Fraude op de Hogeschool Zwolle |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten van fraude met het eenvoudig vervalsen van studiepassen en het maken van tentamens en toetsen op de Hogeschool Windesheim in Zwolle?1
In de berichtgeving van de Telegraaf wordt gesuggereerd dat het om een experiment ging van een aantal studenten. Zij zouden op deze manier hebben willen aantonen dat tentamenfraude redelijk eenvoudig is. De desbetreffende hogeschool heeft echter niet kunnen achterhalen om welke studenten het gaat en welke tentamens het betrof. De hogeschool heeft ook aangegeven dat er geen gebruik is gemaakt van de klokkenluidersregeling om de misstanden aan de kaak te stellen.
In hoeverre wordt er op meer onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van dit soort pasjessystemen?
Instellingen hanteren verschillende systemen voor identiteitscontrole bij examens en tentamens. Bij Hogeschool Windesheim diende de surveillant bij aanvang van de tentamens bij de student te verifiëren dat hij gerechtigd was aan het tentamen deel te nemen aan de hand van de geparafeerde presentielijst, een bewijs van inschrijving en de collegekaart. Inmiddels moeten de studenten van Windesheim ook nog een identiteitsbewijs laten zien. Het is mij niet bekend of andere instellingen met hetzelfde systeem als Hogeschool Windesheim werken.
Wordt er naar uw oordeel voldoende toegezien op een adequate beveiliging van dit soort passen en verificatie? Hoe vindt die plaats?
De verificatie van de identiteit van de tentamenkandidaat en dus ook de wijze waarop dat geschiedt, behoort tot de verantwoordelijkheid van de instelling. Hogeschool Windesheim heeft deze verantwoordelijkheid ook genomen blijkens de hiervoor vermelde maatregelen. Overigens zijn er mogelijkheden om de fraude achteraf hard aan te pakken. Binnen de hogeschool kan de frauderende student het recht om tentamen af te leggen tijdelijk ontnomen worden. De student kan ook blijvend van de opleiding worden verwijderd. Daarnaast kan de instelling aangifte doen van een strafbaar feit aangezien een dergelijke vorm van fraude (identiteitsfraude) en medeplichtigheid daaraan strafrechtelijk vervolgbaar zijn.
Bezitten onderwijsinstellingen voldoende expertise op dit punt? Hoe wilt u deze expertise bevorderen?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Ik ga ervan uit dat de berichtgeving over de identiteitsfraude de instellingen voldoende aanleiding heeft gegeven het beveiligingssysteem met betrekking tot de identiteit nog eens door te lichten.
Studenten die geweigerd worden voor een opleiding met numerus fixus vanwege financiële risico's voor de onderwijsinstellingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen over gevallen waarbij studenten, na een tijdelijke andere studie door uitloting, geweigerd worden bij bepaalde universiteiten voor een hernieuwde inlotingsprocedure als gevolg van financiële risico’s voor de instelling door de potentiële verlengde studietermijn van de student?
Dergelijke signalen hebben mij niet bereikt.
Hoe beoordeelt u deze signalen of deze beschreven situatie?
Als die signalen wijzen op een weigering tot een hernieuwde inlotingsprocedure ten aanzien van een persoon die daarop een wettelijk recht heeft, dan is dat in strijd met de wet.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat universiteiten preventief studenten gaan weigeren voor een opleiding of inlotingsprocedure wanneer de student vanuit de aanstaande langstudeerdersregeling een langere studietermijn dan nominaal heeft opgelopen door een (tijdelijke) andere studie?
De wet biedt geen mogelijkheid tot preventieve weigering voor een opleiding of inlotingsprocedure die uitsluitend is ingegeven door de verwachting dat de student een langere studietermijn dan nominaal zal hebben als gevolg van een eerdere (tijdelijk) andere studie.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre deze signalen in de praktijk voorkomen bij hoger onderwijsinstellingen en hier desgewenst tegen op te treden? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor het Onderwijs heeft onder meer de taak toe te zien op de naleving van wet- en regelgeving in het hoger onderwijs. Als mij van die kant signalen als bedoeld bereiken, zal ik daar op passende wijze op reageren.
Het dubbel raken van Nederlandse studentenorkesten in bezuinigingen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten dat Nederlandse studentenorkesten aan de bel trekken over het dubbele effect van meerdere bezuinigingen die bij deze orkesten neervallen?1
Ja, die berichten zijn mij bekend.
Hoe beoordeelt u dit signaal en de door hen aan u gestuurde brandbrief over de effecten van cultuurbezuinigingen en de effecten van de langstudeerdersregeling op studenten die in deze orkesten spelen?
Het signaal is weliswaar duidelijk maar enigszins prematuur. Op dit moment is het nog niet duidelijk of de bezuinigingen op cultuurmiddelen een specifieke uitwerking zullen hebben op de studentenorkesten, hierin moeten de komende periode scherpe keuzes worden gemaakt. De voorgenomen maatregel langstudeerders heeft betrekking op alle studenten. Een student die zijn bachelor en zijn master doet krijgt de nominale studieduur en in totaal twee jaar extra de tijd om te studeren tegen het lage collegegeld. Doet hij er langer over dan betaalt hij het verhoogd collegegeld. De extra uitloopjaren gelden voor alle studenten maar zijn vooral een handreiking voor studenten die extra vakken willen volgen of een opleiding volgen die net iets meer van de student vraagt, zoals een bètastudie. Ook biedt het ruimte voor studenten om een bestuursfunctie te vervullen of in een studentenorkest te spelen.
In welke mate hecht u aan het voortbestaan van deze studentenorkesten waarvan het voortbestaan op deze manier uiterst onzeker wordt?
Het participeren in studentenorkesten levert een waardevolle bijdrage aan de sociale en culturele vorming. Er zullen echter scherpe keuzes gemaakt moeten worden. In het cultuurstelsel zal ik dit doen op basis van het advies van de Raad voor Cultuur. Welke effecten dit zal hebben op de studentenorkesten kan ik nu nog niet zeggen.
Deelt u de opvatting dat de langstudeerdersregeling het door het kabinet beoogde doel voorbij streeft wanneer hier juist excellerende studenten mee benadeeld worden? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er voor deze studenten voldoende ruimte blijft bestaan voor vertraging als gevolg van hun muzikale activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om kritisch te kijken naar een opeenstapeling van bezuinigingseffecten voor dergelijke organisaties die hierdoor in hun bestaansrecht en te leveren kwaliteit aangetast worden?
Ik heb de Kamer toegezegd in juni met nadere voorstellen te komen als vervolg op de uitgangspunten voor het te voeren cultuurbeleid die ik op 6 december 2010 heb geformuleerd. Uiteraard zal ik daarbij doorwerkingseffecten in ogenschouw nemen.
De IQ-grens voor begeleiding |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het bericht «IQ-maatregel getuigt van politieke domheid»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Inspectie voor de Gezondheidszorg2 dat voor mensen met een licht verstandelijke beperking of mensen die zwakbegaafd zijn, niet het IQ, maar de problemen en beperkingen waarmee zij te maken hebben bepalen of zij zorg nodig hebben?
De hoogte van het IQ bepaalt inderdaad niet uitsluitend of iemand zorg nodig heeft. Dat wordt bepaald door de beperkingen en problemen die iemand heeft om te kunnen functioneren in het dagelijks leven. De problemen waar iemand mee kampt, bepalen dus de zorgbehoefte. De gebruikte IQ-grenzen bepalen wel mede of iemand voor AWBZ-zorg in aanmerking komt of op zorg vanuit een ander kader is aangewezen. In die zin verschil ik dus niet van mening met de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Kunt u een overzicht geven van de groep mensen die door de kabinetsmaatregel om begeleiding voor mensen met een IQ >70 niet meer uit de AWBZ te vergoeden, zoals uw staatssecretaris heeft toegezegd op 10 november 2010? Om hoeveel mensen gaat dit? Welk deel van hen is jonger dan 18? Met welke problematiek hebben deze mensen te maken? Welk deel van deze mensen heeft te maken met lichamelijke, psychische, psychiatrische of verslavingsproblematiek?
Op dit moment laat ik onderzoek doen naar de omvang van de groep cliënten met een IQ tussen de 70 en 85 die gebruikmaken van AWBZ-zorg. Het onderzoek richt zich op zowel jongeren als volwassen. Ook wordt meegenomen welke zorgvraag deze mensen hebben en van welke AWBZ-zorg ze gebruik maken. Ik verwacht in april 2011 het eindrapport en zal u dan nader informeren.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van deze kabinetsmaatregel zijn voor de jeugdzorg, zoals uw staatssecretaris heeft toegezegd op 10 november 2010?
Een deel van de groep met een IQ tussen 70 en 85 betreft jongeren. Sommige jongeren zouden een beroep kunnen gaan doen op jeugdzorg. Het onderzoek, waar ik ook in mijn antwoord op vraag 3 naar verwijs, zal ook duidelijkheid geven over de omvang van de groep jongeren.
Kunt u een overzicht geven van de cumulatieve gevolgen van het kabinetsbeleid waarmee deze groep mogelijk te maken krijgt? Op welke manier valt het schrappen van begeleiding uit de AWBZ, bezuinigingen op Wajong, de bezuinigingen in de jeugdzorg, de «bijstelling» van het passend onderwijs en het korten van het Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo-budget samen op het bordje van zwakbegaafde mensen?
De positie van kwetsbare jongeren heeft mijn bijzondere aandacht. Verschillende maatregelen in het Regeerakkoord beïnvloeden de positie van kwetsbare jongeren. Om die reden heb ik met mijn collega’s van OCW, SZW en VenJ afgesproken de genoemde maatregelen uit het Regeerakkoord in nauwe afstemming uit te werken.
Zwakbegaafde mensen kunnen van de door u genoemde regelingen gebruik maken, veelal zonder de voor hen zo noodzakelijke integrale aanpak. Daarom biedt de decentralisatie van onder meer de jeugdzorg, de AWBZ-begeleiding en de Wajong naar gemeenten kansen voor het realiseren van een meer samenhangend onderwijs-zorg-arbeidsmarktbeleid op lokaal en regionaal niveau. Door financiering en regie in één hand te leggen kan efficiënter worden samengewerkt door alle partijen, ook als het gaat om kwetsbare jongeren. Het Rijk zal gemeenten hierbij actief en in samenhang ondersteunen, waarbij het realiseren van een integrale benadering, met name voor jongeren, centraal staat.
Wat is uw reactie op de vrees van gemeenten dat zij door gebrek aan expertise en financiële middelen vanuit de Wmo niet de nodige zorg kunnen bieden aan mensen die bij het wegvallen van begeleiding bij hen aankloppen?
Op dit moment is het kabinet in overleg met de gemeenten over een zogenaamd hoofdlijnenakkoord. Deze onderwerpen zijn daar onderwerp van gesprek.
Uiteraard zorg ik samen met de VNG voor een zorgvuldig implementatietraject richting cliënten, gemeenten en aanbieders zodat mensen die niet zelfstandig kunnen participeren adequaat ondersteund worden.
