Het kwijtmaken van het archief van het Nationale Cyber Security Centrum |
|
André Elissen (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Govcert kan niet bij eigen archief hackincidenten»?1
Ja.
Hoe kijkt u tegen het feit aan dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) niet meer bij de registraties van incidenten vóór 2009 kan komen? Past dit binnen het profiel van een lerende organisatie? Vindt u het belangrijk dat er (trend)onderzoek gedaan kan worden naar eerdere incidenten? Zegt deze manier van werken iets over de zorgvuldigheid van werken en/of de technische competenties van het NCSC en voorloper Govcert? Hoe worden kennis en kunde rond cyber security momenteel geborgd?
De registratie van incidenten van vóór 2009 is toegankelijk. Voor meer details per incident zijn echter wel extra handelingen nodig. Aangezien het reeds afgehandelde en in trendrapporten verwerkte zaken betreft, is dit mijns inziens aanvaardbaar.
Govcert.nl heeft tot 2012 jaarverslagen en trendrapporten uitgebracht, die mede gebaseerd zijn op de incidenten die sinds 2004 hebben plaatsgevonden. In die rapporten is gewaarschuwd voor bepaalde trends in kwetsbaarheden of risico’s.
Het NCSC/Govcert.nl werkt zorgvuldig en beschikt over de benodigde technische competenties. De incidenten zijn zorgvuldig afgehandeld. Daarnaast heeft Govcert.nl, mede op basis van via deze incidenten opgedane kennis, jaarverslagen gepubliceerd en trendrapporten uitgebracht. Verder worden jaarlijks vele ICT-beveiligingsadviezen met handelingsperspectief uitgebracht.
Hebben zich vóór 2009 incidenten voorgedaan waarbij SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden? Zo ja, waarom is er niet eerder actie ondernomen om iets te doen aan de kwetsbaarheden die bijvoorbeeld in EenVandaag werden getoond?2 Zo nee, waar baseert u dat op? Hoe weet u dat er geen SCADA-systemen werden gehackt of misbruikt door onbevoegden, aangezien het NCSC aangeeft niet over deze gegevens te beschikken?
Ja. ik ben mij al langer bewust van de kwetsbaarheid van SCADA-systemen en heb daarom hiervoor gewaarschuwd in publicaties zoals het Trendrapport Digitale Veiligheid 2010 en het Cyber Security Beeld Nederland.
Om de weerbaarheid van vitale sectoren te vergroten, zijn reeds maatregelen genomen. Er is geoefend en er zijn penetratietesten gedaan. Het verhogen van de weerbaarheid van de vitale sectoren is een van de actielijnen van de Nationale Cyber Security Strategie. Daarnaast heeft het NCSC naar aanleiding van de uitzending EenVandaag SCADA eigenaren extra gealerteerd over SCADA-beveiliging. Verder heeft het NCSC een checklist omtrent beveiliging van SCADA-systemen opgesteld om organisaties te helpen een juiste en bewuste keuze te maken voor een passend beveilingsniveau. Eigenaren van SCADA-systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun SCADA-systemen.
Wat vindt u ervan dat Govcert/NCSC informatie die zij op basis van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob) zou moeten verstrekken, niet verstrekt omdat de informatie op dusdanige wijze is opgeslagen dat deze niet meer eenvoudig geraadpleegd kan worden? Gaat u vanuit de eigen verantwoordelijkheid van de overheid ervoor zorgen dat deze gegevens zo snel mogelijk toegankelijk worden gemaakt? Zo ja, doet u dit om aan de ene kant te leren van incidenten en aan de andere kant om de indiener van het Wob-verzoek alsnog tegemoet te komen? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te doen?
Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is de informatie toegankelijk. Voor meer gedetailleerde informatie zijn extra, arbeidsintensieve handelingen nodig.
Bij het Wob-verzoek waarnaar u verwijst, heeft verzoeker uitdrukkelijk ingestemd met de openbaarmaking van informatie vanaf 2009 alsook dat hij zijn bezwaar zou intrekken als hem informatie vanaf 2009 zou worden verstrekt. De desbetreffende informatie is openbaar gemaakt. Dat verzoeker thans om hem moverende redenen andere gedachten daarover heeft, betreur ik omdat het bestuursorgaan zich aan de gemaakte afspraak heeft gehouden.
Hoe beoordeelt u de situatie dat een onderdeel van de overheid dat goed met techniek zou moeten kunnen omgaan, niet meer over de eigen historische gegevens kan beschikken? Had Govcert in uw beleving met open standaarden moeten werken? Had Govcert in uw beleving met het overgaan naar een nieuwe database de historische gegevens moeten migreren? Zo nee, waarom is er geen gebruik gemaakt van open standaarden? Waarom zijn er geen gegevens gemigreerd of is er geen virtualisatie toegepast om de gegevens alsnog te kunnen gebruiken?
Zoals weergegeven in antwoord 2 beschikt het NCSC/Govcert.nl over de eigen historische gegevens in een database. Deze database is gebaseerd op open source software, open standaarden dus.
Migratie van gegevens is op grond van de Archiefwet verplicht wanneer de duurzaamheid van de gegevens niet langer gegarandeerd kan worden. Zoals ook wordt weergegeven in antwoord 7, is dat hier niet aan de orde. De gegevens zijn veilig gesteld. Uit doelmatigheidsoverwegingen is er voor gekozen om de oude gegevens niet te migreren en te virtualiseren.
Denkt u dat er een precedentwerking van deze zaak uitgaat en dat andere overheidsonderdelen nu ook gegevens op dusdanige wijze gaan opslaan dat deze niet meer gemakkelijk te delen zijn? Vindt u daarnaast dat de wijze van archiveren van Govcert vergelijkbaar is met het opslaan van de gegevens in een container om deze vervolgens af te laten zinken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie verder het antwoord op de vraag 2.
Vindt u dat er naar de letter én de geest van de Wob is gehandeld? Had Govcert en heeft het NCSC in uw beleving een verplichting dan wel een verantwoordelijkheid om de incidentengegevens van de periode voor 2009 toegankelijk te houden? Voldeed Govcert en voldoet het NSCS aan de archiefwet? Zo ja, waarom vindt u dat? Kunt u uitsluiten dat deze manier van obstructie, waaronder het slecht toegankelijk maken van gegevens en het eerdere bericht dat de gegevens zoek waren, strafbaar is? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om herhaling van dit soort situaties te voorkomen?
De Wob bevat regels voor de openbaarmaking van informatie over bestuurlijke aangelegenheden en niet over het beheer en de toegang tot overheidsarchieven. Die regels zijn opgenomen in de Archiefwet. De Erfgoedinspectie heeft als toezichthouder op de Archiefwet vastgesteld dat de incidentmeldingen van Govcert van de periode vóór 2009 zijn gearchiveerd in een database. Deze database wordt in een beveiligde beheersomgeving beheerd. De database is voldoende toegankelijk conform de archiefwettelijke eisen die zijn gesteld voor op termijn vernietigbare archieven.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart 2012 beantwoorden zodat de antwoorden bij het algemeen overleg over cyber security en privacy kunnen worden betrokken?
Ja.
Problemen in het middelbaar beroepsonderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van ROOD, jong in de SP: «Het MBO verdient beter»?1
De problemen die de SP signaleert sluiten deels aan bij conclusies van eerder onderzoek vanuit onder meer OCW, de JOB en de MBO Raad. Het mbo moet inderdaad beter: we hanteren niet voor niets de slogan «de basis op orde en de lat omhoog».
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat slechts 60% van de ondervraagde mbo-studenten aangeeft dat men genoeg leert om een vak goed uit te kunnen oefenen en 33% van hen aangeeft dat dit niet het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om mbo-studenten beter voor te bereiden op het uitoefenen van hun vak?
Laat ik vooropstellen dat het SP-onderzoek niet representatief kan worden genoemd voor de mbo-populatie en vraagtekens kunnen worden gezet bij de deugdelijkheid van de onderzoeksmethodiek.
Desalniettemin ben ik het met de SP eens dat het mbo – onze hofleverancies van vakmensen – op onderdelen beter moet. Beroepsopleidingen zijn bedoeld om studenten in staat te stellen om zich met hart en handen zich te laten bekwamen in de beroepspraktijk zodat zij na afloop met een voldoende solide basis de arbeidsmarkt op kunnen of een vliegende start maken in het hbo. Daarom moet de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs zo hoog mogelijk zijn.
Het wetsvoorstel «Doelmatige leerwegen/modernisering bekostiging», aangeboden aan de Tweede Kamer, bevat de maatregelen die een antwoord vormen op de knelpunten die in het SP-onderzoek naar voren komen. De maatregelen omvatten het intensiveren/verkorten van onderwijsprogramma’s en (LOB)begeleiding van studenten, betere examens, professionalisering en verbetering besturing/bedrijfsvoering.
In hoeverre houdt u zicht op de manier van toetsen in het mbo, aangezien slechts 31,6% van de ondervraagde mbo-ers het idee heeft dat de manier van toetsen goed is? Is dit voor u aanleiding om de manier van toetsen in het mbo nader te bezien? Zo neen, waarom niet?
Zicht op de examens mbo (onder meer wat betreft examenresultaten en examenkwaliteit) en de diagnostische toetsing in het mbo houd ik op basis van:
Gericht zicht op de tevredenheid van deelnemers over de toetsing door instellingen houd ik op basis van:
Dit alles levert mij goed zicht op de toetsing en examinering in het mbo.
Uit het onderzoeksrapport van de SP blijkt dat 31,6% van de ondervraagde mbo’ers het idee heeft dat de manier van toetsen goed is.
Uit de JOB Monitor (met een grotere respons en een gestandaardiseerde methodiek) blijkt dat het merendeel van de mbo’ers, te weten 63% in 2010, een positief totaaloordeel over toetsing geeft.
Hierbij is overigens geen onderscheid gemaakt tussen voortgangstoetsing en afsluitende kwalificerende toetsing (= examinering).
De bevindingen van de inspectie leveren het beeld op van de examenkwaliteit in het mbo: in 2009 was bij 63% van de opleidingen sprake van voldoende examenkwaliteit. Het beeld van de examenkwaliteit 2010–2011 zal worden opgenomen in het Onderwijsverslag 2011 dat in mei 2012 wordt gepubliceerd.
Bovengenoemde percentages laten zien dat het beter moet. De basiskwaliteit moet op orde zijn en als dat bij examens niet het geval is, trek ik examenlicenties in bij instellingen voor de betreffende opleidingen (de zogenoemde «rode kaart»), na een waarschuwing vooraf (de zogenoemde «gele kaart»). Bovendien stimuleer ik de kwaliteitsverbetering en verdere standaardisering van examens mbo. Ik heb de instellingen onder meer gevraagd om, bij het realiseren van de ambities uit het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstuk 31 524, nr. 88), expliciet aandacht te besteden aan de examenkwaliteit. Dat verzoek is niet vrijblijvend. Met het vernieuwde Toezichtkader BVE 2012 zal de inspectie in 2012 nog intensiever toezicht uitoefenen op de kwaliteitsbewaking door instellingen. Tevens heb ik in de brief aan de Tweede Kamer over het onderwerp «Kwaliteit van het mbo-onderwijs» van 28 november 2011 (Kamerstuk 31 524, nr. 120) aangegeven dat ik zal investeren in de professionalisering van examenpersoneel.
Hoe krijgt u de basis op orde en de lat omhoog, nu blijkt dat 63,6% van de ondervraagden mbo-ers het gevoel heeft dat er vakken zijn waarbij niets geleerd wordt? In hoeverre is deze uitslag het gevolg van het competentiegericht onderwijs (tegenwoordig beroepsgerichte kwalificatiestructuur)?
In het onderzoek naar de naleving van onderwijstijd in het schooljaar 2009–2010 werd door de inspectie ook gekeken naar de verdeling van lesuren binnen de leerjaren en de zwaarte van het rooster. Het onderwijsprogramma werd door 20% van de studenten als onevenwichtig ervaren en door 40% als te licht. Mede naar aanleiding van deze gegevens heb ik aan de Tweede Kamer geschreven dat ik een flinke intensivering van het onderwijs nodig acht, zowel in kwantiteit (ophoging naar 1 000 klokuren per leerjaar en verhoging van de contacturen te verzorgen door de onderwijsinstelling) als in kwaliteit (intensivering van de (loopbaan)begeleiding van studenten vooral in het eerste leerjaar). Daarom is het van belang dat het wetsvoorstel hieromtrent snel aanvaard wordt.
