Een constructie waarbij een ROC diverse extra studiekosten op de schouders van leerlingen legt |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat een regionaal opleidingencenrum (ROC) de administratie voor het innen van diverse studiekosten (inclusief incassoregelingen) in zijn geheel overlaat aan een private onderneming, zoals Van Dijk Educatie, waarbij de mbo’ers verplicht worden het gehele basispakket af te nemen bij die onderneming? Hoe beoordeelt u dat daarbij per leermiddel 10% extra voor administratiekosten in rekening wordt gebracht?1
Het is aan de school om de administratie in te richten en bij inning van schoolkosten gebruik te maken van uitbesteding of inkoop bij een private onderneming, mits voldaan is aan de regels van aanbesteding. De school mag niet verplichten tot afname van het basispakket bij deze onderneming; dat zou in strijd zijn met de wet. De school kan aangeven, dat de student bepaalde leermiddelen zelf dient aan te schaffen maar mag niet bepalen waar deze aangeschaft worden. Het doorberekenen van administratiekosten aan de student is alleen geoorloofd, als de student de vrije keuze heeft om dat specifieke product tegen betaling af te nemen én transparant is dat deze kosten in het bedrag opgenomen zijn. De student kan verplicht worden om de leermiddelen ter beschikking te hebben maar niet om deze leermiddelen bij de school of een specifiek bedrijf te kopen.
Acht u het aanvaardbaar dat bijvoorbeeld een entreekaartje voor een schoolreis naar een pretpark voor de betrokken mbo’ers zo’n 10% duurder wordt dan bij de kassa van het betreffende pretpark? Acht u het aanvaardbaar dat mbo'ers, als er geen kluisje op school beschikbaar is, dit kluisje toch verplicht op de bestellijst moeten meenemen, omdat zij anders geen toegang krijgen tot de lessen?
Normaliter leidt collectieve aanschaf via school tot korting op de prijs van het product of de dienst. Het is in alle gevallen aan de student om wel of niet gebruik te maken van deze collectieve aanschaf c.q. gebruik te maken van extra faciliteiten via de vrijwillige bijdrage. De school dient transparant te zijn over de aanschaf van leermiddelen, de extra faciliteiten, de bijbehorende kosten en het vrijwillige karakter daarvan.
Wat betreft de kluisjes is het gebruikelijk, dat scholen deze tegen een vergoeding beschikbaar stellen. Daarbij is de keuze aan de student om hiervan gebruik te maken. Als deze faciliteit niet daadwerkelijk voorhanden is, kan de school daarvoor vanzelfsprekend geen bijdrage vragen en zal zo nodig dit bedrag geretourneerd moeten worden aan de student. De toegang tot de lessen kan niet ontzegd worden enkel en alleen omdat de student geen gebruik heeft gemaakt van deze faciliteit.
Vindt u het acceptabel als de facturen zo slecht inzichtelijk zijn dat geen enkele leerling of ouder kan ontcijferen waarvoor ze eigenlijk betalen? Vindt u het acceptabel dat leerlingen, die bijvoorbeeld een half jaar stage lopen ,en dus in die periode geen gebruik maken van schoolse faciliteiten, alle schoolkosten voor het geheel jaar moeten betalen?
Nee, ik vind dat de facturen helder en inzichtelijk moeten zijn zodat een student of ouder een weloverwogen keuze kan maken of hij gebruik wil maken van de geboden extra faciliteiten. De zorgplicht, bedoeld in artikel 7.4.8. van de WEB, houdt in dat de studenten tijdig en volledig geïnformeerd moeten worden over het programma. De verplichte leermiddelen horen daarbij. De school mag van studenten verwachten, dat zij zelf over bepaalde noodzakelijke leermiddelen beschikken. Dat noemen we de verplichte leermiddelen. Daarnaast kan de school de faciliteit bieden deze leermiddelen collectief via de school aan te schaffen. Ingeval van aanschaf via de school gaat het altijd om een vrijwillige keuze van student/ouder.
Studenten die stage gaan lopen, betalen jaarlijks les- of cursusgeld. Als het gaat om extra schoolse faciliteiten, geldt ook hierbij dat het om een vrijwillige bijdrage gaat. Dan is het aan de student om te bepalen of hij de extra faciliteit wil afnemen. De student heeft dus een vrije keuze daarin.
Bent u bereid om dit ROC aan te spreken op deze gedwongen winkelnering, waarbij de rekening voor de extra kosten geheel bij de mbo’ers wordt gelegd?
Vrijwillige bijdragen mogen niet verplicht worden gesteld. De student dient te allen tijde een vrije keus daarin te hebben.
Dergelijke gedwongen winkelnering is niet toegestaan, omdat de student altijd de gelegenheid moet krijgen aan te geven dat hij/zij niet de extra faciliteiten wenst af te nemen.
De Inspectie van het Onderwijs heeft contact opgenomen met de betreffende instelling en haar is gebleken dat het de bedoeling is dat een student altijd de keuze heeft om aan te geven dat hij/zij deze extra faciliteiten niet afneemt. Waar op dit punt de informatie op de website tekortschiet zal dit worden gecorrigeerd. Ook zal de betreffende instelling op de website duidelijker maken dat van gedwongen winkelnering geen sprake is.
Bent u bereid ROC’s in het algemeen erop te wijzen dat zulke constructies niet door de beugel kunnen? Zo ja, hoe gaat u optreden?
Ja, er komt een richtlijn voor de bve-instellingen over wat wel en niet is geoorloofd inzake (extra) schoolkosten. Deze vormt een handvat voor de instellingen en een basis voor het inspectietoezicht.
De structurele terreur in Utrechtse wijken |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gezin Utrecht geterroriseerd»?1
Ja.
Wanneer gaat u, in navolging van de specifieke gesprekken over het aanpakken van terreur tegen homostellen, ook in dit kader de burgemeesters bijeenroepen? In hoeverre heeft u, het vertrouwen verloren in burgemeester Wolfsen?
Tijdens de op 14 februari 2012 met burgemeesters gehouden bijeenkomst over wegpesten uit de woonomgeving is in brede zin gesproken over wegpesten en intimidatie. Bij brief van 6 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 27 017, nr. 92) hebben de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en ik u over de uitkomsten van deze bijeenkomst geïnformeerd. De recente gebeurtenissen in Utrecht vallen binnen de reikwijdte van het gevoerde gesprek, en ik zie hierin dan ook geen aanleiding om een nieuwe bijeenkomst te beleggen.
Zoals ook vermeld in antwoord op eerdere vragen, van de leden Van Klaveren, Helder en Brinkman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1621) is het primair aan de gemeenteraad om te oordelen over het functioneren van een burgemeester.
Hoe duidt u het gegeven uit het Jaarrapport Integratie 2011 dat maar liefst 65% van de Marokkaanse jongens tussen 12 en 23 jaar verdachte is van criminaliteit?
Het aandeel verdachten onder Marokkaans-Nederlandse jongens tot 23 jaar is met 65% veel hoger dan het aandeel verdachten onder autochtone jongeren (25%). Dit zijn zorgelijke cijfers. Om overlast en criminaliteit op straat aan te pakken, zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Marokkaans-Nederlandse jongeren en andere groepen niet-westerse allochtonen veroorzaken vaker problemen en zullen daarom navenant meer met deze aanpak in aanraking komen.
Deelt u de opvatting dat een combinatie van een spijkerharde politieaanpak van het Marokkaanse straattuig, wijkuitzettingen en denaturalisatie een structurele oplossing zullen vormen van de onophoudelijke terreur door deze groep? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de maatregelen die het kabinet neemt om overlast en criminaliteit op straat structureel aan te pakken, verwijs ik u naar het antwoord op de eerdergenoemde vragen door de leden Van Klaveren, Helder en Brinkman.
Specifiek ten aanzien van de gebeurtenissen op 19 en 20 februari 2012 in Utrecht kan ik u melden dat de politie direct onderzoek heeft ingesteld en dat er inmiddels verdachten zijn aangehouden en in hechtenis genomen.
Het opslaan van adresbestanden door Twitter |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Twitter geeft toe: ze slaan je adresboek op»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat vergelijkbaar met Facebook, ook Twitter via een applicatie hele adresboeken met namen, telefoonnummers en e-mailadressen van gebruikers uploadt naar de eigen server en deze informatie daar tot zelfs 18 maanden lang opslaat?
Ik heb de berichten hierover gelezen, maar kan de juistheid hiervan niet op grond van eigen informatie bevestigen.
Deelt u de mening dat dit een privacyschending is van zowel de gebruiker als van diens contacten?
Het oordeel of er in casu sprake is van een schending van de Wet bescherming persoonsgegevens, en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen, is niet aan mij, maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen mededelingen over lopende of voorgenomen onderzoeken.
Overtreedt Twitter naar uw mening de Wet bescherming persoonsgegevens omdat aan gebruikers niet «ondubbelzinnige toestemming» wordt gevraagd voor de opslag van hele adresbestanden op hun server? Indien nee, acht u deze handelswijze wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opslag van adresbestanden zich naar uw mening tot artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn (2002/58/EG) waarin is bepaald dat het opslaan van cookies alleen is toegestaan op voorwaarde dat informatie wordt verschaft aan de gebruiker over het doel van verwerking en daarbij de mogelijkheid wordt geboden om een dergelijke verwerking te weigeren?