Hoeveel mensen zullen door het wegvallen van begeleiding niet meer zelfstandig kunnen wonen, zullen aangewezen zijn op intramurale zorg of zullen ontsporen, met alle gevolgen van dien?
Met de integrale aanpak zoals ik die voorsta, wil ik voorkomen dat mensen met een IQ tussen de 70 en 85 tussen wal en schip vallen. Dit doe ik door samen met gemeenten, jeugdzorg en onderwijs de implementatie zorgvuldig vorm te geven. In het Regeerakkoord is er ook rekening mee gehouden dat hier extra middelen voor kunnen worden ingezet.
Een exportbeperking van middelen die in de Verenigde Staten worden gebruikt bij het uitvoeren van de doodstraf |
|
Harry van Bommel |
|
Is het u bekend dat de VS een tekort heeft aan het middel natrium-thiopental dat wordt gebruikt bij het uitvoeren van de doodstraf door middel van dodelijke injecties?1
Het is mij bekend dat in verschillende staten in de VS een tekort is ontstaan aan het middel natrium-thiopental sinds de Amerikaanse leverancier Hospira Inc. eind 2009 de productie van het middel heeft gestaakt. Toen Hospira de productie van het middel in de Italiaanse vestiging wilde voortzetten, stuitte dat op bezwaren van de Italiaanse overheid. Deze heeft geen exportverbod opgelegd maar heeft ingezet op het maken van afspraken met de Italiaanse vestiging van Hospira. Ingevolge deze afspraken mag natrium-thiopental enkel voor medische toepassingen worden geproduceerd en verkocht en worden er contractuele waarborgen opgenomen om eindgebruik bij executies te voorkomen. Uiteindelijk heeft Hospira besloten de productie niet op te starten in Italië.
Duitsland heeft geen uitvoerverbod opgelegd maar een dringend beroep gedaan op haar farmaceutische industrie om het middel niet te leveren aan de Verenigde Staten. Het Verenigd Koninkrijk heeft op 29 november 2010 een exportverbod voor uitvoer van natrium-thiopental naar de Verenigde Staten opgelegd.
Is het u bekend dat Italië de export van natrium-thiopental voor de doodstraf in de VS uit ethische overweging heeft verboden en dat dit ook in Duitsland wordt overwogen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat de regering van het Verenigd Koninkrijk overweegt beperkingen op te leggen aan de export van natrium-thiopental?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse vestiging van de firma Hospira, die de natrium-thiopental maakte in VS, geen natrium-thiopental produceert en/of uitvoert naar de VS? Kunt u tevens garanderen dat ook andere firma's die soortgelijke producten maken, die niet uitvoeren naar de VS als ze gebruikt worden voor het uitvoeren van executies?
De Nederlandse vestiging van Hospira (Hospira Enterprises) produceert geen natrium-thiopental en voert het middel ook niet uit. De uitvoer van natrium-thiopental en andere intraveneuze anesthetica staat niet onder controle, maar op Europees niveau zet Nederland zich actief in voor de invoering van een vergunningplicht voor de uitvoer van natrium-thiopental naar bestemmingen buiten de Europese Unie. Vergunningaanvragen kunnen dan worden getoetst op de eindgebruiker en het eindgebruik. Hierdoor kan uitvoer voor medische doeleinden doorgang blijven vinden, terwijl toepassing voor executies, zowel in de VS als in andere landen, voorkomen kan worden. Een algeheel uitvoerverbod is niet gewenst nu natrium-thiopental wereldwijd een belangrijk geneesmiddel is, ook in Nederland. Het middel wordt onder meer toegepast om patiënten na een ernstig ongeluk of met een status epilepticus te beademen of in een thiopental coma te brengen en de hersenfunctie tijdelijk stil te leggen om verdere schade te beperken.
Indien de invoering van een vergunningplicht op Europees niveau niet gerealiseerd kan worden zal ik nationaal een vergunningplicht voor uitvoer introduceren. Daarnaast zal Nederland zich uiteraard in internationaal verband blijven inzetten voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf.
Bent u bereid een Europees exportverbod te bepleiten van natrium-thiopental, indien dat voor de doodstraf wordt gebruikt? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het old boys network nog volop bestaat |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Old boys zoeken elkaar weer op»?1
Ja.
Is het waar dat uit het Nationaal Commissarissen Onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat commissarissen langer op hun plek blijven zitten?
De uitkomsten van het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010 hebben betrekking op de commissarissen die aan het onderzoek hebben deelgenomen. Ten aanzien van deze groep commissarissen hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de gemiddelde commissaris zijn functie gedurende elf jaar vervult. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2009, zo vermeldt het onderzoek (p. 11 en 13. Overigens ligt de periode gedurende welke commissarissen volgens het onderzoek in functie zijn onder de maximumperiode van de Code. Best practice bepaling III.3.5. bepaalt daaromtrent namelijk dat een commissaris maximaal driemaal voor een periode van vier jaar zitting kan hebben in de raad van commissarissen. De maximale zittingstermijn van een commissaris volgens de Code komt daarmee op twaalf jaar.
Is het waar dat het gemiddeld aantal commissariaten per persoon is gestegen van 2,6 naar 3,3?
Ten aanzien van die commissarissen die hebben deelgenomen aan het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010, stellen de onderzoekers vast dat het gemiddeld aantal commissariaten is gestegen van 2,6 naar 3,3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de kring van commissarissen beperkt blijft tot een kleine kring en dat dit de kwaliteit van het toezicht niet ten goede komt, waardoor de doorstroming van vrouwen en jongeren naar deze bestuursfuncties belemmerd wordt?
In 2010 deden 440 commissarissen mee aan het Nationaal Commissarissen Onderzoek. In 2009 waren dat 432 commissarissen. Hoewel het aantal deelnemers een lichte stijging kent van ongeveer 2%, vormen de deelnemers aan het onderzoek slechts een gedeelte van het totaal aantal commissarissen en leden van raden van toezicht dat in Nederland actief is. Uit een ander onderzoek volgt dat het aantal commissarissen bij Nederlandse bedrijven enkele jaren geleden nog ruim 4 000 bedroeg, leden van raden van toezicht daaronder niet begrepen (vgl. Peij/Van Hezewijk, De wederopstanding van de commissaris, Goed Bestuur 2008/3).
Uit het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010 komt naar voren dat commissarissen in 2010 in 60% van de gevallen aangaven hun commissariaat te hebben verkregen via hun eigen netwerk, ten opzichte van 58% in 2009. De stijging ten opzichte van 2009 is licht en bedraagt ook 2%. Tegenover de lichte stijging van het aantal commissarissen dat hun functie heeft verkregen via het eigen netwerk, staat een eveneens lichte stijging van het aantal commissarissen dat hun commissariaat heeft verkregen door tussenkomst van een headhunter of openbare werving. De onderzoekers menen dat dit wijst op een professionalisering van de markt voor toezichtfuncties en op het volwassen worden van de manier waarop toezichthouders en organisaties elkaar vinden.
Ik zie geen aanleiding voor nadere regelgeving op dit punt. Een diverse samenstelling van de raad van commissarissen kan bijdragen aan de kwaliteit van het door haar uitgeoefende toezicht en de bruikbaarheid van het gegeven advies vergroten. Of de samenstelling van een raad van commissarissen in een concreet geval voldoende divers is wanneer een commissaris wordt benoemd die ook deel uitmaakt van het netwerk van één of meerdere andere commissarissen, kan niet in algemene zin worden aangegeven. Aan welke kandidaat behoefte bestaat zal onder meer afhangen van de samenstelling van de raad van commissarissen, van de vraag aan welke kennis en ervaring behoefte bestaat en van de kennis en ervaring die de andere commissarissen inbrengen.
Welke maatregelen neemt u om dit «old boys» netwerk open te breken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bij de Eerste Kamer aan te dringen op spoed bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen2 waarin het amendement Irrgang is opgenomen over maximering van het aantal commissariaten?
Bij brief van 27 januari 2011 heeft de voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie eraan herinnerd dat de commissie in afwachting is van de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen (31 763). Ik begrijp daaruit dat er geen reden is om aan te nemen dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel niet zal behandelen zodra de memorie van antwoord aan haar is aangeboden.
Bij brief van 14 februari 2011 heb ik de Eerste Kamer bericht dat de memorie van antwoord in voorbereiding is. Mede naar aanleiding van de vragen van de commissie is in de afgelopen periode onderzocht welke gevolgen een aantal amendementen van de Tweede Kamer in de praktijk zal hebben.
Zijn gesprek met het COC over voornemens van het kabinet die gezinsvorming van partners van hetzelfde geslacht belemmeren |
|
Martijn van Dam (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Is het waar dat u in het gesprek met het COC hebt toegegeven dat de door u in het algemeen overleg over Huwelijksmigratie van 18 januari 2011 ingenomen stelling, dat paren van gelijk geslacht zouden kunnen trouwen op de Nederlandse ambassade in het land van herkomst of dat de homoseksuele partner op een toeristenvisum naar Nederland zou kunnen komen om hier te huwen, niet houdbaar is?1
Tijdens het gesprek met het COC heb ik aangegeven dat de route van het trouwen op een Nederlandse ambassade of het inreizen op een toeristenvisum gecompliceerder blijkt te zijn dan eerder werd gedacht.
Waarom kon u het COC geen oplossing bieden voor dit probleem terwijl het regeerakkoord bijna een half jaar oud is?
Ik heb toegezegd de problematiek binnen het kabinet te zullen bespreken en daarna met een voorstel voor een oplossing te komen.
Klopt het dat u aan het COC hebt toegezegd op zoek te gaan naar een uitzonderingspositie voor de voorstellen rondom huwelijksmigratie voor partners van hetzelfde geslacht? Zo ja, aan welke oplossing denkt u daarbij en hoe verhoudt deze zich tot het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u een uiteindelijke uitwerking van bovenstaand voorstel zult voorleggen aan het COC? Committeert u zich er dan ook aan dat een uiteindelijke uitwerking van de voorstellen voor het COC aanvaardbaar moet zijn?
Het COC is toegezegd dat zij geïnformeerd worden over de uitkomst van het gesprek binnen het kabinet.
Houdt u bij de uitwerking van genoemde voorstellen rekening met bezwaren vanuit onder meer het COC dat het niet aan het kabinet is om mensen te dwingen met een buitenlandse partner te trouwen, als zij liever willen samenwonen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De informatie die ik van het COC heb mogen ontvangen wordt bij de verdere besluitvorming betrokken.
Kunt u tot slot aangeven wanneer de Kamer een uitwerking van de voorstellen kan verwachten?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg gezinsmigratie op 18 januari 2011.
Openbaarheid gebruik gemeenschapsgeld door (bijzonder) onderwijsinstellingen in het Hoger Onderwijs |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is de reactie van de regering op het bericht dat bestuurders in het Hoger Onderwijs niet willen meewerken een openbaarheid van declaraties?1
Er rust geen verplichting op de instellingen voor hoger onderwijs om eigenstandig declaraties openbaar te maken. Niettemin vind ik dat die instellingen, ook bijzondere instellingen, met betrekking tot declaraties transparant moeten zijn. Het gaat immers om belastinggeld.