Er zijn ook nu al maatregelen doorgevoerd om de mbo studenten kwalitatief beter onderwijs te geven. Een daarvan is het impulsprogramma LOB dat vanaf 2009 gestart is. Dit stimuleringsprogramma biedt een flinke impuls aan de loopbaanbegeleiding van studenten. Dit project wordt komende jaren nog voortgezet met extra impulsmiddelen gericht op de feitelijke implementatie van LOB-instrumenten in het onderwijsproces.
In de zomer 2012 verwacht ik de uitkomsten van de JOB-Monitor over de tevredenheid van studenten in het mbo. Deze resultaten zijn representatief voor de mbo-studenten en dan kunnen we zien of er verbeteringen zichtbaar zijn.
Tevens bevat het actieplan mbo maatregelen die een antwoord vormen op de knelpunten die in het SP-onderzoek naar voren komen. De maatregelen omvatten het intensiveren/verkorten van onderwijsprogramma’s en (LOB)begeleiding van studenten, betere examens, professionalisering en verbetering besturing/bedrijfsvoering.
Wat onderneemt u richting de regionale opleidingscentra (ROC’s), nu blijkt dat 60% van de ondervraagde mbo-ers aangeeft niet te weten dat de «vrijwillige» bijdrage niet verplicht kan worden gesteld? Deelt u de mening dat er haast is geboden bij het vinden van een oplossing, aangezien dit probleem al zeker tien jaar speelt?2
Het Servicedocument vrijwillige bijdrage en de latere JOB brochure over schoolkosten bieden duidelijke informatie over wat onder de vrijwillige bijdrage kan worden begrepen. Wat betreft de leermiddelen die studenten moeten aanschaffen bleek onduidelijkheid te blijven bestaan. Die onduidelijkheid betreft niet zozeer boeken, maar wel andere materialen die voor rekening van de studenten komen. Om hierin duidelijkheid te scheppen verschijnt in mei 2012 een nieuwe richtlijn.
De inspectie zal het onderwerp schoolkosten als vast element toevoegen aan de onderzoeken naar de Staat van de instelling. Jaarlijks wordt dat onderzoek bij een derde van de instellingen uitgevoerd. Daarnaast zal de inspectie op basis van signalen onderzoeken uitvoeren naar dit onderwerp. Het onderzoek bestaat uit analyse van documenten, gesprekken met studenten en met het opleidingsmanagement. Als blijkt dat opleidingen niet aan de wettelijke eis en de richtlijn voldoen wordt in een gesprek met het College van Bestuur nagegaan welke maatregelen zullen worden getroffen. Het beoordelingsresultaat wordt gemeld in het rapport van de Staat aan de instellingen. Zo nodig wordt vervolgtoezicht in de vorm van een hercontrole aangekondigd. Mocht na hercontrole blijken dat de situatie niet hersteld is, dan kunnen sancties worden getroffen.
Wat onderneemt u tegen de «ophokuren» in het mbo, waar leerlingen wel aanwezig moeten zijn, maar geen les krijgen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het met één jaar inkorten van de niveau 4-opleidingen onverantwoord is? Zo ja, hoe gaat u hierbij zorgvuldigheid betrachten?
Nee, die mening deel ik niet.
Op mijn verzoek heeft de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) een advies uitgebracht over welke opleidingen wel en welke niet verkort kunnen worden. Mijn reactie op dit advies hebt u inmiddels ontvangen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is als een student van de opleiding wordt verwijderd omdat er geen stageplek voorhanden is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u indien dit toch gebeurt?
Het betreft hier een uitspraak van een student «uiterlijke verzorging» blijkens het SP-onderzoek. Volgens de SBB Barometer van maart 2012 is in de hele branche het aantal zzp’ers sterk toegenomen waardoor de vervangingsvraag zeer beperkt is. Daar komt bij dat het aantal ingeschreven studenten en gediplomeerden voor sommige beroepen, zoals schoonheidsspecialisten, sterk is gestegen waardoor knelpunten ontstaan op de arbeidsmarkt en de stagemarkt. Het kan dus zijn dat de mbo-instelling om die reden de student met klem adviseert een andere opleiding te kiezen. Helaas valt dat op basis van de beschikbare informatie niet te beoordelen.
Verder mag een mbo-instelling verwachten dat een student zich ervoor inspant een bpv-plaats te vinden. Ingeval de student er zelf niet in slaagt of zijn bestaande stageplaats wordt tussentijds beëindigd, is het de bedoeling
dat de mbo-instelling zich ook ervoor inspant om alsnog een passende bpv-plaats te vinden. Als er desondanks geen stageplaats is om de opleiding af te ronden, zal de student de opleiding moeten beëindigen.
Ten slotte geldt in zijn algemeenheid dat in de onderwijsovereenkomst de wederzijdse rechten en plichten worden geregeld. Het kan natuurlijk zijn dat de student bepaalde afspraken niet nakomt en dat dit op grond van de onderwijsovereenkomst een reden kan zijn voor de mbo-instelling om de onderwijsovereenkomst op te zeggen (mits het niet gaat om een leerplichtige student) en de inschrijving van de student te beëindigen.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat mbo-studenten trots zijn op hun opleiding, omdat ze er een vak leren?
In het gehele onderwijs streven we naar topkwaliteit en daarbij hoort ook een instelling van «wat matig is moet goed en wat goed is kan altijd een tandje beter». De inzet die aan de basis ligt van excellente prestaties van leerlingen en studenten, wordt van iedereen gevraagd: van leerlingen en van scholen, van leraren en van begeleiders. Dat is noodzakelijk voor een land dat draait op kennis en gedegen en slim vakmanschap.
De maatregelen uit mijn actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» zorgen voor een hogere kwaliteit van het onderwijs, waarop iedereen trots op kan zijn: docenten, toekomstige werkgevers en studenten zelf.
Het strafrechtelijk afkopen van vervolging na het lastigvallen en bedreigen van een scheidsrechter |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht: «Arbiter niet blij met straf»?1
Ja.
Is het waar dat aan drie belagers van de in het artikel genoemde scheidsrechter door het Openbaar Ministerie een schikkingsvoorstel van 210 euro is gedaan? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar? Zo ja, bij welke feiten zouden de belagers betrokken zijn geweest?
In de onderhavige kwestie heeft het slachtoffer bij de politie aangifte gedaan van belaging en diefstal. Het OM heeft onderzocht of sprake was van strafbare bedreigingen. Om een vervolgingsbeslissing te kunnen nemen bleek nader onderzoek noodzakelijk. Na afronding hiervan is de zaak door het OM beoordeeld en bleek onvoldoende bewijs voorhanden voor vervolging wegens belaging en bedreiging. Wel kon worden bewezen dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan diefstal in vereniging. Het OM heeft voor dit feit – overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen – aan ieder van de verdachten een transactievoorstel van € 210,– aangeboden. De totale procedure heeft circa 10 maanden in beslag genomen, omdat naar aanleiding van het eerste proces-verbaal nader onderzoek nodig was.
Heeft het inderdaad 10 maanden geduurd voordat er een schikkingsvoorstel is gedaan? Zo ja, waarom duurde dit zo lang, en hoe verhoudt zich dat tot het ook door u voorgestane lik-op-stuk-beleid met betrekking tot voetbalgeweld? Zo nee, hoe lang heeft dit dan wel geduurd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke schikkingsbedragen worden doorgaans voorgesteld in zaken waarin iemand is lastig gevallen en bedreigd? Welke richtlijn of andere objectieve grondslag ligt hieraan ten grondslag?
Welk transactiebedrag wordt aangeboden is afhankelijk van allerlei factoren zoals de aard van het delict, recidive van de verdachte, gebruik van wapens, discriminerende opmerkingen. Voor het aanbieden van transacties, waaronder ter zake van bedreiging, kent het OM een openbare richtlijn. Deze zogenaamde Bos/Polaris-richtlijn is onder meer te vinden op www.om.nl. Voor belaging geldt geen speciale richtlijn maar de strafbedreiging genoemd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Is de scheidsrechter slachtofferhulp aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De betrokken scheidsrechter heeft bij aangifte zoals gebruikelijk het zogenaamde «wensenformulier» overhandigd gekregen en geretourneerd naar het Openbaar Ministerie. Daarop heeft hij slechts aangegeven dat hij op de hoogte gehouden wil worden van de voortgang van het strafproces. Dit heeft het Openbaar Ministerie gedaan.
Past het niet vervolgen van verdachten van voetbalgeweld binnen uw aanpak van dat probleem? Zo ja, in hoeverre? Zo nee, waarom niet, en wat wilt u hier aan veranderen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Het bericht 'Dwing OM tot hoger beroep' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Dwing OM tot hoger beroep»?1
Ja.
Deelt u de mening dat indien het Openbaar Ministerie (OM) echt denkt dat hoger beroep geen kans van slagen heeft, dat op zijn minst voor slachtoffers begrijpelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Burgercomité tegen Onrecht dat de openbaar aanklager moet kunnen worden gedwongen een vonnis aan te vechten, net zoals het nu mogelijk is om het OM te dwingen iemand te vervolgen?
Indien u het idee positief beoordeelt, zou dit volgens u dan alleen in geval van een vrijspraak moeten kunnen of ook in geval van een (veel) lager opgelegde straf dan verwacht had kunnen worden?
Bent u bereid om de mogelijkheden te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het artikel 'Gemeente Haren verscheurde parkeerboetes |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Hero Brinkman (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Gemeente Haren verscheurde parkeerboetes van gezagsdragers»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel personen de afgelopen 12 jaren misbruik hebben gemaakt van deze onverkwikkelijke toestand en om hoeveel geld het in totaal zou gaan?
Navraag bij de gemeente Haren leert dat het ging om zeer incidentele gevallen. In het merendeel van de gevallen ging het om situaties waarbij sprake was van het bezit van een parkeerontheffing, waarvoor het verschuldigde bedrag was betaald. Verzuimd was echter bij het parkeren, de ontheffing achter de voorruit te plaatsen. De betreffende ambtenaar of politieke ambtsdrager legde dit nadien uit aan de handhavend ambtenaar die, op basis van deze argumenten, de boete doorhaalde (in 2012 is de hoogte van de boete € 51).
Een enkele keer is het ook voorgekomen dat met een andere auto werd gereden (en geparkeerd) dan waarvoor de ontheffing gold. Deze boete werd ook doorgehaald. In dit laatste geval is nadien alsnog het verschuldigde parkeergeld betaald.
Het doorhalen van de boete gebeurde derhalve op basis van argumenten, zij het dat formeel de bezwaarprocedure niet werd gevolgd. Dit is onjuist en daarom is deze praktijk inmiddels beëindigd.
Bent u bereid een onderzoek naar de integriteit van de Gemeente Haren bij het bureau Bing te initiëren?
Het gaat hier om een lokale aangelegenheid. Het is aan de gemeente hierover te beslissen. Het college van burgemeester en wethouders heeft in een tweetal brieven (gedateerd 7 februari 2012) uitleg gegeven aan fracties in de gemeenteraad over de handelwijze met betrekking tot het doorhalen van boetes in het bonnenboekje.
Daarbij heeft het college aangegeven dat zij zich zal beraden op het mogelijk aanscherpen van het integriteitsbeleid.
Deelt u de mening dat alle daders alsnog de betreffende boetes moeten betalen en, indien mogelijk, disciplinair of strafrechtelijk moeten worden gestraft?
Het gaat hier niet om een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. De boetes waren gebaseerd op de gemeentelijke belastingverordening. Hieruit voortvloeiende verantwoordelijkheden liggen bij het gemeentebestuur.
Is bij u bekend of er gemeenten zijn waar zich soortgelijke misstanden hebben voorgedaan? Zo ja welke gemeenten zijn dat en hoe is dit in die gemeenten afgehandeld?
Mij zijn geen signalen bekend vanuit andere gemeenten over een soortgelijke handelwijze als in de gemeente Haren heeft plaatsgevonden.
Een transport van 38 Heckrunderen, in eigendom van Staatsbosbeheer, waarvan 16 runderen het niet hebben overleefd |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is u bekend dat er afgelopen donderdag 38 Heckrunderen van Staatsbosbeheer, die graasden in natuurgebied de Hellegatsplaten bij Goeree-Overflakkee (provincie Zeeland) naar een slachthuis in Dokkum (provincie Friesland) zijn getransporteerd en dat bij aankomst bleek dat 16 runderen het transport niet hadden overleefd?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe het kon gebeuren dat 16 van de 38 dieren tijdens transport overleden zijn? Is het waar dat de dieren, die zeer grote hoorns hebben, elkaar onderweg hebben doodgestoken?
Naar aanleiding van bovengenoemd voorval is door de NVWA een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Uit dit onderzoek is tot dusver niet onomstotelijk vast komen te staan hoeveel dieren tijdens het transport zijn overleden. Wel is geconstateerd dat na de lossing 16 dieren niet meer leefden. De exacte toedracht is nog in onderzoek. Of de dieren elkaar tijdens het transport hebben doodgestoken is niet uit te sluiten, maar kan niet worden bevestigd.
