De forse rekening die patiënten ontvangen door vrije tarieven in de mondzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Tandartsrekening doet pijn; Forse nota patiënt door vrije tarieven»1 en het artikel «Verzekering dekt tandarts zelden helemaal»2 waarin verslag wordt gedaan van de nadelige gevolgen van de vrije tarieven voor patiënten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF)? Is het waar dat uit een vergelijking van gehanteerde tarieven van 1150 tandartsen is gebleken dat van de 177 soorten behandeling tandartsen voor 155 behandelingen méér vragen dan de verzekeraars maximaal vergoeden?
Bij verschillende gelegenheden heb ik met uw Kamer gesproken over de verschillen tussen de prijzen die tandartsen in rekening brengen en de vergoedingen die zorgverzekeraars daar tegenover stellen. Daarbij heb ik eveneens gewezen op de prille startfase waarin het experiment met vrije prijsvorming in de mondzorg zich nu bevindt en gewaarschuwd voor overhaaste conclusies. Dat geldt wat mij betreft ook nu rondom de door u aangehaalde berichten van de NPCF, maar ook met betrekking tot de inmiddels verschenen berichtgevingen over orthodontie.
Met waardering die ik voor de diverse publicaties heb, laat ik mij primair leiden door de rapportages van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Onlangs heeft de NZa haar tweede marktscan uitgebracht. Ten opzichte van de eerste scan is de prijsontwikkeling van meer prestaties bekeken. De NZa concludeert dat de meeste prijzen vallen binnen de zogenaamde conversiebandbreedte. Dat wil zeggen dat de prijzen van de meeste prestaties uit 2012 omgerekend corresponderen met de bandbreedte van de oude prijzen uit 2011.
Voorts houd ik vast aan mijn eerder gedane uitspraken om geen bijbetalingen binnen het basispakket te dulden. Zorgverzekeraars en tandartsen hebben hierover op mijn initiatief heldere afspraken gemaakt. In mijn brieven van 31 januari 2012 en 15 februari 2012 heb ik u over de resultaten van dit overleg geïnformeerd.
Zoals ik u eerder heb gemeld zal de NZa in juni haar monitor uitbrengen, waarin zij naast de prijzen ook zal ingaan op volumegegevens, serviceverlening, innovatie, kwaliteit en spreiding van aanbod.
Welke actie gaat u ondernemen richting tandartsen, dan wel richting verzekeraars, om patiënten niet de dupe van het experiment vrije tandartstarieven te laten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie dat vaak onbestraft blijft |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen Geweld tegen hulpverlener psychiatrie vaak onbestraft,1 en Slaan, schoppen, buiten en spugen in de kliniek?2
Ja.
In hoeverre klopt het dat er sprake is van 2600 gewelddadige incidenten in de afgelopen vijf jaar, waarvan driekwart van de medewerkers geen aangifte doet? Hoe komt het dat er zo weinig aangifte wordt gedaan?
De in vraag 1 genoemde krantenartikelen zijn gebaseerd op onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). De 1 534 respondenten konden meerdere antwoorden geven op de vraag naar hun beweegredenen om geen aangifte te doen (www.geweldindepsychiatrie.nl, factsheet 2). De meest genoemde redenen zijn: aangifte doen was niet nodig (36%), het incident was niet ernstig genoeg (25%), het incident is intern afgehandeld (20%), niet aan gedacht om aangifte te doen (16%), geweld is een risico van het vak (14%) en aangifte doen is zinloos (11%). Deze resultaten vertonen grote overeenkomsten met de redenen die zijn opgegeven door werknemers met een publieke taak om geen aangifte te doen van agressie en geweld. Zie hiervoor het onderzoek vanuit het programma «Veilige Publieke Taak» (VPT) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2-meting; Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 684, nr. 327).
De uitkomsten van het VU-onderzoek bevestigen dat extra maatregelen nodig zijn om tot een adequate reactie te komen op gewelddadige incidenten in de zorg. Dat is ook de reden waarom wij onlangs het «Actieplan Veilig werken in de zorg» hebben opgesteld met sociale partners in de zorg en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Recent is dit plan aan uw Kamer aangeboden. Daarin hebben wij op de zorgsector gerichte maatregelen opgenomen om de juridische aanpak van de veroorzaker te verbeteren, inclusief een verhoging van de aangiftebereidheid. Het stellen van een duidelijke grens binnen de instelling vormt de basis van de juridische aanpak. Deze grens geeft medewerkers een extra steun in de rug en is een legitimatie om op te treden bij grensoverschrijdend gedrag. In het Actieplan zetten wij dan ook in op het vertalen van de algemene normen van het programma VPT naar de contexten van de verschillende zorgbranches, zodat deze bruikbaar worden bij het ontwikkelen van agressiebeleid op organisatieniveau.
Is het waar dat van de 704 zaken waarbij wel aangifte wordt gedaan, slechts 12 procent van de verdachten in verzekering wordt gesteld en slechts 10 procent van deze zaken leidt tot strafvervolging? Hoe komt het dat er zo weinig tot strafvervolging wordt overgegaan?
In de Eenduidige landelijke afspraken over opsporing en vervolging door politie en openbaar ministerie bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (ELA; Kamerstukken II, 2009–2010, 28 684, nr. 267) is onder meer opgenomen dat als er sprake is van een strafbaar feit en de verdachte direct bekend is, altijd opsporingshandelingen dienen te volgen zoals aanhouding. Ook dient een verdachte van ernstige vormen van agressie en geweld niet eerder te worden heengezonden dan nadat contact is opgenomen met het openbaar ministerie (OM). Bij minder ernstige vormen van geweld wordt indien mogelijk gelijk een dagvaarding uitgereikt. Verder is opgenomen dat vervolging plaatsvindt, tenzij het opportuniteitsbeginsel om een ander besluit vraagt.
Wij beschikken niet over aanwijzingen dat geweld in de psychiatrie een lagere prioriteit heeft bij het OM omdat patiënten al zijn opgenomen. Evenmin hebben wij aanwijzingen dat de prioriteit die verleend wordt aan geweld tegen hulpverleners in de psychiatrie per parket verschilt.
De afspraken uit de ELA worden in 2012 geëvalueerd. Wij kunnen niet op de resultaten daarvan vooruitlopen. In het Actieplan hebben wij de afspraak gemaakt de zorg in de evaluatie nader te beschouwen. Wij verwijzen naar het Actieplan voor maatregelen om de juridische aanpak van de veroorzakers van agressie en geweld door de politie en het OM verder te verbeteren.
Herkent u het beeld uit de conclusie van het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) dat de strafrechtelijke afhandeling van geweld in de psychiatrie veelal tekortschiet? Zo ja, hoe denkt u dat deze afhandeling in de toekomst te verbeteren en hiermee de veiligheid van personeel en patiënten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat geweld tegen hulpverleners ook in de gesloten ggz-instellingen niet onbestraft mag blijven?
Ja, agressie en geweld tegen zorgverleners is ontoelaatbaar en verdient een krachtige aanpak. Om die reden hebben wij het «Actieplan Veilig werken in de zorg» opgesteld. Daarin lichten wij toe welke maatregelen wij nemen om tot een verdere vermindering van agressie en geweld in de zorg te komen en tot een optimale afhandeling als zich toch agressie of geweld voordoet.
Herkent u het beeld dat geweld in de psychiatrie een lagere prioriteit heeft bij het Openbaar Ministerie (OM) omdat patiënten reeds zijn opgenomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld dat deze prioriteit verschilt per arrondissementparket van het OM? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een verschil in de afhandeling van gewelddadige incidenten tussen patiënten die behandeld worden op basis van een rechterlijke machtiging en patiënten die worden behandeld op basis van vrijwilligheid? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Wij beschikken niet over aanwijzingen dat dit onderscheid leidt tot verschillen in de afhandeling van gewelddadige incidenten door GGZ-instellingen of politie en OM. De ELA gelden voor de volledige geestelijke gezondheidssector zonder onderscheid te maken tussen patiëntengroepen.
Is er sprake van een verschillende de afhandeling van gewelddadige incidenten tussen de ggz- instellingen onderling? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid voor de werknemer dient uit te voeren. Binnen de GGZ is er door werkgevers- en werknemers een arbocatalogus vastgesteld, waarin richtlijnen en instrumenten zijn opgenomen met betrekking tot agressie en geweld. Er is de afgelopen jaren veel anti-agressiebeleid ontwikkeld en er zijn inmiddels veel instrumenten beschikbaar. De mate waarin maatregelen en instrumenten daadwerkelijk door werkgevers en medewerkers worden toegepast, moet echter nog verbeterd worden. Ook blijken de grenzen van het toelaatbare voor medewerkers niet altijd duidelijk te zijn. Dit zijn belangrijke redenen waarom wij samen met sociale partners tot een Actieplan zijn gekomen en daarin onder meer inzetten op de vertaling van de algemene normen van het programma VPT naar de contexten van de verschillende zorgbranches.
Kent u het vernieuwde convenant «Politie – GGZ 2012» dat Politie en ggz recentelijk hebben gesloten afgesloten met daarin onder andere afspraken over het doen van aangifte van strafbare feiten binnen ggz-instellingen? Verwacht u dat deze afspraken een bijdrage gaan leveren aan het terugdringen van geweld tegen zorgverleners, maar ook geweld tegen mede patiënten? Wat is de stand van zaken van de regionale uitwerking van de protocollen3 in het convenant?
Wij verwachten inderdaad dat de afspraken uit het convenant een bijdrage gaan leveren aan het terugdringen van geweld in de geestelijke gezondheidszorg. GGZ Nederland heeft het convenant via diverse gremia breed verspreid onder haar leden. In juni zal er een congres georganiseerd worden rondom het convenant. Daar zullen (goede) uitwerkingsvoorbeelden van het nieuwe convenant Politie-GGZ worden gedeeld. De politie heeft op regionaal niveau een begin gemaakt met het operationaliseringstraject waarin de onderwerpen uit het convenant worden uitgewerkt. Een belangrijk onderdeel van het Actieplan is om concrete regionale afspraken tussen zorgwerkgevers, de politie en het OM te stimuleren, zodat de juridische aanpak van veroorzakers van agressie tot meer resultaten leidt.
Het verbod op glyfosaat |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) van 4 mei 2011, waarin het professioneel gebruik van het glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddel Roundup Evolution alleen «onder certificaat» is toegestaan?
Ja.
Wordt in de Nota duurzame gewasbescherming die u in voorbereiding heeft een verbod ingesteld op het gebruik van glyfosaat voor niet-commerciële doeleinden, zoals verwoord in de motie Grashoff van 13 september 2011?1 Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat bij een verbod op glyfosaat het certificaat leidt tot onevenredige hoge administratieve lasten?
Nee. Het certificaat is uitsluitend verplicht bij professioneel gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen. Dat gebeurt meestal door dienstverlenende loonbedrijven, hoveniers en groenvoorzieners. Indien zij administratieve lasten willen vermijden, kunnen zij kiezen voor niet-chemische alternatieven, die een gelijkwaardig resultaat en een vergelijkbare winstmarge opleveren.
Deelt u de mening dat bij een verbod op glyfosaat haast geboden is om duidelijkheid voor de uitvoerende ondernemers en opdrachtgevers te scheppen over de certificatieplicht en de ingangsdatum van het verbod?
Ja.
Bent u bereid het verbod voor professionals zo spoedig mogelijk in te voeren met een overgangstermijn van maximaal twee jaar?
