Kent u het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien?1 Herinnert u zich de vragen over het aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?2
Ja.
Is het waar dat de compensatiecommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK slachtoffers half december 2011 heeft toegezegd om binnen zes weken, maar uiterlijk begin februari, uitsluitsel te geven en dat vorige week pas de aanvragers van een vertraging op de hoogte zijn gesteld?
Blijkens informatie van het onafhankelijke Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is eind februari aan de eerste 47 aanvragers van compensatie bericht dat de behandeling van hun aanvragen meer tijd in beslag heeft genomen dan de Compensatie Commissie aanvankelijk heeft aangenomen. De voorzitter van de Compensatie Commissie heeft aangegeven dat de vertraging zeer wordt betreurd, maar een zorgvuldige beoordeling meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en dat de Compensatie Commissie haar uiterste best doet alle aanvragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de toegezegde termijn van zes weken te behandelen.
Ik kan niet op basis van de vertraging in de afhandeling van de eerste compensatieverzoeken een oordeel geven over de opvolging die de Rooms-Katholieke Kerk geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. De Rooms-Katholieke Kerk moet enige tijd worden gegund om de aangekondigde maatregelen tot uitvoering te brengen. Het is vervolgens primair aan de Commissie Deetman om bij de eerste monitoring met een oordeel te komen over de opvolging van de aanbevelingen.
Deelt u de mening dat met bovenbeschreven gang van zaken het belang van eendrachtig handelen binnen de Rooms-Katholieke Kerk om nu en in de toekomst samen met de slachtoffers door erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg bij te dragen aan herstel van het aangedane leed, zoals verwoord in de eerste aanbeveling van de commissie-Deetman, in het geding is gekomen en daarmee naar onvoldoende wordt opgevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de Staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de kerkelijke instellingen, gezien het feit dat uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 van structurele aard was en een grote omvang kende?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VI, nr. 82) en tijdens het debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman op 31 januari en 15 februari 2012 ben ik ingegaan op de rol van de overheid zoals die in verschillende onderzoeken aan de orde komt en is gekomen. Ik memoreer hier dat de Commissie Samson onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, bekendheid van de overheid met deze signalen en de reactie van de overheid hierop alsook huidige mechanismen voor het signaleren van seksueel misbruik. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, kunnen concrete klachten over de rol van de politie en het Openbaar Ministerie aan mijn departement worden gezonden. Over een half jaar zal worden bezien welke conclusies hieruit moeten worden getrokken.
Uit de bevindingen van de Commissie Deetman ten aanzien van de omvang en de aard van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over het toezicht van de Staat op de naleving van de mensenrechten. Waar het betreft seksueel misbruik in horizontale relaties, zoals bij het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, staat de rol van de Staat vanuit het oogpunt van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ter discussie als enig overheidsorgaan wist of behoorde te weten van seksueel misbruik en heeft nagelaten (preventieve) maatregelen te nemen. Ik verwijs u voor het juridisch kader naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 31 maart 2010 van de toenmalige Ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 91). Mede gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door de Commissie Deetman en de heer Steenhuis heb ik daarvoor nu geen aanwijzingen.
Hebt u concrete aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad of hadden moeten hebben van dergelijke misdragingen binnen katholieke instellingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze autoriteiten geen rol hebben gespeeld in het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de hele periode van 1945–2010?
Uit de mij op dit moment ter beschikking staande gegevens heb ik geen aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad van (de aard en omvang van) misbruikzaken binnen Rooms-Katholieke instellingen, anders dan de zaken die aan de politie en het Openbaar Ministerie ter kennis zijn gebracht. Evenmin heb ik aanwijzingen dat er sprake is geweest van het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de periode 1945–2010. In het rapport van de Commissie Deetman komen diverse van deze zaken aan de orde, waarin door de politie onderzoek is verricht en het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.
Wat was de rol van de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij specifiek en actief het tegengaan van misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010?
Voor zover ik heb kunnen nagaan was er bij de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie geen afzonderlijke (beleidsmatige) aandacht voor specifiek het tegengaan van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Daarbij dient bedacht te worden dat er in de naoorlogse decennia zowel politiek als bestuurlijk relatief weinig aandacht was voor zedenmisdrijven en de bestrijding ervan. De achtergrondstudies bij het rapport van de Commissie Deetman geven hiervan een beeld.
Voor zover van zaken melding werd gedaan bij de politie of het Openbaar Ministerie werden die als individuele zaak beoordeeld en afgehandeld. Bij grotere onderzoeken waarin katholieke instellingen een rol speelden werd met het oog op de gewenste afstand wel de rijksrecherche met het onderzoek belast. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek naar misstanden in de Rooms-Katholieke instelling in Harreveld.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks de grote omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering is?
Het onderzoek van de Commissie Deetman heeft laten zien dat het zwaartepunt van de misbruikzaken ligt in de periode 1945–1970 en dat misbruik toen nauwelijks door slachtoffers bij de overheid werd gemeld. In het rapport van de Commissie Deetman worden als verklarende factoren onder meer genoemd de taboesfeer rondom seksualiteit, de zwijgcultuur en drempels voor slachtoffers om aangifte te doen. Dit verklaart waarom het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter is gekomen gering is.
Is het waar dat priesters lagere straffen voor seksueel misbruik kregen dan andere individuen in de samenleving? Zo ja, hoe verklaart u deze voorkeursbehandeling? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De mij ter beschikking staande systemen kunnen geen inzicht bieden in de door rechters gehanteerde strafmaat in zedenzaken in het verleden, waar het gaat om de vergelijking van straffen die aan priesters of andere Rooms-Katholieke geestelijken zijn opgelegd en de straffen die in vergelijkbare gevallen aan anderen werden opgelegd. Hierbij is tevens van belang dat er weinig vergelijkingsmateriaal is omdat er destijds nauwelijks aangifte werd gedaan en er maar een beperkt aantal zaken tegen Rooms-Katholieke geestelijken aan de rechter is voorgelegd. Ik heb geen aanwijzingen dat vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk van de justitiële autoriteiten een voorkeursbehandeling genoten.
Waarom duurt het langer dan de in september 2011 voorziene paar maanden was voordat de uitkomst van het feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel bekend wordt? Welke aspecten?
De beschikbare onderzoekscapaciteit en het lokaliseren en benaderen van betrokkenen, alsmede het lokaliseren en ontsluiten van relevante archieven hebben ertoe geleid dat het feitenonderzoek tot begin maart 2012 heeft voortgeduurd. Procureur-generaal Moraal heeft tijdens de hoorzitting van uw Kamer op 18 januari 2012 meegedeeld dat het onderzoek naar verwachting dit voorjaar zal zijn afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Is de eerdere vraag of het OM of andere delen van de rechterlijke macht al jaren eerder zouden kennis zouden hebben gehad over het aantal sterfgevallen nog steeds onderwerp van onderzoek? Zo ja, is het vinden van een antwoord op die vraag mede de reden voor de langere duur van het feitenonderzoek?
Deze vraag is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar is niet bepalend voor de duur ervan.
Stakingen in het onderwijs |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de situatie dat vele scholen – onder meer de Jenaplanschool Wittevrouwen te Utrecht, De Rank te Schagen en de brede school Annie M.G. Schmidt te Amsterdam – hebben meegedeeld dat de school gesloten is tijdens de voorgenomen onderwijsstaking op dinsdag 6 maart 2012 en dat leraren de facto niet de keus hebben om les te geven? Hoe beoordeelt u het feit dat de werkgever besluit te gaan staken en door de school te sluiten leraren de mogelijkheid ontneemt onderwijs te verzorgen?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Staken is een recht van werknemers. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Het stakingsrecht betreft werknemers en niet scholen. Scholen kunnen hun leraren niet verplichten mee te doen met protesten tegen onderwijsplannen van het kabinet. Leraren die willen werken moeten daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Als leraren hun normale werkzaamheden door omstandigheden niet kunnen uitoefenen, moet er in overleg met de school worden gezocht naar een maatwerkoplossing.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het College van Bestuur van Scholengroep Spinoza om de scholen op donderdag 26 januari 2012 te sluiten en personeel actief op te roepen te gaan staken?2 Zo ja, hoe beoordeelt u het actief oproepen tot staking door schoolbesturen?
Nee, ik ken dit besluit niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is staken een recht van de werknemer en niet van de werkgever. Schoolbesturen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs en de goede voortgang van het onderwijs.
Bent u bekend met de stelling dat een school gesloten wordt als 30% of meer van de leraren staakt?3 Zo ja, waar is die op gebaseerd?
Nee.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat verschillende scholen ouders voor een voldongen feit stellen door hen mede te delen (vaak per mail of brief) de school te sluiten bij de staking op dinsdag 6 maart 2012?
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat ouders in zulke gevallen geen inspraak hebben in het besluit een school al dan niet te sluiten?
Het bevoegd gezag dient bij een staking tijdig en goed overleg te voeren met de medezeggenschapsraad. Ook moeten de ouders tijdig op de hoogte worden gebracht. Voor ouders van leerlingen in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs, als het (voortgezet) speciaal onderwijs is het essentieel goed en tijdig geïnformeerd te worden door de school.
Deelt u de mening dat ouders terecht bezwaar maken tegen het sluiten van scholen, omdat het hen opzadelt met extra kosten voor kinderopvang dan wel noodzaakt tot het opnemen van een extra vrije dag?3 Zo ja, vindt u dat scholen een oplossing moeten bieden voor ouders die niet de mogelijkheid hebben opvang te regelen of een vrije dag te nemen?
Leerlingen kunnen niet zo maar naar huis worden gestuurd. De school heeft in het kader van de medezeggenschap immers met de ouders (en in het voortgezet onderwijs ook de leerlingen) afspraken gemaakt over de planning van de onderwijstijd en deze vastgelegd in de schoolgids. Als blijkt dat er ouders zijn die geen enkele mogelijkheid hebben om hun kinderen op die dag op te (laten) vangen, dan is het schoolbestuur er verantwoordelijk voor dat er gedurende de dag passende opvang wordt georganiseerd, desnoods via externe buitenschoolse opvang. Ook in het voortgezet onderwijs zouden schoolbesturen bij staking een alternatief, zoals een noodrooster, moeten regelen.
Bij voorkeur vindt de opvang van leerlingen plaats door de basisschool zelf. Mocht dat niet kunnen, dan kan de school externe buitenschoolse opvang regelen. Als ouders hierom verzoeken, heeft de school ook een wettelijke zorgplicht voor de organisatie van externe buitenschoolse opvang, met dien verstande dat de kosten voor rekening van de ouders komen. Gelet daarop, is het natuurlijk zaak dat de school hier alleen voor kiest als het echt niet anders kan.
In de uitzonderlijke situatie dat het door overmacht niet mogelijk blijkt om een alternatief te bieden, is van belang dat ouders zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd zodat zij zelf maatregelen kunnen treffen.