Artikel 5, derde lid van de e-privacy richtlijn is geïmplementeerd in artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Op de naleving van dit artikel ziet de OPTA toe. Of voldaan is aan de voorwaarden van deze bepaling en het eventueel inzetten van handhavende maatregelen is ter beoordeling van de OPTA. Ook de OPTA is een onafhankelijke toezichthouder die geen mededelingen doet over lopende of voorgenomen onderzoeken. In het algemeen geldt bij een mogelijke samenloop van bevoegdheden tussen OPTA en CBP dat zij hierover zullen overleggen, conform hun samenwerkingsconvenant.
Welke stappen onderneemt u ten aanzien van telecom- en social networkaanbieders om ervoor te zorgen dat wetgeving inzake gegevensbescherming in Nederland volledig wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat een rechter geen ondertoezichtstelling heeft uitgesproken van een foetus van 17 weken |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechter weigert toezicht op foetus»?1
Ik heb mij door betrokken instanties laten informeren. Het betrokken Bureau Jeugdzorg heeft samen met de ketenpartners een concreet veiligheidsplan opgesteld dat voorziet in de veiligheid van de vrouw en haar ongeboren kind. Wegens privacy- en veiligheidsredenen is het niet wenselijk verder in te gaan op de details van deze maatregelen en het veiligheidsplan.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 29 maart jl. opnieuw een voorlopige ondertoezichtstelling gevraagd voor de ongeboren vrucht, die op dat moment 24 weken oud was. Op 2 april 2012 heeft de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van 3 maanden.
Welke maatregelen zijn genomen om te zorgen dat het meisje op haar achttiende verjaardag en daarna in een veilige omgeving haar kind kan krijgen en opvoeden?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de foetus niet onder een voorlopige ondertoezichtstelling geplaatst, zodat gekeken kan worden of er definitieve ondertoezichtstelling nodig is en wat dan bij 24 weken zwangerschap uitgesproken kan worden als dat noodzakelijk blijkt te zijn?
Het is aan de rechter om dit te beoordelen. Tevens verwijs ik hierbij naar de beantwoording van vraag 2 van het lid Van de Staaij (2012Z03370, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2257) die separaat wordt beantwoord.
Bent u bereid de mogelijkheid te bekijken om een ondertoezichtstelling in sommige gevallen door te laten lopen tot het 23ste levensjaar, gezien de problemen (of in sommige gevallen het gevaar) en het feit dat het onwenselijk is dat de hulpverlening stopt of dat een jongvolwassene zich aan de hulpverlening onttrekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een algemene verhoging van de leeftijdsgrens voor deze groep (18+) is niet wenselijk en niet mogelijk. In de jeugdbescherming gaat het om het beperken of beëindigen van het gezag van ouders. Zodra een jongere 18 is, heeft de ouder geen gezag meer over de jongere, die is immers meerderjarig geworden. De jeugdbescherming is onlosmakelijk verbonden met de minderjarigheid.
Het is echter niet zo dat hulpverlening uitgesloten is. De (geïndiceerde) jeugdzorg kan doorlopen tot 23 jaar, mits gestart vóór het bereiken van 18 jaar of weer opgepakt binnen een half jaar na beëindiging. Een belangrijke voorwaarde is echter dat een jongere hiervoor openstaat. Is de jongere gemotiveerd, dan kan de hulpverlening voortgezet worden.
Het is van belang de verlengde jeugdzorg tot 23 jaar beter te benutten en in te zetten op het motiveren van jongeren. Dit is mogelijk door te werken aan passend hulpaanbod, zoals intensivering van langdurige ambulante zorg en betere aansluiting tussen jeugdzorg en volwassenenzorg/gemeentelijke voorzieningen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om een ondertoezichtstelling van een foetus in bepaalde gevallen, zoals bij een dreiging uit het onderhavige bericht, eerder dan 24 weken mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de rechter om te beoordelen of een situatie ots-waardig is. Ook in die gevallen dat het een zwangerschap betreft met een duur korter dan 24 weken.
Ziet u meer mogelijkheden om een foetus en een moeder te beschermen tegen eerwraak wanneer de moeder 18 jaar is en zich heeft onttrokken aan jeugdzorg en bent u bereid deze mogelijkheden te onderzoeken?
Ter bescherming van (mogelijke) eerwraak kan een (potentieel) slachtoffer in een veilige omgeving worden opgevangen. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer in haar brief van 14 december 2011 laten weten dat zij de pilots eergerelateerd geweld voortzet, waarmee wordt voorzien in gespecialiseerde opvangmogelijkheden (Kamerstukken II 2011/12, 28 345, nr. 117).
Indien zich strafbare feiten hebben voorgedaan, kan daarnaast een strafrechtelijk traject worden ingezet. Met de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van het College van procureurs-generaal (2010A010) en de landelijke methode voor de aanpak van eergerelateerd geweld binnen de politiekorpsen zijn maatregelen getroffen om de opsporing en vervolging van eergerelateerd geweld nader vorm te geven. De bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld is het primaire doel van de samenwerking tussen alle betrokken ketenpartners.
Bent u van mening dat de overgang van jeugdzorg naar volwassenenhulpverlening voldoende en adequaat is ingericht op het voorkomen van uitval van hulpbehoevenden en op het borgen van een veilige en goede overdracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het weigeren van toezicht op een foetus zich tot eerdere meningen van kinderrechters en de Raad van de Kinderbescherming dat de veiligheid van het ongeboren kind moet worden vergroot?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor reeds opgemerkt, is het aan de rechter om te beoordelen of een bepaalde situatie ots-waardig is.
Overtredingen Arbeidstijdenwet politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Arbeidstijdenwet door de politiekorpsen vorig jaar in totaal 350 000 keer is overtreden?1
Halfjaarlijks vindt er bij politie op eigen initiatief een zogenaamde ATW monitor plaats. De laatst gehouden monitor over het eerste halfjaar 2011 gaf een totaal beeld van 180 000 overtredingen op vijf thema’s, die ook door de inspectie SZW worden onderzocht. Het aantal van 350 000 dat de Telegraaf beschrijft, is daarmee een eigen conclusie.
Het aantal van 180 000 benadert de uitkomsten van de daaraan voorafgaande monitor over het laatste halfjaar 2010 die uitkwam op 186 000 overtredingen. Afgezet tegen enkele jaren geleden is het aantal overigens aanzienlijk verminderd. Het aantal blijft overigens zorgelijk hoog.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van dit enorm hoge aantal overschrijdingen?
Voor de oorzaken van de overschrijdingen en de korte en lange termijn maatregelen die ik wil treffen, verwijs ik u naar het recent uitgevoerde onderzoek van de Inspectie SZW en mijn reactie daarop, die u een dezer dagen van mij ontvangt.
Wat zijn de gevolgen van deze overschrijdingen voor de korpsen, de teams en de individuele agenten?
Overtredingen leiden tot een risico op boetes voor de korpsen bij herhaalde en ernstige overtredingen van de ATW en het risico van ziekte, gevaar voor veiligheid voor teams en medewerkers bij overbelasting. Op individueel niveau leiden overtredingen voorts tot overwerk. Deze overwerk-uren hebben overigens geen invloed op het contractueel overeengekomen aantal te werken uren op jaarbasis. Het Besluit Bezoldiging voorziet in compensatie voor deze uren (vrije tijd, geld en een toeslag per overgewerkt uur).
Deelt u de mening van de politiebonden dat de oorzaak deels ligt in de verhouding tussen de hoeveelheid werk en het totale beschikbare politiepersoneel? Zo nee, waarom niet?
De politiecapaciteit is per definitie begrensd, de vraag naar politiezorg is dat niet. Een onderzoek acht ik dus niet zinvol. Wat wel van belang is, is dat het gezag en de leiding van de politie voortdurend keuzes maken en prioriteiten stellen. De prioriteiten moeten zodanig worden gesteld dat de geprioriteerde werkzaamheden gedaan kunnen worden met de beschikbare capaciteit.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken hoe het staat met de verhouding van de hoeveelheid werk en beschikbare capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u het aantal overschrijdingen fors terugdringen en wat zijn daardoor de mogelijke gevolgen voor de korpsen, de teams en de individuele agenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat nog meer zaken op de plank blijven liggen als agenten zich strikter gaan houden aan de Arbeidstijdenwet? Hoe gaat u dit voorkomen?
Een striktere toepassing van de ATW leidt tot minder inzetbare uren. Ik tref echter ook andere maatregelen om het aantal inzetbare uren op peil te houden, waaronder de reductie van de administratieve lasten bij de politie, en de stroomlijning van de strafrechtketen. Al met al is mijn inzet de productiviteit van de politie te verhogen.
Hoeveel aangiftes en lopende zaken zijn er in 2011 op de plank blijven liggen en dus onopgelost gebleven?
De definitieve cijfers inzake de prestaties van politie en het openbaar ministerie over 2011 zijn nog niet beschikbaar. Deze zullen in mei van dit jaar via het jaarverslag politie en het jaarverslag van het openbaar ministerie openbaar worden gemaakt. Voor de cijfers voor eerdere jaren verwijs ik naar de eerdere jaarverslagen.
