De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië?1
Ja.
Is het gevolg van deze uitspraak dat uw beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu moet worden aangepast, in die zin dat niet langer houdbaar is dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu wordt beoordeeld in de context van Centraal- en Zuid Somalië?
Zoals aan uw Kamer is bericht op 29 maart 2010 (TK, 2009–2010, 29 344, nr. 72) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat in een afwijzende asielbeslissing van 15 juni 2009 met betrekking tot een vreemdeling afkomstig uit Mogadishu, ontoereikend is gemotiveerd waarom er in Mogadishu geen sprake is van een situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG) ten tijde van de totstandkoming van deze beslissing. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op deze uitspraak uiteengezet dat de beoordeling van de veiligheidssituatie niet moet plaatsvinden tegen de achtergrond van één stad maar dient plaats te vinden tegen de achtergrond van een gebied van een grotere geografische omvang dan de stad waar de asielzoeker uit afkomstig is. In de context van Somalië betreft dit Zuid- en Centraal Somalië.
De Afdeling is in de uitspraak van 9 september 2010 echter van oordeel dat, indien zich niet in alle delen van het desbetreffende land van herkomst een situatie voordoet als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG), moet worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied de vreemdeling afkomstig is. Bezien moet worden of zich dan in dat deelgebied een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van het aan de gang zijnde gewapende conflict, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Volgens de Afdeling vormt Mogadishu een duidelijk te onderscheiden deelgebied nu er apart over wordt bericht in de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit betekent volgens de Afdeling dat moet worden beoordeeld of specifiek in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Vervolgens oordeelt de Afdeling niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn maar wel dat ontoereikend is gemotiveerd waarom zulks niet het geval is.
Bestudering van de uitspraak van 9 september, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, brengt mij tot de conclusie dat op dit moment, op basis van de huidige informatie over de veiligheidssituatie in Mogadishu, het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek niet kan worden weggenomen en dat in Mogadishu thans een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het ambtsbericht beschrijft de veiligheidssituatie in Mogadishu gedurende de periode van 23 maart 2010 tot 31 augustus 2010. Zo wordt bijvoorbeeld in het ambtsbericht gemeld dat in deze periode geregeld zware wapens in Mogadishu werden ingezet, er als gevolg van het geweld veelvuldig burgerslachtoffers vielen en er sprake was van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. Voor andere gebieden in Somalië is er op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Op basis van de mij thans beschikbare informatie, stel ik vast dat het aannemen van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn in Mogadishu, aansluit bij de rechtsontwikkeling en de praktijk in lidstaten met een grote instroom van Somaliërs als het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Tot slot informeer ik u over het feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna «EHRM») op verzoek van een Somalische asielzoeker afkomstig uit Mogadishu, laatstelijk op 12 november jl. een maatregel op grond van artikel 39 van de Procedureregels van het EHRM (hierna «interim measure») heeft opgelegd teneinde de gedwongen terugkeer van deze Somalische asielzoeker naar Somalië tijdelijk op te schorten. Van belang is dat de door het EHRM te Straatsburg opgelegde interim measure niet nader gemotiveerd is. Het betreft een tijdelijke bevriezingsmaatregel, die geen uitsluitsel geeft over het definitieve oordeel in de onderliggende zaak. Het toewijzen van een interim measure in deze individuele zaak heeft geen gevolgen voor het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische asielzoekers. Het gaat om een individuele maatregel en het ongemotiveerd karakter laat bovendien niet toe om aan deze individuele interim measure algemene conclusies te verbinden voor de toelating en terugkeer van Somalische asielzoekers in het algemeen. Om diezelfde reden kan ik thans niet voorzien in hoeverre toekomstige verzoeken van Somalische vreemdelingen om het treffen van een interim measure zullen worden ingewilligd, dan wel in hoeverre hier generieke werking vanuit zal kunnen gaan. Dergelijke individuele verzoeken zullen door het EHRM per geval worden beoordeeld.
Bent u bereid beleid te maken voor de veiligheidssituatie in Mogadishu dat puur betrekking heeft op het gebied rondom Mogadishu?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 2, moet op dit moment in Mogadishu een situatie worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Dit betekent dat een Somalische asielzoeker die zijn identiteit en zijn afkomst uit Mogadishu aannemelijk maakt, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 tenzij betrokkene een vestigingsalternatief heeft.
De beoordeling of een Somalische asielzoeker die afkomstig is uit Mogadishu, bescherming behoeft in Nederland, zal plaatsvinden op individuele gronden waarbij steeds individueel zal worden onderzocht of betrokkene een vestigingsalternatief heeft in een ander deel van Somalië, conform de vereisten van het beleid ten aanzien van het aannemen van een vestigingsalternatief. Als een Somalische asielzoeker aannemelijk maakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu en de individuele beoordeling leidt tot de conclusie dat geen vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, zal betrokkene op dit moment niet worden teruggestuurd naar Somalië. Indien na de individuele beoordeling blijkt dat er wel een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, is terugkeer (zelfstandig dan wel gedwongen) aan de orde. Primair wordt ingezet op het bevorderen van het zelfstandig vertrek. Indien gedwongen terugkeer aan de orde is, zal worden uitgezet naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Government (TFG), gesteund door de troepen van de African Union Mission in Somalië (AMISOM), vanwaar betrokkene door kan reizen naar het vestigingsalternatief. Vanzelfsprekend blijft het onderkennen en tegengaan van fraude nog steeds een essentieel onderdeel van deze individuele beoordeling.
De beoordeling van de aanwezigheid van een vestigingsalternatief vindt plaats op basis van het geldende landgebonden asielbeleid voor de noordelijke (autonome) gebieden Puntland, Somaliland, Sool of Sanaaq. Daarnaast zal individueel worden onderzocht of vreemdelingen uit Mogadishu een vestigingsalternatief hebben in Zuid- en Centraal Somalië. De collectieve aard van de bedreiging in geval van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn leidt tot een meer daarop toegespitste beoordeling van de aanwezigheid van het vestigingsalternatief dan wanneer sprake is van een individuele bedreiging. Dit zal ook zo worden neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. Ten aanzien van niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen die afkomstig zijn uit Mogadishu, wordt het bestaan van een vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal-Somalië in beginsel uitgesloten.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en gezien de huidige erbarmelijke situatie in Mogadishu, niet anders kan worden geoordeeld dat zich in Mogadishu een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van een aan de gang zijnd gewapend conflict, dat een burger die terugkeert naar Mogadishu, een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het terugsturen van vreemdelingen naar Mogadishu, gezien de ernstige situatie daar, niet verantwoord en strijdig met het recht op bescherming van burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Staan er de komende maanden nog uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu gepland?
Er staan geen uitzettingen gepland. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk en vindt plaats.
Bent u van mening dat uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu in elk geval moeten worden opgeschort zolang door uw ministerie nog geen nieuw besluit is genomen in de procedure waarover de Raad van State nu heeft geoordeeld?
Zoals reeds blijkt uit het antwoord op vraag 2, heeft bestudering van de uitspraak van 9 september 2010, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, mij tot de conclusie gebracht dat op dit moment in Mogadishu een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 13 oktober aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
Nu het geplande overleg over het asiel- en vreemdelingenbeleid van 13 oktober 2010 is uitgesteld, ben ik uiteraard bereid om dit aangepaste beleid in een ander overleg met uw Kamer te bespreken.
Het betalingsgedrag van de overheid |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door EU-lidstaten en het Europees Parlement afgesproken maatregel dat Europese bedrijven en overheden die hun rekeningen niet binnen dertig dagen betalen een extra rente van acht procent moeten gaan betalen?1
Nederland steunt de tot stand gekomen tekst voor herziening van de Richtlijn in de informele onderhandeling met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad waar dit artikel naar verwijst. Wat Nederland betreft is een belangrijke verbetering dat de herziene tekst van de richtlijn voor overheden een betaaltermijn van 30 dagen, behoudens zeer specifieke en beperkte uitzonderingen waarin de maximale termijn 60 dagen mag bedragen, dwingend oplegt.
Wat betreft de sanctie die voor overheden geldt indien zij te laat betalen, heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de door de Europese Commissie voorgestelde boete van 5% bij te late betaling door overheden. Hierin bleek Nederland echter nagenoeg alleen te staan. In plaats daarvan is in de herziene richtlijn een vertragingsrente ter hoogte van de ECB herfinancieringrente + 8% opslag opgenomen. Overheidsinstanties kunnen in hun contracten ook geen lagere vertragingsrente overeenkomen als vergoeding voor te late betaling.
Daarnaast is bovendien voorzien in een standaardvergoeding van € 40 voor invorderingskosten waarop de leverancier recht heeft bij te late betaling. Vooral bij kleinere vorderingen kan daarvan een stimulerend effect worden verwacht, zowel op de debiteur om te betalen als op de crediteur om niet lijdzaam af te wachten na het verstrijken van de betaaltermijn.
Tenslotte is ook een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de richtlijn na drie jaar wordt geëvalueerd. Nederland heeft hierbij al aangegeven dat de werking van de richtlijn in de praktijk een belangrijk aspect moet vormen van deze evaluatie.
Wat is de gemiddelde betalingstermijn van respectievelijk de Rijksoverheid, de provinciale overheden en de gemeentelijke overheden op dit moment?
Het gemiddelde percentage tijdig betaalde facturen van de Rijksoverheid komt op dit moment uit op 81,4%. Dit blijkt uit het onderzoek naar de betalingstermijnen van de Rijksoverheid in de eerste vier maanden van 2010, dat u onlangs is toegezonden.
Er zijn niet veel recentere gegevens over de betaaltermijnen van decentrale overheden bekend dan de gegevens die ik, in antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (SP), over de betalingstermijn van gemeenten heb gegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nrs. 2 698 en 3006). Hieruit bleek dat het aantal te laat betalende gemeenten was teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6) van de in totaal 164 gemeenten die toen hebben deelgenomen aan de inventarisatie door MKB Nederland. Daarbij is ook aangegeven dat volgens die inventarisatie een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen wel op tijd betaalt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren. Ik voeg daaraan nog wel toe dat het de gegevens betreft van MKB Nederland op basis van de ingekomen reacties van gemeenten zelf.
Van provincies zijn mij geen betaalgegevens bekend.
Welke actie onderneemt u om er voor te zorgen dat zowel de Rijksoverheid als de lagere overheden hun rekeningen op tijd betalen, nu ook de Europese Unie heeft besloten om betalingsachterstanden niet langer te gedogen?
Het gemiddelde rijksbrede percentage tijdig betaalde facturen komt bij het onderzoek van begin dit jaar uit op 81,4%. Vorig jaar in dezelfde periode was het rijksbrede percentage 75%. Het streven is en blijft om facturen op tijd te betalen. Er kunnen echter gegronde redenen zijn waarom een betaling later plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer de rekening onduidelijk is of wanneer er overleg moet plaatsvinden met de leverancier. Vandaar dat het doel is om minimaal 90% van de rekeningen op tijd te betalen. Het rijksbrede percentage ligt dus dit jaar nog onder deze referentienorm. Maar er zijn wel verbeteringen gerealiseerd.
