Grote problemen op het spoor |
|
Léon de Jong (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «harde kritiek FNV op Keyrail»?1
Ja.
Is er zoals de FNV aangeeft, gesjoemeld met punctualiteitscijfers? Zo ja, welke consequenties gaat u hieraan verbinden? Gaat u bijvoorbeeld vragen een strafrechtelijk onderzoek te doen omdat hier sprake kan zijn van oplichting en/of valsheid in geschrifte?
Ik heb daarvoor geen bewijzen. Ik acht de controlemechanismen op die cijfers voldoende. De vervoerders hebben namelijk de mogelijkheid controle uit te oefenen op de punctualiteitscijfers voor hun eigen treinen, waarover ze van Keyrail dagelijks rapportages ontvangen. Daarnaast is er bij Keyrail sprake van een scheiding tussen berekening van en controle op de punctualiteitscijfers. In antwoord 3 ga ik hier uitgebreider op in. Een strafrechtelijk onderzoek is niet aan de orde.
Kan een treindienstleider de punctualiteitscijfers achteraf beinvloeden? Zo ja, waren hier mogelijkheden toe gedurende de periode dat de treindienstleiderspost Kijfhoek onder Keyrail viel? Hoe zijn de uiteindelijke gegevens gecontroleerd? Kon de controleur (of controlerende instantie) hierbij voor 100% garanderen dat de uiteindelijke cijfers niet door treindienstleiders gemanipuleerd waren en beschikte de controleur hierbij over voldoende gegevens (die niet van de treindienstleiders afkomstig waren)?
Van iedere rit wordt zowel de oorspronkelijke planning als de bijgestelde planning (bijstelling van de planning is volgens een afspraak tussen Keyrail en ProRail aan de orde bij meer dan drie minuten vertraging, ook als de trein al onderweg is) ingevoerd in de Nationaal Vervoer Gegevens Bank die wordt beheerd door ProRail. In deze gegevensbank wordt ook automatisch de gerealiseerde, feitelijke rit (hoe laat reed de trein op welke locatie) geregistreerd. Al deze gegevens worden dagelijks door ProRail aangeleverd en volledig geautomatiseerd ingelezen in het Keyrail-informatiesysteem. Op basis van de aangeleverde gegevens worden de punctualiteitscijfers berekend.
Deze punctualiteitscijfers worden na interne controle door een aparte functionaris gerapporteerd aan de vervoerders. Iedere vervoerder ontvangt iedere dag voor «zijn» treinen de punctualiteitscijfers op treinniveau plus een detailrapport met gegevens over de (bijgestelde) planning en het tijdstip waarop de desbetreffende trein het op de Betuweroute aansluitende spoornetwerk bereikt.
Het komt op beperkte schaal voor dat achteraf een bijgestelde planning wordt ingevoerd in het systeem (iets wat niet alleen voorkomt op de verkeersleiderspost voor de Betuweroute, maar ook op de verkeerleidersposten voor het gemengde net). In zo’n geval overschrijft het systeem de realisatiegegevens van de betreffende trein zodanig dat er een zogenaamde «nulvertraging» ontstaat: een punctualiteit tot op de seconde. Van zo’n nulvertraging is overigens ook sprake als een trein in het geheel niet wordt geregistreerd als gevolg van een storing in het automatische meetsysteem. ProRail signaleert deze «spooktreinen» in het systeem en Keyrail verwijdert deze vervolgens om de punctualiteitscijfers zuiver te houden. De desbetreffende vervoerder hoeft niet te betalen voor de gereden kilometers.
Hoe verhouden ProRail en Keyrail zich tot elkaar? Zijn het volledig zelfstandige ondernemingen of is ProRail 100% verantwoordelijk voor het handelen van Keyrail? Hoe zou u de onderlinge relatie daarnaast typeren?
ProRail is verantwoordelijk concessiebeheerder. Binnen die concessie is Keyrail verantwoordelijk voor het capaciteitsmanagement, de verkeersleiding en het infrastructuurmanagement (instandhouding) van de Betuweroute.
ProRail is één van de drie aandeelhouders van Keyrail. ProRail bezit 50% van de aandelen, 35% is in handen van de Rotterdamse haven en Haven Amsterdam bezit 15%.
Keyrail en ProRail hebben daarnaast een zakelijke relatie: Keyrail neemt diensten af bij ProRail. Daarnaast is ProRail-personeel gedetacheerd bij Keyrail.
Ten slotte wordt overlegd over de invulling van verantwoordelijkheden met name met betrekking tot de interfaces en over hoe dit beter kan.
Is de veiligheid op het spoor onder leiding van Keyrail in het geding geweest? Was het veiligheidsniveau lager dan deze onder directe leiding van ProRail zou zijn geweest? Is er vanuit Keyrail en ProRail voldoende aandacht voor mensen op de werkvloer, ook als deze zich zorgen maken over de veiligheidssituatie en deze graag willen verbeteren?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT, die de verantwoordelijkheid heeft om toezicht te houden op veiligheidssituaties op het spoor) heeft tot nu toe geen aanleiding te veronderstellen dat de veiligheid op het spoor onder leiding van Keyrail in het geding is of is geweest. Het veiligheidsniveau van Keyrail acht ILT vergelijkbaar met dat van ProRail. De Inspectie heeft verder geen signalen ontvangen dat medewerkers van beide organisaties met zorgen over de veiligheidsorganisatie niet worden gehoord.
De ILT constateert wel dat de wijze waarop het omgaan met de interfaces is geregeld binnen de taakverdeling tussen Keyrail en ProRail op gedeelde infrastructurele trajecten meer kans geeft op onveilige situaties en pleit er daarom voor deze interfaces zoveel mogelijk te beperken. Deze constatering wordt meegenomen bij de totstandkoming van de nieuwe exploitatieopdracht aan Keyrail.
Welke stappen gaat u zetten om de veiligheid op het spoor en tevens correcte puncualiteitscijfers te kunnen garanderen?
De veiligheid op het spoor staat voor mij centraal. De zorgplicht voor de veiligheid heb ik opgenomen in de beheerconcessie aan ProRail. In de nieuwe beheerconcessie aan ProRail en de nieuwe exploitatieopdracht aan Keyrail neemt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid wederom een cruciale plaats in. Voor de formulering van de nieuwe opdracht aan Keyrail is veiligheid de belangrijkste randvoorwaarde waaraan een exploitatiemodel zal worden getoetst. Belangrijk daarbij is dat de interfaces tussen de beheerders zoveel mogelijk worden beperkt en dat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ProRail en Keyrail zodanig wordt ingericht dat de veiligheid is geborgd.
Bij de uitvoering van hun beheertaken informeren beide infrabeheerders mij voortdurend over de mogelijke veiligheidsissues en de ILT houdt toezicht.
Wat betreft de punctualiteitscijfers: ik kan altijd besluiten om een audit uit te voeren. De klanten zorgen in eerste instantie zelf voor de controle. De rapportages van Keyrail (punctualiteitscijfers op treinniveau en detailrapporten per trein) komen aan de orde in de reguliere accountgesprekken tussen Keyrail en iedere vervoerder. Wanneer een vervoerder ontevreden is over en/of zich niet herkent in de rapportages, kan hij Keyrail hierop aanspreken.
De inhuur van flexibele arbeidskrachten via de aanbestedingskalender |
|
Ger Koopmans (CDA), Ad Koppejan (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aanbesteding door de Rijksoverheid die staat vermeld op de aanbestedingskalender «Diensten voor de terbeschikkingstelling van personeel, met inbegrip van tijdelijk personeel» met het nummer 2012/S 49–080460?
Ja, het betreft de aanbesteding «Inhuur Flexibele arbeidskrachten ten behoeve van een aantal EL&I-, BZK- en V&J-diensten. Het gaat hier om de inhuur van tijdelijk personeel in de categorie uitzendkrachten, met name voor de ondersteuning van de bedrijfsvoering.
Is het waar dat deze aanbesteding is onderverdeeld in 3 percelen, te weten;
Ja.
Wat vindt u er van dat in tijde van bezuinigingen de Rijksoverheid nog steeds meer dan 45 miljoen euro uitgeeft aan de inhuur van tijdelijk personeel? Is de indruk juist dat de taakstelling die ministeries hebben om de organisatie in te krimpen gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt door de inhuur van flexkrachten via de achterdeur?
Sedert jaren wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de omvang van de externe inhuur van personeel bij het Rijk, waaronder uitzendkrachten. Sinds vorig jaar wordt deze informatie opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk die in mei naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Deze informatie wordt gegeven tegen de achtergrond van de afspraak met de Tweede Kamer (naar aanleiding van de motie van het lid Roemer, Tweede Kamer, 2009–2010, 32 360, nr. 5) dat de uitgaven voor extern ingehuurd personeel niet meer mogen bedragen dan 10% van de totale personele uitgaven (eigen personeel plus externe inhuur). Ministeries die boven dit percentage uitkomen dienen dit te verantwoorden in hun jaarrekening.
De daling van de omvang van het eigen personeel wordt niet gecompenseerd door het toenemen van de inhuur van extern personeel. Voor de categorie waar de vraag betrekking op heeft (uitzendkrachten; ondersteuning bedrijfsvoering) was immers in 2010 sprake van een uitgavendaling ten opzichte van 2009 (€ 815 mln in 2009 versus € 668 mln in 2010). De voorlopige cijfers over 2011 wijzen uit dat deze daling zich in 2011 verder heeft doorgezet.
Klopt het bericht dat vanuit de ministeries wordt verwacht dat de percelen 1 en 2 in omvang zullen afnemen en dat perceel 3 juist zal toenemen in de loop der jaren? Welke omvang zullen detacheren/uitzenden en payrollen bij de betreffende ministeries uiteindelijk structureel bereiken?
De aanbestedende ministeries verwachten inderdaad dat de percelen 1 en 2 (uitzenden) zullen afnemen en dat perceel 3 (payrollen) zal toenemen. De uiteindelijke structurele omvang van detacheren/uitzenden en payrollen bij deze ministeries is niet goed te voorzien. Uitzendkrachten zullen worden ingezet om piekwerkzaamheden of onvoorziene capaciteitsproblemen die tijdelijk voorkomen in reguliere processen op te vangen. De inzet van payrollers zal vooral geschieden voor tijdelijke werkzaamheden die van wat langere duur zijn. De toekomstige inhuurbehoefte zal afhankelijk zijn van de aard van de tijdelijke taken die zich bij de betrokken ministeries zullen voordoen en het verloop van het werkaanbod in de tijd. In de aanbesteding is een geprognosticeerde omvang van de inhuur vermeld voor de komende 4 jaren, die is gebaseerd op gegevens van de afgelopen jaren en ontwikkelingen die op het moment van publicatie reeds te voorzien waren. Het betreft hier uitdrukkelijk een schatting.
Welke overwegingen liggen ten grondslag aan het op grote schaal vervangen van medewerkers door personeel dat werkt op flexibele basis? Vindt u dat de Rijksoverheid hiermee het goede voorbeeld geeft aan de private sector? In hoeverre is de Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) voor Rijksambtenaren van toepassing op de ingehuurde flexkrachten? Welke financiële en andere voordelen worden met deze aanbesteding behaald? En welke kansen en zekerheden wordt geboden aan de flexkrachten?
Voor de ministeries geldt de norm van maximaal 10% externe inhuur (zie antwoord op vraag 3). Systematische vervanging van vast personeel door tijdelijk ingehuurd personeel doet zich niet voor. Wel is in een aantal gevallen de keuze gemaakt om bepaalde taken door tijdelijk ingehuurd personeel te laten verrichten.
Op de ingehuurde medewerkers van vraag 2 is de CAO Rijk als zodanig niet van toepassing. Overigens zal de zogenaamde inlenersbeloning direct gaan gelden voor de ingehuurde krachten. Naast de salarisregeling van de sector Rijk zullen ook de toekenning van periodieken en diverse kostenvergoedingen worden toegepast op het ingehuurde tijdelijk personeel. Aangezien tijdelijk ingehuurde krachten in beginsel worden aangetrokken voor een beperkte periode hebben zij veelal geen uitzicht op een ambtelijk dienstverband.
De deelnemende ministeries verwachten via deze aanbesteding de markt voor het gevraagde flexibel personeel optimaal te kunnen bereiken en contracten te sluiten, waarbij tegen goede marktconforme tarieven voor de komende jaren in de vraag naar inhuur van tijdelijk personeel kan worden voorzien.
Wat wordt er bij deze aanbesteding gedaan om het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP)’ers een kans te geven om (een deel van de) opdracht te verwerven?