Deelt u de mening van sommige ouders dat het vreemd is dat leraren van overheidswege worden doorbetaald wanneer zij staken, dan wel uit de stakingskas worden betaald, terwijl deze ouders zelf extra kosten moeten maken? Zo nee, waarom niet?
Werknemers hebben stakingsrecht. Het is echter een zaak van werkgevers en werknemers of er al dan niet wordt gekort op het salaris. Ik heb wel aangegeven dat ik de meest geëigende weg hiervoor de stakingskas vind. Die wordt immers ook door contributies voor dat doel gevuld.
Een staking heeft per definitie maatschappelijke consequenties. Om deze consequenties zo goed mogelijk op te vangen, moet tijdig en goed gecommuniceerd worden met ouders, leerlingen en personeel. Het is echter niet zo dat het bevoegd gezag automatisch verantwoordelijk is voor alle kosten die voortvloeien uit de maatschappelijke consequenties van de staking.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van sommige scholen die hun deuren sluiten op de dag van de staking om eveneens geen voor- en naschoolse opvang aanbieden? Zo ja, is dit wettelijk toegestaan? Wanneer dit niet wettelijk toegestaan is, welke eventuele acties kunt u ondernemen tegen scholen die hiertoe wel besloten hebben?
Zie het antwoord op vraag 6. Ik ben niet van plan specifieke acties te ondernemen jegens de scholen die geen voorziening hebben getroffen.
Bent u er mee bekend dat volgens de gespecialiseerde vakbondspers4 veel werkgevers hun docenten na de vorige staking van 26 januari jl. niet hebben gekort op hun salaris? Hoe beoordeelt u dit besluit van de werkgevers, waarover u de vragen die destijds zijn gesteld tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari jl. nog niet kon beantwoorden?
In het mondelinge vragenuur van 31 januari jl. gaf ik aan dat ik de meest geëigende weg hiervoor de stakingskas vind, maar dat ik er formeel niet over ga: het is een zaak van werkgevers en werknemers of er al dan niet wordt gekort op het salaris. Op het al dan niet doorbetalen van het salaris bij een staking kan het ministerie van OCW geen invloed uitoefenen.
Kunt u inmiddels aangeven hoeveel scholen hun leraren doorbetaalden na de staking van donderdag 26 januari jl.?
Nee, dat heb ik niet laten onderzoeken.
Heeft u kennisgenomen van de stelling van Agnes Jongerius, voorzitter van de FNV, dat het inhalen van de gestaakte uren door leraren tegen het stakingsrecht is?5 Zo ja, hoe beoordeelt u die stellingname?
Van de stellingname van mevrouw Jongerius heb ik kennis genomen. In Nederland hebben werknemers het recht om te staken. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Wel moet bij stakingsacties in het onderwijs de overlast voor de schoolorganisatie, voor de leerlingen en voor de ouders zo beperkt mogelijk worden gehouden. Ook moet er voldaan worden aan de wettelijke eisen, onder meer die ten aanzien van onderwijstijd. Daarbij wordt niet de leraar (de werknemer) maar het bevoegd gezag (de werkgever) aangesproken.
Leerlingen hebben recht op voldoende onderwijs. Daarvoor worden scholen betaald uit publieke middelen. Als vanuit het toezicht van de inspectie blijkt dat een school niet voldoende onderwijstijd heeft gerealiseerd, kan dit leiden tot een gedeeltelijke terugvordering van de bekostiging, naar rato van het aantal te weinig gegeven uren. Als een school door de staking niet aan de urennorm voldoet, wordt het bevoegd gezag daarop aangesproken, niet de leraren. Het aanspreken van scholen om ervoor te zorgen dat zij voldoende onderwijstijd realiseren (hetzij door meer te programmeren, hetzij door adequate opvang van lesuitval, hetzij door later inhalen van uitgevallen lessen), gaat dan ook niet in tegen het stakingsrecht van leraren.
Kunt u uw eerdere aankondiging dat de Inspectie voor het Onderwijs zal kijken naar de urenrealisatie van scholen en of voldoende onderwijsuren zijn gerealiseerd, nogmaals bevestigen? Hoe verhoudt dit zich tot de onder vraag 11 genoemde stelling van de FNV-voorzitter?
Voor het voortgezet onderwijs zal de inspectie nog één of enkele jaren steekproefsgewijs specifiek toezicht houden op de naleving van de onderwijstijd. Ik streef ernaar dat thema zo snel mogelijk te laten «indalen» in het reguliere, risicogerichte toezicht. Voor het basisonderwijs is dat al het geval.
Zie verder het antwoord op vraag 11.
Herinnert u zich uw brief van 31 maart 2011 inzake het passend onderwijs6 waarin u stelt dat de schoolbesturen de kosten voor het vervoer van leraren naar de landelijke manifestatie passend onderwijs te Nieuwegein op 9 februari 2011 hebben betaald? Herinnert u zich uw antwoord op vragen tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari 2012, nl. dat het vervoer niet betaald zou zijn door de schoolbesturen? Kunt u definitief bevestigen dan wel ontkrachten dat de schoolbesturen het vervoer voor stakende leraren hebben betaald?
Hier blijkt sprake te zijn van een misverstand. In het mondelinge vragenuur van 31 januari 2012 verwees ik niet naar genoemde brief van 31 maart 2011 inzake passend onderwijs, maar naar de kort daarvoor door mij beantwoorde Kamervragen van het lid Elias (VVD) over het door scholen betalen van vervoer naar een LAKS-demonstratie (ingezonden 22 december 2011, beantwoord 16 januari 2012).
In de brief van 31 maart 2011 gaf ik aan dat schoolbesturen inderdaad de kosten voor het vervoer naar de manifestatie passend onderwijs te Nieuwegein op 9 februari 2011 hebben betaald. In de beantwoording van de vragen over het door een school betalen van vervoer van leerlingen naar een LAKS-demonstratie schreef ik dat de gemaakte kosten voor de leerlingenraad van de betreffende school waren, dat deze kosten zijn betaald door verkoop van buskaarten aan de leerlingen die naar de LAKS-demonstratie gingen (en daar toestemming voor hadden), dat de directie van de betreffende school hier op geen enkele manier bij betrokken is geweest en dat er dan ook geen onderwijsgeld is ingezet voor het vervoer van de leerlingen.
Hoe beoordeelt u de houding van een meerderheid van de schoolbesturen, verenigd in de VO-Raad, die reeds op voorhand per resolutie verklaarde dat zij een democratisch genomen besluit inzake het wetsvoorstel «Onderwijstijd» niet zal uitvoeren?7
Ook scholen voor voortgezet onderwijs dienen zich te houden aan de wet. Ik heb de VO-raad inmiddels mijn reactie op de resolutie laten weten.
Deelt u de mening dat het keer-op-keer demonstreren tegen het wetsvoorstel en de eerder geuite plannen, zonder nieuwe standpunten naar voren te brengen, leerlingen onnodig de dupe laat zijn door afwezigheid van docenten?
Staken is een recht van werknemers. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Schoolbesturen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs en de goede voortgang van het onderwijs.
Ik ben van mening dat uitval van lessen daarbij zo veel mogelijk moet worden voorkomen. De inspectie ziet toe op het realiseren van voldoende onderwijstijd. Uren die als gevolg van een staking uitvallen, tellen niet mee als onderwijstijd.
Het bericht 'Werkstraffen voor geweld op voetbalveld' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Werkstraffen voor geweld op voetbalveld»?1
Ja.
Is het waar dat de kinderrechter twee voetballers van TSC uit Oosterhout een werkstraf van 40 uur heeft opgelegd, omdat zij tijdens de wedstrijd een tegenstander in elkaar schopten?
De meervoudige kamer van de rechtbank in Breda heeft twee voetballers voor openlijke geweldpleging een werkstraf van 40 uur opgelegd. De zitting van de minderjarige verdachte is door de meervoudige kamer met een kinderrechter van de rechtbank behandeld.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen aan het slachtoffer, die twee dagen op de intensive care heeft gelegen met gekneusde ribben, een klaplong en een gescheurde milt, dat deze daders er vanaf komen met een werkstraf van 40 uur? Zo nee, waarom niet?
Als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan ik niet treden in het onafhankelijke oordeel van een rechter. De rechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten openlijk en in vereniging geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer. Het zware lichamelijke letsel is door een ander dan de verdachten aan het slachtoffer toegebracht. Omdat de verdachten niet voorkwamen in het justitieel documentatiesysteem en al voor de tuchtcommissie van de KNVB zijn verschenen, acht de rechtbank een werkstraf van deze omvang passend. De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De zaak tegen een derde verdachte is aangehouden in verband met het horen van meerdere getuigen.
Deelt u de mening dat het opleggen van 40 uur werkstraf voor dit soort misdrijven het vertrouwen in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat werkstraffen voor dit soort misdrijven niet meer kunnen worden opgelegd?
Het Openbaar Ministerie hanteert richtlijnen voor het opleggen van taakstraffen. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen de ernst van het delict en of er sprake is van recidive of meerplegers. De rechter bepaalt uiteindelijk de straf.
Bij ernstige gewelds- en zedendelicten wordt niet uitsluitend een taakstraf gevorderd. De wettelijke regeling die de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven is inmiddels van kracht geworden. Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal de vraag worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
De bouw van een megastal bij Vlagtwedde |
|
Rik Grashoff (GL), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voornemen van de gemeente Vlagtwedde om toestemming te verlenen voor een melkveebedrijf van 1 000 melkkoeien, 800 stuks jongvee en een bouwblok van 10 hectare in Bourtange?1
Ja.
Hoe verhoudt deze omvang zich tot de door u eerder genoemde bovengrens van 300 grootvee eenheden?
Ik heb eerder aangegeven dat een zeer gering percentage van de bedrijven een grotere omvang heeft dan wat overeenkomt met een bedrijf waar één of twee gezinsinkomens uit behaald kunnen worden. Bestaande bedrijven die qua omvang daar boven zitten komen dus ook voor. Zoals ik in mijn visie veehouderij heb aangegeven, biedt het huidige ruimtelijke ordenings- en milieuinstrumentarium provincies en gemeenten de mogelijkheden te sturen op een goed woon- en leefklimaat.
In hoeverre is met een stal van dergelijke omvang nog sprake van een duurzame en maatschappelijk verantwoorde veehouderij, gelet op aspecten als leefomgeving en volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met ons van mening dat de koe in de wei hoort, niet in de ligbox? Zo nee, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk thema van de partners in de Duurzame Zuivelketen. FrieslandCampina en andere zuivelbedrijven hebben in 2011 mooie initiatieven met stimulerende maatregelen ontplooid om verreweg het grootste gedeelte van de Nederlandse melkkoeien tijdens de zomer-maanden in de wei te laten grazen. Het is aan de partners in de gehele keten om hieraan invulling te geven. In overleg met hen zal ik bezien hoe verdere voortgang kan worden geboekt.