Deelt u de mening dat onderwijsbestuurders verantwoording af moeten leggen over wat zij doen met publiek geld?
Ja. Dat doen de instellingen in de jaarrekening, die jaarlijks aan mij wordt toegezonden. In de jaarrekening wordt volgens de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving een opgave van de bezoldiging van de afzonderlijke leden van het College van Bestuur opgenomen. Daarnaast dient op basis van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) alle bezoldiging boven een bepaalde grens openbaar te worden gemaakt.
Declaraties moeten betrekking hebben op werkelijk gemaakte (on)kosten en vallen niet onder het begrip bezoldiging. De jaarrekening bevat geen detail-informatie over declaraties. De instellingsaccountant beoordeelt de rechtmatigheid van de uitbetaalde declaraties en betrekt dit in zijn controleverslag. Als daartoe een gerede aanleiding is, kan de Directie Rekenschap van de Inspectie van het Onderwijs een nader onderzoek instellen naar het declaratiegedrag bij een specifieke instelling.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het dat bijvoorbeeld hbo-instellingen de bijzondere grondslag van hun instelling gebruiken om geen openbaarheid van cijfers te geven en het feit dat ze niet vallen onder de Wet openbaarheid van bestuur.
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is van toepassing op bestuursorganen. Het gaat in dat kader vooral om bestuursorganen van de overheid. Weliswaar kunnen ook andere instellingen onder de Wob vallen, maar alleen voor zover ze met openbaar gezag zijn bekleed. Hogescholen (die alle bijzondere instellingen zijn) hebben alleen openbaar gezag met betrekking tot de uitgifte van diploma’s en het verlenen van graden. Zo zijn bijvoorbeeld declaraties van bestuurders die werkzaam zijn bij een hogeschool niet opvraagbaar op basis van de Wob.
Openbare instellingen (ik doel hier op openbare universiteiten, want er zijn geen openbare hogescholen) moeten bij een verzoek op grond van de Wob, bijvoorbeeld een verzoek om openbaarmaking van declaraties, een besluit nemen, uiteraard met inachtneming van de weigeringsgronden van deze wet.
Op grond van de wet dient de instelling mij de jaarrekening aan te bieden. Dit betekent dat mij op grond van de Wob om openbaarmaking van de jaarrekening van een onderwijsinstelling – openbaar of bijzonder – kan worden gevraagd. Doorgaans honoreer ik dergelijke verzoeken omdat het gaat om de openbaarmaking van de besteding van publieke middelen. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 bevat een jaarrekening geen detailinformatie over declaraties. Het inwilligen van een Wob-verzoek leidt dus niet tot meer transparantie omtrent het declaratiegedrag.
Bent u het eens met de stelling dat de vrijheid van onderwijs slaat op de inhoud van het onderwijs, niet op de financiën?
Ja. Voor een openbare instelling gelden de regels in de WHW, voor een bekostigde bijzondere instelling gelden deze regels als bekostigingsvoorwaarden. Dat volgt uit artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet en artikel 1.10 van de WHW. Tot deze regels behoren de verantwoordingsverplichting ingevolge de Regeling Jaarverslaglegging Onderwijs en de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Een bijzondere instelling kan zich dus niet met een beroep op de vrijheid van onderwijs onttrekken aan verantwoording van de besteding van de rijksbijdrage.
Bent u bereid de wet aan te passen opdat voortaan transparantie van besteding van geld de norm wordt, voor alle uit gemeenschapsgeld gefinancierde onderwijsinstellingen?
Ik vind het niet juist dat er verschil kan bestaan in inzicht in gegevens over declaraties tussen openbare universiteiten en bijzondere instellingen.
Informatie over declaraties – net zoals informatie over bezoldiging van leden van het college van bestuur – vind ik relevante informatie waarover verantwoording dient te worden afgelegd. Met verwijzing naar de laatste zinnen van mijn antwoord op vraag 3, zal ik onderzoeken op welke wijze meer transparantie kan worden bereikt bij het openbaar maken van declaraties. Ik denk daarbij aan het laten opnemen van een aantal categorieën declaraties in de voorschriften voor de jaarstukken. Tevens meen ik dat de raad van toezicht van een onderwijsinstelling een taak heeft waar het gaat om het declaratiegedrag van bestuurders.
Mogelijke fraude en corruptie bij de aanschaf van het nieuwe dienstpistool |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Klopt het dat de rijksrecherche onderzoek doet naar mogelijke fraude en corruptie bij de aankoop van een nieuw politiepistool?1
De Rijksrecherche doet onderzoek naar de mogelijke omkoping bij de aanbesteding van de pepperspray door de Nederlandse politie in 2002. Een bedrijf en een politieagent die voorwerp van onderzoek zijn spelen een rol bij de aanbesteding van het nieuwe pistool. Dit was voor mij de aanleiding om de Rijksrecherche en de Rijksauditdienst te verzoeken om preventief een onderzoek in te stellen naar de aanbesteding van het nieuwe dienstpistool. Dit om inzichtelijk te krijgen of er al dan niet sprake was van onrechtmatigheden bij de aanbesteding van het nieuwe dienstpistool. Op basis van het onderzoek van de Rijksauditdienst en de Rijksrecherche, die onafhankelijk van elkaar onderzoek hebben verricht, heb ik geconcludeerd dat er gedurende het gehele aanbestedingsproces van het nieuwe pistool niet gebleken is van onregelmatigheden bij de totstandkoming van de keuze van het nieuwe pistool. Op dit moment beschik ik dan ook niet over informatie die een uitsluiting van de desbetreffende tussenpersoon bij de aanbesteding van het pistool rechtvaardigt, hetgeen wordt bevestigd door een advies van de Landsadvocaat dat op mijn verzoek hierover is opgesteld.
Gaat het hier om dezelfde bedrijven en personen die eerder onderwerp van onderzoek waren bij de aankoop van pepperspray? Waarom is Technisch Bureau Müller (TBM) alsnog bij de aanschaf van het politiepistool betrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat nog twee andere wapens in de race waren en dat testgebruikers niet de voorkeur gaven aan het uiteindelijk gekozen wapen?2
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Raad van Korpschefs (RKC) de opdracht gegeven om een aanbesteding te starten voor de vervanging van het huidige dienstpistool, de Walther P5. De RKC heeft hiervoor het project NPNP (Nieuw Pistool Nederlands Politie) in het leven geroepen. De korpschef van Gelderland-Zuid is voorzitter van de stuurgroep NPNP.
Uitgangspunt bij de aanbesteding van het pistool is dat de Nederlandse politie het best beschikbare dienstwapen moet krijgen. Dit is het pistool dat in zijn totaliteit het beste aan de eisen van de politie voldoet. Hiertoe zijn in nauwe samenwerking met de politie en politievakbonden criteria opgesteld waaraan het pistool moet voldoen. De wijze van testen en de wijze van beoordelen ligt van te voren vast en is bekend bij de inschrijvers. Daarvan kan na aanvang van de aanbesteding niet meer worden afgeweken. Via een Europese aanbestedingsprocedure, op basis van deze criteria, is vervolgens het wapen geselecteerd dat het beste scoort.
De pistolen zijn op drie onderdelen getest: een visuele test, een technische test en een operationele test. Bij de eerste twee testen werden eisen gesteld waaraan het pistool in ieder geval moest voldoen, indien een pistool op één of meer onderdelen niet voldeed dan viel hij hierdoor af. Er waren in totaal tien inschrijvingen, hiervan zijn zes pistolen, van vier verschillende fabrikanten (Beretta, Heckler & Koch, SIG-Sauer en Walther) uiteindelijk visueel en technisch goedgekeurd.
Deze zes pistolen zijn doorgegaan naar de operationele test. De operationele test is uitgevoerd door 61 testers (waaronder ook vertegenwoordigers van de politievakbonden) die zijn geselecteerd uit een groot aantal verschillende onderdelen van de Nederlandse politie. De testers hebben deze zes pistolen onder de meest uiteenlopende omstandigheden getest. De scores die in deze operationele test zijn behaald tellen voor 70% mee in de eindscore, bij de visuele test konden punten gescoord worden die voor 5% hebben meegeteld en de prijs telde tot slot voor 25% mee in de eindscore. Het pistool van het merk SIG-Sauer heeft de hoogste totaalscore behaald en op basis hiervan heeft de voorlopige gunning plaatsgevonden aan de firma SIG-Sauer die in Nederland wordt vertegenwoordigd door Technisch Bureau Muller. Tegen deze voorlopige gunning aan SIG-Sauer is door twee fabrikanten (Heckler & Koch en Walther) bezwaar gemaakt en zij hebben hiertoe een kort geding procedure aanhangig gemaakt bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Zodra de uitkomsten van deze juridische procedures bekend zijn zal ik de kamer hierover per brief informeren alsmede over het vervolgtraject met betrekking tot de aanschaf van het nieuwe dienstpistool.
Wie heeft uiteindelijk de beslissing genomen om met TBM in zee te gaan? Hoe zijn de politiebonden en de ondernemingsraden bij die uiteindelijke beslissing betrokken? Welke verantwoordelijkheid hebben de korpschefs voor de aanschaf van het nieuwe politiewapen en hoe hebben zij naar uw opvatting vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat er bij de aankoop van een nieuw politiepistool geen sprake is geweest van omkoping of andere beïnvloeding van de besluitvorming? Zo nee, hoe gaat u dit onderzoeken?
Het aanbestedingsproces is zodanig ingericht dat een onrechtmatige beïnvloeding van de besluitvorming vrijwel geen kans heeft. Dit wordt ook bevestigd door het rapport van de Rijksauditdienst die per processtap hebben onderzocht wat de risico’s zijn en welke waarborgen zijn genomen om onrechtmatig beïnvloeding te voorkomen. Ook uit het Rijksrecherche onderzoek is geen informatie naar voren gekomen die wijst op omkoping of op onrechtmatige beïnvloeding van de besluitvorming bij de aanbesteding van het nieuwe pistool.
Tekortschieten van de wet Victoria bij de aanpak van ernstige overlast |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De wet Victoria volstaat niet»?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen van 16 november 2009 over het inzetten van dwangsommen door gemeenten bij het bestrijden van overlast?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat de aanpak van woonoverlast grote prioriteit verdient? Zo ja, op welke wijze gaat u gemeenten faciliteren en activeren om deze aanpak vorm te geven en hoe werkt u mee aan deskundigheidsbevordering? Deelt u de opvatting dat gemeentelijke slagkracht voor de aanpak van woonoverlast van cruciaal belang is, onder andere in het licht van de wijkaanpak?
De aanpak van woonoverlast verdient grote prioriteit, want dit draagt bij aan het verhogen van de leefbaarheid in wijken. De primaire verantwoordelijk voor handhavend optreden ligt bij gemeenten, en uiteraard is het van belang dat zij voldoende slagkracht hebben. Met het instrumentarium dat hen thans ter beschikking staat is dat naar mijn mening ook het geval, en gemeenten geven dat ook zelf aan. Wel is mij bekend dat gemeenten het soms lastig vinden om dit instrumentarium in de praktijk toe te passen. Om hierbij te helpen is in 2010 de handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering opgesteld.