Het kabinet hecht zeer aan de toegang van het Midden- en Kleinbedrijf en Zelfstandige zonder personeel bij aanbestedingen. Mede om deze reden is een Nota van Wijziging bij de nieuwe Aanbestedingswet opgesteld, waardoor de toegang van kleine ondernemers tot aanbestedingen verbeterd wordt. Dit wetsvoorstel ligt nu ter behandeling voor bij de Eerste Kamer. Bij het opstellen van de aanbestedingsstukken is er rekening mee gehouden dat Midden- en Kleinbedrijf ook een eerlijke kans moeten maken op een overheidsopdracht. Dit is gedaan door de opdracht in drie percelen te verdelen. Inschrijving door ZZP’ers op de aanbesteding is niet reëel gezien het karakter van de gevraagde dienstverlening, maar individuele inzet van ZZP’ers is zeer wel mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van alle aanbestedingen die op dit gebied zijn en nog worden gedaan door alle ministeries en bijbehorende diensten afzonderlijk?
Onderstaand treft u het overzicht aan van de lopende raamcontracten bij de ministeries en hun duur zoals die verzameld zijn binnen de reikwijdte van categoriemanagement Uitzendkrachten voor de Rijksoverheid.
Onderdelen Rijksoverheid
Looptijd en opties tot verlenging
Uiterste expiratiedatum overeenkomst
IFAR 2010 / alle ministeries behalve Defensie, Belastingdienst (uitzendpersoneel anders dan voor de Belastingtelefoon, Toeslagen, Centrum voor facilitaire diensten/centrale invoer en de Centrale administratie), voormalig Landbouw en voormalig Justitie.
01-05-’12 tot 01-05-’13
Eerste verlengingsoptie van één jaar wordt benut. Nog een tweede verlengingsoptie van 1 jaar beschikbaar, tot 01-05-2014.
01-05-2014
Belastingdienst
(Belastingtelefoon, Toeslagen, Centrum voor facilitaire diensten/unit Centrale invoer en de Centrale administratie)
Aanbesteding in voorbereiding.
01-09-2013
Defensie
25-09-’13 1e verlengingsoptie
25-09-’14 2e verlengingsoptie
25-09-2015
EL&I (voormalig LNV gedeelte)
Aanbesteding gepubliceerd d.d. 7 maart 2012.
01-10-2012
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND -BZK), Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V, BZK),
Bestuursdepartement V&J (BD-V&J), Nederlands Forensisch Instituut (NFI – V&J)
Aanbesteding gepubliceerd d.d. 7 maart 2012.
01-01-2013
Openbaar Ministerie (OM- min V&J), Raad voor de Kinderbescherming (RvdK – min V&J), Raad voor de Rechtspraak (RvdR), Raden voor Rechtsbijstaand (RvR)
01-09-’09 tot 31-08-’12
Eerste optie tot verlenging van 1 jaar benut. Tweede optie tot verlenging van 1 jaar nog beschikbaar.
31-08-2013
Dienst Justitiële Instellingen (DJI- min. V&J)
01-09-’10 tot 01-09-’12
Optie tot verlenging met maximaal tweemaal 1 jaar.
01-09-2014
Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB – min. V&J).
01-03-2012 tot 01-03-2013. Optie tot verlenging met maximaal 3 x 12 maanden
01-03-2016
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO – min OCW)
01-01-’09 tot 01-01-’13
Optie tot verlenging benut.
31-12-2013
Bent u bekend met het bericht van de BBC over de uitspraken van Afghanistans hoogste religieuze raad, de Ulema Council?1
Ja.
Is het waar dat president Karzai de uitspraken heeft gesteund dan wel heeft verwelkomd?
De verklaring van de Ulema Council is op de website van het presidentiële paleis geplaatst. President Karzai heeft naar aanleiding van een vraag tijdens een persconferentie gezegd dat de verklaring in lijn is met de islamitische wetgeving. President Karzai heeft vervolgens, naar aanleiding van zorgen binnen de internationale gemeenschap, tegenover de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton zijn steun voor het beschermen van de vrouwenrechten zoals deze zijn opgenomen in de Afghaanse grondwet, herbevestigd.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van onder andere parlementslid Fawzia Koofi dat vooral de steun uitgesproken door president Karzai betekent dat de «vrouwen in Afghanistan weer terug gaan naar de donkere tijden onder de Taliban»?
Nederland deelt de zorgen van parlementslid Fawzia Koofi. De verklaring bevat naast progressieve bepalingen ook bepalingen die inbreuk maken op vrouwenrechten en in strijd zijn met de Afghaanse grondwet.
Klopt de inschatting van Human Rights Watch dat er sprake is van een teruggang van de positie van vrouwen nu de regering Karzai overweegt met de Taliban te onderhandelen?
Er bestaat bezorgdheid dat verworvenheden op het gebied van vrouwenrechten in het onderhandelingsproces met de Taliban onder druk kunnen komen te staan. Respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde rechten voor alle Afghaanse mannen én vrouwen, is echterdoor de Afghanen zelf als voorwaarde voor een politieke oplossing gesteld. Nederland zal daarom tezamen met andere internationale partners blijven pleiten voor het strikt handhaven van de overeengekomen voorwaarden. Tijdens de Bonn Conferentie in december 2011 zijn deze voorwaarden, in het bijzonder de rechten van vrouwen, opnieuw bekrachtigd in de eindverklaring.
Op welke wijze zetten Nederland en de internationale gemeenschap zich in om te voorkomen dat de verbeterde positie van vrouwen in Afghanistan weer teniet wordt gedaan door invloed van Taliban?
Nederland ondersteunt daarnaast specifiek vrouwenorganisaties, zodat zij beter hun stem kunnen laten horen in het verzoeningsproces en politieke hervormingen. Ook steunt Nederland diverse programma’s op het terrein van onderwijs, rechtsgang en mensenrechten, zowel nationaal als in het kader van de geïntegreerde politietrainingsmissie, die bijdragen aan het verbeteren van de positie van vrouwen en meisjes en het waarborgen van hun rechten. Nederland en andere EU lidstaten stellen de kwestie scherp aan de orde in bilaterale gesprekken met Afghaanse autoriteiten. De EU heeft in een verklaring op 8 maart jl. in het kader van internationale vrouwendag benadrukt dat gelijke rechten voor mannen en vrouwen essentieel zijn voor de duurzame ontwikkeling van Afghanistan.
Het niet melden van een niet-natuurlijke dood |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat bij het Openbaar Ministerie (OM) de indruk bestaat dat artsen te snel een overlijdensverklaring tekenen, uit onwetendheid of angst?1
Ja.
Waarop is de veronderstelling van het OM precies gebaseerd? Welke signalen of aanwijzingen heeft het OM hiervoor?
De veronderstelling van het OM is gebaseerd op het rapport van Nivel en EMGO getiteld «Monitor Zorggerelateerde Schade 2008. Dossieronderzoek in Nederlandse ziekenhuizen». Uit het rapport blijkt dat jaarlijks naar schatting 1960 mensen overlijden door vermijdbare fouten in de zorg. Dat getal betekent volgens het OM niet dat er 1960 strafrechtelijke onderzoeken of strafzaken zouden moeten volgen, maar wel dat er in het merendeel van deze gevallen getwijfeld kan worden aan het natuurlijke karakter van het overlijden. Als de behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. Bij het Expertisecentrum medische zaken zijn over het jaar 2011 echter slechts 96 gevallen van overlijden bekend waarbij is aangegeven dat de medische behandeling of verzorging mogelijk een rol heeft gespeeld bij en/of rond het overlijden. Deze discrepantie is voor het OM aanleiding om te veronderstellen dat niet alle gevallen van niet-natuurlijke dood als zodanig worden gemeld.
Kan een overzicht gegeven worden van de meldingen van de verschillende instellingen bij het Expertisecentrum Medische Zaken? Hoeveel meldingen zijn in totaal binnen gekomen in 2011? Hoeveel artsen en/of zorginstellingen blijken opvallend weinig of helemaal geen meldingen te doen?
Zie over het aantal meldingen het antwoord op vraag 2. Het OM is aan het inventariseren welke zorginstellingen weinig of helemaal geen meldingen doen van niet-natuurlijk overlijden.
Waarop baseert het OM de overtuiging dat het niet melden voortkomt uit onvoldoende kennis?
Deze overtuiging is deels ontstaan doordat zorgverleners dit zelf aangeven. Tijdens de opleiding van artsen is er voornamelijk aandacht voor de genezing van patiënten en vindt maar beperkt kennisoverdracht plaats over bijvoorbeeld de manier waarop een lijkschouw verricht moet worden en welke forensische kennis de lijkschouwende arts zou moeten hebben. Organisaties zoals de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en de KNMG hebben bij het OM aangegeven dat de kennis op dit terrein vergroot kan worden. Om die reden wordt door OM, KNMG, IGZ en de FMG gewerkt aan vergroting van deze kennis.
Hoe ziet de kenniscampagne die het OM in samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en artsenorganisaties ontwikkelt er precies uit? Wanneer gaat deze campagne van start?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zal het OM artsen en zorginstellingen die weinig melden actief gaan benaderen? Waarom worden artsen en zorginstellingen die niet of weinig melden niet nu al actief benaderd door het OM, terwijl het afgeven van een valse overlijdensverklaring een strafbaar feit is?
Om vast te stellen of sprake is geweest van een ten onrechte afgegeven verklaring van natuurlijk overlijden is het OM afhankelijk van andere partijen. De gemeentelijke lijkschouwer en het OM worden immers alleen in kennis gesteld indien er sprake is van een melding van niet-natuurlijk overlijden. Wel kan het OM via andere wegen, bijvoorbeeld door een aangifte, in kennis worden gesteld van een overlijden door een mogelijke medische fout. In die gevallen zal het OM steeds toetsen of er sprake is van het «opzettelijk afgeven van een valse overlijdensverklaring» ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht en zo nodig een strafrechtelijk onderzoek starten.
Bij veel zorgverleners lijkt, ten onrechte, de opvatting te leven dat er pas sprake is van een niet-natuurlijke dood op het moment dat er sprake is van een mogelijk gepleegd strafbaar feit. De lijkschouwend arts moet echter ook twijfelen aan het natuurlijke karakter van het overlijden als dit overlijden geen rechtstreeks verband meer heeft met een (spontane) ziekte maar wordt veroorzaakt door complicaties gedurende de medische behandeling die (mogelijk) onjuist is geïndiceerd, onjuist is uitgevoerd of onjuist is gedoseerd. Door dit gebrek aan kennis bij de beroepsgroep kan betwijfeld worden of artsen «opzettelijk» een valse overlijdensverklaring afgeven, en dus of er sprake is van een strafbaar feit ex artikel 228 Wetboek van Strafrecht. Deze kennisachterstand beoogt het OM eerst te dichten. In de fase daarna zal het OM de zorginstellingen die (nagenoeg) nooit een niet-natuurlijke dood melden daarop aanspreken via de Raad van Bestuur van de zorginstelling.
Uiteraard blijft het OM wel waakzaam op meldingen van niet-natuurlijk overlijden en aangiftes.
Bent u het eens met de stelling van de woordvoerder van het OM dat naleving van de procedure in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van artsen en zorginstellingen? Wat is uw mening over het feit dat het OM eerst een kennis- campagne gaat ontwikkelen, dan nog wacht of er nog steeds niet gemeld wordt, en dan pas overgaat tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen?
Op grond van artikel 7 van de Wet op de lijkbezorging is hij die de schouwing heeft verricht, en dat is ofwel de behandelend arts ofwel de gemeentelijke lijkschouwer, degene die een verklaring van overlijden afgeeft. Naleving van de procedure is in de eerste plaats dan ook de verantwoordelijkheid van die arts. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de werkwijze van het OM om eerst een kenniscampagne te ontwikkelen en pas over te gaan tot het actief benaderen van artsen en zorginstellingen als na verloop van tijd nog steeds geen toename van het aantal meldingen van niet-natuurlijke dood kan worden vastgesteld.
Als blijkt dat jaarlijks ongeveer 2000 medische missers plaatsvinden, en deze niet gemeld worden, ligt het dan naar uw mening voor de hand te veronderstellen dat ook een aantal kinderen die zijn overleden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling niet gemeld zullen worden?