De overige 22 runderen zijn voor en na de slacht gekeurd en goedgekeurd voor humane consumptie. De eigenaar van het slachthuis heeft desondanks besloten alle runderen ter destructie aan te bieden, omdat het vlees van deze runderen naar zijn mening niet voldeed aan de kwaliteitseisen van zijn afnemers.
Kunt u aangeven hoe de gezondheidsstatus was van de overige 22 runderen? Is het waar dat bij een van de levende dieren een diepe wond tussen de ribben is aangetroffen en kunt u aangeven wat er met dit dier en de overige 21 overlevende runderen is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat deze dieren op deze wijze op transport worden gezet en door heel Nederland van Zeeland naar Friesland worden gesleept en dat er niet is gekozen voor het dichtstbijzijnde slachthuis of voor mobiel slachten?
Het staat partijen die betrokken zijn bij het transport van deze dieren vrij om te bepalen welk slachthuis zij kiezen. Staatsbosbeheer heeft eerder zaken gedaan met dit slachthuis. Zo verwerkte het slachthuis in het verleden dieren van Staatsbosbeheer uit hetzelfde gebied, maar ook Schotse Hooglanders uit diverse andere natuurgebieden van Staatsbosbeheer in Nederland.
Bij het verzamelen van deze dieren is een dierenarts met «wildlife» ervaring aanwezig geweest. Alle dieren zijn voor het transport gekeurd door deze gespecialiseerde dierenarts. De runderen waren vóór transport in goede conditie.
Is het waar dat het slachthuis Dokkum geen zaken meer wil doen met Staatsbosbeheer? Zo ja, is bekend waar Staatsbosbeheer de dieren naartoe brengt bij een volgend transport van Heckrunderen naar het slachthuis? Zo nee, in welk opzicht klopt de informatie in de berichtgeving niet?
Ik heb vernomen dat de eigenaar van het slachthuis in de pers heeft aangegeven in de toekomst geen zaken meer te willen doen met Staatsbosbeheer (Leeuwarder Courant 12 februari 2012). Ook de directeur van Staatsbosbeheer heeft mij aangegeven zich te beraden over de wijze van afvoeren, transport en de keuze van het slachthuis.
Gelden er bij transporten van Heckrunderen, waarvan bekend is dat zij stressgevoelig zijn en grote hoorns hebben, aanvullende voorschriften om het welzijn van deze dieren tijdens transport te kunnen waarborgen? Zo ja, welke eisen zijn dit? Zo nee, bent u bereid om aanvullende eisen te stellen en op welke termijn?
De eisen voor het transport van dieren staan geformuleerd in de EU-verordening 1/2005 (Transportverordening). Die schrijft voor dat de wijze van vervoer geschikt moet zijn voor de diersoort die wordt vervoerd. De Transportverordening bevat geen aanvullende eisen voor het vervoer van Heckrunderen.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de Nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld terzake van vermoedelijke overtreding van EU-Transportverordening 1/2005, alsmede van de artikelen 36 en 37 van de Gezondsheids- en welzijnswet voor dieren. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn zal ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie uw Kamer nader informeren.
Digitale spionage van China en Rusland |
|
André Elissen (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Traveling Light in a Time of Digital Thievery»?1
Ja.
Is het in uw beleving waar dat reizigers met waardevolle informatie een groot risico lopen dat hun apparaten in China en Rusland gemanipuleerd worden zodat deze landen informatie kunnen bemachtigen? Zo ja, hoe groot is dit risico? Welke landen maken zich nog meer schuldig aan dit soort activiteiten?
Er is een reële kans dat waardevolle informatie op deze wijze gestolen wordt door buitenlandse inlichtingendiensten. Buitenlandse inlichtingendiensten beschikken over een breed scala aan middelen om aan informatie te komen. Zo worden bestanden gekopieerd van gegevensdragers (laptops, mobiele telefoons, pda’s enzovoorts); wordt telefoon- en dataverkeer afgeluisterd (vast en mobiel) en wordt gebruik gemaakt van camera’s of microfoons in bijvoorbeeld hotelkamers. De AIVD en MIVD hebben in dit kader verschillende brochures uitgebracht waarin wordt gewaarschuwd voor het risico op spionage bij reizen naar het buitenland en waarin wordt aangegeven wat reizigers zelf kunnen doen om het risico te verkleinen.2
In de jaarverslagen van de AIVD en MIVD wordt aangegeven dat het risico op spionage onverminderd aanwezig is, daarbij geldt dat met name het risico op digitale spionage toeneemt. Ook uit het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) komt de dreiging van cyberspionage door statelijke actoren prominent naar voren.3 Het CSBN laat zien dat er sprake is van een toenemende dreiging van digitale spionage. Zowel overheden als private organisaties zijn regelmatig doelwit van digitale spionage geweest, ook in Nederland. Deze cyberaanvallen zijn gericht op het verkrijgen van vertrouwelijke informatie van economische of politieke waarde, of op direct geldelijk gewin.4
China, Rusland en Iran zijn in het meest recente jaarverslag van de AIVD genoemd als landen waarvan de buitenlandse inlichtingendiensten spionageactiviteiten ondernemen. Nadere informatie over landen die zich schuldig maken aan spionage kan ik niet verstrekken aangezien dat raakt aan het kennisniveau en de bronnen van de AIVD en de MIVD. Deze informatie is gerubriceerd en kan ik in het openbaar niet met u delen. U kunt er echter van uitgaan dat naast de genoemde landen ook andere landen heimelijke inlichtingenactiviteiten ondernemen in Nederland. De inlichtingendiensten doen hier onderzoek naar en treden op waar nodig.
Treft de Nederlandse overheid speciale maatregelen wanneer ambtenaren, diplomaten of politici naar China of Rusland afreizen om te voorkomen dat deze landen op digitale wijze spioneren? Geeft u het Nederlandse bedrijfsleven voorlichting over dit onderwerp of biedt u op andere wijze ondersteuning of bescherming? Zo nee, waarom niet?
De AIVD en MIVD doen in het kader van de wettelijke taak onderzoek naar ongewenste inlichtingenactiviteiten van vreemde mogendheden. Over dit onderzoek informeren de AIVD en MIVD overheidsinstanties die maatregelen kunnen nemen. Tevens informeren de AIVD en de MIVD, in specifieke gevallen, díe instanties die doelwit zijn van de heimelijke inlichtingenactiviteiten, dit kunnen zowel overheden als bedrijven zijn.
Het Nationaal Bureau voor Verbindingsbeveiliging (NBV) bevordert als onderdeel van de AIVD de beveiliging van vertrouwelijke informatie van de overheid. De AIVD geeft advies over informatiebeveiliging, beoordeelt beveiligingsproducten en ondersteunt bij de implementatie ervan. Ook dit advies kan gericht zijn tot zowel overheden als bedrijven.
Daarnaast gelden voor de beveiliging van waardevolle overheidsinformatie de regels die zijn vastgelegd in het «Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst – bijzondere informatie». In dit voorschrift zijn ook beschermingsmaatregelen tegen dreigingen van digitale spionage inbegrepen.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in het standaard opleidingsprogramma van diplomaten bewustwordingsactiviteiten op het gebied van integrale veiligheid, inclusief informatiebeveiliging en risico op spionage, opgenomen.
Toeleveranciers van de defensieorganisatie krijgen van de MIVD advies over informatiebeveiliging. Daarnaast worden aan defensieorderbedrijven eisen gesteld ten aanzien van informatiebeveiliging en worden cursussen voor beveiligingsfunctionarissen van deze bedrijven gegeven. Voor bedrijven die bijzonder interessant zijn voor buitenlandse inlichtingendiensten worden maatwerkbijeenkomsten georganiseerd om de bewustwording te vergroten.
In april 2010 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangeboden aan de Tweede Kamer. Het kabinet heeft uw Kamer in zijn brief d.d. 22 februari 2011 op de hoogte gebracht van de aanpak naar aanleiding van dit onderzoeksrapport.5 Dat betreft onder andere voorlichting aan bedrijfsleven en overheden over de risico’s van spionage en de mogelijkheden om de weerbaarheid daartegen te vergroten. Daarvoor is de Handleiding Kwas ontwikkeld en wordt dit jaar een e-learning module beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vice-president van beveiligingsbedrijf McAfee dat apparaten die door de Chinese overheid worden gecontroleerd nooit meer op het bedrijfsnetwerk aangesloten mogen worden? Worden apparaten van de Nederlandse overheid ook niet meer gebruikt wanneer deze aan de Chinese grens zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een risico dat apparaten die worden afgegeven aan derden, bijvoorbeeld bij grenscontroles, worden voorzien van middelen om heimelijk informatie weg te halen.
Organisaties en overheden zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van een risico-inschatting van het gebruik van dergelijke apparaten binnen het bedrijfsnetwerk en het implementeren van maatregelen die het weglekken van informatie kunnen voorkomen. De bovengenoemde Handleiding KWAS ondersteunt organisaties bij het maken van deze risico-inschatting.
Hoe beoordeelt u het hacken van telefoons, computers of andere communicatiemiddelen van Nederlandse staatsburgers door een vreemde mogendheid als China of Rusland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke inlichtingenactiviteiten kunnen de nationale veiligheid aanzienlijke schade toebrengen en de nationale belangen aantasten. Daarom vindt het kabinet dit soort activiteiten ontoelaatbaar. Constatering van dergelijke activiteiten leidt altijd tot het nemen van maatregelen.
Welke gevaren ziet u voor Nederland wanneer landen als China en Rusland (en eventueel ook andere landen) zich op grote schaal aan cyberspionage schuldig maken?
Informatie op economisch, technisch-wetenschappelijk, militair en politiek terrein kan als gevolg van spionage weglekken naar het buitenland. Deze spionage kan een dreiging tegen de staatsveiligheid en de nationale belangen van Nederland vormen. Het kan daarnaast leiden tot economische schade, het verlies van concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en de koppositie die Nederland in bepaalde sectoren bekleed.
De ergernis van veehouders aan het wisselend beleid van ziekenhuizen rond MRSA |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht « Veehouders ergeren zich aan wisselende beleid van ziekenhuizen rond MRSA»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er geen uniform beleid is om humane besmettingen vanuit de veehouderij in ziekenhuizen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om te komen tot een meer uniform beleid? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom niet?
De Werkgroep Infectie Preventie (WIP) heeft richtlijnen opgesteld over de bestrijding van resistente bacteriën. De WIP is een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne (zie: www.wip.nl). Om onder andere overdracht van resistentie te voorkomen moeten alle ziekenhuizen zich aan de richtlijnen van de WIP houden. De WIP heeft een specifieke richtlijn opgesteld over de bestrijding van Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in ziekenhuizen. Voor de bestrijding van bijzonder-resistente micro-organismen (BRMO), zoals bijvoorbeeld Extended Spectrum Bèta-Lactamase (ESBL)-producerende bacteriën, heeft de WIP de BRMO-richtlijn opgesteld. Een landelijk protocol bestaat dus al. De uitvoering van deze richtlijnen is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen. Deze richtlijnen gelden als minimumnormen. Ziekenhuizen kunnen ervoor kiezen om een strenger (infectiepreventie)beleid te voeren als zij denken dat dit de kwaliteit van zorg ten goede komt.
Bent u bereid een landelijk protocol op te stellen voor een uniform preventiebeleid in ziekenhuizen ten aanzien van Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus (MRSA) en Extended Spectrum Bèta-Lactamase (ESBL)-producerende bacteriën? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak MRSA c.q. ESBL-producerende bacteriën is vastgesteld bij veehouders en/of hun familie en/of hun personeel in de afgelopen 2 jaar? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Een recente studie laat zien dat 16 % van de mensen die wonen en/of werken op een vleeskalverbedrijf MRSA-positief zijn in de neus. Voor veehouders was dat 33%, voor medewerkers 26% en voor familieleden die alleen wonen op het bedrijf 8%.
Op varkensbedrijven was gemiddeld 14% van de mensen MRSA-positief en op vleeskuikenbedrijven gemiddeld 5.5%. Mensen die intensief contact hebben met levende dieren hebben over het algemeen een grotere kans om MRSA-positief te zijn dan mensen die alleen wonen op een bedrijf, maar geen contact met de dieren hebben.
Voor ESBL-producerende bacteriën zijn minder gegevens bekend. Op vleeskuikenbedrijven was 28% van de mensen positief voor ESBL-producerende bacteriën; voor andere soorten bedrijven (varkens, vleeskalveren) zijn op dit moment nog geen gegevens bekend.