De aanstelling van een export-admiraal |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u een export-admiraal heeft aangesteld?1
Zoals gemeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (8 april 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 1) wordt in het kader van de reorganisatie een tijdelijke pool opgericht van tien topfunctionarissen die, gelet op de omvang en de complexiteit van de veranderingen bij Defensie, op projectbasis worden ingezet voor de uitvoering van reorganisaties. De aanstelling van vice-admiraal W. Nagtegaal als Plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (PCDS) speciale opdrachten past in dit kader. De aanstelling is bedoeld om een aantal maatregelen uit te voeren in het kader van de beleidsbrief. Het betreft een tijdelijke functie tot midden 2013.
De vice-admiraal wordt belast met de coördinatie van de herbelegging van het vastgoed, het oplossen van knelpunten in de materiële exploitatie en de verkoop van overtollig materieel. In verband met de taken op het gebied van de verkoop van materieel zal PCDS Nagtegaal in overleg met de betrokken departementen ook ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie.
Deze aanstelling laat onverlet dat overeenkomstig de beleidsbrief in het kader van de reorganisatie het aantal topfunctionarissen in totaal wordt verminderd. Dit aantal zal in 2016 zijn teruggebracht van 119 naar 80, naast de pool van tien topfunctionarissen. Inmiddels zijn zeven topfuncties niet langer gevuld. Ook in 2012 zullen als gevolg van de reorganisatie topfuncties vervallen.
Wat is de taakomschrijving van deze zogenoemde export-admiraal?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat deze export-admiraal bedrijven helpen? Welke ondersteuning biedt de export-generaal? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt van het bedrijfslevenbeleid van het kabinet is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar dat Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren (Bedrijfslevenbrief, 13 september 2011, Kamerstuk 32 637, nr. 15). Ook Defensie is nadrukkelijk betrokken bij het bedrijfslevenbeleid, overeenkomstig de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda (SKIA, 27 mei 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 3) en de Defensie Industrie Strategie (DIS, 27 augustus 2007, Kamerstuk 31 125, nr. 1). Zo draagt Defensie bij aan exportbevordering door deelneming aan internationale defensiebeurzen. Bij internationale materieelprojecten bevordert Defensie waar mogelijk de betrokkenheid van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Defensie heeft belang bij een vitale, innovatieve en concurrerende defensiegerelateerde industrie in Nederland.
Binnen deze kaders zal de vice-admiraal in overleg met de betrokken departementen en het daarmee verbonden onderzoeksveld (bijvoorbeeld TNO, het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium en het Maritiem instituut) ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. De defensiegerelateerde industrie is zelf verantwoordelijkheid voor deze positie.
Als Defensie materieel verkoopt aan andere landen, zijn er kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om opdrachten binnen te halen voor onderhoud en modificaties aan het materieel. Defensie kan, in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), bij de verkoop van het materieel een ondersteunende rol spelen voor Nederlandse bedrijven
Welke bedrijven hebben assistentie van de export-admiraal nodig? Waaruit bestaat de behoefte van deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke criteria moeten bedrijven voldoen die in aanmerking willen komen voor ondersteuning van de export-admiraal?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze past dit in het bedrijfslevenbeleid en instrumentarium van deze regering? Op welke wijze verschilt deze ondersteuning met de handelsmissies van het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat advies op het gebied van nationale, Europese en internationale regelgeving voor wapenexport ook tot het takenpakket van deze export-admiraal behoren? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen voor wapenexport. Hierbij werkt dit ministerie samen met onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie levert desgevraagd advies.
Hoe past het aanstellen van een speciale export-admiraal om het bedrijfsleven te steunen in de reorganisatie en daarmee samenhangende ontslagen bij de krijgsmacht en uw ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Kandidatuur van Pakistan en Venezuela voor de VN Mensenrechtenraad |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Pakistan en Venezuela de enige kandidaten zijn voor de vervulling van vacante plaatsen in de VN Mensenrechtenraad1 ?
Voor de in totaal 18 vrijkomende zetels hebben zich ook andere landen verkiesbaar gesteld. Voor de Aziatische en Latijns Amerikaanse kiesgroepen bestaan clean slates. Dit betekent dat er net zoveel kandidaten als vrijvallende zetels zijn. Landen hebben minimaal 97 stemmen van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) nodig om in de VN-Mensenrechtenraad verkozen te worden.
Deelt u de mening dat beide landen buitengewoon slecht presteren met betrekking tot mensenrechten?
In beide landen is veel aan de mensenrechtensituatie te verbeteren. In de recente Universal Periodic Reviewvan Venezuela staat waar het land beter moet presteren. Nederland kan zich vinden in deze aanbevelingen. Volgens de EU-Raadsconclusies van 18 juli 2011 moet Pakistan actie ondernemen ten aanzien van mensenrechten, waaronder de bescherming van minderheden en vrijheid van religie en meningsuiting.
Vindt u ook dat deze landen daarom geen plaats in de Mensenrechtenraad behoren te krijgen? Zo neen, waarom niet?
De leden van de Mensenrechtenraad moeten de mensenrechten respecteren en bevorderen volgens de hoogste standaarden. Indien dat niet het geval is, verzwakt de legitimiteit van de Mensenrechtenraad. Nederland weegt de mensenrechtensituatie in de kandidaatlanden voor de Mensenrechtenraad zwaar mee in zijn oordeel over de kandidaturen. Nederland doet echter geen uitspraken over stemvoorkeuren bij verkiezingen voor VN-organen.
Wilt u zich er voor inzetten om te verhinderen dat deze landen nu in de Mensenrechtenraad zullen komen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
De kans dat Pakistan en Venezuela niet worden gekozen is gering. Beide landen maken deel uit van clean slatesen kunnen rekenen op steun van hun regionale kiesgroepen, van de G-77 en van sommige landen van de West-Europese groep.
Het uitblijven van een reactie op de uitlatingen van VS presidentskandidaat Santorum over Nederland |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht in de New York Times1 dat de Nederlandse Ambassade in Washington geweigerd heeft een reactie te geven op de leugenachtige aantijgingen van presidentskandidaat Rick Santorum aan het adres van ons land?
De ambassade heeft feiten verstrekt aan het campagneteam van de heer Santorum waar de door hem gebezigde uitspraken werden weerlegd. Ook is informatie verstrekt over euthanasie in Nederland aan de New York Times en andere Amerikaanse media.
Deelt u de mening dat de heer Santorum schandelijke en leugenachtige aantijgingen heeft geuit over het bestaan van gedwongen euthanasie op ouderen in Nederland?
De beweringen van de heer Santorum stroken niet met de praktijk en wetgeving in Nederland.
Zo ja, deelt u tevens de mening dat, indien deze leugens onweersproken blijven en mogelijk herhaald worden, zij een eigen leven gaan leiden in het openbare debat in de VS en tot grote reputatieschade voor Nederland kunnen leiden?
Diverse Amerikaanse media hebben in hun berichtgeving over de uitspraken van Santorum aangegeven dat zijn uitlatingen niet kloppen.
Zo ja, wilt u dan de Nederlandse Ambassadeur in Washington onmiddellijk instrueren de schandelijke leugens van Santorum publiekelijk tegen te spreken, door onder meer gewoon wel te reageren in de New York Times en te zeggen dat in Nederland geen gedwongen euthanasie plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
De ambassade heeft de New York Times en andere media de benodigde feiten verschaft.
Het bericht 'Veilig, veiliger, veiligst' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Veilig, veiliger, veiligst»?1
Ja.
Is het waar dat tbs-ers steeds eerder met begeleid verlof mogen?
Op basis van de gezamenlijke visienota van de forensisch psychiatrische centra (fpc’s) hanteren fpc’s richtlijnen bij de verlofaanvraag: een eerste aanvraag voor (beveiligd) begeleid verlof tot 12 maanden na aanvang van de tbs, voor onbegeleid verlof binnen 30 maanden en voor transmuraal verlof binnen 54 maanden . De fpc’s beogen hiermee de behandeling niet langer te laten duren dan noodzakelijk en de middelen zo efficiënter te besteden. De toenmalige Minister van Justitie heeft u hier in antwoord op eerdere schriftelijke vragen reeds over geïnformeerd.2 Ook in mijn beleidsbrief TBS van 17 februari 2011 is melding gemaakt van de inzet om niet langer dan noodzakelijk te wachten met het aanvragen van verlofmodaliteiten. Dit houdt tevens verband met de doelstelling uit het Gedoogakkoord om onnodig verblijf in TBS-inrichtingen terug te dringen. Vanzelfsprekend mag dit niet ten koste gaan van de maatschappelijke veiligheid. Verlofverlening is gebaseerd op gestandaardiseerde risicotaxatie en risicomanagement en wordt altijd individueel afgewogen. Het is aan het hoofd van de inrichting om te bepalen wanneer en voor wie welk soort verlof wordt aangevraagd. De verlofaanvraag wordt vervolgens op de gebruikelijke wijze getoetst door het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing tbs (Avt). Op basis van het advies van het Avt bepaalt de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of en wanneer een tbs-gestelde daadwerkelijk een verlofmachtiging krijgt.