De uitvoering van uw motie en een eventueel verbod zijn onderdeel van de tweede Nota duurzame gewasbescherming en het bijbehorende Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming. Ik streef ernaar beide documenten begin juni 2012 aan de Tweede Kamer voor te leggen. Het is juist om het gehele toekomstig gewasbeschermingsbeleid dan in onderlinge samenhang te bespreken.
Bent u bereid het verbod voor particulieren in te voeren voor 1 januari 2013?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u er van op de hoogte dat het Ctgb op 23 februari 2012 het bestrijdingsmiddel Roundup Powermax op basis van glyfosaat heeft toegelaten? Zo ja, hoe verhoudt de toelating van dit middel zich tot het aanstaande verbod op het gebruik van glyfosaat?
De Europese «Verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen», bepaalt dat een gewasbeschermingsmiddel tot de markt wordt toegelaten en mag worden gebruikt, mits het aan de daar gestelde voorschriften voldoet. Het Ctgb beoordeelt dat.
De Europese Richtlijn duurzaam gebruik gewasbescherming bepaalt vervolgens dat beperkingen aan dat toegelaten gebruik moeten worden gesteld, teneinde een duurzaam gebruik te realiseren.
Het Ctgb heeft het gewasbeschermingsmiddel toegelaten. Indien vervolgens de beperking uit een verbod voor een bepaalde toepassing bestaat, mag het gewasbeschermingsmiddel niet worden gebruikt.
Een dergelijke beperking tast de toelating niet aan, omdat het gewasbeschermingsmiddel aan de voorschriften uit de Europese verordening blijft voldoen. Omwille van het duurzaam gebruik wordt aan dat toegelaten gewasbeschermingsmiddel een beperking gesteld.
Bent u bereid met het Ctgb in gesprek te gaan over de toelating van glyfosaat voor niet-commerciële doeleinden?
Ik zie geen reden voor dat gesprek.
Hierboven heb ik aangegeven dat het Ctgb een gewasbeschermingsmiddel moet toelaten, indien het aan de gestelde voorschriften voldoet. De Europese Verordening biedt geen mogelijkheden om de toelatingsmogelijkheden voor «glyfosaat voor niet-commerciële doeleinden» te beperken3.
De problemen bij KPN bij de ingebruikname van het BAPI-certificaat |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u het artikel «KPN onderschat vervanging Diginotar-certificaten» gelezen?1
Ja.
Bent u bekend met de hier in geschetste problematiek bij de invoering van het BAPI-certificaat?2
Meteen na het Diginotar-incident begin september 2011 is in samenspraak met alle betrokken partijen gestart met een plan voor de migratie van BAPI-certificaten. Voor het migratietraject is de Belastingdienst een samenwerking met KPN aangegaan (zie ook het antwoord op vraag 6. De certificaten worden direct bij KPN aangeschaft door fiscaal dienstverleners en individuele ondernemers. Vanaf einde december konden certificaathouders zich als abonnee bij KPN melden. Tot nu toe hebben ruim 13 000 abonneehouders zich gemeld; in totaal gaat het om maximaal 16 000 overstappers. Er zijn 2 500 certificaten aangevraagd, waarvan er inmiddels ruim 2 000 zijn uitgegeven; deze moeten vervolgens door de gebruikers in hun software worden geïnstalleerd. De softwarepakketten die in gebruik zijn bij fiscale dienstverleners en individuele ondernemers moeten zijn aangepast om de installatie van nieuwe certificaten aan te kunnen. 98% van de softwarepakketten is daarvoor nu gereed.
KPN heeft aanvankelijk opstartperikelen gekend. Intussen is de productie opgeschaald en is de communicatie geïntensiveerd. De veiligheid is echter nimmer in het geding geweest. Er is geen enkele indicatie dat het aanvraag- en uitgifteproces van deze certificaten op enige manier onveilig is.
Geplande einddatum voor de omwisseloperatie is 1 juni 2012. Ik ben voortdurend in overleg met de sector over de voortgang van de operatie. Begin april zal opnieuw overleg plaatsvinden. Als nodig zou zijn om de einddatum van 1 juni enigszins op te schuiven, dan ben ik daartoe bereid. Dat betekent dat het gebruik van de oude Diginotar-certificaten nog met dezelfde periode wordt verlengd. De na het incident getroffen beheersmaatregelen zorgen weliswaar voor voldoende veiligheid, maar het is van belang tot een afsluiting te komen.
Er is dus geen reden om aan te nemen dat fiscale dienstverleners en bedrijven om reden van een certificatenprobleem niet aan hun aangifteverplichting zouden kunnen voldoen. Mocht zich dat desondanks voordoen, dan heb ik reeds eerder toegezegd coulance te betrachten. Fiscale dienstverleners en VNO-NCW hebben aangegeven met deze coulanceregeling te kunnen instemmen.
Voor de leden van de VVD-fractie staat, zoals eerder ook aangegeven, de veiligheid van de aangiften voor burgers en ondernemers centraal, is deze veiligheid gewaarborgd, ondanks de problemen bij de invoering van het nieuwe BAPI-certificaat van KPN?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van cruciaal belang is dat ondernemers veilig kunnen communiceren met de Belastingdienst en geen vertraging oplopen bij het indienen van hun aangiften door invoering van het nieuwe BAPI-certificaat? Zo ja, binnen welke termijn verwacht u dat de problemen zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel vervelend is als ondernemers bij hun maandelijkse aangifte onnodig vertraging oplopen en zo zelfs buiten hun schuld te laat zijn met het doen van aangifte? Zo ja, wat denkt u hier aan te gaan doen gezien het grote aantal klachten hierover? Hoe kunnen deze mensen nu aangifte doen, als het BAPI-certificaat de enige mogelijkheid is en kennelijk nog niet naar behoren functioneert?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de keuze om KPN het beveiligingscertificaat te laten ontwikkelen gebruik gemaakt van aanbesteding? Is er ondanks de spoed waarmee deze keuze gemaakt moest worden ook gekeken naar andere kandidaten? Waarom is de keuze op KPN gevallen?
Door de Belastingdienst is meteen na het DigiNotar-incident een verkenning gedaan naar solide en betrouwbare partijen die op korte termijn de certificaatdienstverlening aan fiscaal dienstverleners en ondernemers ten behoeve van het aanleveren van aangiften via BAPI zouden kunnen overnemen van DigiNotar. Uitgangspunt daarbij was dat met het oog op een spoedige migratie de BAPI-architectuur zoveel mogelijk ongewijzigd moest blijven. Als gerede partij kwam KPN/Getronics naar voren. Deze partij bleek ook bereid om de dienstverlening van DigiNotar over te nemen.
Van belang is te benadrukken dat KPN de vervangende BAPI-certificaten direct aan fiscale dienstverleners en ondernemers levert, net zoals DigiNotar placht te doen. Er is geen opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen de Belastingdienst en KPN. Derhalve is ook geen sprake van een aanbestedingsplichtige opdracht.
Wel heeft de Belastingdienst op zich genomen om het proces van vervanging van de BAPI-certificaten bij fiscale dienstverleners en ondernemers maximaal te faciliteren. Dat betekende het beschikbaar stellen van BAPI-specificaties, het onderhouden van de contacten met en het communiceren naar fiscale dienstverleners, ondernemers(organisaties) en softwareleveranciers. Daarnaast heeft de Belastingdienst bij KPN bedongen dat de BAPI-certificaten tegen dezelfde prijs worden geleverd als de oude DigiNotar certificaten, teneinde nadeel bij marktpartijen als gevolg van het DigiNotar-incident te voorkomen of in elk geval zoveel mogelijk te beperken.
Wordt er overwogen om meerdere fabrikanten van beveiligingscertificaten in te schakelen, naast KPN, om zo de risico’s te spreiden en een optimale dienstverlening mogelijk te maken?
Op 21 maart jl. heeft op het Ministerie van Financiën een bijeenkomst plaatsgevonden met (software)leveranciers die producten leveren op het gebied van autorisatie en authenticatie, daaronder begrepen (beveiligings)certificaten. In deze bijeenkomst is de toekomstvisie van de Belastingdienst op het gehele terrein van autorisatie en authenticatie uiteengezet en is aangegeven hoe de Belastingdienst zich de migratie voorstelt van huidige situatie naar gewenste eindsituatie. Een onderdeel daarvan is het BAPI-kanaal. Tijdens deze bijeenkomst bleken de leveranciers geïnteresseerd in de visie en in verdere participatie in de toekomst. Twee leveranciers gaven te kennen met de Belastingdienst te willen overleggen over het ook gaan leveren van BAPI-certificaten. Met hen is overleg geweest. Het is nu aan deze leveranciers om te bepalen of ze de certificaten daadwerkelijk willen gaan aanbieden. Als het tot een aanbod komt, zal dit geen betekenis meer hebben voor de huidige migratie-operatie. Het in samenwerking tussen de aanbieders en de Belastingdienst komen tot een aanbod vergt in ieder geval twee tot drie maanden voorbereidingstijd. Daarbij komt dan nog de doorlooptijd die nodig is om de softwarepakketten in de markt er geschikt voor te maken – voor zover de softwareleveranciers hier markt voor zien. Zoals gezegd is afronding van de migratie-operatie op dit moment gepland per 1 juni a.s. (eventueel kan deze datum nog iets opschuiven; zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 5).
Zoals uit het voorgaande blijkt, is er geen sprake van exclusiviteit voor KPN en sta ik open voor elke aanbieder die aan de gestelde kwaliteitscriteria voldoet. Het is evenwel aan de markt zelf om met een aanbod te komen.
De dramatische daling van het aantal vaste contracten en de gevolgen voor Nederland |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in 2011 97 procent minder vaste contracten zijn aangeboden en praktisch niemand meer een vaste baan krijgt?1
Ja
Deelt u de mening dat de enorme groei van de tijdelijke contracten een indicatie is dat de flexibele schil in Nederland is doorgeschoten en werknemers steeds meer als inwisselbare productiemiddelen ten dienste van het bedrijf worden gezien, in plaats van mensen die een bepaalde inkomenszekerheid voor hun toekomst nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2011 een zekere toename van het aantal tijdelijke contracten, ook van tijdelijke contracten van langere duur (langer dan een jaar) met uitzicht op een vast contract. Gezien de huidige stand van de economie is dat ook verklaarbaar. Nederland verkeert in een recessie. Als gevolg daarvan daalt het aantal vaste contracten. Hierbij moet aangetekend dat het aantal nieuwe vaste contracten volgens het CBS minder sterk terugloopt dan de UWV-cijfers uit «Vacatures in Nederland 2011» lijken te suggereren. Als de economie weer daadwerkelijk aantrekt, zal ook het aandeel vaste contracten weer stijgen. Verder wijs ik erop dat door de jaren heen de omvang van het aantal werknemers met een flexibel contract redelijk stabiel gebleven. Er is wel een toename van het aantal werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband. Als de vooruitzichten goed zijn, zullen deze contracten naar verwachting worden omgezet in vaste contracten.