Bent u bereid een landelijk meldpunt in te stellen voor ziekenhuizen waarin besmettingen met MRSA c.q. ESBL worden geregistreerd? Zo ja , op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Vrijwel ieder ziekenhuis in ons land heeft met een enige regelmaat te maken met besmettingen met MRSA en ESBL-producerende bacteriën. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om adequate maatregelen te treffen. De WIP geeft richtlijnen over hoe dit moet gebeuren. Mogelijke maatregelen zijn: het treffen van extra hygiënemaatregelen, verpleging in isolatie en het formeren van een beleidsteam binnen het ziekenhuis om adequaat te kunnen handelen. Door dit beleidsteam kan onder andere besloten worden tot een opnamestop.
Uitbraken van infectieziekten met mogelijke implicaties voor de publieke gezondheid kunnen worden opgespoord door systematische surveillance onder de humane populatie. Op het terrein van de surveillance van resistentie heeft het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem-Antibiotica Resistentie (ISIS-AR). ISIS-AR is een door het CIb in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) ontwikkelde applicatie waarbij van de aangesloten labs op een gestandaardiseerde manier data over resistentiepatronen van een selecte groep bacteriën worden onttrokken, en maandelijks worden geverifieerd en teruggekoppeld.
Daarnaast zal er vanaf het voorjaar van 2012 door het CIb een maandelijkse multidisciplinair signaleringsoverleg worden georganiseerd voor snelle signalering van en respons bij ziekenhuisinfecties en uitbraken van resistente micro-organismen. In dit overleg worden laagdrempelig vroege signalen uit het veld en uit de surveillance besproken, en na afstemming met betrokken experts, verspreid. Hierin zullen vanuit de ziekenhuizen artsen-microbioloog en adviseurs infectiepreventie vertegenwoordigd zijn.
Wanneer er sprake is van voortdurende verspreiding van (resistente) micro-organismen zal een responsteam bijeen worden geroepen ter ondersteuning van de intramurale instelling(en) waar dit probleem zich voordoet.
Worden kosten die gemoeid zijn met MRSA c.q. ESBL screening en behandeling in Nederlandse ziekenhuizen inmiddels in kaart gebracht? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van deze kosten is, en kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, bent u bereid dit alsnog in kaart te brengen?
Zoals ik al eerder heb aangeven2 zijn de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van het «search and destroy» beleid afhankelijk van de uitvoering van dit beleid in de afzonderlijke ziekenhuizen. De kosten in verband met besmettingen met resistente bacteriën dienen uit de exploitatie van een ziekenhuis te worden gedekt.
Er zijn weinig exacte gegevens bekend over het aantal zieken en de directe en indirecte kosten geassocieerd met resistentie in Nederland. In een recente economische Nederlandse studie naar de kosten van screening naar MRSA, werd de screening als kostenbesparend geschat (Hubben et al, PLoS One 2011).
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zijn de MRSA-richtlijnen niet de enige preventieve maatregelen die ziekenhuizen moeten nemen. Zo zijn er ook de BRMO-richtlijnen waarin infectie(controle)maatregelen beschreven staan die van toepassing zijn bij bijzonder resistente micro-organismen.
Ik zie geen aanleiding deze kosten nader in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat een MRSA c.q. ESBL- vrijverklaring voor veehouders c.q. hun familie c.q. hun personeel praktisch niet haalbaar is, omdat de besmettingsomstandigheden per moment kunnen verschillen? Zo ja, bent u bereid dit met de veehouders te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Het is de vraag hoe nuttig een vrijverklaring voor MRSA en ESBL-producerende bacteriën is. Het aantonen van MRSA is waarschijnlijk onderhevig aan schommelingen: een vrijverklaring is dus slechts een momentopname.
Bij ESBL-producerende bacteriën is het niet bekend hoe lang mensen drager zijn. Hierdoor is het niet in te schatten wat een vrijverklaring zou betekenen.
Een invoering van een eventuele vrijverklaring zou een aanpassing zijn van de nu geldende richtlijnen. De Gezondheidsraad heeft mij in september 2011 in het advies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» geadviseerd om het huidige MRSA beleid te handhaven.
Een internationale aanpak van voetbalhooligans |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Van der Laan is voetbalhooligans zat» en het bericht «Ajax-fans aangehouden in Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat er een internationale aanpak van voetbalhooligans moet komen? Zo ja, welke mogelijkheden om in internationaal verband op te treden bestaan er nu al en op welke terreinen schiet het bestaande beleid tegen hooligans tekort? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds sprake van een internationale aanpak van voetbalhooligans. De lidstaten van de Europese Unie hebben de afgelopen jaren een aantal gecoördineerde maatregelen uitgewerkt voor het optreden van de politie bij internationale voetbalwedstrijden. De politiediensten van de lidstaten werken samen bij de handhaving van de openbare orde rond internationale voetbalwedstrijden.
Van belang hierbij is dat de lidstaten stelselmatig en snel informatie uitwisselen over individuele en groepen supporters/hooligans, hun verplaatsingen door of naar andere landen en de risico’s die er spelen ten aanzien van de openbare orde. In de lidstaten zijn er daarom nationale informatiepunten opgericht ten behoeve van de uitwisseling van informatie betreffende voetbalgeweld (EU-besluit (2002/348/JBZ).
Ook is het gebruikelijk dat politiemedewerkers (zgn. «spotters») met supportersgroepen meereizen naar internationale uitwedstrijden om de lokale autoriteiten in het kader van de gemaakte afspraken te ondersteunen met informatie en operationele ondersteuning. Het kan bijvoorbeeld gaan om het herkennen van personen met een stadionverbod. De Europese lidstaten hebben op dit punt met elkaar afgesproken dat binnen de EU-grenzen personen met een stadionverbod ook bij buitenlandse wedstrijden kunnen worden geweerd (EU-resolutie,17 november 2003).
Buiten de voetbalwedstrijden om vinden er internationale bijeenkomsten plaats waar deskundigen praktijkervaringen uitwisselen en aandachtspunten en «best practices» met elkaar delen. Deze ervaringen zijn vertaald in een Europees handboek dat als belangrijkste leidraad voor internationale voetbalwedstrijden dient. Het handboek bevat bepalingen met betrekking tot politiële samenwerking, minimaal te treffen veiligheidsmaatregelen, de communicatiestrategie van de politie met de media, de samenwerking met stewards (begeleiders van de supporters) en met de wedstrijdorganisatoren, het toegangsbeleid en de kaartverkoop.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat internationale supporters niet meer op eigen gelegenheid naar het stadion zouden mogen gaan en dat er een internationale combiregeling zou moeten komen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een internationale combiregeling zodat supporters niet meer op eigen gelegenheid naar het stadion kunnen komen, kent verschillende logistieke en praktische bezwaren. Zo zijn bij internationale wedstrijden de supporters in het algemeen veel minder geografisch geconcentreerd dan bij nationale wedstrijden, is de reisafstand langer, moet er vaak worden overgestapt, en is het tijdstip van aankomst minder precies af te stemmen op de start van de wedstrijd. Bovendien benutten veel supporters hun buitenlandse reis niet alleen om de wedstrijd te bekijken, maar ook om een bezoek te brengen aan de speelstad. In het verleden hebben er dan ook slechts enkele combiregelingen bij internationale wedstrijden plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld Ajax – Anderlecht (17-12-2009) en FC Twente – Werder Bremen (20-10-2010). Gezien deze bezwaren voor een internationale combiregeling zetten de verschillende ketenpartners in plaats daarvan in op een optimale informatie-uitwisseling en samenwerking om zo openbare orde risico’s zo vroeg mogelijk in te schatten en hiertegen adequate maatregelen te kunnen treffen.
Hoeveel inspanningen, uitgedrukt in geld en inzet van personeel, moeten Nederlandse gemeenten en andere overheden zich jaarlijks getroosten om bij internationale voetbalwedstrijden maatregelen tegen voetbalgeweld te nemen?
Voor het seizoen 2011/2012 tot 1 maart 2012 zijn er door de politie bij 22 Europese (club)voetbalwedstrijden 3 376 personen ingezet. Het gaat om gemiddeld 153 politiemedewerkers per wedstrijd. Er is bij de wedstrijden veel variatie in de inzet van de politie, van 42 tot 555 politiefunctionarissen. Voor de twee interlands van het Nederlands Elftal zijn er 233 politiemedewerkers ingezet.
Deelt u de mening dat in geval van internationale voetbalwedstrijden, het belang van de openbare orde verder gaat dan de gemeentegrens van de gemeente waar de wedstrijd plaatsvindt? In hoeverre acht u het uw verantwoordelijkheid om bij voetbalwedstrijden met publiek dat voor een deel van buiten Nederland komt, in te grijpen?
De handhaving van de openbare orde is en blijft een verantwoordelijkheid van de burgemeesters ingevolge artikel 172 van de Gemeentewet. Dit geldt ook bij internationale voetbalwedstrijden. Burgemeesters beschikken over een aantal bevoegdheden waarmee ze de openbare orde in hun eigen gemeente kunnen handhaven. Het is al praktijk in Nederland dat burgemeesters hun maatregelen op elkaar afstemmen en informatie uitwisselen. Via deze weg reiken de genomen maatregelen verder dan één gemeente. Daarnaast wordt bij internationale wedstrijden politie-informatie uitgewisseld (zie antwoord op vraag 2) tussen de landen van de spelende teams op basis waarvan preventieve maatregelen kunnen worden genomen. Ik zie dan ook geen verdere rol voor mijzelf weggelegd.
Bent u bereid om gemeenten die extra kosten moeten maken in verband met internationale voetbalwedstrijden daar financieel voor te compenseren? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De gemeenten zijn – net als bij nationale voetbalwedstrijden – zelf verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde. Daar vallen ook de eventuele extra kosten onder die in dat kader worden gemaakt.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Mirjam Sterk (CDA), Joram van Klaveren (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe moet het antwoord dat u de gewraakte, ook tot geweld oproepende, uitlatingen van de heer Al Haddad verwerpelijk vindt, nader worden geduid in juridische zin? Kwalificeert u deze uitlatingen als zijnde in strijd met de openbare orde, als bedoeld in de Vreemdelingenwet? Deelt u de mening dat deze uitspraken in omstandigheden ook een overtreding van de strafwet kunnen inhouden?1
De vaak geciteerde uitspraken vind ik verwerpelijk. Bij het beoordelen of mogelijk discriminatoire uitlatingen strafbaar zijn, is het noodzakelijk om exact te kunnen vaststellen welke uitlatingen wanneer, waar, en in welke context zijn gedaan. Die beoordeling van de strafbaarheid dient in een individueel geval in eerste instantie door het openbaar ministerie en uiteindelijk door de strafrechter te geschieden. Ik kan dan ook niet aangeven in hoeverre deze geïsoleerde citaten, waarvan ik in mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen heb aangeven deze verwerpelijk te vinden, een overtreding van de strafwet kunnen inhouden.
De wet biedt mij niet de ruimte om zonder concrete aanwijzingen voor dreigende ernstige strafbare feiten iemand de toegang tot Nederland te ontzeggen louter op basis van zijn uitspraken.
Ik had geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de heer Haddad hier ook daadwerkelijk zou leiden tot een werkelijk en ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid, ook gelet op zijn eerdere bezoeken aan Nederland in 2009 en 2010. Het feit dat zijn aanwezigheid in Nederland niet tot problemen in de sfeer van openbare orde heeft geleid, bevestigt mij in dat oordeel.
Kunt u nader toelichten waarom u ondanks uw bevestigende antwoord op de vraag of de uitlatingen verwerpelijk zijn, desondanks niet van mening bent dat er voldoende reden is de toegang van de heer Al Haddad tot Nederland te weigeren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke gronden heeft u aanleiding gezien om in eerdere, min of meer vergelijkbare gevallen, de toegang wel te weigeren?
Ik heb in deze zaak de bestaande nationale en internationale regelgeving toegepast. In vergelijkbare gevallen is, en zal, vergelijkbaar worden gehandeld.
Hebt u zich ervan gewist hoe Groot-Brittannië de uitspraken van de heer Al-Haddad kwalificeert? Zo ja, wat is daarop het antwoord?
Voor zover door mij valt na te gaan is betrokkene in het VK niet vervolgd voor zijn uitspraken.
Kunt u de Kamer nader informeren over het beleid om personen tegen wie bedenkingen bestaan om redenen van openbare orde en/of de nationale veiligheid al dan niet tot Nederland toegang te verschaffen? Hoe vindt de besluitvorming en afweging op dit punt precies plaats, mede tegen de achtergrond van de uitvoering van de motie-Van der Staaij2 en tegen de achtergrond van de doelstelling om de verspreiding van extremisme en radicalisme tegen te gaan?