Op welke schaal wordt de handreiking aanpak woonoverlast en verloedering op dit moment gebruikt en welke ervaringen heeft dit opgeleverd?
De VROM-Inspectie heeft afgelopen najaar 188 gemeenten bezocht, verspreid over heel Nederland. Daarbij is onder andere gevraagd naar de aanwezigheid van woonoverlast en het gebruik van de handreiking. Uit deze steekproef is gebleken dat in 92 van de 188 gemeenten woonoverlast aan de orde is. Ongeveer tweederde van deze gemeenten kent de handreiking en een groot deel gebruikt deze ook. De andere gemeenten melden geen woonoverlast, maar ook een groot deel van deze gemeenten kent de handreiking wel. In totaal gaven 19 gemeenten aan knelpunten te ervaren bij de uitvoering van de aanpak van woonoverlast. Met die gemeenten gaat de VROM-Inspectie verder in gesprek om deze knelpunten te analyseren en eventueel op te lossen.
Klopt het dat toepassing van de Wet Victoria (artikel 174a Gemeentewet) één van de laatste middelen is die een gemeente ter beschikking heeft om overlast te bestrijden als alle andere middelen niet toereikend zijn gebleken? Zo nee, hoe ziet u dit instrument dan? Zo ja, hecht u ook aan een goede toepasbaarheid van dit artikel voor gemeenten, zodat het op een effectieve manier ingezet kan worden?
De Wet Victoria is inderdaad bedoeld als ultimum remedium. Artikel 174a van de Gemeentewet kan worden ingezet als er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde rondom de woning, die wordt veroorzaakt door gedragingen in de woning. De ordeverstoring moet gepaard gaan met ernstige overlast die nadelig is voor de veiligheid en de gezondheid van de woonomgeving. Ik hecht zeker aan een goede toepasbaarheid van de Wet Victoria. Daarom hebben alle gemeenten de handreiking woonoverlast en verloedering ontvangen. In de handreiking komen naast de Wet Victoria ook de vele andere instrumenten die gemeenten ter beschikking staan om woonoverlast aan te pakken en te voorkomen aan de orde.
Deelt u de mening dat uit de uitspraak van de Raad van State blijkt dat de Wet Victoria voor gemeenten en politie te lastig is om toe te passen tegen ernstige woonoverlast? Zo nee, waarom niet? Wat wilt u doen om de voorwaarden voor toepassing van dit instrument aan gemeenten te verduidelijken? Zo ja, hoe wilt u de inzetbaarheid van de Wet Victoria verbeteren? Bent u bereid hiervoor de wet aan te passen?
De Wet Victoria is een zwaar middel: het gaat om sluiting van een pand, waardoor de bewoners in ieder geval voor bepaalde tijd niet meer in het pand kunnen wonen. Vanwege de zwaarte van dit instrument is het noodzakelijk dit met waarborgen te omgeven. Ik begrijp dat gemeenten dit soms als lastig ervaren, zeker omdat de Wet Victoria niet met grote regelmaat wordt toegepast. Dat is ook de reden dat in de handreiking voor gemeenten ruim aandacht wordt besteed aan zaken als dossieropbouw en de te volgen procedures. Ook zijn in de handreiking voorbeeldbrieven en –besluiten opgenomen. Ik zie op dit moment geen reden om de wet aan te passen.
Is er sinds de evaluatie van de wetten Victor en Victoria door andere gemeenten dan Tilburg meer ervaring opgedaan met de toepassing van artikel 174a Gemeentewet tegen ernstige overlast die niet voortkomt uit drugsgerelateerde activiteiten? Zo ja, welke ervaring is dit? Zo nee, wat zegt dit voor u over de toepasbaarheid van dit instrument?
Er is geen overzicht van zaken waarbij artikel 174a van de Gemeentewet tegen ernstige overlast is ingezet door gemeenten. Wel is sinds de evaluatie meer jurisprudentie verschenen over de toepassing van de Wet Victoria. In meerdere gevallen is de gemeente door de Rechtbank of de Raad van State in het gelijk gesteld wat betreft het inzetten van dit instrument. In enkele van deze zaken ging het om ernstige overlast in combinatie met drugsgerelateerde activiteiten. Hieruit blijkt dat de Wet Victoria wel degelijk goed toepasbaar is om ernstige overlast te bestrijden. Overigens leidt een procedure in het kader van artikel 174a Gemeentewet niet altijd tot sluiting van een woning. Er zijn ook gevallen bekend waarbij tijdens het inzetten van de procedure de overlast werd beëindigd en sluiting van de woning niet meer nodig bleek.
Begrijpt u dat omwonenden die zich bedreigd voelen niet altijd met naam en toenaam hun klachten in de dossiers vastgelegd willen zien? Heeft dit meegespeeld in de zaak in Berkel-Enschot, waar de uitspraak van de Raad van State betrekking op heeft? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat serieuze en onderbouwde klachten wel anoniem gemeld kunnen worden en gebruikt worden voor toepassing van de Wet Victoria?
Om ingrijpende maatregelen zoals sluiting van een woning te kunnen inzetten dient een dossier gebaseerd te zijn op concrete, verifieerbare feiten. De Raad van State heeft in deze zaak geoordeeld dat het dossier onvoldoende concreet en verifieerbaar was. Anonieme meldingen kunnen wel tot steun zijn in het dossier, maar toepassing van de Wet Victoria kan niet gebaseerd zijn op uitsluitend anonieme meldingen.
Is het door de uitspraak van de Raad van State onmogelijk om gemeentelijke dossiers en sfeerverslagen van de politie te gebruiken te gebruiken voor toepassing van de Wet Victoria? Vindt u dit ook onwenselijk? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Gemeentelijke dossiers en sfeerverslagen van de politie zijn en blijven bruikbaar voor toepassing in het kader van de Wet Victoria. Het dossier dat aan de rechter wordt voorgelegd dient evenwel voldoende concreet en verifieerbaar te zijn om te kunnen onderbouwen dat de openbare orde is verstoord.
Is het voor huurders die geconfronteerd worden met ernstige woonoverlast toegestaan om de betaling van hun huur op te schorten als zij door de woningbouwcorporatie en de gemeente niet voldoende ondersteund worden? Zo ja, op welke voorwaarden mag de huurbetaling opgeschort worden en wilt u dit consumentenrecht onder de aandacht van huurders brengen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Ernstige woonoverlast kan gezien worden als een gebrek, waar een huurder zijn verhuurder op kan aanspreken. Als de overlastgever eveneens huurder is van deze verhuurder, mag verwacht worden dat de verhuurder stappen onderneemt om de overlast te beëindigen, eventueel door beëindiging van de huurovereenkomst van de overlastgevende huurder. Een huurder kan zijn verhuurder niet aanspreken op een eventueel nalaten door de gemeente.
In geval van vermindering van het huurgenot ten gevolge van een gebrek kan een huurder een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen, zolang het gebrek voortduurt. Hij moet de verhuurder dan wel gemeld hebben dat er sprake is van een gebrek, voor zover die daarvan nog niet op de hoogte was, zodat de verhuurder in staat wordt gesteld om het gebrek te verhelpen. Op grond van het algemene overeenkomstenrecht kan een huurder de huurbetaling in een dergelijk geval ook opschorten. Daarbij moet wel worden aangetekend dat opschorting niet betekent dat de opgeschorte huurbetalingen vervallen. Opschorting is een pressiemiddel om de verhuurder te bewegen zijn verplichting na te komen om het rustig woongenot te verschaffen.
Voor opschorting van de huurbetaling is in beginsel voldoende, dat de verhuurder zijn verplichting niet nakomt om de huurder het rustig woongenot te verschaffen. De opschorting moet echter wel in verhouding staan tot de mate van het niet verschaffen van het rustig woongenot door de verhuurder. De huurder doet er dan ook goed aan zich er bij voorbaat van te vergewissen of opschorting van de huurbetaling niet disproportioneel is, om te voorkomen dat de verhuurder hem aanspreekt op wanbetaling.
Aangezien het om situaties gaat die telkens verschillend zijn, en het van de omstandigheden van het geval afhangt welke maatregelen genomen moeten worden, acht ik brede publieksvoorlichting geen geschikte methode om dit onder de aandacht te brengen. Dit soort zaken vereist een individuele aanpak.
Hoe oordeelt u over het plan dat in West Brabant uitgewerkt wordt om drugsteelt als ontbindende voorwaarde op te nemen in hypotheekcontracten? Acht u deze aanpak ook te gebruiken voor plegers van bewezen ernstige overlast? Zo ja, hoe wilt u de ontwikkeling ondersteunen van plannen om hypotheken onder deze voorwaarde te ontbinden?
De landelijke Taskforce aanpak georganiseerde hennepteelt bekijkt hoe door diverse partners, waaronder private partijen, drempels opgeworpen kunnen worden tegen de georganiseerde hennepteelt. Op dit moment loopt een pilot in de vijf zuidelijke politieregio's waarin, op basis van een convenant en binnen de wettelijke kaders, de politie bij de ontmanteling van een hennepkwekerij informatie uitwisselt met het Verbond van Verzekeraars (waarvan sommige leden tevenshypotheekverstrekker zijn) en Netbeheer Nederland. De toenmalige Minister van Justitie heeft dit convenant ter instemming mede ondertekend. Deze aanpak stelt deze private partijen in staat de maatregelen te treffen die zij nodig vinden om fraude tegen te gaan.De uiterste consequentie van deze aanpak kan zijn dat in een individueel geval een hypotheek wordt aangepast of opgezegd.Het is nog te vroeg om een uitbreiding van deze aanpak naar andere vormen van overlast te overwegen.
Welke inzet kan de Kamer van u verwachten om ervoor te zorgen dat gemeenten voldoende instrumenten hebben om woonoverlast door huurders en woningeigenaren op een doeltreffende wijze te bestrijden? Op welke termijn wilt u het instrumentarium op orde hebben?
Gemeenten hebben aangegeven dat het huidige instrumentarium in principe voldoende is voor de handhaving van woonoverlast. Wel vinden gemeenten het soms lastig om dit instrumentarium toe te passen. Om die reden is in 2010 de handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering opgesteld. Deze handreiking wordt momenteel geüpdatet met onder andere de onderwerpen woonschepen, verkamering en interventieteams. Deze update is in april beschikbaar.
Drugshandel en diefstal bij DMO |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het artikel «Bij materieeltak van defensie is drugshandel en diefstal de norm»?1
Kunt u de rapportage huishoudelijk onderzoek van 13 februari 2009 aangaande mogelijke integriteitsschendingen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO)/Ressort Bedrijfsondersteuning (RBO), die werd uitgevoerd door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), naar de Kamer sturen?
Is het waar dat de problemen bij DMO, waaronder het niet ingrijpen bij integriteitsschendingen en onderling wantrouwen, nog altijd voortduren? Zo ja, was u hier van op de hoogte? Welke nadere maatregelen worden er nu of op korte termijn genomen om de problemen alsnog op te lossen?
