Een onderzoek naar overvolle treinen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van FNV Bondgenoten aan de Inspectie Leefomgeving en Transport met het verzoek een onderzoek te doen naar overvolle treinen?1
Ja.
Herkent u de zorgen die FNV Bondgenoten uit over de veiligheid van reizigers en spoorpersoneel in overvolle treinen?
Sinds oktober 2011 heeft de Inspectie een aantal meldingen ontvangen die blijk gaven van irritaties over overvolle treinen. Daarnaast is het een ervaringsgegeven dat het invoeren van een nieuwe dienstregeling onvoorzien op bepaalde trajecten en tijdstippen tijdelijk tot vollere treinen leidt dan gewoonlijk het geval was. Naar aanleiding van reizigerstellingen en klachten heeft NS maatregelen genomen door op enkele trajecten meer materieel in te zetten. Daarna zijn de klachten sterk afgenomen. Dit duidt erop dat er vooral sprake is van een aanpassing aan een nieuwe situatie en dat er geen sprake is van structurele problemen met overvolle treinen.
Een onderzoek naar de capaciteitsproblematiek steun ik niet, gezien de maatregelen die door de NS zijn genomen.
Steunt u het verzoek dat FNV Bondgenoten bij uw inspectie heeft neergelegd om een onderzoek te laten doen naar de capaciteitsproblematiek die leidt tot overvolle treinen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat de problemen met overvolle treinen op bepaalde tracés erger zijn geworden sinds de nieuwe dienstregeling 2012 van kracht is? Zo ja, op welke tracés is dit het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er geen norm bestaat die bepaalt wat een overvolle trein precies is, behalve de «richtlijn» dat de deuren dicht moeten kunnen? Zo ja, vindt u dat een probleem en bent u van plan ervoor te zorgen dat dergelijke normen ontwikkeld worden? Zo nee, hoe zien die normen eruit?
Er zijn inderdaad geen wettelijke normen met betrekking tot overvolle treinen. Een dergelijke norm zou ook niet goed controleerbaar en handhaafbaar zijn. Het aanwezige treinpersoneel beoordeelt aan de hand van de concrete situatie of het verantwoord is om de trein te laten rijden. De veiligheid staat daarbij voorop, zo heeft de NS mij gegarandeerd.
De spoorwegonderneming heeft op grond van de EG verordening 1371/2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer, de verplichting om passende maatregelen te nemen voor de veiligheid van reizigers en personeel.
Deze maatregelen moeten in overeenstemming met de openbare autoriteiten worden genomen. In het najaar van 2011 heeft de Inspectie de spoorwegondernemingen reeds op deze nieuwe verplichting gewezen. Het is aan de spoorwegondernemingen en beheerders om daar invulling aan te geven. De Inspectie beoordeelt aan de hand van de gevraagde gegevens of de invulling voldoende is.
Daarnaast heeft de spoorwegonderneming als werkgever in zijn algemeenheid de verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat nooduitgangen en vluchtwegen vrij gehouden worden, zodat bij een situatie van direct gevaar de werknemer de mogelijkheid heeft om zich via de kortste route in veiligheid te brengen.
Uiteraard is bij volle treinen sprake van een afname van het comfort van de reizigers. Daarom heb ik met NS prestatie-afspraken gemaakt over de kans op een zitplaats; deze houdt uiteraard verband met de drukte in de treinen. De afspraken zijn als prestatie indicatoren opgenomen in het vervoerplan.
Het functioneren van de AIVD |
|
André Elissen (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blunderende AIVD liet mol zelf binnen»?1
Ja.
Hoe duidt u dit artikel, waarin aangegeven wordt dat er fouten zijn gemaakt bij sollicitatieprocedures en dat er binnen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) slordig wordt omgegaan met gevoelige informatie?
De relatie die in het artikel wordt gelegd tussen de dood van een vermeend medewerker van de AIVD en het Hofstadonderzoek is niet aan de orde.
Betrokkenen in het Hofstad-onderzoek hebben indertijd inderdaad wel aangegeven dat er sprake was van beperkt beschikbare capaciteit voor het onderzoek. Dit is later ook door de CTIVD geconcludeerd in haar rapport inzake de afwegingen van de AIVD met betrekking tot Mohammed B. van 13 februari 2008 (Tweede Kamer Vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 22). In de reactie op het CTIVD rapport heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven dat zij de kritische kanttekeningen die de CTIVD terzake plaatste bij het algemene functioneren van de AIVD in 2004 herkende en onderschreef. Tevens gaf zij aan dat reeds in 2007 een meerjarig programma was gestart, dat heeft geleid tot de nodige verbeteringen in het functioneren van de AIVD. Ook in antwoorden op de schriftelijke vragen die door de Kamer zijn gesteld naar aanleiding van het rapport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 23) is de minister uitgebreid ingegaan op zowel personele zaken als controlemechanismen en de verbeteringen die de AIVD sinds 2004 heeft doorgevoerd.
Over het lekken van informatie door de in het artikel genoemde audiobewerker heeft de toenmalige minister de Tweede Kamer op 10 november 2004 een brief gestuurd. Daarnaast heeft de minister de CIVD meerdere malen uitvoerig vertrouwelijk geïnformeerd.
Is het waar dat er bij de AIVD dagelijks slechts tot een uurtje of vijf in de middag gewerkt kan worden met gevoelige informatie, omdat deze vóór die tijd in de kluis moet liggen en kluismedewerkers om vier à vijf uur naar huis gaan? Bent u van mening dat er een 24-uurs bereikbaarheid, toegang en opslag tot geheime informatie mogelijk moet zijn? Zo, nee waarom niet?
De AIVD is 24 uur per dag, 7 dagen per week, 365 dagen per jaar operationeel en bereikbaar. De suggestie die in het artikel wordt gedaan, als ware dat niet het geval, is dus onjuist.
Klopt het dat de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) het handelen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) slechts toetst aan juridische kaders? Ziet de CTIVD daarnaast ook toe op de wijze waarop sollicitaties plaatsvinden, de manier waarop er met vertrouwelijke informatie wordt omgegaan, de toegang tot interne vertrouwenspersonen is geregeld en de interne bedrijfscultuur? Zo nee, vindt u dat de CTIVD deze taak heeft, of is dit niet nodig omdat er op een andere wijze al toezicht op de AIVD plaatsvindt?
Intern heeft de AIVD bijzondere aandacht voor de personeelszorg, het beveiligingsbeleid en reflectie op de eigen organisatie. Aandacht voor persoonlijke gedragingen en ook het veiligheidsbewustzijn zijn constanten binnen de organisatie. Medewerkers hebben daarnaast toegang tot een vertrouwenspersoon integriteit en de bedrijfsmaatschappelijk werker. De rijksbrede klokkenluidersregeling geldt uiteraard ook voor medewerkers van de AIVD; zij blijven daarbij gehouden aan de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 85 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002.
Voor wat betreft het toezichtstelsel kan het volgende worden aangegeven.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ziet toe op de rechtmatigheid van de taakuitvoering van de AIVD en de MIVD. Het toezichtstelsel is echter breder. De Kamer controleert de AIVD in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) aan de hand van onder meer het geheim gerubriceerde jaarplan, de driemaandelijkse rapportages over de taakuitvoering en de geheime bijlage van het jaarverslag. De Kamer in brede zin voert zijn controlerende rol uit (veelal in de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken) aan de hand van onder meer de openbare versies van het jaarplan en het jaarverslag van de AIVD. Voorts geldt dat er verschillende instanties zijn die, evenals de eerder genoemde CTIVD, externe en onafhankelijke controle op de diensten uitoefenen. Daarbij gaat het om de Algemene Rekenkamer die de rechtmatigheid van in- en uitgaven van de dienst controleert en onderzoek verricht naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Daarnaast onderzoekt de Rijksauditdienst het beheer en de bedrijfsvoering van de AIVD. De burger kan bovendien klachten indienen bij de Nationale ombudsman over de uitvoering van taken door de overheid en dus ook over de taakuitvoering door de AIVD. In het toezichtstelsel past tot slot de controle die de rechter uitoefent. Daarbij gaat het zowel om de bestuurs- straf- en civiele rechter.
In 2005 is in het kader van het onderzoek van het Clingendael Centrum voor Strategische Studies TNO (CCSS) vastgesteld dat het stelsel van democratische controle in Nederland op de AIVD en de MIVD dekkend is en van hoge kwaliteit. Het rapport is aangeboden aan en besproken met de Tweede Kamer.
Hoe komt het dat de CTIVD of de AIVD zelf de minister van BZK niet eerder gewaarschuwd heeft voor de cultuur binnen de AIVD (die in het aangehaalde artikel «verontrustend» wordt genoemd) en de slordige wijze van omgaan met informatie? Heeft de AIVD voldoende zelfreinigend vermogen? Beschikt de AIVD over een afdoende klokkenluidersregeling?
Zie antwoord vraag 4.
Welke van de in het artikel genoemde feiten waren reeds bekend binnen de AIVD en op welke wijze is daarop gereageerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
De knelpunten bij de opvang van zieke vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw toezegging over het oplossen van de knelpunten bij de opvang van zieke vreemdelingen?1
Ja.
Hoe kan uw toezegging precies worden begrepen?
Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de begroting Immigratie en Asiel werden de dilemma’s geschetst die spelen bij de uitvoering van de motie die ertoe strekt om aan uitgeprocedeerde asielzoekers, onder bepaalde voorwaarden, opvang te verlenen gedurende hun medische procedure. Mij werd gevraagd of ik open sta voor verbeteringen. Ik heb toegezegd hier werk van te maken.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn dat van de ruim 300 aanvragen voor opvang vanwege medische problemen er in slechts 15 zaken daadwerkelijk opvang is geboden?
Van de 300 aanvragen zijn ongeveer 120 pakketten compleet bevonden en is er een afspraak gemaakt om de aanvraag in te dienen.
Van de 120 ingediende aanvragen is in ongeveer 15 gevallen direct bij de indiening van de aanvraag uitstel van vertrek (artikel 64 Vw) verleend op basis waarvan rechtmatig verblijf en recht op opvang is ontstaan gedurende de procedure om verblijf op medische gronden. In deze gevallen zijn namelijk alle benodigde gegevens overgelegd, maar kon op dat moment nog geen beslissing op de aanvraag worden genomen. In ongeveer 15 aanvragen is direct verblijf op medische gronden verleend. Ongeveer 90 aanvragen zijn direct afgewezen omdat niet aan de voorwaarden voor verblijf op medische gronden werd voldaan.
Van ongeveer 180 ex-asielzoekers waren de aangeleverde (medische) gegevens niet compleet. In ongeveer 100 zaken hiervan ontbrak de toestemmingsverklaring, was deze niet compleet of ontbrak een geldig document voor grensoverschrijding dan wel andere bescheiden waarmee de nationaliteit aangetoond wordt of aannemelijk kon worden gemaakt. In de overige ongeveer 80 zaken waren de relevante medische gegevens onvolledig.
Deelt u de mening dat de strekking van de aan deze opvang ten grondslag liggende door de Kamer aangenomen2 om te voorkomen dat zieke vreemdelingen op straat belanden, bij de huidige wijze van uitvoering onvoldoende recht wordt gedaan?
Nee, deze mening deel ik niet. Op basis van de Ex-Ante Uitvoeringstoets (EAUT) die in de zomer van 2009 is uitgevoerd, werd verwacht dat het naar schatting om een maximale doelgroep van ongeveer 1200 ex-asielzoekers per jaar zou gaan. Op basis van de cijfermatige bevindingen moet worden gesteld dat een uiterst gering aantal ex-asielzoekers gebruik maakt van de mogelijkheden die de motie biedt. Voor ex-asielzoekers die wèl gebruik willen maken van de mogelijkheden die de motie biedt, maar de aangeleverde (medische) gegevens niet compleet aanleveren, zal ik stimuleren dat het aantal incomplete dossiers gereduceerd wordt, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren, zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb aangegeven.
