten te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel betrokkenen zonder formele aanklacht op 18 november zijn vrijgelaten, zal Nederland de Zuid-Sudanese regering aanspreken op de gang van zaken. Daarnaast zal Nederland deze zaak ook in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Zuid- Sudanese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en in het bijzonder op het vlak van persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het artikel ‘Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de verschillende artikelen waarin gerefereerd werd aan de Nederlandse assistentie die aan de Directie Luchtvaart van Curaçao wordt verleend.
Klopt het dat de Curaçaose minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning Nederland heeft benaderd om een inventarisatie te maken van de luchtvaartwetgeving?
Het klopt dat minister Cooper het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft benaderd met het verzoek om technische assistentie te verlenen. Het assisteren bij het herschrijven van de Antilliaanse (en thans verouderde) luchtvaartwetgeving maakt daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat Curaçao als autonoom land zelf verantwoordelijk is om op tijd te voldoen aan de eisen van de Federal Aviation Authority (FAA)?
De FAA toetst louter of Curaçao voldoet aan de internationale veiligheidsstandaarden die ICAO maakt. Curaçao is als autonoom land binnen het Koninkrijk inderdaad primair verantwoordelijk om te voldoen aan de eisen die de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO stelt aan de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. Het Koninkrijk der Nederlanden is echter als Contracterende Partij bij de Chicago Conventie aanspreekbaar op de naleving van dat verdrag, onder andere wat betreft de luchtvaartveiligheid. Het niet voldoen aan de veiligheidsstandaard heeft derhalve gevolgen voor het gehele Koninkrijk. Vanuit deze overweging is positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper. Een tweede overweging om tegemoet te komen aan het verzoek van Curaçao vloeit voort uit het feit dat het land Curaçao onder de overgangregeling Nederlandse Antillen eveneens verantwoordelijkheid draagt voor de luchtvaartveiligheid op Sint Maarten. Het niet voldoen aan de internationale standaarden kan ook vergaande gevolgen hebben voor het land Sint Maarten en daarmee voor Saba en Sint Eustatius.
Kunt u aangeven of u van plan bent om op het Curaçaose verzoek in te gaan? Zo ja, wat is uw afweging geweest en wie zal de kosten van de inventarisatie betalen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper om te assisteren om een actieplan op te stellen teneinde de bevindingen te redresseren. Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn het overwegingen van verantwoordelijkheid van het Koninkrijk richting ICAO geweest die onder meer hebben bijgedragen aan deze beslissing. De inhuur van externe expertise in deze inventarisatiefase is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu verzorgd. Minister Cooper heeft aangegeven dat de kosten door het land Curaçao zullen worden gedragen en derhalve zal verrekening plaats vinden.
Heeft Nederland de inzet van dhr. Frederik Blaauw in oktober van dit jaar aangeboden, of is hier ook sprake geweest van een verzoek van Curaçao? Heeft Nederland voor zijn inzet betaald? Zo ja, gaat u alle kosten van zijn inzet terugvorderen?
Tot de inzet van twee ambtenaren van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is besloten na het verzoek van en in overleg met het Curaçaose ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. De relatie met de Chicago Conventie, de gevolgen die een besluit van de FAA voor de overige delen van het Koninkrijk heeft en de borging van de luchtvaartveiligheid, ook voor Nederlandse passagiers en luchtvaartmaatschappijen, vormden de belangrijkste overwegingen om positief op dit verzoek te reageren. Tevens is in de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 aangegeven dat voor de verbetering van de luchtvaartveiligheid in het Caribisch gebied technische assistentie verleend kan worden.
De reis- en verblijfkosten van de twee ambtenaren komen voor rekening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.