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de COID opgevolgd? Welke nadere stappen en maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de gehele defensieorganisatie, en DMO in het bijzonder, naar aanleiding van de bevindingen van de COID inzake integriteitsschendingen bij DMO?
Zijn de medewerkers die betrokken waren bij de integriteitsschendingen, en die genoemd worden in de officiële en vertrouwelijke verklaringen over deze integriteitsschendingen, nog altijd werkzaam bij DMO? Zo niet, zijn zij nog werkzaam bij de defensieorganisatie? Welke maatregelen zijn er genomen tegen deze medewerkers van DMO?
Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m g) van de COID ten aanzien van de organisatie? Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m h) van de COID ten aanzien van het personeel?
Is het Openbaar Ministerie ooit geïnformeerd over mogelijke integriteitsschendingen bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd over de integriteitonderzoeken van de COID bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Klopt het dat door het ontbreken van een stabiele leidinggevende factor, er door het personeel van DMO/RBO een «attractieve dienstverlening» wordt gehanteerd? Wat wordt verstaan onder «attractieve dienstverlening»?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat «opportunistisch beheer van dienstvervoer bestaat en het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is»? Wat wordt hier verstaan onder «opportunistisch beheer van dienstvervoer»? Is het waar, dat het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat door opportunistisch beheer van dienstvervoer en het niet op orde zijn van materieel- en voorraadbeheer er een «risicovolle bedrijfsvoering» is ontstaan waarmee mogelijkheden worden geboden tot «onoorbaar gedrag»? Wat wordt hier verstaan onder «onoorbaar gedrag» en kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?
Deelt u de bevinding van de COID dat er sprake is van «een open winkel» bij Defensie? Welke elementen van de bedrijfsvoering hebben geleid tot het ontstaan van een «open winkel»? Van welke concrete integriteitsschendingen is in dit kader sprake geweest?
In hoeverre betreffen de al dan niet vermeende integriteitsschendingen uit de rapportages van de COID het ontvreemden van (onderdelen van) staatseigendommen, dan wel (onderdelen van) zaken die door de overheid geleased en/of in bruikleen zijn?
Zoutbeperking in voedsel om grote gezondheidswinst te boeken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de enorme gezondheidswinst die in Nederland geboekt kan worden door de hoeveelheid zout in ons voedsel te verlagen, en dat het Voedingscentrum bijvoorbeeld over een jaarlijkse daling van 110 000 hart- en vaatziektes, 40 000 beroertes en 4000 doden spreekt als we 5 gram minder zout per dag eten?1
Ik weet dat te hoge zoutconsumptie2 het risico op het ontstaan van verhoogde bloeddruk en daarmee hart- en vaatziekten vergroot. Ook ben ik het met u eens dat met zoutreductie gezondheidswinst te behalen is.
De getallen die u aanhaalt kloppen echter niet. De dalingen van 110 000 en 40 000 betreffen geen jaarlijkse daling maar een uiteindelijke daling in het totaal aantal gevallen dat voorkomt. Daarnaast zijn de schattingen afkomstig uit een rapport van studenten, niet van het Voedingscentrum.
Weet u dat, ondanks dat er grote gezondheidswinst te behalen valt door het stimuleren van meer bewegen, gezonder eten en drinken, en minder alcohol- en tabaksgebruik, een reductie van zout in ons voedsel praktisch het best haalbaar is en het snelst gezondheidwinst oplevert?
Zoals ik in mijn eerste antwoord aangeef, weet ik dat met zoutreductie gezondheidswinst te behalen is. Ook op de andere terreinen die u noemt, is gezondheidswinst mogelijk. Mijn totale gezondheidsbeleid presenteer ik in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid die ik dit voorjaar aan uw Kamer stuur.
Hoe snel zoutreductie haalbaar is, hangt af van verschillende aspecten. Reductie is zeker mogelijk maar niet in elk product even eenvoudig en snel toe te passen omdat zout niet alleen voor de smaak maar ook voor veiligheid en technologische redenen wordt toegevoegd.
Het Nederlandse bedrijfsleven is bezig met zoutreductie, onder andere in hun Taskforce Zout in Levensmiddelen.
Deelt u de mening dat de overheid in het kader van de volksgezondheid, de stijgende zorgkosten en kwaliteit van leven daarom een actief «zoutbeleid» zou moeten voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Na het verschijnen van het advies om maximaal 6 gram zout per dag te consumeren3 eind 2006, is zoutreductie vanwege het belang voor de volksgezondheid door het vorige Kabinet geagendeerd in de Voedingsnota4.
Het bedrijfsleven heeft in 2007 bovengenoemde Taskforce opgericht en heeft afgelopen zomer de eerste resultaten gerapporteerd (gemiddeld 10% reductie). Ik ben momenteel in afwachting van de door de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) toegezegde vervolgstappen. De FNLI heeft aangekondigd «door te gaan met een tandje erbij».
Daarnaast is in 2009 het in de Warenwet vastgestelde maximaal toegestane gehalte aan zout in brood verlaagd op verzoek van de bakkerijsector. De sector onderzoekt momenteel wat een volgende reductiestap kan zijn.
Bent u op de hoogte van het feit we in Nederland 80 procent van ons zout binnen krijgen door industrieel (bewerkt) voedsel en dat het overgrote gedeelte van dit industrieel voedsel meer zout bevat dan nodig of gezond is?
Ja, in bovengenoemde Voedingsnota staat ook de constatering dat het overgrote deel van de zoutconsumptie afkomstig is van (in industrie of ambachtelijke sector) bereide levensmiddelen.
Wist u dat het schadelijke effect van dit industrieel voedsel ernstig beperkt kan worden door net zoals in Finland, pansalt als zoutvervanging in te voeren?2
Er zijn diverse manieren om het zoutgehalte in levensmiddelen te verlagen. Een eerste reductiestap kan bovendien in veel producten al gemaakt worden door gewoon minder zout toe te voegen zonder een vervanger daarvoor in de plaats te gebruiken. Pansalt is een voorbeeld van een zoutvervanger die overigens gedeeltelijk uit natriumchloride bestaat.
Heeft u voornemens pansalt als zoutvervanging in Nederland in te voeren? Zo ja, in welke vorm en op welke termijn, zodat de industrie voldoende tijd heeft de producten aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat voornemen heb ik niet. Hoe producenten en aanbieders zoals horeca en catering het zoutgehalte in hun producten reduceren, laat ik aan hen zelf over.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden, voordelen en nadelen van het voorstel om pansalt als zoutvervanging in Nederland in te voeren, waarbij nadrukkelijk gekeken wordt naar de Finse situatie?
Nee ik ben niet van plan specifiek onderzoek naar pansalt te laten doen. Er is en wordt al veel onderzoek gedaan naar zoutreductie. In een rapport6 van Food & Nutrition Delta7 zijn bijvoorbeeld diverse mogelijkheden voor zoutreductie die al in gebruik zijn op een rijtje gezet.
Daarnaast is de situatie in Finland vanwege uiteenlopende consumptie- en leefgewoonten niet zomaar vergelijkbaar met die in Nederland en heeft de Finse overheid haar zoutbeleid niet ingezet via het invoeren van een zoutvervanger maar via etiketteringsvoorschriften.
Extra treinen tussen Leeuwarden en Zwolle |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Kent u het bericht «GS: treinen Arriva op traject Zwolle»?1
Ja.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiegman-Van Meppelen Scheppink/De Rouwe2 over verhoging van de treinfrequentie tussen Leeuwarden en Zwolle?
Ja.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen NS, ProRail en de provincie Fryslân over de verhoging van treinfrequentie op het trajact... tot 4 treinen per uur?
De drie partijen hebben het afgelopen jaar in SNN-verband (Samenwerkingsverband Noord-Nederland) overleg gevoerd over de dienstregelingontwikkeling op Leeuwarden – Zwolle 2010–2020. De provincie Fryslân heeft de wens geuit om met de start van de dienstregeling 2013 een extra Sprinter tussen Leeuwarden en Zwolle te laten rijden. Dit betreft een derde trein bovenop het bestaande systeem. NS heeft toegezegd de consequenties van dit model in kaart te brengen. ProRail heeft opdracht gekregen de logistieke inpassing te onderzoeken van 3 en 4 treinen per uur tussen Leeuwarden en Zwolle.
Wanneer is het onderzoek van NS en ProRail afgerond? Wanneer moet uiterlijk de beslissing vallen zodat de derde trein met ingang van de start van de Hanzelijn kan gaan rijden?
De uitkomsten van de studie van ProRail naar o.a. de effecten van een extra stoptrein Zwolle – Leeuwarden v.v. is gepland voor eind juni 2011. Aansluitend zal NS nog enige tijd nodig hebben voor afronding van het eigen onderzoek. Naar verwachting moet uiterlijk augustus 2012 een besluit vallen om in de dienstregeling 2013 te kunnen worden opgenomen.
Klopt het dat de inzet van een derde trein € 4 miljoen tot € 5 miljoen euro per jaar kost? Kunt u aangeven waardoor deze hoge kosten worden verklaard?
NS geeft aan dat de door u genoemde bedragen globaal de bandbreedte zijn van het verwachte (negatieve) exploitatieresultaat t.o.v. de huidige situatie. De kosten zijn daarbij vrij hoog omdat de derde trein relatief veel extra treinmaterieel vraagt. De extra opbrengst is relatief laag, omdat de derde trein een geringe meerwaarde biedt ten opzichte van de huidige stoppende Intercity.
Wat is uw mening over de stelling van NS dat de provincie de extra kosten moet dragen? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat het hier gaat om een verbinding over het hoofdrailnet?
De wens van de provincie komt uit boven het minimale bedieningsniveau, zoals dit voor deze verbinding is vastgelegd in de huidige concessie voor het hoofdrailnet. Daarbij geeft NS aan niet te verwachten een positief exploitatieresultaat te realiseren. In zo’n situatie is het niet ongebruikelijk dat decentrale overheden een financiële bijdrage leveren.
Waarom kent de NS minder prioriteit toe aan deze verbinding terwijl hier in de genoemde motie juist op is aangedrongen?
Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, leidt de wens van de provincie naar verwachting tot een negatief exploitatieresultaat t.o.v. de huidige situatie. Daarmee is het nu aan de provincie om te bepalen of zij deze extra kosten wil dragen.
Welke acties heeft u genomen richting NS om te zorgen dat de derde trein Zwolle-Leeuwarden bij de start van de Hanzelijn eind 2012 wordt geïntroduceerd en zo spoedig mogelijk ook de vierde trein?
De motie roept mij op er bij NS op aan te dringen de 3e trein vanaf de start van de Hanzelijn te introduceren en zo spoedig mogelijk vier treinen per uur te realiseren tussen Leeuwarden en Zwolle. Dat heb ik gedaan. De reactie van NS vindt u terug in de voorgaande antwoorden.
Klopt het dat er binnen het Actieplan Spoor nog budget beschikbaar is voor extra treinen nu de startsubsidie voor de vierde trein tussen Groningen en Zwolle voor de periode 2010–2012 niet is uitgegeven en deze subsidie voor deze verbinding niet meer nodig is?