Klopt het dat een zieke asielzoeker, wiens asielaanvraag is afgewezen en die tegen die afwijzing in hoger beroep is gegaan, niet in aanmerking kan komen voor opvang vanwege medische redenen, omdat de asielzoeker dan nog niet is uitgeprocedeerd, en hij daardoor op straat belandt? Deelt u de mening dat zo’n zieke asielzoeker ook in de hoger beroepsfase opvang moet kunnen krijgen, als hij aan de overige voorwaarden voldoet? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit in uw beleid aan te passen?
Nee, dat klopt niet. Hoger beroep tegen een afgewezen asielaanvraag heeft geen schorsende werking waardoor er op de afgewezen asielzoeker een vertrekplicht rust. Indien er sprake is van medische problematiek staat het de afgewezen asielzoeker vrij om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet aan te vragen. De afgewezen asielzoeker kan – onder voorwaarden – in aanmerking komen voor opvang.
Indien tegen een afgewezen asielaanvraag in hoger beroep wordt gegaan, kan daarnaast tegelijkertijd om het treffen van een voorlopige voorziening worden verzocht. Indien de rechter het verzoek toewijst, krijgt de afgewezen asielzoeker weer rechtmatig verblijf in Nederland. Het recht op opvang herleeft dan gedurende de hogere beroepsfase. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Klopt het dat een vreemdeling die een medische aanvraag doet en tevens om opvang verzoekt, bij een afwijzing van de aanvraag geen opvang verleend wordt, ook niet als de rechtbank de voorlopige voorziening tegen die afwijzing toewijst? Deelt u de mening dat zo’n zieke vreemdeling in het geval van een toegewezen voorlopige voorziening opvang zou moeten worden verleend? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit in uw beleid aan te passen? Bent u in dit kader bereid om rechtbanken, in het geval van medische aanvragen waar tevens om opvang is verzocht, te verzoeken om verzoeken om voorlopige voorzieningen met spoed te behandelen?
Nee, dat klopt niet. Voor een afgewezen asielzoeker die tijdens de lopende medische procedure opvang heeft gekregen op grond van de motie, volgt bij een afwijzende beslissing een vertrektermijn en eindigt uiteindelijk het recht op opvang. Tegen deze beslissing kan bezwaar worden gemaakt maar dit levert geen rechtmatig verblijf op. Daarom zal de bezwaarprocedure veelal gepaard gaan met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij een toewijzing van de voorlopige voorziening krijgt de afgewezen asielzoeker weer rechtmatig verblijf in Nederland. Het recht op opvang herleeft dan gedurende de bezwaarfase.
Bij andere vreemdelingen met medische problematiek, die niet de procedure van de motie volgen, leidt een toewijzing van de voorlopige voorziening niet alsnog tot recht op opvang. Zij hebben immers ook geen recht op opvang gehad gedurende de procedure in eerste aanleg. Zij hebben wel rechtmatig verblijf en zij mogen de beslissing op het bezwaar in Nederland afwachten.
Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat de knelpunten voor het verkrijgen van opvang voor zieke vreemdelingen worden opgelost zodat zij niet meer op straat belanden?
Zie antwoord vraag 4.
De beslissingsmacht van zorgverzekeraars over een ambulancepost op Walcheren |
|
Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven of u nog steeds van mening bent dat het onverantwoord is dat de ambulancepost op Walcheren verdwijnt, zoals u in uw brief van februari 2011 aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) Zuidwest Nederland schreef?1
Gezien het unieke karakter van de situatie in Zeeland en van het verzoek om dit specifieke budget te verhogen was het voor de NZa zaak om zorgvuldig te werk te gaan. De NZa is immers onafhankelijk in haar oordeelsvorming. Van belang was hierbij dat de verzekeraar informatie zou verschaffen over de vraag in hoeverre de zorgplicht in het gedrang zou komen bij uitblijven van de extra financiering. Op 10 februari 2012 heeft de NZa, mede op basis van haar gesprek met de betrokken verzekeraar, besloten om het budget van Connexxion Ambulancezorg met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 te verhogen.
Waarom schrijft u in uw brief van december 2011 aan de voorzitter van Gedeputeerde Staten Provincie Zeeland dat «gebleken is dat de betreffende beleidsregels geen ruimte bieden voor het honoreren van het specifieke verzoek van RAV Zeeland», en «dat beschikbaarstelling van extra middelen alleen aan de orde zou kunnen zijn ingeval door de zorgverzekeraar aannemelijk wordt gemaakt dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende wettelijke zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Erkent u dat er hiermee – ondanks dat u het als minister van VWS onverantwoord vindt de extra ambulance te laten verdwijnen, en ondanks de op 22 april 2010 aangenomen motie-Van der Vlies2 – geen ambulancepost zal blijven als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en de grootste regionale zorgverzekeraars, hiertoe besluiten? Wat is dan de betekenis van de krachtens de Wet toelating zorginstellingen vastgestelde 45-minutennorm voor de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat regering en volksvertegenwoordiging het beslissende woord hebben over de bereikbaarheid van collectieve zorg in Nederland en niet de grootste verzekeraars in een regio, of een toezichthouder als de NZa? Als de volksvertegenwoordiging, de regering en andere betrokken partijen, waaronder de Provincie Zeeland, van oordeel zijn dat deze post aanvullend noodzakelijk is, kan het toch niet zo zijn dat een toezichthouder als de NZa alsnog aan de verzekeraar vraagt »aannemelijk te maken dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Wiens mening geeft in een dergelijke situatie dan de doorslag?
In de inrichting van de acute zorg geldt een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Als gezegd hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht. Op het moment dat zij onvoldoende budget hebben om deze zorgplicht in de acute zorg uit te oefenen is het zaak dat daar een oplossing voor komt. Om die reden heeft de RAV Zeeland een verzoek bij de NZa ingediend om het budget op te hogen. Ik heb de NZa gevraagd om deze casus grondig te bekijken gezien mijn eerdere toezegging in de Kamer. Vervolgens is het aan de NZa om in deze specifieke casus oordeel te vormen en een besluit te nemen.
Hoe ziet u in het licht van het voorgaande uw eindverantwoordelijkheid als minister voor de 45-minutennorm? Erkent u dat het erop lijkt dat u in deze zaak uw verantwoordelijkheid als minister van VWS afschuift naar de zorgverzekeraars en de NZa, u het proces hierdoor onnodig vertraagt en daarmee de ambulancezorg in Zeeland tekort doet?
Naar mijn mening is de ambulancezorg in Zeeland niet tekort gedaan. De RAV heeft de ambulancepost de afgelopen periode zelf in de lucht gehouden en krijgt hier met terugwerkende kracht financiering voor. Ik hecht er daarbij aan dat de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Wat bent u voornemens te doen in geval de zorgverzekeraar zou besluiten de definitieve financiering voor de extra ambulance niet structureel te regelen, mede in het licht van uw uitspraak dat u eindverantwoordelijk bent voor de borging van de cruciale zorg (in uw brief van 27 april jl.3 geeft u immers aan dat u voor de cruciale zorg, naast uw verantwoordelijkheid voor het zorgsysteem op zich, een extra verantwoordelijkheid hebt, en dat dit betekent dat, wanneer de zorgverzekeraar of het zorgkantoor ondanks alle inspanningen niet in staat zijn deze vormen van zorg beschikbaar te houden, de overheid zal zorgen voor de continuering ervan)? Hoe ziet u in het licht van deze specifieke situatie uw opmerking dat «de bekostiging van deze functies (waaronder de ambulancezorg) daar waar dat noodzakelijk is, vormgegeven zal worden via een zogenaamde beschikbaarheidsvergoeding», en dat «de hoogte van deze vergoeding zodanig dient te worden vastgesteld dat in alle gevallen (dus ook in krimpgebieden) dergelijke voorzieningen in stand gehouden moeten kunnen worden, zonder andere zorgaanbieders te benadelen»?
Het kan niet zo zijn dat als een zorgaanbieder of zorgverzekeraar aangeeft meer budget nodig te hebben, zonder aannemelijk te maken dat daarvoor goede redenen zijn, dat automatisch zou worden toegekend. De NZa toetst de redelijkheid van dat verzoek en handelt daarnaar. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2. Aangezien de NZa heeft besloten het budget van de RAV op te hogen is er geen reden voor mij om een beschikbaarheidsvergoeding in te zetten.
Het Frans-Duitse voornemen om een financiële transactiebelasting in te voeren in de eurozone |
|
Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van persberichten over het voornemen van kanselier Merkel en de Franse president Sarkozy om binnen de eurozone een financiële transactiebelasting in te voeren?1
Ja.
Deelt u de vrees van VNO-NCW en MKB Nederland dat de invoering van een financiële transactiebelasting kan leiden tot een verlaging van de pensioenuitkering van meer dan 10%2? Deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Ik deel de vrees dat een financiële transactiebelasting kan leiden tot een verhoging van uitvoeringskosten van pensioenfondsen waardoor de financiële resultaten en daarmee de pensioenuitkeringen verder onder druk komen te staan. De precieze gevolgen voor pensioenuitkeringen zijn op dit moment moeilijk te kwantificeren. Pensioendeelnemers worden reeds geconfronteerd met de gevolgen van onder meer de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis. Ook gezien de recent aangekondigde kortingen op de pensioenuitkeringen van bepaalde pensioenfondsen moeten we heel goed nadenken over de gevolgen die een eventuele financiële transactiebelasting met zich meebrengt.
Bent u het eens met VNO-NCW en MKB Nederland, alsook het Centraal Planbureau, dat een dergelijke belasting zal leiden tot een structurele krimp van de economie (van 0,53% tot 1,76%), iets wat wij in deze tijden van recessie kunnen missen als kiespijn?2
Voor een uitvoerige analyse van de risico’s op een structurele krimp van de economie als gevolg van een eventuele invoering van de financiële transactiebelasting en de mening van de regering over de financiële transactiebelasting zou ik willen verwijzen naar de kabinetsreactie op de CPB evaluatie Financiële Transactiebelasting.
Bent u bereid zich met klem tegen de invoering van een financiële transactiebelasting te verzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het declaratiegedrag van de directie van de Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws over het declaratiegedrag van de directie van DNB?1
Ja.
In antwoord op eerdere mondelinge hebt u gesteld «Uiteindelijk moet je kunnen vertrouwen op het afgesproken beleid en de interne en externe controle daarop»2; op welke externe controle werd hierbij gedoeld? Op welke manier valt dit te rijmen met het verweerschrift van DNB in de WOB-procedure van RTL Nieuws waarin aangegeven wordt dat er in het geheel geen externe controles plaatsvinden?1.
De externe accountant van DNB controleert de jaarrekening van DNB. De directiedeclaraties maken hier onderdeel van uit. Navraag bij DNB leert dat zij met de opmerking in haar verweerschrift in de WOB-procedure van RTL-nieuws uitsluitend heeft aangegeven dat er geen specifieke externe audit heeft plaatsgevonden op alleen de directiedeclaraties.
Daarnaast kent DNB een intern controlemechanisme voor declaraties. Declaraties worden geaccordeerd door een ander dan degene die de kosten maakt, dit geldt zowel voor medewerkers als directieleden van DNB. Achteraf voert de afdeling Compliance & integriteit van DNB een jaarlijkse controle uit. Voor reis- en verblijfskosten bij dienstreizen geldt dat deze uitsluitend conform het dienstreizenbeleid geboekt worden.
Wat vindt u van het controlesysteem op de declaraties bij DNB? Zouden de directie- en managementdeclaraties niet jaarlijks extern gecontroleerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) laat doen? Bent u bereid DNB te verzoeken externe controle in te stellen?
Het declaratiebeleid bij DNB wordt vastgelegd en vastgesteld door de Raad van Commissarissen van DNB. Navraag bij DNB leert dat er de afgelopen jaren jaarlijks controle heeft plaatsgevonden op de naleving van het beleid door de afdeling Compliance & Integriteit van DNB. Hierbij is gebleken dat de declaraties een zakelijk karakter hebben en in overeenstemming zijn met het beleid. De declaraties van DNB directieleden hebben betrekking op het uitoefenen van de directiefunctie, de declaraties hebben derhalve alleen betrekking op zakelijke (publieke) relaties.