Deelt u de mening dat na de gigastal in Grubbenvorst en bovengenoemde stal het moment daar is voor een noodwet, zoals u in het algemeen overleg Intensieve veehouderij heeft aangegeven te overwegen als er een spoor aan het ontstaan is van gigantische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Vlagtwedde heeft bij brief van 13 maart 2007 de aanvrager bericht de vestiging van het nieuwe melkveebedrijf aan de Bourtangerweg te Vlagtwedde in beginsel aanvaardbaar te achten, dit onder voorbehoud van onder meer de te voeren planologische procedure, de op grond van de milieuwetgeving te stellen eisen, een goede landschappelijke inpassing en de instemming van het college van Gedeputeerde Staten.
De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijke ordeningsbeleid ligt primair bij de provincies en gemeenten.
Bij deze trend van grootschalige ontwikkeling zal ik op basis van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel ingrijpen en een grens stellen. Overigens zal ik er bij de betreffende provincie en gemeente op aandringen om geen onomkeerbare stappen te zetten tot het advies van de Gezondheidsraad gereed is.
Bent u bereid om de met de provincie Groningen in overleg te gaan om de aanleg van deze megastal te voorkomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, omdat Provinciale Staten van Groningen op 7 maart a.s. spreken over het proces rond deze grootschalige melkveehouderij te Vlagtwedde, deze vragen uiterlijk op 5 maart 2012 beantwoorden?
Zie antwoord op vraag 6.
Het dumpen van kippenvlees in Afrika |
|
Jeroen de Lange (PvdA), Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Afrikaanse kip wordt weggespeeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat lokale boeren in Afrika grote schade wordt aangedaan omdat zij de markt uit zijn en worden geprezen door het dumpen van goedkoop kippenvlees uit Europa en Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan?
Gezien het gebrekkige concurrentievermogen van de lokale pluimveesector in veel Afrikaanse landen is het mogelijk dat de import van goedkoop kippenvlees uit Europa tot schade bij lokale producenten kan leiden. De vraag is of er sprake is oneerlijke concurrentie.
Uit het artikel blijkt dat in het geval van Ghana sprake is van een forse importstijging. Een deel van deze toegenomen import kan ook verklaard worden door hogere consumptie die gepaard gaat met de sterk toegenomen economische welvaart in Ghana (BBP stijging van 13,6% in 2011).
De regering is van mening dat ontwikkelingslanden in de eerste plaats zelf hun handelsbeleid moeten inzetten als goedkope import tot verstoring van de lokale markt leidt. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid van het betreffende land om bij een dergelijke beslissing de verschillende binnenlandse belangen van regering, consumenten, lokale boeren en regionale markten tegen elkaar af te wegen.
In de tweede plaats is het aan overheden van landbouwexporterende landen om handelsverstoringen te voorkomen door alle vormen van exportsteun af te schaffen en de negatieve handelseffecten van de interne steun voor eigen producenten tegen te gaan. Dit vormt de inzet van de multilaterale landbouwonderhandelingen in WTO-kader die als onderdeel van de Doha ronde helaas nog steeds niet zijn afgerond. Nederland is daarover overigens van mening dat de EU alle exportrestituties uiterlijk in 2013 uit moet faseren, los van de uitkomst van de Doha-ronde.
Ontwikkelingslanden hebben binnen de huidige WTO-regels de ruimte om de eigen markt af te schermen om ongewenste gevolgen van de import van bepaalde producten teniet te doen. In de eerste plaats kunnen zij de importtarieven optrekken tot het niveau waarop zij de importtarieven voor hun producten gebonden hebben in de WTO, maar in de praktijk vaak niet heffen. Ook beschikken ontwikkelingslanden over de mogelijkheid om additionele tarieven te heffen op gesubsidieerde importproducten om het eventuele subsidievoordeel te neutraliseren. Ten slotte beschikken zij over de mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen in de vorm van extra heffingen of zelfs kwantitatieve maatregelen te nemen indien er sprake is van reguliere invoer (geen subsidies en geen dumping) die toch onvoorziene schade aanbrengt aan nationale producenten. Er kunnen allerlei redenen zijn zowel van binnenlandse als buitenlandse politieke aard waarom geen gebruik wordt gemaakt van het genoemde instrumentarium.
Bent u van mening dat het dumpen van kippenvlees uit Europa en Nederland in Afrika de effectiviteit van uw beleid op het gebied van voedselzekerheid beperkt en/of te niet doet? Zo ja, hoe bent u voornemens deze incoherentie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Het is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden of de toegenomen import van kippenvlees uit de EU in een aantal Afrikaanse landen de effectiviteit van het voedselzekerheidsbeleid beperkt. Het beleid van de Nederlandse regering is gericht op het afschaffen van oneerlijke concurrentie als gevolg van gesubsidieerde landbouwexport en het creëren van beleidsruimte voor ontwikkelingslanden om adequaat te handelen ten opzichte van invoer van belangrijke voedselproducten waarbij de voedselzekerheid op het spel staat. Daarbij dient bedacht te worden dat tegenover mogelijke schade voor de lokale pluimveesector, een welvaartseffect en daadwerkelijk koopkrachtverbetering voor stedelijke consumenten kan staan, die door de betaalbare import van kippenvlees dit product goedkoper kunnen kopen dan wanneer het door de eigen markt zou zijn geproduceerd.
Zeker is dat de lokale landbouwsector in Afrika, onafhankelijk van goedkope import, gehinderd wordt door grote structurele problemen waaronder toegang tot de eigen markt. Via onze voedselzekerheidsagenda (TK 23 605, nr. 54) proberen we de concurrentiekracht van de landbouwsector te verbeteren. Dit laat onverlet dat overheden in ontwikkelingslanden via hun handelsbeleid zelf moeten inspelen op marktverstoringen als gevolg van goedkope import.
Wordt het dumpen van kippenvlees of andere vleesproducten uit Nederland of Europa nog steeds direct of indirect gesubsidieerd? Zo ja, op welke wijze wordt het gesubsidieerd, door wie, en wat is uw opvatting daaromtrent?
Op de export van vleesproducten vanuit de EU naar Afrika zit geen exportrestituties. Zoals eerder aangegeven in de Kabinetsreactie op de Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB)-voorstellen van de Europese Commissie (TK 28 625, nr. 137) en in onze brief inzake de Nederlandse inzet ten aanzien van het GLB en ontwikkelingssamenwerking (TK 28 625, nr. 135), zet Nederland in op ambitieuze hervorming van het GLB. Dat houdt onder andere in het vervangen van interne steun door doelgerichte, ontkoppelde betalingen om de handelsverstorende werking van het GLB nog verder terug te dringen, beperking van het markt- en prijsbeleid tot een vangnetniveau, en uitfaseren van de nog resterende exportrestituties per 2013, onafhankelijk van het verloop van de WTO-onderhandelingen.
Nederland hecht veel waarde aan de coherentie van het beleid voor ontwikkelingslanden en het GLB. Overigens is het GLB, mede door de Nederlandse inzet in de laatste decennia ingrijpend gewijzigd. Zo werd in 1990 circa 90% van de totale GLB-steun voor (handelsverstorend) markt- en prijsbeleid uitgegeven. Inmiddels is dat verminderd tot circa 10%. (TK 28 625, nr. 135). Met de voorziene volledige uitfasering van resterende exportrestituties in 2013, zal de handelsverstoring van het GLB nog verder verminderen. (TK 28 625, nr. 117).
De vrijwilligersvergoeding |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Arnhem1, waarin de rechter heeft bepaald dat een aan een ANBI2 teruggeschonken vrijwilligersvergoeding aftrekbaar is, en dat het niet van belang is of de ANBI over voldoende liquide middelen beschikte om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bezwaren tegen aanslagen waarin de teruggeschonken vrijwilligersvergoeding opgevoerd werd als aftrekpost en die zijn afgewezen op basis van het feit dat de ANBI niet over voldoende liquide middelen beschikte, nu alsnog ambtshalve dienen te worden toegekend?
Nee.
Indien u niet bereid bent tot ambtshalve toekenning van die bezwaren, hoe gaat u dan alle mensen, wiens bezwaar is afgewezen, in de gelegenheid stellen om op een eenvoudige en laagdrempelige manier kennis te nemen van het feit dat zij wederom bezwaar kunnen indienen?
Er is geen sprake van een mogelijkheid om wederom bezwaar te kunnen indienen.
Een belastingplichtige kan slechts één bezwaarschrift indienen tegen een aanslag. Wel kan hij tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gaan, als de termijn daarvoor nog niet is verstreken. Deze mogelijkheid is op de uitspraak vermeld.
Overigens is het niet zo dat ik mij verenig met het oordeel van de Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 21 februari 2012. Tegen die uitspraak zou de inspecteur in beginsel hoger beroep hebben ingesteld, ware het niet dat hij ter zitting van de rechtbank al heeft meegedeeld dat het beroep van de belanghebbende op de meerderheidsregel slaagt (de rechtbank heeft dat verwoord in onderdeel 3 van de uitspraak). De inspecteur heeft daaraan gevolg gegeven en de aanslag direct na de uitspraak verminderd, zodat hij daarmee de mogelijkheid van hoger beroep in processuele zin heeft geblokkeerd. Dat neemt echter niet weg dat ik deze uitspraak van de rechtbank inhoudelijk niet zal volgen. Ik houd uitdrukkelijk vast aan mijn tot op heden gevoerde beleid3. Zou bij de beoordeling van de giftenaftrek geen acht mogen worden geslagen op de financiële mogelijkheden van de instelling om een toegezegde vergoeding daadwerkelijk te kunnen uitbetalen, dan wordt de deur opengezet naar allerlei opzetjes waarin de kern van de giftenregeling, de vrijgevigheid, wordt ondermijnd. Ik merk bovendien op dat een eerdere uitspraak van de Rechtbank Arnhem in een vergelijkbare andere zaak wel in overeenstemming is met het destijds geldende beleid (zoals dat met ingang van 1 januari 2012 is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001). Het gaat hierbij om de in mijn brief van 10 juni 2011 aangehaalde uitspraak van 19 april 20114. Uit die uitspraak blijkt dat de rechter van oordeel is dat van vrijgevigheid geen sprake kan zijn als de ANBI onvoldoende middelen heeft om de toegezegde vergoedingen te betalen.
De handelsmissie naar Japan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat u tijdens uw handelsmissie met de Japanse minister van Veehouderij en Visserij, Michihiko Kano, heeft gesproken over het voornemen van het Nederlandse kabinet om de wetgeving rond de nationaliteit van zeeschepen te wijzigen om zo de Nederlandse registratie van schepen van Sea Shepherd Conservation Society in te kunnen trekken?1
In gesprek met minister Kano heb ik kort aangegeven dat er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ligt inzake de nationaliteit van zeeschepen. Ik heb benadrukt dat het bespreken van de wetgeving in de Tweede Kamer afhankelijk is van de kameragenda.