In situaties van overlijden ten gevolge van kindermishandeling of -verwaarlozing is duidelijk dat deze zaken geregistreerd moeten worden als niet-natuurlijk overlijden. Probleem hierbij is wel dat het signaleren dat het overlijden door kindermishandeling is veroorzaakt, in zekere zin ook specifieke expertise vraagt, die de behandelende artsen niet altijd hebben. Daardoor valt niet uit te sluiten dat in een aantal gevallen overlijden door kindermishandeling niet wordt gemeld.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van ruim een jaar geleden over het niet goed uitvoeren van onderzoek naar plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen, waarin u schrijft: «Ik acht het van belang dat de NODO-procedure op korte termijn kan worden ingevoerd en streef er dan ook naar hierover spoedig een beslissing te nemen, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijnen Sport»?2 Wat is nu precies de stand van zaken rond de invoering van de NODO procedure cq het instellen van mobiele «Rapid Response» teams? Kan precies worden aangegeven waarom er vertraging is opgetreden en wie daarvoor verantwoordelijk is of welke gebeurtenissen daartoe aanleiding hebben gegeven?
Op korte termijn zal uw Kamer een brief ontvangen waarin wordt toegelicht op welke wijze de NODO-procedure ingevoerd zal worden en hoe deze werkwijze in de afgelopen periode precies tot stand is gekomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de KNMG op haar website3 schrijft: «Zolang de NODO-procedure niet is ingevoerd, hangt deze nieuwe wettelijke plicht (meldplicht, standaard contact met gemeentelijke lijkschouwer) enigszins in de lucht. In situaties waarin artsen geen concrete aanleiding hebben om een niet-natuurlijk overlijden aan te nemen, maar evenmin met zekerheid de doodsoorzaak kunnen vaststellen, kan zonder ingevoerde NODO-procedure geen onderzoek zoals bedoeld in het NODO-protocol plaatsvinden»? Wat is uw mening over deze stelling?
Totdat de NODO-procedure is ingevoerd kan deze nog niet toegepast worden. Zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1727) is alleen het contact tussen de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer sinds 1 januari 2010 een nieuwe taak. De beslissing die de gemeentelijk lijkschouwer neemt na dit contact blijft dezelfde als voorheen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen: «Door de invoering van de NODO-procedure zullen gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen nader onderzocht worden en zal een beter onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood»? Betekent uw antwoord destijds dat op dit moment geen goed onderscheid gemaakt kan worden tussen een natuurlijke en een niet- natuurlijke dood bij minderjarigen?
Dit betekent niet dat er momenteel geen goed onderscheid gemaakt kan worden, maar wel dat met de invoering van de NODO-procedure dit onderscheid beter gemaakt kan worden. Aanleiding voor het opstellen van de NODO-procedure is geweest dat zich gevallen voordeden waarbij het overlijden van een minderjarige onverklaard bleef. Vanaf 1 januari 2010 kan de behandelend arts alleen een verklaring van overlijden van een minderjarige afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de arts te toetsen. Ook als er op voorhand geen aanleiding is om te twijfelen aan de natuurlijke aard van het overlijden, maar de doodsoorzaak onbekend is, kunnen na invoering van de NODO-procedure gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen alsnog worden verklaard.
De grote verschillen in leges die gemeenten berekenen voor grafrechten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitkomsten van het onderzoek naar leges voor grafrechten uitgevoerd door DELA1 waaruit opnieuw blijkt dat de verschillen tussen gemeenten groot zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het model voor grafkosten, welke is ontwikkeld naar aanleiding van de motie Anker/Van der Staaij over een model dat een reële kostenopbouw en -vergelijking tussen verschillende gemeenten mogelijk maakt2, tot nu toe nog niet ertoe heeft geleid dat er een reële en transparante kostenopbouw van grafkosten is gekomen? Zo ja, waarom is dit nog niet het geval? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? Heeft u er voldoende vertrouwen in dat het beoogde effect de komende jaren wel zal worden bereikt? Zo ja, waarom? Ze nee, waarom niet?
In juni 2010 is door de VNG het model «kostenonderbouwing lijkbezorgingrechten» gepubliceerd. Het hanteren van het model van kostenonderbouwing leidt tot een duidelijke onderbouwing van de kosten die de gemeente verhaalt. Grafrechten zijn een vorm van leges. Dit betekent dat zij maximaal kostendekkend mogen zijn (artikel 229b Gemeentewet). Het is aan iedere gemeente om te bepalen of de grafrechten ook daadwerkelijk kostendekkend moeten zijn. Een gemeente kan er, bijvoorbeeld vanwege solidariteit, voor kiezen bewust geen kostendekkende grafrechten in rekening te brengen, maar een deel van de kosten te dekken uit de algemene middelen, waardoor de grafrechten lager uitvallen dan in vergelijkbare gemeenten. Daarnaast is van belang het onderscheid goed voor ogen te houden tussen de verschillende soorten grafrechten (voor particuliere, dan wel algemene graven), waarbij met name de duur van het grafrecht bepalend zal zijn voor de kosten. Verschillen in grafrechten tussen gemeenten worden beïnvloed door onder meer de kosten van het beheer van de begraafplaats, zoals bijvoorbeeld de capaciteit, het niveau van het onderhoud en de door de gemeenten aangeboden voorzieningen. Grondprijzen kunnen hiervan een onderdeel zijn. Verschillen zullen er blijven. Wel zijn gelijksoortige begraafplaatsen dankzij het model beter met elkaar te vergelijken. Er is een trend dat steeds meer gemeenten met hun rechten en tarieven toewerken naar een mate van kostendekkendheid die de 100 procent benadert. Dit is echter een keuze die gemaakt wordt door de gemeenteraad, rekening houdend met de lokale situatie. Gemeenten onderbouwen hun tarieven met een kostenberekening. Tegen een aanslag grafrechten kan bezwaar worden aangetekend en beroep worden ingesteld bij de rechter. Deze kan ook de kostenonderbouwing van de grafrechten toetsen.
Waardoor worden de grote verschillen in leges voor grafrechten veroorzaakt? Zijn deze volledig toe te schrijven aan de verschillen in grondprijzen? Zo nee, welke andere factoren spelen hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven met hoeveel procent de leges voor grafrechten de afgelopen vijf jaar zijn gestegen? Kunt u aangeven of u deze stijging redelijk acht? Kunt u tevens aangeven of deze stijging enkel valt toe te schrijven aan de gestegen kosten?
Inzake de stijging van de grafkosten zijn bij mij alleen de cijfers van de LOB bekend, die jaarlijks worden gepubliceerd op de website, www.begraafplaats.nl. In 2011 zijn de grafkosten ten opzichte van 2010 met 3,5% gestegen, het jaar daarvoor met 2,9%. Een dergelijke stijging heeft zich ook de jaren daarvoor voor gedaan. De stijging wordt mede veroorzaakt door kostenstijging en inflatiecorrectie, maar ook zijn er zoals gezegd steeds meer gemeenten die gaan werken met een kostendekkend tarief.
Zijn de grote verschillen in (de stijging van) de leges voor grafrechten aanleiding om bijvoorbeeld een landelijke bandbreedte in te stellen zodat de verschillen en stijging van grafrechten beperkt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van rechten is beperkt doordat de begrote opbrengst van de heffing de begrote kosten niet mag overschrijden op het niveau van de legesverordening. Het is zoals reeds aangegeven is onder antwoord 4 vervolgens aan de gemeenteraad om een keuze te maken in de wijze van het verhalen van de kosten die door de heffing kunnen worden gedekt. Dit is onderdeel van de lokale autonomie.
Deelt u de mening dat hoge kosten van leges voor grafrechten ertoe kunnen leiden dat mensen, die een voorkeur hebben voor een begrafenis, gedwongen worden te kiezen voor een crematie? Deelt u de mening dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de keuzevrijheid van mensen en dat dit dient te worden voorkomen? Zo ja, hoe denkt u dit bewerkstelligen?
Uitgangspunt van de grafrechten is dat er sprake is van een maximale hoogte, de 100% kostendekkendheid. Of dit in individuele gevallen aanleiding kan zijn om te kiezen voor een crematie is een individuele afweging. Daar kan en wil ik niet in treden.
Het uitblijven van pensioenbetaling door Aegon |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gepensioneerden wachten al 2 maanden op hun geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat pensioenverzekeraar Aegon niet op tijd voldoet aan zijn betalingsverplichtingen?
Aegon meldt mij dat de invoering op 1 januari van een nieuw betalingssysteem en aanpassing van werkprocessen ertoe hebben geleid dat 1 086 cliënten op 1 maart hun pensioenuitkering over januari en februari nog niet hadden ontvangen. Voor een belangrijk deel – 414 personen – betrof het betalingen naar het buitenland als gevolg van het niet uitvoeren van voorheen automatische controles op BIC- en IBAN-codes.
Op grond van artikel 3:17 van de Wet financieel toezicht zijn verzekeraars gehouden aan een beheerste en integere bedrijfsvoering. Onderdeel daarvan is dat de administratie op orde is en dat tijdig aan betalingsverplichtingen wordt voldaan. Artikel 143 van de Pensioenwet bevat een vergelijkbare verplichting voor pensioenfondsen.
Welke maatregelen kunt u nemen om Aegon aan zijn tijdige betalingsverplichtingen te houden? Bent u bereid deze maatregelen ook te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandsche Bank houdt toezicht op de naleving van de verplichting tot een beheerste en integere bedrijfsvoering. Indien er signalen zijn dat de administratie van een verzekeraar niet op orde is, zal De Nederlandsche Bank in contact treden met die verzekeraar en erop aandringen dat de administratie zo spoedig mogelijk op orde wordt gebracht.
Wat vindt u van de uitspraak van Aegon dat zij niet weten wanneer het probleem zal zijn opgelost?
Aegon heeft mij gemeld dat de gestoorde betalingen over januari en februari inmiddels hebben plaatsgevonden en dat de betalingen over maart volledig langs reguliere weg zijn verlopen.
Deelt u de mening dat een excuus een minimaal vereiste is bij dergelijk falen, en dat noodbetalingen ook echt daadwerkelijk binnen een dag uitgevoerd moeten worden?
Aegon meldt extra menskracht te hebben vrijgemaakt om contact op te nemen met de betrokken klanten en spoedbetalingen te verrichten. Een beoordeling van de toereikendheid daarvan is aan De Nederlandsche Bank als toezichthouder.
De uitlating van de burgemeester van Almere over de dierenpolitie |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlating van de burgemeester van Almere dat «de dierenpolitie, nee die komt er niet.»?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester deze uitlating gedaan heeft? Kunt u aangeven of de politie in Almere inderdaad weigert de dierenpolitie in te voeren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
De burgemeester van Almere, tevens korpsbeheerder van het korps Flevoland, heeft naar eigen zeggen deze uitspraak niet op deze wijze gedaan. De korpsbeheerder van het korps Flevoland werkt mee aan de invoering van de dierenpolitie. Zij is echter van mening dat de dierenpolitie-taak moet worden vervuld door zogeheten «taakaccenthouders» en niet door agenten die volledig voor deze taak zijn vrijgesteld.
Zoals ik aan Uw Kamer heb bericht, behoren de medewerkers van de dierenpolitie 100% inzetbaar te zijn voor de aanpak van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing. Het betreft evenwel volwaardig opgeleide agenten, die indien mogelijk en nodig ook ingezet kunnen worden voor andere politietaken. Het korpsbeheerdersberaad heeft deze lijn als opdracht mijnerzijds aanvaard. Ik zal deze lijn nogmaals onder de aandacht brengen van de korpsbeheerder van Flevoland. Ik ga er van uit dat de korpsbeheerder van Flevoland de dierenpolitie inzet zoals hierboven omschreven.
Belastingvrije donaties aan sektes |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schatkist subsidieert Scientology»?1
Ja.
Bent u van mening dat sektes in aanmerking komen voor de status van algemeen nut beogende instelling (anbi)?
Het begrip «sekte» heeft maatschappelijk geen eenduidige betekenis. Van belang is dat een instelling voldoet aan de wettelijke voorwaarden die gelden voor kwalificatie als algemeen nut beogende instelling.
Wat vindt u van het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat de Scientology Kerk niet aangemerkt kan worden als een anbi, maar nu via een sluiproute alsnog profiteert van de belastingvoordelen die de anbi-status met zich meebrengt?