DNB heeft voorts in november 2011 bekendgemaakt declaraties van de directie te gaan publiceren met een vertraging van een half jaar. De termijn van een half jaar wordt in acht genomen in verband met de toezicht- en stelseltaken van DNB. Tot slot heeft de directie van DNB mij laten weten dat zij de externe accountant zal verzoeken jaarlijks een specifieke controle op de naleving van de Faciliteiten- en declaratieregeling directie DNB uit te voeren.
Welke regels gelden er bij DNB ten aanzien van de declaraties? Zijn er tussen het jaar 2000 en vandaag interne audits geweest van het declaratiegedrag? Bleek daaruit dat voormalige en zittende directieleden zich in de periode 2000–2010 aan de declaratieregels hielden? Is in de administratie van DNB duidelijk te maken welke declaraties betrekking hebben op private dan wel publieke relaties?
Zie antwoord vraag 3.
Dat de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen averechts werken |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat uw reactie op het rapport «Wachtlijst of Werk»?1 2
De SP stelt in haar rapport: «Als samenleving vinden we het onacceptabel dat mensen die een arbeidsprestatie kunnen leveren, thuis zitten.» Verder stelt de SP dat werken goedkoper is dan een uitkering. Juist deze uitgangspunten liggen ten grondslag aan de Wet Werken naar Vermogen (WWNV). Het kabinet wil dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. De WWNV wil voor deze groep kansen bieden die ze in het huidige stelsel onvoldoende krijgen. Werken bij een reguliere werkgever, zonodig met loondispensatie, is voor mensen zelf beter en ook goedkoper dan een uitkering. Het kabinet wil met de WWNV bevorderen dat mensen die dat kunnen bij een reguliere werkgever aan de slag gaan en de Wsw in de toekomst beperken tot degenen die echt zijn aangewezen op beschut werk.
Deelt u de mening dat er geen sluitend arbeidsmarktbeleid is, waardoor onder andere 21 662 werkzoekenden op de wachtlijst van de sociale werkplaatsen veroordeeld worden tot lang wachten achter de geraniums in onzekerheid over het moment dat zij aan de slag kunnen in of via de sociale werkplaats?
Het kabinet is van mening dat in ons land teveel mensen die kunnen werken om uiteenlopende redenen langs de kant staan. Ongeveer honderdduizend mensen werken in Nederland in de beschutte omgeving van de sociale werkvoorziening. Dat is tweeënhalf maal zoveel als bij de invoering van de wet in 1969 was voorzien, terwijl blijkt dat minstens de helft met enige begeleiding aan de slag zou kunnen bij een reguliere werkgever.
De regering wil met de WWNV bereiken dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. De WWNV moet hun kansen bieden die ze in het huidige stelsel nog onvoldoende krijgen. Met de WWNV kiest het kabinet voor een activerende aanpak, waarbij mensen die (gedeeltelijk) kunnen werken ook naar vermogen gaan werken, en werk aantrekkelijker wordt dan een uitkering. Iedereen met arbeidsvermogen die vanaf 1 januari 2013 instroomt, valt onder de nieuwe WWNV.3 De uitdaging voor alle betrokkenen – gemeenten, werkgevers en werknemers – is om veel meer mensen vanuit een uitkering aan het werk te helpen.
Deelt u voorts de mening dat door hen direct aan het werk te helpen in de sociale werkplaats u miljoenen zou kunnen besparen zoals uiteengezet in het rapport «Wachtlijst of Werk»? Zo ja, wat gaat u doen om banen te scheppen in plaats van banen te schrappen? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken en oplossingen voor het oplossen van de wachtlijsten voor de sociale werkplaatsen?
Ik deel de opvatting niet dat door het direct aan het werk te helpen in de sociale werkplaats miljoenen kunnen worden bespaard, zoals uiteengezet in het rapport «Wachtlijst of Werk». De rekenvoorbeelden in het SP rapport «Wachtlijst of werk» kloppen niet. Zo voert de SP standaard voor elke alleenstaande bijstandsgerechtigde op de wachtlijst € 4300 aan structurele re-integratiekosten per bijstandsgerechtigde op, terwijl er voor mensen op de wachtlijst geen re-integratieverplichting is. Indien een gemeente er toch voor kiest re-integratiemiddelen in te zetten gaat het bovendien om incidentele- en variabele kosten. Verder zijn de werkgeverslasten voor iemand op de wachtlijst te hoog berekend en is het onduidelijk hoe de SP tot enkele hoge kostenposten komt zoals de hoge apparaatskosten en het bedrag voor extra zorgconsumptie van mensen in een uitkering. Ook wordt in de berekening van de SP geen rekening gehouden met verdringingseffecten, die zich bij deze zwaar gesubsidieerde vorm van arbeid voor zal doen.
De omvang van de wachtlijst laat zien dat het huidige systeem onvoldoende tot uitstroom uit de Wsw stimuleert. Zoals in antwoord op vraag 1 al is aangegeven wil het kabinet met de WWNV terug naar een stelsel waarin alleen degenen die echt zijn aangewezen op beschut werk een Wsw-indicatie ontvangen en dat mensen die dat kunnen bij een reguliere werkgever aan de slag gaan.
Acht u het wenselijk dat mensen jarenlang op de wachtlijst staan voor de sociale werkvoorziening en hierdoor een groot risico lopen op schulden, verminderd zelfvertrouwen, frustratie, wanhoop, gevoel van mislukking en moedeloosheid en mensen eerder vervallen in de criminaliteit, alcohol- en drugsgebruik, vereenzaming en depressiviteit? Zo nee, wat gaat u doen om op korte termijn de wachtlijsten voor de sociale werkplaatsen op te lossen?3
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Het is ook niet nodig. Ik ben van mening dat werk de beste oplossing is. Daarom kiest het kabinet voor de aanpak zoals in de WWNV omschreven. Door meer mensen bij een reguliere werkgever aan de slag te helpen nemen de door de SP gesignaleerde risico’s af. Gemeenten hebben ook nu al mogelijkheden om mensen op de wachtlijst in reguliere banen te plaatsen. Die mogelijkheden nemen na invoering van de WWNV nog toe door het instrument loondispensatie.
Deelt u de conclusie van het SP rapport «Wachtlijst of Werk?», dat het opheffen van de wachtlijst voor de sociale werkplaatsen de samenleving miljoenen kan opleveren en dat het niet alleen sociaal, maar ook financieel-economisch verstandig is om hierin te investeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik onderschrijf de door u geschetste conclusie niet, zie het antwoord op vraag 3.
Wel onderschrijf ik dat het van belang is dat de Wsw ook in de toekomst toegankelijk blijft voor degenen die echt zijn aangewezen op beschut werk.
Bent u bereid om een uitgebreide maatschappelijke kosten en baten analyse te laten maken van de sociale werkvoorziening in Nederland in relatie tot uw bezuinigingen en plannen voor de sociale werkvoorziening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een zorgvuldige afweging gemaakt van de sociale, maatschappelijke en financiële kosten bij het besluit om te komen tot een nieuwe wet voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik constateer bovendien dat er in de sociale werkplaatsen ruimte is voor efficiënter werken, onder meer door meer mensen extern te plaatsen, en kritisch te zijn op de bedrijfsvoering. Laatstgenoemde wordt tevens onderschreven in het rapport van de Commissie Westerlaken.
Ziet u mogelijkheden om de mensen die op de wachtlijst staan een zogenaamd voortraject te bieden voordat ze daadwerkelijk aan de slag kunnen bij een de sociale werkplaats of een reguliere werkgever, zodat mensen niet inactief thuis zitten met een uitkering? Zo nee, geeft u toe dat mensen niet aan de bak komen?
Gemeenten kunnen binnen de kaders van het participatiebudget voortrajecten financieren voor mensen die op de wachtlijst staan. Het is de gemeentelijke beleidsvrijheid om daar gebruik van te maken.
Wat is de stand van zaken inzake de uitspraak van de minister-president tijdens de Algemene Beschouwingen in 2011 dat er hard gewerkt wordt door «werkgevers, maar ook door mensen uit de Kamer» om een plan te maken om een substantieel aantal mensen met een arbeidsbeperking in dienst van reguliere werkgevers te krijgen? Wanneer kan de Tweede Kamer dit plan verwachten?4
Op 1 februari jl. heb ik de Tweede Kamer een brief gezonden waarin de maatregelen die ik neem ter bevordering van werkervaringsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking zijn opgenomen.
Wat is er terecht gekomen van de uitspraak van de minister-president bij de Algemene Beschouwingen in 2011 dat het kabinet er alles aan doet om gedeeltelijk arbeidsongeschikte jonggehandicapten «desnoods met een loonkostensubsidie weer aan de slag te krijgen en hen niet op te sluiten in die uitkering»? Hoeveel jonggehandicapten zijn ondertussen via loonkostensubsidie aan de slag gekomen?4
Tijdens de Algemene Beschouwingen heeft de minister-president toegelicht dat de inzet van het kabinet is om zo veel mogelijk mensen aan de slag te laten gaan bij reguliere werkgevers.
Gemeenten krijgen in het kader van de voorgenomen WWNV een breed scala van instrumenten (een «gereedschapskist») om onder meer mensen met een arbeidsbeperking te begeleiden naar werk. Voorbeelden van deze instrumenten zijn loonkostensubsidie, detachering, proefplaatsing en werkplekaanpassingen. Het kabinet zal via de WWNV aan deze gereedschapskist het instrument loondispensatie toevoegen. De gemeente kan dit instrument inzetten voor mensen die als gevolg van een verstandelijke, lichamelijke en/of psychische beperking, dan wel om andere redenen, niet in staat zijn zelfstandig 100 procent van het minimumloon te verdienen.
Overigens heeft UWV al langer de mogelijkheid om het instrument loondispensatie in te zetten voor mensen in de Wajong. Uit cijfers van UWV in het kader van de eerste Wajongmonitor blijkt dat voor circa een derde van alle Wajongers die bij een reguliere werkgever werken de afgelopen vijf jaar loondispensatie is toegekend, het betrof ca. 7 500 toekenningen. Daarnaast kunnen 32 gemeenten in de pilot loondispensatie al gebruik maken van het instrument loondispensatie. Bij brief van 30 november 2011 is uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van het aantal dienstverbanden en proefplaatsingen in de pilot.
Is het bericht waar dat vanwege de opnamestop bij sociale werkplaatsen leerlingen die van scholen komen voor zeer moeilijk lerende kinderen niet aan het werk komen? Hoeveel leerlingen treft dit lot in Nederland? Welke maatregelen gaat u nemen om dit probleem op te lossen?5
Leerlingen van scholen met zeer moeilijk lerende kinderen komen niet per definitie in aanmerking voor een Wsw-indicatie. Het door u genoemde bericht duidt op een heel ander aandachtsgebied: het belang van aandacht voor de overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt, maar ook tussen zorg en arbeid. Juist voor kinderen is het van belang om zo snel mogelijk aan de slag te gaan bij een reguliere werkgever, het instrument loondispensatie uit de WWNV draagt daaraan bij. De WWNV stelt gemeenten in staat een samenhangende, integrale aanpak te ontwikkelen.
De dreigende sluiting van de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum |
|
Henk van Gerven (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum dreigt te sluiten?1
Op 19 januari 2012 heeft de Sionsberg haar zorgbeleidsplan aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voorgelegd. Hierin is onder andere door het bestuur van de Sionsberg besloten dat de Sionsberg voor de geboortezorg vóór 1 mei 2012 een aanvullend beleidsplan dient op te stellen. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend. De IGZ zal dit plan toetsen aan de vigerende richtlijnen en normen. Totdat dit plan is uitgewerkt en geïmplementeerd blijven reguliere bevallingen in de Sionsberg mogelijk. Bevallingen die vooraf als risicovol worden ingeschat worden, in verband met ontbrekende nazorgmogelijkheden, tijdig doorverwezen naar ziekenhuizen in de omgeving. .