Deelt u de mening dat het bedrijfsleven zich over-verzekerd tegen het veronderstelde marktrisico in de globaliserende economie en meer en meer irrationele onzekerheid op werknemers wordt afgeschoven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de sterke tendens van tijdelijke contracten en zzp’ers een groot probleem voor gewone werknemers kan gaan worden, aangezien vrijwel alle mensen inkomenszekerheid nodig hebben om een gezin te onderhouden, een hypotheek te krijgen of een auto te kopen? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat het aantal tijdelijke contracten beperkt toeneemt. Wel is er een grotere toename van het aantal tijdelijke contracten met uitzicht op een vast dienstverband. Als het gaat om inkomenszekerheid, is het vooruitzicht op de langere termijn van belang. Daarvoor is van belang in hoeverre er sprake is van doorstroming naar een vast contract. Uit onderzoek2 blijkt dat van de werknemers die in 2009 een flexibel contract hadden, ongeveer een kwart na een jaar is doorgestroomd naar een vast contract met vaste uren. Tijdelijke contracten met uitzicht op vast werk zijn in dit cijfer buiten beschouwing gelaten, omdat hierover nog geen data beschikbaar zijn. Dit zorgt naar verwachting voor een onderschatting van de doorstroomkans van werknemers met een tijdelijk contract, omdat deze groep het beste perspectief op vast werk heeft. Het CBS is gestart met het verzamelen van gegevens over de doorstroom van deze groep. De betreffende cijfers zullen naar verwachting begin 2013 beschikbaar zijn.
Overigens merk ik op dat UWV niet stelt dat het vaste contract er zelden van komt na een tijdelijk contract met uitzicht op een vast dienstverband. De UWV-cijfers hebben slechts betrekking op de wijze waarop vacatures worden vervuld en niet op de doorstroom van tijdelijk naar vast.
Deelt u de mening dat «langlopende contracten met uitzicht op een vast contract» te vaak een valse term blijkt te zijn, omdat het Uitvoering Werknemers Verzekeringen (UWV) aangeeft dat vaste contract er zelden van komt? Zo nee, waarom niet? Hoe vaak wordt een tijdelijke contract omgezet naar een vast contract?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat werkgevers zich richten op jonge werknemers onder 25 jaar bij het aanbieden van tijdelijke contracten, aangezien zij welwillender tegenover deze onzekere positie staan, maar waardoor de oudere generatie werknemers buiten de boot valt waarvan Nederland het menselijke kapitaal nodig heeft om de vergrijzing op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ik vind het logisch dat jongeren vaker een tijdelijk contract hebben dan ouderen. Vaak gaat het om bijbaantjes of om een tijdelijk contract als opstap naar een vaste arbeidsrelatie. Ik zie ook niet in waarom ouderen buiten de boot zouden vallen door het bestaan van de mogelijkheid om een tijdelijk contract overeen te komen. De arbeidsparticipatie van ouderen is de afgelopen jaren juist gestegen. Het overgrote deel van de oudere werknemers heeft bovendien een vast contract (95%). Ook voor oudere werklozen bieden flexibele contracten mijns inziens kansen. Als een potentiële werkgever nog niet geheel overtuigd is van de capaciteiten van de werknemer (of van het al dan niet structurele karakter van de werkzaamheden), biedt een tijdelijk contract uitkomst.
Is het waar dat er minder wordt geïnvesteerd in scholing en training van tijdelijke krachten dan van vaste krachten, zowel door de werkgever als door de werknemer zelf, waardoor men kan concluderen dat een doorgeschoten flexibele schil op lange termijn de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse economie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een flexibel contract nemen beperkt minder deel aan scholing en training dan werknemers met een vast contract. In de periode 2004–2008 nam per jaar gemiddeld 11,5% van de vaste werknemers3 deel aan scholing, tegenover 9,5% van de flexibele werknemers.4 Bij 8,9% van de vaste werknemers was sprake van scholing die door de werkgever is bekostigd en 1,5% van deze groep financierde de scholing zelf. Bij flexibele werknemers was in 4,9% van de gevallen sprake van door de werkgever bekostigde scholing; 3,3% financierde de scholing zelf.5 Gelet op het beperkte verschil in scholingsdeelname tussen vaste en flexibele werknemers maak ik mij geen zorgen over de gevolgen van de (mijns inziens niet doorgeschoten) omvang van de flexibele schil op de arbeidsproductiviteit.
Liegende politieagenten |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat liegende politieagenten mogelijk nog aan het werk zijn?1 Welke onderzoeken lopen er inmiddels tegen deze agenten? Is het waar dat in afwachting van het onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) er nog geen intern integriteitsonderzoek is gestart? Zijn deze politieagenten hangende het onderzoek geschorst? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht is in de media verschenen naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam in een strafzaak tegen twee verdachten die politieagenten zouden hebben mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de betrokken opsporingsambtenaren in strijd met de werkelijkheid hebben geverbaliseerd. De rechtbank is tot haar conclusie gekomen mede op basis van videomateriaal dat door de verdediging is ingebracht en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is getoond. Het OM deelt niet de conclusie van de rechtbank dat sprake is geweest van doelbewust onjuist verbaliseren (liegen). In dit verband is ook van belang dat de verbalisanten over de gewraakte verschillen niet zijn gehoord. Het OM heeft om deze reden beroep aangetekend tegen deze uitspraak.
De strafzaak is als gevolg van het hoger beroep nog onder de rechter. Het gerechtshof zal de situatie opnieuw beoordelen. Het Openbaar Ministerie en de politie achten het niet gepast om hangende de beroepsprocedure een eigen onderzoek in te stellen. Voor maatregelen richting de betrokken verbalisanten zien het Openbaar Ministerie en de politie op dit moment geen reden.
Hoe vaak heeft in de afgelopen vijf jaren een intern integriteitsonderzoek door de korpsen zelf en/of door de Rijksrecherche plaatsgevonden? Hoe zijn die integriteitsonderzoeken afgerond? Hoe vaak is het OM bij deze onderzoeken betrokken? Heeft dat ooit geleid tot een daadwerkelijke strafvervolging en / of strafrechtelijke veroordeling?
Zoals ik in het Algemeen Overleg Weerbaarheid van 21 december 2011 meldde zijn er jaarlijks circa 1 400 interne onderzoeken bij de politie, waarvan een derde integriteitschending oplevert. Interne onderzoeken worden uitgevoerd door de bureaus integriteit en veiligheid (BIV) bij de regiokorpsen. De Rijksrecherche voert geen interne integriteitonderzoeken uit binnen politie-onderdelen. Indien uit een intern integriteitonderzoek van de politie een strafrechtelijke verdenking ontstaat en het Openbaar Ministerie erbij wordt betrokken, is de Rijksrecherche niet de eerst aangewezen organisatie om dergelijke zaken te onderzoeken. De afdelingen BIV van het korps zelf of eventueel van een naburig korps kunnen onder leiding van een lokale officier met voldoende distantie een dergelijk strafrechtelijk onderzoek uitvoeren. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarin bijvoorbeeld de integriteit van de overheid op zeer ernstige wijze wordt aangetast én sprake is van een misdrijf, kan worden besloten tot de inzet van de Rijksrecherche.
Van de 1400 onderzoeken wordt jaarlijks bij ongeveer 450 onderzoeken het OM betrokken. Jaarlijks volgt als gevolg van integriteitsonderzoeken gemiddeld 65 keer ontslag.
Deelt u de mening dat politiefunctionarissen, als vertegenwoordigers van het geweldsmonopolie van de overheid en gezien het gewicht dat een ambtsedig opgemaakt proces verbaal in de rechtspleging heeft, een onberispelijke dienstuitoefening absoluut vereist is? Deelt u de mening dat indien de onberispelijke dienstuitoefening van politiefunctionarissen in het geding is altijd onderzoek moet volgen en de betrokken functionarissen lopende dat onderzoek geschorst dienen te worden?
De integriteit van de politie en van de individuele politieambtenaar is van groot maatschappelijk belang. Dat is aanleiding aan het onderwerp integriteit zowel in preventieve als in repressieve zin uitgebreid aandacht te schenken en dienovereenkomstige maatregelen te treffen. Dit neemt de mogelijkheid van integriteitsschendingen niet volledig weg. In voorkomende gevallen worden die incidenten voortvarend onderzocht. Politieambtenaren zijn onderworpen aan de bepalingen van het strafrecht en de strafvordering, waarbij in enkele gevallen hogere strafbedreigingen gelden indien misdrijven als politieambtenaar worden gepleegd. In het geval van een strafbaar feit vindt het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie plaats. Daarnaast kunnen politieambtenaren ook aan tuchtrechtelijke onderzoeken en daaruit voortvloeiende maatregelen worden onderworpen. Het handelen van politieambtenaren kan tuchtrechtelijk worden onderzocht zodra er sprake is van plichtsverzuim. Strafbare feiten kunnen in de regel als plichtsverzuim worden aangemerkt.
In het geval van ernstig plichtsverzuim kan de Korpsbeheerder de bevoegdheid toepassen strafontslag op te leggen. Indien het aannemelijk is dat het tuchtrechtelijk onderzoek tot een dergelijk besluit zal leiden worden de feitelijke werkzaamheden van de betrokken politieambtenaar beëindigd. In die gevallen wordt de maatregel tot schorsing en/of buitenfunctiestelling toegepast. De betreffende ambtenaar is in dat geval niet meer bevoegd zijn functie uit te voeren. Ook wordt hen de toegang tot dienstruimten en informatiesystemen ontzegd en/of onmogelijk gemaakt.
Bent u bereid om vanaf nu jaarlijks te rapporteren aan de Kamer over integriteit en integriteitsschendingen bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb eerder toegezegd hierover te rapporteren. Ik ben voornemens de jaarlijkse rapportage op te nemen in het jaarverslag Nederlandse Politie. Voor het jaar 2011 zal ik over integriteitschendingen nog separaat rapporteren. Zoals toegezegd zal verslaglegging vervolgens plaatsvinden in het jaarverslag Nederlandse Politie.
Het bericht dat er veel meer q-koortsslachtoffers zijn |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe kan het dat uit bloedonderzoek van Sanquin blijkt dat het aantal besmettingen met de q-koortsbacterie Coxiella burnetii, ruim tien keer groter is dan eerder door u gedacht?1 Hoe heeft u indertijd zo’n verkeerde inschatting van zaken kunnen maken?
Er is geen sprake van een verkeerde inschatting. Het bloedonderzoek van RIVM-Sanquin maakt schatting van het aantal besmettingen mogelijk. Dat is niet hetzelfde als het aantal ziektegevallen en zeker niet het aantal gemelde ziektegevallen. Voor veel infectieziekten, ook voor Q-koorts, geldt dat slechts een deel van de mensen die geïnfecteerd raakt ook daadwerkelijk ziek wordt. Van de mensen die wel klachten krijgen, zullen velen niet naar de huisarts gaan. Q-koorts wordt alleen gemeld als mensen met klachten de huisarts bezoeken en de huisarts de diagnose laat bevestigen door laboratoriumonderzoek. Er is voor infectieziekten vrijwel altijd een groot verschil tussen het aantal besmettingen, het aantal zieken en het uiteindelijk aantal meldingen.
In hoeverre is de Kamer in deze altijd op tijd van de juiste gegevens voorzien?
Het recente Sanquin – RIVM onderzoek was erop gericht om een nauwkeuriger schatting te geven door het werkelijk aantal besmettingen te relateren aan het aantal meldingen. Ik heb op 16 september 2011 in antwoord op Kamervragen op dit onderzoek gewezen (Tweede Kamer, 2010–2011, aanhangsel 3686).