De departementen hebben verbetermaatregelen geïmplementeerd om het betaalproces te versnellen. De belangrijkste verbetermaatregelen zijn: interne monitoring van het betaalgedrag, de instelling van een centraal factureeradres, directe betaling van kleine facturen en het meten van de voortgang van een factuur. De verwachting is dat door de verbetermaatregelen het percentage op tijd betaalde facturen verder zal stijgen in 2010.
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Dit behoort tot de autonomie van de decentrale overheden. Marktpartijen zijn zelf in staat gebleken om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Deze aanpak lijkt een gunstig effect op hun betaalgedrag te hebben. In mijn antwoord op de vragen van Gesthuizen (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3006) heb ik aangeven dat ik, in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de VNG zal wijzen op het grote belang van (meer) transparantie en het hanteren van redelijke betaaltermijnen. Recent heb ik ook een brief aan de VNG gezonden met betrekking tot dit onderwerp. Een afschrift van de brief aan de VNG treft u hierbij aan.2 De VNG hebben gemeenten al eerder aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen.
Verder heb ik het initiatief om via een Europese aanpak late betalingen tegen te gaan, actief gesteund. Ik sta volledig achter de voorgestelde betaaltermijn van 30 dagen, de verhoging van het rentepercentage (wettelijke handelsrente) en het invoeren van een standaard vergoeding van € 40 aan incassokosten bij te late betaling. De EU-richtlijn late betalingen geeft hiermee marktpartijen, die worden benadeeld door het betaalgedrag van overheden, meer en eenvoudiger mogelijkheden om dat nadeel te bestrijden.
Bent u bereid een ambitieuzer Nederlands tijdpad te hanteren om het betaalgedrag van overheden te verbeteren, aangezien de Europese maatregel pas over twee jaar van kracht wordt, terwijl de urgentie van sneller betalen onverminderd groot is voor het bedrijfsleven?
Ja, de richtlijn zal met voortvarendheid geïmplementeerd worden. Daarnaast verwacht ik dat alle overheden in Europa, dus ook de overheden in Nederland, zullen anticiperen op de inwerkingtreding van de richtlijn en zich zullen inspannen om te zorgen dat de meeste betalingen binnen 30 dagen zullen plaatsvinden.
De tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In uw brief van 30 augustus 20101 over de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt kondigt u een tijdelijke verlaging aan van het btw-tarief arbeidskosten renovatie woningen, in hoeverre kunt u garanderen dat deze btw-verlaging daadwerkelijk wordt doorberekend aan de consument? Heeft u daarover met de branche harde afspraken gemaakt?
Allereerst moet ik benadrukken, dat de overheid niet treedt in prijsafspraken tussen ondernemers en consumenten. Die prijsafspraken worden beheerst door de regels van de vrije markt. De overheid beschikt niet over de instrumenten om te garanderen dat een btw-verlaging wordt doorberekend aan de consument. Dat neemt niet weg dat ik het een kwestie van fatsoen vind om het voordeel door te berekenen aan de consument. Dat standpunt is al eerder met de Kamer gewisseld.2 Juist om ervoor zorg te dragen dat consumenten optimaal profiteren van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen is voor de besluitvorming over deze maatregel al overleg gevoerd met Bouwend Nederland, MKB-Nederland en VNO-NCW. Deze organisaties hebben toegezegd zich richting hun leden actief te zullen inzetten om ervoor te zorgen dat het tariefsvoordeel aan de consument wordt doorberekend. Mij hebben signalen bereikt dat desbetreffende organisaties gevolg geven aan deze toezegging. Overigens mag, gezien de aandacht die Financiën en ook de media heeft besteed aan de maatregel, ook verwacht worden dat woningeigenaren alert zijn op een juiste toepassing van de maatregel.
Kunt u aangeven hoe effectief deze maatregel is? Schept deze maatregel meer banen, voorkomt de maatregel werkloosheid? Heeft deze maatregel ook effecten op werkgelegenheid in andere branches dan de bouw?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Deelt u de mening dat ook de architectenbranche hard is getroffen door de crisis in de bouw? Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen om de architectendiensten buiten deze regeling te houden? Bent u bereid de architectenbranche alsnog in de regeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Door de gevolgen van de economische crisis is de bouwsector in zijn geheel zwaar getroffen. Deze gevolgen werken door op branches die diensten verrichten aan de bouwsector, zoals architecten, die het aantal opdrachten van bouwbedrijven zien teruglopen. Om de bouwsector een tijdelijke extra impuls te geven wordt tijdelijk het btw-tarief naar 6% op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen verlaagd. Diensten van architecten vallen niet onder deze regeling, aangezien deze diensten niet zijn aan te merken als renovatie- en herstelwerkzaamheden. Een apart verlaagd btw-tarief voor diensten van architecten is op grond van de Europese btw-richtlijn niet toegestaan. Desondanks is mijn verwachting dat ook aan de bouwsector grenzende branches, waaronder de architectenbranche, zullen meeprofiteren van de voorgestelde btw-maatregel.
Is het waar dat deze maatregel niet geldt voor de renovatie van woonboten en woonwagens? Kunt u aangeven waarom consumenten woonachtig in een woonboot of woonwagen geen gebruik kunnen maken van deze maatregel? Is het mogelijk deze maatregel ook open te stellen voor de renovatie van woonboten en woonwagens?
Ja. De btw-richtlijn maakt de toepassing van het verlaagde btw-tarief alleen mogelijk voor het renoveren en herstellen van particuliere woningen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient voor toepassing van verlaagde btw-tarieven gekozen te worden voor een strikte uitleg.3 Tegen deze achtergrond is voor een uitleg gekozen waarbij voor het begrip «particuliere woningen» wordt aangesloten bij onroerende zaken die bestemd zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens zijn expliciet uitgezonderd van deze regeling. In verband met de kosten en een goede uitvoering en handhaafbaarheid ben ik voorstander van een duidelijke afbakening. Uitbreiden van de regeling tot woonboten en woonwagens maakt de afbakening met andere eventueel voor bewoning geschikte zaken lastiger. Ik ben daar geen voorstander van.
De totale kosten voor deze maatregel worden gedekt door de onderuitputting van de incidentele Energie Investeringsaftrek uit het aanvullend beleidsakkoord, hoeveel is deze onderuitputting en wat zijn de consequenties hiervan voor het energie-investeringsaftrek (EIA-)programma?
De incidentele intensivering van de Energie-Investeringsaftrek (EIA) ten behoeve van energiebesparende investeringen in huurwoningen, die als gevolg van het aanvullend beleidsakkoord is geïntroduceerd, is te onderscheiden van de reeds bestaande, structurele EIA. Beide regelingen bestaan separaat van elkaar en ook het budget van de structurele EIA is gescheiden van het budget van de incidentele EIA-maatregel. De besteding van de onderuitputting van de incidentele EIA-maatregel heeft dan ook geen consequenties voor de structurele EIA.
Op basis van de meest recente cijfers zal de realisatie van de incidentele EIA-maatregel in 2010 uitkomen rond de € 10 mln. Dit is vergelijkbaar met de realisatie over 2009. Het budget van de incidentele EIA bedraagt in totaal € 277,5 mln ((130 mln over 2009 en 147,5 mln over 2010). De onderuitputting van de incidentele EIA over de periode 2009–2010 bedraagt dus circa € 250 mln.
Voor de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt zoals opgenomen in het Belastingplan 2011, is de derving geraamd op € 195 mln. Dit betekent dat het niet waarschijnlijk is dat de incidentele EIA voortijdig – dat wil zeggen vóór 1 december van dit jaar – zou moeten worden gesloten, zelfs als het beslag voor de rest van dit jaar nog zou toenemen.
Wat is er bekend over de effecten van de ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie?
De minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen m.b.t. de woningbouw te onderzoeken. Een van de maatregelen die onderzocht wordt, is de tijdelijke ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Is er met de banken overlegd of zij in dit kader bereid zijn om de kredietverstrekking te normaliseren? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom heeft u dit in het kader van het stimuleren van de woningmarkt, mede in het licht aan de steun aan de banken, nagelaten?
Met regelmaat wordt met de financiële instellingen overlegd over de kredietverlening in Nederland. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Kredietverlening. Hierover wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd. Aanvullend specifiek overleg over de hypotheekverstrekking in het kader van de tijdelijke verlenging van de ophoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is naar inzichten van het kabinet niet nodig. Van de tijdelijke verhoogde NHG wordt veel gebruik gemaakt. Op dit moment wordt bijna 80% van de aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens gefinancierd met de NHG.
De kwaliteit van de postbezorging |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Hele wijken zonder post» waarin wordt beweerd dat de postbezorging in Nederland niet naar behoren verloopt?1
Ja.
Is het waar dat hele wijken in Nederland te laat, of helemaal geen post ontvangen?
De media hebben een interne brief van de TNT-manager van area West aan de medewerkers aangehaald waarin wordt vermeld dat er teveel «lopen» blijven staan. Het lijkt mij echter niet correct om op basis van deze brief de conclusie te trekken dat hele wijken te laat of helemaal geen post ontvangen.
OPTA heeft aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging door TNT Post te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig mogelijk over het resultaat te informeren.
Bent u van mening dat TNT Post zijn taken ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid voor de Universele dienstverlening van de postbezorging in Nederland, naar behoren uitvoert? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, dient de volgende dag te worden bezorgd.
TNT Post rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld welke door een onderzoeksbureau wordt uitgevoerd. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
De post die onder de Universele Dienst valt, is de afgelopen jaren constant tussen 96% en 97% de volgende dag bezorgd. Het door TNT gerapporteerde resultaat over 2009 is 96,4%. Op basis van deze cijfers kan ik op dit moment niet anders concluderen dan dat TNT Post zijn verantwoordelijkheid voor de Universele Dienst naar behoren uitvoert.
Kunt u bevestigen dat de laatste kwaliteitsmeting van postbezorging van vorig jaar dateert?
Indien uit het onderzoek van OPTA zou blijken dat TNT Post niet aan de 95% overkomstduur-verplichting voldoet, dan kan OPTA op basis van de Postwet bepalen of inzet, en zo ja welke, van haar formele bevoegdheden (het geven van bindende aanwijzingen, het toepassen van bestuursdwang of het geven van een bestuurlijke boete) mogelijk en passend is.
Deelt u de mening dat gezien de perikelen rond de reorganisatie van TNT Post een meer recente kwaliteitsmeting wenselijk is?
TNT Post heeft laten weten dat gedurende het hele jaar kwaliteitsmetingen naar de overkomstduur plaatsvinden. De cijfers tot en met augustus liggen volgens TNT Post boven de wettelijke norm.
Zoals aangegeven bij antwoord 2, heeft OPTA aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig over het resultaat te informeren.
Welke maatregelen zou u kunnen nemen om dergelijke misstanden in de postbezorging tegen te gaan? Bent u voornemens deze maatregelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Gevolgen van de zandmotor voor de Delflandse kust |
|
Richard de Mos (PVV), James Sharpe (PVV) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tegenstanders zandmotor in actie»1 en met het actiecomité «Stop de Zandmotor nu»?2
Ja.