Is het waar dat is afgesproken dat het eerste begeleide verlof binnen 18 maanden plaatsvindt tenzij de tbs-er onbehandelbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de periode van 18 maanden niet strikt genomen moet worden, ook al is de betreffende tbs-er niet onbehandelbaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat een tbs-er, die wel behandelbaar is, maar zich bijvoorbeeld heeft misdragen of er nog niet aan toe is, per se binnen die 18 maanden op begeleid verlof moet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat met het eerste begeleide verlof altijd beveiligers meegaan en iemand van de kliniek en tijdens een volgend verlof alleen nog iemand van de kliniek zonder beveiligers?
Nee. De invulling van het begeleid verlof is in alle gevallen maatwerk. De verlofregeling TBS hanteert wel een vast stramien voor begeleid verlof: de beveiligde fase, de dubbel begeleide fase en de enkel begeleide fase. In de beveiligde fase bestaat het toezicht tijdens de verloven uit zowel een begeleider van het fpc als een daartoe opgeleide beveiliger. De beveiligde fase neemt tenminste vijf verlofbewegingen in beslag. Het toezicht in de dubbel begeleide fase bestaat uit twee begeleiders vanuit de fpc en in de laatste fase van het begeleid verlof gaat nog één begeleider mee. De opbouw van deze fases van begeleid verlof is bedoeld om begeleid verlof zo veilig mogelijk te laten verlopen en om de risico’s voor de samenleving te minimaliseren. Alleen indien een verloffase voorspoedig en volgens plan verloopt, zal kunnen worden overgegaan tot de volgende fase van begeleid verlof.
Is het waar dat een begeleider van de kliniek naar de kliniek moet bellen indien een tbs-er ontsnapt tijdens verlof en de kliniek vervolgens de politie belt? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor teveel tijd verloren gaat en dat dit de kans op een snelle opsporing verkleint? Zo nee, waarom niet?
Het melden aan de politie in gevallen van onttrekking tijdens begeleid verlof duldt geen uitstel. In de Regeling Melding Ongeoorloofde Afwezigheid (art. 3.4) is geregeld dat een onttrekking «terwijl deze plaatsvindt of terstond» aan de politie dient te worden gemeld. Deze handeling is niet voorbehouden aan de directeur of het hoofd van de inrichting: artikel 2a lid 4 van de Geweldsinstructie stelt dat een begeleider altijd over adequate communicatiemiddelen moet beschikken zodat hij een eventuele onttrekking onmiddellijk aan de politie kan melden.
Het hoofd van de inrichting maakt met een dienstinstructie duidelijk hoe begeleiders moeten omgaan met een onttrekking tijdens begeleid verlof. Uit een inventarisatie onder de fpc’s blijkt dat niet in alle dienstinstructies staat dat een onttrekking door de begeleider direct gemeld moet worden aan de politie. Inmiddels zijn de fpc’s, via brief aan het hoofd van de inrichting, gewezen op de bestaande regelgeving en gevraagd zo nodig hun dienstinstructie aan te passen.
Bent u bereid een centraal telefoonnummer te realiseren waar begeleiders/beveiligers direct naar kunnen bellen indien een tbs-er ontsnapt tijdens verlof? Zo nee, waarom niet?
Bij constatering van een onttrekking tijdens begeleid verlof wordt onmiddellijk het alarmnummer van de politie gebeld met een verzoek om signalering, opsporing en aanhouding van de ongeoorloofd afwezige. Het direct bellen naar het alarmnummer van de politie zorgt voor een snelle opsporing, waardoor de ongeoorloofd afwezige wellicht nog in de buurt van de inrichting of van zijn begeleiders wordt aangehouden. Een apart telefoonnummer is niet nodig en zou zelfs onnodig verwarrend kunnen uitwerken. In de praktijk wordt vaak ook het team ontrekkingen van het KLPD te Leusden geïnformeerd en ingeschakeld na overleg met het OM.
Bent u bereid om voorafgaand aan een verlof de politie hierover te informeren en te voorzien van een signalement? Zo nee, waarom niet?
Het enkele feit dat een tbs-gestelde met verlof gaat, is geen basis voor het verstrekken van informatie over de tbs-gestelde aan de politie. Gaat het om opsporing van ongeoorloofd afwezige tbs-gestelden, dan werken politie en fpc’s nauw samen en worden de gegevens die de opsporing kunnen bevorderen uitgewisseld.
Slachtoffers van seksueel misbruik |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Slachtoffer of aangever seksueel misbruik: Nomen est omen?»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verandering van de benaming van «slachtoffer» naar «aangever» in de Aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (hierna: de Aanwijzing) van het Openbaar Ministerie (OM) gezien kan worden als een indicatie dat slachtoffers vanwege het doen van valse aangiftes meer gewantrouwd zijn gaan worden? Zo ja, is daar reden toe en welke? Zo nee, waarom is er dan wel gekozen voor de verandering in die benaming?
In de jaren negentig lag in zedenzaken de nadruk sterk op hulpverlening aan aangeefsters. Dit ging soms ten koste van de objectiviteit en de professionaliteit van het opsporingsonderzoek, met alle gevolgen van dien voor onterecht beschuldigden. De huidige Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik legt de nadruk op waarheidsvinding en een professionele bejegening van aangevers en andere betrokkenen bij zedenzaken. Het gebruik van de neutralere term «aangever» heeft met wantrouwen jegens de slachtoffers niets te maken, maar beoogt meer recht te doen aan het streven naar objectiviteit in het proces van waarheidsvinding bij zedenzaken.
De bejegening van slachtoffers blijft voor het OM onverminderd een zeer belangrijk aandachtspunt. Het feit dat in de Aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik gekozen is voor de term aangever doet niets af aan het feit dat een aangever tevens slachtoffer kan zijn. Ook blijven de rechten die worden toegekend aan een slachtoffer op grond van artikel 51b Sv e.v. en de Aanwijzing slachtofferzorg gewoon bestaan. Zo biedt het OM slachtoffers van ernstige (zeden) delicten een gesprek met de officier van justitie aan. Samen met Slachtofferhulp Nederland en de politie wordt het slachtoffer veel meer op maat ondersteund, bijvoorbeeld door familierechercheurs van de politie en zaakcoördinatoren van het OM. Het opleidingsprogramma voor OM medewerkers besteedt ook aandacht aan slachtofferbejegening.
Heeft u een indicatie dat het aantal valse aangiftes van seksueel misdrijf de afgelopen tien jaar is toegenomen? Zo ja, waar blijkt dat concreet uit? Zo nee, waarom is de benaming in de Aanwijzing dan wel veranderd en hoe verhoudt zich dit tot het feit dat in de Aanwijzing op meerdere plaatsen de nadruk op valse aangiften wordt gelegd?
Bij het OM zijn geen exacte gegevens bekend over het aantal valse aangiften en of dit is toe- of afgenomen. In zedenzaken wordt in principe eerst een zogenaamd «informatief gesprek» gevoerd met de aangever, alvorens wordt overgegaan tot het doen van aangifte. Het informatieve gesprek kan ertoe leiden dat aangevers uiteindelijk niet overgaan tot het doen van een onjuiste aangifte. Niet alle onjuiste aangiftes zijn overigens valse aangiftes. Kenmerkend voor een valse aangifte is dat er opzet in het spel is.
Bureau Beke2 heeft in opdracht van het programma politie & wetenschap in 2011 een exploratief onderzoek gedaan naar valse aangiften van zedenmisdrijven door meisjes van 12–18 jaar. Uit dit onderzoek blijkt dat ongeveer de helft van de informatieve gesprekken uitmondt in een aangifte. De onderzoekers schatten dat ongeveer 20% van de aangiftes als twijfelachtig of vals zijn te bestempelen, waarbij 1%-3% van de aangifte als «vals» wordt aangemerkt en 15%-18% als «twijfelachtig». Het gegeven dat het probleem van valse aangiftes zich niet beperkt tot incidenten, terwijl de gevolgen van valse aangiften voor ten onrechte beschuldigden zeer ingrijpend zijn en grote impact hebben op betrokkenen zelf en hun omgeving, rechtvaardigt dat in de aanwijzing hiervoor aandacht wordt gevraagd.
Deelt u de stelling in het genoemde artikel dat ten minste 80% van de aangevers van een zedenmisdrijf daadwerkelijk ook slachtoffer is? Zo ja, waarom wordt deze groep van 80% dan toch over een kam geschoren met personen die -al dan niet opzettelijk – een valse of onjuiste aangifte hebben gedaan? Zo nee, over welke cijfers van valse of onjuiste aangifte beschikt u dan wel?