De wettelijke geheimhoudingsplicht staat mij niet toe in te gaan op feiten of veronderstellingen ten aanzien van individuele instellingen. Ik beantwoord de vraag daarom in algemene zin. Het is ontoelaatbaar dat een instelling die niet als ANBI kwalificeert via oneigenlijk gebruik van wel als zodanig aangewezen instellingen toch kan profiteren van de voordelen die uitsluitend voor
ANBI’s zijn bedoeld. Als dit zich in de praktijk voordoet, dan roept dat vooral de vraag op of de aangewezen instelling haar ANBI-kwalificatie wel kan behouden. Hiertoe stelt de Belastingdienst dan een onderzoek in bij de betrokken instelling. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan de ANBI-kwalificatie met terugwerkende kracht worden ingetrokken.
Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Komt het vaker voor dat er met een anbi gefraudeerd wordt? Bijvoorbeeld voor het witwassen van geld?
Bij het Openbaar Ministerie zijn thans geen fraudegevallen met ANBI’s in onderzoek. Indien de Belastingdienst strafbare feiten constateert, kunnen deze, op basis van de zgn. aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen, via de boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst en de FIOD, worden voorgelegd aan het Functioneel Parket. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt in dat traject beslist of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart.
Hoe voorkomt u dit en hoe pakt u dit aan?
Zie antwoord vraag 5.
De voor- en nadelen van liquiditeitssteun van de Europese Centrale Bank |
|
den Blanksma-van Heuvel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Achter de liquiditeitssteun van de ECB schuilt een kapitaalvlucht»?1
Ja
Wat zijn volgens u de kansen en risico’s van de verstrekking van ruim € 1000 mld. door de ECB aan driejaarsleningen in het kader van de Long Term Refinancing Operation (LTRO)2? Wat zijn volgens u de risico's op een hogere inflatie? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze faciliteit voor de groei van de reële economie?
Bij beantwoording van deze vragen past mij als minister van Financiën terughoudendheid, omdat zij direct raken aan de monetaire taken van de ECB en DNB als onderdeel van het Eurosysteem, die onafhankelijk zijn in de uitvoering van het monetaire beleid.
Het Eurosysteem heeft aangegeven dat de belangrijkste reden voor het uitzonderlijke liquiditeitsbeleid was gelegen in liquiditeitsspanningen die eind 2011 in het eurogebied escaleerden. De twee 3-jaars LTRO’s geven Europese banken de kans om liquiditeitsschokken te ondervangen, zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met een snelle en abrupte terugval in de kredietverlening aan de reële economie. Dit is van groot belang om een credit crunch te voorkomen, aangezien dit grote schade aan de reële economie zou toebrengen. De risico’s op inflatie nemen door de ruimhartige liquiditeitsvoorziening volgens de ECB niet direct toe. Veeleer was er een risico dat, wanneer de ECB de liquiditeit niet verstrekt zou hebben, de kredietverlening aan gezinnen en bedrijven sterk onder druk zou komen te staan met negatieve consequenties voor de economische groei en inflatie tot gevolg.
Op zichzelf bezien kan een monetair beleid dat in generieke zin te lang te ruim is tot oplopende inflatie of negatieve prikkelwerking leiden in financiële markten. De ECB stelt echter over voldoende instrumenten te beschikken om de monetaire condities aan te scherpen, indien de inflatievooruitzichten hierom vragen. De ECB heeft in het verleden aangetoond zeer goed in staat te zijn om haar primaire mandaat, prijsstabiliteit in het eurogebied als geheel, te handhaven. Het zou ongepast zijn wanneer ik als minister van Financiën reageer op de maatregelen die hiervoor noodzakelijk zijn.
In hoeverre wordt door het Nederlandse bankwezen van deze faciliteit gebruik gemaakt? Hoe komt het dat er relatief veel, dan wel weinig, gebruik van wordt gemaakt?
Deze informatie valt onder de monetaire vertrouwelijkheid van DNB. Enkele Nederlandse banken hebben echter zelf aangegeven of en in hoeverre zij gebruik hebben gemaakt van de LTRO. Hieronder de door banken gecommuniceerde bedragen:
Op basis van welke criteria zou volgens u moeten worden bepaald of voortzetting en uitbreiding van de LTRO in de nabije toekomst verantwoord en wenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt er bij de besluitvorming over de LTRO door de ECB overleg plaats met de regeringen?
De liquiditeitsverschaffing is onderdeel van het monetaire beleid van de ECB. De ECB draagt zorg voor het monetair beleid in de EMU en is daarin strikt onafhankelijk. Het is de leden van de Raad van Bestuur van de ECB bij Verdrag verboden om instructies te vragen dan wel te aanvaarden van regeringen van lidstaten en het is regeringen verboden te trachten het monetaire beleid te beïnvloeden (art. 130 VWEU). Er vindt dus geen overleg plaats met nationale regeringen bij de besluitvorming over de LTRO.
In hoeverre is het in het kader van deze LTRO mogelijk om goed onderscheid te maken tussen liquiditeitssteun en solvabiliteitssteun? Op welke wijze wordt in Europees verband voorkomen dat banken eventueel kunstmatig in leven worden gehouden?
De ECB kan alleen maar liquiditeitssteun verlenen. Solvabiliteitssteun zou een overtreding van het verbod op monetaire financiering impliceren, omdat in ultimo de lidstaten hier verantwoordelijk voor zijn. Om dit te waarborgen geldt dat alleen solvabele instellingen gebruik mogen maken van de liquiditeitsfaciliteiten van de ECB. De ECB toetst dit in samenwerking met de nationale centrale banken en toezichthouders. Het Eurosysteem kan indien nodig op prudentiële gronden een bank de toegang tot haar liquiditeitsfaciliteiten ontzeggen. Verder moeten banken voldoende adequaat onderpand aandragen wanneer zij gebruik maken van ECB-liquiditeit. Wel bestaat het risico dat doordat de markten in rustiger vaarwater zijn gekomen, banken en overheden zich minder gedwongen voelen tot hervormingen. Zo is het versterken van de kapitaalbuffers een belangrijke maatregel die de toegang tot marktfinanciering van banken zou verbeteren en zo de afhankelijkheid van ECB liquiditeit zou verminderen. Deze hervormingen en versterkingen blijven essentieel; de ECB kan er met haar ruime liquiditeitverstrekking alleen tijd voor kopen. Hier moet in Europees verband, onder andere door de EBA, dan ook voldoende aandacht naar blijven uitgaan.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel genoemde risico’s uit hoofde van de TARGET2 claims?
De oplopende target-2 saldi illustreren een gebrek aan vertrouwen in (het bankwezen van de) perifere landen, maar het bestaan ervan vormt niet direct een probleem. De Target-2 saldi zijn feitelijk administratieve saldi, die niet worden verrekend – wat in principe ook niet nodig is in een muntunie. Echter indien een lidstaat met een negatief Target-2 saldo zou besluiten zijn nationale munteenheid opnieuw in te voeren en uit het Eurosysteem te treden, dan houdt de NCB van dat land een schuld ten opzichte van de ECB. Echte problemen met de Target-2 saldi ontstaan dan indien de uittredende lidstaat bepaalt dat haar ingezetenen (inclusief de centrale bank) hun externe verplichtingen niet langer mogen nakomen. Er zullen dan (eventueel in Club van Parijs verband) afspraken moeten worden gemaakt over hoe om te gaan met deze schuldenkwestie. In het uiterste geval zou het Eurosysteem dan een verlies kunnen lijden. Deze mogelijke verliezen zouden vervolgens volgens de kapitaalsleutel worden verdeeld over de achterblijvende centrale banken, ongeacht hun Target-2 saldo.
Voor meer toelichting over de aard en risico’s van de Target-2 saldi verwijs ik u naar mijn kamerbrief over dit onderwerp3
De claim van DNB op de ECB uit hoofde van target-2 bedroeg eind februari € 144 mrd.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van belegger Pimco dat de liquiditeitsinjecties van de ECB leiden tot ongelegitimeerde divergentie tussen de balansen van Noord- en Zuid-Europese centrale banken? Hoe groot is dit risico?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot waren de Nederlandse TARGET2 claims eind februari 2012? Waaruit bestonden deze claims? Wat zijn de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre zijn de onderpandeisen in het kader van de LTRO sinds eind december 2011 versoepeld? Wat zijn hiervan de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler? Op welke wijze worden deze risico’s beheerst?
De onderpandeisen zijn sinds de financiële crisis van 2008 een aantal keer aangepast. Het ging hierbij overigens niet uitsluitend om versoepelingen in het onderpandraamwerk. Zo werden begin 2011 bijvoorbeeld nieuwe beleenbaarheidsvoorwaarden geïntroduceerd die beter aansluiten op het risicoprofiel van verschillende typen onderpand (graduated haircut scheme). In december 2011 heeft er nog een aanpassing plaatsgevonden. Ten eerste is de minimum vereiste rating voor bepaalde asset-backed securities (ABS) verlaagd. Ten tweede zijn nationale centrale banken toegestaan om tijdelijk additionele/extra kredietvorderingen (bancaire leningen) die aan bepaalde minimumvereisen voldoen te accepteren. De financiële risico’s op dit laatste type onderpand liggen bij de nationale centrale bank die het onderpand accepteert en dus niet bij het eurosysteem als geheel. De ECB heeft aangegeven dat het hier gaat om een tijdelijke maatregel, die genomen is vanwege de exceptionele omstandigheden. Overigens worden op het onderpand dat Eurosysteem breed geaccepteerd wordt, de verliezen in het geval van een faillissement van een tegenpartij gedeeld door de nationale centrale banken naar rato van de kapitaalsleutel. Om de kans op verliezen te minimaliseren is sprake van een uitgebreid risicobeheersingsraamwerk. Zo wordt onder meer op onderpand een haircut toegepast en wordt het dagelijks op marktwaarde gewaardeerd.
De veiligheid van en controle op geneesmiddelen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw opvatting over de ontwikkeling dat steeds meer geneesmiddelen in goedkope (ontwikkelings)landen worden geproduceerd? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling met het oog op het toezicht op zowel de deugdelijkheid van het product als de sociale omstandigheden waaronder het is geproduceerd?
Ik constateer eveneens de trend dat steeds meer geneesmiddelen worden geproduceerd in de niet-westerse wereld. Hierbij geldt in algemene zin dat door steeds complexer wordende handelsstromen het een toenemende opgave is om hier nog een strak en sluitend toezicht op te voeren. We zetten ons daar niettemin langs vele wegen voor in.
Ook bij de productie in derde landen buiten de Europese Unie kan er soms sprake zijn van incidenten. Om die reden hebben we in Nederland en de EU een hele keten voor het toezicht op de veiligheid geregeld, om ondeugdelijk gefabriceerde geneesmiddelen te kunnen weren. Daarnaast worden er door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Europese inspectiediensten ook zogenaamde on-site inspecties afgelegd in derde landen buiten de EU. Indien de productiefaciliteit aan alle vereisten voldoet, wordt een GMP-certificaat afgegeven (Good Manufacturing Practice). Dit systeem, samen met het snel reageren op incidenten en interventie als dat nodig is, waarborgt in beginsel de kwaliteit van de geneesmiddelen. Over het toezicht op de sociale en arbeidsomstandigheden ter plaatse kan ik geen uitspraak doen, aangezien dit niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Wat is in dit licht uw reactie op de recente casus met vervuilde maagzuurremmers van de Indiase fabrikant Ranbaxy?1
Klachten vanuit Nederland over Omeprazol tabletten met een onaangename geur zijn op verzoek van Ranbaxy Ierland uitgebreid onderzocht door Ranbaxy India. De oorzaak van de geur is geïdentificeerd als een geringe en onschadelijke hoeveelheid oplosmiddel dat aan de aluminiumfolie van de verpakking is achtergebleven. Het rapport van het onderzoek is door de IGZ bekeken. Ranbaxy Ierland heeft een paar dagen na het contact met de IGZ actie ondernomen door de desbetreffende charges van de markt te halen.
Ranbaxy India staat onder toezicht van de Europese inspectiediensten. Concreet zijn de Roemeense en de Ierse inspectie recent in de fabriek in Paonta Sahib (India) geweest en hebben geconstateerd dat de bereiding van geneesmiddelen aan de Europese GMP-normen voldoet.
Bent u zich ervan bewust dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) waarschuwt dat de moeilijkheid van toezicht op geneesmiddelen of grondstoffen uit lagelonenlanden een risico vormt voor de volksgezondheid? Welke consequenties verbindt u hieraan?2
In de door mij aan uw Kamer verzonden brief d.d. 22 juli 2011 betreffende de veiligheid van grondstoffen voor geneesmiddelen, heb ik uiteengezet hoe in Europa de kwaliteitsborging is geregeld van geneesmiddelen (de eindproducten) én van de actieve grondstoffen.