Deelt u de mening dat er afgezien moet worden van het Zandmotorexperiment, aangezien er grote onduidelijkheden bestaan over de gevolgen daarvan voor stroomsnelheden, mui- en klifvorming en het mogelijk ontstaan van een erosiegeul, waardoor de zwemveiligheid bij strandrecreatie niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is altijd een risico op muivorming: ook zonder de Zandmotor. Voorafgaand aan de uitvoering van de Zandmotor is rekening gehouden met de effecten van de Zandmotor op zwemveiligheid. Ook tijdens en na de aanleg van de Zandmotor worden effecten dagelijks gemonitord. Op basis hiervan worden benodigde beheersmaatregelen getroffen, zoals informeren en waarschuwen van zwemmers over muivorming.
Door de reddingsbrigades in het gebied van de Zandmotor worden, in opdracht van de provincie Zuid-Holland, extra strandwachten opgeleid.
Bent u bekend met de zes dodelijke ongelukken in 2004, veroorzaakt door zandsuppletie aan de Delflandse kust? Zo ja, wilt u zulke ongelukken voorkomen door af te zien van het Zandmotorexperiment?
Ja, ik ben bekend met de dodelijke ongevallen voor de Delflandse kust in 2004. Helaas verdrinken er ieder jaar meerdere personen voor de Nederlandse kust. De Nederlandse kust is een natuurlijk en dynamisch systeem, waarin gevaarlijke stromingen kunnen optreden. Zandsuppleties kunnen invloed hebben op stromingen bij de kust. Er is echter geen verband aangetoond tussen het uitvoeren van zandsuppleties en het optreden van dodelijke ongelukken. Tijdens het suppleren van zand gelden strenge regels ten aanzien van de veiligheid. Er worden diverse maatregelen getroffen, zoals het fysiek afsluiten en toezicht houden op het gebied waar de suppleties worden uitgevoerd en het plaatsen van informatie en waarschuwingsborden.
Tijdens en na de aanleg van de zandmotor, wordt in het gebied extra gesurveilleerd door strandwachten en worden recreanten zonodig gewaarschuwd.
Is er in het kader van zandwinning voor het Zandmotorexperiment rekening gehouden met de munitiedumpplaatsen in de Noordzee en het enorme gevaar dat kan optreden als munitie in het te winnen zand terecht komt, gaat «zwerven» in de Noordzee of aanspoelt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar wordt rekening mee gehouden. Zandwinning voor de zandmotor vindt niet plaats in munitiestortgebieden. Als tijdens zandwinning munitie of explosieven worden aangetroffen dan voorziet de zandwinvergunning in een voorschrift hoe te handelen.
Deelt u de mening dat het Zandmotorexperiment, met al zijn gevaren, niet hoeft te worden uitgevoerd voor kustverdediging, aangezien er geen zekerheid bestaat dat de zeespiegel enorm zal gaan stijgen door klimaatverandering, veroorzaakt door menselijk handelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Vanwege de zeespiegelstijging die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden, is het voor het handhaven van de huidige kustlijn noodzakelijk om jaarlijks een grote hoeveelheid zand te suppleren. De zandmotor is een innovatieve pilot die ons meer inzicht geeft hoe op kostenefficiënte wijze de kustverdediging gerealiseerd kan worden.
Het bericht onderbezetting in zorginstellingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de beroepsorganisatie NU»91 deze zomer 1135 meldingen binnenkreeg over onderbezetting in zorginstellingen?1
Ja.
Bent u van mening dat tekort aan zorgpersoneel, specifiek in de zomer, met als gevolg dat cliënten van zorginstellingen niet de goede zorg ontvangen waarop zij recht hebben, en zorgpersoneel overbelast wordt, een structureel en landelijk probleem vormt?
Het is ieder jaar voor iedere werkgever weer een uitdaging om het werk en de vakantie zo te organiseren dat er geen onoverkomelijke gaten vallen in de zorgverlening. Dankzij de extra aandacht die werkgevers in de zorg aan deze problematiek besteden, wordt voorkomen dat vakantiegebonden personeeltekorten schrijnend uitwerken voor de cliënten. Voor zover mij bekend vormt dit geen structureel en landelijk probleem in de zorg. Wel is het belangrijk dat zorginstellingen er alles aan zullen doen om dit dan ook te voorkomen.
Deelt u de mening dat, gezien de algemeen groeiende vraag naar zorgpersoneel, een stijging in het aantal meldingen van onderbezetting in de zomer maanden als een belangrijk signaal moet worden gezien?
Ja. Zeker gezien de verwachte toename in vraag naar zorgpersoneel nemen wij dit soort signalen serieus.
Welke maatregelen kunnen zorginstellingen treffen om bezettingsproblemen op te vangen? Zijn daar ook praktijkvoorbeelden van bekend?
Het is primair aan de zorginstellingen zelf om binnen de kaders tot oplossingen te komen. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling in de arbeidsmarkt zorg, geeft het ZIP-arbeidsmarktadvies2 aan dat zorginstellingen bezettingsproblemen onder andere kunnen terugdringen middels flexibel roosteren en bevorderen van zelfsturing.
Bent u voornemens te stimuleren dat deze best practices meer navolging krijgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het is aan zorginstellingen zelf om best practices uit te wisselen. Mede om het verspreiden van dergelijke best practices te stimuleren subsidieer ik regionale samenwerkingsverbanden in de zorg. Naar aanleiding van het ZIP-arbeidsmarktadvies ben ik met sociale partners in overleg over de concrete uitwerking van een gezamenlijke agenda Arbeidsmarkt Zorg. De bezetting in de zomermaanden wordt daarbij ook aan de orde gesteld.
Het stopzetten van een informatiseringproject van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Justitie staakt duur ICT-project» in het dagblad Trouw?1
Ja.
Is het waar dat besloten is om de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI, Cajis, stop te zetten? Zo ja, wat zijn de redenen geweest voor deze keus?
Met de bouw van het Cajis-systeem is gestart in 2008. Met het nieuwe systeem werd beoogd te komen tot een verbeterde geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering rondom tenuitvoerlegging, plaatsing en capaciteitsbeheer. Bovendien zou het nieuwe systeem moeten leiden tot een grotere flexibiliteit bij het implementeren van wijzigingen in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld als gevolg van veranderende wet en regelgeving. In juni 2010 is in opdracht van de hoofddirectie van DJI een projectreview gehouden. Daaruit is gebleken dat het ontwerp van Cajis niet meer past in de huidige inzichten over een professionele, geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering. Het voortzetten van Cajis zou veel extra kosten met zich brengen en uiteindelijk niet leiden tot de beoogde resultaten. Daarop heeft de hoofddirectie van DJI besloten Cajis in de huidige opzet stop te zetten.
Wat was de laatste begroting voor de kosten van Cajis? Hoeveel geld is er uiteindelijk aan de ontwikkeling van dit systeem besteed? Is er ooit de verwachting geweest dat de totale kosten van dit programma de twintig miljoen euro zouden overschrijden?
De laatste goedgekeurde projectbegroting (april 2009) bedroeg 14,2 miljoen euro. In totaal is er 11,9 miljoen euro besteed aan de ontwikkeling van het systeem. Het lag tot juni 2010 niet in de lijn der verwachting dat het project de grens van 20 miljoen euro zou overschrijden. Uit de eerder in het antwoord op vraag 2 vermelde projectreview kwam echter naar voren dat bij de begroting geen rekening was gehouden met de kosten die voortvloeien uit het koppelen van Cajis en bestaande systemen bij DJI, alsmede de implementatie. Op dat moment werd duidelijk dat het project de grens van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden.
Is op enig moment de vraag aan de orde geweest of dit project voldeed aan de criteria voor een groot ICT-project? Wat was daarvan de conclusie en waarom?
Projecten met een ICT-component van meer dan 20 miljoen euro worden aangewezen als een «groot ICT-project». DJI toetst bij de start van een project en gedurende de looptijd minimaal een maal per jaar of een project voldoet aan dit criterium. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 werd pas in juni 2010 duidelijk dat het Cajis-project de norm van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden als tot voortzetting en uitbreiding van het project zou zijn besloten.
Welke partijen zijn betrokken geweest bij het ontwikkelen van Cajis? Welke rollen namen deze partijen in het project in?
Voor het ontwikkelen van Cajis was de interne ICT-uitvoeringsorganisatie van DJI, het Shared Service Center ICT, (SSC-I), verantwoordelijk. Bij het ontwikkelen van Cajis zijn onder verantwoordelijkheid en aansturing van SSC-I, medewerkers van externe partijen betrokken geweest. Circa 30 procent van de bemensing van het project bestond uit externe medewerkers die onder meer werden ingezet als programmeur, tester, migratiespecialist, analist en projectmanager.
Hoe is de interne informatievoorziening geweest over de planning en realisatie van Cajis? Is hier gewerkt volgens de aanbevelingen van de werkgroep ICT-projecten bij de overheid van de Tweede Kamer en is bijvoorbeeld een «gateway-review» gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het SSC-I, de opdrachtnemer van het project, heeft aan de hand van voortgangsrapportages periodiek verantwoording afgelegd aan de hoofddirectie van DJI. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 voldeed het Cajis-project niet aan de criteria om aangewezen te worden als groot project. De in het kader van een groot project verplichte «gateway-review» is niet uitgevoerd. Wel heeft er gedurende het project drie maal een audit plaatsgevonden. Deze audits hebben wel geleid tot bijsturing, maar niet tot een heroverweging. Zoals eerder vermeld in het antwoord op vraag 2 was een in opdracht van de hoofddirectie uitgevoerde review wel aanleiding om te stoppen met het project-Cajis in de huidige opzet. De gang van zaken bij het project Cajis wordt geëvalueerd om hier lering uit te trekken.
Was het nog altijd de planning dat Cajis in december 2010 opgeleverd zou worden? Zo ja, hoe kan het zijn dat pas drie maanden voor die datum alsnog besloten wordt het project te stoppen?
In de oorspronkelijke planning (begin 2008) zou de software van Cajis worden opgeleverd in de tweede helft van 2009. Gedurende de looptijd van het project is deze opleverdatum verschoven naar mei 2011. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze datum alleen betrekking had op het opleveren van de software. De implementatie van het systeem zou niet eerder dan 2012 plaats kunnen vinden. De noodzakelijke koppelingen tussen Cajis, de bestaande TULP systemen en de ketenpartners zou niet eerder dan eind 2011/begin 2012 gereed zijn.
Bent u inderdaad van mening dat de ontwikkeling van Cajis kennis heeft opgeleverd die gebruikt kan worden bij volgende projecten? Zo ja, waaruit bestaat die kennis en hoe kan hij gebruikt worden?
Naar huidig inzicht is waarschijnlijk ongeveer de helft van de in het kader van Cajis ontwikkelde software, de procesbeschrijvingen en de functioneel ontwerpen geschikt voor (her)gebruik. Daarnaast is er door de ICT-medewerkers veel kennis en ervaring opgedaan die goed bruikbaar is bij nieuwe projecten.