Waren er in een eerder stadium al tekenen ontvangen vanuit de eigen organisatie of van derden dat er een onderschatting zat in de weergave van de grootte van het q-koortsepidemie? Zo ja, wanneer, met welke inhoud en door wie? Wat is er met deze tekenen gedaan?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1, is er geen sprake geweest van een onderschatting. Het is algemeen bekend dat het aantal gemelde ziektegevallen lager ligt dan het aantal besmettingen.
Er is tijdens de epidemie juist op in gezet om de alertheid van patiënten en artsen over Q-koorts te vergroten, zodat zoveel mogelijk mensen met symptomen konden worden gemeld.
Wat zijn de nieuwste inzichten over de werkzaamheid van het q-koortsvaccin bij geiten?
Op 14 juni 2011 heeft het RIVM een deskundigenberaad belegd over Q-koorts. Door deskundigen is toen vastgesteld dat er tot op dat moment op geen enkele bedrijf abortusproblematiek is gemeld die veroorzaakt is door de Q-koortsbacterie. Onderzoek naar de effectiviteit van de vaccinatie onder de geruimde geiten laat zien dat vaccinatie een sterke reductie van de uitscheiding van C. burnetii geeft. Tevens heeft het lammerseizoen van 2011, door het uitblijven van klinische verschijnselen van Q-koorts bij melkgeiten (abortus), de werkzaamheid van het vaccin in de totale gevaccineerde populatie dieren in de praktijk verder onderbouwd.
Wat zijn de cijfers over nieuwe besmettingen? Waarop zijn deze cijfers gebaseerd en hoe betrouwbaar zijn deze? Zijn deze cijfers van nieuwe besmettingen gecheckt door middel van representatief bloedonderzoek op bloeddonoren waarvan bekend is dat ze eerder nog geen q-koorts hadden?
Het aantal nieuwe besmettingen is niet vast te stellen. Het RIVM publiceert wel maandelijks een update van het aantal meldingen van patiënten met acute Q-koorts. Daaruit blijkt dat in 2011 82 patiënten gemeld zijn tegen 504 meldingen in 2010. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal nieuwe besmettingen ook sterk is afgenomen.
Het vaststellen van het aantal besmettingen (infecties) in de bevolking kan alleen door middel van grootschalig onderzoek waarin bij de deelnemers ten minste twee keer bloed wordt afgenomen. Voor een inschatting van het aantal besmettingen kan gebruik worden gemaakt van het onderzoek van Sanquin.
Wat is de directe schade van het q-koortsepidemie betreffende enerzijds medische kosten, gebaseerd op de nieuwste cijfers? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er is geen landelijke inschatting gemaakt van medische kosten en de economische schade als gevolg van Q-koorts.
De huidige inschatting van het aantal besmettingen dat ten grondslag lag aan het aantal gemelde ziektegevallen geeft geen aanleiding om nu een inschatting te maken van de medische kosten en de gevolgkosten van de Q-koortsepidemie.
Wat is de inschatting van de economische schade die voortkomt uit de q-koortsepidemie naar aanleiding van de nieuwste besmettingsgegevens, (dus schade m.n. doordat mensen niet meer of minder kunnen werken, of overlijden)? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid-nu blijkt dat de aantallen mensen met chronische q-koorts 1 tot 2% van 50 000 besmette individuen bedraagt – een q-koortsfonds in te stellen waar alle q-koortsslachtoffers gebruik van kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM en het UMC Utrecht hebben onlangs onderzoek verricht naar het aantal patiënten met chronische Q-koorts. Op basis van dit onderzoek is het aantal patiënten met chronische Q-koorts dat nu door zorgverleners wordt behandeld geschat op 250 patiënten. Dat aantal zal naar verwachting nog oplopen in de komende jaren.
In mijn brief «Visie op schadefondsen» (Tweede Kamer, 2011–2012, 31 765, nr. 5) heb ik mijn standpunt ten aanzien van een Q-koortsfonds toegelicht.
De bezuinigingen op jongerenwerkers |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeentes flink op het jongerenwerk wordt bezuinigd, en in een aantal plaatsen het jongerenwerk zelfs geheel verdwijnt?1
Het is aan het lokaal bestuur om te besluiten wie welke rol vervult en dus ook hoeveel wordt geïnvesteerd in lokaal jongerenwerk.
Erkent u dat jongerenwerk, mits goed uitgevoerd, vaak positieve effecten heeft voor de betreffende jongeren, de ervaren overlast en criminaliteit in de buurt afneemt en de veiligheidsbeleving van buurtbewoners vaak toeneemt?
Het jongerenwerk vervult van oudsher een speciale rol in de relatie jongere, buurt en welzijn.
Het kan een belangrijke rol spelen bij (vroegtijdige) signalering en ondersteuning van jongeren met problemen in de wijken. Problemen thuis en op straat gaan vaak hand in hand. Daarom geldt als uitgangspunt dat de benodigde ondersteuning zo dicht mogelijk bij kinderen en jongeren, in het gezin, op school en in de buurt in samenhang wordt georganiseerd. Ook in de aanpak van problematische jeugd is dit uitgangspunt leidend. Vroegtijdig en stevig ingrijpen voorkomt verder afglijden in hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag. Wij merken daar wel bij op dat inzet van het jongerenwerk een van de interventies is die kunnen worden ingezet, en niet het enige beschikbare middel.
Deelt u de vrees van onderzoeker Witte, gespecialiseerd in jeugd- en veiligheidsbeleid, dat je problemen kunt verwachten als de jongerenwerkers uit de wijken verdwijnen? Zo niet, op basis van welke onderzoeken of ervaringen heeft u een andere mening?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 en 4 is het aanbod van jongerenwerk niet het enige relevante aspect bij de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren «op straat». Daarvoor is bijvoorbeeld ook een goede samenwerkende keten van jeugd- en jongerenwerk, politie en openbaar ministerie nodig. Het bevoegde gezag heeft hierin een cruciale rol. Afhankelijk van de lokale speerpunten en problematiek, zal een burgemeester, samen met politie en OM, een plan van aanpak maken op het terrein van jeugd- en jongeren. In een dergelijk plan van aanpak zullen keuzes tot uiting moeten komen als het gaat om in te zetten middelen en capaciteit. Wij hebben er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten hierbij tot goede en verantwoorde keuzes komen.
Erkent u dat jongerenwerkers vaak een nuttige buffer zijn tussen de wijkagent en samenleving, zoals criminoloog Ferwerda stelt? Erkent u dat jongerenwerkers met name van groot belang kunnen zijn om te voorkomen dat jongeren van het «hinderlijke» of «overlastgevende» type afglijden naar de criminaliteit, en er bijvoorbeeld voor te zorgen dat meelopende broertjes en zusjes niet hetzelfde foute pad op gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat deze forse bezuinigingen op jongerenwerk in veel gemeenten een negatief effect zullen hebben op de ernst en omvang van overlast en criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft het kabinet zich op het standpunt stellen dat gemeenten exclusief verantwoordelijk zijn voor het al dan niet inzetten van jongerenwerkers, ook als nu of in de nabije toekomst zou blijken dat door deze bezuinigingen op jongerenwerk overlast en criminaliteit zullen toenemen?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 3 en 5 hebben wij er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten tot goede en verantwoorde keuzes zullen komen over de inzet van het jongerenwerk en de andere beschikbare middelen voor de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren. Meer nog dan voor de Rijksbegroting is dat immers in het belang van de betreffende gemeenten zelf.
Erkent u dat een toename van overlast en criminaliteit op de langere termijn veel hogere kosten voor de rijksbegroting met zich mee zullen brengen dan het bedrag dat nu door deze bezuinigingen in de gemeentes wordt bespaard? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, gelet op de stelselwijziging jeugdzorg, gemeenten moeten inzetten op preventie, zoals het jongerenwerk, zodat jongeren geen zwaardere zorg nodig hebben? Zo ja, bent u bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te overleggen en afspraken te maken over de inzet van het jongerenwerk in de gemeenten?
Eerdere ondersteuning en zorg op maat is één van de doelstellingen van de stelselherziening zorg voor jeugd. Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd, zowel preventieve ondersteuning als zwaardere vormen van zorg. Doordat regie en financiering naar één bestuurslaag (gemeente) gaan, kunnen gemeenten zelf prioriteiten stellen en is er een stimulans om meer te investeren in preventie.
In het ondersteuningsprogramma dat het rijk samen met de VNG aan gemeenten bieden in de aanloop naar de stelselherziening jeugd zal veel aandacht besteed worden aan de beoogde zorginhoudelijke vernieuwing die onder andere gericht is op versterken van preventie. Het is echter aan de gemeenten om afspraken te maken over de vraag hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Het behoort niet tot onze verantwoordelijkheden om afspraken te maken met gemeenten over de inzet van jongerenwerk.
Kameroense wetgeving die mensen vastzet op verdenking van homoseksualiteit |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over wetgeving in Kameroen die mensen detineert op verdenking van homoseksualiteit?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat mensen onder Kameroense wetgeving gedetineerd kunnen worden vanwege hun seksuele geaardheid?
Nederland wijst discriminatie op elke grond af en komt actief op voor de rechten van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender (LHBT) mannen en vrouwen.
Deelt u de mening dat dit type wetgeving in strijd is met tal van internationale verdragen waar Kameroen aan gecommitteerd is? Indien nee, waarom niet?
Ja, een dergelijke wet is in strijd met de Kameroense internationale verplichtingen op het terrein van mensenrechten.
Bent u bereid de Kameroense autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie de Kameroense autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren? Indien nee, waarom niet?
De afgelopen maanden heeft Nederland regelmatig gevangenschappen van van homoseksualiteit verdachte personen geagendeerd binnen de EU. Mede hierdoor heeft de EU deze zaken aan de orde gesteld in een demarche en de Kameroense regering op haar internationale verplichtingen gewezen. Nederland zal binnen de EU blijven aandringen op het agenderen van LHBT rechten in de relaties met de Kameroense regering.
Een zoekgeraakte brief dierenasiel |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hebt u een ontheffingsverzoek voor de huisvestigingseisen op grond het honden- en katten besluit 1999 van de Dierenbescherming Limburg ontvangen? Zo ja, op welke datum is dit verzoek ingediend en door u geregistreerd?1 Op welke gemeenten heeft dit verzoek betrekking?
Dit verzoek is op 27 januari 2012 geregistreerd bij het ministerie. Dit verzoek heeft geen betrekking op een gemeente maar op een dierenasiel gevestigd in Maastricht.
Is het waar, zoals Dierenbescherming Limburg stelt, dat dit verzoek bij u is «zoekgeraakt»? Zo ja, wat is de oorzaak daarvan?
Op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Honden- en kattenbesluit 1999 (hierna HKB) is geen termijn vastgesteld voor het reageren op een ontheffingsverzoek. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt in dat geval een redelijke termijn van acht weken. Het besluit is genomen binnen de daarvoor geldende termijn.
Overigens merk ik hierbij op dat het dierenasiel een overgangstermijn van 10 jaar heeft gehad om te voldoen aan de minimale welzijnseisen van HKB.
Is het u bekend dat door het zoekraken van dit verzoek er nog geen besluit is genomen, waardoor gemeenten in overtreding zijn en niet aan hun wettelijke plicht voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het formeel en procedureel correct dat Dierenbescherming Limburg, namens een overheidsorgaan een ontheffingsverzoek kan indienen terwijl de wettelijke taak bij de gemeente zelf ligt?