Zie antwoorden vraag 2 en 3
Deelt u de mening dat de overweging in de Aanwijzing ongegrond is dat het vanwege de objectiviteit beter is om van «aangever» te spreken in plaats van over «slachtoffer»? Zo ja, wat gaat u doen om dit te doen corrigeren? Zo nee, waarom staat de term «slachtoffer» dan wel gewoon in het wetboek van Strafvordering en heeft het slachtoffer ook in het stadium waarin de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld al wel rechten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er concrete indicaties dat gespecialiseerde zedenrechercheurs vanwege de benaming «slachtoffer» de objectiviteit bij de waarheidsvinding uit het oog zijn verloren? Zo ja, welke indicaties zijn dit? Zo nee, ontvalt dan ook niet meteen de belangrijkste overweging om de benaming van «slachtoffer» in «aangever» te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat juist slachtoffers van zedenmisdrijven kwetsbaar zijn en dat de meldings- en aangiftebereidheid van deze groep slachtoffers ten opzichte van andere misdrijven al laag is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat bij het bejegenen van slachtoffers daar rekening mee moet worden gehouden en dat een bejegening als «aangever» als mogelijk geen slachtoffer, daarbij niet past? Zo ja, vreest u dan ook dat door alle slachtoffers als aangever te bejegenen de aangiftebereidheid verder zal afnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat slachtoffers van zedenmisdrijven kwetsbaar zijn en dat het doen van een aangifte moeilijker en ingrijpender kan zijn dan bij andere delicten. Dat is de reden dat bij zedenzaken op een andere manier aangiften opgenomen worden, bijvoorbeeld door eerst een informatief gesprek te voeren en daarna de aangifte op te nemen. Er zijn speciale verhoorruimtes ontwikkeld ten behoeve van minderjarige slachtoffers en personen met een verstandelijke beperking. Ook worden eisen gesteld aan rechercheurs en officieren van justitie die zedenzaken behandelen. Deze functionarissen hebben speciale opleidingen gevolgd, onder meer op het gebied van bejegening van de betrokkenen en het horen van mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking.
Alle slachtoffers worden door het OM en politie professioneel bejegend. Ook voor aangevers van zedenmisdrijven geldt de Aanwijzing slachtofferzorg. Ik deel uw vrees dus niet dat de aangiftebereidheid zal afnemen.
Hoeveel bij het OM ingeschreven rechtbankzaken betroffen in 2010 en 2011 zaken van verkrachting? Hoeveel zaken van verkrachting zijn er in 2010 en 2011 door het OM afgedaan en hoeveel door de rechter in eerste aanleg?
In 2010 zijn 610 zaken van verkrachting onder de ingeschreven rechtbankzaken. Door het OM zijn in 2010 274 zaken van verkrachting afgedaan. In eerste aanleg zijn door de rechter 203 zaken afgedaan3.
De cijfers over 2011 zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Naar verwachting verschijnen deze medio 2012. De uitgave Criminaliteit en Rechtshandhaving 2011 waarin deze cijfers worden opgenomen verschijnt in oktober 2012.
Is er in Nederland onderzoek gedaan naar hoe slachtoffers van seksueel geweld het contact met actoren in de justitiële keten ervaren? Zo ja, komen de uitkomsten daarvan overeen met de uitkomst van buitenlands onderzoek waaruit blijkt dat meer dan de helft van de slachtoffers contact met het rechtssysteem als nadelig of schadelijk heeft ervaren? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Omdat ik het belangrijk vind om te weten hoe het slachtoffer het contact met het rechtssysteem ervaart, wordt op dit moment de slachtoffermonitor 2011 uitgevoerd. Deze monitor brengt in kaart welke behoeftes slachtoffers hebben en hoe de ervaringen met de justitiële slachtofferzorg verloopt. In deze versie van het onderzoek is geen specifieke aandacht voor de groep zedenslachtoffers. Ik wil deze monitor structureel uitvoeren, de volgende monitor staat gepland voor 2014. Ik zal bekijken of het mogelijk is in de volgende versie van de monitor specifieke aandacht te vragen voor groep zedenslachtoffers.
Bent u bereid om de aanbevelingen in het genoemde artikelen na te volgen en dus onder andere de term «aangever» weer in die van «slachtoffer» te laten veranderen, in de Aanwijzing meer te benadrukken dat slachtoffers van seksueel geweld vanwege hun netelige positie speciale aandacht van politie en justitie verdienen en het onderwerp valse aangifte minder te laten benadrukken in de Aanwijzing? Zo ja, hoe gaat u deze aanbevelingen navolgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, de term aangever in de aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik sluit aan bij de nadruk die in de aanwijzing is gelegd op waarheidsvinding. Daarbij geldt ook in zedenzaken de Aanwijzing slachtofferzorg, welke aanwijzing ziet op de bejegening van slachtoffers. Zoals in de Memorie van Toelichting bij de wet Versterking Positie Slachtoffers staat beschreven is iemand slachtoffer totdat het tegendeel bewezen is, ongeacht de terminologie in het kader van de aanwijzing voor de opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
Het vertrek van de belastingdienst uit Emmen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het vertrek van de belastingdienst uit Emmen de stad ruim 300 banen kost?1
Allereerst wijs ik u op de brief die ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op verzoek over deze kwestie naar uw Kamer heb gezonden.
Er zijn nog geen besluiten genomen (op een paar uitzonderingen na, zie vragen van het lid Van Raak, 2012Z03362) over de toekomstige huisvesting van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor de bestaande huisvesting in Emmen. Wel denkt de Belastingdienst na over de invulling van taakstellingen. Daarbij wordt ook gekeken naar vereenvoudiging van regelgeving en naar vereenvoudiging van de uitvoering door de Belastingdienst. Uw Kamer is hierover bij brief van 3 februari 2012 (Kamerstuk nr. 31 066, nr. 117) geïnformeerd.
Departementen geven zelf aan bij welke onderdelen en waar in het land minder kantoorruimte benodigd is. Het is mijn verantwoordelijkheid om vervolgens een efficiënte kantoorhuisvestingsoplossing te bieden. Nadat de Belastingdienst besluit over de toekomstige huisvestingsbehoefte, zullen de consequenties daarvan dan ook in concept-masterplannen kantoorhuisvesting voor de gehele Rijksdienst verwerkt moeten worden. Dan zal eerst worden bezien voor wat betreft het masterplan Drenthe in hoeverre sprake is van een vertrek uit Emmen en hoeveel banen het dan zou betreffen.
Welke alternatieven zijn er afgewogen om de werkgelegenheid voor deze kwetsbare regio te behouden? Is daarin rekening gehouden met de motie Heijnen en Pater-van der Meer?2
Nadat de Belastingdienst besloten heeft over de organisatieontwikkeling en daarvan de consequenties voor de vraag naar kantoorhuisvesting bekend zijn, vormt dat samen met de input van de andere onderdelen van het rijk de basis voor verwerking in het masterplan kantoorhuisvesting Drenthe. Over dit concept wordt dan, mede in het licht van de motie Heijnen – de Pater, overleg gevoerd met de provincie. Zo’n gesprek is juist bedoeld om de effecten van voorgenomen bewegingen hanteerbaar te maken in de regio. Dat heb ik ook eerder met uw Kamer besproken.
Herinnert u zich nog uw antwoord op de vragen over bezuinigingen bij het Rijk3, waarin u zegt: «Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan»? Kunt u aangeven hoe er rekening is gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie en kunt u tevens aangeven hoe dienstverlening aan de burger vanuit Emmen is afgewogen?
Ik heb de intentie om de bedrijfsvoering efficiënter te maken, ook voor wat betreft kantoorhuisvesting. Als een concept-masterplan voor kantoorhuisvesting gereed komt wordt dit besproken met de provincie. De provincie kan dan aandachtspunten inbrengen, bijvoorbeeld de regionale werkgelegenheidssituatie.
De Belastingdienst weegt bij de keuze de toekomstige dienstverlening aan burgers integraal mee. Daarbij wordt ook meegewogen dat dienstverlening steeds meer via internet en telefoon verloopt en minder via fysieke contacten.
Is het waar dat de dienst wordt geconcentreerd in de stad Groningen?
Zoals hiervóór is aangegeven, zijn er nog geen besluiten genomen over eventuele verhuizing van diensten.
Gaat de Rijksoverheid ervan uit dat de werknemers met hun werk meeverhuizen? Is er bij de berekening van de beoogde besparingen rekening gehouden met de kosten van een sociaal plan en met de toename van de kosten voor woon- werkverkeer? Levert de verhuizing al op de korte termijn efficiencywinst op, of rekent u erop dat dit pas later het geval zal zijn?
In de masterplannen zal, op basis van de door dienst aangeleverde informatie, een integrale weging van de kosten en baten plaatsvinden om tot een keuze te komen. De besparingen op kantoorhuisvesting bij de rijksoverheid komen gefaseerd tot en met 2020 tot stand. Dat heeft te maken met de looptijd van contracten die de mogelijkheid tot afstoot van panden en daarmee de besparingen, beïnvloedt.
Het aantal sterfgevallen in detentie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het mondelinge vragenuur van 24 mei 2011 over het aantal sterfgevallen in detentie naar aanleiding van een tv-uitzending? Herinnert u zich uw brief van 7 september jl. over sterfgevallen in detentie?1
Ja.
Is het waar dat Argos gebruik heeft gemaakt van de Wet openbaarheid bestuur om er achter te komen hoeveel sterfgevallen er in 2010 in detentie hebben plaatsgevonden? Zo ja, welke cijfers zijn aangeleverd aan Argos?2
Argos heeft de gevraagde gegevens bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) opgevraagd met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur. Naar aanleiding van dit verzoek zijn gegevens verstrekt over de sterfgevallen binnen het gevangeniswezen en de directie Bijzondere Voorzieningen (vreemdelingenbewaring). Argos heeft op basis van deze gegevens de tabel, zoals gepubliceerd op de OnJo-website, opgesteld. OnJo is een samenwerkingsverband van de onderzoeksprogramma's Argos (VPRO, VARA), Reporter (KRO) en ZEMBLA (VARA). In totaal ging het in 2010 binnen deze twee sectoren van DJI om 32 sterfgevallen conform onderstaande opbouw.