Op welke wijze gaat u de acute verloskunde in Dokkum en omstreken behouden?
De zorgaanbieders zijn aan zet om een samenhangend plan voor de geboortezorg op te stellen. Van belang is hierbij dat verantwoorde en toegankelijke geboortezorg in de regio wordt georganiseerd.
Bent u nog steeds van mening dat de 45 minuten aanrijtijd voor verloskundige zorg gegarandeerd moet blijven of zijn dit loze woorden? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze normen worden nagekomen?
Ja, de 45 minutennorm blijft voor mij een uitgangspunt waar in het zorgbeleidsplan voor de geboortezorg rekening mee moet worden gehouden. Ook in geval van het verplaatsen van de acute verloskunde van de Sionsberg naar een ander ziekenhuis ga ik er van uit dat er oplossingen voor het borgen van de kwaliteit en toegankelijkheid van de geboortezorg in de regio te vinden zijn.
Is het juist te stellen dat, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg verdwijnt, de 45 minutennorm overschreden zal worden? Zo ja, welke gebieden komen volgens u onder druk te staan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel inwoners wonen, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg moet sluiten, buiten de 45 minutennorm?
Uit de analyse van het RIVM blijkt dat de Sionsberg een gevoelig ziekenhuis is voor circa 8 000 inwoners. Dit betekent dat, wanneer de afdeling acute verloskunde zou sluiten en er verder niets zou wijzigen deze personen niet meer binnen 45 minuten op een afdeling acute verloskunde kunnen komen. In het huidige beleidsplan is al voorzien in het plaatsen van een extra ambulancestandplaats en een extra ambulance in de regio. Dit betekent dat de bereikbaarheid binnen 45 minuten in de regio is geborgd.
Waarom schuift u de verantwoordelijkheid af naar de zorgverzekeraars? Is het niet aan u om te staan voor goede en bereikbare verloskundige zorg voor iedere vrouw en ieder kind?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn, samen met de betrokken verzekeraar, het best in staat om de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg in de regio te borgen. De IGZ houdt hier toezicht op. Gezien de huidige stand van zaken, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1, zie ik geen reden om me hier nu in te mengen.
Hoe gaat u de veiligheid van moeders en baby’s garanderen, wanneer de acute verloskundige zorg in de Sionsberg zijn deuren moet sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is als wij de babysterfte zo veel mogelijk willen terugdringen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen als er overal in het land afdelingen verloskundige zorg dreigen te sluiten?
Ik deel uw mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is voor het terugdringen van de babysterfte. In dat kader heeft de stuurgroep zwangerschap en geboorte het advies een goed beginopgesteld, dat ik u eerder heb toegezonden. Hierin zijn richtlijnen en normen opgenomen waarvan de naleving moet leiden tot veiliger zorg voor moeder en kind. Naleving hiervan kan in sommige gevallen op termijn echter alleen door betere samenwerking in de regio en kan in een aantal gebieden alleen worden gerealiseerd door concentratie van zorg. Concentratie is hierbij geen doel op zich, maar een middel om aan de strengere normen en richtlijnen te kunnen voldoen. De IGZ maakt momenteel in alle ziekenhuizen een inventarisatie van de mate waarin aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te gaan voldoen. Dit onderzoek zal op geaggregeerd niveau weergeven in hoeveel regio’s concentratie onderzocht wordt. Daarnaast doen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. Ik verwacht medio februari beide rapporten te ontvangen en zal ze u, voorzien van mijn reactie, zo snel mogelijk doen toekomen.
Wilt u onderzoeken in welke mate de acute verloskunde in andere regio’s gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 8.
De intrekking van de btw-vrijstelling voor steunstichtingen van sportverenigingen en van wereldwinkels |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Versobering btw-vrijstelling fondswerving»?1
Ja.
Is het waar dat u op 20 december 2011 een nieuw besluit2 hebt uitgebracht aangaande de omzetbelasting over fondsenwerving en kantines, dat per 1 januari 2012 is ingegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat in dit nieuwe besluit de btw-vrijstelling voor steunstichtingen, zoals de vrienden-van-stichting, en voor wereldwinkels is komen te vervallen?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) is een vrijstelling opgenomen voor fondswervende activiteiten (hierna: fondswervingsvrijstelling) van organisaties die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld op grond van in de fondswervingsvrijstelling genoemde vrijstellingen (waaronder het gelegenheid geven tot sportbeoefening aan leden).5 Hiermee wordt voorkomen dat deze organisaties alleen voor hun fondswervende prestaties in de btw-heffing worden betrokken. Om ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen te voorkomen is de vrijstelling beperkt tot bepaalde maxima aan ontvangsten.
In het inmiddels door het besluit van 20 december 2011 vervangen beleidsbesluit6 was goedgekeurd dat buiten de heffing ook de fondswerving bleef van organisaties die voor hun primaire activiteiten waren vrijgesteld op andere gronden dan de in de fondswervingsvrijstelling genoemde vrijstellingen of waarvan de primaire activiteiten niet werden belast, zoals amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen. Ook activiteiten van zogenoemde wereldwinkels en fondswervende organisaties (bijvoorbeeld een steunstichting bij een vereniging of de stichting vrienden van...) konden buiten de heffing blijven.
Op 19 maart 2009 heeft de Europese Commissie Nederland een aanmaningsbrief toegezonden waarin zij de Nederlandse regering opmerkzaam maakte op de onverenigbaarheid van het hiervoor genoemde besluit met de in de btw-richtlijn vastgelegde regels.7 De btw-richtlijn voorziet alleen in een vrijstelling voor fondwervende activiteiten van organisaties die voor hun primaire activiteiten de in de fondswervingsvrijstelling genoemde vrijstellingen kunnen toepassen.8 Amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen, wereldwinkels en fondswervende organisaties zoals steunstichtingen vielen niet onder een van de vrijstellingsbepalingen, zodat zij op grond van de btw-richtlijn ook geen vrijstelling konden toepassen voor fondswervende activiteiten. Aangezien de Nederlandse regering deze uitleg van de btw-richtlijn deelt, is op 24 juni 2010 na overleg met de Minister aan de Commissie medegedeeld dat de goedkeuring zal worden ingetrokken. Van een gang naar het Hof van Justitie om te verdedigen dat deze vrijstellingen wel zijn toegestaan valt geen enkel succes te verwachten. Dit alles noopt mij ertoe de met de btw-richtlijn onverenigbare goedkeuringen in te trekken bij besluit van 20 december 2011 (hierna: het besluit)9.
In de overleggen die over het inmiddels ingetrokken besluit met de Europese Commissie zijn gevoerd, is meteen bezien op welke wijze de bestaande situatie wel zoveel mogelijk kan worden gehandhaafd. Dit heeft geresulteerd in een wettelijke oplossing waarbij amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen vanaf 1 januari 2012 onder de vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard zijn gebracht10. Hierdoor kunnen deze verenigingen wel gebruik blijven maken van de (wettelijke) fondswervingsvrijstelling. Voor wereldwinkels en steunstichtingen is dat niet mogelijk gebleken omdat voor hun activiteiten geen enkele btw-vrijstelling kan worden toegepast. De btw-richtlijn biedt voor een dergelijke vrijstelling geen ruimte.
Door middel van intrekking van het gewraakte beleidsbesluit is de Nederlandse regelgeving in overeenstemming gebracht met de btw-richtlijn. Hierover is de Europese Commissie geïnformeerd. Naar verwachting zal de Commissie de inbreukprocedure vervolgens officieel beëindigen.
Wat zijn de concrete gevolgen van het nieuwe besluit voor sportverenigingen, hun steunstichtingen en wereldwinkels? Klopt het dat veel sportverenigingen en/of hun steunstichting die voorheen geen btw hoefden af te dragen, nu wel btw moeten gaan betalen? Deelt u de mening dat voor sportverenigingen met een steunstichting dit een verhoging van de af te dragen omzetbelasting gaat betekenen? Wat betekent dit voor de administratieve lasten van sportverenigingen en andere organisaties met een steunstichting?
De uitvoeringsproblemen die door intrekking van de goedkeuringen ontstaan bij wereldwinkels en steunstichtingen zijn door mij onderkend. Daarom heb ik voorzien in een overgangsregeling voor deze organisaties. De overgangsregeling houdt in dat wereldwinkels en steunstichtingen de goedkeuring voor fondswerving nog kunnen toepassen tot 1 juli 2012.
Door het vervallen van de goedkeuring zijn de fondswervende activiteiten door steunstichtingen bij bijvoorbeeld een sportvereniging vanaf 1 juli 2012 belast met btw mits die steunstichting als ondernemer optreedt in het economische verkeer. Dat doet zich voor als een dergelijke steunstichting regelmatig leveringen of diensten tegen vergoeding verricht. Een steunstichting die slechts incidenteel voor één bepaalde gelegenheid door middel van leveringen en/of diensten fondsen werft, is geen ondernemer voor de btw. De fondswervende activiteiten die de sportverenigingen zelf verrichten, blijven overigens gewoon vallen onder de fondswervingsvrijstelling. Voor de administratieve lasten van sportverenigingen en andere organisaties die zijn vrijgesteld van btw heeft de wijziging van de fondswervingsvrijstelling voor de steunstichtingen dus geen gevolgen.
Voor de wereldwinkels hield de goedkeuring in dat de prestaties buiten de heffing van btw konden blijven als de omzet beneden de grensbedragen bleef (€ 68 067 voor leveringen en € 22 689 voor diensten). Vanwege de grensbedragen vielen veel wereldwinkels al niet onder de goedkeuring. Door intrekking van de goedkeuring worden alle wereldwinkels vanaf 1 juli 2012 btw-plichtig. Om de overgang van het vrijgestelde naar het belaste regime per 1 juli 2012 voor de betreffende wereldwinkels zonder extra belastinglast te laten verlopen is met de branche inmiddels een praktische handelwijze overeengekomen voor het bepalen van de aftrek van voorbelasting op de voorraad, die na 1 juli 2012 belast met btw wordt verkocht. Ook kunnen de wereldwinkels zich nog tot 1 juli 2012 melden als ze gebruik willen maken van de forfaitaire berekeningsmethoden11.
Wat kunt u doen om de wereldwinkels tegemoet te komen voor de extra belastinglast waar zij vanaf 1 juli 2012 mee te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat u van mening bent dat de nu ingetrokken goedkeuring voor steunstichtingen is strijd is met de btw-richtlijn? Zo ja, waarom zou deze goedkeuring in strijd zijn met de btw-richtlijn? Waarom was de goedkeuring voorheen niet in strijd met de btw-richtlijn, getuige uw goedkeuring in het besluit van 13 juni 2007?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de wijziging van het besluit te maken met het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie?4 Zo ja, waarom heeft u het besluit ruim twee jaar na het met redenen omkleed advies aangepast? Welke communicatie heeft er in de tussentijd met de Europese Commissie plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de infractieprocedure van de Europese Commissie met betrekking tot de btw-vrijstelling voor fondsenwervende instellingen inmiddels is afgesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de bepalingen in het besluit van 20 december 2011 nu richtlijn-proof zijn? Zijn er nog meer voorwaarden waar organisaties aan moeten voldoen om gebruik te kunnen maken van de btw-vrijstelling voor fondswervende activiteiten? Is bijvoorbeeld sprake van fondswervende activiteiten ter verkrijging van financiële steun, indien het doorlopende activiteiten betreft waarbij de opbrengst voor de vereniging niet van bijkomstige aard is en voortkomt uit permanente activiteiten waarbij een extra giftelement ontbreekt? Moet de vrijstelling voor fondswervende activiteiten volgens de Europese Commissie beperkt worden uitgelegd, zodat deze eigenlijk alleen betrekking kan hebben op een beperkt aantal handelingen per jaar, die noch doorlopend, noch langdurig zijn?