Er is geen ontheffingsverzoek ingediend namens een overheidsorgaan. De plicht om te voldoen aan alle eisen van het KHB ligt bij de beheerder van het asiel, niet bij de gemeente.
De verlichting op het hoofdwegennet |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat u voornemens bent om te gaan experimenteren met het doven van de straatverlichting op delen van het hoofdwegennet? Zo ja, kunt u aangeven wat deze experimenten behelzen?
Zoals aangegeven in de begroting zal de verlichting worden uitgezet op (die delen van) wegen waar de intensiteit van het gebruik van de weg dit toelaat. Dit om de budgetbehoefte van het beheer en onderhoud van het hoofdwegennet in balans te brengen met de investeringsambities. Dit sluit aan bij mijn brief van 16 december 2010 waarin ik de Kamer informeer over energiezuinige verlichting op het wegennet en de bewuste afweging die daarbij gemaakt wordt om een object al dan niet te verlichten («aan waar het moet, uit waar het kan»).
Op wegen zonder rijtaakverzwarende omstandigheden wordt de verlichting vanaf de zomer uitgezet tussen 23.00 en 05.00 uur. Uit onderzoek blijkt dat deze maatregel geen aantoonbaar negatief effect op de verkeersveiligheid heeft. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet nodig. Overigens is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid betrokken bij de validatie van dit onderzoek.
Daarnaast is Rijkswaterstaat momenteel aan het inventariseren op welke delen van het hoofdwegennet en onder welke condities de verlichting verdergaand gedoofd kan worden.
Bent u bekend met de stelling van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat het verlagen van een bestaand verlichtingsniveau blijkt te leiden tot een toename van het aantal ongevallen? Houdt u hier bij eventuele experimenten rekening mee, bijvoorbeeld door gebruikmaking van straatverlichting die via sensoren aanspringt als er een voertuig nadert?
Ik ben bekend met de stelling van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat het verlagen van een bestaand verlichtingsniveau blijkt te leiden tot een toename van het aantal ongevallen. Bij de vormgeving van de maatregelen wordt de veiligheid daarom kritisch bezien, zoals u ook kunt afleiden uit de beantwoording van vraag 1.
Herinnert u zich dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (I&M) op 23 november 2011 bij de begrotingsbehandeling van I&M meldde dat hij «binnenkort» de eerste resultaten verwachtte van het experiment met ledverlichting langs de A44? Wat zijn die eerste resultaten?
De eindrapportage van de proef met ledverlichting langs de A44 wordt binnenkort verwacht, dan heb ik ook de eerste resultaten.
Herinnert u zich dat de staatsecretaris tijdens diezelfde begrotingsbehandeling van I&M zei dat Rijkswaterstaat «als een bok op de haverkist» zit als het gaat om ledverlichting langs snelwegen? Kunt u aangeven in welke tempo en met welke ambitie u de tienduizenden lichtpunten langs 1200 kilometer Rijksweg van ledverlichting gaat voorzien?
Ja, dat kan ik mij herinneren.
Tijdens het AO Duurzaam van 14 februari 2012 is aan de staatssecretaris gevraagd in welk tempo de uitrol van ledverlichting plaatsvindt. Hierop antwoordde hij dat het tempo varieert van object tot object; dit is afhankelijk van het vervangingsritme.
Dit antwoord is nog steeds geldig. Als armaturen vervangen moeten worden, wordt gekozen voor ledverlichting indien de extra investering binnen 10 jaar wordt terugverdiend en het technisch uitvoerbaar is.
Het bericht 'Hoge boete weerhoudt studenten van master' |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Is het beter of slechter voor de Nederlandse economie als studenten afzien van het volgen van een masteropleiding?1
Een bewuste keuze van studenten voor een vervolgopleiding is goed voor de Nederlandse economie. Na afronding van een bacheloropleiding, los van de vraag of dat een hbo of een universitaire bacheloropleiding is, is het van belang dat een student bewust kiest welke vervolgstap voor hem of haar het beste is. De langstudeermaatregel beoogt daaraan bij te dragen. Dus als bachelor-studenten zeggen: «ik weet nog niet zeker of ik wel een masteropleiding wil volgen, ik ga eerst werken», dan vind ik dat een bewuste keuze van de student. Deze studenten kunnen altijd later nog besluiten of ze een masteropleiding willen gaan doen.
In het aangehaalde artikel is een beeld neergezet dat 8% van alle bachelorstudenten door de langstudeermaatregel zou afzien van een masteropleiding. Ik kan mij dat moeilijk voorstellen. Desgevraagd hebben de onderzoekers in alle openheid inzage gegeven in de onderliggende (geaggregeerde) gegevens. Daaruit is de onderstaande tabel samengesteld. De onderzoekers hebben de juistheid ervan bevestigd.
Ja
Ja
82
6%
130
6%
Nee
105
7%
47
2%
Weet niet
196
14%
105
5%
Totaal
383
27%
282
13%
Ja
Nee
388
28%
1 748
78%
Nee
247
18%
89
4%
Weet niet
386
27%
111
5%
Totaal
1 021
73%
1948
87%
Totaal
1 404
100%
2 230
100%
Tabel 1: Gerapporteerde gegevens, bewerking OCW.
Hieruit komt het beeld naar voren dat slechts 2% van de wo-bachelorstudenten nu aangeeft dat ze niet van plan zijn om een master of andere vervolgopleiding te doen én dat dit komt door de langstudeerdersmaatregel. Groter is het percentage studenten dat aangeeft niet te weten of ze een master of andere vervolgopleiding gaan doen én dat dit door de langstudeerdersmaatregel komt (5% van de wo-bachelorstudenten). Nog los van de vraag wat studenten daadwerkelijk gaan doen, geeft deze uitkomst niet het beeld dat de langstudeerdersmaatregel een grote belemmering voor het volgen van een master zou zijn.
Hoeveel economische schade loopt de Nederlandse economie op door de door u gewaardeerde «bewuste keuze» van duizenden jongeren om niet door te studeren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Hoeveel werkgevers beschouwen een universitaire bacheloropleiding als een afgeronde opleiding waarmee afgestudeerden een goede baan kunnen bemachtigen?
Op dit moment gaat slechts een zeer beperkt deel van de studenten met een universitaire bachelorgraad de arbeidsmarkt op. Wel is het zo dat tal van studenten met een wo-bachelorgraad een eigen onderneming, studiegerelateerde bijbanen of onderzoeks- of ontwerpopdrachten weten te genereren.
Acht u het voortijdig stoppen met een vwo-opleiding ook een «bewuste keuze», of hecht u er bij andere opleidingsvormen wel aan dat studenten deze voltooien?
Ik hecht er bij alle opleidingsvormen aan dat leerlingen en studenten deze voltooien. Ik ga ervan uit dat leerlingen en studenten ook daaraan hechten. Overigens is de bachelor een aparte opleiding en is er ook in dit artikel geen sprake van het voortijdig stoppen van deze opleiding.
EHEC-besmetting bij herten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meerderheid Duitse herten besmet met EHEC bacterie», waaruit blijkt dat het overgrote deel van de Duitse herten en reeën besmet is met de EHEC bacterie?1
Ja. Deze constatering moet wel in het juiste perspectief worden geplaatst. De naam EHEC doet vermoeden dat de genoemde bacteriën ernstige ziekte bij de mens zouden kunnen veroorzaken zoals de EHEC die in Duitsland in het voorjaar van 2011 tot een grote uitbraak leidde. De daarvoor benodigde combinatie van eigenschappen was echter afwezig bij de bacteriën die bij het recente Duitse onderzoek bij herten en reeën zijn gevonden. Dit onderzoek spreekt dan ook over «Shiga-toxine producerende E.coli-bacteriën» (STEC) waarvan de meeste bacteriën geen of een veel minder ziekmakend vermogen hebben.
STEC bacteriën behoren tot de darmflora van veel gehouden en wilde diersoorten en worden ook aangetroffen in het milieu. Het is dus niet verwonderlijk dat er ook bij herten STEC bacteriën gevonden worden. Een klein deel van de STEC is wel in staat om mensen ziek te maken. Als er voldoende monsters worden onderzocht kunnen er daarom vaak wel enkele ziekteverwekkende STEC worden gevonden. Wild vormt daarop geen uitzondering.
Wordt het vlees van herten en reeën uit Duitsland ook in Nederland verhandeld? Zo ja, kunt u aangeven om welke hoeveelheden het gaat, en op welke wijze dit vlees gecontroleerd wordt op de aanwezigheid van EHEC en andere pathogenen? Zo nee, waarop baseert u dit?
Ja, vlees van hert en ree uit Duitsland komt ook in Nederland op de markt.
Het is niet duidelijk om welke hoeveelheden het gaat. Het vlees wordt conform de geldende EU-regels in Duitsland door de officiële dierenarts onderzocht op mogelijke afwijkingen die het vlees ongeschikt maken voor menselijke consumptie. Als er bij dit onderzoek een verdenking ontstaat op de aanwezigheid van ziekteverwekkers kan aanvullend onderzoek worden verricht. Wildvlees mag alleen nadat het is goedgekeurd op de Europese markt worden gebracht.
Kunt u aangeven op welke wijze de post mortem keuringen van geschoten dieren en hun vlees in Nederland plaatsvindt? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord ten aanzien van de eisen die hieraan gesteld worden en de garanties die deze keuringen bieden voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De keuring na het slachten (post-mortem keuring) van vrij wild vindt plaats conform de Europese hygiëneregels. Meer specifiek conform artikel 5 van Verordening (EG) Nr. 854/2004 van het Europees parlement en de raad van 29 april 2004, houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. In dit artikel worden de beginselen beschreven van de officiële controles van vers vlees, met inbegrip van vlees van vrij wild. Ten aanzien van de specifieke eisen verwijs ik naar bijlage I, sectie IV, hoofdstuk 8 van dezelfde verordening en het antwoord op de vragen 6 en 7.
Kunt u uiteenzetten of, en op welke wijze, keuringen van geschoten dieren en hun producten plaatsvinden, wanneer jagers deze dieren meenemen voor eigen consumptie of deze rechtstreeks aan particulieren, restaurants of poeliers leveren? Zo ja, kunt u hierbij ook uitleggen hoe de voedselveiligheid en de volksgezondheid worden gegarandeerd? Zo nee, bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om te komen tot onafhankelijke keuringen waarbij álle (producten van) in het wild levende dieren worden gekeurd op de afwezigheid van pathogenen?
Productie van onbewerkte levensmiddelen voor eigen consumptie (zoals in het wild verzamelde bramen, paddenstoelen, maar ook geschoten wild) zijn uitgesloten van de reikwijdte van de Europese hygiëneregels. De consument heeft een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft de veilige consumptie en bereiding van dit soort levensmiddelen en kan deze ook nemen, aangezien hij volledig op de hoogte is van de «productie» van dit soort levensmiddelen.
Ook de zogenaamde rechtstreekse leveringen vallen buiten de scope van de Europese hygiëneregels.
Deze vallen echter wel onder de Regeling Vleeskeuring (Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 december 2005, nr. TRCJZ/2005/3655, houdende regels ter zake van vleeskeuring). In artikel 9 en 9a worden specifieke regels gesteld ten aanzien van rechtstreekse leveringen om de veiligheid van deze producten te waarborgen.