Staand beleid is om personen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen de toegang tot Nederland te ontzeggen. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering op deze gronden alleen kan plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn.
Voor niet-EU-onderdanen geldt dat eenieder die aan de Schengenvoorwaarden voldoet, de grens mag passeren en – indien visumplichtig – een visum kan krijgen. Indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de internationale betrekkingen in het geding zijn, biedt de Schengenregelgeving de ruimte om een visumaanvraag af te wijzen en/of toegang aan de grens te weigeren. Of sprake is van risico’s op het gebied van mogelijke openbare ordeverstoringen en welke consequenties daaraan worden verbonden, is een zaak waarbij elk geval op eigen merites wordt beoordeeld.
Op het moment dat een niet-EU-onderdaan een visum aanvraagt of toegang tot Nederland verzoekt aan de buitengrens, vindt een controle plaats van de beschikbare systemen zoals het opsporingsysteem (OPS) en het Schengen informatiesysteem (SIS). Als de vreemdeling daarin voorkomt zal dat in vrijwel alle gevallen een dwingende reden zijn een visum of toegang te weigeren. Uiteraard wordt bij de besluitvorming, indien nodig, informatie over de vreemdeling opgevraagd bij o.a. het openbaar ministerie, inlichtingendiensten, buitenlandse overheden en Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.
De inzet van BOA’s |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat u bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) meer politietaken uit wilt laten voeren?1
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Daarvoor kunnen zij boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden.
In deze winkelgebieden zijn veelal al boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Deze «winkelboa’s» krijgen de bevoegdheid om bepaalde handelingen te verrichten ten aanzien van winkeldiefstal. De boa’s worden alleen ingezet bij een winkeldiefstal waar geen geweld bij is gebruikt. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld. De boa kan onder meer worden ingezet bij het opnemen van de aangifte, het opmaken van een proces verbaal van bevindingen en het vervoeren van de winkeldief naar het politiebureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
Welke taken moeten zij precies gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u ervoor om BOA’s meer politietaken uit te laten voeren? Welke problemen bij de politieorganisatie worden hiermee opgelost?
Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er moet dus intelligent en efficiënt worden omgesprongen met alle beschikbare capaciteit van de politie en van andere handhavingsdiensten. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven. De boa die optreedt in winkelgebieden en aldaar overlastfeiten en andere «kleine ergernissen» in de buitenruimte (APV-feiten) aanpakt, heeft bevoegdheden in het kader van domein 1 van de buitengewone opsporingsambtenaar. Dit (bestaande) bevoegdhedenpakket wordt uitgebreid met de mogelijkheid om in de betreffende winkelgebieden ook op te treden bij eenvoudige winkeldiefstal zonder geweld. Bepaalde handelingen kunnen daarbij dan van de politie worden overgenomen. Daarmee wordt de veiligheid in het winkelgebied verder verhoogd omdat een grotere handhavingsdichtheid ontstaat. Het is aan de driehoek om deze totale handhavingscapaciteit op een effectieve manier in te zetten.
Speelt een tekort aan agenten een rol in uw besluit? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om het aantal agenten te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke eisen moeten BOA’s voldoen die politietaken uit gaan voeren? Krijgen zij hiervoor extra opleiding en/of training?
Alle boa’s moeten een specifiek boa-examen doen. Deze exameneisen worden dit jaar aangevuld met vaardigheden op het terrein van conflictbeheersing en gesprekstechnieken. Daarnaast wordt in 2012 een traject voor permanente educatie met aanvullende bekwaamheidseisen ingevoerd voor boa’s werkzaam in het domein Openbare Ruimte. De boa’s die gaan deelnemen aan de proef met de boa in winkelgebieden moeten een aanvullende module doorlopen gericht op de aanpak van winkeldiefstal.
Deelt u de vrees dat uw plan ten koste gaat van de kwaliteit van het politiewerk, aangezien politieagenten veel beter opgeleid zijn voor dergelijke taken dan BOA’s? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor de inzet van BOA’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze vrees niet. De inzet van boa’s in winkelgebieden dient als aanvulling op de inzet van de politie en komt niet in de plaats van de politie. De winkelboa’s krijgen ook een aanvullende module gericht op winkeldiefstal, naast hun algemene boa opleiding. De overige eisen ten aanzien van bekwaamheid, uitoefening van bevoegdheden en wetskennis, zoals vastgelegd in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar, gelden onverkort.
Wat is uw reactie op de kritiek van de politiebonden dat uw plan leidt tot versnippering van de veiligheidsstructuur en meer bureaucratie?
Ik ben van mening dat door de inzet van boa’s bij winkeldiefstallen de totaal beschikbare handhavingscapaciteit (politie en boa’s) op een effectieve en efficiënte wijze wordt ingezet.
Het artikel ‘Defensie wil veroordeelde militairen dumpen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Defensie wil veroordeelde militairen dumpen»?1
Is het waar dat Defensie voornemens is om militairen te ontslaan die in het verleden in aanraking zijn gekomen met Justitie, maar die na hun veroordeling zijn aangenomen bij Defensie?
Kunt u aangeven waarom de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) is begonnen met nieuwe veiligheidsonderzoeken naar deze militairen?
Wat voor risico loopt Defensie om deze militairen in dienst te houden?
Zijn er met deze militairen functioneringsgesprekken geweest? Zo ja, blijkt dat deze militairen niet goed functioneren?
De hoogte van het zak- en kleedgeld van bewoners van zorginstellingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het onderzoek naar de hoogte van het zak- en kleedgeld dat door het vorig kabinet werd uitgevoerd?
Ja, ik ken dit onderzoek. De resultaten van het onderzoek zijn door de toenmalig minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid per brief van 23 december 2008 (Kamerstukken 2008–2009, 29 689, nr. 245) aan uw Kamer gezonden.
Wat vindt u van dat onderzoek in relatie tot de tarieven die zorginstellingen kunnen vragen voor de waskosten, een en ander op grond van het recente onderzoek van het NIBUD?
Het onderzoek naar zak- en kleedgeld geeft een globale inschatting van de kosten die bewoners van intramurale instellingen maken voor verschillende zaken, waaronder de waskosten.
Het recente onderzoek van Nibud geeft een richtlijn voor zorgaanbieders en cliëntenraden om het beste «wasproces» te kiezen en in gezamenlijk overleg het bedrag voor de was vast te stellen. Een groot deel van de zorgaanbieders vraagt een lagere vergoeding voor de waskosten dan het richtbedrag van Nibud, zo blijkt uit het onderzoek van Nibud.
Door het slim organiseren van het wasproces – zoals «intern wassen», wassen als onderdeel van de dagbesteding vormgeven, de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers – kunnen de kosten lager uitvallen.
Zijn de conclusies van oud minister Donner over de hoogte van het zak- en kleedgeld nog wel actueel, gezien het gegeven dat we een paar jaar verder zijn, de aanvullende zorgkosten zijn gestegen, en mensen steeds vaker geacht worden zelf sommige kosten te betalen (bijvoorbeeld een extra keer douchen of een wandelingetje buiten de instelling?)
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de conclusies over de hoogte van het zak- en kleedgeld – dat overigens ieder jaar wordt geactualiseerd – te herzien.
Het bericht ‘Vergaande acties tegen opwarming zijn onnodig’ |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vergaande acties tegen opwarming zijn onnodig»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat vooraanstaande wetenschappers stellen dat er geen overtuigende wetenschappelijke argumenten zijn voor drastische actie om de wereldeconomie «koolstofvrij» te maken? Kunt u in uw oordeel het feit meenemen dat deze groep klimaatsceptische wetenschappers alsmaar groter wordt?
In het Vijfde Assessmentrapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change, zullen de meest recente wetenschappelijke inzichten op dit punt uiteen worden gezet, met inbegrip van de verschillen tussen deze inzichten. Ik wacht dat rapport af.
Wat vindt u van het feit dat in de wetenschap aan alles mag worden getwijfeld, behalve, gezien het uitsluiten en in sommige gevallen zelfs ontslaan van klimaatsceptici, aan de vermeende opwarming van de aarde? Kunt u in uw oordeel het feit meenemen dat de aarde de afgelopen tien jaar niet meer opwarmt en dat de rekenmodellen van het klimaatinstituut Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) schromelijk overdreven blijken te zijn?
Als je naar de afgelopen tien jaar in isolement kijkt, is het lastig daarin een trend te ontdekken. Dat is ook een van de redenen dat het klimaat wordt bepaald op basis van periodes van dertig jaar. Ook het IPCC gaat daarom uit van de veranderingen over dertig jaar.
Kunt u een reactie geven op het oordeel van de wetenschappers dat alarmistisch klimaatbeleid overheidsgeld op zal leveren voor academisch onderzoek, een reden is om overheidsinstellingen te laten groeien, een excuus is voor regeringen om belastingen te verhogen en met belastinggeld betaalde subsidies te geven aan bedrijven die weten hoe ze het politieke systeem moeten bespelen?
Ik herken het geschetste beeld niet.
Wat vindt u van de veronderstelling van Yale-econoom Nordhaus, die in zijn onderzoek naar een breed scala van beleidsopties stelt dat de hoogste kosten-batenratio wordt bereikt door een beleid van nog eens 50 jaar economische groei waarbij geen maatregelen zijn opgenomen die CO2-uitstoot moeten verminderen?
In reactie op de Motie Verburg en Leegte (32 343, nr. 24) zal ik met een studie komen die de kosten en baten van CO2-reducerende maatregelen tot en met 2050 in kaart brengt. Overigens blijkt uit een repliek van Nordhaus dat hij van mening is dat in het artikel, waaraan het bericht in de eerste vraag refereert, zijn inzichten onjuist zijn weergegeven2.
Kunt u aangeven hoeveel geld de Nederlandse overheid in totaal kan besparen als beleid ter voorkoming van CO2-uitstoot wordt geschrapt?
In antwoord op eerdere vragen van het lid De Mos (Aanhangsel bij de Handelingen 2010–2011, 3645, en Aanhangsel bij de Handelingen 2011–2012, 448) ben ik reeds ingegaan op wat bekend is over de kosten van vigerend klimaatbeleid. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Ooit noemde Al Gore zijn klimaatfilm «Een ongemakkelijke waarheid», deelt u de mening dat het enige ongemakkelijke feit, ondanks alle klimaatpaniek, is dat er nu al ruim tien jaar geen opwarming plaatsvindt?
Nee.
Het bericht dat de anonieme Tor-netwerk een speeltuin is voor pedoseksuelen en dat de politie en justitie het nakijken hebben |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het anonieme Tor-netwerk een speeltuin is voor pedoseksuelen en dat politie en Justitie het nakijken hebben?1
Ja.
Is het waar dat in Nederland honderden mensen door misbruik te maken te maken van anonieme netwerken vrijwel ongestoord kinderpornografisch materiaal kunnen produceren en verspreiden? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, wat is hier dan niet waar aan?
Bekend is dat veel kinderpornografisch materiaal wordt verspreid via anonieme internetnetwerken zoals TOR. Uit (inter)nationale opsporingsonderzoeken blijkt dat in dergelijke netwerken met regelmaat communicatie aangetroffen wordt die naar de inhoud doet vermoeden afkomstig te zijn van Nederlandse gebruikers. Gezien de hiervoor genoemde anonimiteit, en omdat niet alle communicatie die via anonieme internetnetwerken wordt gevoerd structureel wordt gemonitord, zijn geen uitspraken te doen over het aantal (Nederlandse) gebruikers dat via dergelijke netwerken kinderpornografisch materiaal verspreidt of uitwisselt. Overigens is het TOR-netwerk uitsluitend een middel om te communiceren en data uit te wisselen; met behulp van TOR zelf worden geen kinderen misbruikt of misbruikmateriaal geproduceerd.
Is het waar dat dankzij het hackerscollectief Anonymous pedoseksuelen en pedofielen die misbruik maken van het Tor-netwerk zijn ontdekt en niet dankzij politie en Justitie? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het is al langer bekend dat het TOR-netwerk wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, waaronder het verspreiden en uitwisselen van kinderpornografisch materiaal.
Is het waar dat pedoseksuelen wereldwijd honderdduizenden afbeeldingen en video’s van misbruikte kinderen via het anonieme Tor-netwerk verspreiden en bekijken? Zo ja, weet u om hoeveel pedofielen en pedoseksuelen het precies gaat? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Uitgaande van hetgeen internationaal bekend is omtrent het aantal personen dat aanwezig is in besloten of anonieme internetnetwerken (waaronder TOR) en het aantal kinderpornografische afbeeldingen dat wereldwijd bekend is (vele miljoenen), is aannemelijk dat via dergelijke anonieme netwerken tenminste honderdduizenden afbeeldingen en video’s zijn of worden verspreid.