Op welke wijze is de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI? Bent u van mening dat de Kamer hiermee haar controlerende taak naar behoren heeft kunnen uitvoeren? Zo ja , waarom?
De Tweede Kamer is niet geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het Cajis-project, omdat dit niet gebruikelijk is voor projecten die niet voldoen aan het criterium voor aanwijzing tot «groot ICT project». Wij zijn deze criteria momenteel aan het herzien. In de volgende rapportage Grote ICT Projecten zou Cajis daarom wel opgenomen zijn.
Wat zijn de gevolgen van het mislukken van dit project voor de bedrijfsvoering van de DJI? Hoe worden de tekortkomingen die het onderzoekscentrum van het ministerie van Justitie (WODC) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) constateerden aan het oude systeem, Tulp, ondervangen?
De bedrijfsvoering blijft gebruik maken van de bestaande operationele systemen, waaronder het TULP-systeem. Van het TULP-systeem worden periodiek nieuwe releases uitgebracht, waarmee uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden opgelost binnen de TULP-systematiek. Problemen, die niet kunnen worden ondervangen met behulp van nieuwe releases, zijn, totdat een structurele oplossing beschikbaar komt, zo goed mogelijk opgelost met organisatorische maatregelen in de vorm van aangepaste werkprocedures. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door het WODC gesignaleerde probleem dat in bijzondere situaties handmatig de verblijfsduur van gevangenen moet worden bepaald en bewaakt. Het CBS constateert dat TULP geen inzicht biedt in het verloop van een detentieperiode, omdat de systemen van de verschillende inrichtingen niet aan elkaar gekoppeld zijn. Gedetineerden die overgeplaatst worden, kunnen daardoor niet gevolgd worden van inrichting naar inrichting.
Dit punt is inmiddels grotendeels opgelost met maatregelen in het systeem TULP_MIR.
Kent u de uitzending «Flitsleningen nog steeds niet aangepakt»?1
Ja.
Is het waar dat er steeds meer mensen in de problemen komen door dit soort leningen, zoals de Nederlandse vereniging voor volkskredieten stelt?
Bij dergelijke kredieten gaat het om vaak kleinere bedragen die voor een korte tijd geleend worden. Problematische schulden zullen daardoor vaak niet alléén door dit soort kredieten ontstaan. Het is echter zeer aannemelijk dat een belangrijk deel van de consumenten die nu gebruik maken van flitskrediet dat doet omdat niet -meer- op een andere manier een krediet kan worden verkregen (bijvoorbeeld doordat -beduidend goedkopere- roodstandmogelijkheden zijn uitgeput). Hoewel de omvang van flitskredieten doorgaans te klein is om alleen door een flitskrediet problematische schulden te veroorzaken, kan flitskrediet juist in schrijnende gevallen de problematiek wel flink verergeren. Een indicatie van de omvang kan worden afgeleid uit het rapport van Research voor beleid over deze markt.2 In de zomer van 2009 is dit rapport van over de flitskredietaanbieders op de Nederlandse markt aan uw Kamer aangeboden inclusief het kabinetsstandpunt. In het rapport is onder andere weergegeven dat het afschrijfpercentage als gevolg van niet inbare leningen 22% is, 16% betaalt te laat terug. Deze gevallen zouden zich dus als probleemgevallen kunnen kwalificeren.Daarom heeft het kabinet er voor gekozen om flitskredieten na de implementatie van de richtlijn consumentenkrediet in Nederlandse wetgeving niet alleen onder financieel toezicht te laten vallen, maar ook de maximum kredietvergoeding hierop van toepassing te verklaren. Deze maximum kredietvergoeding bepaalt de maximale rente en andere kosten die de kredietgever aan de consument mag doorberekenen. Voor de flitskredietaanbieders betekent dit dat de kosten die zij rekenen voor hun kredieten fors naar beneden moeten worden bijgesteld om op de Nederlandse markt te mogen blijven aanbieden. De toepasselijkheid van de Wet op het financieel toezicht betekent dat bijvoorbeeld de reclameregels voor kredieten van toepassing zijn. In het antwoord op de eerdere vragen terzake van de leden Plasterk en Spekman (PvdA), ingezonden 7 september 2010, (vraagnummer 2010Z12350) ben ik ook ingegaan op de gevolgen van het wetsvoorstel voor deze kredieten.
Kunt u achterhalen welke bedrijven, naast DVB Investment Oy, dit soort leningen aanbieden en hoeveel omzet en winst deze bedrijven maken op de Nederlandse markt?
In de zomer van 2009 is een rapport van Research voor beleid over de flitskrediet-aanbieders op de Nederlandse markt aan uw Kamer aangeboden inclusief het kabinetsstandpunt.2 Er waren ten tijde van het onderzoek zes aanbieders (met elk verschillende websites) op de Nederlandse markt actief. In het rapport is de opbrengsten- en kostenopbouw van de op dat moment op de Nederlandse markt aanwezige flitskredietaanbieders weergegeven. De door u genoemde Finse aanbieder was op dat moment nog niet actief op de Nederlandse markt. Overigens was wel een andere Finse aanbieder onderdeel van het onderzoek. Voor een nadere toelichting verwijs ik kortheidshalve naar het genoemde rapport. Over een aanvullend onderzoek naar de flitskredietaanbieders op de Nederlandse markt beschik ik niet. Gezien het feit dat er nog geen vergunningplicht is, en dus geen register van alle aanbieders wordt bijgehouden, kan op dit moment geen overzicht gegeven worden van alle aanbieders. Aangezien de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet ingrijpende gevolgen zal hebben voor de sector, waardoor naar verwachting hun gehele bedrijfsvoering zal moeten worden aangepast, is een aanvullend onderzoek mijns inziens ook niet vereist.
Gevechtstenue voor vrouwelijke militairen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Defensie op dit moment werkt aan een gevechtstenue voor vrouwen?1
Ja
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, in welk stadium verkeren de plannen?
Militairen dragen een gevechtstenue dat voor vrouwen en mannen gelijk is. De voorraden gevechtstenues moeten regelmatig worden aangevuld. Bij deze aanvullingen worden de kledingmaten van de uniformen aangepast aan de behoefte. Tot op heden waren er geen gevechtstenues waarvan de kledingmaten waren afgestemd op vrouwen. Omdat hieraan wel behoefte bestaat, heeft Defensie onlangs kledingmaten vastgesteld voor de gevechtstenues van vrouwelijke militairen. Deze kleding wijkt verder niet af van die van mannelijke militairen. De gevechtstenues voor vrouwelijke militairen zullen worden besteld bij reguliere aanvullingen van de voorraden. Dit leidt niet tot extra kosten.
Op welke wijze Defensie omgaat met tekorten aan kleding en uitrusting en de aanschaf van nieuwe uitrustingstukken heb ik uiteengezet in mijn brief van 28 juni jl. (Handelingen TK 2009–2010, aanhangsel nr. 2750).
Hoeveel zou de ontwikkeling van een dergelijk gevechtstenue gaan kosten? Vindt u deze kosten en moeite opportuun in een tijd waarin Defensie kampt met tekorten aan de meest basale kleding en uitrusting, zoals gevechtslaarzen, broeken, hemden, sokken en handschoenen, en bovendien nauwelijks geld heeft om in deze behoeften te kunnen voorzien? Hoe weegt u in dit verband de uitspraak van generaal Bertholee, die zich als Commandant der Landstrijdkrachten «echt kapot schaamt» als nieuwe soldaten moeten beginnen zonder laarzen?2
Zie antwoord vraag 2.
De her-islamisering van de Turkse publieke sector |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Füle: Turks wanted to put an end to the fear of military rule»1 waarin wordt gerefereerd aan de positieve reactie van de Europese Commissie en het Europese Parlement op de uitslag van het Turkse referendum over grondwetswijzigingen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitslag van het referendum van 12 september 2010 over de door de regering Erdoğan voorgestelde grondwetswijzigingen, zowel in algemene zin als in het licht van de opvatting van premier Erdoğan over het nut van democratie: «Democratie is als een tram. Als je je bestemming hebt bereikt stap je uit»?2
De Nederlandse regering verwelkomt, net als de Europese Commissie, de goedgekeurde grondwetswijzigingen, omdat die Turkije op het gebied van justitie en civiel-militaire relaties dichter bij Europese wet- en regelgeving brengen. Het is van belang dat Turkije nu gaat werken aan verdere justitiële hervormingen die nodig zijn om aan het EU-acquis te voldoen. Nederland zal daarom nauwlettend volgen op welke wijze de Turkse regering uitvoering geeft aan de grondwetswijzigingen.
In Turkije is, ook onder deze regering, nog altijd sprake van scheiding van kerk en staat. De relatief hoge opkomst van 77% bij het recente referendum illustreert het belang dat de Turkse bevolking hecht aan het democratische besluitvormingsproces.
Deelt u de mening dat het naïef en in ieder geval voorbarig is van de Europese Commissie en het Europese Parlement om de thans bij referendum goedgekeurde grondwetswijzingen toe te juichen, terwijl alles erop wijst dat deze grondwetswijzigingen door de islamistische AK Partij van premier Erdoğan zullen worden gebruikt om het kemalistische systeem van scheiding van moskee en staat verder ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Turkije nooit en te nimmer lid van de EU zou moeten worden?
U bent bekend met het regeringsstandpunt over de Turkse EU-aspiratie en de Nederlandse inzet in de toetredingsonderhandelingen met Turkije. Het onderhandelingsraamwerk van de EU met Turkije uit 2005 is daarbij het uitgangspunt. Hierin is vastgelegd dat de gezamenlijke doelstelling van de onderhandelingen toetreding is. Daarbij geldt echter dat de uitkomst van de onderhandelingen niet op voorhand vastligt. Toetreding van Turkije kan pas aan de orde zijn, als Turkije aan alle voorwaarden voor EU-lidmaatschap voldoet.
De mislukte concurrentie in de postsector en de falende postbezorging |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten over de falende postbezorging, onder andere in de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Leiden, Gouda, Delft en andere grote steden in de Randstad?1
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik contact opgenomen met TNT Post en OPTA. De reactie is verwerkt in de beantwoording van de verdere vragen.
Kloppen de berichten dat OPTA al sinds vorig jaar onderzoek doet naar de falende postbezorging van TNT? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Als die nog niet bekend zijn, wanneer kunnen wij de resultaten van dit onderzoek verwachten? Welke consequenties verbindt u aan het onderzoek indien mocht blijken dat de norm van 95 procent van de brieven de volgende dag bezorgd, niet gehaald wordt?