Worden door jagers voorzorgsmaatregelen getroffen (beschermende kleding, handschoenen, ontsmetting van transportmiddelen en honden e.d.) om besmetting met en verspreiding van pathogenen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, bent u bereid dergelijke voorzorgsmaatregelen verplicht te stellen?
Om besmetting met en verspreiding van pathogenen te voorkomen is een aantal zaken van belang, zoals het juist plaatsen van het schot, het hygiënisch ontweiden, gevolgd door transport en koeling. Iedere jager is verplicht een basisopleiding te volgen waarin onder meer een praktijkexamen schietvaardigheid is opgenomen.
Wild dat door jagers aan derden wordt geleverd moet zijn beoordeeld door een Gekwalificeerd Persoon (GP). Om wild ter plaatse aan een eerste onderzoek te kunnen onderwerpen moeten GP’s over voldoende kennis beschikken op het terrein van de pathologie van vrij wild, de productie en het hanteren van vrij wild en vlees van vrij wild.
In samenwerking met de NVWA wordt een opleiding verstrekt om jagers tot GP op te leiden. Daarin komen ten minste de volgende onderwerpen aan bod:
Ik zie geen reden om extra voorzorgsmaatregelen vast te stellen.
Worden naar uw oordeel consumenten van vlees afkomstig van in het wild levende dieren voldoende beschermd tegen pathogenen, zoals EHEC, Salmonella, Campylobacter, Staphyloccus aureus, Clostridium perfringens, Listeria monocytogenes en Trichinella spiralis? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen en op welke termijn?
Vlees van wild kan, net zoals vlees van landbouwhuisdieren en andere levensmiddelen, besmet zijn met ziekteverwekkers.
Daarom moet ook het vlees van wild net als alle andere levensmiddelen, voordat het op de markt mag worden gebracht, aan de geldende Europese en nationale hygiëneregels voldoen. Hieronder valt onder andere een eerste beoordeling door de gekwalificeerde jager, de keuring door de officiële dierenarts en specifiek laboratoriumonderzoek zoals bijvoorbeeld het Trichinella-onderzoek bij wilde zwijnen. Als er bij de keuring een verdenking ontstaat op de aanwezigheid van ziekteverwekkers kan aanvullend onderzoek worden verricht.
Daarnaast dient ook de consument van het vlees afkomstig van wild zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen. Hij dient eventuele (rest)risico’s te vermijden door kruisbesmetting in de keuken te voorkomen en het vlees goed te verhitten bij de bereiding.
Door bovenstaande maatregelen worden de voedselveiligheidsrisico’s in voldoende mate beheerst.
Kunt u aangeven welke risico’s het eten van met ziekmakende bacteriën en parasieten besmet vlees van geschoten dieren uit het wild meebrengt voor de consument? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen wie verantwoordelijk is voor de voedselveiligheid van producten afkomstig van in het wild levende dieren, en wie aansprakelijk is indien consumenten van die producten besmet raken met pathogenen, zoals EHEC, Trichinella spiralis e.d.? Zo ja, kunt u dit aangeven voor de hele keten van jager, (gekwalificeerde) keuringsinstantie, (veterinair) laboratorium, groothandel, restauranthouder/poelier, consument of overheid? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid van een levensmiddel berust in eerste instantie bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf, dat het levensmiddel produceert of bewerkt. Dit geldt ook voor de productieketen van vlees afkomstig van wild. Bedrijven moeten zich aan de geldende wettelijke hygiëneregels houden. Ook hanteren ze zogenaamde hygiënecodes en/of private voedselveiligheidssystemen om zo veilig mogelijk te produceren. De NVWA houdt toezicht op de hele keten.
Voor wat betreft de aansprakelijkheid wil ik verwijzen naar de artikelen 6:185 en verder van het Burgerlijk wetboek, waarin de kaders zijn opgenomen omtrent aansprakelijkheid voor producten.
Deelt u de mening dat de EHEC-uitbraken van 2011 (en 2012) ernstig waren, en reden vormen om consumptie van met pathogenen besmette producten te voorkomen? Zo ja, bent u bereid de consumptie van vlees van in het wild levende dieren te verbieden, nu blijkt dat dit vlees aangemerkt moet worden als een serieuze bron van besmetting met pathogenen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de EHEC uitbraak in 2011 in Duitsland was ernstig. Uitbraken van voedselgerelateerde ziekten kunnen een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Daarom is het nastreven en behouden van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid een van de fundamentele doelstellingen van de Europese levensmiddelenwetgeving. Het voorkomen van consumptie van gecontamineerde levensmiddelen speelt daarbij een belangrijke rol.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 6 en 7 worden de (microbiologische) risico’s van levensmiddelen afkomstig van in het wild levende dieren net zoals bij vlees van landbouwhuisdieren in voldoende mate beheerst. Ik zie daarom geen aanleiding om de consumptie van vlees van in het wild levende dieren te verbieden.
Het naar beneden bijstellen van de prestatie eisen vand e F-35 Joint Strike Fighter |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pentagon Slackens Difficult-To-Achieve JSF Performance Requirements» verschenen op 1 maart 2012?1
Ja.
Bent u geïnformeerd over hetgeen besproken is op 14 februari 2012 in de Joint Requirements Oversight Council (JROC)? Zo ja, wanneer?
Ja. Het JROC is de instantie van het Pentagon die de prestatie-eisen aan wapensystemen vastlegt. Defensie is voorafgaand aan het JROC-overleg van 14 februari jl. geïnformeerd over het voornemen om in dit overleg enkele prestatie-eisen van de F-35 te bespreken. Voor de F-35A, de variant waarvoor Nederland belangstelling heeft, betrof het één prestatie-eis en wel die ten aanzien van het vliegbereik. Aansluitend aan de JROC-bijeenkomst is op 15 februari jl. het resultaat besproken tijdens een overleg op het JSF Program Office (JPO). Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Zijn voornemens de prestatie eisen van de F-35 naar beneden bij te stellen besproken binnen het Joint Programme Office (JPO)? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 2.
Indien het voornemen de prestatie eisen van de F-35 naar beneden bij te stellen een definitieve status krijgt, bent u dan bereid een nieuwe kandidatenvergelijking te doen ten behoeve van de opvolging van de F-16?
In tegenstelling tot wat het artikel suggereert, is tijdens de JROC-bijeenkomst de prestatie-eis over het vliegbereik van de F-35A van 590 zeemijlen niet verlaagd. Wel is op grond van recente praktijkervaringen met de nieuwe toestellen besloten het gehanteerde vliegpatroon bij de uitvoering van missies aan te passen. Met de jaarrapportage over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is u gemeld dat de drempelwaarde van 590 zeemijlen net niet werd gehaald omdat het bereik 584 zeemijlen bedroeg. Door de voorgestelde aanpassing van het vliegpatroon wordt het bereik naar verwachting 613 zeemijlen en wordt de drempelwaarde van 590 zeemijlen dus wel gehaald.
Zoals ik tijdens het debat van 13 maart jl. heb uiteengezet, is een nieuwe kandidatenvergelijking niet aan de orde.
Het bericht dat de luchtvaart in rep en roer is door een nieuwe methode van drugssmokkel |
|
André Elissen (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Mol stopt cocaïne in vleugel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levens van de reizigers van deze vlucht ernstig in gevaar zijn gebracht, nu iemand clandestien gesleuteld heeft aan de vleugel van een vliegtuig? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat alleen al het feit dat iemand op deze manier toegang had tot een vliegtuig een ernstig veiligheidsprobleem vormt? Zo nee, waarom niet?
Het feit dat iemand op deze wijze toegang heeft gehad tot een vliegtuig vormt op zichzelf een ernstig veiligheidsprobleem, los van de vraag of de passagiers van deze specifieke vlucht daadwerkelijk risico hebben gelopen.
Wat gaat u doen om de veiligheidssituatie te verbeteren, zodat vliegtuigen voortaan niet langer clandestien gemanipuleerd kunnen worden? Gaat u daarnaast de drugscontrole verder uitbreiden of aanscherpen?
Er zijn verschillende maatregelen van kracht die erop gericht zijn te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot een vliegtuig. Wereldwijd hebben landen afspraken gemaakt over de beveiliging van luchthavens in het kader van de International Civil Aviation Organization (ICAO). Ook voor Caribisch Nederland is deze ICAO-regelgeving van toepassing. Sinds de wijziging van de status van deze eilanden wordt daar extra geïnvesteerd in de kwaliteit van de beveiliging van de burgerluchtvaart. Daarbij gaat het onder andere om de inzet van extra beveiligingsmiddelen, het opleiden van personeel, het invoeren van antecedentenonderzoeken en het inrichten van het toezicht op de beveiliging van de burgerluchtvaart (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 31 568, nr. 91). De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op onder meer de grondafhandelingsactiviteiten, evenals de naleving van de eisen waaraan gecertificeerd en vakbekwaam luchthavenpersoneel moet voldoen.
De Douane controleert op de aanwezigheid van verdovende middelen. De drugscontrole wordt niet nog verder aangescherpt, nu er reeds sprake is van een 100% controle voor vluchten van en naar de overzeese gebieden van het koninkrijk. Daarnaast wordt alle operationele informatie uit onderzoeken permanent gebruikt om wat betreft controle en opsporing in te spelen op nieuwe trends. Bovendien neemt KLM vanuit haar eigen verantwoordelijkheid bovenop de wettelijk vereiste maatregelen extra voorzorgsmaatregelen om drugssmokkel tegen te gaan.
Ik ben van mening dat het huidige stelsel van maatregelen afdoende is. Dit enkele incident geeft voor mij thans geen aanleiding om in Nederland aanvullende stappen te nemen bovenop de inspanningen die worden verricht in het kader van de transitie van Caribisch Nederland.
Nemen de plaatselijke autoriteiten, waarmee KLM nauw samenwerkt, het geconstateerde probleem voldoende serieus? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het hier om personeel van de luchthaven moet gaan, gezien het vereiste technische inzicht, de tijd en de gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Onder leiding van het Openbaar Ministerie is door de Koninklijke Marechaussee samen met de Douane en de FIOD een onderzoek opgestart. Het onderzoek strekt zich uit tot alle mogelijk betrokken diensten en bedrijven. Betrokkenheid van luchthavenpersoneel wordt hierbij niet uitgesloten. In het belang van het onderzoek kunnen hierover geen nadere mededelingen worden gedaan.
Wat gaat de Koninklijke Marechaussee doen om de dader(s) op te sporen? Welke diensten zullen er nog meer betrokken worden bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
De toerusting en verantwoordelijkheden van gezinsvoogden. |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de Vara Ombudsman over de macht van gezinsvoogden?1
De uitzending laat zien dat gezinsvoogden in complexe situaties lastige afwegingen moeten maken in het belang van het kind. Daarbij is het van groot belang om ouders maximaal te betrekken bij de uitvoering van de maatregel, ook als die op grond van een rechterlijke uitspraak tegen hun wil wordt genomen.
Wanneer is het tuchtrecht geregeld voor beroepen in de jeugdzorg? Waarom laat het tuchtrecht in de jeugdzorg zo lang op zich wachten? Wat gaat u doen om dit traject te versnellen?