Ja, maar dit is alleen beschikbaar voor de periode t/m 2012. Daarbij geldt dat er meerdere aanvragen lopen en dit volgens het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» wordt toegekend.
Bent u bereid om voor de jaren 2013 en 2014 aan de NS een startsubsidie te verlenen voor de extra treinen tussen Leeuwarden en Zwolle?
Nee, omdat in de door u genoemde periode geen budget voor het Actieplan Spoor beschikbaar is. De looptijd van het Actieplan is 2008–2012. Na het Actieplan is het geen regulier beleid om startsubsidies voor het hoofdrailnet toe te passen. Wij betalen niet voor het rijden van treinen, maar ontvangen juist een concessieprijs van de NS.
Bent u bereid om de derde en de vierde trein op te nemen in de concessie aan de NS die in 2015 ingaat?
Over de gunning van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet die in 2015 ingaat, moet nog een besluit genomen worden. Ook de specifieke concessie-eisen moeten nog afgewogen worden, mede tegen de (huidige) financiële achtergrond. Ik kan daar op dit moment dan ook nog geen uitspraken over doen.
De executie van de nederlands-Iraanse Zahra Bahrami |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Kunt u een feitenrelaas geven met daarin alle contacten die u en uw ambtenaren hebben gehad met Iran om de zaak-Bahrami aan te kaarten? Bent u, in het geval dat openbaarmaking van dit feitenrelaas onwenselijk is, bereid dit relaas vertrouwelijk ter inzage aan te bieden aan de Tweede Kamer?
Ja. Zie Kamerbrief dd 3 februari 2011.
Bent u van mening dat de diplomatieke wegen om mevrouw Bahrami te helpen volledig benut waren? Hoe vaak heeft u persoonlijk contact gezocht en gehad met Iraanse vertegenwoordigers?
Ja, ik heb de Iraanse ambassadeur op 7 januari jl ontboden. Misleid door het van Iraanse zijde geschetste tijdpad zijn we niet toegekomen aan de zwaarst denkbare stappen, waarbij u moet denken aan mijn persoonlijke inzet in contact met mijn Iraanse collega of andere contacten op nog hoger niveau.
Waarom heeft u ervoor gekozen geen brandstofgarantie te leveren aan de voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Iran, Manouchehr Mottaki, voor zijn bezoek aan de OPWC-bijeenkomst van 13 december jongstleden?1 Deelt u de mening dat dit een uitgelezen kans was om op hoog niveau non-proliferatie, mensenrechten en consulaire kwesties aan te kaarten, waaronder de zaak-Bahrami?
Zie antwoord op vraag 3 uit uw Kamervragen dd 24 december 2010, kenmerk 2010Z20169. Ik had graag met minister Mottaki de genoemde en andere onderwerpen besproken en vond het daarom jammer dat hij zijn bezoek afzegde. Dat ik prijsstelde op zijn komst is in de voorbereiding van het bezoek uit Iran duidelijk overgebracht.
Heeft u overwogen om zelf garant te staan voor de brandstof van minister Mottaki, bijvoorbeeld via afspraken met brandstofleveranciers of door het vliegtuig van minister Mottaki gebruik te laten maken van een Nederlands militair vliegveld? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat heb ik niet overwogen. Iran heeft internationale sancties opgelegd gekregen omdat het geen openheid van zaken wil geven over haar vermeende kernwapenprogramma. Zoals gezegd, minister Mottaki had andere mogelijkheden om naar Nederland te komen. Zijn vervanger plus een grote delegatie is met een lijnvlucht naar Nederland gekomen. Zie in dit verband ook mijn brief van vandaag.
Is het waar dat u – dan wel één van uw ambtenaren – heeft gesuggereerd dat minister Mottaki ook gebruik zou kunnen maken van een reguliere lijnvlucht? Zo ja, deelt u de mening dat deze suggestie voor diplomaten mogelijk krenkend kan zijn?
In een gesprek met DG Tajik op 26 november 2010 heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran de optie van een lijnvlucht genoemd.
Ik ga er wat betreft uw tweede vraag vanuit dat professionele diplomaten in staat zijn hun eigen status niet te laten meetellen in afwegingen.
Is het waar dat Nederland, met een lange diplomatieke geschiedenis en met Den Haag als hoofdstad van het internationaal recht, er in de regel alles aan doet om in dialoog te blijven met andere landen, ook als het autoritaire regimes betreft? Zo ja, is er momenteel sprake van een beleidswijziging vanwege uw weigering om brandstofgarantie te geven?
Ja. Ik wijs er in dit verband op dat Nederland met de EU tav Iran een tweesporenbeleid voert. Mede om die reden acht ik het van belang dat de Nederlandse ambassade in Teheran normaal kan blijven functioneren. Contact, hoe minimaal van aard ook, moet doorgang vinden: wij moeten onze zorgen en kritiek kunnen blijven uiten. Ons tweesporenbeleid dat mede is gericht op dialoog blijft van kracht.
Was u op de hoogte van de bemiddeling door voormalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, op verzoek van vrienden en familie van mevrouw Bahrami? Hoe apprecieert u het uitwijken van hen naar een voormalig minister van Buitenlandse Zaken?
Nee. Voormalig minister Bot heeft mij hierover niet geïnformeerd. Zoals in de Kamerbrief vermeld heeft oud-minister Bot volledig op eigen initiatief gehandeld. Bij mijn weten, en volgens het NRC-artikel van 21 januari jl., hebben vrienden van mevrouw Bahrami Bot verzocht zich in te spannen voor haar situatie. Van contacten tussen Bot en de familie is mij niets bekend. Het staat alle naasten van mevrouw Bahrami uiteraard vrij contact te zoeken met derden om hun zaak kracht bij te zetten.
Op welke recente feiten, gebeurtenissen, of uitspraken baseert u het verband tussen feitelijke vragen over uw handelen door bepaalde personen met het laten hangen van hun oren naar de Iraanse autoriteiten?2
In contacten met de Iraanse autoriteiten blijkt helaas vaker dan ons lief moet zijn, van hun kant een voorstelling van zaken te worden gegeven die eenzijdig of verkeerd is.
Waarom heeft u in het interview met NRC Handelsblad gekozen voor deze, in uw eigen term, «ruwe» karakterisering?2 Deelt u de mening dat uw karakterisering als onnodig grievend ervaren kan worden door personen die vragen stellen over uw handelen, waaronder de dochter van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord op vraag 8. Het is zeker niet mijn bedoeling geweest mensen te kwetsen. De dochter van Baahrami verdient en mag rekenen op steun en hulp in deze moeilijke tijd; de ambassade staat met haar in contact.
Waarom legt u zelf ten aanzien van de zaak-Bahrami een direct verband tussen de brandstofgarantie en de executie van mevrouw Bahrami? Zijn er aanwijzingen (uit Iran) dat deze relatie bestaat?
Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen het tankincident en de executie van mevrouw Bahrami. Ik heb met mijn uitlatingen willen aangeven dat, als hiervan aan Iraanse zijde wel sprake mocht zijn, dit demonstreert hoe wispelturig het Iraanse regime opereert door enerzijds een goede bilaterale relatie met Nederland te willen nastreven en anderzijds geen waarde te hechten aan mensenlevens.
Bent u bereid deze vragen, inclusies het feitenrelaas, voor het mogelijk te houden spoeddebat te beantwoorden, als laatstgenoemde binnen de gebruikelijke termijn van beantwoording valt?
Ja.
Het bericht dat de raad van commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang heeft bij de overname |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Deelt u de mening dat de vennootschap conform de code Frijns moet worden gezien als een langetermijnsamenwerkingsverband van diverse bij de onderneming betrokken partijen, zoals onder andere werknemers, toeleveranciers en de overheid?1
De wet bepaalt dat de taak van het bestuur is het besturen van de vennootschap (artikel 2:129 lid 1 BW). De taak van de raad van commissarissen is het houden van toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en het met raad terzijde staan van het bestuur (artikel 2:140 lid 2 BW). Uit artikel 2:9 jo. 2:149 BW volgt dat bestuurders en commissarissen zijn gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun taak. Een belangrijk element van deze behoorlijke taakvervulling is dat zij zich bij de uitoefening van hun taken richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Ten aanzien van commissarissen is dit thans al uitdrukkelijk in de wet bepaald (artikel 2:140 lid 2 BW). Ook voor bestuurders geldt dit beginsel nu al, maar het zal expliciet in de wet worden vastgelegd wanneer het wetsvoorstel bestuur en toezicht (Kamerstukken I, 31 763, nr. A) tot wet wordt verheven (vgl. het voorgestelde artikel 2:9 lid 5).
De Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) bevat nadere uitwerkingen van hetgeen in de wet is bepaald. Uit punt 7 van de preambule van de Code volgt dat deze is gebaseerd op het uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn verantwoordelijk voor een doorgaans op de continuïteit van de onderneming gerichte afweging van de betrokken belangen. De raad van commissarissen zal er dus op moeten toezien dat het bestuur van de vennootschap bij het nemen van beslissingen rekening houdt met alle relevante deelbelangen, waaronder het belang van aandeelhouders, het belang van de werknemers en voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten.
Deelt u de mening dat de raad van commissarissen rekening behoort te houden met de belangen van alle verschillende voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten en dat hierbij betrokken dient te worden de belangen van onder andere zowel de aandeelhouders als de werknemers? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe dient in het licht van uw antwoord op bovenstaande vraag het antwoord op eerdere vragen geïnterpreteerd te worden, waarin u aangeeft: «De raad van commissarissen van een naamloze vennootschap dient zich bij zijn taakvervulling te richten naar het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uw antwoord op de derde vraag van 18 oktober 2010, waarin u aangeeft: «Een vennootschap kan echter valide redenen hebben om een variabele beloning (een beloning in de vorm van aandelen of opties op aandelen) toe te kennen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze hun betrokkenheid bij de onderneming wordt vergroot», toelichten? Bij welke bij de vennootschap betrokken partijen wordt de betrokkenheid precies vergroot?
Het is de vennootschap die bepaalt hoe zij haar commissarissen wil belonen. Gelet op het «pas toe of leg uit»-principe van de Code moet de vennootschap die haar commissarissen in aandelen beloont uitleggen waarom zij afwijkt van het beginsel dat aan commissarissen geen aandelen worden toegekend bij wijze van beloning (best practice bepaling III.7.1). Met een beloning in aandelen kan worden beoogd de betrokkenheid van bestuurders en commissarissen te vergroten omdat zij voor een gedeelte «eigenaar» van de vennootschap worden. Het is aan de algemene vergadering om te bepalen of zij met deze uitleg instemt. Overigens laat de omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen onverlet de verantwoordelijkheid van die commissarissen om zich bij de uitoefening van hun taken naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te richten (vgl. artikel 2:140 lid 2 BW).