De mondialisering van de geneesmiddelenproductieketen trekt, zoals de IGZ eerder heeft aangegeven, een wissel op de robuustheid van de inspectiesystemen. Het systeem van toezicht moet steeds meer wereldwijd plaatsvinden, en dat maakt dat het zicht op en de risico’s in de productieketen minder systematisch in beeld zouden kunnen zijn. Om die reden werken inspectiediensten in toenemende mate samen om de veiligheid zo goed mogelijk te borgen en schade aan de volksgezondheid te voorkomen. Zie de brief d.d. 22 juli 2011.
De IGZ heeft inmiddels met de toezichthouder in China (de State Food and Drug Administration) een Memorandum of Understanding (MoU) ontwikkeld dat binnenkort door beide partijen wordt ondertekend. Dit MoU is vooral bedoeld om aanspreekpunten te waarborgen als het gaat om de veiligheid van producten (ten aanzien van onder andere chemisch en biologisch geproduceerde geneesmiddelen en medische hulpmiddelen).
Kan de kwaliteit van geneesmiddelen nog geborgd worden als deze steeds vaker worden geproduceerd in lagelonenlanden, buiten bereik van de IGZ? Vindt u de huidige steeksproefsgewijze benadering afdoende? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 3.
Voor alle in Nederland (of Europees) geregistreerde geneesmiddelen geldt dat de veiligheid en effectiviteit van geneesmiddelen door de bevoegde autoriteit(en) (in Nederland het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) is beoordeeld. Alle fabrikanten van een eindproduct dienen te beschikken over een vergunning en door de IGZ of door de inspectie van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) te zijn geïnspecteerd. Door de mondialisering van onder andere de geneesmiddelenproductie vinden toezichtbezoeken van de IGZ en toezichthouders uit andere lidstaten van de EER ook buiten Europa plaats. De rapporten van de inspectiediensten worden tussen de lidstaten gedeeld. Daarnaast is de eindconclusie zichtbaar voor het publiek op de website http://eudragmp.eudra.org . Ook moet elke charge van een geneesmiddel van buiten de EER door de importeur worden getest. Het is wel juist om te constateren dat door de mondialisering van de geneesmiddelenproductie de risico’s toenemen. Bovenstaande maatregelen zijn er op gericht die risico's zoveel mogelijk te reduceren.
Wat is uw reactie op waarschuwingen van organisaties, zoals apothekersorganisatie Napco, die stellen dat er steeds vaker vervuilde medicijnen uit lagelonenlanden op de Nederlandse markt terecht komen? Beschikt u over cijfers? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het gebeurt niet vaak dat vervuilde geneesmiddelen op de Nederlandse markt komen. Zo heeft de IGZ in 2010 en 2011 slechts enkele meldingen ontvangen betreffende verontreiniging bij eindproducten. En wanneer dit gebeurt, betreft het niet uitsluitend producten uit lagelonenlanden, maar ook bijvoorbeeld uit de VS en Europa.
Zijn na de terugroepactie van maagzuurremmers van Ranbaxy behalve bij apothekers ook de medicijnen teruggehaald die via postorderbedrijven zijn verzonden aan patiënten?
Postorderbedrijven mogen zelfstandig geen Omeprazol versturen, behalve als het feitelijk apotheken zijn of in opdracht van een apotheek. Wanneer het apotheken zijn, worden deze gewoon inbegrepen in een terughaalactie.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers, indien zij een analysecertificaat van een in het buitenland geproduceerde batch of charge geneesmiddelen willen opvragen, dikwijls van het kastje naar de muur worden verwezen en stranden bij een vestiging in Europa, zonder het certificaat te krijgen?
Het is ongebruikelijk dat apothekers analysecertificaten opvragen van eindproducten die binnen of buiten Europa zijn gemaakt. Het systeem is namelijk zo dat de importeur de middelen test (zie vraag 4). Zolang de apotheker inkoopt bij een leverancier die beschikt over de juiste vergunningen, hoeft hij de test niet over te doen. Dat laat onverlet dat bij vermoeden van een kwaliteitsgebrek de apotheker de leverancier moet waarschuwen die vervolgens onderzoek doet en in overleg met de inspectie de geëigende maatregelen neemt. Mede om die reden staat de naam van het bedrijf dat verantwoordelijk is voor het in de handel brengen op de verpakking.
Deelt u de mening dat de apotheker altijd een analysecertificaat moet kunnen opvragen bij de fabrikant, zodat hij zich ervan kan vergewissen dat de batch of charge voor vrijgave door een laboratorium is geanalyseerd? Zo nee, hoe kan een apotheker zijn verantwoordelijkheid voor de medicijnveiligheid dan waarmaken? Zo ja, op welke wijze wilt u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het systeem en de uitkomst van kwaliteitscontroles bij grote internationale geneesmiddelenproducenten niet transparant zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat buitenlandse medicijnfabrikanten op regelmatige basis moeten worden gecontroleerd door een Nederlandse of Europese inspecteur, en dat de rapportages hiervan openbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen apothekers en burgers zich nog effectief informeren over de veiligheid en deugdelijkheid van in het buitenland geproduceerde medicijnen?
Ik deel de mening dat regelmatige controles nodig zijn. Deze controles gebeuren en de uitkomsten zijn openbaar. Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Ongeregeldheden in Noord-Marokko |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over ongeregeldheden in de steden Bouayach en Imzouren?1
Ja.
Kunt u aangeven of bij demonstraties in deze twee steden betogers zijn opgepakt? Zo ja, kunt u bevestigen of de Nederlands-Marokkaanse Yoba Zalen door de Marokkaanse autoriteiten is opgepakt? Kunt u aangeven onder welke omstandigheden hij is opgepakt en wat volgens de Marokkkaanse autoriteiten de verklaring is voor zijn arrestatie?
Bij de demonstraties zijn betogers opgepakt. Daarbij is betrokkene aangehouden omdat hij foto’s nam van een demonstratie.
Deelt u de mening dat deze arrestaties bijzonder ernstige schendingen zijn van fundamentele mensenrechten?
In diverse gebieden in Marokko is het momenteel onrustig. Het is belangrijk dat de nieuwe regering aantoont het moderniseringsproces serieus te nemen en vreedzame demonstraties toestaat. De roep van de lokale afdeling van de «Parti de Justice et de Développement» van premier Benkirane om een onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in de omgeving van Al Hoceima acht ik daarom bemoedigend. Ik heb de ambassade verzocht de situatie nauwgezet te volgen.
Zo ja, bent u bereid hiertegen een krachtig protest te laten horen, zowel bilateraal als via de EU, tegenover de Marokkaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot democratische hervormingen en het mensenrechtenbeleid in Marokko?
In januari 2012 is de regering-Benkirane aangetreden. Na aanname van de nieuwe grondwet vorig jaar wachten haar nu grote uitdagingen. Dit geldt ook voor de aangekondigde grondwettelijke hervormingen en verbetering van de mensenrechtensituatie. Dit proces verloopt langzaam. Toch is voorzichtige vooruitgang zichtbaar. De ruimte van de media om kritiek uit te oefenen op de overheid en de koning is toegenomen. De regering Benkirane vervolgt actief corruptiegevallen en heropent oude zaken. De corruptiepreventie commissie en de ombudsman hebben een versterkt mandaat en benadrukken een respectvollere benadering van burgers.
Bent u bereid bilateraal en via de EU vrijlating en ontslag van rechtsvervolging te bepleiten bij de Marokkaanse autoriteiten voor betogers en in het bijzonder voor de Nederlands-Marokkaanse Yoba Zalen? Zo nee, waarom niet?
De heer Yoba Zalen verkeert inmiddels op vrije voeten maar dient zich nog steeds te verantwoorden voor de rechter. Afhankelijk van de uitkomst van de rechterlijke procedure zal ik mij beraden op eventuele vervolgstappen.
Het bericht dat speciale milities in Irak jacht maken op homoseksuele, biseksuele, lesbische en transgender Irakezen |
|
Harry van Bommel , Frans Timmermans (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Tofik Dibi (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Leers |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichten dat er in Irak speciale milities actief zijn die jacht maken op (veronderstelde) homoseksuele, biseksuele, lesbische en transgender (LHBT) Irakezen? Kunt u deze berichten bevestigen?1
Ja. Voor meer informatie over de acties van de milities verwijs ik naar de antwoorden op de vragen (2012Z04921, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1910) van het lid Schouw (D66).
Klopt het dat ook het Irakese ministerie van Binnenlandse Zaken heeft opgeroepen om «het fenomeen emo zo snel mogelijk uit te roeien»? Bent u bereid uw Irakese ambtsgenoot aan te spreken op deze onacceptabele praktijken? Welke activiteiten verricht de Irakese overheid om deze praktijken tegen te gaan? Steunt Nederland projecten, bijvoorbeeld via het mensenrechtenfonds, die een bijdrage leveren om deze verschrikkelijke praktijken tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Uit navraag in Bagdad is gebleken dat het Iraakse Ministerie van Binnenlandse Zaken zich heeft uitgesproken tegen de verspreiding van het fenomeen «emo» onder de jeugd. De Nederlandse ambassade heeft de Iraakse vicepremier al-Shahristani op 12 maart gezegd dat de uitlatingen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, geautoriseerd of ongeautoriseerd, zeer schadelijk kunnen zijn en kunnen bijdragen aan haatgevoelens tegen «emo’s». Op dit moment steunt Nederland geen projecten die met deze thematiek te maken hebben. Een kwalitatief goed projectvoorstel zal welwillend worden bekeken.
Onderschrijft u de gedachte dat LHBT-asielzoekers momenteel in Irak onacceptabel veel risico lopen en dat het terugsturen van deze asielzoekers daarmee onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 19 637, nr. 1508) is gemeld, is een ruimhartiger beleid ingesteld voor deze groep. Ik verwijs voorts naar hetgeen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft gewisseld tijdens het algemeen overleg met uw Kamer van 21 maart jl.
Zijn er momenteel asielzoekers die behoren tot deze risicogroepen? Zo ja, bent u bereid voorlopig te stoppen met het terugsturen van deze asielzoekers? Zo nee, op welke wijze garandeert u dan de veiligheid van homoseksuele, biseksuele, lesbische en transgender asielzoekers bij terugkeer naar Irak?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel 'Aannemers geven uitleg - Bijeenkomst moet zorgen wegnemen' |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Aannemers geven uitleg – Bijeenkomst moet zorgen wegnemen»?1
Ja.
Is het waar dat in de Milieueffectrapportage (MER) van het plan «Ontpoldering Noordwaard» in het kader van het rijksproject «Ruimte voor de Rivier» sprake is van een gesloten grondbalans, maar dat de aannemer toch externe grond het gebied wil inbrengen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Nee, in het MER (2010) is niet uitgegaan van een gesloten grondbalans. In de verdere uitwerking en de uitvoering van de plannen is wel gezocht naar een balans waarbij ongeveer evenveel grond wordt ontgraven als toegepast.
De reden waarom de aannemer momenteel toch grond van buiten het gebied gebruikt, heeft vooral een logistieke achtergrond. Het kan namelijk zo zijn dat bepaalde grond nog niet is ontgraven op het moment dat deze al wel nodig is voor toepassing op een bepaalde locatie. Het is niet altijd mogelijk om in de werkplanning «ontgraving» en «beschikbaarheid» op elkaar aan te laten sluiten op een manier dat bijvoorbeeld ook de tijdige oplevering van de terpen gewaarborgd is en de transporthinder voor omwonenden zoveel als mogelijk wordt beperkt.
De ontgrondingsvergunning, waarvoor het MER als onderbouwing dient, voorziet in de mogelijkheid om grond van buiten het projectgebied toe te passen.
Is het waar dat ingenieursbureau Deltares heeft geconcludeerd dat een gesloten grondbalans in dit project lastig, maar haalbaar is? Zijn deze conclusies nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?
Het kennisinstituut Deltares heeft een rapport opgesteld over waterkeringstechnische eisen die gesteld moeten worden aan grond die vanuit het gebied wordt toegepast in de kades. Het rapport trekt geen conclusies over de mogelijkheid van een gesloten grondbalans.
Acht u thermisch gereinigde grond in het algemeen en specifiek in deze situatie geschikt voor toepassing in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling? Zo nee, waarom wordt het gebruik van thermisch gereinigde grond toch overwogen in deze situatie? Zo ja, kunt u aangeven waarom er dan nog onderscheid wordt gemaakt tussen thermisch of anderszins gereinigde grond bij dit soort projecten?