Over de juridische uitwerking van het voornemen om tot een wettelijke regeling te komen, is intensief overleg gevoerd met de Stuurgroep Implementatie Actieplan Professionalisering. Het ging daarbij met name over de wijze waarop de wettelijke verplichting tot registratie zou worden vormgegeven en in het bijzonder om de vraag wie straks verplicht is om zich te laten registreren. Het bleek niet mogelijk te zijn een sluitende domeinbeschrijving te maken of de werkzaamheden van deze professionals waarvoor een registratie vereist is te omschrijven. Het werk van een jeugdzorgwerker of gedragswetenschapper in de jeugdzorg is bijvoorbeeld niet te typeren in de vorm van voorbehouden handelingen, zoals die opgenomen zijn in de Wet BIG. In plaats daarvan is aangesloten bij het begrip «verantwoorde zorg» zoals dat nu reeds is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. Voor een nadere toelichting op deze keuze verwijs ik naar de brief over Kwaliteitsbeleid voor de brede zorg voor jeugd die ik u op 2 april heb gestuurd
Ik ben voornemens u rond het kerstreces een voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg te doen toekomen, waarmee ik de professionalisering van twee beroepen in de jeugdzorg wettelijk wil borgen.
Welke extra scholing en ook eventuele permanente scholing zou een gezinsvoogd of voogd volgens u moeten volgen naast de basisopleiding? Bent u bereid om deze nascholing verplicht te stellen als de jeugdzorg over gaat naar de gemeenten?
Wanneer gezinsvoogden onder verplichte beroepsregistratie vallen wordt ook continue scholing via eisen voor herregistratie ingevoerd. De beroepsregistratie zal deel uit maken van het nieuwe stelsel zorg voor jeugd.
Deelt u de mening dat het gezinsvoogdijwerk een zeer zwaar beroep is, dat nieuwe gezinsvoogden dus voldoende tijd en ruimte moeten hebben om zich goed in te werken, en dat nieuwe gezinsvoogden bijvoorbeeld moeten beginnen met een lagere caseload en regelmatig meelopen met een ervaren gezinsvoogd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit altijd gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de gezinsvoogdij moeilijk en belangrijk werk waaraan kwaliteitseisen moeten worden gesteld. Mede hierom wil ik twee beroepen in de jeugdzorg professionaliseren via opleiding, registratie, ethische code en tuchtrecht. De Stuurgroep Implementatie Professionalisering in de Jeugdzorg onder leiding van mw. Ella Kalsbeek werkt uit hoe dit in de praktijk kan worden vormgegeven. Het traineeship voor jonge professionals maakt hier onderdeel van uit. Definitieve afspraken zullen hierover moeten worden gemaakt in de gesprekken tussen werknemers en werkgevers in de sector.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ouders ook de mogelijkheid krijgen om, net als bij het verslag van de Raad voor de Kinderbescherming,een reactie mee te sturen aan de rechtbank als reactie op het hulpverleningsplan van de gezinsvoogd en dat ouders van deze mogelijkheid op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?
De standaardplannen van aanpak zijn gebaseerd op de Deltamethode, waarvan het uitgangspunt is dat samen met de ouders de problemen aangepakt worden. In het voorbeeld plan van aanpak is daarom plek ingeruimd voor de mening van ouders. Inmiddels wordt op basis van aanvullende werkafspraken ook de mening van pleegouders vermeld. Ouders hebben ook het recht om hun eigen mening aan een rapport of verzoekschrift toe te voegen. Hoewel deze werkwijze al vele jaren gangbaar is, heb ik aan Jeugdzorg Nederland gevraagd deze werkwijze nogmaals onder de aandacht te brengen van de bureaus jeugdzorg.
Kunt u aangeven hoeveel tijd kinderrechters in totaal hebben voor de behandeling van een (gezins)voogdijzaak? Bent u bereid om kinderrechters meer tijd te geven voor de behandeling van zo’n zaak? Zo nee, waarom niet?
Die vraag kan niet in algemene zin worden beantwoord. De Rechtspraak zelf is verantwoordelijk voor het beheer en de kwaliteit van de rechtspraak. Rechtbanken werken met productgroepen. Zaken over gezinsvoogdij vallen in de productgroep civiel. De Raad voor de rechtspraak en de individuele gerechten hebben de mogelijkheid om binnen de categorie zelf te prioriteren en onderscheid te maken in de hoeveelheid te besteden tijd.
Wat gaat u doen om te komen tot een eenduidige en goede klachtenafhandeling in de jeugdzorg, conform de aangenomen motie-Langkamp?2
De door u genoemde motie is op 3 september 2008 door mevrouw Langkamp ingediend naar aanleiding van een debat over bevindingen van de Nationale ombudsman. Op 3 november 2009 heeft mijn ambtsvoorganger u per brief (TK 2009–2010, 31 839 nr. 22) geïnformeerd over de wijze waarop deze motie zou worden uitgevoerd. Vervolgens heb ik u bij brief van 7 oktober 2011 (TK 2011–2012, 31 839 nr. 134) geïnformeerd over de bijstelling van het landelijk beleidskader jeugdzorg 2009–2012, waarin ik de provincies verzoek te komen tot een eenduidige en uniforme klachtafhandeling, conform de handreiking «Goede klachtbehandeling in de jeugdzorg» van de Nationale ombudsman .
Inspectie van Nederlandse zeilschepen in Duitsland |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Weet u dat Nederlandse zeezeilschepen veelvuldig in Duitsland worden gecontroleerd door de Wasserschutzpolizei en dat sommige schepen tot 6 maal toe in evenzoveel maanden zijn geïnspecteerd?
Dat is mij bekend.
Deelt u de opvatting dat de inspectie van buitenlandse zeeschepen een taak is die overeenkomstig de Havenstaatrichtlijn (2009/16/ec) uitgevoerd dient te worden en dat de controles van de Wasserschutzpolizei op het gebied van frequentie, verslaglegging en kennis van de inspecteurs op gespannen voet staan met deze richtlijn?
Ik deel de opvatting dat de inspectie van buitenlandse zeeschepen een taak is die primair overeenkomstig de Havenstaatrichtlijn (2009/16/ec) uitgevoerd dient te worden. Daarnaast kunnen controles op de naleving van de ISPS Code (International Ship and Port Facility Security Code) worden verricht door de lokale bevoegde autoriteit voor maritieme beveiliging, in plaats van door havenstaatcontrole inspecteurs. In Duitsland is de Wasserschutzpolizei de bevoegde autoriteit voor deze controles. Het is niet aan mij om te beoordelen of de praktische uitvoering van deze controles door de Wasserschutzpolizei op gespannen voet staat met Europese regelgeving, dat is aan de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat de controle op de naleving door schepen van de internationale normen op het gebied van veiligheid en voorkoming van verontreiniging in de eerste plaats de taak van de vlaggenstaat is en dat geschillen tussen landen over de interpretatie van deze normen ook de vlaggestaat aangaan?
Een vlaggenstaat is primair verantwoordelijk voor de controle op de naleving van internationale normen op het gebied van veiligheid, voorkoming van verontreiniging en leef- en werkomstandigheden aan boord1 van schepen onder haar vlag. Daarnaast bestaat het systeem van Havenstaatcontrole, als tweede verdedigingslinie tegen schepen die niet aan de normen voldoen. Het besluit om een schip al dan niet te inspecteren en aan te houden wordt genomen door de havenstaat. In de richtlijn Havenstaatcontrole is bepaald2 dat de vlaggenstaat in geval van aanhouding door de havenstaat in kennis dient te worden gesteld. Geschillen tussen landen over de interpretatie van internationale regelgeving kunnen in diverse gremia en bilateraal besproken worden. Zo heb ik tijdens de transportraad van 22 maart 2012 mijn Duitse ambtgenoot Ramsauer gesproken over deze kwestie (zie ook antwoord 6).
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse autoriteiten, in gesprek moeten gaan met haar Duitse counter part over de controles door de Wasserschutzpolizei?
Ja. In Nederland heeft eerst overleg plaatsgevonden met de branchevereniging BBZ. Deze heeft hierna als eerste contact opgenomen met de Duitse inspectiedienst die deze inspecties geïnitieerd heeft, de BSH (Bundesamt fur Seeschifffahrt und Hydrographie). Daarnaast is er vanuit de Inspectie en vanuit mijn maritieme beleidsdirectie meerdere keren contact geweest met de Duitse autoriteiten, tot nu toe zonder resultaat. Daarom heb ik besloten tot het sturen van een brief over deze kwestie aan mijn Duitse ambtgenoot. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de opvatting dat, in het licht van de inspanningen van de Europese Commissie om tot nieuwe wetgeving voor zeilschepen te komen en in het licht van de lopende infractieprocedure van de Europese Commissie tegen de Deense Staat over de interpretatie van internationale normen voor zeilschepen, de Nederlandse vlaggestaat bij de Duitse autoriteiten ten minste zou moeten aandringen op terughoudendheid?
Ja, en dat is ook gebeurd. Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het de inzet zou moeten zijn om vόόr begin april, wanneer de schepen richting de Oostzee vertrekken, tot een verstandhouding te komen om te voorkomen dat de zeilschepen onnodig gehinderd worden?
Ja. Hiertoe heb ik een brief aan mijn Duitse collega Ramsauer gestuurd, waarin ik aandring op terughoudendheid en zijn medewerking vraag om te voorkomen dat bij de start van het nieuwe vaarseizoen eind maart, onnodige problemen ontstaan in Duitse havens. Deze lijn heb ik nogmaals onder zijn aandacht gebracht in een bilateraal gesprek tijdens de transportraad 22 maart jongstleden.
De berichtgeving dat Bahrein het bezoek van VN onderzoeker Juan Mendez wil uitstellen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bahrein delays UN investigator visit»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Bahreinse autoriteiten het geplande bezoek van VN-onderzoeker Juan Mendez willen uitstellen naar de maand juli?
Landen moeten toegang verlenen aan de Speciale Rapporteur van de VN inzake Marteling en de mogelijkheid bieden onderzoek te verrichten. Nederland stelt dit, net als de restricties voor NGO’s, aan de orde in de Mensenrechtenraad van de VN.
Is het waar dat voorstaande Niet-Gouvernementele Organisatie (NGO)’s, waaronder o.a. Human Right Watch (HRW), vergaande visa-restricties worden opgelegd en verzoeken zelfs genegeerd worden door de Bahreinse autoriteiten? Indien ja, wat is uw reactie op deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de VN haar onderzoek naar mogelijke martelpraktijken in Bahrein voort moet kunnen zetten? Indien ja, bent u bereid om de Bahreinse autoriteiten hier rechtstreeks en/of in EU-verband op aan te spreken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit onderwerp aan de orde te stellen bij de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) van 9 en 10 maart a.s.? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Natuursubsidies Reiderwolde en de betrokkenheid van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Waarom is de grond van Reiderwolde goedkoper verkocht (22 000 euro) dan dat het getaxeerd (23 000 euro) is?1 Zijn er aanwijzingen of andere communicaties geweest richting het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) over de hoogte van het bedrag? Zo ja, welke, waartoe en graag een afschrift. Is het gebruikelijk dat BBL in deze orde van grootte op een goedkoper bedrag uitkomt dan getaxeerd? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen?
De verkoopprijs is geheel en al het resultaat van onderhandelingen, waarvoor de taxatie de grondslag vormt. Ik verwijs u hierover ook naar mijn brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18). Er zijn geen aanwijzingen gegeven richting BBL. Een verschil tussen de verkoopprijs en taxatie van onroerend goed is vrij gebruikelijk. Ik beschik niet over een overzicht van het (relatief) aantal gevallen waarin BBL in deze orde van grootte op een lager bedrag uitkomt dan het getaxeerde bedrag.