Kunt u uitleggen hoe dit onderwerp ter tafel is gekomen? Bent u zelf over de illegale Japanse walvisjacht en/of de Rijkswet nationaliteit zeeschepen begonnen of was het deze Japanse minister die begon over de aanwezigheid van Sea Shepherd Conservation Society in de wateren rond de Zuidpool om de walvissen te beschermen tegen walvisjagers?
Minister Kano hecht – als minister verantwoordelijk voor visserij – veel waarde aan de veiligheid op zee van de Japanse walvisvloot. Minister Kano heeft het onderwerp opgebracht, en heeft Nederland verzocht als vlaggenstaat concrete maatregelen te treffen om de naar zijn mening verstorende activiteiten van de schepen van de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) richting de Japanse walvisvloot een halt toe te roepen.
Vindt u dat bespreking van Nederlandse wetswijziging over- in dit geval- de nationaliteit van zeeschepen passen in de context van een handelsmissie? Zo nee, waarom hebt u hier toch een gesprek over gevoerd?
Tijdens mijn bezoek aan Japan is door minister Kano expliciet aandacht gevraagd voor het vraagstuk veiligheid op zee naar aanleiding van incidenten tussen Japanse walvisvaarders en SSCS. Ik heb expliciet en met nadruk tegenover minister Kano aangegeven dat Nederland principieel tegen de walvisvangst is, en dat Nederland teleurgesteld is over het continueren van de Japanse walvisvangst dit seizoen. Tevens heb ik benadrukt dat Nederland hecht aan de vrijheid van demonstratie op volle zee, maar dat dit nooit mag conflicteren met de veiligheid van schip, lading en opvarenden.
Op minister Kano's opmerking dat Nederland als vlaggenstaat concrete maatregelen diende te nemen heb ik aangegeven dat in het wetsvoorstel nationaliteit zeeschepen, zoals dat thans voorligt in het parlement, instrumenten zijn opgenomen die maatregelen mogelijk maken indien deze aan de orde zouden zijn.
Kunt u uitleggen waarom een Nederlandse wetswijziging wel aan de orde zou moeten komen tijdens een handelsmissie en een omstreden zaak tegen een Nederlands staatsburger, die ten tijde van uw vertrek naar Japan al twee maanden om dubieuze redenen gevangen zat, niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang van Japan. We hebben de uitspraak van de onafhankelijke rechter afgewacht en terughoudendheid betracht in het oordelen en treden in de zaak zolang die onder de rechter is. Erwin Vermeulen is op 22 februari vrijgesproken. Zie ook de beantwoording van uw andere vragen.
Wanneer kwam het Nederlandse standpunt over de walvisjacht aan de orde in het gesprek met de Japanse minister? Bent u zelf begonnen over het feit dat Nederland de walvisjacht afwijst, of kwam dit pas aan de orde nadat er gesproken was over Sea Shepherd Conservation Society en de Rijkswet nationaliteit zeeschepen?
Minister Kano heeft het onderwerp direct bij de introductie ter sprake gebracht, en in mijn reactie heb ik uitgebreid het Nederlandse standpunt toegelicht.
Heeft u los van uw statement dat Nederland de Japanse walvisjacht afkeurt – hier ook concrete consequenties aan verbonden?2 Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering zet zich in de daarvoor beschikbare internationale fora steeds actief in voor het verbieden van de jacht op zeezoogdieren, waaronder walvissen.
Heeft u in het gesprek met de Japanse minister ook gesproken over de gezamenlijke verklaring van Nederland, Australië en Nieuw Zeeland dat «Wie de veiligheid op zee in gevaar brengt, kan worden aangeklaagd»?3 Zo ja, heeft u met hem gesproken over de recente aanvallen van walvisvaarders tegen de opvarenden van Sea Shepherd-schepen rond de Zuidpool?4 5 Zo nee, waarom niet?
De gezamenlijke verklaring noch de incidenten tussen de walvisjagers en de schepen van Sea Shepherd zijn aan de orde gesteld.
Het bericht: ‘Ruim helft diplomaten betaalt boetes niet’ |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat in 2009 en 2010 respectievelijk 60% en 55% van de verkeersboetes die diplomaten zijn opgelegd, niet worden betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook diplomaten zich aan de regels van het gastland dienen te houden, omdat de wet voor iedereen geldt en zeker vanwege het feit dat zij te gast zijn en daarmee een visitekaartje zijn van hun eigen land? Zo nee, waarom niet?
Ja. Diplomaten dienen zich te houden aan de wetten en regels die in het ontvangende land gelden (artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer uit 1961).
In welk deel van het aantal niet betaalde verkeersboetes betreft het bekeuringen op kenteken? Worden in die gevallen de kentekenhouders expliciet uitgenodigd om de naam van de bestuurders kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Het betreft in de meeste gevallen verkeersovertredingen op kenteken en in enkele gevallen «staandehoudingen». De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gaat uit van een kentekenaansprakelijkheid. De houder van het kenteken is aansprakelijk voor de gedragingen zoals deze gepleegd worden met het voertuig. Een expliciete uitnodiging om de naam van de bestuurder kenbaar te maken ontbreekt daarom.
Welke richtlijnen gelden er voor Nederlandse diplomaten in het buitenland voor wat betreft de betaling van door hen opgelopen verkeersboetes? In welke mate worden deze richtlijnen Nederlandse diplomaten nageleefd?
Nederlandse diplomaten hebben de staande instructie door hen opgelopen verkeersboetes te betalen.
Wilt u per land aangeven in welke mate buitenlandse diplomaten de aan hen opgelegde verkeersboetes niet betalen?
Dat is voor de genoemde periode niet goed mogelijk. Herleiden van alle verkeersboetes over 2009 en 2010 per ambassade zou een vergelijking vereisen tussen verschillende bestanden, waarbij de nauwkeurigheid van het eindresultaat niet kan worden gegarandeerd. In het afgelopen jaar is actie ondernomen om de aansluiting tussen deze bestanden in de toekomst te verbeteren.
Wat wordt door u gedaan om te bevorderen dat buitenlandse diplomaten hun verkeersboetes betalen? Welke mogelijkheden ziet u om daarin nog verbetering aan te brengen?
Het CJIB stuurt de initiële beschikking, een eerste en tweede aanmaning inclusief wettelijke verhogingen. Mocht betaling uitblijven, dan wordt dit traject stopgezet.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken oefent vervolgens druk uit met diplomatieke middelen als duidelijk wordt dat er sprake is van bijzonder ernstige of bijzonder veel overtredingen van een bepaalde diplomaat; de ambassade wordt officieel aangeschreven of de ambassadeur kan op het Ministerie worden ontboden.
Het Ministerie vestigt regelmatig per circulaire nota de aandacht van alle ambassades op de verplichting voor diplomaten zich aan de verkeersregels te houden en opgelopen boetes te betalen.
Wat gaat u via die diplomatieke weg anders doen dan voorheen, waardoor diplomaten nu wel zullen overgaan tot betaling van hun boetes?
In bilaterale contacten met ambassades worden de verplichting zich aan de regels te houden, en de verplichting van betaling, benadrukt. Op grond van het Verdrag van Wenen kunnen echter geen dwangmiddelen tegen diplomaten worden toegepast. Deze beperking bestaat opdat diplomaten (waaronder ook Nederlandse diplomaten in het buitenland) die in een ander land werken, niet door het ontvangende land via de strafwet onder druk gezet kunnen worden. Dit beperkt ook de afdwingbaarheid van de betaling van verkeersboetes.
Met het CJIB is afgesproken dat Buitenlandse Zaken voortaan eerder zal worden geïnformeerd over niet betaalde boetes, zodat eerder actie kan worden ondernomen. In samenwerking met het CJIB en de RDW wordt in de toekomst jaarlijks een operatie uitgevoerd om individuele ambassades nogmaals te herinneren aan hun eventuele openstaande boetes.
Het opnieuw lekken van informatie uit de geheime dienst van Curacao |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt de informatie van een klokkenluider van de Veiligheidsdienst Curaçao dat gegevens van de dienst en van de geheime diensten van andere landen op verzoek van de minister-president van Curaçao in handen zijn gegeven van de geheime dienst van Colombia?1
Klopt de informatie van een klokkenluider van de Veiligheidsdienst Curaçao dat gegevens van de dienst en van de geheime diensten van andere landen op verzoek van de minister-president van Curaçao in handen zijn gegeven van «particulieren», in het bijzonder van Independent Forensic Services?
Kunt u uitsluiten dat ook door de Nederlandse geheime diensten verstrekte informatie op een niet-reguliere wijze in handen is gekomen van derden?
Is het waar dat de genoemde klokkenluider onder meer informatie moest geven over het netwerk van de veiligheidsdienst, de beveiliging van de systemen en de zogenoemde «IP range» die door de dienst wordt gebruikt?
Wat zegt dit nieuwe lek uit de Veiligheidsdienst Curaçao naar uw opvatting over de manier waarop de regering Schotte gebruik maakt van de instituties op Curaçao?
Deelt u de opvatting dat het lekken van deze informatie een goed onderzoek naar de falende screening van de regering van Curaçao en eerdere lekken uit de Veiligheidsdienst Curaçao frustreert?
Bent u nog steeds van opvatting dat Curaçao zelf in staat is om de falende screening van de regering van Curaçao en eerdere lekken uit de Veiligheidsdienst Curaçao te onderzoeken?
Deelt u de opvatting dat de Veiligheidsdienst Curaçao geen betrouwbare partner meer is voor de geheime diensten van Nederland?
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in deze zaak, met het oog op de in het Statuut opgenomen waarborgfunctie?
Welke maatregelen gaat u nemen om de betrokken klokkenluider, die naar het zich laat aanzien op initiatief van de minister-president van Curaçao is bedreigd, te beschermen?
Het artikel 'Politici verzwegen bewust omvang Oost-Europese misdaad' |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Knapen (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Politici verzwegen bewust omvang Oost-Europese misdaad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Europese politici bewust de aard en de omvang van de Oost-Europese misdaad toegedekt hebben in de aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie? Zo ja, waaruit valt dit af te leiden en in welke gevallen speelde dit? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Het probleem van misdaad uit Oost-Europa is in aanloop naar de respectievelijke toetredingen niet bewust verzwegen of toegedekt. Het nemen van maatregelen voor het bestrijden van georganiseerde criminaliteit maakt deel uit van het toetredingsproces tot de Europese Unie (specifiek Hoofdstuk 24 van de toetredingsonderhandelingen: rechtspraak, vrijheid en veiligheid, betreffende o.a. de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken). Zowel in de Europese Raad als in nationale parlementen is hierover gesproken.