Als wordt voldaan aan de (milieuhygiënische) eisen van het Besluit Bodemkwaliteit is thermisch gereinigde grond in het algemeen en in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling geschikt. Het gebruik van deze grond levert dan geen bezwaar op voor het milieu of de volksgezondheid.
De aanduiding «thermisch gereinigd» heeft niet te maken met de milieukwaliteit, maar heeft alleen een relatie met de bewerking van de grond (de grond is gereinigd door middel van verhitting). Er zijn verschillende technieken op de markt om grond te reinigen, zodat deze grond daarna weer kan worden toegepast. Op deze manier wordt op een duurzame manier omgegaan met schaarse bouwstoffen.
De keuze van de bewerkingstechniek is van veel factoren afhankelijk, zoals de samenstelling van de te reinigen grond en de hoeveelheid te reinigen grond. Voor al deze technieken geldt dat dit niet onderscheidend is voor de kwaliteit van het eindproduct, omdat dit eindproduct bij de uiteindelijke toepassing in alle gevallen moet voldoen aan de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Hoe beoordeelt u de onrust bij de bewoners van het betreffende gebied? Bent u bereid handhavend op te treden, zodanig dat de gesloten grondbalans wordt gewaarborgd?
Ik ben op de hoogte van de onrust bij de bewoners van de Noordwaard en heb daarom, samen met bewoners en de aannemer, de toepassing van deze grond in de agrarische terpen nogmaals bekeken.
Uit deze nadere beschouwing kwam naar voren dat de thermisch gereinigde grond mogelijk wel problemen zou kunnen geven met de afwatering en dat bomen niet goed kunnen wortelen. Om dit risico uit te sluiten heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met betreffende bewoners besloten dat er geen thermisch gereinigde grond zal worden toegepast in de nog aan te leggen terpen. De toepassing van thermische gereinigde grond zal zich beperken tot kades en wegen. Hierover heeft Rijkswaterstaat als opdrachtgever inmiddels aanvullende afspraken gemaakt met de aannemer.
Handhavend optreden om een sluitende grondbalans te waarborgen is niet aan de orde.
De verkiezingen van 6 mei aanstaande in Armenië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de inzet van Hoge Vertegenwoordiger Ashton, de Europese Commissie en het kabinet om eerlijke verkiezingen in Armenië te bevorderen?
De EU steunt samen met de OVSE en UNDP programma’s ter bevordering van vrije en eerlijke verkiezingen in Armenië. Deze programma’s zijn gericht op zowel overheid, media als maatschappelijk middenveld.
Zullen de Hoge Vertegenwoordiger en de Europese Commissie overwegen om de EU-delegatie in Armenië genoeg middelen te verschaffen om eerlijke verkiezingen in Armenië te bevorderen, en om de waarnemersmissie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) te steunen? Hoe zult u hieraan bijdragen?
Ja. De EU-delegatie in Armenië heeft voldoende middelen om de in antwoord 1 genoemde programma’s te ondersteunen. Nederland zal – in het kader van het amendement Ormel/Ten Broeke (Kamerstuk 33 000 V, nr. 115) – vanuit het MATRA-programma activiteiten steunen gericht op het bevorderen van eerlijke en representatieve verkiezingen, door middel van ondersteuning van het Armeense maatschappelijk middenveld bij verkiezingswaarneming, en bevordering van de deelname van vrouwen aan het verkiezingsproces. Nederland levert voorts één lange termijn- en vier korte termijn waarnemers aan de OVSE/ODIHR-waarnemersmissie. Hierbij is één plaats ingeruimd voor een Kamerlid.
Bent u bereid in EU verband de Armeense autoriteiten aan te moedigen nieuwe verkiezingsregels op te stellen die minder gevoelig zijn voor fraude?
De Armeense verkiezingswetgeving is onlangs herzien, met inachtneming van aanbevelingen van de OVSE en de Venetië Commissie van de Raad van Europa. Nu is met name adequate implementatie van die wetgeving van belang.
Hoe zullen de Europese Commissie en het kabinet bij de Armeense autoriteiten het belang van mediavrijheid benadrukken, in het bijzonder in aanloop naar de verkiezingen?
Zowel de Europese Commissie als het kabinet benadrukten keer op keer het belang van mediavrijheid.
Het gebruik van chemicaliën bij gaswinning in de omgeving van Wijk en Aalburg en Brakel |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis kunnen nemen van de berichten «Gaswinning verhult chemische risico’s»1 en «Dubieus Dubai aan de Afgedamde Maas»?2
Ja.
Klopt het dat er in 2008 voor de gaswinning bij Wijk en Aalburg en Brakel twaalf, deels giftige chemicaliën zijn gebruikt? Welke absolute hoeveelheden van deze chemicaliën zijn er gebruikt en in welke precieze combinaties en onderlinge verhoudingen? Waren deze chemicaliën geregistreerd voor deze toepassing (hydraulic fracturing) bij het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA)?
Bij het uitvoeren van fracbehandelingen in de boorputten Brakel-1 en Wijk en Aalburg-1 (voorheen ook wel Andel-6 genoemd) is een vloeistof gebruikt die voor ruim 97% (gewichtsfractie) bestaat uit water en korreltjes (proppant) en voor 2 à 3 % uit toevoegingen (additieven). Dat zijn stoffen die een speciale functie hebben, zoals het verminderen van de wrijving, het tijdelijk verdikken van het water (voor het meevoeren van de korreltjes) en het voorkomen van de groei van bacteriën. De additieven en de korreltjes tellen bij elkaar op tot twaalf onderscheiden chemicaliën. De naam van de gebruikte stoffen wordt vermeld in de bijlagen die aan deze antwoorden zijn toegevoegd. In de bijlagen worden tevens de absolute hoeveelheden opgesomd.3 Ten tijde van de toepassing van deze stoffen had er nog geen registratie plaatsgevonden bij ECHA, omdat de registratieplicht op grond van de REACH-verordening nog niet gold ten aanzien van deze stoffen. Voor een deel van de stoffen geldt de registratieplicht overigens nog steeds niet. De stoffen die zijn toegepast om de groei van bacteriën te voorkomen (biociden) zijn aangemeld bij een ander orgaan, namelijk het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Deze stoffen zijn daarmee uitgezonderd van de registratieplicht onder REACH.
Was u op de hoogte van het gebruik van de twaalf giftige chemicaliën? Heeft u toestemming gegeven voor het gebruik ervan? Zo ja, op basis van welke onderzoeken achtte u de risico’s voor volksgezondheid en milieu acceptabel? Zo nee, wie heeft besloten over het gebruik van deze chemicaliën?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de toezichthouder op de delfstofwinning, was op de hoogte van het gebruik van chemicaliën op basis van het door de uitvoerder, Northern Petroleum Nederland B.V. (NPN), ingediende werkprogramma op basis van de Mijnbouwwetgeving. Uit het werkprogramma bleek dat de fracbehandeling op de gebruikelijke wijze zou worden uitgevoerd, wat betekent dat NPN op basis van de op dat moment geldende veiligheidsinformatiebladen alle maatregelen had getroffen om de risico’s voor de mens (Arbo-wetgeving) en het milieu (Milieuwetgeving) te beheren en beheersen. SodM zag dan ook geen reden om de activiteit te verbieden. Over de wijze waarop de risico’s van het gebruik van chemicaliën worden beoordeeld, verwijs ik naar de antwoorden die ik heb gegeven op eerdere vragen over dit onderwerp4.
Kunt u aangeven waarom u aanvankelijk niet bekend wilde maken in welke samenstelling de chemicaliën zijn gebruikt en later alsnog besloot dat wel te doen? Welke argumenten hebben u overtuigd om de gevraagde informatie alsnog openbaar te maken?
In juni 2011 is met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gevraagd naar de chemicaliën die gebruikt zijn bij het fraccen van de Brakel-1 en de Wijk & Aalburg-1 boorputten. Om de mate van bedrijfsvertrouwelijkheid te beoordelen van de documenten over deze chemicaliën heb ik de zienswijze gevraagd van NPN. Uit deze zienswijze kwam naar voren dat een deel van de gevraagde informatie, onder andere over de precieze samenstelling van het gebruikte mengsel, vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld. Mede gelet hierop heb ik besloten deze informatie niet te verstrekken. Naderhand heeft NPN mij bericht dat de toeleverancier van de chemicaliën de informatie over de samenstelling van het mengsel niet langer beschouwd als informatie die vertrouwelijk aan de overheid overlegd is. Aangezien artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob alleen van toepassing is als het informatie betreft die vertrouwelijk aan de overheid is meegedeeld, was deze weigeringsgrond niet langer relevant.
Overigens heeft NPN mij recentelijk aanvullende informatie toegezonden met nog meer details over de componenten van de toegepast vloeistoffen, het zogenoemde «disclosure report». Ik heb besloten die aanvullende informatie te publiceren op de website van het Nederlandse Olie- en Gas Portaal (www.nlog.nl), de website waarop alle openbare informatie over de boorputten in Nederland gepubliceerd wordt.
Klopt het dat de biociden CMI en MI bij het fraccen in Brakel en Wijk en Aalburg zijn gebruikt? Zo ja, waarom heeft u deze stoffen in uw brief van 12 december 20113 niet toegevoegd aan de NOGEPA-lijst van chemicaliën, die volgens u in Nederland gebruikt worden voor fracking? Was u ervan op de hoogte dat Northern Petroleum Nederland (NPN) deze chemicaliën gebruikte? Zo ja, op grond van welke onderzoeken achtte u de risico’s voor milieu en volksgezondheid acceptabel? Zijn er bij fracking of bij andere onshore boringen door NPN of door andere bedrijven nog meer chemicaliën gebruikt die u niet in uw brief vermeld heeft en zijn deze chemicaliën voor dit gebruik geregistreerd bij ECHA?
Het is juist dat de biociden CMI en MI bij het fraccen in de boorputten Brakel en Wijk & Aalburg zijn gebruikt, overigens in een uiterst geringe hoeveelheid: 0,00023% (gewichtsprocent) van de gebruikte vloeistof. Door een omissie van de leverancier is het product M275 niet op de NOGEPA-lijst vermeld. Behalve CMI en MI bevat M275 tevens de stof magnesiumnitraat. Ook deze stof ontbrak op de lijst. Deze vergissing is inmiddels hersteld en NOGEPA heeft de lijst aangepast en gepubliceerd op haar website. Ik heb NOGEPA verzocht om nogmaals na te gaan of de lijst nu wel compleet is en anders alsnog compleet te maken.
SodM was op de hoogte van het gebruik van chemicaliën op basis van het door NPN ingediende werkprogramma. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 3.
Hoe vindt de verwerking van de bij deze boringen ontstane afvalstromen plaats? Worden de afvalstromen gemonitord? Zo ja, kunnen de rapportages over eventueel aangetroffen verontreiniging openbaar gemaakt worden?
De vloeistoffen die na een fracbehandeling worden teruggeproduceerd, moeten worden afgevoerd naar een erkende verwerker, zoals voorgeschreven in de daarvoor geldende procedures. In het geval van Brakel en van Wijk & Aalburg is dat gebeurd. De afgevoerde hoeveelheden afvalstoffen zijn gemonitord. Bij de afvoer van de stoffen zijn – voor zover mij bekend – geen verontreinigingen opgetreden. Er is geen melding over verontreiniging van de puttenlocaties gerapporteerd aan SodM.
Deelt u de mening dat de veiligheid voor mens en milieu voorop zou moeten staan bij conventionele en eventuele onconventionele gaswinning en dat dit zwaarder zou moeten wegen dan bedrijfseconomische belangen?
Ja. Bij gaswinning, of dat nu conventioneel of onconventioneel plaatsvindt, moeten de producenten zich houden aan de vigerende wet- en regelgeving, waarin veiligheid voor mens en milieu centraal staat.
Deelt u de mening dat experts en maatschappelijke organisaties standaard inzicht zouden moeten hebben in het gebruik van chemicaliën bij gaswinning, zodat zij een gedegen analyse kunnen (laten) maken van de risico’s en zodat omwonenden indien nodig voorzorgsmaatregelen kunnen treffen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat alle relevante informatie over het gebruik van chemicaliën voortaan standaard openbaar gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de verplichtingen die voortvloeien uit het Aarhus Verdrag en uit EU-richtlijn 2003/4/EG inzake openbaarheid van milieu-informatie?
Ik sta positief tegenover een grotere mate van transparantie over het gebruik van chemicaliën bij fracbehandelingen. Ik maak hierbij de kanttekening, dat het vooral van belang dat er een toezichthouder is (SodM) die al in het voortraject, dus voor dat de fracbehandeling plaatsvindt, verifieert of de te gebruiken stoffen voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving.