Op grond van de wet zijn fondswervende activiteiten door bepaalde organisaties vrijgesteld van btw. Daarbij gelden bepaalde grensbedragen. Als de omzet die behaald wordt met de fondswervende activiteiten beneden de grensbedragen blijft, is de vrijstelling van toepassing. Onder fondswerving wordt verstaan: het verrichten van leveringen en diensten van bijkomstige aard, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun. Daarbij kan het gaan om doorlopende activiteiten (bijvoorbeeld leveringen en diensten vanuit een kantine). Met het criterium dat het moet gaan om het verrichten van leveringen en diensten van bijkomstige aard wordt bedoeld dat het hoofddoel van de vereniging de vrijgestelde activiteit is (bijvoorbeeld een sportvereniging voor het gelegenheid geven tot sport aan de leden), en niet de fondswerving (exploitatie kantine). Dat de opbrengst die behaald wordt met de fondswervende activiteiten voorkomt uit permanente activiteiten, doet daaraan niet af. De Europese Commissie heeft over deze uitleg van fondswervende activiteiten in het inmiddels vervangen besluit geen enkele vraag gesteld aan Nederland. Dit geeft echter voor de toekomst geen enkele garantie dat de Commissie over het nieuwe besluit geen vragen meer kan stellen (bijvoorbeeld door ontwikkelingen in de rechtspraak). Vooralsnog ga ik daar niet vanuit.
Zijn er volgens de Europese Commissie nog meer artikelen in strijd met de btw-richtlijn? Zo ja, kunt u aangeven welke artikelen dat zijn? Vindt ter zake hiervan overleg met de Europese Commissie plaats?
Ja, ten aanzien van de volgende btw-onderwerpen heeft de Nederlandse regering een met redenen omkleed advies ontvangen:
Kunt u bevestigen dat steunstichtingen, van bijvoorbeeld sportverenigingen, die voor een eenmalige activiteit zijn opgericht, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 20045 niet kunnen worden aangemerkt als btw-ondernemer en dus geen btw verschuldigd zijn?
In het arrest van 14 mei 2004, nr. 39 324 heeft de Hoge Raad beslist dat een stichting die eenmalig een publieksavond organiseert voor een goed doel, onder de omstandigheden die zich in het arrest voordeden, niet als ondernemer kwalificeert. Daarom is geen btw verschuldigd over de omzet. Als een stichting wordt opgericht om dor middel van een eenmalige activiteit fondsen te werven voor bijvoorbeeld een sportvereniging, is voor de beoordeling van het ondernemerschap het hiervoor genoemde arrest onverkort van kracht.
Hoe verhoudt het intrekken van de bestaande goedkeuring voor steunstichtingen zich met de nieuwe mogelijkheid om een steunstichting in de vorm van een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) op te richten? Betekent dit dat de steunstichting SBBI wel omzetbelasting verschuldigd is? Wordt het voor sportverenigingen niet erg ingewikkeld, wanneer het wel mogelijk is om een steunstichting op te richten die geen schenkbelasting hoeft te betalen en waaraan de giften aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting, als diezelfde steunstichting vervolgens wel omzetbelasting moet afdragen?
Giften gedaan aan steunstichtingen kunnen plaatsvinden zonder heffing van btw. Een gift (zonder tegenprestatie) wordt namelijk niet aangemerkt als een met btw belaste vergoeding voor een prestatie. Een steunstichting SBBI zal naar verwachting geen leveringen of diensten tegen vergoeding verrichten. Er zal dan geen omzetbelasting verschuldigd zijn door de steunstichting SBBI, omdat giften geen vergoeding voor een prestatie vormen. De gesignaleerde ingewikkeldheid zal zich dan ook niet voordoen.
Deelt u de mening dat organisaties die een sociaal belang behartigen, zoals sportverenigingen, door de overheid zo min mogelijk belemmerd moeten worden en niet moeten worden opgezadeld met onnodige regels? Deelt u de mening dat het daarom niet zou moeten uitmaken of de organisatie zelf fondswervende activiteiten heeft of dat een deel van de fondswervende activiteiten door een steunstichting ondernomen wordt? Zo ja, zou u zich op Europees niveau willen inzetten voor een soepele uitleg van de vrijstelling voor fondswervende activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat organisaties die een sociaal belang behartigen, zoals sportverenigingen, door de overheid zo min mogelijk belemmerd moeten worden en niet moeten worden opgezadeld met onnodige regels. Wat betreft de heffing van btw ben ik echter gehouden aan de kaders die de btw-richtlijn voorschrijft. De btw-richtlijn biedt geen mogelijkheid fondswerving door steunstichtingen vrij te stellen van btw. De Nederlandse regering heeft aan het verzoek van de Commissie voldaan omdat zij geen enkel succes verwacht van een procedure bij het Hof van Justitie als de Nederlandse regering de goedkeuringen niet zou hebben ingetrokken. In het kader van de discussies over het btw-witboek zal ik mij wel inzetten voor een uitbreiding van de fondswervingsvrijstelling voor vrijgestelde ondernemers, voor zover die hun fondswervingsvrijstelling zelf onbenut laten en waarbij de fondswerving voor een dergelijke ondernemer wordt verricht door een steunstichting.
Waarom heeft u in het besluit wel een oplossing voor amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen opgenomen, maar niet voor steunstichtingen van sportverenigingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u in het besluit van 20 december 2011 ook een actualisering van de kantineregeling aankondigt? Wanneer kan deze nieuwe kantineregeling verwacht worden? Welke wijzigingen bent u van plan aan te brengen in de kantineregeling?
Ja, in het besluit wordt een actualisering van de kantineregeling aangekondigd. De kantineregeling zal mede op het verzoek van enkele brancheorganisaties (NOC-NSF, hockeybond, KNVB) worden geactualiseerd met het doel om de kantineregeling te verduidelijken en te vereenvoudigen. Verder leidt het arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 201113 er toe dat het besluit moet worden aangepast waar er nu nog vanuit wordt gegaan dat kantineverstrekkingen diensten zijn. Genoemd arrest leidt ertoe dat kantineverstrekkingen moeten worden aangemerkt als leveringen. Hierover vindt nog overleg plaats met de genoemde branches.
Is het waar dat organisaties die voor hun primaire activiteiten niet kwalificeren als btw-ondernemer, zoals kerken of buurtverenigingen, voor hun fondswervende activiteiten met ingang van 1 januari 2012 omzetbelasting verschuldigd zijn en geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor fondswervende activiteiten?
Ja, voor zover het geen donaties/giften betreft.
Het bericht dat het ministerie van Defensie zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen medefinanciert |
|
Richard de Mos (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u, in navolging van de opening van het eerste windmolenpark van Defensie in Drenthe eind november 2011, met financiële middelen bijdraagt aan het aanbrengen van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen in Coevorden? Zo ja, hoeveel draagt Defensie hieraan bij?1
Ten behoeve van de bouw van het windturbinepark in Coevorden hebben Defensie en de gemeente Coevorden een overeenkomst gesloten. De financiële bijdrage aan de plaatsing van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen maakt daarvan deel uit. Met deze bijdrage zorgt Defensie ervoor dat niet alleen Defensie als geheel profiteert van energiebesparende maatregelen in de vorm van dit windturbinepark, maar ook de lokale gemeenschap in de vorm van zonnepanelen op openbare gebouwen. Dit heeft bijgedragen aan het plaatselijke draagvlak voor de overeenkomst.
Welk belang heeft het ministerie van Defensie bij het subsidiëren van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een verkeerd signaal is indien Defensie aan de ene kant investeert in zonnepanelen die niet voor eigen gebruik zijn terwijl er aan de andere kant operationele eenheden en kazernes worden afgestoten door de bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De eenmalige bijdrage van € 121 000 aan het gemeentelijke project, als onderdeel van de overeenkomst met de gemeente Coevorden, maakt deel uit van de investeringskosten ad € 5,6 miljoen van het windturbinepark. Bij de huidige elektriciteitsprijzen leveren deze windturbines Defensie op termijn een jaarlijkse besparing op van € 600 000. Dit bedrag kan Defensie weer besteden ten behoeve van de operationele activiteiten.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van alle (toekomstige) uitgaven die Defensie doet in het kader van de energievoorziening? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige energieprijzen besteedt Defensie jaarlijks ongeveer € 80 miljoen aan de inkoop van energie. Verder voert Defensie een programma van energiebesparende maatregelen uit. Zo worden defensiegebouwen voorzien van gevel- en dakisolatie en dubbel glas. In de periode 2009–2017 is met dit programma in totaal ongeveer € 65 miljoen gemoeid. Deze investeringen verdienen zichzelf op termijn terug.
Kunt u ook een overzicht sturen van het aantal defensiemedewerkers en hun rang of salarisschaal die zich bezighouden met het energiebeleid van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Beleidsvorming is een taak van de Bestuursstaf. Het energiebeleid betreft hoofdzakelijk het beleid ten aanzien van de inkoop en besparing van energie en het beleid om de kwaliteit van de energievoorziening te waarborgen. Bij de Bestuursstaf zijn geen beleidsmedewerkers die zich uitsluitend met het energiebeleid bezighouden. Het aantal beleidsmedewerkers dat gedeeltelijk het energiebeleid als werkveld heeft, bedraagt ongeveer negen. Het betreft burgermedewerkers in de schalen twaalf of dertien of militairen in de rang van luitenant-kolonel.
Het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt door rimpelvullers |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt als gevolg van cosmetische behandelingen met rimpelvullers door klinieken? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?1
Zowel de kwaliteit van het product als de bekwaamheid van de professional bepaalt het resultaat van een behandeling. Als aan beide voorwaarden wordt voldaan dan is de kans op problemen met het injecteren van rimpelvullers klein. Een uitzondering daarop vormt het gebruik van permanente rimpelvullers. Vanwege de kans op complicaties wordt het gebruik van dit type rimpelvullers ontraden, onder andere – sinds november 2006 – via de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Een cliënt heeft – in het bijzonder wanneer het gaat om cosmetische redenen – een eigenstandige verantwoordelijkheid in de keuze of hij tot het gebruik van rimpelvullers overgaat. Die eigen keuze dienaangaande kan een cliënt – in goed overleg met de behandelaar – maken op basis van verschillende informatiebronnen, bijvoorbeeld de website van de IGZ.
Deelt u de opvatting van uw ambtsvoorganger, de heer Klink, dat het geen goede zaak is om mensen te behandelen met rimpelvullers? Zo nee, waarom niet?2
Ik ontraad het gebruik van permanente rimpelvullers, het is geen goede zaak om mensen daarmee te behandelen (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Stichting Legaal Verminkt om permanente vullers, zoals Bio-Alcamid en Dermalive, te verbieden? Bent u bereid met deze stichting in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop: het gebruik van deze middelen voor cosmetische redenen wordt ontraden door zowel de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) als de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Dat wil dus zeggen dat als behandelaren in Nederland permanente rimpelvullers zouden gebruiken voor cosmetische redenen, zij handelen in strijd met de professionele standaard. Dit wil zeggen dat behandelaren die om cosmetische redenen permanente rimpelvullers gebruiken, kunnen worden aangepakt door de IGZ en de tuchtrechter. Permanente rimpelvullers worden echter ook gebruikt voor reconstructieve chirurgie. Het verbieden van deze middelen zou dus leiden tot het onthouden van behandeling aan mensen met een ernstige verminking, hetgeen niet wenselijk is.
Overigens zou in het – hypothetische – geval dat tot een verbod van het in de handel brengen van permanente rimpelvullers zou moeten worden overgegaan, een dergelijk verbod om een Europese benadering vragen vanwege het vrije verkeer van goederen.
In het licht van het bovenstaande acht ik een gesprek met de Stichting Legaal Verminkt over het verbieden van permanente vullers niet opportuun.