In het gevangeniswezen (inclusief de penitentiair psychiatrische centra) hebben volgens de website in 2010 29 sterfgevallen plaatsgevonden. In mijn brief van 7 september 2011 heb ik het aantal van 28 genoemd (waarvan 20 suïcides). Het verschil heeft te maken met het feit dat in het overzicht van OnJo één sterfgeval is opgenomen waarbij sprake was van een terminaal zieke tbs-gestelde (dus geen gedetineerde). Deze tbs-gestelde was overgeplaatst van een forensisch psychiatrisch centrum naar het Justitieel Medisch Centrum (JMC). Daarnaast vonden in 2010 drie sterfgevallen plaats tijdens vreemdelingenbewaring
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen4 naar aanleiding van een sterfgeval in penitentiair psychiatrisch centrum Overmaze heb aangegeven is de Nationale Ombudsman (NO) in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de sterfgevallen tijdens detentie. De NO heeft onder andere bij tien sterfgevallen bekeken of er een verband tussen de verleende zorg en het overlijden was. Het is positief dat de NO constateert dat in geen van deze gevallen een dergelijk verband is te leggen. Wel constateert de NO dat de procedures die de DJI en de IGZ bij sterfgevallen hanteren nog verbeterd kunnen worden. De minister van VWS en ik zullen onze beleidsreactie bij het onderzoek voor het zomerreces naar de Tweede Kamer zenden. Het NO-onderzoek bevat een cijfermatig overzicht van de sterfgevallen in de periode 2009–2011. Hier wordt aangegeven dat in 2010 21 gevallen van suïcide bij de IGZ zijn gemeld. Dit overzicht is onjuist. De IGZ heeft per abuis één suïcidepoging als sterfgeval geregistreerd.
Komen de cijfers die Argos in de uitzending gebruikt, nl. 32 gevallen van natuurlijke en onnatuurlijke dood, overeen met het aantal dat in uw brief van 7 september is genoemd? Zo nee, hoe verklaart u dit verschil? Zo ja, hoe moeten deze cijfers worden geïnterpreteerd? Kunt u ingaan op de tabel die gepubliceerd is op de site van Onjo?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel sterfgevallen van gedetineerden zijn gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Komen deze getallen overeen met de getallen die worden genoemd in uw brief van 7 september? Kunt u dit splitsen naar gevallen van suïcide en gevallen van natuurlijke dood?
Penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van artikel 4a lid 2 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ. Onder een calamiteit wordt verstaan: een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van een instelling heeft geleid.
Dit betekent dat voorziene sterfgevallen strikt genomen niet gemeld hoeven te worden. Er is immers geen sprake van een calamiteit. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand terminaal ziek is en als gevolg hiervan overlijdt tijdens detentie.
Zekerheidshalve hanteert DJI het uitgangspunt dat alle sterfgevallen in de inrichtingen door DJI bij de IGZ gemeld worden.
Zoals aangegeven in mijn brief van 7 september 2011 zijn drie gevallen van overlijden in 2010 niet aan de IGZ gemeld. Uit de praktijk blijkt dat sterfgevallen die daadwerkelijk binnen de pi plaatsvinden altijd worden gemeld. Melding is achterwege gebleven bij sterfgevallen van gedetineerden die extramuraal verbleven, bijvoorbeeld tijdens de extramurale fase van de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders. Dit terwijl deze justitiabelen op het moment van overlijden formeel wel onder de verantwoordelijkheid van de pi vielen. Ik vind het belangrijk dat ook dergelijke sterfgevallen gemeld worden, zodat er een totaaloverzicht is van alle overledenen onder verantwoordelijkheid van DJI, en heb de pi’s dan ook gevraagd hier gehoor aan te geven. Bij het opstellen van de in antwoord op vraag 2 en 3 genoemde beleidsreactie zal ik aandacht besteden aan het formuleren en borgen van de juiste procedures.
Worden alle gevallen van overlijden gemeld aan de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom gebruiken de betrokken instanties niet dezelfde getallen en waarin zitten de verschillen? Waarom komen niet alle gevangenen die overlijden in de statistieken voor?
In bijlage vijf bij het onderzoek van de NO worden de verschillen tussen de cijfers van DJI en de IGZ nader toegelicht. De verschillen zijn als volgt te verklaren.
In een aantal gevallen heeft DJI de doodsoorzaak in eerste instantie als onnatuurlijk overlijden geregistreerd, waar de IGZ van een suïcide uitging. Dit deed zich bijvoorbeeld in 2010 bij twee gevallen voor. In beide gevallen was sprake van een overdosis.
Voorts blijkt, zoals reeds aangegeven in antwoord op vraag vijf, dat niet alle sterfgevallen van justitiabelen die buiten de penitentiaire inrichting plaatsvinden gemeld werden bij de IGZ.
Ik acht het gebruik van correcte en heldere procedures van belang. Over cijfers dient maximale duidelijkheid te bestaan. Om de kans op verschillen in de toekomst te minimaliseren, wordt daarom de samenwerking tussen DJI en de IGZ geïntensiveerd. Zo wordt in het vervolg nadrukkelijker gemonitord of sterfgevallen door pi’s gemeld worden bij de IGZ en hoe deze worden geregistreerd.
Is het waar dat aan het eind van 2011 in korte tijd vier gedetineerden zijn overleden?4 Is het waar dat onder de sterfgevallen een moeder was die een kind achterliet? Is het waar dat dit kind niet was opgevangen tijdens de periode dat de moeder in detentie zat en dat zij alleen thuis woonde?
Ik geef aan het begrip «eind 2011» een ruime duiding en heb derhalve de gehele maand december in ogenschouw genomen. In december 2011 zijn zes gedetineerden overleden. In al deze gevallen ging het om een man. In geen van deze gevallen was derhalve sprake van een moeder wier kind tijdens detentie niet was opgevangen.
Hoeveel gedetineerden zijn er in 2011 overleden? Hoe vaak was er sprake van een natuurlijke dood en hoe vaak was er sprake van zelfmoord?
In het NO-onderzoek is het volgende overzicht opgenomen dat op basis van door DJI en IGZ aangeleverde gegevens is opgesteld.
DJI
IGZ
Suïcides
15
13
(on)natuurlijk overlijden
24
22
Totaal
39
35
Bij nadere bestudering van de gegevens door DJI bleek dat het aangeleverde overzicht onjuist was. Bij drie sterfgevallen die zich buiten de pi hadden voorgedaan was namelijk geen melding opgemaakt. Voorts bevatte het cijfer van 39 één sterfgeval tijdens vreemdelingenbewaring en één tbs-gestelde die in het JMC was overleden als gevolg van een ernstige ziekte.
In 2011 zijn binnen de sector gevangeniswezen derhalve niet 39, maar 40 gedetineerden overleden. Dit betreft 15 suïcides en 25 (on)natuurlijke overlijdensgevallen.
Van de 15 suïcides hebben zich er 12 binnen een pi voorgedaan. Twee suïcides vonden plaats tijdens de extramurale fase (buiten de pi). Eén suïcide deed zich voor in de cellengang van het gerechtshof in Den Haag. Hiervan zijn er 13 bij de IGZ gemeld. De twee suïcides die niet bij de IGZ zijn gemeld vonden plaats buiten de pi (tijdens de extramurale fase van de ISD en tijdens deelname aan een penitentiair programma).
Van de 25 (on)natuurlijke overlijdensgevallen hebben er 13 in een pi plaatsgevonden. Twee gedetineerden overleden in het JMC en tien in een burgerziekenhuis, een verpleeghuis of een GGz-instelling. Hiervan zijn er 20 bij de IGZ gemeld. In vijf gevallen is melding achterwege gebleven. Volledigheidshalve merk ik op dat in het overzicht van de NO wordt aangegeven dat 22 gevallen bij de IGZ zijn gemeld. Het gaat hier om de hiervoor genoemde 20 meldingen. Tevens is het overlijden van een terminaal zieke tbs-gestelde in het JMC in het overzicht opgenomen. Ten slotte bevat het overzicht een sterfgeval van een Belgische gedetineerde in de pi te Tilburg.
Het artikel 'Boycot Roemenië en Polen gevreesd' |
|
Nebahat Albayrak (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boycot Roemenië en Polen gevreesd»1, waarin staat dat door het PVV-meldpunt voor klachten over Poolse arbeidsmigranten en de Nederlandse weigering vrij verkeer van personen toe te staan voor Roemenië, er door Nederlandse bedrijven gevreesd wordt voor een boycot van Nederlandse goederen en diensten?
Ja.
Deelt u de zorgen die zijn geuit door vertegenwoordigers van de Roemeens-Nederlandse Kamer van Koophandel en het Dutch Romanian Network over de negatieve gevolgen voor de Nederlandse export naar Roemenie als gevolg van het gevoerde kabinetsbeleid in Brussel aangaande het niet toestaan van vrij personenverkeer vanuit Roemenie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op de hoogte van deze zorgen. De Nederlands-Roemeense Kamer van Koophandel heeft eerder schriftelijk gecorrespondeerd met het Kabinet, en in het bijzonder met Minister Verhagen. De Nederlandse overheid onderhoudt een goede, brede dialoog met Roemenië. De besluitvorming over personenverkeer zou geen schade moeten berokkenen aan de bestaande commerciële relaties.