OPTA heeft op basis van de Postwet mogelijkheden om de kwaliteit van de postbezorging van de Universele Dienst aan consumenten (8% van de postmarkt) te borgen. Mede omdat consumenten voor de bezorging van hun poststukken aangewezen zijn op de verlener van de Universele Postdienst (zijnde TNT Post), is in de Postwet de kwaliteit voor de Universele Dienst geregeld. Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, moet de volgende dag worden bezorgd. Dit is de zogenaamde 95% overkomstduur-verplichting. TNT Post rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur over het voorafgaande jaar. OPTA beoordeelt dit percentage. De post die onder de Universele Dienst valt, is de afgelopen jaren constant tussen 96% en 97% de volgende dag bezorgd. Het door TNT gerapporteerde resultaat over 2009 is 96,4%. Voor zakelijke post (dat 92% van de markt betreft) heeft OPTA deze bevoegdheid ten aanzien van de kwaliteit van de postbezorging niet, omdat consumenten hier de mogelijkheid hebben over te stappen naar andere aanbieders. Het is dan dus in het belang van TNT Post zelf om de kwaliteit van postbezorging hoog te houden.
OPTA heeft in november 2009 bevestigd onderzoek te doen naar de postbezorging door TNT Post. Dit onderzoek heeft zich in de eerste maanden van 2010 voornamelijk gericht op het mogelijk door TNT Post niet zorgvuldig behandelen van de post (zoals het onbeheerd achterlaten van postzakken op steunpunten) in het kader van haar plicht ervoor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden. In het kader van dit onderzoek heeft schriftelijke en mondelinge communicatie tussen OPTA en TNT Post plaatsgevonden. In aanvulling op dit onderzoek heeft OPTA op 13 september jl. kritische vragen aan TNT Post gesteld naar aanleiding van het toenemende aantal klachten bij OPTA over problemen met de kwaliteit van de postbezorging.
OPTA heeft aangegeven in het reeds gestarte onderzoek naar de postbezorging door TNT Post het mogelijk door TNT Post niet voldoen aan de 95%-norm voor de Universele Dienst mee te zullen nemen. OPTA doet in beginsel geen uitspraken over lopende onderzoeken, ook niet over de verdere duur van het onderzoek. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid voort te zetten en mij zo spoedig mogelijk over het resultaat te informeren. Na afronding van het onderzoek moet worden bezien of en welke consequenties eventueel moeten worden verbonden aan de resultaten.
Indien zou blijken dat TNT Post niet aan de 95% overkomstduur-verplichting voor de Universele Dienst voldoet, dan kan OPTA op basis van de Postwet bepalen of inzet, en zo ja welke, van haar formele bevoegdheden (het geven van een bindende aanwijzing, het toepassen van bestuursdwang of het geven van een bestuurlijke boete) mogelijk en passend is.
Was een van de doelen bij de introductie van concurrentie in de postsector niet dat de kwaliteit van de dienstverlening voor de klant erop vooruit zou gaan? Deelt u de mening dat de falende postbezorging het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
De openstelling van de postmarkt heeft in de praktijk voor 92% betrekking op de zakelijke post (meer keuze, lagere prijzen en innovatie ten doel). Voor wat betreft deze (zakelijke) post heeft de klant/verzender van de poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen. Het lijkt mij dan ook in het belang van TNT Post (en de medewerkers) om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in haar postbezorging. OPTA borgt de kwaliteit van postbezorging voor de Universele Dienst aan consumenten.
Zoals ik ook in het AO van 29 juni jl. heb aangegeven, sta ik nog steeds achter de openstelling van de Postmarkt.
Te weinig leerlingplekken door de economische crisis |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit, dat er mede door de economische crisis, te weinig leerlingplekken zijn voor leerlingen van bouwopleidingen en regionale bouwopleidingscentra?
Uit de laatste Colo1 Barometer van oktober 2010 volgt dat de stage- en leerbanenmarkt zich stabiliseert en zich zelfs in de laatste maanden enigszins lijkt te herstellen. Voor sommige beroepen in de bouw is nog steeds sprake van een verminderde vraag naar leerlingen, zoals voor timmerman en metselaar. Het aantal leerlingplaatsen is primair afhankelijk van de ontwikkeling in de bouwproductie. Hierbij geldt specifiek dat in de bouwsector de klap van een crisis later wordt gevoeld, omdat deze sector eerst nog lopende opdrachten kan uitvoeren.
Dankzij het sectoraal plan van aanpak «Bouw door, leer verder», heeft de bouwsector (FNV Bouw, CNV Hout en Bouw en Bouwend Nederland) desondanks veel leerlingplaatsen kunnen behouden2.
Het is echter niet mogelijk gebleken om alle negatieve effecten van de crisis voor het aanbod aan opleidingsplaatsen in de bouw daarmee op te vangen. Voor mbo-studenten biedt veelal het complementaire karakter van de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) uitkomst. Hierdoor kan het opleidingenaanbod meebewegen met schommelingen op de arbeidsmarkt. Bij een tekort aan opleidingsplaatsen, zal zich een toename voordoen van het aantal deelnemers in de bol-opleiding waarbij een zwaarder accent wordt gelegd op leren in de school.
Deelt u de mening dat het Rijk de bouwsector moet helpen en hierbij als grote opdrachtgever het goede voorbeeld dient te geven? Bent u daarom bereid om bij aanbestedingen van de Rijksgebouwendienst als voorwaarde op te nemen dat er een aantal leerlingplekken gecreëerd wordt?
Ja, in zoverre dat ik de mening deel dat het Rijk inderdaad als opdrachtgever het goede voorbeeld dient te geven.
Met betrekking tot bouwprojecten wordt het openstellen van leerlingplaatsen reeds als verplichte randvoorwaarde door de Rijksoverheid gesteld. De Rijksgebouwendienst heeft standaard in bouwkundige bestekken opgenomen dat de uitvoering deels in de vorm van leerlingplaatsen moet gebeuren. Bij aansprekende bouwprojecten als de gezamenlijke nieuwbouw voor het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksmuseum wordt door de Rijksgebouwendienst bewust gebruikt gemaakt van leerlingplaatsen om andere opdrachtgevers in de bouw over de streep te halen om ook leerlingplaatsen open te stellen.
Daarnaast zijn in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid veel acties in gang gezet die zich richten op het bestrijden van eventuele tekorten aan bpv-plaatsen, met inbegrip van leerlingplaatsen in de bouw. Uw Kamer is over de voortgang van alle maatregelen uit het Actieplan voor het laatst geïnformeerd in de voortgangsrapportage van 1 september 2010 (TK, 2009–2010, 29 544, nr. 257). De belangrijkste maatregelen uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid in deze context zijn het zogenaamde Stage- en leerbanenoffensief van de kenniscentra en de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid door de 30 arbeidsmarktregio’s.
Bent u bereid om met het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen te overleggen of ook zij willen bevorderen dat er bij overheidsopdrachten meer (verplichte) aandacht komt voor leerlingplekken?
Ja.
Op bestuurlijk niveau zal in de zich daarvoor lenende gremia het onderwerp leerlingplaatsen aan de orde worden gesteld.
Wel wil ik u erop wijzen dat de voorwaarde om leerlingplaatsen verplicht te stellen bij bouw- en infrastructuurprojecten door provincies, gemeenten en waterschappen, een aangelegenheid is die valt onder de autonomie van provincies, gemeenten en waterschappen.
De voorzitter van het Europees Stamboek voor Shagyapaarden, Sportpaarden en Sportpony's dreigt met executie van paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Stamboekvoorzitter chanteert Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE) met executie paarden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dreigement dat deze stamboekvoorzitter paarden wil executeren totdat zijn stamboek door de PVE wordt erkend? Acht u het gelet op de huidige wettelijke bepalingen en jurisprudentie ten aanzien van het doden van dieren mogelijk dat paarden op deze manier opzettelijk worden gedood zonder dat er strafbare feiten worden gepleegd? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en bent u bereid deze lacune in de wet te dichten?
Het persbericht dat de heer De Lange, voorzitter van het Europees Arabisch Stamboek voor Shagyapaarden, Sportpaarden en Sportpony’s (EASP), op 14 september 2010 heeft doen uitgaan, is op persoonlijke titel uitgebracht. De overige bestuursleden van het EASP nemen ten volle afstand van deze reactie van de voorzitter.
Het bestuur van EASP is door de commissie Erkenning en Toezicht Paardenfokkerij (ETP) van het PVE uitgenodigd voor een verhelderend gesprek, dat op 6 oktober 2010 zal plaatsvinden. De commissie ETP geeft advies over paardenfokkerij aan de voorzitter van PVE, die uiteindelijk het definitieve besluit neemt over de aanvraag tot erkenning van het stamboek.
De heer De Lange heeft laten weten dat hij blij is met het gesprek en afziet van de effectuering van de in het bericht genoemde actie.
Het staat eigenaren van paarden overigens vrij om hun dieren naar het slachthuis af te voeren. Het is verboden buiten het slachthuis rundvee, eenhoevige of loopvogels te slachten of te doden, tenzij dit moet gebeuren in geval van een onmiddellijk gevaar voor mens of dier, het dier ondraaglijk lijdt of in geval van bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om te voorkomen dat de paarden worden geëxecuteerd, door middel van bijvoorbeeld intensieve controles door de Algemene Inspectiedienst (AID) bij de stamboekvoorzitter?
Gezien het bovengenoemde acht ik het nemen van specifieke maatregelen niet opportuun.
Het optreden van de Verenigde Naties in Congo |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate en op welke wijze spreekt u de Congolese overheid aan op haar verantwoordelijkheden met betrekking tot bescherming van burgers?1
Nederland bespreekt deze kwesties regelmatig in de bilaterale contacten met de Congolese autoriteiten, zowel vanuit de invalshoek van Security Sector Reform, als vanuit mensenrechtenoptiek. Meest recent is dit onderwerp nog opgebracht in gesprekken in juni van dit jaar tussen de Nederlandse ambassadeur te Kinshasa en de Congolese minister van Defensie en de veiligheidsadviseur van de president. Daarnaast stelt Nederland de bescherming van de burgerbevolking door de Congolese autoriteiten ook in multilateraal verband aan de orde, onder andere via MONUSCO, EUSEC, de EU en de Mensenrechtenraad. Ten slotte wordt dit aspect expliciet meegenomen bij de uitvoering van de activiteiten die Nederland financiert.
Zijn volgens u het mandaat en de materiële inzet van de Mission de l'Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO) afdoende om adequaat op de problematiek in Oost-Congo, in het bijzonder verkrachtingen, te reageren?
MONUSCO heeft van de Veiligheidsraad onder hoofdstuk 7 van het handvest van de Verenigde Naties een robuust mandaat meegekregen (resolutie 1925, d.d. 28 mei 2010) voor het beschermen van de burgerbevolking in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Uit het onderzoek van Assistent Secretaris-generaal Atul Khare naar de recente verkrachtingen in het oosten van de DRC mag echter blijken dat MONUSCO dit mandaat niet altijd ten volle benut. Zoals ik ook in mijn antwoorden op de recente vragen van de leden Van Dam en Dikkers (uw kenmerk 2010Z12637, d.d. 10 september 2010) heb aangegeven, doet dat niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering op dit gebied. MONUSCO beschikt niet over de mensen en middelen om in het uitgestrekte gebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd zelfstandig te beschermen.