Is het waar dat permanente rimpelvullers nog steeds worden toegepast, ondanks een advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uit 2009 om ze niet meer te gebruiken? Zo ja, vindt u ingrijpen gerechtvaardigd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft in november 2006, samen met de beroepsverenigingen, een waarschuwing uit laten gaan waarin het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden zeer sterk wordt ontraden. Sinds die tijd zijn bij de IGZ een tiental meldingen binnengekomen over complicaties na het gebruik van een permanente rimpelvuller. Daarvan had het grootste deel betrekking op ingrepen die voor die waarschuwingsdatum zijn uitgevoerd. Eén melding wordt nog onderzocht, maar dit betreft een op zichzelf staande, bijzondere casus. Op grond hiervan heb ik geen aanwijzingen gekregen dat er in Nederlandse ziekenhuizen of klinieken nog permanente rimpelvullers worden gebruikt voor cosmetische doeleinden. Als er mensen zijn die andere aanwijzingen hebben, verwijs ik die graag naar de IGZ opdat de inspectie dat nader kan onderzoeken en aanpakken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger, die stelde dat er geen aanwijzingen waren dat de IGZ onvoldoende toezicht uitoefende op privéklinieken? Vindt u de berichten dat ruim 2 jaar na het IGZ-advies nog altijd permanente rimpelvullers worden toegepast wel voldoende aanwijzing voor tekortschietend toezicht? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord bij vraag 4.
Waarom is, ondanks het advies van de IGZ en pleidooien van artsen, nooit een verbod ingesteld op permanente rimpelvullers? Bent u bereid hier alsnog voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze worden de slachtoffers geholpen, die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van de verminkende behandelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben zeer begaan met mensen die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van verminkende behandelingen. De overheid doet er alles aan om deze praktijken uit te bannen. Mochten er signalen bij de IGZ binnenkomen over het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden, dan zal zij dat onderzoeken en zo nodig de «behandelaar» aanpakken.
Hoe groot is naar uw oordeel het probleem van malafide schoonheidsklinieken? Ziet u aanleiding om dit probleem aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Noch de IGZ noch mij hebben signalen hierover bereikt. Mochten deze signalen er zijn, dan is het cruciaal dat de IGZ hiervan op de hoogte wordt gesteld.
Wat is uw oordeel over cosmetische botox-behandelingen? Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de risico’s?
Botulinetoxine-bevattende producten zijn op de Nederlandse markt slechts toegelaten als geneesmiddel. De vereiste productinformatie geeft aan dat botulinetoxineproducten alleen mogen worden toegediend door artsen met geschikte ervaring. De cliënt zal in samenspraak met de beoogde behandelaar de voor- en nadelen van een cosmetische botox-behandeling moeten beoordelen.
Bijwerkingen kunnen worden gemeld bij de stichting Lareb. Burgers kunnen en zorgaanbieders moeten calamiteiten bij de IGZ melden.
Het tekort aan soldaten en korporaals |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Krimpende landmacht komt personeel tekort»?1
Ja.
Onderschrijft u het probleem, dat als gevolg van het feit dat «overtollige» officieren nog op de loonlijst staan er geen financiële ruimte is om tekorten op andere plaatsen in de Landmacht op te vullen, dat luitenant-generaal Marc Kruif aankaart?
In mijn brief van 18 november 2010 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 16) heb ik uiteengezet dat Defensie vanwege de financiële problematiek de instroom van personeel heeft beperkt. Deze maatregel heeft onder meer gevolgen gehad voor de vulling van de operationele eenheden bij de defensieonderdelen. Conform de beleidsbrief van 8 april 2011 Defensie na de kredietcrisis(Kamerstuk 32 733, nr. 1) zullen de operationele eenheden in 2013 volledig zijn gevuld en de overige eenheden in 2014. De werving- en opleidingsinspanningen zijn hierop gericht en ik informeer de Kamer over de voortgang in de Personeelsrapportages. In de beleidsbrief heb ik ook uiteengezet dat bij Defensie veel arbeidsplaatsen verloren zullen gaan. Het betreft onder meer hogere onderofficiers- en officiersfuncties. Zodra de functies van deze werknemers komen te vervallen en zij geen andere functie binnen Defensie kunnen vinden, kunnen zij gebruik maken van de maatregelen uit het Sociaal Beleidskader (SBK). Binnen Defensie zijn hiervoor financiële middelen vrijgemaakt zodat deze werknemers geen extra beslag leggen op de middelen van het desbetreffende defensieonderdeel.
Speelt deze problematiek ook in de andere onderdelen van Defensie zoals de Marine en de Luchtmacht?
De andere defensieonderdelen waaronder het Commando zeestrijdkrachten en het Commando luchtstrijdkrachten hebben een andere personeelsopbouw dan het Commando landstrijdkrachten (CLAS). Het effect van de maatregelen uit de brief van 18 november 2010 is bij deze defensieonderdelen hetzelfde, maar wel kleiner dan bij het CLAS en is in het bijzonder het geval bij specifieke functies.
Verwacht u dat het percentage openstaande vacatures voor de laagste militaire rangen verder zal toenemen? Kunt u dit per onderdeel van Defensie toelichten? Waar ligt wat u betreft de grens?
Zodra de vulling van een operationele eenheid lager is dan zeventig procent is deze eenheid niet meer inzetbaar. Dit is niet aan de orde bij de operationele eenheden.
Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik uiteengezet dat de wervings- en opleidingsinspanningen van Defensie zijn gericht op een vulling van de operationele eenheden in 2013. Voorts bestudeer ik maatregelen voor het behoud van personeel binnen de uitgangspunten van de numerus fixus.
Welke consequenties heeft het leegstromen van de laagste militaire rangen voor Defensie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Gebrek aan openheid over mogelijke tankdeal met Indonesie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indonesie In Dark On Dutch Tank Purchase» (Jakarta Globe, 15 januari 2012).1
Ja.
Kunt u in het licht van de motie El Fassed c.s.2 over de verkoop van tanks aan Indonesië toelichten waarom er blijkbaar nog steeds gesproken wordt over de verkoop van deze tanks aan Indonesië? Kunt u toelichten op welke wijze u de motie gaat uitvoeren?
Zoals gesteld tijdens de behandeling van de defensiebegroting onderzoekt Defensie momenteel de verkoopmogelijkheden van overtollig defensiematerieel, waaronder de Leopard-tanks. Indonesië en enkele andere landen hebben belangstelling voor deze tanks getoond. Met deze landen worden vertrouwelijke gesprekken gevoerd, die kunnen leiden tot verkoop van materieel. Mocht het met een van die landen tot een overeenkomst komen, dan zal die uiteraard in overeenstemming met de motie-Van den Doel c.s. (Kamerstuk 22 054 nr. 24) aan de Kamer worden gemeld.
Heeft u de Indonesische regering geinformeerd naar de mening van de meerderheid van de Tweede Kamer en de genoemde motie over de verkoop van tanks aan Indonesie?
Ja.
Heeft het Indonesische ministerie van Defensie een aantal Indonesische parlementsleden uitgenodigd voor een bezoek aan Nederland? Heeft dit bezoek plaatsgevonden? Zo ja, wanneer? Waarom zijn daarover geen mededelingen gedaan?
Neen. Waarschijnlijk wordt met de vraag gedoeld op een delegatie van het Indonesische leger.
Klopt het dat de ondervoorzitter van de Defensie commissie uit het Indonesisch parlement een onderzoek wil naar politieke aspecten van de mogelijke aanschaf? Kunt u toelichten welke politieke aspecten reden zijn voor een onderzoek?
Enkele Indonesische parlementsleden, onder wie de vicevoorzitter van de parlementaire commissie die zich bezighoudt met defensieaangelegenheden, hebben laten weten vragen te hebben over de operationele inzetbaarheid van de Leopard-tanks in de Indonesische omstandigheden en over de technische aspecten van een aanschaf. In onder andere een onderhoud met de Indonesische minister van Defensie heeft de parlementaire commissie Buitenlandse Zaken en Defensieaangelegenheden zich recentelijk kritisch uitgelaten over een mogelijke aanschaf door Indonesië van de Nederlandse Leopard tanks. Enkele parlementariërs zeiden twijfels te hebben over de geschiktheid van de Leopard tanks voor het Indonesische terrein en wegennet. Daarnaast zou volgens sommigen een aanschaf voorbij gaan aan de regeringsdoelstelling de Indonesische defensie-industrie te bevorderen.
Is het waar dat er twijfels zijn in Indonesie over technische aspecten en over het aanbestedingsproces?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over het wapenexportbeleid van 21 december 2011? Wanneer krijgt de Tweede Kamer inzage in de catalogus en de lijst van landen die in aanmerking komen voor de export van overtollig defensiematerieel?
Ja. Naar aanleiding van het algemeen overleg is er contact geweest met het ministerie van Defensie. Defensie stelt sinds eind 2003 geen catalogus met voor verkoop beschikbaar materieel meer op. Er is ook geen lijst van landen die in aanmerking komen voor export. Sinds 2003 wordt gewerkt met informatiebrochures over overtollig materieel dat verkocht kan worden en die belangstellenden voorzien van algemene (technische) informatie over die goederen. Op verzoek van landen die belangstelling hebben, kan nadere informatie worden verschaft, eventueel in de vorm van een offerte. De Kamer wordt over het voor verkoop beschikbaar overtollig materieel geïnformeerd via het Materieelprojectenoverzicht dat jaarlijks in september aan de Kamer wordt aangeboden (laatstelijk MPO 2011: Kamerstuk 27 830 nr. 90).
Heeft u de regering van Indonesië ervan op de hoogte gebracht dat Nederland op dit moment geen exportvergunning kan verlenen voor de verkoop van tanks aan Indonesië in verband met het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport? Zo neen, waarom niet?
De Indonesische autoriteiten zijn geïnformeerd over de motie El Fassed c.s. De toetsing van een vergunningaanvraag aan de hand van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt staat daar los van.
Het bericht dat er fors bezuinigd wordt op het schoolmaatschappelijk werk |
|
Jasper van Dijk (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er fors bezuinigd wordt op het schoolmaatschappelijk werk, en dat er daardoor minder zicht is op kinderen die thuis problemen hebben?1
Schoolmaatschappelijk werk kan een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van jongeren met problemen die op school tot uiting komen.
Het is aan scholen en gemeenten om samen vorm te geven aan zorg in en om de school en te zorgen dat er zicht is op kinderen die thuis problemen hebben.
Bent u het ermee eens dat kinderen op school minder goed kunnen functioneren als zij problemen thuis hebben, en dat het schoolmaatschappelijk werk juist hierin een oplossing kan bieden voor kinderen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er niet bezuinigd wordt op het schoolmaatschappelijk werk door de gemeenten?
Problemen thuis en op school gaan vaak hand in hand. Daarom is en blijft het uitgangspunt bij zowel de transitie van de zorg voor jeugd als de vormgeving van passend onderwijs dat de benodigde ondersteuning zo dicht mogelijk bij het kind, in het gezin en op school in samenhang wordt georganiseerd. Dit uitgangspunt zal ook in wetgeving worden vertaald.
Ik ben met u van mening dat schoolmaatschappelijk werk een belangrijke rol kan spelen in de ondersteuning op school volgens het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Ook is schoolmaatschappelijk werk bij uitstek in de gelegenheid in een vroegtijdig stadium te reageren op signalen van de professionals in de school. Schoolmaatschappelijk werk, vaak werkzaam vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin, is dan ook een van de vormen van ondersteuning die de verbinding kan leggen tussen school en opvoed- en opgroeiondersteuning.
Ik constateer echter op lokaal en regionaal niveau verschillende wensen en behoeften in de vormgeving van kindnabije en schoolnabije ondersteuning. Het is dan ook aan (samenwerkingsverbanden van ) scholen en gemeenten om hierover zelf afspraken en keuzes te maken.
Hoeveel bezuinigen gemeenten gemiddeld op het schoolmaatschappelijk werk? Wanneer u deze gegevens niet heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel gemeenten bezuinigen op het schoolmaatschappelijk werk. Het is aan scholen en gemeenten om met elkaar te beslissen over de inzet van schoolmaatschappelijk werk. Het past niet bij mijn verantwoordelijkheden om dit te onderzoeken.