Valt te stellen dat een stijging van de beurskoers altijd voordelig is, niet alleen voor de aandeelhouders maar voor alle bij de vennootschap betrokken partijen? Valt dit ook te stellen indien de beurskoers stijgt als gevolg van massaontslag bij de vennootschap? Zo nee, wordt het voor commissarissen dan niet moeilijker om het aandeelhoudersbelang te scheiden van het vennootschappelijk belang indien de commissarissen een variabele beloning in aandelen krijgen? Zo nee, waarom niet en waarom is het dan nodig om de betrokkenheid van commissarissen bij de onderneming te vergroten door middel van een beloning in aandelen?
Het beleid van de vennootschap is doorgaans gericht op de continuïteit van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en het creëren van aandeelhouderswaarde op lange termijn, zo volgt uit de preambule van de Code (punt 7). Best practice bepaling III.7.2. van de Code bepaalt in dit kader dat het eventuele aandelenbezit van een commissaris ter belegging op de lange termijn is. Het ligt in de rede dat het bestuur beziet of de beslissing die wordt genomen voordelig is voor de continuïteit van die vennootschap op lange termijn, ook indien de beslissing op korte termijn kan leiden tot een stijging van de beurskoers. De taak van de raad van commissarissen is erop toe te zien dat het bestuur het lange termijnbelang en het korte termijn belang voldoende tegen elkaar afweegt.
Het ontslag van een groot aantal werknemers kan aangewezen zijn om de continuïteit en de winstgevendheid van de vennootschap op de lange termijn te verzekeren. In dit geval zal het tot de taak van de raad van commissarissen behoren om erop toe te zien dat de belangen van de werknemers voldoende zijn meegewogen in het lange termijnbelang van de vennootschap. Ook zal de raad van commissarissen erop moeten toezien dat een sociaal plan wordt opgesteld en dat de verplichtingen uit de Wet op de Ondernemingsraden worden nageleefd. De omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen doet aan deze verantwoordelijkheid niet af.
Deelt u de mening dat een commissaris altijd betrokken moet zijn bij de onderneming waar die commissaris toezicht houdt, ongeacht de beloningsvorm?
Ja.
Welke bij de vennootschap betrokken partij heeft in de aandeelhouderscirculaire ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering het oordeel «appropriate» geveld over de vraag of de belangen van de vennootschap, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen? Kunt aan toelichten of de mogelijkheid bestaat dat deze partij beloond wordt met aandelen en/of opties op aandelen? Bent u van mening dat dit oordeel als onafhankelijk en objectief kan worden gekwalificeerd?2
Uit pagina 25 tot en 28 van de aandeelhouderscirculaire waarnaar in deze vraag wordt verwezen, volgt dat bepaalde bestuurders en commissarissen van Crucell in aandelen of opties worden beloond. Op pagina 24 en 25 van de aandeelhouderscirculaire is door de beide «boards» van Crucell, dat wil zeggen het bestuur en de raad van commissarissen, opgemerkt dat de bestaande regelingen als «appropriate» werden beschouwd. Geconcludeerd is dat de belangen van Crucell, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen. Het is aan de aandeelhouders om te bepalen of zij dit oordeel van de bestuurders en commissarissen delen.
Onderschrijft u de mening van de Monitoring Commissie Corporate Governance dat de toegenomen standaardisering in de uitleg van de Corporate Governance Code een ongewenste ontwikkeling is? Past het argument dat een afwijking op de Code gangbaar is in de sector waarin het desbetreffende bedrijf opereert in de door de Monitoring Commissie geschetste ontwikkeling? Zo ja, bent u bereid daar maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn naar uw mening motivaties die passen binnen deze ontwikkeling van standaardisatie?
De Code is een systeem van zelfregulering, waarbij de regels zijn ontwikkeld door marktdeelnemers. Indien de door de marktdeelnemers ontwikkelde regels tekortschieten dan wel niet voldoende worden nageleefd, is het in de eerste plaats aan die marktdeelnemers om deze regels aan te passen.
Naleving van de Code is verplicht vanwege de wettelijke verankering van de Code in artikel 2:391 lid 5 BW. Bij de naleving wordt uitgegaan van het «pas toe of leg uit-principe». Dit houdt in dat een codebepaling wordt nageleefd wanneer deze door een onderneming wordt toegepast of wanneer daarvan gemotiveerd wordt afgeweken. In haar rapport van december 2010 heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code opgemerkt dat zij ervoor wil waken dat corporate governance een «afvink-onderwerp» wordt waarbij het kunnen «vinken» belangrijker wordt dan het daadwerkelijk handelen in de geest van de Code. De Monitoring Commissie heeft in haar werkprogramma voor 2011 aangekondigd aandacht te zullen besteden aan de kwaliteit van de uitleg. Uit het rapport van de Monitoring Commissie van december 2010 volgt niet dat de gegeven uitleg altijd een standaarduitleg is. De omstandigheid dat een afwijking van de Code gangbaar is in de sector waarin de betreffende onderneming opereert, kan deel uitmaken van de motivering waarom van een bepaling van de Code wordt afgeweken. Het is aan de aandeelhoudersvergadering van de betreffende onderneming om te bepalen of zij de gegeven verantwoording over de naleving van de Code, waaronder de uitleg van een afwijking voldoende vindt. Indien dat niet zo is, is het ook aan de aandeelhoudersvergadering om te bepalen welke consequenties ze daaraan verbindt.
De betrokkenheid van Shell bij gasboring in Karoo Zuid-Afrika |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
|
|
Kent u het artikel «Prinses Irene keert zich tegen het plan Shell»?1
Wat is uw politieke oordeel over de uitspraken van de prinses over de exploratiemissie van Shell naar Zuid West Karoo?
Wat is uw oordeel over het feit dat Shell naar gas wil boren in deze regio gezien het feit dat bij het proces van hydraulisch boren naar gas veel water nodig is (fracing) en het gebied (Karoo) chronisch gebrek aan water heeft?
Is u bekend dat chemicaliën in de grond geïnjecteerd zullen worden om het opboren van het gas mogelijk te maken, die het grondwater besmetten? Deelt u de mening dat dit voor risico zorgt in een gebied waar al een watertekort is en dus afgeraden zou moeten worden?
Is de ambassade betrokken geweest bij het tot stand komen van de aanvraag bij de «Petroleum Agency» van Zuid Afrika (PASA)? Kunt u aangeven welke rol de ambassade gespeeld heeft?
Draagt de Nederlandse overheid financieel bij aan de exploratiemissie van Shell? Zo ja, in welke bedragen? Zo niet, kunt u dan aangeven of Shell de exploratie voor eigen rekening neemt?
Zijn er garanties afgegeven aan Shell in welke vorm dan ook? Zo ja, welke dan?
Kunt u aangeven of het moederbedrijf van Shell in Nederland aansprakelijk is voor de activiteiten van de Exploration Company B.V. in Zuid-Afrika?
Bent u bekend met het standpunt van onder andere de Democratic Alliance dat de boring onverantwoorde risico’s met zich meebrengen voor mens en milieu? Zo ja, wat is uw politieke oordeel? Zo niet, wilt u zich dan in het standpunt van de Democratic Alliance verdiepen en ons in een later stadium op de hoogte stellen van uw politieke oordeel?
De mogelijke sluiting van de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel mogelijk moet sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving op RTV-oost van 28 januari 2010 contact gehad met het Diaconessenhuis in Meppel. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Welke redenen voert het Diaconessenhuis te Meppel daarvoor aan?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Het ziekenhuis is in voorbereiding op dit plan in gesprek met onder andere de verloskundigen in de eerste lijn. Met het oog op de kwaliteitsnormen kijkt het
ziekenhuis op welke wijze zij de verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit en veiligheid van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Het ziekenhuis heeft aangegeven mogelijke concentratie in de toekomst niet uit te sluiten, maar er is op dit moment geen sprake van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Zijn er meer ziekenhuizen in Nederland die zich zorgen maken dat zij hun afdeling verloskunde moeten sluiten? Zo ja, welke zijn dit en wat zijn hun overwegingen?
Er zijn meer ziekenhuizen, zoals ZGT, die in voorbereiding op hun plan van aanpak om 24/7 uurs acute verloskunde bereikbaar en beschikbaar te hebben in gesprek zijn met onder andere verloskundigen, gynaecologen en verzekeraars.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel moet sluiten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Klopt het dat de afdeling verloskunde moeite heeft voldoende gynaecologen te vinden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het tekort aan gynaecologen wordt opgelost?
Er is in 2010 een gynaecoloog op de afdeling Verloskunde met pensioen gegaan. Invulling van deze vacature is niet gelukt. Er is besloten tot een fusie met de maatschap gynaecologie van het ziekenhuis in Zwolle. Deze fusie moet het voor een nieuwe gynaecoloog aantrekkelijker maken om in deze maatschap te gaan werken. Er wordt op dit moment opnieuw geworven voor een chef de clinique.
Wat is volgens u de volumenorm, oftewel het aantal bevallingen waaraan ziekenhuizen moeten voldoen om een volwaardige afdeling klinische verloskunde te kunnen draaien?
Er zijn op dit moment geen normen die betrekking hebben op een minimum aantal bevallingen per ziekenhuis.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden als de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel moet sluiten? Welke gevolgen heeft dit voor de wettelijke normen voor de aanrijtijden in Meppel en omgeving?
Voor het Diaconessenhuis in Meppel geldt dat dit ziekenhuis «gevoelig» is voor zo’n 7100 inwoners. Dat wil zeggen dat bij concentratie van acute zorgfuncties dit aantal mensen niet meer binnen 45 minuten de acute zorg kan bereiken. Dit vind ik ongewenst.
Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) heeft de taak om als er dergelijke «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met partijen een oplossing voor te vinden. Denk hierbij aan: toch de afdeling klinische verloskunde openhouden, een extra ambulance, vervangende vormen van zorg in de eerste of anderhalvelijn.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) dat concludeert dat baby’s een hoger risico lopen om kort na de bevalling te overlijden als vrouwen voor de bevalling langer dan twintig minuten moeten reizen naar een ziekenhuis?2
De onderzoekers geven aan dat een langere reistijd op zich niet de directe oorzaak is voor de sterfte. Als vrouwen tijdig naar het ziekenhuis gaan bij een indicatie op een ziekenhuisbevalling, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan als een vrouw last-minute in het geval van een spoedsituatie naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde echt. Het zou dus goed kunnen zijn dat indien vrouwen op basis van een gedegen inschatting van de verloskundige of gynaecoloog tijdig naar een ziekenhuis worden verwezen, er geen complicaties vanwege de reistijd optreden. Gynaecologen en verloskundigen dienen hierover goede protocollair vastgelegde afspraken te maken. Het College Perinatale Zorg kan hier een rol in spelen als het gaat om het initiëren van multidisciplinaire afspraken. Mogelijk zijn er in andere landen andere afspraken over het moment waarop een bevallende vrouw naar het ziekenhuis gaat.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vrouwen binnen de aanrijdtijd van 15 minuten blijven bij een bevalling? Hoe verhoudt zich dit tot de discussie van concentratie van ziekenhuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bereikbaarheidsnorm voor acute zorg van 45 minuten wordt gemonitord door de IGZ.
Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) heeft de taak als in dergelijke situaties «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met partijen een oplossing voor te vinden. Denk hierbij aan: toch de afdeling klinische verloskunde openhouden, extra ambulance, vervangende vormen van zorg in de eerste of anderhalvelijn.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Wilt u deze schriftelijke vragen, en eerdere schriftelijke vragen over het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te verplaatsen naar Hengelo3 en de vragen over de rol van de marktsturing in het besluit de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te schrappen4 beantwoorden vóór het algemeen overleg zwangerschap en geboorte op donderdag 10 februari 2011?
Ja.
Is het waar dat er bij Defensie een kaart bestaat van de Haarlemmermeerpolder waarop te zien is dat er op 18 locaties mogelijk op scherp staande explosieven liggen in de vorm van door de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog aangebrachte ondermijningen?1 Zo ja, waarom is dit tot op heden nooit aan de Kamer medegedeeld?
Neen. Op de bedoelde kaart, die in 1948 is gemaakt door de Dienst der Publieke Werken van de gemeente Amsterdam, zijn verdedigingswerken van de Duitse bezetter te zien. Er zijn onder meer enkele locaties («springputten») gemarkeerd waar voorbereidingen waren getroffen voor inundaties. Direct na de oorlog zijn alle bekende locaties van explosieven aan de hand van onder meer Duitse gegevens in dit gebied gecontroleerd. Mijnen, munitie en explosieven die werden aangetroffen zijn in de periode 1945–1947 geruimd. Dit betrof ook de locaties op de bovengenoemde kaart.
Kunt u inschatten of laten onderzoeken in hoeverre deze explosieven een gevaar vormen voor de Haarlemmermeerpolder, in het bijzonder naar rijwegen en dijklichamen langs vaarwegen, en luchthaven Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van op scherp staande explosieven. Voor zover zich op de bedoelde locaties explosieven bevonden, zijn deze kort na de Tweede Wereldoorlog geruimd.
Bent u voornemens om deze op scherp staande explosieven op te ruimen zodat het gevaar zo snel mogelijk wordt weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om deze kaart, al dan niet vertrouwelijk, naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De kaart maakt deel uit van een collectie kaarten van Duitse verdedigingswerken en inundaties van het Nederlands grondgebied in de Tweede Wereldoorlog. Deze collectie bevindt zich bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) van het ministerie van Defensie en is voor iedere belangstellende toegankelijk.
De inventaris van de collectie is op internet geplaatst.2 De collectie zelf wordt gaandeweg ook beschikbaar gesteld via deze website. Het inscannen van deze documenten is een langdurig proces, waarbij de desbetreffende kaart nog niet aan bod was gekomen. Vanwege de recente publiciteit is deze kaart op 2 februari j.l. op de website van het NIMH geplaatst.3 Een kopie van de kaart zend ik u hierbij.4
De kaalslag op de scholen in Noord Nederland |
|
Metin Çelik (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kaalslag op lagere scholen in Noorden»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, zie voor mijn reactie de beantwoording van de volgende vragen.
Deelt u de mening dat krimp in veel gemeenten in Nederland een groot probleem betekent voor het onderwijs en de kwaliteit van het onderwijs?
Door de krimp in een aantal gemeenten in Nederland zal het aantal leerlingen afnemen, wat merkbaar wordt voor de onderwijsvoorzieningen. Wanneer scholen te klein worden kan de onderwijskwaliteit in gevaar komen. Vanuit het ministerie van OCW wordt gestimuleerd dat de betreffende regio’s tijdig passende maatregelen nemen om ook in krimpgebieden de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod te garanderen.
Is het waar dat in het Noorden van het land de komende jaren vijfduizend arbeidsplaatsen in het basisonderwijs zullen verdwijnen, zoals de OSG groep in haar onderzoek stelt? Hoe kijkt u hier tegen aan?
Uit het onderzoek van de OSG groep blijkt dit niet. Een aantal schoolbesturen in het noorden heeft blijkbaar deze conclusie getrokken. Als het aantal leerlingen daalt, zijn er natuurlijk minder leraren nodig. Hoeveel arbeidsplaatsen er in krimpgebieden verloren zullen gaan is niet precies te bepalen en is sterk afhankelijk van de gehanteerde prognosemodellen. Het is wel te verwachten dat de komende jaren een aantal arbeidsplaatsen in het basisonderwijs verloren zal gaan als gevolg van de krimp. Dit betekent echter niet automatisch dat dit met gedwongen ontslagen gepaard zal gaan. Door de vergrijzing van het lerarenbestand zal volgens de prognoses ook in de krimpgebieden voldoende werkgelegenheid blijven bestaan voor zittende en nieuwe leraren.
Is het waar dat de exploitatie van kleine scholen duurder is dan van grotere scholen, is hierover onderzoek verricht, zo ja welk onderzoek en wat zijn hiervan de conclusies?
In het algemeen is het waar dat de kosten per leerling van kleine scholen hoger zijn dan van grotere scholen. Kleine scholen worden voor deze kosten gecompenseerd door de vaste voet in de bekostiging van basisscholen en door de kleinescholentoeslag. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de zogenaamde kostenremanentie bij kleine scholen. De vraag staat daarbij centraal of de toename van de bekostiging per leerling voldoende is om de (verwachte) stijging van de kosten per leerling te accommoderen. Het onderzoek wordt binnenkort afgerond.
Bent u van mening dat de huidige manier van bekostiging onvoldoende rekening houdt met het specifieke karakter van scholen in het Noorden en krimpgebieden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 wordt in de huidige bekostigingssystematiek rekening gehouden met het specifieke karakter van deze scholen. Het bovengenoemde onderzoek zal moeten uitwijzen of het stelsel voldoende is ingericht op krimp.
Is het binnen de huidige wetgeving mogelijk om de financiering van scholen, zoals bijvoorbeeld in krimpgemeenten, anders en gedifferentieerder te regelen? Zo ja op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het al mogelijk om aan een kleinescholentoeslag te verstrekken aan scholen in krimpgebieden. Verder werkt de daling van het aantal leerlingen met vertraging door in de bekostiging. Ook worden de opheffingsnormen verlaagd als het aantal leerlingen daalt. Er hebben al aanpassingen in het stelsel plaatsgevonden. Het is nu mogelijk scholen tijdelijk onder de absolute norm van 23 leerlingen in stand te houden. De samenwerkingsschool die een oplossing kan zijn in krimpgebieden is wettelijk geregeld. Er komt nog een wetsvoorstel dat het scholen mogelijk maakt vijf jaar in plaats van drie jaar onder de opheffingsnorm te zitten. De komende periode wordt nagegaan op welke wijze de kwaliteit van het onderwijs in krimpgebieden verder gewaarborgd kan blijven.
Deelt u de mening dat door het verdwijnen van onder andere conciërges op kleine scholen de werkdruk van leerkrachten hoger wordt, waardoor door allerlei neventaken de leerkracht minder aandacht kan geven aan de leerlingen, met als gevolg een teruglopende kwaliteit van het onderwijs?
In het algemeen kunnen grotere scholen over een gevarieerder personeelsbestand beschikken dan kleine scholen. Ook de functie van conciërge valt daar onder. Bij kleine scholen kan de kwaliteit onder druk komen te staan wat ook blijkt uit het relatieve grote aantal zwakke en zeer scholen. Dat heeft vooral te maken met de noodzaak combinatieklassen te vormen. Deze klassen vragen een andere vaardigheid van leraren.
Houdt de onderwijsinspectie voldoende rekening met regionale verschillen in haar beoordeling van scholen, specifiek met de beoordeling van plattelandsscholen in relatie tot minder financiën?
De onderwijsinspectie beoordeelt de scholen uitsluitend op de onderwijskwaliteit ongeacht de grootte van de school.
Het kansspelbeleid |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u op korte termijn al licenties voor internetgokken gaat veilen?1 Zo nee, op welke termijn dan wel?
Bij brief van 19 maart 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 557, nr. 124) heb ik de Tweede Kamer, mede namens de staatssecretaris van Financiën, mijn visie op het kansspelbeleid doen toekomen. In die brief heb ik de verwachting uitgesproken dit najaar een voorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen ter advies voor te leggen aan de Raad van State, dat voorziet in de invoering van een vergunningstelsel voor kansspelen via internet. Uit dat voorstel zal blijken op welke wijze dergelijke vergunningen zullen worden verleend. Voorts heb ik in die brief aangegeven een onderzoek te zullen instellen naar de mogelijkheden meer marktwerking in te voeren bij (onder andere) speelcasino’s. Bij Holland Casino zal ook het pseudo-staatsaandeelhouderschap onderwerp van onderzoek zijn.
Zijn er door u, of namens u, gesprekken gevoerd over het vrijgeven van internetgokken met de lobbyorganisatie Stichting Online Gaming Nederland onder leiding van de heer Linschoten? Zo ja, wanneer en hoe vaak? Zo nee, met wie zijn er wel gesprekken gevoerd over dit onderwerp?
Ten behoeve van de voorbereiding van nieuw beleid, onder andere op het gebied van kansspelen via internet, hebben ambtenaren van mijn ministerie de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders op het gebied van kansspelen. In dat kader is ook gesproken met vertegenwoordigers van genoemde organisatie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot aangiftes die door het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gedaan tegen de aanbieders van illegale goksites?
In dit soort zaken is bijna altijd sprake van een internationale component waardoor het Openbaar Ministerie (OM) afhankelijk is van internationale rechtshulp. Het ontbreken van rechtshulpverdragen en/of de dubbele strafbaarheid staat succesvolle vervolging echter veelal in de weg. Het OM heeft de toenmalige minister van Justitie daarom eind 2009 laten weten de aangiften, mede gelet op de beperkt beschikbare opsporingscapaciteit, niet verder in behandeling te nemen.
Wat is de stand van zaken in de gesprekken met in Nederland opererende banken om te stoppen met het faciliteren van illegale kansspelen via internet en het daarmee overtreden van de Wet op de kansspelen?
Het overleg over het beëindigen van het faciliteren van illegale kansspelen via internet wordt niet met individuele banken maar met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) gevoerd. Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt. Ik heb geen reden aan te nemen dat individuele banken – waaronder ABN AMRO Bank – of iDEAL – dat bestaat uit een samenwerkingsverband van verschillende banken – zich niet zullen houden aan de met de NVB gemaakte spraken. Overigens nemen banken waarvan de Staat in het kapitaal deelneemt geen bijzondere positie in ten opzichte van andere banken; wet- en regelgeving gelden in gelijke mate voor alle ondernemingen.
Heeft de ABN AMRO-bank inmiddels alle medewerking aan het faciliteren van illegale kansspelen op internet beëindigd, zowel van aanbieders als van spelers? Zo nee, hoe is het mogelijk dat een bank die volledig in handen is van de Nederlandse Staat de Wet op de kansspelen blijft overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het nog steeds mogelijk om via Ideal deel te nemen aan illegale kansspelen via internet? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen door het vorige kabinet om hier een eind aan te maken en wat is de stand van zaken in dezen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn zal u duidelijkheid geven over de mogelijke verkoop van Holland Casino?2
Zie antwoord vraag 1.