Dat laat onverlet dat criminele bendes die opereren vanuit oostelijke Europese lidstaten inmiddels een reëel probleem vormen. De aanpak hiervan is een prioriteit van de regering, waarbij nauw wordt samengewerkt met betrokken landen en organisaties als EUROPOL.
Is dit probleem bewust verzwegen of is dit probleem onderschat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze werd de afgelopen jaren in de Raad van Ministers het probleem van georganiseerde misdaad in Oost-Europa besproken? Op welke wijze wordt daar nu over gesproken wanneer het gaat om de evaluaties van landen die in een toetredingsproces tot de Europese Unie zitten? Op basis van welke gegevens wordt dit besproken? Is dit voor verbetering vatbaar?
Intra-Europese misdaadbestrijding heeft de volle aandacht van de JBZ-raad en is een terugkerend onderwerp op de agenda. Onder meer in het «Comité Interne Veiligheid», COSI, bespreken EU-lidstaten en de EU-agentschappen belast met rechtshandhaving regelmatig de initiatieven, acties en voortgang in de samenwerking binnen de EU op het terrein van bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Voor het overige verwijzen wij naar de brief over rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa die de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel binnenkort naar uw Kamer zal sturen.
Het EU-uitbreidingsproces is aan strikte regels gebonden. Landen met toetredingsperspectief moeten wat betreft bestrijding van criminaliteit voldoen aan de criteria voortvloeiend uit eerdergenoemd Hoofdstuk 24 van de toetredingsonderhandelingen. De Europese Commissie rapporteert over de implementatie van deze criteria. Daarbij worden misdaadcijfers in betrokken landen meegenomen, maar bijvoorbeeld ook de capaciteit van aanklagers en rechters om misdadigers te vervolgen en te berechten. Het kabinet zal er scherp op blijven toezien dat kandidaat-lidstaten pas kunnen toetreden tot de EU als zij hebben aangetoond dat de hervormingen die zij hebben doorgevoerd duurzaam en onomkeerbaar zijn. De eind vorig jaar door de Europese Commissie voorgestelde, en door de Raad goedgekeurde, aangepaste onderhandelingsmethodiek, waarbij in nieuwe toetredingsprocessen de onderhandelingen over Hoofdstukken 23 (over de rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 als eerste geopend zullen worden, zal hier naar verwachting aan bijdragen. Nederland zal er daarbij op blijven aandringen dat het aannemen van wetten op dit terrein maar één kant van de medaille is. Belangrijker nog is de uitvoering en handhaving van wetgeving. Nederland zal de kandidaat-lidstaten blijven beoordelen op hun «staat van dienst» (track record) op dat gebied. Van het louter afvinken van wetten kan geen sprake zijn. Nederland wil zien dat de wetgeving ook leidt tot duurzame en onomkeerbare maatschappelijke en politieke transformatie in de betreffende landen.
Hoe kan in de toekomst voorkomen worden dat dit probleem zich weer voordoet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe werd in het verleden het probleem van de georganiseerde misdaad in Oost-Europese landen en de gevolgen van toetreding tot de Europese Unie door deze landen voor bestaande lidstaten op dit gebied in kaart gebracht? Is dit voor verbetering vatbaar en zo ja, hoe kan dit verbeterd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Zal Nederland zich in de Raad inzetten voor het maken van een prioriteit van de aanpak van georganiseerde misdaad door landen in het toetredingsproces en het verbinden van consequenties voor het toetredingsproces van deze landen aan het niet boeken van voldoende vooruitgang en het opbouwen van een track record bij het bestrijden van de georganiseerde misdaad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft Nederland inmiddels voldoende zicht op de omvang van dit probleem? Zo ja, wat is deze omvang en wat zijn de gevolgen voor Nederland? Wat valt hieraan te doen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er wel voldoende zicht hierop komt?
Wij verwijzen naar de hiervoor genoemde brief over rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa die uw Kamer is toegezegd. De betrokken bewindspersonen zullen in die brief deze en andere aspecten in hun samenhang presenteren en behandelen.
Is het volgens u nodig dat er een korpschef met een portefeuille Oost-Europese misdaad komt? Wat zijn hiervan de voordelen en is dit praktisch wenselijk en uitvoerbaar? Als u het hier niet mee eens bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de samenwerking tussen Europese opsporingsdiensten wordt verbeterd zodat meer misdrijven kunnen worden opgelost? Welke vooruitgang is hierop geboekt de afgelopen jaren en zal dit de komende jaren verder verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat arbeidsmigranten uit Oost-Europa over het algemeen geen band hebben met de criminele bendes en dus niet verantwoordelijk zijn voor deze misdrijven?
Dat lijkt het geval te zijn. In het rapport-Koopmans inzake Lessen uit Recente Arbeidsmigratie (www.tweedekamer.nl/nieuws/kamernieuws/newspage969_rapport_tclura.jsp) wordt geconstateerd dat criminaliteit gepleegd in Nederland door mensen uit Midden- en Oost-Europa niet zo zeer is toe te schrijven aan arbeidsmigranten, maar juist aan mensen die louter met een crimineel motief naar Nederland komen.
Een Tibetaanse schrijfster die een Nederlandse prijs niet in ontvangst mag nemen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser die door de Chinese autoriteiten niet in staat gesteld wordt om een onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen bij de Nederlandse ambassade in Peking?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Tsering Woeser een huisarrest is opgelegd door de Chinese autoriteiten en deze onderscheiding niet in ontvangst mag nemen?
Ik heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd over deze kwestie. De Chinese autoriteiten geven aan dat zij mevrouw Tsering Woeser niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien. De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Tsering Woeser verandert niets aan het feit dat haar in september 2011 de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Tsering Woeser overgemaakt.
Bent u bereid deze zaak aan te kaarten bij de informele Raad Buitenlandse Zaken van 9 en 10 maart a.s.? Indien nee, waarom niet?
Ja. Een gelegenheid die zich daarvoor leent is bijvoorbeeld de EU-China mensenrechtendialoog. Ik zal bepleiten dat haar zaak wordt meegenomen wanneer in dat kader individuele gevallen aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN- instrumenten, de Chinese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internatonaal rechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 16 november 2011 tracht ik op de meest effectieve wijze de Chinese autoriteiten aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten. Daar hoort ook het multilateraal instrumentarium bij.
Het artikel 'Bemanning Nederlands schip ontvoerd in Nigeria' |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Bemanning Nederlands schip ontvoerd in Nigeria»?1
Ja
Welke nationaliteiten hebben de bij deze aanval door piraten betrokken bemanningsleden waarvan er twee zijn ontvoerd, waaronder de kapitein, één gewond geraakt en één is vermist? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gevangengenomen bemanningsleden weer vrij komen?
De bemanning van de «Breiz Klipper» bestond volgens de bemanningslijst van de reder uit zeven Russen en zeven Filippijnen. Aangezien de beroving en kidnapping heeft plaatsgevonden binnen de territoriale wateren van Nigeria, is de afhandeling van het incident een verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse autoriteiten. Waar mogelijk zal Nederland de Nigeriaanse autoriteiten daarbij bijstaan. Het uitgangspunt van het handelen van de Nederlandse ambassade in Nigeria is de veiligheid en het welzijn van de bemanning. Het is de Nigeriaanse autoriteiten bekend dat de huidige situatie voor Nederland zeer ongewenst is.
Is er inmiddels contact geweest met de Nigeriaanse autoriteiten? Hoe is het mogelijk dat een schip dat in een haven voor anker ligt aangevallen kan worden door piraten? Zijn de Nigeriaanse autoriteiten er door Nederland op gewezen dat het onacceptabel is dat in Nigeriaanse havens voor anker liggende schepen door de Nigeriaanse overheid niet voldoende beschermd worden tegen dit soort aanvallen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er volgens u sprake van een stijgend risico op aanvallen van piraten op (Nederlandse) schepen in West-Afrika?
Er is sprake van een toename van het aantal aanvallen op schepen in de kustwateren van West-Afrika. Volgens gegevens van het International Maritime Bureau (IMB) en de International Maritime Organisation (IMO) is het aantal piraterij-gerelateerde incidenten in de Golf van Guinee tussen 2007 en 2011 gestegen.
Is het probleem van het stijgende gevaar van piraterij in West-Afrika reeds besproken op internationaal niveau? Hoe zal dit probleem worden aangepakt om te voorkomen dat er eenzelfde situatie ontstaat als in Oost-Afrika?
Ja, piraterij in West-Afrika staat hoog op de agenda van de VN-veiligheidsraad en de Economic Community Of West African States (ECOWAS). De Veiligheidsraad heeft op 29 februari jl. Resolutie 2 039 aangenomen waarin de regio wordt opgeroepen verantwoordelijkheid te dragen en de aanbevelingen van de VN te implementeren. De aanbevelingen betreffen onder andere de ontwikkeling van een gezamenlijke regionale strategie voor de aanpak van piraterij in de Golf van Guinee, de versterking van maritieme samenwerking en de vervolging van criminelen.
Gewapende overvallen op zee in West-Afrika moeten ook worden bezien vanuit de bredere context van georganiseerde misdaad en terrorisme in deze regio. Op 21 februari jl. werd in een thematisch debat in de VN-veiligheidsraad het belang van een geïntegreerde aanpak gericht op capaciteitsopbouw, corruptiebestrijding, versterking van de justitiële sector en hervorming van de veiligheidssector benadrukt. De EU-Sahel-strategie diende daarbij als positief voorbeeld van een geïntegreerde benadering.
Nederland is hierbij zowel in VN als EU-verband betrokken.
Aanlegplaatsen in Capelle aan den IJssel |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat er nu geen enkele plek meer in Capelle aan den IJssel is waar binnenvaartschepen aanmeren?1 Zo nee, op welke plaatsen kunnen binnenvaartschepen dan wel aanmeren? Zo ja, waarom mogen binnenvaartschippers dan niet meer aanmeren in Capelle aan den IJssel?1
Ja, dat is juist voor zover het openbare ligplaatsen betreft. Het ligplaats nemen (ankeren en aanmeren) met het doel te overnachten is op vaarwegen waar het Binnenvaartpolitiereglement (artikel 9.03) van toepassing is, waaronder de Hollandsche IJssel, alleen toegestaan op daartoe aangewezen locaties. Rijkswaterstaat voert dit ligplaatsbeleid uit, waarbij het ligplaats nemen langs hoofdvaarwegen en hoofdtransportassen, vanwege de nautische veiligheid en vlotheid van het scheepvaartverkeer, in beginsel niet wordt toegestaan. Alleen in zogenoemde scheepvaartconcentratiegebieden wordt ontheffing verleend op het ligplaatsverbod indien dit uit oogpunt van de nautische veiligheid en vlotheid mogelijk en verantwoord is. De directe omgeving van Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel vormt zo’n concentratiegebied. Aan de kant van Capelle aan den IJssel zijn enkele ontheffingen verleend voor ligplaatsen in particulier eigendom. Bij Capelle aan den IJssel zijn geen openbare ligplaatsen en die zijn er in het recente verleden ook niet geweest. Openbare plaatsen zijn wel aanwezig aan de oever van de Hollandsche IJssel aan de kant van Krimpen aan den IJssel en in de aanpalende Sliksloot.