Waarom wordt de grond in maart 2007 ongeveer 5 maanden na de verkoop (voor € 22 000, euro op 23 oktober 2006), zo'n 4% duurder opgegeven namelijk op 22 850 euro?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18).
Is 9% waardestijging van grond per jaar gangbaar? Is de 9% voor die periode voor natuurgrond in Noord-Oost Groningen normaal, met welke stukken als achtergrond is de 9% waardestijging van de grond aldaar aannemelijk te maken, en wilt u bij de gegevens betreffende dergelijke waardestijging vermelden of dat inclusief of exclusief de betreffende transactie is en graag ook een vergelijking met het jaar daarvoor en daarna?
De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de grondprijsontwikkelingen met de door DLG opgestelde grondprijsmonitor. In de grondprijsmonitor 2007, die op 26 september 2008 aan de Tweede Kamer is gezonden, is te lezen dat de gemiddelde agrarische grondprijs in de provincie Groningen gerekend over het gehele jaar 2007 ten opzichte van het gehele jaar 2006 met circa 17% is gestegen (van 23 719 euro naar 27 742 euro per ha). De prijsstijging in 2006 ten opzichte van 2005 bedroeg circa 15% (van 20 666 euro naar 23 719 euro per ha). In deze grondprijsmonitor worden de BBL-transacties meegeteld.
Waarom wordt beweerd2 dat het geïndexeerde bedrag van 22 850 euro lager uit zal vallen dan na hertaxatie? Waarop is deze kennis gebaseerd? Is er dan gehertaxeerd? Zo ja, door wie en hoe hoog was deze hertaxatie? Zo nee, waarom wordt dan beweerd dat deze duurder uit zou vallen? Is hier bewijs voor of een reden waarom dit aannemelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven bedroeg de gemiddelde waardestijging in de betreffende periode in de provincie Groningen meer dan het verschil tussen de overeengekomen prijzen.
Nu bij de subsidietoekenning aan Reiderwolde V.O.F met 22 850 euro een ander bedrag is opgegeven en gehonoreerd dan de daadwerkelijk voor de grond betaalde 22 000 euro als basis voor de subsidieaanvraag, hoe vaak is een dergelijke constructie (met een ander bedrag voor de subsidieaanvraag dan het betaalde bedrag) daadwerkelijk voorgekomen bij andere gegunde natuursubsidies in Groningen en in heel Nederland (graag zowel in percentage als in absolute aantallen)?
Omdat dit de algemene systematiek van dat moment was, is een dergelijke situatie vaker voorgekomen. BBL registreert alle transacties maar houdt geen overzichten bij van het verschil tussen verkoopprijs en taxatie. Zoals vermeld in de brief van 13 januari 2012 (TK 31 920, nr. 18) is deze systematiek in 2008 aangepast.
Waren er afspraken tussen de provincie en Reiderwolde V.O.F over de hoogte van het bedrag dat per hectare zou worden opgegeven bij de subsidieaanvraag? Zo ja, wanneer zijn deze gemaakt, wie waren hierbij betrokken en wat behelsden deze en heeft u zich op enigerlei wijze direct dan wel indirect bemoeid met de totstandkoming van de hectareprijs zoals opgegeven in de subsidieaanvraag?
Nee, er waren enkel afspraken gemaakt over de systematiek, zie mijn brief van 13 januari 2012.
Welke betrokkenheid heeft u gehad bij het vaststellen van inrichtingssubsidies en welke actieve aanwijzingen heeft u in deze gegeven richting de ambtenarij?
Er zijn geen aanwijzingen gegeven. De subsidieprocedure voor inrichtingssubsidie in het kader van de Subsidieregeling Natuur (SN) was destijds als volgt. De provincie stelde de kaders vast in het natuurbeheerplan. Daarin zijn onder andere natuurdoelen vastgelegd. Een grondeigenaar kon subsidie aanvragen op basis van het natuurbeheerplan. De subsidieaanvraag werd ingediend bij de Dienst Regelingen. Dienst Regelingen beoordeelde de subsidieaanvraag en vroeg daarvoor advies van de Dienst Landelijk Gebied. Dienst Regelingen was gemandeerd om namens de provincie de beschikking af te geven. De provincie had daarmee geen actieve rol in de vaststelling van de subsidie.
In het kader van het projectplan toeristische recreatieve infrastructuur Ring Blauwe Stad is nog subsidie naar het gebied gegaan (maar niet naar Reiderwolde V.O.F) om daarmee de recreatieve voorzieningen te realiseren voor toeristen, recreanten, nieuwe en huidige bewoners, maar als Staatsbosbeheer het gebied ontwikkeld had, had zij dan de toeristische recreatieve voorzieningen bekostigd, of was dezelfde subsidie in dezelfde hoeveelheid in dat geval naar Staatsbosbeheer gegaan? Kunt u dit toelichten?
Staatsbosbeheer (SBB) ontwikkelt geen gebieden en ontvangt daarvoor ook geen financiële bijdrage. SBB neemt wel, veelal door overname van gronden van BBL, ingerichte en ontwikkelde gebieden in beheer.
Hoe is de natuurfunctie en het natuurbeheer voor de lange termijn gegarandeerd voor het gebied?
Voor het Reiderwolde is de natuurfunctie notarieel voor onbepaalde tijd vastgelegd met sancties op schending van deze verplichting. Dienst Regelingen is van overheidszijde de uitvoerder en houder van deze verplichting. Daarmee is de natuurfunctie privaatrechterlijk geborgd. Verder geldt dat als Reiderwolde onderdeel wordt van de herijkte EHS, de natuurfunctie en het beheer extra zijn geborgd met de afspraken in het Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur over planologische vastlegging van de herijkte EHS en de financiering van beheer.
Op welk moment is besloten dat Reiderwolde voor particulier natuurbeheer gegund zal worden en dat Staatsbosbeheer hier niet voor in aanmerking zou komen, op welke gronden is deze beslissing genomen en is hierbij een kostenvergelijking gemaakt tussen particulier natuurbeheer en ontwikkeling door Staatsbosbeheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hier dan duidelijk inzicht in geven? Welke kostenopgaaf/offerte voor natuurontwikkeling en beheer van het gebied heeft de provincie van Staatsbosbeheer ontvangen en kunt u de Kamer hiervan een kopie doen toekomen?
Het besluit is genomen op 29 juni 2006 door Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Het besluit paste in het Rijksbeleidskader «Omslag van minder verwerving naar meer beheer» (TK 29 800 XIV, nr. 97), wat als doel had een verdere stimulans te geven aan het particulier natuurbeheer. Van de restantopgave voor verwerving ten behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur op 1 januari 2004, werd 60% via verwerving en 40% via beheer gerealiseerd. En daarvan weer 25% via agrarisch natuurbeheer en 75% via particulier natuurbeheer. Het beleidskader bevatte ook een bijlage met afwegingen als hulpmiddel voor de provincies om te bepalen waar het best voor welke beheersstrategie gekozen kan worden. Dit betrof inhoudelijke afwegingen, kosten waren hierin geen afwegingscriterium. De beheersbijdrage is voor alle terreinbeheerders hetzelfde (zie antwoord vraag 11). In tegenstelling tot verwerving wordt bij particulier natuurbeheer de grond niet verworven door het Rijk, maar wordt 80–85% van de waarde vergoed (waardedaling).
Het beleid en de inzet van het toenmalige provinciebestuur waren gericht op het stimuleren van particulier natuurbeheer. Dat blijkt onder andere uit de voor 2005 en 2006 door dat bestuur opgestelde begrotingen. Gedeputeerde Staten hebben destijds, na overleg met de grote natuurorganisaties, een kaart vastgesteld met gebieden die zich zouden kunnen lenen voor particulier natuurbeheer. Op 5 september 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Groningen het inrichtingsplan Reiderwolde vastgesteld (met indicatieve begroting). Het inrichtingsplan was kaderstellend voor de inrichting van het gebied. Dat zou zowel voor Staatsbosbeheer als een particulier natuurbeheerder het geval zijn geweest.
Welke beheerskosten zou de overheid aan Staatsbosbeheer betaald hebben als zij dit gebied in beheer had genomen als grote eenheid natuur? Welke beheerskosten wordt aan Reiderwolde V.O.F. in het totaal betaald en hoe verklaart u het verschil?
De provincie heeft het gebied niet aangewezen als «grote eenheid natuur», maar heeft de natuurdoelen bos, moeras en grasland in het gebied vastgesteld. Een beheerssubsidie of andere betaling voor «grote eenheid natuur» is en was dus niet aan de orde.
De Chinese overheidsmaatregelen tegen mensenrechtenverdedigers |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe hebt u gereageerd of hoe gaat u reageren op het door de Chinese politie verhinderen van het door Tsering Woeser in ontvangst nemen van de Prins Claus Prijs en op het huisarrest dat haar werd opgelegd?1
Ik betreur de gang van zaken en heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd. De Chinese autoriteiten zien mevrouw Tsering Woeser als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en ziet haar activiteiten niet in een cultureel, maar een politiek kader. Hoewel mevrouw Tsering Woeser niet bij de uitreiking aanwezig kon zijn, is de Prins Claus Prijs inmiddels wel aan haar overhandigd.
Bent u bereid Tsering Woeser uit te nodigen naar Nederland om de Prins Claus Prijs hier in ontvangst te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Woeser kan China niet uitreizen. Zij beschikt niet over een paspoort.
Hoe beoordeelt u de tegen Tsering Woeser getroffen maatregelen in het licht van de mensenrechtensituatie in China in het algemeen en in het licht van de situatie van de Tibetanen in het bijzonder?
Mevrouw Tsering Woeser heeft gemeld dat zij een maand in haar bewegingsvrijheid beperkt zal worden. Zij zelf brengt dit in verband met de twee vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie en met de situatie in de Tibetaanse gebieden. De Tibetaanse minderheid in China staat onder druk. Tibet staat op de agenda in de dialoog die de EU met China voert over de mensenrechtensituatie. De kwestie heeft internationale aandacht, ook tijdens de VN-Mensenrechtenraad bijeenkomst in Genève.
Kunt u de Kamer informeren over de situatie van Ni Yulan, die vanwege detentie de Nederlandse Mensenrechtentulp niet in ontvangst kon nemen? Hebben Nederlandse diplomaten geprobeerd haar in de gevangenis te bezoeken? Zo nee, waarom niet? Wordt het proces tegen Ni Yulan door Nederlandse diplomaten bijgewoond? Zo nee, waarom niet?
Mevrouw Ni Yulan zit in voorarrest in afwachting van een volgende rechtszitting. De ambassade heeft contact met haar dochter. Verdachten in voorarrest kunnen alleen door hun advocaat worden bezocht. De ambassade heeft samen met vertegenwoordigingen van andere landen geprobeerd op 29 december 2011 de rechtszitting tegen mevrouw Ni Yulan en haar man bij te wonen, maar kreeg toen geen toegang tot de rechtszaal.l
Bent u bereid de positie van Tsering Woeser en Ni Yulan blijvend aan de orde te stellen in bilaterale contacten met China alsmede in internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Het proces tegen mevrouw Ni Yulan wordt door Nederland en een aantal andere landen nauwlettend gevolgd en aangekaart bij de Chinese autoriteiten, zoals tijdens de recente EU-China Top. Op passende gelegenheden zal ook de kwestie rond de positie van mevrouw Tsering Woeser ter sprake worden gebracht