Zo ja, wat zijn volgens u precies de (mogelijk) negatieve gevolgen voor de Nederlandse export en welke maatregelen gaat u nemen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken?
Er zijn geen aanwijzingen dat het Nederlands beleid daadwerkelijk negatieve gevolgen heeft voor de Nederlandse export.
Wat is uw reactie geweest op de oproep van twee christen-democratische Europarlementariërs, een Pool en een Roemeen, om Nederlandse waren te laten liggen in de supermarkt?
Ik heb kennis genomen van de oproep van deze twee Europarlementariërs. Ik laat die oproep aan hen. Een daadwerkelijke boycot van Nederlandse producten door Roemenië en Polen zou in strijd zijn met de regels van de interne markt van de Europese Unie.
Het sluiten van diverse belastingkantoren |
|
Ronald van Raak |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom wilt u de kantoren van de Belastingdienst in de gemeenten Emmen, Helmond en Heerenveen sluiten? Waarom hebt u dit besluit niet eerst met de Kamer besproken?1
Allereerst wijs ik u op de brief die ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op uw verzoek over deze kwestie naar uw Kamer heb gezonden.
Er zijn nog geen besluiten genomen over de toekomstige huisvesting van de Belastingdienst, behalve over de kantoren waarvan de huur op korte termijn afloopt in enkele locaties zoals Helmond en Heerenveen. Ook voor de bestaande huisvesting in Emmen is nog geen besluit genomen. Wel zijn binnen de Belastingdienst ideeën ontwikkeld over de invulling van taakstellingen. Daarbij wordt gekeken naar vereenvoudiging van regelgeving en naar vereenvoudiging van de uitvoering door de Belastingdienst. Uw Kamer is hierover bij brief van 3 februari 2012 (Kamerstuk nr. 31 066, nr. 117). geïnformeerd. Ideeën over efficiencyverbetering zijn intern gecommuniceerd, om het gesprek erover te gaan voeren met medewerkers en medezeggenschap. Dit communicatietraject leidt uiteindelijk tot te maken keuzes, die worden neergelegd in voorgenomen besluiten, welke zullen worden voorgelegd aan de medezeggenschap.
Departementen geven zelf aan bij welke onderdelen en waar in het land minder kantoorruimte benodigd is. Het is mijn verantwoordelijkheid om vervolgens een efficiënte kantoorhuisvestingsoplossing te bieden. Nadat de Belastingdienst intern besluit over zijn toekomstige huisvestingsbehoefte zullen de consequenties daarvan dan ook in concept-masterplannen kantoorhuisvesting voor de gehele Rijksdienstverwerkt moeten worden. Dan zal eerst worden bezien voor wat betreft het masterplan Drenthe in hoeverre sprake is van een vertrek uit Emmen en hoeveel banen het dan zou betreffen.
De Belastingdienst heeft eind 2011 de keuze gemaakt om het huurcontract voor de panden in Heerenveen en Helmond op te zeggen Deze keuze werd ingegeven door de expiratiedata van de huurcontracten en de mogelijkheid om de betrokken medewerkers in een ander Belastingdienstpand onder te brengen en zodoende leegstand tegen te gaan. Op deze manier kon reeds een gedeelte van de taakstelling ingevuld worden. Het is niet gebruikelijk om huisvestingsveranderingen eerst met de Kamer te delen. In lijn met bespreking met uw Kamer zal ik u als onderdeel van de jaarverantwoording over de uitwerking van het kantorenlocatiebeleid informeren. De uitwerking vindt plaats door het opstellen van een masterplan per provincie.
Zijn Emmen, Helmond en Heerenveen de enige gemeenten, of bent u voornemens nog meer kantoren van de Belastingdienst te sluiten? Zo ja, welke?
In 2011 informeerde ik u per brief over het kantorenlocatiebeleid. Dat beleid heeft als kern dat de kantoren van de rijksoverheid tot en met 2020 worden geconcentreerd in de bestaande eigendomspanden. Aanvullend informeerde ik u ook over de 59 plaatsen waar zich naar verwachting in 2020 nog eigendomspanden van de rijksoverheid bevinden en deze lijst is daarmee indicatief. Na uitwerking in masterplannen zal blijken in welke steden het rijk wel en in welke steden het rijk niet gevestigd blijft met panden. Daarnaast kan voor sommige diensten mogelijk een oplossing ontstaan door het inrichten van steunpunten. De behoefte daaraan is nog niet bekend en zal worden meegenomen in de masterplannen. Dergelijke steunpunten kunnen eventueel worden ondergebracht in huisvesting van andere overheden zodat het rijk toch kan besparen met de afstoot van panden.
Kunt u toelichten waarom juist deze kantoren moeten sluiten? Waarom is juist voor deze gemeenten gekozen?
Het kantorenlocatiebeleid is vastgesteld en er is een lijst met 59 plaatsen beschikbaar die indicatief is voor toekomstige bewegingen van de rijksoverheid. Beide zijn met uw Kamer besproken. Het kantorenlocatiebeleid wordt nu eerst uitgewerkt in masterplannen. De concept masterplannen zullen per provincie worden uitgewerkt en met de betreffende provincie worden besproken.
Bent u bekend met het feit dat zowel in Emmen als in Helmond de werkloosheid hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, namelijk rond de 10 procent? Waarom kiest u er dan toch voor om juist in deze steden banen te schrappen?
In gesprek met de provincies kunnen aandachtspunten bij de vaststelling van een masterplan worden aangedragen. Vanuit het rijk is er de intentie om de effecten van het concentreren hanteerbaar te maken in afweging tot een efficiënte bedrijfsvoering van de rijksoverheid. Het kantorenlocatiebeleid moet leiden tot een besparing op kantoorhuisvesting van minimaal € 70 miljoen buiten Den Haag. Voor Den Haag is eerder door het Kabinet een besluit genomen over gemeenschappelijke huisvesting van ministeries dat € 62 miljoen bespaart. Het kantorenlocatiebeleid als zodanig leidt niet tot minder arbeidsplaatsen bij een dienstonderdeel.
Bent u bekend met het feit dat Drenthe nog veel meer rijksdiensten verliest? Wat betekent dit voor het totale verlies aan banen in deze provincie?
Op dit moment is niet aan te geven of en hoeveel rijksdiensten Drenthe zullen verlaten. Daarom is er ook niet aan te geven of er sprake zal zijn van verlies aan banen in Drenthe.
Vallen er gedwongen ontslagen? Hoe gaat u deze mensen aan een nieuwe baan helpen?
De inzet van de Belastingdienst is er maximaal op gericht gedwongen ontslagen te voorkomen. Besparingen op huisvestingskosten dragen direct bij aan realisatie van de taakstelling van de Belastingdienst.
Als Minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het kantorenlocatiebeleid. Dat beleid dient leegstand in kantoren van de rijksoverheid te voorkomen en een efficiënte invulling voor te behouden kantoorpanden te geven. In dat kader brengen de andere departementen op mijn verzoek hun vraag naar kantoorruimte in beeld. De invulling van de taakstelling raakt alle departementen zoals u kunt lezen in het regeerakkoord. Het kantorenlocatiebeleid helpt departementen bij de invulling van een besparing op kantoorhuisvesting. De departementen hebben de ruimte om hun taakstelling in te vullen binnen het begrotingsartikel «personeel en materieel». Besparingen op huisvesting voorkomen dat kostenreductie op andere kostencomponenten zoals het aantal ambtenaren moet worden gezocht.
Omkoping en bedrog in het internationale voetbal |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paul aus Holland»1, waarin omkoping en bedrog in het internationale voetbal aan de orde wordt gesteld?
Ja.
Is het waar dat een aantal Duitse jeugdspelers in handen is gevallen van niemand ontziende onderwereldfiguren? Welk risico lopen Nederlandse jeugdspelers? Wat wordt er gedaan om jonge sporters te beschermen tegen de gokmaffia?
In dit artikel wordt een beeld geschetst van de situatie in Duitsland. Ik beschik niet over de achterliggende documenten en kan het artikel dus niet op feiten beoordelen. In Nederland zijn geen gevallen bekend waarbij Nederlandse jeugdspelers op dergelijke wijze worden benaderd. Dat neemt niet weg dat waakzaamheid geboden is. De KNVB zet fors in op preventieve maatregelen zoals voorlichting aan clubs, reglementswijzigingen en samenwerkingsverbanden op landelijk, Europees en mondiaal niveau. Een aantal concrete voorbeelden van deze maatregelen zijn: het informeren van de clubs, het trainen van scheidsrechters, het realiseren van een anonieme tiplijn en het instellen van een Integriteitseenheid bij de KNVB.
Ziet u een rol voor uzelf weggelegd bij het beschermen van – jonge – sporters tegen matchfixing en de onderwereldpraktijken die matchfixing met zich meebrengt? Zo ja, over welke middelen beschikt u of welke gaat u ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Primair ligt de verantwoordelijkheid bij de individuele (jonge) speler om niet toe te geven aan de verleiding om veel geld te verdienen door mee te werken aan frauduleuze praktijken. Daarnaast heeft de KNVB een grote verantwoordelijkheid in het behouden van de integriteit van de sport. Tot slot zie ik ook een rol voor de regering door op nationaal en Europees niveau kennis te delen en de Nederlandse sportwereld in staat te stellen om preventieve projecten uit te voeren, zoals het verhogen van de weerbaarheid van scheidsrechters. Voor de aanpak van criminele gedragingen gerelateerd aan matchfixing in ons land hebben wij een adequaat nationaal strafrechtelijk stelsel.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Duitse politie dat het syndicaat deels vanuit Nederland opereerde? Zijn de arrestaties in Duitsland aanleiding geweest voor onderzoek naar matchfixing in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn er vanuit Nederland ondernomen en welke resultaten heeft dit opgeleverd?