Bent u bereid om samen met gemeente Capelle aan den IJssel te zoeken naar een oplossing, zodat ten minste één locatie is waar aangemeerd kan worden? Zo nee waarom niet?
Er is regelmatig overleg met de gemeente Capelle aan den IJssel. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid om door de gemeente ter hoogte van KMR 18.4 twee openbare ligplaatsen te creëren, die voldoen aan de eisen zoals omschreven in antwoord op vraag 1. Hiervoor zou dan door Rijkswaterstaat een ontheffing verleend kunnen worden indien de gemeente zou besluiten een ligplaats te bouwen.
Komt het op meerdere plaatsen in Nederland voor dat de binnenvaart geen gebruik meer mag maken van een aanlegsteiger, op last van Rijkswaterstaat? Zo ja, hoe vaak is dit afgelopen jaar gebeurd en waar?
Ja, dit komt regelmatig voor. Omdat hiervan geen registratie wordt bijgehouden, is niet aan te geven waar en hoe vaak dit het afgelopen jaar is gebeurd. Het gaat doorgaans om individuele schippers, die ligplaats nemen waar dit niet is toegestaan of zonder ontheffing langer blijven liggen dan ter plaatse is toegestaan. Ontheffingen worden verleend in geval van bijzondere omstandigheden of in geval van zwaarwegende motieven zoals ziekte en familieomstandigheden.
Ook kan het zijn dat ligplaatsen tijdelijk niet beschikbaar zijn in verband met onderhoudswerkzaamheden of dat een ligplaatslocatie niet langer voldoet aan de technische of nautische veiligheidseisen.
Op welke wijze gaat u waarborgen dat er voldoende aanmeermogelijkheden blijven voor binnenvaartschepen?
Waar er sprake is van een (vermeend) structureel tekort aan ligplaatsen, wordt in het kader van met Meerjarenplan Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT) een zogenoemde Verkenning uitgevoerd naar de (toekomstige) ligplaatsenbehoefte in relatie tot de aanwezige ligplaatsen in een bepaald gebied of een corridor. Indien er sprake is van een structureel (toekomstig) tekort en er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn, wordt de Planuitwerking gestart. Na een positief besluit over de voorgestelde oplossing, wordt tot realisatie overgegaan.
Daarnaast wordt daar waar mogelijk en zinvol, ingespeeld op de mogelijkheden die zich voordoen. Het gaat daarbij veelal om kleinere uitbreidingen of optimalisering van bestaande voorzieningen.
Ook vindt overleg plaats met gemeenten en andere vaarwegbeheerders over zowel het opheffen als het behoud en het uitbreiden van ligplaatsen. Met bedrijven zal overleg gevoerd gaan worden over het eventueel beschikbaar stellen van laad- en loskades voor het laten overnachten van schepen.
Het bericht dat de samenwerkingsovereenkomst tussen Havenbedrijf Rotterdam en de haven van het Roemeense Constanta op losse schroeven staat |
|
Nebahat Albayrak (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deal met Roemenen op losse schroeven»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Nederlandse-Roemeense Kamer Van Koophandel die aangeeft dat door het recente ingestelde PVV meldpunt en het Nederlandse veto tegen de toetreding van Roemenie en Bulgarije tot de Schengenzone «de goede reputatie van het betrouwbare tolerante Nederland en zijn bedrijfsleven zwaar beschadigd (is)»? Deelt u deze mening? Indien nee, waarom niet?
Er is intensief en goed contact tussen beide regeringen en de Roemeense autoriteiten zijn zich er van bewust dat dit meldpunt geen initiatief is van de Nederlandse regering. Er is sprake van goede samenwerking op diverse onderwerpen en regelmatig vinden bilaterale gesprekken plaats over de Nederlandse en Roemeense opvattingen, ook over zaken als Schengen en arbeidsmigratie.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor de Nederlandse economie kunnen zijn indien het convenant dat vorig jaar tussen Havenbedrijf Rotterdam en de haven van Constanza is afgesloten, niet uitgevoerd gaat worden?
Ik heb geen aanwijzingen dat de samenwerkingsovereenkomst tussen deze partijen niet uitgevoerd zou worden.
Kunt u aangeven of de haven van Constanza inmiddels voorbereidende gesprekken aan het voeren is met andere landen en niet meer enkel en alleen met Nederland? Indien ja, wat is uw reactie op deze ontwikkeling?
Ik heb geen inzicht in de gesprekken die de haven van Constanza voert. Bij hoogwaardige investeringsprojecten als de ontwikkeling van het havengebied Constanza, kijken de Roemeense autoriteiten naar de diverse internationale partijen die daar onderscheidende expertise in hebben. Het Havenbedrijf Rotterdam is é/p>
Veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Veroordeelde misdadigers lopen vrij rond»?1 Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het feit dat er in de regio Amsterdam-Amstelland 1 700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?2
Ja.
Bevat de genoemde tv-uitzending feitelijke informatie, bijvoorbeeld over het aantal veroordeelden dat tijdelijk dan wel definitief zijn straf ontloopt, die onjuist is? Zo ja, welke? Wat zijn de juiste feiten dan wel?
Het televisieprogramma De Vijfde Dag heeft naar mijn mening terecht aandacht gevraagd voor het aantal veroordeelden dat hun straf nog dient uit te zitten. Ik ben mij bewust van deze problematiek en heb dan ook verschillende maatregelen ingezet om dit aantal te verminderen, zoals in mijn antwoord op vraag 9 is aangegeven.
Het CJIB registreert het aantal lopende zaken in één jaar, dit wil echter niet zeggen dat deze vonnissen allemaal in 2010 zijn uitgesproken. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen de cijfers van het programma en de cijfers van het CJIB. Een ander verschil is dat het aantal zaken wordt geregistreerd en niet het aantal personen. Een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan.
Uit de gegevens van het CJIB blijkt dat in 2010 12 610 zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassen) zijn aangeboden (ingestroomd). In 2010 zijn 15 440 lopende zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassenen) door het CJIB afgedaan. In 771 gevallen werd het vonnis via de zelfmeldprocedure voltrokken, in 4 435 gevallen via aansluitende detentie en in 6 723 gevallen via arrestatie en vervolgens de ten uitvoerlegging van de straf. Daarnaast kregen 253 gevallen gratie, vielen 618 gevallen onder de categorie overig en zijn 2 640 zaken verjaard.
Deelt u het onbegrip van winkeliers die vast moet stellen dat de dader van het misdrijf, waarvan zij het slachtoffer zijn geworden, nog gewoon vrij rondlopen? Zo ja, hoe gaat u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onbegrip deel ik. Ik acht het daarom van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving. In mijn brief van 25 oktober 20113 heb ik uw Kamer bericht over het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het (in samenhang) doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen.
Tevens heb ik in het kader van het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit specifieke maatregelen genomen om extra aandacht te besteden aan slachtoffers van een overval. Zo is met Slachtofferhulp Nederland (SHN) afgesproken dat zij elk slachtoffer van een overval bezoekt en ondersteunt en wijst op mogelijkheden die het Schadefonds Geweldsmisdrijven biedt. Ter ondersteuning worden slachtoffers van een overval ook door SHN telefonisch benaderd om deze regeling onder hun aandacht te brengen en eventueel een preventieadvies in te plannen. Deze slachtoffers kunnen (vanaf 2010) gebruik maken van een slachtofferregeling, waarbij zij € 1 000,– aan subsidie kunnen ontvangen voor het nemen van preventieve maatregelen.
Hoeveel veroordeelden, waarvan het vonnis door het ontbreken van de kennis van de verblijfplaats van de veroordeelde niet ten uitvoer wordt gelegd, stonden er in 2009, 2010 en 2011 in het landelijke opsporingsregister (OPS) gesignaleerd?
Gemiddeld aantal zaken van volwassenen in OPS4:
2009
2010
20115
Totaal gemiddelde
62 512
61 620
54 437
Aantal vrijheidsstraffen
19 436
17 479
15 432
De cijfers over 2011 zijn gebaseerd op de metingen in de periode januari t/m juli 2011.
Hoeveel veroordeelde daders ontlopen vanwege verjaring van het door hen gepleegde strafbare feit hun opgelegde straf? Kunt u aangeven hoeveel daders dit de afgelopen vijf jaar jaarlijks betreft?
Geëxpireerde zaken (geen personen) terzake van principale vrijheidsstraffen6
2007
929
2008
1 256
2009
2 131
2010
2 659
20117
2 862
Het gaat hier om het aantal principale vrijheidsstraffen voor jeugdigen en volwassen.
Dit zijn voorlopige cijfers (nog niet officieel door CJIB gepubliceerd).
Het aantal geëxpireerde zaken wordt mede bepaald doordat de registratie van onherroepelijke vrijheidsstraffen in 1996 door het CJIB is gestart. Destijds zijn ook oude zaken van voor 1996 in het systeem ingevoerd. Dit leidt er toe dat deze zaken, voor zover ze een verjaringstermijn van 16 jaar hebben (misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) de afgelopen jaren zijn gaan expireren. Omdat er inmiddels 16 jaar door het CJIB wordt gemeten, verwacht ik dat de expiratie de komende jaren gaat stabiliseren8.
Deelt u de mening dat het in het kader van het voorkomen van recidive veel effectiever is om veroordeelde criminelen daadwerkelijk achter de tralies te zetten in plaats van ze na een volgende veroordeling weer een straf op te leggen, die mogelijk ook weer niet wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom zorgt u dan er dan niet eerst voor dat veroordeelde criminelen hun straf ondergaan voordat u minimumstraffen gaat invoeren voor criminelen die een tweede keer worden veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Het uitgangspunt dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd, moet ondergaan, staat los van het voorstel van het kabinet om minimumstraffen in te voeren voor recidive bij zware misdrijven. Overigens gaat het hier om zodanige ernstige misdrijven dat in principe voorlopige hechtenis is aangewezen.
Weet u hoeveel veroordeelden in afwachting van hun gevangenisstraf zich opnieuw schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, om hoeveel veroordeelden gaat het dan? Zo nee, waarom hebt u geen kennis van deze ernstige vorm van recidive terwijl u stelt dat u recidive, in het algemeen wilt aanpakken?
Het WODC berekent jaarlijks de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen. Deze gegevens worden opgenomen in de Recidivemonitor. De Recidivemonitor biedt geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Om de recidive te verminderen worden diverse maatregelen genomen. Het sneller ten uitvoer leggen, waardoor er minder mogelijkheid bestaat dat personen in afwachting van hun straf recidiveren, is één van deze maatregelen. Op dit terrein lopen verschillende verbeterinitiatieven. Deze zijn onderdeel van de programma’s Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving en Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) waarover uw Kamer op 29 februari 2012 is geïnformeerd9.