Is het waar dat de Amsterdamse zedenverdachte M. met twee servers actief was op het Tor-netwerk? Zo ja, deelt u dan de mening dat ook hieruit blijkt hoe gevaarlijk misbruik van een dergelijk netwerk kan zijn?
In het onderzoek naar de Amsterdamse zedenzaak is gebleken dat de hoofdverdachte voor het verspreiden en uitwisselen van kinderpornografisch materiaal gebruik maakte van TOR. Niet gebleken is dat hij binnen dat netwerk zelf servers of websites met dergelijk materiaal beheerde.
Is het waar dat politie en Justitie al maanden op de hoogte zijn van deze schokkende informatie en dat de politie afgelopen zomer een aantal websites van het Tor-netwerk offline wist te halen nadat een rechter-commissaris daar bij hoge uitzondering toestemming voor heeft gegeven? Zo ja, waarom duurde dit zo lang? Zo nee, wat is dan niet waar?
Het ontbreken van identificerende informatie bij datacommunicatie via anonieme netwerken zoals TOR en het feit dat de uitwisseling van kinderpornografisch materiaal vaak in besloten, internationaal verband plaatsvindt, zijn vertragende factoren in de aanpak van criminele feiten die via dergelijke netwerken worden gepleegd. Bij die aanpak zijn opsporingsdiensten daarom veelal aangewezen op de inzet van meer tijdsintensieve of nieuwe, innovatieve opsporingsmethodieken.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek in de Amsterdamse zedenzaak en het door het KLPD verrichte onderzoek naar het netwerk van Robert M., heeft het Team High Tech Crime van het KLPD in de zomer van 2011 onder gezag van het Landelijk Parket een interventie gepleegd tegen een aantal websites binnen het TOR-netwerk waarop kinderpornografisch materiaal werd aangeboden. Daarbij is op bevel van de officier van justitie, na machtiging door de rechter-commissaris, de beveiliging van deze websites doorbroken.
Is het waar dat sindsdien bijna niets meer door politie en Justitie is ondernomen, anders dan het maken van plannen en het hebben van voornemens? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat hebben politie en Justitie dan wel concreet gedaan?
In de aanpak van kinderporno wordt voortdurend geïnvesteerd. In kinderporno-onderzoeken blijkt met regelmaat dat verdachten gebruik maken van anonieme internetnetwerken, zoals TOR. Op deze informatie wordt in die onderzoeken steeds adequaat geacteerd.
Waarom kan het georganiseerde hackerscollectief Anonymous bovengenoemde praktijken wel aan het licht brengen en politie en Justitie klaarblijkelijk niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de opsporingsdiensten onvoldoende middelen hebben om effectief op te treden tegen het misbruik van anonieme netwerken? Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Criminaliteit die via het internet plaatsvindt, is naar zijn aard doorgaans grensoverschrijdend van aard. De opsporing van dergelijke criminaliteit kent echter beperkingen in door landsgrenzen bepaalde rechtsmacht en is daarom in sterke mate afhankelijk van internationale samenwerking. In de noodzaak van die samenwerking zit vaak een vertragende factor, hetgeen aan de slagkracht van het optreden van opsporingsdiensten kan afdoen. Overigens bestaat met veel landen een goede samenwerkingsrelatie en biedt de Cybercrimeconventie van de Raad van Europa mogelijkheden om digitale sporen internationaal snel veilig te stellen. Desalniettemin blijft voortdurende aandacht voor de effectiviteit van internationale regelgeving van het grootste belang.
Deelt u de in de genoemde uitzending geponeerde mening dat politie en Justitie het nakijken hebben en dat we de strijd tegen kinderporno op het internet aan het verliezen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u in dat verband treffen? Zo nee, waaruit blijkt, mede in het licht van het in de uitzending getoonde, het tegendeel?
Het aanbod van kinderpornografisch materiaal dat via het internet wordt verspreid, overstijgt de opsporingscapaciteit die wereldwijd beschikbaar is om deze vorm van criminaliteit te bestrijden. Zoals bekend wordt in Nederland de capaciteit bij de politie en bij het OM in 2012 flink uitgebreid. Daarnaast moeten in de aanpak strategische en tactische keuzes worden gemaakt. Sinds februari 2012 is een landelijke strategische en tactische stuurploeg onder leiding van het OM van start gegaan. Belangrijk in de aansturing is dat de aanpak zich meer richt op de producenten van kinderpornografisch materiaal en verspreiders daarvan en relatief minder op downloaders .
Deelt u de menig dat het onverteerbaar is dat het Openbaar Ministerie (OM) moet constateren dat het om ingewikkelde materie gaat waar nog geen pasklare oplossing voor is, terwijl al jaren bekend is dat anonieme netwerken misbruikt worden door pedoseksuelen en andere criminelen? Zo ja, was u van die constatering op de hoogte? Deelt u ook de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon meer had moeten doen om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die meningen deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Deelt u de mening dat voor de aanpak van bovengenoemde praktijken specifieke expertise nodig is? Zo ja, waar is die expertise te vinden en hoe gaat u die aanwenden en welke middelen stelt u daarvoor ter beschikking? Zo nee, hoe denkt u dan dit probleem op te kunnen lossen?
De voortschrijdende ontwikkelingen in communicatie- en digitale technieken en het criminele misbruik daarvan, vereisen bijzondere kennis. Binnen de opsporing en het Openbaar Ministerie is blijvende aandacht voor het opbouwen en onderhouden van de benodigde expertise en ervaring. Vooral de taakuitvoering in het kader van de nationale aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme vereist meer specialistische kennis. Er komt in totaal 150 fte voor deze taakuitvoering beschikbaar. In de werving van deze 150 fte wordt bijzondere aandacht besteed aan de specialistische expertise. Daarnaast komen er 60 fte in totaal voor het team hightechcrime van de politie voor de bestrijding van cybercrime breed bij.
Voor wat betreft bepaalde, meer bijzondere specialismen, heb ik uw kamer ter gelegenheid van de beantwoording van de Kamervragen omtrent de inhuur van externe expertise bij de opsporing, reeds bericht (Vergaderjaar 2011-2012, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 332). Ik verwijs naar de antwoorden op die vragen.
Deelt u de opvatting dat de anonimiteit van een netwerk, zoals het Tor-netwerk, ook voor positieve doeleinden kan worden gebruikt en essentieel is voor het waarborgen van de anonimiteit en veiligheid van bepaalde personen, zoals bijvoorbeeld journalisten en activisten die binnen totalitaire regimes anoniem informatie kunnen delen en verspreiden? Zo ja, bent u dan ook van mening dat de bestrijding van kinderporno op anonieme netwerken niet ten koste mag gaan van de doelstelling en werking van dergelijke netwerken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen reden tot strafrechtelijk ingrijpen wanneer het Tor-netwerk wordt gebruikt voor legale doeleinden.
Het bericht dat "de controle op medicijngebruik van ouderen faalt" |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Controle medicijngebruik ouderen faalt»?1
Zoals het artikel al aangeeft, is het van belang dat oudere patiënten die meer dan 5 geneesmiddelen gebruiken voldoende gemonitord worden door arts en apotheker in hun geneesmiddelengebruik. Ik onderschrijf het belang hiervan. De reden dat slechts één derde van de apothekers hier kennelijk oog voor heeft, is mij niet bekend.
Wat is de reden dat maar eenderde van de apothekers oog heeft voor een jaarlijkse controle van de samenstelling en noodzakelijkheid van medicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zorgverzekeraars kopen momenteel medicatiechecks in bij apothekers, en hoeveel zorgverzekeraars doen dit niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke prestaties precies zijn gecontracteerd, tegen welke condities en door welke zorgverzekeraar, is mij nog niet bekend. Dit geldt dus ook voor de prestatie medicatiebeoordeling. Ik merk wel op dat het hier deels om concurrentiegevoelige informatie gaat die ik niet zonder meer naar buiten zou kunnen brengen als ik er wel over beschikte. Bekend is dat de grote zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden de vergoeding van medicatiechecks hebben opgenomen. De Nederlandse Zorgautoriteit zal in april dit jaar een quickscan uitvoeren die meer informatie zal geven over de exacte contracteergraad en over welke prestaties zijn gecontracteerd. Eind 2012 verwacht ik een marktscan van de NZa die meer gegevens bevat en die uitsluitsel zal bieden: extra onderzoek is daarom niet nodig. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het AO Zorgverzekeringswet van 18 januari jl. waarbij is ingegaan op de eerste resultaten van de contractering na de introductie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen voor apotheekhoudenden.
Deelt u de mening dat een controle van de medicijnen een grote bijdrage levert aan de gezondheid van mensen, zo een controle eveneens kostenbesparend werkt en dat dit een logische taak is van de apotheker? Zo ja, bent u bereid bij mensen boven de 65 jaar en bij een gebruik van 5 of meer medicijnen, een jaarlijkse controle van de medicatiesamenstelling te vergoeden? Zo ja, wanneer gaat u deze instellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een dergelijke controle een grote bijdrage kan leveren aan medicatieveiligheid. Een dergelijke controle zou per saldo kostenbesparend kunnen werken, tegelijkertijd kan het ook mogelijk zijn dat door controle er juist nieuwe geneesmiddelen worden toegevoegd. Het primaire doel in de medicatiecheck is gelegen in het beter monitoren van de patiënt, waardoor de medicatieveiligheid verbetert en mogelijk ziekenhuisopnames worden voorkomen.
Met het oog hierop heb ik reeds met ingang van 2011 de aanspraak op farmaceutische zorg losgekoppeld van de levering van een concreet geneesmiddel. Daardoor kan ook deze zorginhoudelijke inbreng vanuit de apotheker – in samen-spraak met de arts – apart worden geleverd en vergoed aan deze doelgroep. Met deze randvoorwaarde heb ik de apothekers en zorgverzekeraars in staat gesteld hierover nadere afspraken te maken.
Bent u ermee bekend dat zorgverzekeraars medicatie door postorderbedrijven laten bezorgen, waardoor er geen zicht meer is op de samenstelling voorgeschreven medicijnen? Bent u bereid uit te zoeken hoevaak dit gebeurt, en of het mogelijk is dat postorderbedrijven óók aan nazorg gaan doen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren?
Het is mij bekend dat sommige patiënten kiezen voor het afleveren van geneesmiddelen door landelijk werkende apotheken en dat sommige zorgverzekeraars contracten met hen zijn aangegaan. Dit zijn apotheken die aan alle vereisten van de Geneesmiddelenwet voldoen. Zij leveren de receptgeneesmiddelen aan de patiënten thuis af. De landelijk werkende apotheken zijn aan dezelfde voorwaarden gebonden als de reguliere apotheekhoudenden. Dit fenomeen is niet nieuw en de Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op de uitoefening.
Vindt u het verantwoord dat ruim 60% van de (huis)artsen en 80% van de apothekers géén navraag doen naar medicatie die ouderen zélf kopen? Waarom wordt hier niet op gecontroleerd?
Ik ben van opvatting dat er bij het voorschrijven en afleveren van medicatie een goed beeld moet zijn van het actuele medicatiegebruik van de patiënt zodat een goede afweging gemaakt kan worden. Ook het gebruik van zelfzorgmedicatie hoort daarbij. De beroepsgroepen zelf onderschrijven het belang daarvan zelf ook. Zij hebben in 2010 de richtlijn Medicatieoverdracht in de keten vastgesteld waarin deze lijn is vastgelegd. Deze richtlijn is zorgbreed door 16 partijen onderschreven en wordt nu geïmplementeerd.
Deelt u de mening dat de navraag naar zelfgekochte medicatie van groot belang is, doordat de combinatie van verschillende soorten medicatie zonder toezicht gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid van ouderen?
Ja.
Het oprukken van ‘Ndrangheta in de Nederlandse samenleving' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Villa VPRO van dinsdag 14 februari 2012, waarin naar voren werd gebracht hoe ernstig en gevaarlijk de aanwezigheid van de «Ndrangheta in Nederland is?
Ja.
Deelt u deze constatering? Zo nee, waarom niet?
Uit het in de VPRO-uitzending genoemde rapport van het Korps Landelijk Politiediensten volgt dat er aanwijzingen zijn dat op zijn minst enkele leden van de «Ndrangheta ook hier te lande betrokken zijn bij drugshandel, witwassen, daaraan gerelateerde oplichtingspraktijken en wapenhandel.