Hoe rijmt u deze bezuinigingen op het schoolmaatschappelijk werk met de zware taak die het onderwijs erbij krijgt met passend onderwijs? Bent u het ermee eens dat scholen juist met de zware taak als passend onderwijs, veel meer een beroep zullen moeten doen op voorzieningen zoals het schoolmaatschappelijk werk?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de uitkomst van de parlementaire werkgroep jeugdzorg die heeft geconcludeerd dat het gebruik van zware jeugdzorg voorkomen kan worden door juist te investeren in preventie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten juist niet bezuinigen op preventie en lichte vormen van jeugdzorg?
Ja. Eerdere ondersteuning en zorg op maat is dan ook één van de doelstellingen van de stelselherziening zorg voor jeugd.
Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd, zowel preventieve ondersteuning als zwaardere vormen van zorg. Doordat regie en financiering naar één bestuurslaag (gemeente) gaan, kunnen gemeenten zelf prioriteiten stellen en is er een stimulans om meer te investeren in preventie.
Daarnaast zal in het ondersteuningsprogramma dat we samen met de VNG aan gemeenten bieden aandacht besteed worden aan de beoogde zorginhoudelijke vernieuwing die onder andere gericht is op versterken van preventie.
Het is echter aan de gemeenten en de scholen om afspraken te maken over de vraag hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet.
Bent u het ermee eens dat juist het schoolmaatschappelijk werk, vaak werkzaam vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin, de schakel is tussen school en de (gemeentelijke) jeugdzorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten ook voldoende schoolmaatschappelijk werk in de scholen inzetten?
Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de leges die Nederland heft voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning willen aanvragen?1
Ja.
Klopt het dat Nederland, ook als deze vreemdelingen in de bijstand zitten, hen geen vrijstelling van die leges verleent, omdat zij moeten aantonen dat zij op geen enkele andere manier het geld (inmiddels 1250 euro) bij elkaar kunnen krijgen?
Het is voor vreemdelingen mogelijk om vrijgesteld te worden van legesbetaling. Hiervoor moet de vreemdeling aannemelijk maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn kan beschikken over financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan en dat evenmin een beroep gedaan kan worden op in aanmerking komende derden, zoals familieleden.
Deelt u de mening dat de verhouding tussen de maandelijkse bijstand (toen 990 euro) en de geheven leges (830 euro) in veel individuele gevallen onredelijk uitpakt?
Voor vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij – ondanks inspanningen om deze te verkrijgen – niet over voldoende middelen beschikken om de leges te betalen, is er de mogelijkheid van vrijstelling van legesbetaling. Hiermee wordt mijns inziens op een redelijke wijze rekening gehouden met de belangen van vreemdelingen die over weinig inkomen beschikken.
Overigens komt een vreemdeling die beschikt over een bijstandsuitkering als hoofdregel niet in aanmerking voor gezinshereniging. Hierop bestaat een uitzondering indien op grond van artikel 8 EVRM een bijstandsgerechtigde recht heeft op gezinshereniging.
Klopt het dat het EHRM concludeert dat Nederland op deze manier te hoge barrières voor een verblijfsvergunning opwerpt, een extreem formalistische houding aanneemt en het gevolg daarvan is dat een inbreuk op het recht op gezinsleven wordt gemaakt?
Het EHRM concludeert dat Nederland een inbreuk maakt op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie (art. 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Bent u bereid de consequentie van deze uitspraak te aanvaarden en voortaan vreemdelingen in de bijstand in beginsel vrij te stellen van leges? Zo nee, waarom niet?
U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM. Uitgangspunt blijft dat het kabinet, conform het Regeerakkoord, streeft naar kostendekkendheid van de leges.
Bent u bereid de hoogte van deze leges opnieuw tegen het licht te houden, verdere verhogingen niet door te voeren en de leges in lijn te brengen met Europese regels en jurisprudentie? Bent u bereid daarvoor niet te wachten op het gereedmaken van INDIGO, zoals u in het algemeen overleg van 10 november 2011 zei?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de noodzakelijke aanpassing van de leges tevens de in de Kamer aangenomen motie Spekman/Anker2 te betrekken, die onder meer vraagt om elk legestarief expliciet te toetsen aan de redelijkheid ervan voor de betreffende groep vreemdelingen?
Bij elke wijziging van de legeshoogte weeg ik de verschillende belangen tegen elkaar af, waaronder die van de betreffende groep vreemdelingen. Zo geldt in het kader van gezinsmigratie een goedkoper tarief voor meereizende gezinsleden om de kosten voor het gezin als geheel niet onevenredig hoog te laten oplopen.
Bent u van mening dat sprake is van een effectief rechtsmiddel gezien deze uitspraak die ertoe leidt dat asielzoekers die een toelage op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 krijgen en voor een vergunning medisch waar zij mogelijk recht op hebben € 950 moeten betalen? Zo nee, bent u bereid in een vrijstellingsmogelijkheid voor deze groep te voorzien?
Voor asielzoekers geldt in theorie dat zij een verblijfsvergunning voor medische behandeling kunnen aanvragen, waarvoor een legesbedrag van € 950 geldt. In de praktijk wordt echter bij een noodzakelijke medische behandeling in de meeste gevallen artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 toegepast. Dit houdt in dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Betaling van leges is in deze situatie dan ook niet aan de orde.
In de gevallen dat een asielzoeker wel een vergunning voor medische behandeling aanvraagt en hij kan zelf niet de leges betalen, zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat een derde de leges voor de asielzoeker betaalt. De tweede mogelijkheid is dat het onmogelijk is om leges te betalen. In dat geval wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar blijft het vangnet van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 wel intact.
Wateroverlast in Groningen |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wateroverlast en de dreiging van hoogwater afgelopen week bij onder andere Tolbert, Woltersum, Wittewierum, Ten Boer en Ten Post?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de situatie daar uitzonderlijk was en welke gevolgen dit heeft?
Uit de voorgaand beschreven situatie is op te maken dat er sprake was van een samenloop van omstandigheden, maar niet van een uitzonderlijke situatie. Het overvloedig gevallen regenwater is regionaal opgevangen en maar deels afgevoerd richting Waddenzee. Het merendeel is – tijdelijk – in het regionale systeem opgevangen, met als gevolg dat het, inclusief de regionale waterkeringen, flink op de proef gesteld is.
Deelt u de mening dat een volgende dreiging van het onderlopen van bewoond gebied voorkomen moet worden?
Uitgangspunt van landelijk, regionaal en lokaal waterbeleid is het voorkomen dat bewoond gebied onder water loopt. Echter, een 100% garantie daarop is niet te geven.
Kunt u aangeven welke maatregelen regionaal en lokaal genomen moeten worden om de stabiliteit van dijken en kades verder te vergroten?
Regionale waterkeringen dienen te voldoen aan bepaalde normen ten aanzien van hoogte, sterkte en stabiliteit. Deze normen worden vastgesteld door de provinciale overheid, die tevens het toezicht heeft op de beheerder van de regionale waterkering, veelal een waterschap. De beheerder toetst de regionale waterkering aan de opgelegde norm. Indien de regionale waterkering niet voldoet aan de norm, dan dienen verbetermaatregelen te worden uitgevoerd. De beheerder van de regionale waterkering is hier voor verantwoordelijk.
Welke maatregelen moeten genomen worden om herhaling van wateroverlast te voorkomen? Maken het aanwijzen van meer bergingsgebieden en het aanleggen van een extra gemaal hiervan onderdeel uit? Zo ja, hoe wordt dat gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de regionale wateroverlast is een verantwoordelijkheid van de regionale bestuurders. Dit betekent dat provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar tot een adequate aanpak dienen te komen. Dit is en wordt vastgelegd in het provinciale waterplan. De provincie is hierin kaderstellend.
De recent door de waterschappen in Groningen en Friesland gerealiseerde waterbergingsgebieden zijn daadwerkelijk ingezet, ze hebben goed gewerkt en de beschikbare capaciteit is volgens deze waterschappen vooralsnog voldoende.
De realisatie van een extra gemaal (in Lauwersoog) is een maatregel die onderdeel uitmaakt van de verbetering van de regionale waterhuishouding in Noord Nederland. Daarvoor zijn de waterschappen Noorderzijlvest en Friesland verantwoordelijk, binnen de door de provincies Groningen en Friesland vastgestelde kaders. Een business-case naar een extra gemaal wordt binnenkort door de voornoemde twee waterschappen afgerond. De betrokken regionale partijen zullen, naar verwachting, voor medio 2012 een besluit nemen. De regionale partijen zullen een extra gemaal zelf dienen te financieren, aangezien het een oplossing betreft ten gunste van het regionale waterbeheer.
Kunt u aangeven op welke wijze de recente wateroverlast samenhangt met de huidige kwaliteit van onze waterkeringen?
De kwaliteit van de regionale waterkeringen heeft, op enkele locaties na, niet gezorgd voor wateroverlast. Op het eiland De Burd nabij Grou heeft een dijkdoorbraak plaatsgevonden,waardoor het water het eiland kon oplopen. Bewoners zijn geëvacueerd of naar hoger gelegen grond gegaan. Op enkele locaties waren de waterkeringen zodanig verzadigd dat het water door de dijk liep. Daarop hebben de waterschappen noodmaatregelen genomen, zoals de inzet van pompen, het aanbrengen van zandzakken en/of extra grond tegen de dijk.
De primaire waterkeringen kenden geen problemen.
Welke gevolgen hebben Duitse maatregelen tegen hoogwater in Nederland?
Ik interpreteer uw vraag als volgt. Maatregelen in Duitsland zorgen voor een verlaging van de rivierwaterstand bij binnenkomst in Nederland. Dergelijke maatregelen zijn dus gunstig.
Internationaal is overigens overeengekomen dat landen hun hoogwaterprobleem niet afwentelen op het benedenstrooms (lager) gelegen buurland.
De naleving van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Zijn netbeheerders en vergunninghouders (energieleveranciers) verplicht om jaarlijks te rapporteren over het aantal afsluitingen van energie, respectievelijk beëindiging van levering? Zo nee, onderschrijft u de relevantie van deze informatie voor het beoordelen van de effectiviteit van beleid ter voorkoming van afsluiten van energie, in zijn algemeenheid en specifiek tijdens de wintermaanden, zoals geregeld in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers? Bent u bereid om te bevorderen dat de netbeheerders en vergunninghouders1 met ingang van 2012 op uniforme wijze rapporteren over afsluitingen respectievelijk beëindiging van de levering, onderscheiden naar winterperiode/zomerperiode en de in de artikel 2 tot en met 4 van de ministeriële regeling omschreven gronden om tot afsluiting/beëindiging levering over te gaan?
Nee, netbeheerders en leveranciers zijn niet verplicht om over aantallen afsluitingen, dan wel beëindiging van levering te rapporteren. Wel houden netbeheerders zelf jaarlijks bij hoeveel afsluitingen er in dat voorafgaande jaar hebben plaatsgevonden.
Heeft u een verklaring voor de sterk verschillende trend inzake het aantal afsluitingen in 2011 bij enerzijds Liander en anderzijds Enexis en Stedin? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen?
Voor het beoordelen van de effectiviteit van het afsluitbeleid vind ik het relevant om inzicht te hebben in de werkwijze en processen van leveranciers en netbeheerders ten aanzien van het afsluitbeleid.
Daarom heb ik in 2010 de regeling afsluitbeleid geëvalueerd en heeft de NMa in 2009/2010 een onderzoek naar het afsluitbeleid uitgevoerd. De algemene lijn van de evaluatie was dat de regeling goed werkt. Het belangrijkste verbeterpunt dat zowel uit de evaluatie van de regeling als het onderzoek van de NMa is gekomen betreft de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners. Naar aanleiding van deze signalen hebben de leveranciers en schuldhulpverleners besloten een landelijk convenant op te stellen om zaken als de aanlevering van klantgegevens en doorlooptijden beter te regelen. Het convenant is een verdiepingsslag van de ministeriële regeling afsluitbeleid, waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners op dit vlak effectiever en efficiënter te maken. Het is de verwachting dat dit landelijke convenant in het eerste kwartaal van 2012 in werking zal treden. De ministeriële regeling is naar aanleiding van de evaluatie en onderzoek van de NMa aangepast (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 32 373, nr. 13) en per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn af te ronden convenant ben ik van mening dat het afsluitbeleid op dit moment zorgvuldig en effectief is ingericht. Ik blijf echter ook de komende jaren de werking en effectiviteit van de regeling goed monitoren.