Behaalt de International Security and Stabilization Support Strategy for Eastern DRC (ISSS-strategy), als samenwerking tussen Verenigde Naties en Congolese overheid, de beoogde doelen? Zo nee, wat is er nodig om de kwaliteit van de missie te verhogen?
De ISSSS is gericht op het ontsluiten van gebieden in het oosten van de DRC en het in staat stellen van de Congolese overheid om het overheidsgezag in deze gebieden te herstellen en de orde te handhaven. Dit vergt tijd en het is nog te vroeg om vast te stellen of de doelstellingen worden gehaald. Ondanks de moeilijke veiligheidssituatie heeft de VN in samenwerking met de Congolese autoriteiten enkele belangrijke resultaten behaald, maar grote uitdagingen resteren nog. Zo zijn voorheen onveilige gebieden ontsloten door het herstel van wegen en de rehabilitatie van infrastructuur. Dit draagt bij aan de veiligheid in de betreffende gebieden en bevordert economische activiteit. Ook wordt gestage vooruitgang geboekt bij de constructie van overheidsgebouwen die de aanwezigheid van de staat in deze afgelegen gebieden mogelijk moeten maken. Met het daadwerkelijk vestigen van competent bestuur in deze gebieden is vooralsnog slechts een voorzichtig eerste begin gemaakt. De Congolese overheid zal de inspanningen moeten intensiveren om gekwalificeerd personeel in deze gebieden te plaatsen en van de middelen te voorzien om hun taken te kunnen uitvoeren. Nederland voert een actieve dialoog met zowel de Congolese gesprekspartners als de betrokken VN-instellingen om deze structurele problemen op te kunnen lossen.
Hoe houdt Nederland, als grootste donor van de ISSS-strategy, toezicht op de effectiviteit en efficiëntie van deze strategie? Is het nodig en/of wenselijk om dit toezicht te verbeteren of uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
De ISSSS wordt onder verantwoordelijkheid van de VN uitgevoerd en toezicht is dus in eerste instantie een zaak van de VN. Als belangrijke donor volgt Nederland het programma echter nauwlettend. Mede om zicht te kunnen houden op de uitvoering van de ISSSS heeft Nederland een vertegenwoordiger van de ambassade op permanente basis gevestigd in Goma, de hoofdstad van de provincie noord Kivu. Daarnaast heeft Nederland een medewerker gedetacheerd bij de Stabilization Support Unit van MONUSCO in Bukavu, de hoofdstad van de provincie zuid Kivu. Met regelmatige missies in het veld en veelvuldig overleg, zowel in Kinshasa als in Goma, met de relevante VN-organisaties, lokale overheden en NGO’s wordt de voortgang gevolgd. Tenslotte is mede op aandringen van Nederland in maart van dit jaar een onafhankelijke evaluatie van het programma uitgevoerd waaraan Nederland heeft deelgenomen.
Zijn er volgens u, naast de door Atul Khare (Assistant Secretary General van de VN voor Vredesoperaties) voorgestelde maatregelen om als MONUSCO Congolese burgers beter te kunnen beschermen, maatregelen die preventief genomen kunnen worden om aanvallen te voorkomen? Zo nee, waarom denkt u dat? Zo ja, welke maatregelen zouden er volgens u genomen kunnen worden?
Zoals ik aangaf in mijn beantwoording van de vragen van de leden Van Dam en Dikkers, ben ik van mening dat de door Assistent Secretaris-generaal Atul Khare voorgestelde maatregelen zullen bijdragen aan verbeterde bescherming van de burgerbevolking in het oosten van de DRC. Ook met deze maatregelen kan MONUSCO echter onmogelijk de bevolking in heel het oosten van de DRC op elk moment beschermen en kunnen nieuwe incidenten dus niet worden uitgesloten.
Om de situatie in het gebied duurzaam te verbeteren is hervorming van de Congolese veiligheidssector noodzakelijk. Verder zal de exploitatie van grondstoffen in het gebied moeten worden geregulariseerd en zal de Congolese overheid effectief bestuur moeten vestigen in het oosten van de DRC. Dit vergt echter wel politieke wil van de kant van de Congolese regering en is in een fragiele staat als de DRC een kwestie van lange adem.
Ziet u wellicht meer mogelijkheden om, met ondersteuning van de Verenigde Naties, het Congolese veiligheidsapparaat te versterken om adequate ondersteuning te bieden aan burgerbescherming? Zo ja, welke mogelijkheden hiertoe ziet u?
Nederland is al actief in deze sector. Naast de bijdragen van USD 24,6 miljoen aan de ISSSS heeft Nederland sinds 2007 USD 14,8 miljoen bijgedragen aan de hervorming van het Congolese leger. Nederland spant zich daarnaast in om de coördinatie onder donoren op het gebied van Security Sector Reform te verbeteren zodat de inspanningen beter op elkaar aansluiten en de internationale gemeenschap een effectievere dialoog kan voeren met de Congolese regering over noodzakelijke hervormingen.
Welke criteria hanteert u om hervormingen in het Congolese leger te beoordelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin zijn hiervoor de richtlijnen beschikbaar die de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling in 2007 heeft opgesteld in het handboek voor Security Sector Reform. De beoordeling van de hervormingen van het Congolese leger is echter geen zaak van Nederland alleen. Nederland heeft zich de afgelopen periode in het kader van de internationale Contact Groep voor de Grote Meren Regio sterk gemaakt om de internationale partners meer op één lijn te krijgen ten aanzien van de prioriteiten op dit gebied.
De toegepaste beslagvrije voet |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de afdeling sociale zaken in de gemeente Utrecht in het geval van derdenbeslag slechts de kale beslagvrije voet, zoals bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 475d, lid 1, 2 en 4) toepast?
Mij is niet bekend dat de gemeente Utrecht op een andere manier – dan in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald – uitvoering zou geven aan een derdenbeslag.
Bestaat de wettelijke mogelijkheid om de kale beslagvrije voet te verhogen met het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 475d, lid 5) vermelde gedeelte van de premie voor de ziektekostenverzekering en van de woonkosten? Zo ja, vindt u het wenselijk dat het verschillend wordt toegepast?
Op grond van artikel 475d, lid 5, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de beslagvrije voet verhoogd te worden met een gedeelte van de premie voor de ziektekostenverzekering en van de woonkosten. Gemeenten zijn wettelijk verplicht uitvoering te geven aan het beslag. Gemeenten zijn niet verplicht om deurwaarders te wijzen op de verhoging van de beslagvrije voet zoals in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vermeld staat. Dat is ook niet nodig. Deurwaarders zijn vertrouwd met beslaglegging en evenals gemeenten gebonden aan de regels die zijn vastgelegd in het Burgerlijke Wetboek van Rechtsvordering. Daarnaast zijn deurwaarders krachtens jurisprudentie van de tuchtrechter gehouden de hoogte van de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen indien op enig moment blijkt dat deze onjuist is vastgesteld en dat doen deurwaarders ook.
Zijn gemeenten verplicht om deurwaarders te wijzen op de verhoging van de beslagvrije voet zoals in artikel 475d vermeld staat?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in het kader van de steeds groter wordende schuldenproblematiek wenselijk dat gemeenten werk maken van de mogelijkheid dan wel verplichting om de beslagvrije voet te verhogen conform de wet?
Op het moment dat de gemeenten zelf als beslaglegger optreden hebben zij een actieve rol bij het toepassen van de beslagvrije voet. In het verleden hebben mij signalen bereikt, waaruit bleek dat de sociale diensten van gemeenten problemen zouden hebben bij het correct toepassen van de beslagvrije voet. Om de gemeenten hierin tegemoet te komen heb ik in samenwerking met Stimulansz en de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) een rekentool ontwikkeld waarmee de beslagvrije voet op correcte manier berekend kan worden. De rekentool is te vinden op http://wwb-beslagvrijevoet.nl. De rekentool hanteert de systematiek zoals die in de wet is vastgelegd. De beslagvrijevoet van 90% wordt verhoogd met de woonkosten en de premie zorgverzekeringen conform artikel 475d, lid 5, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeenten dienen hiervoor wel bij de uitkeringsgerechtigden naar de hoogte van de (reken)huur en de premie ziektekostenverzekering te vragen. De uitkeringsgerechtigden zijn wettelijk verplicht de juiste gegevens te verstrekken. De hoogte van de huurtoeslag en de zorgtoeslag kunnen door de rekentool automatisch worden berekend.
Het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van eerwraak in Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook in Nederland eist «eer» vele doden»?1
Ja.
In hoeverre klopt het in het artikel genoemde cijfer van dertien dodelijke eerwraak slachtoffers per jaar en het getal van 445 eergerelateerde geweldsincidenten in 2009?
De in het artikel genoemde cijfers zijn gebaseerd op het rapport «Inzicht in cijfers. Mogelijke eerzaken in 2007, 2008 en 2009» van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG). In 2007 zijn bij dit centrum 493, in 2008 553 en in 2009 445 zaken uit heel Nederland onder de aandacht gebracht, waarbij de politie rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat een eermotief een rol speelt bij deze zaken. In het rapport wordt gesproken over «mogelijke eerzaken», omdat bij binnenkomst van deze zaken niet meteen op voorhand duidelijk is dat het hier daadwerkelijk om (dreigend) geweld gaat, waarbij het motief in geschonden eergevoel gezocht dient te worden. Bij de behandeling van de zaken is daar echter wel rekening mee gehouden. In 2009 werd bij het LEC EGG melding gemaakt van 13 dodelijke slachtoffers. Het is niet duidelijk in hoeverre in al deze zaken een geschonden eergevoel daadwerkelijk het motief was voor dodelijke escalatie.
Erkent u dat eergerelateerd geweld bijna volledig voor rekening komt van immigranten uit islamitische landen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat eergerelateerd geweld voornamelijk voorkomt bij immigranten uit islamitische landen wordt niet gerechtvaardigd door het rapport van het LEC EGG. Het rapport geeft inzicht in de zaken die bij de politie bekend zijn waarbij het eermotief een mogelijke rol heeft gespeeld. Er is echter sprake van een «dark number» omdat niet alle zaken bekend worden bij de politie. Daarom kunnen op basis van de cijfers die zijn weergegeven in dit rapport geen uitspraken gedaan worden over het fenomeen eergerelateerd geweld in zijn totale omvang, of over het aandeel immigranten met een islamitische achtergrond dat te maken krijgt met eergerelateerd geweld.
Uit het derde deel van het rapport van het LEC EGG, «Mogelijke eerzaken nader bekeken, een onderzoek naar casuïstiek uit 2006», alsmede uit eerder onderzoek naar het fenomeen eergerelateerd geweld2, blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en het voorkomen van eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in vele landen in de wereld, ongeacht de aldaar overheersende religie.
Deelt u de mening dat daders van eerwraak extra zwaar moeten worden gestraft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Neen. In beginsel vormt het eermotief noch een strafverzwarende omstandigheid, noch een schulduitsluitings- of rechtvaardigingsgrond. De rechter houdt in elke individuele strafzaak rekening met de omstandigheden van het betreffende geval en de persoon van de dader. Bij een veroordeling zal de rechter, binnen de voor het desbetreffende delict geldende maximumstraf, een gepaste straf opleggen.