Deelt u tevens de constatering dat Nederland geen inzicht heeft of onvoldoende inzicht heeft in de activiteiten van «Ndrangheta in Nederland en dat de Nederlandse politie en justitie geen of onvoldoende zicht hebben op de aanwezigheid van «Ndrangheta in de diverse lagen van de Nederlandse maatschappij? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de kennis over de «Ndrangheta (en overige maffia) niet versnipperd maar juist geconcentreerd en inzichtelijk moet zijn en dat specifieke onderzoeks- en opsporingscapaciteit nodig is die gericht is op de aanwezigheid van «Ndrangheta? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren (2008–2011) is er flink geïnvesteerd in de samenwerking tussen de Nederlandse en Italiaanse politie en justitie op het gebied van georganiseerde criminaliteit. Deze samenwerking is versterkt door de plaatsing van een Liason Officer in Italië en door afspraken met de anti-maffia-afdeling van het Italiaanse Openbaar Ministerie. Dat heeft geleid tot meer inzicht in de verblijfplaatsen en activiteiten van maffialeden en tot de opsporing en aanhouding van een aantal belangrijke voortvluchtige maffialeden. De uitwisseling van informatie heeft ook geleid tot diverse opsporingsonderzoeken in Nederland.
De verschillende verschijningsvormen van internationale, georganiseerde- en zware criminaliteit, waaronder de criminele activiteiten van de «Ndrangheta, dienen niet geïsoleerd maar in onderlinge samenhang te worden bestreden. Juist om die reden is de aanpak van de georganiseerde misdaad, alsmede de daarbij behorende onderzoeks- en opsporingscapaciteit, bij de Dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie belegd. Deze organisaties onderhouden een goede informatiepositie op de belangrijkste criminele fenomenen zoals in beeld gebracht in het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) en verrichten opsporingsonderzoeken waar mogelijk. Zo komen ook de criminele activiteiten van de Italiaanse maffia in beeld en worden ze opgespoord en vervolgd.
De ervaring en analyse wijst uit dat de maffia niet alleen en zelfstandig opereert, maar samenwerking zoekt in bijvoorbeeld Nederland met de (leden van de) zogenaamde Hollandse netwerken en met criminele organisaties uit onder meer Zuid-Amerika. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2012 heb aangegeven is er dan ook geen reden om binnen de Nationale Recherche een speciaal opsporingsteam voor de aanpak van de Italiaanse maffia in te stellen, omdat juist dat tot versnippering zal leiden. Wel is van belang dat de desbetreffende problematiek nog eens goed tegen het licht wordt gehouden. Dit zal worden gedaan door een gemengde werkgroep verbonden aan de Nationale recherche, met deelname van o.a. de belastingdienst en de FIOD.
Hoe groot acht u de kans dat «Ndrangheta is geïnfiltreerd of zal infiltreren in de Nederlandse overheid, mede in het licht van hun werkwijze in Italie en elders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland zijn er tot op heden geen aanwijzingen die duiden op infiltratie van de «Ndrangheta binnen de Nederlandse overheid. Politie en justitie blijven wel waakzaam op signalen van infiltratie en ondermijning.
Hoe kan de Nationale Recherche zicht hebben op de Italiaanse maffia, in het bijzonder de «Ndrangheta, als in de politiesystemen geen koppeling gelegd wordt tussen criminele activiteiten en leden van de «Ndrangheta?
Om zicht te krijgen op de criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta verrichten de dienst Nationale Recherche en het Landelijk Parket (strafrechtelijk) onderzoek. Door diepgaand onderzoek wordt inzichtelijk welke groeperingen zich met welke vorm van georganiseerde criminaliteit bezighouden. Daarbij wordt op basis van de politiesystemen uiteraard gekeken naar betrokkenheid van leden van de «Ndrangheta bij criminele activiteiten.
Deelt u de mening dat in Nederland een helikopterview ontbreekt? Zo nee, waaruit blijkt dat Nederland een duidelijk overzicht heeft van het reilen en zeilen van «Ndrangheta?
Ik deel die mening niet. De helikopterview wordt in Nederland geborgd middels het NDB. Daarin worden de belangrijkste criminele dreigingen en bijbehorende ondermijnende effecten benoemd. Nieuwe criminele fenomenen worden in het NDB beoordeeld op grond van hun dreiging. Ook signalen van criminele activiteiten van de Italiaanse maffia worden daarin opgepikt. Deze worden vervolgens in hun volle omvang beoordeeld, waarna opsporingsonderzoeken of andere interventies worden gestart.
Deelt u de mening dat hetgeen in de uitzending aan de orde is gesteld aanleiding geeft om te veronderstellen dat de praktijken van de «Ndrangheta in Nederland in hoge mate de rechtsorde bedreigen? Zo ja, deelt u dan ook de sense of urgency die daaruit spreekt? Welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dat tot de buitenlandse bronnen die melding hebben gemaakt van de aanwezigheid van «Ndrangheta in Nederland?
De criminele activiteiten van leden van de «Ndrangheta bedreigen, net als alle andere vormen van georganiseerde misdaad, de Nederlandse rechtsorde. Politie en justitie zijn zich terdege bewust van de ondermijnende effecten van de internationale georganiseerde criminaliteit, waaronder de «Ndrangheta, en zijn daar uitermate waakzaam op. De huidige werkwijzen van politie en justitie, waaronder het NDB, ondervangen op adequate wijze de dreiging van nieuwe criminele fenomenen en koppelen daar de prioritering van opsporingsonderzoeken aan.
Bent u bereid om, indien de Kamer dat verzoekt, de opstellers van het rapport toestemming te geven in vertrouwen met de Kamer te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het rapport had voor de Dienst Nationale Recherche en het Openbaar Ministerie tot doel om meer inzicht te krijgen in de activiteiten van de «Ndrangheta in Nederland. Ik heb u op 13 februari 2012 een publieksversie daarvan toegestuurd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om de Kamer daarnaast nog met de opstellers van het rapport vertrouwelijk in gesprek te laten gaan maar wacht een standpunt van de Kamer terzake af.
Wat gaat u doen met het advies in het rapport om diepgaand onderzoek te doen naar de Ndrangheta?
De aanpak van de georganiseerde criminaliteit, waaronder de activiteiten van de «Ndrangheta, blijft onverkort prioriteit. Waar mogelijk zullen Italiaanse maffialeden die in Nederland aanwezig zijn tegemoet worden getreden met een gecombineerde politiële, justitiële en fiscale aanpak.
Odfjell |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het feit dat bij Odfjell bij jaarlijkse Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO)-controles gezamenlijk 64 overtredingen zijn geconstateerd?
Het betreft een overzicht van overtredingen over een periode van meerdere jaren en overtredingen van allerlei aard. Ik ben blij dat de inspectiediensten de overtredingen vaststellen. Dat geeft aan dat ze er bovenop zitten.
Kunt u de details geven van elke geconstateerde overtreding zoals genoemd onder vraag drie en vijf van de eerder gestelde vragen d.d. 26 januari 2012 (aard van de overtreding, tijdstip van de overtreding, gevaar dat er uit voortvloeide)?1
In onderstaande tabel treft u de details aan.
Aard van de overtreding
Tijdstip overtreding
Voortvloeiend gevaar
Overtreding omgevingsvergunning m.b.t. hydranten
December 2005
Repressieve beheersing risico’s
Overtreding omgevingsvergunning: zeecontainers aanwezig die onvergund zijn
December 2005
Onvoldoende zicht op veiligheid van opslag
Ontbreken van onderhoudsprogramma voor onderhoud aan preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Onderhoud veiligheidskleppen niet opgenomen in onderhoud- en beheerssysteem
Juni 2007
Onvoldoende borging van jaarlijks onderhoud
Veiligheidsmanagementsysteem is slecht geïmplementeerd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding omgevingsvergunning: aantasting integriteit van tankputdijken
Juni 2007
Gevaar dat tankputdijk faalt
Onderhoudsprogramma van koel- en blussystemen is onvoldoende om de integriteit van deze systemen te garanderen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Vergunningvoorschrift over live-test koel- en blussystemen is strijdig met algemene bepaling
Juni 2007
Goede werking koel- en blussystemen is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: bediening van blus-, schuim- en sproei-installaties dient buiten hittestralingscontour geplaatst te zijn
Juni 2007
Goede werking blus-, schuim- en sproei-installaties is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: fireproofing van kolom C1101 unit 5 is op diverse plaatsen gescheurd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Preventief onderhoud wordt onvoldoende gepland, uitgevoerd en geëvalueerd
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift over inspectie drukventielen
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift: gasdetectiesysteem bij RCC is niet volgens milieuvergunning op percentage van onderste explosiegrens afgesteld
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat tijdig kan worden opgetreden bij ontsnappen gas bij RCC
Overtreding vergunningvoorschrift over gasdetectie bij RCC inzake keuze van ijkgas
Augustus 2008
Risico dat explosiegevaarmeters niet te allen tijde de aanwezigheid van bepaalde concentraties van andersoortig dan apolair brandbaar gas of damp detecteren
MRA is onvolledig en onjuist
November 2011
Onvoldoende duidelijk of alle maatregelen zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek en een systematisch onderhouds- en inspectieprogramma m.b.t. tankputdijken
November 2011
Gebrekkig onderhoud kan tot gevaarlijke situatie leiden
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal leidingen is niet voorzien van eindcaps dan wel blindflenzen
November 2011
Gevaar van lekkage
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal IBC’s met gevaarlijke stoffen wordt niet overeenkomstig de vergunning opgeslagen
November 2011
Niet alle maatregelen ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu zijn genomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek t.a.v. tankseals
November 2011
Gevaar van ongewenste dampvorming
Kunt u de details geven van elke melding of geconstateerd lek van gevaarlijke stoffen bij Odfjell, inclusief de datum, de vrijgekomen stof en de hoeveelheid (bijvoorbeeld 17/12/2009, fosforzuur, 10 ton)?
In de bijlagen treft u twee overzichten aan van de meldingen die vanaf 1 januari 2009 zijn binnengekomen bij de DCMR-meldkamer.2
Daarnaast zijn er meldingen van Odfjell zelf gekomen met betrekking tot druppellekkage aan ketelwagons die binnen komen. De hoeveelheden kunnen niet worden aangegeven, omdat het druppels per minuut betreffen. Het gaat om minimale hoeveelheden.
Kunt u de BRZO-rapportages van 2009, 2010 en 2011 over Odfjell aan de Kamer doen toekomen? Op hoeveel van de relevante elementen in het Veiligheidsbeheerssysteem scoorde het bedrijf slecht in die jaren?
Het is aan het betrokken bevoegd gezag om de rapporten openbaar te maken met in achtneming van de voor openbaarmaking geldende regels.
De inspectie in september 2009 leverde geen slechte score op geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in maart 2010 is op twee relevante elementen slecht gescoord.
Tijdens de inspectie november 2010 is geen slechte score geconstateerd op de geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in 2011 is bij Odfjell op vier relevante VBS elementen slecht gescoord.
Veelal is naast de aangegeven slechte scores in dermate frequentie op matig gescoord dat frequent handhaving is ingezet.
Waarom is het bedrijf niet opgenomen in de selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO-bedrijven, die u op 30 juni 2011 heeft gepubliceerd?
De selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO is tot stand gekomen op basis van de beoordeling van vijf elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) tijdens BRZO-inspecties in 2009 en 2010. Bij de firma Odfjell is door het bevoegd gezag in die periode van die vijf onderdelen alleen het onderdeel «Beheersing van de uitvoering» als «Slecht» beoordeeld. Odfjell is daardoor inde eerste fase van het onderzoek wel geselecteerd. De tweede fase van de Quickscan BRZOwas gericht opbedrijven die voor minimaal 2 elementen als «Slecht» beoordeeld zijn. De gepubliceerde lijst van bedrijven heeft alleen betrekking op de bedrijven die in de tweede fase zijn geselecteerd.
Wat is de inspectiefrequentie per jaar geweest bij Odfjell van zowel de BRZO-controles en van DCMR-bezoeken, sinds het bedrijf in 2008 is geclassificeerd als achterblijver?
Er heeft zeer regelmatig contact plaatsgevonden tussen de DCMR en het bedrijf. BRZO-inspecties, gezamenlijk met andere overheden, hebben jaarlijks plaatsgevonden. In 2010 is tweemaal een inspectie gehouden.
Reguliere controlebezoeken hebben vaker plaatsgevonden, sinds het vierde kwartaal van 2011 bijna wekelijks.
De inspecties van Inspectie SZW vanaf 2008 tot 2012 hebben plaats gevonden in augustus 2008, september 2009, maart 2010, november 2010, oktober 2011 en december 2011. Dat komt neer op een frequentie van ongeveer eens per anderhalf jaar. Bij de meeste van deze inspecties is het bedrijf per inspectie meerdere dagen bezocht.