Gegevens over het aantal afsluitingen zijn niet eenvoudig en eenduidig boven tafel te halen en geven geen volledig inzicht in de effectiviteit van de regeling. Bij een afsluiting zijn namelijk meerdere partijen betrokken, de klant, de leverancier, de netbeheerder en de schuldhulpverlener en die beschikken allen over verschillende informatie. De achtergrond van een afsluiting is ook verschillend, bijvoorbeeld als gevolg van wanbetaling, leegstand of fraude. Het is ook moeilijk de afsluitcijfers jaar op jaar te vergelijken. Een relatief koude winter kan bijvoorbeeld al het effect hebben dat het aantal afsluitingen in dat jaar daalt als gevolg van de vorstregeling. Daarnaast is het afsluitcijfer als gevolg van wanbetaling lastig te duiden omdat afsluiting het einde is van een lang en zorgvuldig proces tussen energieleverancier, klant en schuldhulpverlening. Niet alleen de inzet van energieleveranciers, maar ook de bereidheid van de afnemer om tot een oplossing te komen en de mogelijkheden die een schuldhulpverlener heeft zijn belangrijk ten aanzien van het voorkomen van afsluitingen. Niettemin heb ik aan de belangenverenigingen van de leveranciers en netbeheerders, Energie-Nederland en Netbeheer Nederland, gevraagd of zij bereid zijn de komende tijd te inventariseren of gezamenlijk tot inzichtelijke cijfers gekomen kan worden waarbij het aantal afsluitingen en de achterliggende reden van die afsluitingen inzichtelijk wordt gemaakt. Beide belangenverenigingen hebben aangegeven bereid te zijn dit te inventariseren. Dat stel ik zeer op prijs. Ik hecht er aan dat deze exercitie niet leidt tot onnodig zware uitvoeringslasten en ben dan ook niet voornemens om energiebedrijven extra plichten in dit kader op te leggen.
Is het waar dat nieuwe leveranciers van elektriciteit en gas op de Nederlandse markt voor kleinverbruikers (met name de zogenaamde prijsvechters) bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan bij de (voormalige) geïntegreerde energiebedrijven Essent, NUON, Eneco en Delta? Kan het antwoord cijfermatig onderbouwd worden?
Nee, het is niet mogelijk om daar een eensluidende verklaring voor te geven. Afgelopen jaren is afsluitbeleid en -proces op verschillende punten gewijzigd waardoor trends nog moeilijk te verklaren zijn. De verwachting is dat het afsluitcijfer op landelijk niveau voor 2011 uitkomt rond de 23 000, een bescheiden stijging slechts ten opzichte van de 22 417 afsluitingen in 2010 en een flinke daling ten opzichte van de 28 487 afsluitingen in 2009. Per regio kunnen er verschillen zijn in oorzaken van afsluiting zoals leegstand, energiediefstal en beëindiging van leveringscontracten, het kan te maken hebben met verschil in aanpak door gemeenten en schuldhulpverleners of bijvoorbeeld een inhaalslag van netbeheerders ten aanzien van het afsluiten van leegstaande panden om administratieve netverliezen terug te dringen.
Omdat het uiteindelijk gaat om de landelijke ontwikkeling van afsluitingen en vanwege het benodigde capaciteits- en budgettaire beslag van zo’n onderzoek vind ik het niet opportuun om een onderzoek in te stellen naar de verschillen tussen netbeheerders. Ik vind het van groter belang dat energiebedrijven zich houden aan de ministeriële regeling en een zorgvuldig proces doorlopen voordat tot het ultieme middel van afsluiting over wordt gegaan.
Onderschrijft u dat de netbeheerders die een «einde levering» End of Supply (EOS) melding krijgen van een vergunninghouder niet kunnen vaststellen of de vergunninghouder zich houdt aan de bepalingen van artikel 3 van de regeling2 en 4 lid 13? Zo ja, wie houdt er dan wel toezicht op de naleving van deze bepalingen door vergunninghouders?
Nee, uit het onderzoek dat de toezichthouder NMa in 2009/2010 uitvoerde, alsmede uit andere signalen verkregen door de toezichthouder, is niet gebleken dat zogenoemde nieuwkomers anders opereren in het kader van het afsluitbeleid dan andere energieleveranciers. De stelling dat nieuwe leveranciers bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven kan dus niet met feiten onderbouwd worden.
Bovendien zal het convenant tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners door alle bij Energie-Nederland aangesloten leveranciers ondertekend worden, dus door zowel nieuwe leveranciers als de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven.
Is er een laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting voor situaties waarin een kleinverbruiker van energie dreigt te worden afgesloten, waarbij binnen twintig dagen (de termijn voor het vinden van een alternatieve leverancier) de uitkomst van de procedure bekend is? Zo ja, hoe luidt deze? Zo nee, onderschrijft u dat er behoefte is aan een dergelijke procedure?
Ja, dat klopt. Netbeheerders kunnen met een «einde levering» bericht niet vaststellen of de leverancier zich houdt aan de bepalingen in de ministeriële regeling. Dat is ook niet aan de netbeheerders om te doen. Conform de Elektriciteits- en Gaswet is de NMa de partij die bevoegd is om toezicht te houden op de energiemarkt en als uitvloeisel daarvan beoordeelt of de onder toezicht gestelden zich houden aan de wet- en regelgeving. De NMa heeft diverse toezichtinstrumenten tot haar beschikking en heeft bij geconstateerde overtredingen ook verschillende sanctiemogelijkheden.
De advertentie “Hollandse asperges met een romige crème van moderne slavernij” |
|
Ger Koopmans (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de antwoorden herinneren van 22 december 2011 op vragen over de advertentie «Hollandse asperges met een romige crème van moderne slavernij», waarin u aangeeft dat de campagne op 2 december is gestopt en eenmalig was?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de betreffende advertentie in de meest recente uitgave van het tijdschrift «Glossy» (januari 2012) opnieuw opduikt? Welke doelgroep heeft de rijksoverheid met deze specifieke advertentie willen bereiken?
De advertentie had niet geplaatst moeten worden. Ik heb het bureau dat de campagne in opdracht van mij uitvoerde, op 2 december 2011 opdracht gegeven om alle nog niet geplaatste advertenties direct stop te zetten. Deze advertentie is helaas niet stopgezet. Ik ben daarover niet geïnformeerd. Ik heb het bureau daar op aangesproken.
Kunt u aangeven in welke bladen de advertentie is verschenen, waar dit nog te verwachten valt en hoeveel belastinggeld de advertentiecampagne in totaal heeft gekost? En wat heeft u er concreet mee bereikt?
De advertentie is verschenen in: Aktueel Man; Elle Eten; Glossy; Quote; Red; TrosKompas; TVKrant; Vriendin; Weekend; Groenten & Fruit Aktueel; Nieuwe Oogst. Er komen geen advertenties meer. De campagne heeft in totaal: 79 490 euro gekost. Er is geen effectonderzoek gedaan naar deze campagne, mede omdat de campagne vroegtijdig is stopgezet.
De verwoesting door de overheid van de provincie Lahore (Pakistan) van gebouwen van de Lahore Charitable Organization |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op 10 januari 2012 de autoriteiten van de Pakistaanse provincie Lahore 4 gebouwen van de Lahore Charitable Organization, waarin mensen woonachtig waren en een kapel gevestigd was, vernietigd hebben met Bulldozers?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het moedwillig bulldozeren van gebouwen, die al meer dan 100 jaar in bezit zijn van een erkend goed doel in Pakistan?
Dit incident laat zien hoe kwetsbaar de positie van minderheden is in Pakistan. Uit het onderzoeksrapport van de mensenrechtenorganisatie Centre for Legal Aid, Assistance and Settlement (CLAAS) blijkt dat deze kwalijke actie waarschijnlijk door geldelijke motieven is ingegeven. Landonteigening komt in Pakistan veel voor. Minderheden zijn hier geregeld slachtoffer van.
Hoe beoordeelt u de situatie van minderheden in Pakistan op dit moment, mede in het licht van de bevindingen van de Justice and Peace Committee over onder andere de blasfemiewetten?
De positie van minderheden in Pakistan is zorgelijk. De bevindingen illustreren de tekortkomingen van onder andere de blasfemiewetgeving. De Pakistaanse autoriteiten staan onder grote druk van invloedrijke religieuze groeperingen om de blasfemiewetgeving in stand te houden. In het huidige maatschappelijke klimaat in Pakistan kunnen religieuze minderheden onvoldoende in vrijheid hun geloof belijden.
Bent u bereid om bij de Pakistaanse autoriteiten via de ambassadeur opheldering te vragen over de redenen van verwoesting van deze gebouwen en te rapporteren aan de Kamer hierover?
Nederland heeft op bilateraal niveau uitleg gevraagd aan de Pakistaanse autoriteiten over dit incident. De zaak is inmiddels door de Pakistaanse minister van National Harmony onder de aandacht gebracht van Premier Gilani die toegezegd heeft nadere stappen te zullen ondernemen en de Provincie Punjab hierop aan te spreken. Nederland volgt de ontwikkelingen rondom deze kwestie en spreekt in afstemming met andere EU-lidstaten de regering van Pakistan aan op de noodzaak een substantiële bijdrage te leveren aan de verandering van het maatschappelijke en politieke klimaat, ten gunste van minderheden.
Het besluit in de gemeente Staphorst om informatie over abortus op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) weg te laten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Staphorst heeft besloten haar burgers via de website van het CJG niet te informeren over de mogelijkheid tot een abortus bij ongewenste zwangerschap?1
Gemeenten bepalen zelf welke informatie is opgenomen op websites waar zij verantwoordelijk voor zijn. Burgers kunnen ervoor kiezen aanvullende informatie op te zoeken via andere websites op internet.
De gemeente Urk heeft ervoor gekozen geen informatie af te nemen van de Stichting Opvoeden.nl. De gemeente Staphorst doet dat wel, maar vindt bepaalde informatie in de databank van de Stichting Opvoeden.nl niet evenwichtig. De stichting heeft aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Urk ervoor heeft gekozen geen informatie over seksualiteit of homoseksualiteit op de CJG website te zetten? Zijn er meer gemeenten die geen informatie over abortus en (homo)seksualiteit op hun CJG website zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een website een meer laagdrempelige manier voor burgers is om zich te informeren dan een gesprek met een zorgprofessional van een CJG? Zo ja, vindt u het dan wenselijk dat gemeenten informatie over seksualiteit, homoseksualiteit en abortus niet hoeven te geven op de website?
Een website is voor veel mensen een laagdrempelige en geschikte manier om aan informatie te komen. Ik beschouw een website als een geschikte aanvulling op persoonlijke informatieverstrekking. Dit betekent niet dat ik normerend wil optreden richting gemeenten. Het is niet aan mij om gemeenten voor te schrijven welke informatie ze aan hun inwoners verstrekken. Als een gemeente van mening is dat de informatie op een website, waarvoor zij verantwoordelijk is, niet evenwichtig genoeg is dan kunnen zij zelf beslissen hoe zij hiermee willen omgaan.
Deelt u de mening dat dit, het ontbreken van objectieve informatie, de seksuele ontwikkeling van jongeren negatief kan beïnvloeden?
Jongeren krijgen veel informatie. Ik vind het belangrijk dat zij kunnen beschikken over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken.
Bent u bereid normerend op te treden richting gemeenten wat betreft de informatie die gemeenten op de websites van hun CJG aanbieden over de mogelijkheid tot abortus bij ongewenste zwangerschap en over (homo)seksualiteit?
Zie antwoord vraag 3.