De subsidieregeling voor integraal duurzame stallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u recentelijk nog eens 15 miljoen euro extra hebt gereserveerd voor de subsidiëring van integraal duurzame stallen?1
Op 10 september heb ik in een wijziging van de Regeling LNV subsidies en onderliggend openstellingsbesluit in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze wijziging is 15 miljoen euro gereserveerd voor investeringen in integraal duurzame stallen. De regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen is geopend van 15 september 2010 tot 15 oktober 2010.
Kunt u bevestigen dat u de criteria om in aanmerking te komen voor deze regeling hebt verruimd? Zo ja, welke veranderingen hebt u hierin doorgevoerd en waarom?
De criteria om in aanmerking te komen voor subsidie zijn niet verruimd en zijn gelijk aan de eerdere openstellingen van de regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen.
Wel zijn er veranderingen in de subsidiabele kosten. Voorheen kwamen uitsluitend meerkosten van bovenwettelijke investeringen gericht op dierenwelzijn in aanmerking voor subsidie. Met deze wijziging komen ook de meerkosten voor de bovenwettelijke investeringen in milieu of diergezondheid in aanmerking voor subsidie. Deze laatste posten komen echter uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien tevens in dierenwelzijn wordt geïnvesteerd.
Met deze uitbreiding van de subsidiabele posten komt het integrale karakter van de regeling meer tot zijn recht.
Kunt u bevestigen dat uit de nieuwe subsidievoorwaarden voortvloeit dat ondernemers die eenzijdig investeren in milieumaatregelen ook in aanmerking komen voor een subsidie onder de investeringsregeling integraal duurzame stallen? Zo ja, hoe is dit te verenigen met het uitgangspunt van een «integraal duurzame stal», waarbij naar alle aspecten van de stal, dus ook zeker naar het welzijn van de dieren, gekeken wordt? Zo ja, waarom hebt u hiervoor gekozen en op welke manier valt dit te verenigen met het doel om in 2023 alleen nog maar integraal duurzame stallen te hebben in Nederland?
Nee. Zie antwoord op vraag 2; een eenzijdige investering in milieu (of diergezondheid) komt niet voor subsidie in aanmerking. Er moet altijd sprake zijn van verbetering van dierenwelzijn.
Deelt u de mening dat een stal pas integraal duurzaam genoemd kan worden als de huisvesting is afgestemd op de natuurlijke behoeftes van de dieren, zodat zij hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen? Hoeveel stallen die aan deze voorwaarden voldoen zijn al onder deze regeling in aanmerking gekomen voor subsidie?
Voor integraal duurzame stallen hanteer ik (ongewijzigd) de volgende definitie:
«stallen en houderijsystemen die, op terrein van dierenwelzijn, zijn uitgerust met maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven en die tegelijkertijd tenminste voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid én economische haalbaarheid».
Stallen met alleen ammoniakreducerende maatregelen zijn volgens deze definitie niet integraal duurzaam.
Ik stuur de Kamer jaarlijks een brief over de voortgang van de realisatie van het aantal integraal duurzame stallen. In mijn brief over de monitoring integraal duurzame stallen van 17 juni jl. (28268, nr. 413) en de bijbehorende bijlage kunt u zien dat er op 1 januari 2010 vanuit de regeling integraal duurzame stal- en houderijsystemen (RLS) 58 stallen gerealiseerd en er 152 stallen in voorbereiding zijn.
Van 1 februari 2010 tot 27 februari 2010 is de regeling integraal duurzame stallen en houderijsystemen open geweest onder de regeling GLB inkomenssteun 2006. Bij deze regeling is er aan 67 aanvragers subsidie toegekend.
Deelt u de mening dat een stal waarin alleen ammoniakreducerende maatregelen zijn genomen niet te kenmerken is als «integraal duurzaam»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid striktere criteria te hanteren om er zodoende voor te zorgen dat alleen ondernemers die willen investeren in een werkelijk integraal duurzame stal, waarbij de behoeftes van het dier centraal staan, in aanmerking komen voor subsidie? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie hierbij mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Het zwaartepunt van de regeling ligt op dierenwelzijn. Door naast dierenwelzijn ook bovenwettelijke investeringen in diergezondheid en milieu subsidiabel te stellen, komt het integrale karakter nog beter tot zijn recht.
Striktere criteria acht ik niet nodig, omdat alleen ondernemers die willen investeren in een integraal duurzame stal (waarbij er altijd in bovenwettelijke dierenwelzijnsmaatregelen geïnvesteerd moet worden) in aanmerking komen voor subsidie.
Het opleggen van een boete door de Nederlandse Mededingingsautoriteit aan de Landelijke Huisartsen Vereniging |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat was uw gedachte bij het horen van het nieuws dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) een boete van 51 000 euro heeft opgelegd aan de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) omdat de zegels van een deur zijn verbroken?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende besluit van de NMa.
Kunt u zich de woede van de LHV voorstellen dat, doordat een bewaker van een extern beveiligingsbedrijf per ongeluk s nachts het zegel heeft verbroken hetgeen ook is toegegeven zij toch een dergelijke boete krijgt opgelegd? Zijn hier niet de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschreden? Zo nee, waarom niet?
De NMa verzegelt ruimtes wanneer een onderzoek op locatie, waarbij gezocht wordt naar bewijs van een overtreding van de Mededingingswet, nog niet is afgerond. Op deze wijze kan het onderzoek op een later moment worden voortgezet zonder risico op verlies of beschadiging van het in de verzegelde ruimte aanwezige onderzoeksmateriaal. Bij het aanbrengen van een zegel benadrukt de NMa altijd dat het intact houden van een zegel de verantwoordelijkheid is van de onderzochte organisatie. De reden hiervoor is dat zij als enige in staat is om de hiertoe geëigende waarborgen te treffen, zoals het afsluiten van kamers.Door verbreking van een verzegeling heeft de NMa geen zekerheid meer dat het in de verzegelde ruimte aanwezige bewijsmateriaal niet is gemanipuleerd of verwijderd. Als in een bepaald geval blijkt dat een verzegeling is verbroken, kan de betreffende organisatie daarop aangesproken worden, omdat het haar verantwoordelijkheid is om te waarborgen dat de verzegeling intact blijft.
Hoe kijkt u aan tegen de signalering van de LHV dat, als de medewerkers van de NMa een uur hadden overgewerkt, de losse papieren in de ruimte hadden kunnen worden weggewerkt, waardoor had kunnen worden volstaan met de verzegeling van twee kasten en twee ladeblokken, waardoor de verzegeling van de gehele ruimte overbodig was geworden (waardoor de risicos vrijwel uitgesloten zouden zijn)?2 Hoe beoordeelt u de werkopvatting van de NMa om met acht man sterk om 18.00 uur het pand te verlaten en niet te willen overwerken, teneinde de risicos voor de LHV te beperken?
Het besluit van de NMa in deze zaak is inmiddels gepubliceerd op de website van de NMa. Uit het besluit blijkt onder meer dat de NMa na 18.00 uur nog vier uur had moeten doorwerken om het onderzoek op locatie af te ronden en dat de NMa met instemming van de LHV de ruimte heeft verzegeld. Daarbij heeft de NMa meegedeeld dat het verstandig zou zijn om de schoonmaakdiensten en de beveiliging te informeren over de risico’s omtrent het verbreken van de verzegeling.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om deze boete, die uiteindelijk weer opgebracht wordt door premiegelden van de Nederlandse burger, van tafel te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een individuele zaak, waarin de NMa als onafhankelijke toezichthouder de discretionaire bevoegdheid heeft om ruimtes te verzegelen en om een boete op te leggen wanneer een verzegeling verbroken is.
Het is aan de betrokken partij om bij de NMa in bezwaar te gaan tegen de boete, danwel de bezwaarprocedure over te slaan en direct in beroep te gaan bij de rechter. Uiteindelijk is het aan de rechter om, aan de hand van de omstandigheden van het geval, te oordelen over de grondslag van het door de NMa genomen besluit alsook de hoogte van de daarbij opgelegde boete. Op geen enkel moment is daarbij een rol weggelegd voor de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Economische Zaken.
Vindt u het optreden van de NMa in het algemeen een bijdrage leveren aan de verbetering van de (huisartsen)zorg? In hoeverre acht u de kans aanwezig dat de NMa met haar optreden het paard achter de wagen spant, omdat huisartsen de lust zal ontgaan te ondernemen omdat de NMa op de loer ligt?
Het optreden van de NMa levert een bijdrage aan de verbetering van (huisartsen)zorg, omdat de NMa bewaakt dat patiënten niet worden belemmerd in hun vrijheid om zelf een huisarts te kiezen. Een dergelijke belemmering vermindert namelijk de prikkel voor huisartsen om zich positief van elkaar te onderscheiden. Omdat huisartsen zich voornamelijk kunnen onderscheiden op het gebied van kwaliteit van het aanbod (medisch inhoudelijk, maar ook op serviceaspecten zoals ruimere openingstijden), zal een gebrek aan prikkels om zich positief te onderscheiden vooral de verbetering van de kwaliteit en het doorvoeren van innovaties in de huisartsenzorg belemmeren.
De Mededingingswet en het toezicht daarop door de NMa staan niet in de weg aan (innovatief) ondernemerschap. Enkel afspraken tussen huisartsen die de concurrentie belemmeren en waar geen voordelen voor de patiënt tegenover staan die daar tegen op wegen, zijn op grond van de Mededingingswet verboden. Onder goed ondernemerschap verstaan wij dan ook niet het onderling belemmeren van toetreding voor nieuwe huisartsen of het maken van prijsafspraken. Dit gaat ten koste van (de keuzevrijheid van) de patiënt.
Wat is uw oordeel over het standpunt van de LHV en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) dat de Mededingingswet niet van toepassing moet worden verklaard op de huisartsenzorg, omdat concurrentie tussen huisartsen schadelijke effecten heeft?3 Bent u bereid te onderzoeken welke positieve en negatieve effecten marktwerking in de huisartsenzorg met zich meebrengt om op basis daarvan een afweging te maken? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te besteden aan een daartoe deskundig en geheel onafhankelijke onderzoeksorganisatie?
De afweging waar naar gevraagd wordt is al gemaakt in de Zorgverzekeringswet, waarin ruimte wordt gemaakt voor vraaggestuurde zorg. Dit is onder meer gebeurd door afschaffing van de contracteerplicht, de vervanging van de puntstarieven en de invoering van financiële risico’s in de beroepsuitoefening. Waar de overheid kiest voor meer ruimte voor (gereguleerde) marktwerking en ondernemerschap in de zorg, is de Mededingingswet er om die ruimte te beschermen. Het daarmee nagestreefde doel van het overheidsbeleid in de huisartsensector is hogere kwaliteit, meer keuzevrijheid en betere beheersbaarheid van de kosten. Deze doelen worden in gevaar gebracht als de vrije ruimte voor concurrentie door huisartsen weer wordt ingeperkt. Op dit moment onderzoekt de NMa of daarvan binnen de huisartsensector sprake is.