Indien bij een inspectie van een bedrijf herhaaldelijk overtredingen en tekortkomingen gevonden worden en er, ondanks jarenlange classificatie als achterblijver, nog steeds geen veilige situatie is, is het dan mogelijk dat de toezichthoudende instanties aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een groot ongeluk dat rechtstreeks voortvloeit uit deze tekortkomingen en overtredingen?
Ja, dat kan.
Klopt het dat inspecteurs het terrein van Odfjell niet durfden te betreden vier maanden geleden?2
Op basis van een onderzoek dat door een bedrijf in opdracht van DCMR is uitgevoerd voordat de periodieke inspectie plaatsvond, bestond het vermoeden dat er ongecontroleerde benzeenemissies op het terrein aanwezig waren. Voorafgaand aan de inspectie is door de inspectieleider van DCMR aan Odfjell gevraagd of er veilig op het terrein geïnspecteerd kon worden. Dit werd door Odfjell bevestigd, echter niet gestaafd met meetresultaten.
Inspecties bestaan uit meerdere onderdelen, variërend van een fysieke controle van een installatie of relevant onderdeel tot onderzoek van documentatie en het houden van interviews. De Inspectie SZW voert als intern beleid dat medewerkers in beginsel zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Aangezien Odfjell niet het juiste zicht kon geven op mogelijk aanwezige concentraties gevaarlijke stoffen op eventueel te inspecteren installatie-onderdelen, is op één inspectiedag besloten de inspectie te beperken tot een documentcontrole en het houden van interviews.
Hoe lang hebben inspecteurs het terrein van het bedrijf niet betreden en welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de weigering van inspecteurs om het bedrijf te betreden?
De inspecteurs van de Inspectie SZW hebben één dag geen fysieke controles uitgevoerd.
Beide inspecteurs van DCMR en Veiligheidsregio hebben op 5 oktober 2011 wel het terrein betreden.
DCMR geeft aan dat in oktober en november 2011 diverse inspecties hebben plaatsgevonden bij Odfjell in het kader van het BRZO.
Kunt u garanderen dat er bij Odfjell op dit moment op een zodanige wijze gewerkt wordt dat er geen gevaar optreedt voor werknemers, inspecteurs en mensen die in de buurt van Odfjell werken of wonen?
Die garantie is niet te geven. Er is altijd sprake van enig risico.
Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van toezicht en handhaving te verhalen op het bedrijf Odfjell? Deelt u de mening dat kostenverhaal wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kunnen nalevingscontroles in beginsel niet verhaald worden. Daarvoor is een wetswijziging nodig.
Kunt u de vragen voor 5 maart beantwoorden in verband met het AO op 6 maart over deze materie?
Ik doe mijn uiterste best om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De inspanningen van de rijksoverheid om rechtstreeks de positie van Wajongers en WSW-ers op de arbeidsmarkt te versterken |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere debatten en moties met betrekking tot aantallen WSW-ers en Wajongers in dienst van het Rijk? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen en doelstellingen van het kabinet om de Rijksoverheid als werkgever en opdrachtgever bij te laten dragen aan de arbeidsmarktpositie van WSW-ers en Wajongers?1
B). De maatregelen zijn:
Ministeries zijn geadviseerd medewerkers met WSW, Wajong en WIA-indicatie voor langere tijd aan te stellen (voorkomen cyclisch probleem).
C) De doelstelling is:
Op eerdere schriftelijke antwoorden – onder andere in vergaderjaar 2008–2009, kamerstuk 31 444 VII (2 maart 2009), kamerstuk 31 701 (8 juli 2009) en vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 31 490 (10 juni 2011) – op vragen van het Kamerlid Heijnen, én in de brieven van vergaderjaar 2010–2011, kamerstuk 32 501 (8 april 2011), en vergaderjaar 2011-2012, kamerstuk 32 501 (15 november 2011), heb ik de doelstelling uiteengezet, namelijk dat in het kader van maatschappelijk verantwoord werkgeverschap het Rijk vanaf 1 januari 2011 een structurele algemene quotumregeling invoert. Deze regeling houdt in dat het Rijk structureel het aantal (werkervarings)plaatsen ter grootte van 1% van de bezetting in FTE’s reserveert voor WSW, Wajong en WIA geïndiceerden.
Is het waar dat het kabinet een taakstelling heeft vastgesteld om eind 2012 1000 WSW-ers en Wajongers in dienst te hebben?2 Zo nee, wat is dan wel de taakstelling?
Zie antwoord op vraag 1 onder C).
Heeft het kabinet specifieke doelstellingen voor respectievelijk WSW-ers en Wajongers binnen de genoemde duizend? Zo nee, waarom niet? Betreft de nieuwe doelstelling werkervaringsplaatsen of duurzame banen?
A). Er is geen specifieke doelstelling voor WSW-ers en Wajongers binnen de doelstelling. Het Rijk kent geen specifiek doelgroepenbeleid; het gaat om alle mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (zie ook de eerder aangehaalde brieven).
Een dergelijke doelstelling zou de individuele kans juist verkleinen en werkgevers binnen de sector Rijk beperken in de plaatsingsmogelijkheden (functies). Bovendien is binnen de sector Rijk de ene organisatie de andere niet. Sommige organisaties kunnen misschien gemakkelijker WSW-ers plaatsen (die bijvoorbeeld al zijn geschoold voor een bepaald type uitvoerend werk) en andere organisaties juist Wajongers. Nu kan per persoon een match tussen taak, competenties en mogelijkheden (arbeidsduur) worden verricht, onafhankelijk van de doelgroep waartoe deze behoort. Daarnaast varieert de beschikbaarheid van WSW-ers en Wajongers per regio.
Daarenboven kunnen keuzes aangaande het personeelsbestand maar ook het aanbod vanuit WSW bedrijven en het UWV invloed hebben op de verdeling.
B). Er wordt getracht mensen uit de doelgroep duurzaam te plaatsen. Daarop zijn ook de acties in 2012 gericht (zie 1B onder3.
Deze acties zijn wél nieuw, de doelstelling – u meermalen vanaf 2009 bekend gemaakt en geldend vanaf 1 januari 2011 – niet.
Is het waar dat de nieuwe doelstelling een instroom van 300 medewerkers met een Wajong of WSW-indicatie in 2012 zou moeten betekenen? Wat gaat het kabinet doen om deze taakstelling te realiseren?
Er is geen nieuwe doelstelling. Zie antwoord vraag 1 onder C).
Voor wat het kabinet ter realisering gaat doen: zie antwoord vraag 1 onder B).
Wat zijn de ervaringen en resultaten van de verplichte 5%-regeling voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbesteding van diensten en werken? Hoe worden de effecten gemeten? Hoe houdt u de Kamer hiervan op de hoogte?
Vanaf 1 juli 2011 is social return onderdeel van het Rijksinkoopbeleid. Zoals aan uw Kamer toegezegd rapporteer ik jaarlijks over de rijksbrede voortgang van social return via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Deze rapportage ontvangt u jaarlijks in mei. Het beleid wordt in 2013 geëvalueerd. Medio 2013 rapporteren de staatssecretaris van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik over de resultaten van dit evaluatieonderzoek. In dit evaluatieonderzoek wordt gekeken naar de effectiviteit, alsmede naar de ontwikkeling van de uitvoeringslasten voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Tevens betrek ik daarbij de evaluatie van de grote werken projecten van Rijkswaterstaat en de Rijksgebouwendienst.
Deelt u de mening dat ook bij de aanbesteding van leveringen, zoals bijvoorbeeld de recente contracten met Gispen en de SDU, een 5%-verplichting voor inschakeling van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een meerwaarde kan hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit effectueren?
In het kabinetstandpunt social return zijn aanbestedingen in de categorie leveringen geen onderdeel van het rijksbeleid social return. De opdrachtwaarde bij leveringen bestaat namelijk uit een relatief hoge materiële kostencomponent en een lage arbeidskostencomponent. Gezien deze lage arbeidscomponent, als onderdeel van de uitvoering van de opdracht, is het niet proportioneel om social return op te nemen in de marktvraag. Met het oog op proportionele toepassing van social return houd ik me daar aan. Overheidsopdrachten voor werken en diensten bieden, ook met het oog op de gewenste arbeidsmarkteffecten, hierin meer mogelijkheden.
Op welke manier betrekt het kabinet bij de aanbesteding van leveringen sociale parameters, zoals de inschakeling van medewerkers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Ziet u mogelijkheden om deze sociale component van aanbesteden nader uit te werken?
In aanbestedingen van leveringen houdt het kabinet nu reeds rekening met het toepassen van milieucriteria alsmede sociale voorwaarden (gericht op de omstandigheden waarom producten in het buitenland worden geproduceerd). Het betrekken van eisen over de inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt is aanbestedingsrechterlijk alleen toegestaan indien deze eisen direct verband houden met het voorwerp van de opdracht, dan wel met de uitvoering van de overeenkomst. Gezien de lage arbeidskostencomponent in aanbestedingen van leveringen en het feit dat er geen duidelijke eisen aan de manier van vervaardigen kunnen worden gesteld is het meenemen van social return niet wenselijk.
Ook is het juridisch moeilijk in te passen in de manier waarop leveringscontracten worden uitgevoerd. Aanbestedingen voor werken en diensten bieden hierin meer mogelijkheden. Ik zie op dit moment geen taak voor het Rijk weggelegd om inschakeling van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbestedingen van leveringen uit te werken. Ik zie dit als een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers in bijvoorbeeld CAO/branche overleggen.
Het negeren van het Bel-me-niet register door bedrijven. |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van Teletekst,13 februari 2012, Bedrijven negeren «Bel-me niet» waarin wordt belicht dat loterijen, energiebedrijven en goede doelen zich niet houden aan de regels van het Bel-me-niet register?
In 2011 heeft de Onafhankelijke Post- en Telecomautoriteit (OPTA) 9 421 klachtenformulieren over telemarketing ontvangen. Hoewel dit aantal zowel gegronde als ongegronde klachten bevat en de klachten zowel betrekking hebben op het «Bel-me-niet register» als op het «recht van verzet»1, is het een belangrijk signaal dat actief toezicht op dit punt nog steeds nodig is. Aan de andere kant ben ik tevreden dat het aantal klachten daalt en dat het overgrote deel (> 99%) van de telemarketinggesprekken geen klachten op dit terrein veroorzaakt.
Bent u van mening dat de door de Onafhankelijke Post- en Telecomautoriteit (Opta) opgelegde boetes aan telemarketeerbedrijven voldoende afschrikwekkende werking hebben? Worden bedrijven die een boete hebben gekregen van de Opta op een dusdanig manier afgeschrikt dat zij in het vervolg de regels van het Bel-me-niet register respecteren? Hoe groot is het percentage van bedrijven die na een boete wederom in de fout gaat?
OPTA heeft de bevoegdheid om forse boetes op te leggen bij overtreding (maximaal € 450 000) en treedt op wanneer dat nodig is. Sinds de invoering van het wettelijke «Bel-me-niet register» (oktober 2009) is in totaal voor 1,2 miljoen euro aan boetes opgelegd en zijn 26 waarschuwingen uitgebracht. De meeste bedrijven veroorzaken hierna weinig of geen klachten meer. Sinds de invoering van het wettelijke «Bel-me-niet register» is het aantal klachten ook gedaald. Tot op heden zijn er geen bedrijven die wegens overtreding van de regels van het «Bel-me-niet register» meerdere malen beboet zijn. Daarbij teken ik aan dat mocht dat in de toekomst wel het geval zijn, bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening kan worden gehouden met recidive.
Welke stappen gaat u ondernemen om het aantal klachten over bedrijven die de regels van het Bel-me-niet register negeren terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om een zo breed mogelijke naleving, en daarmee een laag aantal klachten, te realiseren is naast goede voorlichting ook actief toezicht van belang. Gelet op de dalende trend in het aantal klachten zie ik dit als een aanpak die werkt. Verder is van belang dat een deel van de klachten (circa 1/3) wordt ingediend door mensen die gebeld zijn door een bedrijf waar ze een zogenoemde klantrelatie mee hebben. Dergelijke telefoontjes zijn in beginsel toegestaan. OPTA ziet er op toe of dit volgens de regels verloopt. Overigens blijkt dat niet iedereen zich ervan bewust is dat men ondanks inschrijving in het «Bel-me-niet register» gebeld mag worden door bedrijven waar men een klantrelatie mee heeft. Dit is een aandachtspunt dat ook in de evaluatie van het «Bel-me-niet register» wordt meegenomen. Deze evaluatie wordt uw Kamer dit voorjaar toegezonden.