Uit hoeveel leden bestaat het Team Executie Strafvonnissen (TES)? Hoeveel zaken van veroordeelde criminelen die hun straf nog niet hebben ondergaan behandelen zij jaarlijks? Hoeveel zaken lager er voor dit team in de jaren 2009, 2010 en 2011 nog op de plank?
Het TES-team bestaat uit 20 fte. Het TES-team is de afgelopen jaren uitgebreid. Dit heeft zijn vruchten afgeworpen, het aantal zaken op de plank is op 1 januari 2011 gereduceerd tot nul.
In onderstaande tabel is het aantal zaken van het Team Executie Strafvonnisen (TES) weergegeven:
2009
2010
2011
Aantal afgehandelde zaken
179
527
522
Aantal zaken op de plank (peildatum 1 januari)
1 022
6
0
Wat gaat u concreet doen, anders dan het hebben van plannen en uiten van voornemens, om ervoor te zorgen dat er minder veroordeelden hun straf blijven ontlopen? Hoeveel veroordeelde personen zullen er aan het einde van 2012 nog niet de straf hebben ondergaan waarvoor zij zijn veroordeeld? Hoeveel per 2013, 2015 en 2015? Kunt u daarbij een onderscheid maken naar veroordeelden tot vrijheidsstraffen van meer en minder dan 300 dagen?
Ik heb veel concrete maatregelen genomen om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken, zoals de verlenging van de verdubbelde inzet van het Team Executie Strafvonnissen(TES) tot tenminste 2014, de inzet van diverse zogenaamde «Pakze-teams» bij de politiekorpsen, de in 2011 gestarte doorlichting van 6 500 zaken die langer dan drie jaar in het OPS geregistreerd staan, de onthouding van sociale zekerheidsrechten aan bepaalde OPS-gesignaleerden en de scherpere toepassing en het onderzoek naar de mogelijkheden om een paspoort te onthouden aan bepaalde categorieën onherroepelijk veroordeelden3. Mijn inzet zal de komende tijd gericht zijn op een versterking en uitbouw van deze maatregelen.
Een precieze prognose, hoeveel veroordeelde personen aan het eind van 2012 en latere jaren hun straf niet hebben ondergaan, is niet te geven. Mijn verwachting is dat de resultaten van het Programma Versterking Executie Strafvonnissen (PVES) op termijn het verjaringspercentage gunstig beïnvloeden. Deze inspanningen worden door het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) voortgezet. Verbetering van de onderlinge uitwisseling van gegevens vormt immers een kernelement van dit programma. De ontwikkeling van het OPS wordt jaarlijks nauwgezet gemonitord. Uw Kamer wordt hier in het kader van de voortgang over het programma USB over geïnformeerd.
Afschot van zogende wilde zwijnen |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Afschotperiode zwijnen wordt verlengd»?1
Ja.
Is het waar dat de periode waarin zwijnen mogen worden geschoten verlengd wordt tot 15 maart? Zo nee, tot welke datum mogen dan zwijnen geschoten worden?
Ja.
Is het waar dat al op 1 februari 2012 de eerste jonge wilde zwijnen gesignaleerd zijn door personeel van Staatsbosbeheer op de Noord-Veluwe? Zo nee, wanneer is dan volgens uw informatie de draag- en zoogtijd van wilde zwijnen?
Ja.
Is het waar dat met het toestaan van afschot gedurende de draag- en zoogtijd de kans bestaat dat jonge dieren die afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder achterblijven en een schrijnende hongerdood sterven? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en hoe zou u het onverzorgd achterlaten van deze biggen die daardoor ten dode opgeschreven zijn dan benoemen?
Het doden van zwijnen is noodzakelijk voor onder meer de veiligheid van verkeersdeelnemers op de Noord-Veluwe. De provincie is bevoegd om hier besluiten over te nemen. Een betamelijke jager zal geen zeugen afschieten waarbij de overlevingskansen van de biggen nog afhankelijk zijn van de zorg van de zeug. Tevens verwijs ik naar eerdere beantwoording op Kamervragen over afschot van drachtige zwijnen (Tweede Kamer, 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen 2448).
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende zwijnen leidt tot onaanvaardbaar dierenleed? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen en op welke termijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom het niet voorkomen dat hulpeloze biggen door afschot van de moeder verhongeren met de dood als gevolg geen onaanvaardbaar dierenleed is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het ethisch onverantwoord is om een wettelijk beschermd dier na een strenge vorstperiode en in de draag- en zoogtijd te bejagen, met het risico dat dieren die afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder onverzorgd achterblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende dieren, waarbij het risico bestaat dat biggen onverzorgd achterblijven en de hongerdood sterven, in strijd is met de wettelijke zorgplichtbepalingen uit artikel 2, lid 1 van de Flora- en faunawet en artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze wilt u maatregelen treffen om de zorgplicht in casu te handhaven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende dieren, waarbij het risico bestaat dat biggen onverzorgd achterblijven en de hongerdood sterven, in strijd is met artikelen 47 en 73 van de Flora- en faunawet, waarin is bepaald dat onnodig lijden van dieren door jacht, beheer en schadebestrijding moet worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze wilt u maatregelen treffen om de zorgplicht in casu te handhaven?
Of sprake is van een overtreding is van de Flora- en faunawet dient van geval tot geval beoordeeld te worden. Daar wil ik hier geen algemene uitspraken over doen. Zie verder mijn voorgaande beantwoording.
Bent u bereid tot het instellen van een landelijk verbod op het schieten van zwijnen in draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Nee, ik zie daar geen reden toe.
Deelt u de mening dat de gehanteerde aantallen met betrekking tot de gewenste standen, niet of nauwelijks gerelateerd zijn aan de natuurlijke draagkracht van het leefgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Nee, ook overwegingen als schade, overlast en veiligheid worden meegewogen om tot een bepaalde voorjaarsstand te komen. Die afweging behoort tot de verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland.
Kunt u bevestigen dat er niet of nauwelijks geïnvesteerd wordt in preventie, zoals het aanleggen van rasters, om schade en overlast door wilde zwijnen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om het schieten van wilde zwijnen te verbieden wanneer er geen preventieve maatregelen getroffen zijn? Zo nee, kunt u nauwkeurig aangeven welke maatregelen getroffen zijn om schade door zwijnen te voorkomen?
Via het Faunafonds investeert mijn ministerie in beheer en onderhoud van leefgebiedrasters. De provincie, terreinbeheerders en gemeenten doen dat vanuit hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de wegen in hun beheer en verkeersveiligheid.
Ondanks al deze maatregelen veroorzaken de wilde zwijnen nog steeds veel schade en overlast. Daarnaast voert de provincie meer maatwerkbeheer. Hetgeen betekent dat in de bekende probleemgebieden de focus is gericht op het behalen van de doelaantallen. Het betreft dan ook deze gebieden waar de afschotperiode is verlengd tot 15 maart 2012.
Overigens is het de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten om hier eigenstandige beslissingen over te nemen.
Het mandaat van de EU-operatie Atalanta |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «UK about to launch air strikes to take out the Somali pirates once and for all. With some U.S. help»1 en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 27 februari 20122?
Ja.
Wat waren de bezwaren tegen een robuustere aanpak, zoals eerder bepleit door de minister van Defensie zelf en de Duitse minister van Defensie? Waren er ook medestanders van een dergelijke aanpak? Wat was het Nederlandse standpunt en de inzet met betrekking tot het bestrijden van piraten aan de kust?
In tegenstelling tot wat het artikel in de Stentor suggereert, zijn er geen bezwaren tegen uitbreiding van het operatiegebied van de anti-piraterijoperatie Atalanta, maar tijdens de RBZ waren nog niet alle stappen gezet om hierover een besluit te kunnen nemen. Daarom verbond de RBZ zich op 27 februari wel via raadsconclusies aan verlenging van de EU-antipiraterij-operatie Atalanta tot en met 2014 maar niet aan de uitbreiding van het operatiegebied.
Zodra de besluitvorming in EU-verband over optreden, vanaf zee, met effect op land voltooid is, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Over de consequenties van dit besluit voor de Nederlandse bijdrage aan operatie Atalanta zullen wij u, zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 19 januari jl., met een aanvullende artikel 100-brief informeren.
Is het Britse voornemen om eventueel aanvallen uit te voeren met Apache-helikopters ook besproken tijdens de Raad?
Nee.
Bent u op de hoogte van dit Britse plan? Zo ja, bent u hierover door de Britten of andere landen benaderd? Hoe heeft u hierop gereageerd?
Buiten besprekingen over proactiever optreden tegen piraten in EU- en NAVO-verband zijn ons geen Britse plannen bekend.
Wat is er uit het contact gekomen dat de minister van Defensie tijdens het algemeen overleg over piraterij op 10 november 2011 heeft toegezegd te zullen hebben met zijn Engelse collega over hoe de inzet van Apaches is bevallen?
Het Verenigd Koninkrijk heeft in 2011 in Noord-Engeland getraind op de inzet van Apache-helikopters vanaf schepen. Deze wijze van optreden is niet van toepassing voor Nederland. De Nederlandse Apaches zijn vooralsnog niet geschikt voor operaties vanaf schepen.
Klopt het dat de Somalische regering op de bijeenkomst in Londen op 23 februari zelf heeft aangegeven positief te staan tegenover het aanvallen van piraten langs de kust?
President Sheikh Sharif heeft zich niet specifiek uitgesproken over operaties met effect op land.
Welke mogelijkheden tot een «robuustere aanpak» biedt volgens de regering het mandaat ontleend aan VN-resolutie 1816?
De rechtsgrondslag voor antipiraterij-operaties wordt gevormd door het VN-Zeerechtverdrag en resoluties van de VN-Veiligheidsraad. De laatste relevante Veiligheidsraadresolutie, die alle eerdere resoluties herbevestigt, was 2020 (2011). In paragraaf 6 van resolutie 1851 (2008), een van de eerdere resoluties, autoriseert de VN-Veiligheidsraad staten die met de Somalische Transitional Federal Government (TFG) samenwerken, en die door de TFG bij de secretaris-generaal van de VN zijn aangemeld, alle noodzakelijke maatregelen te nemen op Somalisch grondgebied en in het Somalische luchtruim voor de bestrijding van piraterij en gewapende overvallen op zee. Ook stelt deze paragraaf dat ieder optreden van landen en regionale organisaties in overeenstemming moet zijn met het oorlogsrecht en de mensenrechten waar toepasselijk. De TFG heeft deze notificatie inmiddels verzonden aan de Secretaris-Generaal ten behoeve van de uitbreiding van het operatiegebied van de EU.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Defensieraad op 20 maart 2012?