Ik zal in overleg treden met NOGEPA, de brancheorganisatie van de olie- en gasproducenten en de leveranciers van mijnbouwhulpstoffen om een effectieve wijze van ontsluiting van informatie over chemicaliën die bij fraccing worden gebruikt te ontwikkelen. Ik denk hierbij aan een «hydraulic fracture chemical registry» vergelijkbaar met de Amerikaanse FracFocus website (http://fracfocus.org/).
Hoe heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezicht gehouden op boringen bij Brakel en Wijk en Aalburg? Klopt het dat SodM geen controle ter plaatse heeft uitgevoerd tijdens het fraccen? Heeft er na afloop van de boringen monitoring van verontreiniging in de bodem en het grondwater plaatsgevonden? Hebben SodM en/of andere toezichthoudende instanties het gebruik van de twaalf chemicaliën door NPN getoetst aan vigerende wet- en relgeving?
SodM voert inspecties uit op basis van risico’s. Hoe groter het risico van een bepaalde activiteit, hoe intensiever het toezicht. Inmiddels zijn er bij (conventionele) gaswinning ruim 200 fracbehandelingen uitgevoerd. Geen van deze behandelingen heeft geleid tot een milieu-incident. Op basis van de opgedane kennis en ervaring (ook elders in de wereld) is SodM van mening dat de risico’s voor volksgezondheid en milieu bij fraccen beperkt zijn, mits de fracbehandelingen op een verantwoorde manier worden uitgevoerd. Fracbehandelingen voor de winning van schaliegas hebben tot nu toe in Nederland niet plaatsgevonden. Mochten dergelijke behandelingen in de toekomst wel worden uitgevoerd, dan zal SodM daar vanzelfsprekend extra aandacht aan besteden.
SodM heeft het verloop van het boorproces van de boringen Brakel-1 en Andel-6 (huidige naam Wijk & Aalburg-1) destijds van dag tot dag gevolgd aan de hand van rapporten die de uitvoerder van de boringen dagelijks bij SodM indiende. De analyse van deze rapporten gaf geen aanleiding tot een inspectie ter plaatse. Noch bij het boren, noch bij het fraccen. Deze gang van zaken is niet abnormaal. Het is niet effectief om bij elke diepboring of bij elke fracbehandeling voltijds een inspecteur te stationeren.
Op alle mijnbouwwerken op land worden – op grond van de omgevingsvergunning – periodiek (jaarlijks) grondwatermonsters genomen en geanalyseerd. Bij Wijk & Aalburg en bij Brakel zijn daarbij geen verontreinigingen geconstateerd. Dat is conform verwachting omdat alleen bij incidenten de bodem verontreinigd zou kunnen raken en er geen incidenten zijn gemeld.
Ten aanzien van de toetsing van chemicaliën verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Over de wijze van inspecteren door SodM wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door toezending van het jaarverslag. Daarnaast is als uitvloeisel van de «Kaderstellende visie op toezicht» (Handelingen II 2005/06, 27 831, nr. 15) het SodM-document «Strategie en Programma 2007–2011» aangeboden aan de Kamer (Handelingen II 2006/07, 22 831, nr. 22). Hierin wordt de systematiek van selectief toezicht en risicoanalyse ten aanzien van mijnbouwlocaties uitvoerig behandeld. SodM beziet om de vijf jaar of haar strategie nog toereikend is en maakt dan een nieuw strategiedocument. Inmiddels nadert het nieuwe document («Strategie en Programma 2012–2016») haar voltooiing. Het zal binnen enkele maanden aan uw Kamer worden aangeboden. Het toezicht op basis van risico’s zal daarin niet worden gewijzigd.
Is er een registratie bijgehouden van de hoeveelheden chemicaliën die na de boringen in de grond achtergebleven zijn? Zo niet, bent u van mening dat een dergelijke registratie uit het oogpunt van milieu en volksgezondheid wenselijk zou zijn, en bent u bereid dit verplicht te stellen?
In het antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet, dat de afgevoerde hoeveelheden worden geregistreerd. Daaruit kan bij benadering worden afgeleid welke hoeveelheid in het reservoirgesteente is achtergebleven. In de loop van de productiefase wordt -in een tijdsbestek van meerdere jaren- hiervan nog een deel alsnog geproduceerd. Het is niet doenlijk dit continu te registreren en telkens de schatting van achtergebleven hoeveelheden bij te stellen, omdat er bij terugproduceren vermenging is met de productie van water dat van nature in het reservoir aanwezig is. Zoals ik eerder heb aangegeven6 is de kans dat grondwater verontreinigd raakt door de gebruikte chemicaliën zeer gering. Dit wordt mede gewaarborgd door de eisen die aan de putintegriteit worden gesteld. Ook liggen de reservoirs ver onder het grondwaterniveau. Ik zie dan ook geen aanleiding om het bijhouden van schattingen van achtergebleven hoeveelheden verplicht te stellen.
Hoe heeft toetsing van deze chemicaliën aan de REACH-richtlijn plaatsgevonden en wat was de uitkomst daarvan? Heeft er communicatie plaatsgevonden tussen SodM en ECHA over de door NPN gebruikte chemicaliën? Zo ja, wat was de inhoud van die communicatie?
Ten tijde van het fracbehandelingen in 2008 in de boorputten Brakel-1 en Wijk & Aalburg-1 was er nog geen sprake van een verplichting tot registratie, zie het antwoord op vraag 2. Biociden zijn uitgesloten van registratie bij ECHA, maar moeten voldoen aan de regels die gesteld worden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).
Zijn er door NPN bij SodM chemicaliën aangemeld voor fracwerkzaamheden, die toetsing aan de REACH-richtlijn en toepasselijke Nederlandse wetgeving niet doorstaan hebben? Zo ja, welke chemicaliën waren dat en door welke stoffen zijn deze vervangen bij de daadwerkelijke boringen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 11.
Herkent u het beeld zoals dat geschetst wordt in het artikel «Dubieus Dubai aan de Afgedamde Maas»4? Zo nee, wat klopt er volgens u niet in het geschetste verhaal? Zo ja, wat gaat u doen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld voornemens om in de toekomst voorafgaand aan eventuele fracwerkzaamheden te verifiëren of alle benodigde vergunningen verleend en actueel zijn, of er voldoende en adequaat overleg plaatsvindt tussen NPN, SodM, de milieudiensten, verschillende gemeenten en veiligheidsregio's en andere stakeholders over de aard van de werkzaamheden, het gebruik van chemicaliën en het calamiteitenplan?
Ik herken het beeld dat geschetst wordt niet. In mijn antwoord op vraag 9 heb ik toegelicht hoe SodM toeziet op de uitvoering van fracbehandelingen. Het extra onafhankelijk onderzoek naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas, dat ik heb aangekondigd, zal ook de techniek van het fraccen onder de loep nemen. Indien dit onderzoek daar aanleiding toe geeft, zal SodM die wijze van toezicht aanpassen. Vooralsnog geven de ervaringen met de ruim 200 fracs, die in Nederland zijn uitgevoerd, geen aanleiding om de huidige wijze van toezicht te veranderen.
Hoe oordeelt u over het voornemen van NPN om in 2012 een tweede winningsput bij Geesbrug te openen en in mogelijke sidetracks bij Wijk en Aalburg en Brakel te boren, waarbij mogelijkerwijs wederom schadelijke chemicaliën gebruikt zullen worden?5 Heeft u NPN conform uw eerdere toezegging6 gesommeerd alle (proef)boringen op te schorten en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat duidelijk is wat de risico’s voor mens en milieu zijn? Zo nee, gaat u dat alsnog doen?
De toezegging, die ik heb gedaan, is dat er geen proefboringen naar schalie- of steenkoolgas geplaatst zullen worden, alvorens de resultaten van het extra onafhankelijke onderzoek bekend zijn. Aan deze toezegging zal ik mij houden. Het gas in de voorkomens Geesbrug, Wijk & Aalburg en Brakel bevindt zich echter in zandsteenlagen, niet in schalies of steenkoollagen. Zij vallen dan ook buiten mijn toezegging. De boringen die geplaatst worden in gashoudende zandsteenlagen, zijn vergelijkbaar met de boringen die produceren uit bijvoorbeeld de zandsteenlagen van het Groningen gasveld.
Dat de toe te passen technieken in conventionele gas- en olievelden veilig kunnen worden toegepast, blijkt uit de ongevals- en milieustatistieken die de olie- en gasindustrie heeft opgebouwd. Ik verwijs hierbij naar de jaarverslagen van SodM.
Het belang van het kunnen blijven ontwikkelen van conventionele gasvoorkomens is groot voor de gasvoorzieningszekerheid en de economie van ons land. Daar hoort het plaatsen van extra boringen bij.
Pink Pearls |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het conflict tussen de organisatie Pink Pearls en de in de brief genoemde organisaties?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de lastercampagne die wordt gevoerd door gesubsidieerde instellingen die een neutrale positie behoren te hebben?
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is geen partij bij dit conflict, waarover de Rechtbank in Utrecht al een uitspraak heeft gedaan. Ik kan me dan ook niet mengen in een zaak als deze.
Is er sprake van marktuitsluiting door stichtingen die worden gesubsidieerd met overheidsgeld? Zo ja, is dit een geoorloofde handelswijze voor gesubsidieerde stichtingen?
Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om te oordelen of sprake is van marktafsluiting.
Bent u bereid te bemiddelen in dit conflict? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
CO2-maatregelen op Europees niveua |
|
Dion Graus (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is de uitkomst van uw pleidooi, in de Milieuraad in Brussel, waarin u heeft opgeroepen te komen tot een EU-breed onderzoek naar de gevolgen van het Emissiehandelssysteem voor de Luchtvaart (ETS)?
Tijdens de Milieuraad van 9 maart jl. heb ik in mijn inbreng duidelijk gemaakt dat ik het EU beleid gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart steun. Ik heb ook mijn zorgen herhaald over het «level playing field» bij het uitblijven van een mondiaal systeem en over mogelijke tegenmaatregelen, die landen buiten Europa dreigen te treffen in reactie op de invoering van het CO2-emissiehandelssysteem voor de luchtvaart. Daarbij heb ik onder meer gewezen op de uitkomsten van het recent onderzoek van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid naar de gevolgen die de Nederlandse luchtvaart zou kunnen ondervinden, wanneer er tegenmaatregelen worden getroffen door derde landen, zoals een boycot. Ik heb andere lidstaten opgeroepen een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren. Ik heb erop aangedrongen dat de Europese Commissie «alles op alles zet» om te voorkomen, dat landen als de VS, Rusland en China tegenmaatregelen nemen ten nadele van de EU of haar lidstaten. Het is van belang dat de EU één front vormt. In zijn algemeenheid werden mijn zorgen door andere lidstaten erkend.
Van twee lidstaten kreeg ik expliciet bijval waar het ging om de zorgen over het «level playing field» en de mogelijke effecten van tegenmaatregelen. Commissaris Hedegaard sloot af met te constateren dat ze de bevestiging van het belang tot gezamenlijk optreden in het kader van ICAO en ten aanzien van mogelijke tegenmaatregelen ziet als steun voor haar beleid.
Parallel aan de behandeling in de Milieuraad stond het onderwerp ook bij de Transportraad van 22 maart op de agenda. Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 15 maart heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu ook daar de Nederlandse zorgen in gelijke bewoordingen naar voren gebracht. Ook in de Transportraad kreeg Nederland bijval en hebben meerdere landen blijk gegeven van hun zorgen over de ontwikkelingen en de uitvoering van tegenmaatregelen.
Uit de terugmelding van de Europese Commissie is gebleken dat tijdens topontmoetingen tussen de EU en landen als China, India, VS, het onderwerp aan de orde komt.
Heeft u tevens gepleit, aangezien u de motie De Mos/Leegte1 typeerde als ondersteuning van beleid, voor het naar een hoger niveau, te weten de Transportraad en de Raad voor Regeringsleiders, tillen van het ETS-luchtvaartdossier? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Europese Unie niet onder de indruk van Chinees verzet tegen CO2-heffing luchtvaart»2 en klopt de uitspraak van Eurocommissaris Hedegaard dat zolang er geen mondiaal akkoord is, de EU zal vasthouden aan het huidige systeem en dat «Alle lidstaten die positie steunen»? Zo ja, hoe strookt dit dan met uw uitspraak in de Telegraaf van 6 maart 20123 dat «als er geen mondiaal akkoord komt, er sprake is van oneerlijke concurrentie en de ETS-maatregel van de baan moet»? Gaarne een duidelijk antwoord.