Het uitblijven van de openstelling spitsstroken A12 woerden-Gouda-Zoetermeer |
|
|
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Waarom zijn de spitsstroken op de A12 tussen Woerden en Gouda en Gouda en Zoetermeer nog steeds niet opengesteld voor het autoverkeer terwijl deze al maanden gereed zijn, waardoor automobilisten verbijsterd zijn en het gevoel hebben dat ze onnodig in de file staan?
Het is vervelend als weggebruikers het gevoel hebben onnodig in de file te staan. Daarom pak ik, zoals bekend, versneld knelpunten aan, zodat weggebruikers weer vlot kunnen doorrijden. Het project A12 Woerden – Gouda is met een jaar versneld en maakt deel uit van de Spoedaanpak Wegen. Onderdeel van deze aanpak is om de hinder tijdens de werkzaamheden zo veel mogelijk te beperken. Daarom hebben de werkzaamheden aan het wegdek in de rustige zomerperiode (15 juni tot
16 augustus 2010) plaatsgevonden. Op dit moment worden de camera’s en elektronica naast de weg aangesloten. Vervolgens moeten deze systemen worden getest en aangesloten op de verkeerscentrale in Rhoon. Dan kan de strook worden opengesteld.
RWS en de aannemer doen er alles aan om de spitsstrook snel, maar ook veilig te kunnen openstellen. De oorspronkelijke openstelling was gepland in november 2011. Door de hiervoor geschetste uitvoeringswijze wordt de weg bijna een jaar eerder opengesteld.
De spitsstroken tussen Gouda en Zoetermeer zijn opengesteld op 18 januari 2010. Op 8 maart heb ik bekend gemaakt dat de eerste maand na de opening van de spitsstrook tussen Gouda en Zoetermeer de totale filezwaarte ruim is gehalveerd vergeleken met de periode voor de opening. De files in de avondspits zijn nagenoeg verdwenen. De filezwaarte richting Den Haag is met 30 procent afgenomen. De spitsstrook levert hierdoor op jaarbasis een besparing op van 3,5 miljoen euro aan maatschappelijke kosten.
Bent u bereid deze stroken onmiddellijk open te stellen, zodat het verkeer kan doorstromen? Zo nee, waarom niet?
Graag had ik de spitsstrook onmiddellijk opengesteld. Echter de systemen om de spitsstrook veilig te kunnen openen en sluiten moeten nog worden aangesloten, geprogrammeerd en getest. Dit is een heel belangrijke fase om een veilige en verantwoorde openstelling te kunnen waarborgen. Daarom is het openstellen van deze rijstrook als spitsstrook nu onverantwoord. De openstelling zal direct plaatsvinden nadat het testen van alle systemen positief is verlopen.
Wat zijn de redenen voor deze vertraagde openstelling?
Er is geen sprake van vertraging. De oorspronkelijke openstelling was gepland in november 2011. Door de nieuwe uitvoeringswijze is de openstelling versneld naar 10 december 2010.
Welke acties onderneemt u om deze spitsstroken zo snel mogelijk open te stellen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke datum zullen de spitsstroken zijn opengesteld?
Ik ga uit van een openstelling op 10 december 2010. Overigens blijf ik continu op zoek naar versnellingsmogelijkheden.
Het bericht dat door bezuinigingen minder leerlingen een kans maken alsnog een diploma te halen |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten dit jaar en volgend jaar minder besteden aan educatie?1
Tot 2009 ontvingen gemeenten een apart educatiebudget. Met ingang van 1 januari 2009 hebben gemeenten voor het eerst de bijdrage voor de educatiedoelstellingen ontvangen via het participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Met ingang van 1 januari 2010 is € 50 miljoen vanuit het educatiedeel structureel herbestemd ten gunste van het budget voor extra taal- en rekenonderwijs in het mbo. Daarnaast is door het kabinet in 2009 besloten om aanvullend € 35 miljoen minder op het budget in te zetten vanaf 2011 (kamerstukken 2009–2010, 32123-VIII, nr. 2, p. 98 en 108). Dit geld is bestemd als bijdrage in het OCW-aandeel in de rijksbrede problematiek als gevolg van de economische recessie. De resterende educatiemiddelen zullen worden verdeeld over de basisvaardigheden (met name de bestrijding van laaggeletterdheid), vavo, en NT2. Gezien deze bezuinigingen en de impact hiervan op de continuïteit van het educatieonderwijs in combinatie met een aantal andere ontwikkelingen in het mbo, heeft het kabinet in 2009 tevens besloten om de introductie van marktwerking voor educatiemiddelen uit te stellen en de oormerking van dit budget voor educatie en de bestedingsverplichting bij de roc’s te verlengen. Gedurende deze periode zal de wettelijke taak van roc’s voor educatie gehandhaafd blijven. Ook blijven binnen het totale participatiebudget de schotten tussen het educatiebudget en het inburgeringbudget bestaan. Dit betekent dat gemeenten verplicht zijn om de educatiemiddelen volledig aan educatie bij roc’s te besteden (en dat inburgeringsmiddelen niet besteed mogen worden aan educatie). Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om middelen van het WWB-werkdeel binnen het participatiebudget te besteden aan de inkoop van educatievoorzieningen.
In 2009 was 202 miljoen euro beschikbaar voor educatie. In 2010 is dat 150 miljoen euro en vanaf 2011 zal dat jaarlijks 115 miljoen euro zijn. Elke gemeente ontvangt een deel van dit landelijke budget voor educatie. Gemeenten zijn verplicht om (ten minste) de middelen die zij vanuit het rijk ontvangen voor educatie volledig te besteden aan educatie bij roc’s. Daarnaast kunnen gemeenten zelf besluiten om ook andere middelen vanuit het participatiebudget voor educatie in te zetten.
Hoeveel plaatsen voor leerlingen verdwijnen hierdoor in het voortgezet algemeen volwassenonderwijs (VAVO)?
Veranderingen binnen het participatiebudget voor gemeenten hebben geen invloed op de bekostiging van vavo voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. In de afgelopen kabinetsperiode heb ik het (juridisch) mogelijk gemaakt dat scholen het onderwijs aan leerlingen die dreigen vast te lopen in het reguliere voortgezet onderwijs kunnen uitbesteden aan de vavo-afdeling van een roc. De desbetreffende leerling blijft ingeschreven op de school voor voortgezet onderwijs en deze school blijft ook bekostiging voor deze leerling ontvangen. De school maakt afspraken met het roc over de middelen die worden overdragen en over het onderwijs en de begeleiding van de leerling. De mogelijkheid voor en de bekostiging van leerlingen in het voortgezet onderwijs om hun opleiding te volgen aan een roc blijven ongemoeid. Daar verandert niets aan.
Hoeveel van deze leerlingen kunnen niet terecht in het reguliere onderwijs?
Voor elke leerling is een route in het regulier onderwijs mogelijk. Leerlingen die baat hebben bij vavo hebben vooral behoefte aan een andere leeromgeving die scholen voor regulier voortgezet onderwijs hun niet kan bieden. Als dat aan de orde is, hebben scholen voor regulier onderwijs de mogelijkheid om het onderwijs aan de desbetreffende leerling uit te besteden aan een roc.
Hoeveel leerlingen op het VAVO behoren tot de voortijdige schoolverlaters uit het reguliere onderwijs?
Leerlingen voor wie hun eigen school het onderwijs uitbesteedt aan de vavo-afdeling van een roc, zijn geen voortijdige schoolverlaters (vsv-ers). Deze leerlingen blijven ingeschreven aan hun school voor voortgezet onderwijs (als voltijds leerlingen voortgezet onderwijs). De reden dat het onderwijs aan sommige leerlingen wordt uitbesteed aan een vavo-afdeling van een roc is dat het bevoegd gezag van mening is dat desbetreffende leerling zo een grotere kans heeft een diploma te behalen.
Leerlingen van 18 jaar en ouder die zich rechtstreeks aanmelden bij de vavo-afdeling van een roc worden niet gezien als vsv-er.
Hoeveel kost het om ten minste voor deze twee categorieën leerlingen een plaats in het VAVO te behouden?
Er kunnen in het volwassenenonderwijs 2 categorieën deelnemers worden onderscheiden:
Deelnemers uit de eerste categorie zijn volwassenen voor wie vavo kan worden bekostigd vanuit het participatiebudget van hun woongemeente. Gemeenten zijn verplicht om (ten minste) het volledige bedrag dat zij binnen het participatiebudget voor educatie ontvangen bij een roc aan volwasseneneducatie te besteden.
Voor deelnemers uit de tweede categorie geldt dat zij ingeschreven blijven op de school voor voortgezet onderwijs. De school blijft verantwoordelijk voor deze leerling en ontvangt reguliere bekostiging voor deze leerling, mogelijk inclusief extra middelen voor leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en voor leerlinggebonden financiering (lgf) als de leerling daarvoor in aanmerking komt. Het roc en de school voor voortgezet onderwijs maken onderling afspraken over de middelen voor het onderwijs en de begeleiding van de betreffende leerling die de school overdraagt aan de vavo-afdeling van het roc.
Vindt u het wenselijk dat tussen gemeenten verschillen ontstaan in toegankelijkheid van het VAVO?
Gemeenten ontvangen van de rijksoverheid een participatiebudget dat ingezet kan worden voor activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid van mensen in de samenleving en de participatie op de arbeidsmarkt. Bij dergelijke activiteiten gaat het om inburgeringstrajecten, volwasseneneducatie , re-integratietrajecten of een combinatie van deze trajecten.
De samenstelling van de bevolking verschilt per gemeente. Met het participatiebudget worden gemeenten in staat gesteld om te kunnen inspelen op specifieke behoeften van hun inwoners én op regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van een passend educatieaanbod voor volwassen inwoners binnen de gemeente dat hen voorbereidt en op weg helpt naar een baan of naar vervolgonderwijs. Vavo maakt deel uit van dit gemeentelijke educatieaanbod en biedt volwassenen een tweede kans om alsnog een startkwalificatie te behalen en/of te worden toegelaten tot een vervolgopleiding. Mensen die niet behoren tot de doelgroepen van het gemeentelijke participatiebeleid kunnen op eigen kosten vavo volgen.
Ik realiseer mij dat de ruimte voor gemeenten om te kunnen inspelen op de lokale situatie kan leiden tot verschillen in het educatieaanbod dat de gemeente met publieke middelen vanuit het participatiebudget financiert.
Wat gaat u doen om de ongewenste effecten van verschillen tussen gemeentes op te lossen?
VNG en MBO Raad hebben over de samenwerking op het gebied van educatie samen onlangs een handreiking opgesteld voor gemeenten en onderwijsinstellingen. Tot nu toe heeft met VNG en MBO Raad regelmatig overleg plaatsgevonden over het participatiebudget, de educatie, de laaggeletterdheid en de samenwerking tussen gemeenten en roc’s. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe zal worden omgegaan met eventuele ongewenste effecten.