Ja.
Het bericht 'Angst rondtrekkende bendes bij winkelier' |
|
Lilian Helder (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Angst rondtrekkende bendes bij winkelier»?1
Ja.
Klopt het dat grootschalige diefstallen door rondtrekkende Oost-Europese bendes explosief is gegroeid en wordt geschat op een toename van 10% in twee jaar?
De precieze omvang van diefstal gepleegd door rondtrekkende Oost-Europese dadergroepen is niet bekend. Daarom kan ook niet aangegeven worden of deze vorm van criminaliteit in twee jaar met 10% is toegenomen. Van alle veroordeelden vanwege vermogensdelicten was één op de zestig in de periode 2009–2011 van Oost-Europese afkomst zonder vaste woon- of verblijfplaats. Het beeld dat Oost-Europeanen zich in toenemende mate schuldig maken aan vele vormen van vermogenscriminaliteit in de EU wordt onder meer bevestigd door het Nationaal Dreigingsbeeld van 2008 en het Organized Crime Threat Assessment 2011 van Europol.
Wat gaat er mis in de aanpak van politie en Justitie van deze Oost-Europese criminelen zeker gezien het bestrijden van rondtrekkende bendes prioriteit heeft in Europa?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer op 26 maart 2012 gestuurd heb (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64). In die brief heb ik deze en andere aspecten in hun samenhang gepresenteerd.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Utrechtse criminoloog Dina Siegel die zegt dat Europese politici bewust de aard en de omvang van de Oost-Europese misdaad hebben toegedekt in de aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie (EU)?2
Zoals aangegeven in mijn antwoord op Kamervragen van de leden Dijkhoff en Hennis-Plasschaert van 1 maart 2012 (2012Z03941 , zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1954) is het probleem van de misdaad uit Oost-Europa in aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie niet bewust verzwegen of toegedekt. Het nemen van maatregelen tegen de georganiseerde misdaad maakt deel uit van het toetredingsproces tot de Europese Unie. Zowel in de Europese Raad als in nationale parlementen is hierover gesproken. Dat laat onverlet dat criminele bendes die opereren vanuit oostelijke Europese lidstaten, inmiddels een reëel probleem vormen. De aanpak hiervan is een prioriteit van de regering, waarbij nauw wordt samengewerkt met betrokken landen en organisaties als Europol.
Waarom gaan detailhandel Nederland en het Openbaar Ministerie nu pas samenwerken en camerabeelden uitwisselen?
Het uitwisselen van informatie en beeldmateriaal is in 2010 gestart in een pilot, waarin drie grote winkelketens, de politie en justitie deze werkwijze al beproefd hebben. Na de afronding van de pilot in 2011 is overeengekomen deze werkwijze op structurele basis voort te zetten en het aantal deelnemende winkelketens uit te breiden.
Deelt u de mening dat deze bendes het veiligheidsgevoel van de burgers tot een nulpunt laat dalen en het vertrouwen in politie en Justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Voor de meeste vormen van criminaliteit waardoor burgers en bedrijven getroffen worden, geldt dat zij van invloed kunnen zijn op het veiligheidsgevoel. Een adequaat optreden van politie en justitie kan bijdragen aan het vergroten van de veiligheidsgevoelens en het vertrouwen in de rechtsstaat. Echter, uit onderzoek is gebleken dat niet altijd sprake is van een rechtevenredige relatie.3 Zo zijn er veilige wijken waar de onveiligheidsgevoelens toch groot zijn. En omgekeerd zijn er onveilige wijken waar men zich toch veilig voelt.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze bendes, die schade veroorzaken bij winkeliers die oploopt tot 250 miljoen euro per jaar, tot op de laatste cent geplukt worden?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer op 26 maart 2012 gestuurd heb (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 64).
Welke maatregelen gaat u nemen om deze Oost-Europese bendes en de criminelen die deze bendes aansturen zo snel mogelijk achter slot en grendel te krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Het gratis toegankelijk maken van informatie uit basisregistraties ten behoeve van opsporing |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat (bijvoorbeeld) de gegevens van de Kamer van Koophandel niet vrijelijk beschikbaar zijn voor de politie?
De gegevens in het Handelsregister kunnen door een ieder worden ingezien, dus ook door de politie. Hierop zijn twee uitzonderingen: het zoeken op persoonsnaam en het inzien van afgeschermde woonadressen. Deze opties zijn voorbehouden aan de daartoe in de wet genoemde geautoriseerde partijen. Hieronder valt (onder meer) het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheden voor bevraging beperkt zijn omdat de politie betaalt per informatievraag?
Per 1 januari 2012 is voor het gebruik van gegevens uit het Handelsregister voor het ministerie van Veiligheid en Justitie de zogeheten budgetfinanciering van kracht. Dit houdt in dat de afzonderlijke instanties, zoals politie en het OM, geen facturen meer krijgen. In plaats daarvan hevelt elk departement jaarlijks een budget over naar het ministerie waar het basisregister onder valt. De administratieve lasten die verbonden waren aan de facturering zijn daarmee weggenomen.
Voor wat betreft de kosten die zijn verbonden aan de toegang tot het Handelsregister ten behoeve van controle en opsporing, heeft de invoering van de budgetfinanciering gezorgd dat mogelijke knelpunten voor het gebruik van de basisregistraties zijn verholpen. Wel zal mijn ministerie nog navraag doen bij de relevante handhaving- en opsporingsdiensten of dit daadwerkelijk het geval is.
Deelt u de mening dat de politie hiermee onnodig wordt beperkt in haar mogelijkheden om bijvoorbeeld inzage te krijgen in financiële constructies van bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de volgende aanbeveling uit het onderzoeksrapport Emergo: «Overheids-instellingen moeten opnieuw zonder betaling toegang krijgen tot de basisregistraties van het Kadaster en Kamer van Koophandel; instanties die (...) immers als monopolisten informatie verzamelen op grond van een wettelijke, publieke taak. Zonder onbetaalde toegang tot deze registraties is het (...) minder goed mogelijk om territoria, branches en groepen personen door te lichten.»?1 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van basisregistraties is verplicht binnen de overheid. Het kabinet streeft ernaar dat de financiële drempels voor het gebruik van basisregistraties, niet alleen binnen de overheid maar ook daarbuiten, zo veel mogelijk verdwijnen en dat het gebruik ervan toeneemt. De Programmaraad Stelsel Basisregistraties heeft in dit kader een eindbeeld geformuleerd voor de financiering van het gebruik van basisregistraties, waarbij er per 1/1/2015 geen sprake meer is van financiële drempels bij gebruik door overheden en andere gebruikers. Hiermee zal ook de onderlinge facturering en verrekening verdwijnen wat zal bijdragen aan een efficiënte overheid. Dat betekent overigens niet dat het gebruik in de toekomst «gratis» kan zijn maar dat de kosten op andere wijze dan tarifering of beprijzen van gebruik worden gedekt.
Momenteel wordt er een impactanalyse voor dit eindbeeld uitgevoerd specifiek gericht op de kern van het stelsel van basisregistraties: BAG, GBA, Handelsregister, Kadaster, Topografie en de stelselvoorzieningen voor het genoemde eindbeeld. Op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse kan eind 2012 nadere besluitvorming plaatsvinden over het door de Programmaraad voorgestelde eindbeeld.
Overigens is het niet zo dat overheidsinstellingen voorheen zonder betaling toegang hadden tot de gegevens in het Kadaster en het Handelsregister.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de politie zonder betaling toegang krijgt tot bovengenoemde basisregistraties? Welke termijn verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Geweldpleging door Mohammed B. in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mohammed B. slaat door»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde incident waarbij Mohammed B. een medegedetineerde te lijf ging?
Zie antwoord vraag 1.
Is het inmiddels al duidelijk of het Openbaar Ministerie (OM) Mohammed B. gaat vervolgen? Zo ja, wat gaat het OM doen? Zo nee, wanneer wordt dit naar verwachting wel duidelijk?
Het OM heeft besloten de strafzaak tegen de verdachte te seponeren nu ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (sepotcode 20). Reden hiervoor is dat de verdachte inmiddels door de directie van de Penitentiaire Inrichting in Vught, alwaar verdachte verblijft, disciplinair is gestraft. Verder is in aanmerking genomen dat de verdachte een levenslange gevangenisstraf ondergaat en derhalve een nieuwe strafrechtelijke vervolging hier geen meerwaarde biedt.
Zijn de feiten zoals die in het artikel worden genoemd waar? Zo nee, welke feiten zijn dan niet waar?
Het is juist dat op 27 mei 2011 een vechtpartij tussen twee gedetineerden heeft plaatsgevonden op de luchtplaats van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), waarbij een medegedetineerde tussenbeide is gekomen. Er is adequaat en effectief ingegrepen door het personeel.
Het is onjuist dat Mohammed B. bergschoenen droeg. Ook heeft hij geen boeken over vechtsport tot zijn beschikking.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is dat bij een incident tussen gedetineerden een medegedetineerde tussenbeide komt en niet het gevangenispersoneel zelf? Onder welke omstandigheden grijpt het personeel niet in? Wanneer worden gedetineerden ingeschakeld?
Indien zich een incident voordoet tussen gedetineerden, wordt ingegrepen door het personeel. De wijze waarop dit gebeurt, wordt per geval beoordeeld en is afhankelijk van de acuutheid van de noodzaak tot ingrijpen en de mogelijkheid het gebruikelijke beveiligingsniveau te handhaven. In de onderhavige situatie is door een samenloop van omstandigheden een medegedetineerde tussen de twee gedetineerden gekomen. Deze interventie heeft positief uitgepakt.
De Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft overigens bij uitspraak van 21 februari 2012 (11/2979/GA) geoordeeld dat het personeel van de EBI voldoende adequaat en effectief heeft ingegrepen bij dit incident, met inbegrip van de inzet van een medegedetineerde.
Deelt u de mening dat gedetineerden beschermd moeten worden tegen elkaar en bij voorkeur juist niet ingezet moeten worden als ordehandhaver? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft Mohammed B. in detentie bokslessen kunnen volgen?
Er zijn geen bokslessen of bokstrainingen aan Mohammed B. gegeven door de sportinstructeur. Wel hangt er een bokszak in de sportzaal van de Extra Beveiligde Inrichting waar Mohammed B. verblijft. De gedetineerden die verblijven in de Extra Beveiligde Inrichting kunnen tijdens het sporten van deze faciliteit gebruik maken.
Acht u het verstandig dat criminelen die bewezen hebben geen respect voor mensenlevens te hebben, zich in de cel in vechtsporten mogen bekwamen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Binnen de penitentiaire inrichtingen krijgen de gedetineerden geen instructies op het gebied van vechtsporten. Een bokszak is, in verband met agressieregulatie, veelal wel aanwezig in de sportzaal.