Ja, ik ben bekend met het bericht. Eurocommissaris Hedegaard heeft naar verluid deze uitspraken gedaan in reactie op de vraag naar de kans dat het EU ETS wordt uitgesteld of ingetrokken nu er binnen ICAO wordt gewerkt aan een mondiaal systeem voor de reductie van broeikasgassen door de luchtvaart.
Zoals ook blijkt uit mijn brief van 6 maart 2012 aan de Tweede Kamer steun ik het beleid van de Europese Commissie, maar heb ik grote zorgen over de mogelijke ongewenste gevolgen van het EU ETS voor de Europese luchtvaart in het algemeen en die van Nederland in het bijzonder. Voorts heb ik aangegeven dat inzet binnen ICAO om te komen tot een mondiaal systeem de beste manier is om tegenmaatregelen van derde landen en verstoring van het level playing field te voorkomen.
Bent u bereid de implementatie van de ETS-wetgeving terug te draaien, zeker nu negen grote luchtvaartmaatschappijen willen dat de ETS-heffing wordt uitgesteld en China haar eerste tegenmaatregel ten uitvoer heeft gebracht door de order van 45 Airbus-toestellen, met een waarde van 12 miljard dollar, stil te leggen?
Het oplossen van de ontstane problemen en het voorkomen van verdere escalatie moet op mondiaal niveau plaatsvinden, waarbij we als Europa gecoördineerd moeten blijven optreden en lidstaten niet zouden moeten kiezen voor een individuele route. Dit zou de positie van Europa verzwakken, ook met het oog op het proces binnen ICAO om te komen tot een mondiaal systeem, hetgeen ook de luchtvaartmaatschappijen nastreven. Tegelijkertijd zal ik de Europese Commissie blijven attenderen op de noodzaak voortvarend in te zetten op een mondiaal systeem en voorts om op alle niveaus alles op alles te zetten om tegenmaatregelen te voorkomen.
Deelt u de mening dat door de CO2-heffing imagoschade bij anti-ETS landen wordt opgelopen en dat het terugdraaien van de wetgeving veel sympathie kan opwekken bij de landen die tegen het systeem zijn en kan de BV Nederland hier wellicht zelfs voordeel uithalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid bij voorbaat duidelijk te maken dat u tegen de, door Commisaris Hedegaard, aangekondigde CO2-reductie maatregelen in de zeescheepvaartsector bent, zeker wanneer het een emissierechten systeem betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet tegen CO2-reductie maatregelen in de zeevaartsector. Alle sectoren zullen zich moeten inspannen. Gezien het mondiale karakter van de zeevaart heeft het mijn sterke voorkeur klimaatbeleid voor deze sector op mondiaal niveau te regelen, dat wil zeggen in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). In juli 2011 heeft IMO, als eerste sector met zulke afspraken, voor nieuw te bouwen schepen regelgeving opgesteld gericht op beperking van de CO2-uitstoot (betreft technische en operationele maatregelen).
IMO heeft nog geen besluiten genomen over marktgerichte maatregelen. De Europese Commissie heeft daarop conform de opdracht van de Raad en het Europees Parlement het initiatief naar zich toe getrokken. Indien de Europese Commissie een regionale benadering voorstelt, moet zo’n EU systeem – gezien de ervaringen met de luchtvaart – juist bijdragen aan de totstandkoming van en compatibel zijn met een mondiaal systeem. Het mag er in geen geval aan in de weg staan. Ik zal ieder voorstel van de Commissie dan ook zeer kritisch bezien.
Ik heb nog géén voorkeur voor een marktgerichte reductiemaatregel. Bij de ontwikkeling van marktgerichte reductiemaatregelen heb ik enkele belangrijke uitgangspunten, zoals de reikwijdte en de effectiviteit van de maatregel en het voorkomen van negatieve effecten op de concurrentiekracht van de Nederlandse maritieme sector en de havens. Aspecten als «carbon leakage», uitvoerbaar- en handhaafbaarheid, administratieve lasten, het gevaar van het verschuiven van ladingsstromen van zee naar land (modal-back-shift) en de positie van Rotterdam als bunkerhaven zijn daarbij voor mij essentieel.
Een Palestijnse christen |
|
Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de Palestijnse christen Daoud Nassar een bezoek aan Nederland heeft afgezegd?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Israëlische autoriteiten de familie Nassar hebben aangegeven dat zij illegaal op deze boerderij verblijft? Hoe beoordeelt u deze beschuldiging in het licht van het feit dat de boerderij van de familie Nassar al zeer lange tijd op dezelfde plek op de Westelijke Jordaanoever gevestigd is?
Nee. Volgens de familie Nassar zijn twee stukken land geregistreerd op naam van de familie sinds 1916; een landbouwperceel in de vallei en – een paar honderd meter hiervan verwijderd – een stuk land op een heuvel waarop tevens de boerderij is gebouwd. De Israëlische autoriteiten verklaarden het landbouwperceel in 1991 als «state land» en niet het stuk land waarop de boerderij is gebouwd.
Klopt de bewering dat de familie Nassar al twintig jaar verwikkeld is in rechtszaken met de Israëlische autoriteiten? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze rechtszaken en op basis van welke feiten wordt het verblijf van de familie nu als illegaal bestempeld?
In 1991 ging de familie Nassar in beroep tegen de beslissing van de Israëlische autoriteiten om het landbouwperceel tot «state land» te verklaren aldus informatie van de advocaat van de familie. Tot februari jl. bewerkte de familie het land zonder enige inmenging van de Israëlische autoriteiten. Recentelijk heeft het leger agrarische installaties afgebroken op het perceel van de familie. Hiertegen diende de familie een petitie in, aldus de advocaat. Zodra de staat hierover een uitspraak heeft gedaan, zal een datum worden vastgesteld waarop de zaak wordt voorgelegd aan het Hooggerechtshof.
Bent u bereid zich in te zetten voor een oplossing in deze zaak? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Op basis van de beschikbare informatie zie ik op dit moment geen aanleiding voor Nederland om zich te mengen in deze kwestie.
De trage afhandeling van klachten over en door luchtvaartmaatschappijen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Nationale Ombudsman over de lange afhandeltermijn van klachten over luchtvaartmaatschappijen, door uw Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?1
Ja.
Deelt u de mening dat een afhandelingtermijn van klachten van maar liefst 6 maanden onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
In complexe zaken kan een afhandeltermijn van maximaal zes maanden nodig zijn. In eenvoudige zaken duurt de procedure ongeveer twaalf weken. Of een zaak complex is, blijkt pas tijdens het onderzoek en daarom is de behandeltermijn van een klacht niet van te voren vast te stellen.
De tijd is nodig om de klacht grondig te onderzoeken en de juiste afwegingen te maken. Zo onderzoekt de Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) of er buitengewone omstandigheden van toepassing waren op een vlucht, als een luchtvaartmaatschappij zich daarop beroept. Hiervoor wordt regelmatig gedetailleerde technische en operationele informatie opgevraagd bij de luchtvaartmaatschappij en beoordeeld door inspecteurs. Alleen als er eerder een zaak onderzocht is op dezelfde vlucht en bij een gelijke situatie, is diepgaand onderzoek niet meer nodig en ontvangt de passagier sneller een besluit.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klachten eerder en fatsoenlijk afgehandeld worden?
Ik vind dat de procedure voor het behandelen van klachten in zijn algemeenheid nu goed geregeld is bij de inspectie. Waar mogelijkheden voor verbetering worden vastgesteld, worden deze ook doorgevoerd. Zo is onlangs, mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman, actie ondernomen om de passagiers nog beter te informeren over proces en termijnen van de klachtafhandeling. In de ontvangstbevestiging wordt de passagier geïnformeerd over de behandeltermijn voor eenvoudige en complexe zaken, over de wettelijke vervaltermijn voor zaken bij de kantonrechter en over de mogelijkheid om een «small claim procedure» te starten als het een luchtvaartmaatschappij betreft uit een ander land. Dit is een Europese procedure voor geringe vordeningen en deze is eenvoudig, snel en goedkoop.
Zodra bij het behandelen van de klacht blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de passagier daarover schriftelijk geïnformeerd en krijgt hij te horen dat de behandeltermijn vanaf dat moment nog maximaal drie maanden zal zijn.
Acht u deze werkwijze door luchtvaartmaatschappij en vervolgens uw eigen Inspectie, in strijd met consumentenbelang? Zo ja, hoe gaat u de positie van de consument versterken?
Ik vind de werkwijze van de inspectie niet in strijd met het consumentenbelang. Sinds de inwerkingtreding van de Verordening is al het nodige gebeurd. Zo heeft bijvoorbeeld de Sturgeon-uitspraak over recht op compensatie bij vertraging vooral in de eerste periode na de uitspraak een hausse aan klachten opgeleverd. Dit werd mede veroorzaakt door de terugwerkende kracht van de uitspraak. In die periode is een achterstand ontstaan in de afhandeling van klachten, waardoor de behandeltermijn is toegenomen. De inspectie heeft extra personeel ingezet om de grote hoeveelheid klachten/handhavingverzoeken te behandelen. De achterstand is inmiddels weggewerkt en klachten worden binnen een vaste termijn afgehandeld. Deze is in overeenstemming met Europese afspraken.
Sinds de opheffing van de geschillencommissie luchtvaart handelt de ILT de klachten af, welk deel wordt nu door de overheid betaald en welk deel door de vliegmaatschappijen?
De klachtenafhandeling door de inspectie komt volledig voor rekening van de overheid.
Bent u bereid om de Kamer vόόr het algemeen overleg Luchthaventarieven en passagiersrechten d.d. 20 maart 2012 een reactie op het rapport van de Nationale Ombudsman te doen toekomen?
De inspectie heeft de Nationale ombudsman inmiddels schriftelijk laten weten zijn aanbeveling over te nemen om de indiener van een klacht tussentijds te informeren. Dat houdt in dat de inspectie de indiener ervan in kennis zal stellen als blijkt dat er meer dan twaalf weken nodig zijn om goed te kunnen reageren op de klacht. Daarbij zal dan een redelijke termijn worden aangegeven waarbinnen de reactie kan worden verwacht. In totaal zal de afhandeling, behoudens een enkel uitzonderlijk geval, nooit langer dan zes maanden duren.
De aanpak van geluidsoverlast bij Lansingerland |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Wat het is feit voor het feit dat het bureau M+P het niet voor de hand vindt liggen om in de pilotfase aanpassingen van de geluidsschermen als maatregel uit te proberen, zoals u schrijft in uw brief van de gemeente Lansingerland?1
Aan M+P is gevraagd om eventuele maatregelen voor te dragen die in aanmerking komen om de geluidbelastingen in de eindsituatie te verminderen. Het plan van aanpak van M+P richt zich met name op de halfverdiepte open bak in Lansingerland. Op basis van de verwachte effectiviteit van de maatregelen voor die situatie zijn door M+P aanvullende geluidmaatregelen voorgesteld. In het plan van aanpak van M+P is aanpassing van de geluidsschermen niet opgenomen, vanwege de verwachting dat de door M+P wel voorgestelde maatregelen effectiever zijn. Ten aanzien van de schermen zal TNO de geluidisolatie van het materiaal waarvan de schermen zijn gemaakt, onderzoeken. De eventuele akoestische lekkage van de geluidschermen zal door TNO worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat het op voorhand uitsluiten van deze optie niet verstandig is? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit op voorhand deze optie niet uit, maar zal mij in de pilot richten op de aanvullende maatregelen die M+P heeft voorgesteld. De voorgestelde maatregelen zijn besproken met de diverse betrokken partijen (ProRail, TNO en gemeente Lansingerland) en zijn naar verwachting het meest effectief. Overigens bouwt TNO op dit moment een akoestisch detailrekenmodel voor de bak, waarmee de effectiviteit van aanvullende maatregelen beter kan worden voorspeld. Op basis van dat rekenmodel zal ook het effect van aanpassing van de schermen worden bezien.
Welke binnen uw mogelijkheden liggende maatregelen kunnen worden genomen om ook in 2012 al geluidsreductie te realiseren?
Door M+P zijn diverse maatregelen voorgesteld in haar plan van aanpak die op dit moment nader worden uitgewerkt. Ik verwacht dat deze maatregelen, indien er geen veiligheidstechnische aspecten van invloed zijn, eind van de zomer zijn getroffen, zodat er in 2012 al sprake zal zijn van geluidreductie.