In 2009 is door de Duitse autoriteiten in het kader van het Duitse opsporingsonderzoek een rechtshulpverzoek gedaan tot het verrichten van opsporingshandelingen waarvan een Nederlands onderdaan die in Nederland woonde het onderwerp was. De resultaten van het onderzoek in Duitsland hebben niet geleid tot het doen van nader onderzoek door de Duitse autoriteiten (verzoek tot rechtshulp op verzoek tot overlevering van de Nederlandse onderdaan) dan wel het overdragen van de strafvervolging aan de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast hebben de Nederlandse autoriteiten geen informatie verkregen die zou duiden op strafbare feiten die in dit verband in Nederland begaan zouden zijn.
Deelt u de mening dat matchfixing een groot gevaar vormt voor de Nederlandse sport en de Nederlandse voetbalcompetitie in het bijzonder? Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn in de komende periode om matchfixing in Nederland bestrijden en buiten de deur te houden?
Matchfixing is een mondiaal probleem. Het zou naïef zijn om te denken dat de Nederlandse sport of de Nederlandse burgers hier immuun voor zouden zijn.
Eerst en vooral is de sport aan zet en die zetten hier fors op in met verschillende preventieve maatregelen. Mijn beleid hierop is aanvullend, zoals ik in de beantwoording van vraag 3 heb uiteen gezet. Tenslotte wil ik vermelden dat op 15 maart j.l., tijdens een bijeenkomst van de Sportministers van de Raad van Europa, is besloten de onderhandelingen te starten die zouden kunnen leiden tot een Conventie ter bestrijding van matchfixing. Uiteraard zal ik aan deze onderhandelingen deelnemen.
Overtredingen van de arbeidstijdenwet door de politie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie overtreedt Arbeidstijdenwet»?1 Klopt het genoemde aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Hoe verhoudt dit aantal overtredingen zich tot eerdere jaren?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel «Politie overtreedt Arbeidstijdenwet» in de Telegraaf van 21 februari 2012.
Dit aantal berust op de uitkomsten van de zogenaamde ATW-monitor, die door mij halfjaarlijks wordt gehouden onder de 26 politiekorpsen. In deze monitor worden op vijf thema’s, die ook door de inspectie SZW worden onderzocht, de overtredingen in beeld gebracht. In de laatste halfjaarlijkse monitor, die ziet op het eerste halfjaar van 2011, werd vanuit eigen registratiesystemen een aantal van 180 000 overtredingen geteld. Het aantal dat de Telegraaf beschrijft, is daarmee een eigen conclusie.
De uitkomsten van de laatste monitor zijn nagenoeg gelijk met de daaraan voorafgaande monitor over het laatste halfjaar 2010 die uitkwam op 186 000 overtredingen. Afgezet tegen enkele jaren geleden is het aantal weliswaar aanzienlijk verminderd. Het aantal blijft echter zorgelijk hoog.
Deelt u de mening dat dit buitensporig hoge aantal overtredingen laat zien dat er roofbouw gepleegd wordt op agenten door ze langer en vaker in te zetten dan wettelijk toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal overtredingen en de overbelasting van agenten te verminderen?
De naleving van de ATW heeft in de korpsen al meer aandacht gekregen, maar nog niet voldoende. Dit moet veel beter. Het aantal overtredingen dat we nu zien, is fors, maar het gaat wat ver om daaraan de conclusie te verbinden dat roofbouw wordt gepleegd op medewerkers. Op enig moment teveel gewerkt, betekent ook dat medewerkers daarvoor compensatie krijgen in de vorm van verlof en uiteraard in de vorm van geld. Daarin voorziet het Besluit algemene rechtspositie politie. De rechtspositie voorziet daarnaast in een regeling voor die situatie dat een medewerker aan het eind van het jaar teveel heeft gewerkt. Dit is de Regeling teveel en te weinig gewerkte uren, waarbij een te weinig gewerkt aantal van meer dan 9 uur op jaarbasis wordt kwijtgescholden en een teveel gewerkt aantal van meer dan 9 uur in mindering wordt gebracht op het in het volgend jaar te werken aantal uren.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat het aantal overtredingen verder moet afnemen. Een dezer dagen stuur ik aan de Tweede Kamer mijn reactie op het rapport van de Inspectie SZW inzake de naleving van de Arbeidstijdenwet. Daarin zal ik aangeven welke maatregelen ik voor de korte en lange termijn wil treffen.
Hoe wordt er binnen de politie gezorgd dat de inzet van personeel op een verantwoorde manier gebeurt als de arbeidstijdenwet in ieder geval niet nageleefd wordt? Is er sprake van afdoende personeelszorg? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen binnen de bijzondere politiediensten en de reguliere politiedienst, zoals onderscheiden in het TNO-rapport van maart 2010 over de toepassing van de Arbeidstijdenwet (AWT) bij de politie?
Dit inzicht is niet op te halen uit de ATW monitor, op welke gegevens u zich thans baseert. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5.
Bent u momenteel bezig met het verkrijgen van ontheffing van de arbeidstijdenwet voor bijzondere politiediensten? Zo ja, welke vooruitgang boekt u hierbij?
Ik heb nog geen actie ondernomen in de richting van het ministerie van SZW. De achtergrond daarbij is dat uit meerdere onderzoeken (TNO onderzoeken 2010 en 2011 en onderzoek IOOV maart 2011) naar voren is gekomen dat een deel van de problematiek niet schuilt in de ATW, maar in regelingen in de rechtspositie van de politie die gelden bovenop de eisen van de ATW. Dit geldt voor alle diensten bij de politie, dus ook voor de bijzondere politiediensten. Het ministerie van SZW kent deze conclusies. Deze aanvullende beperkingen zijn onderwerp van de onderhandelingen over een nieuwe cao voor de politie. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal een ontheffingsaanvraag worden overwogen, en nader onderzoek worden gedaan naar de onderdelen en functies waarvoor een dergelijke ontheffing zou kunnen gelden. De verkenning van zo’n afwijkend regiem zie ik als één van de lange termijnoplossingen om het aantal ATW-overtredingen verder terug te dringen. Het spreekt voor zich dat terughoudendheid daarbij gepast is. Ik ben als werkgever ook verantwoordelijk voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van deze medewerkers.
Wat doet u met de andere aanbevelingen uit het TNO-rapport, namelijk het maken van afspraken met de politievakbonden hoe in de geest van de arbeidstijdenwet gehandeld kan blijven worden en het ontwikkelen van alternatieve instrumenten om overvraging van agenten te voorkomen?
Ik neem aan dat u hiermee doelt op het wijzigen van het huidige arbeidstijdenregiem (LAR) en de rechtspositie, dan wel het louter toepassen van de arbeidstijdenwet (ATW) op de politieorganisatie. Zoals hiervoor aangegeven is een en ander onderwerp van cao-overleg. Mijn doel daarbij is meer flexibiliteit te creëren en te komen tot een regiem waarin zowel aandacht is voor de belangen van de werknemer, maar ook voor die van de organisatie en het groepsbelang. Binnen de sector zijn in de afgelopen decennnia (te) veel regelingen afgesproken die door stapeling een te zware wissel trekken op de beschikbaarheid van medewerkers juist op die momenten dat het politiewerk met name aan de orde is.
Euthanasie bij dementie |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De vrouw die niet meer wist dat ze dood wilde»1 en de reacties daarop «Demente bedenkt zich? Dan is het moord» van K. Rozemond en het artikel «Geen euthanasie bij een demente die zich bedenkt» van de artsen Keizer, Kimsma en Chabot?2
Ja.
Onderschrijft u de constatering dat er, na het bekendmaken van het oordeel van de Regionale toetsingscommissie euthanasie in NRC Handelsblad, nieuwe feiten zijn gepresenteerd door de betrokken artsen en de toetsingscommissie euthanasie?3 Wat is uw reactie hierop?
Het oordeel van de Regionale toetsingscommissies euthanasie bevat een weergave van de beoordeling van de melding door de commissie. Ik treed niet in de beoordeling van een individueel geval en of er al dan niet nieuwe feiten zijn gepresenteerd. De Regionale toetsingscommissies euthanasie hebben op grond van de hen beschikbaar gestelde en ingewonnen informatie geoordeeld dat er in deze casus sprake was van zorgvuldig handelen door de arts. In de brief aan uw Kamer (32 647, nr. 5) hebben mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik uiteengezet wat de rol en positie van het OM in relatie tot de Regionale toetsingscommissies euthanasie is. Voorts is in de brief uiteengezet wat de mogelijkheden zijn om nader onderzoek te doen naar beoordeelde meldingen. Die mogelijkheden zijn beperkt en doen zich hier niet voor. Rechtsonzekerheid voor arts en patiënt is mijns inziens niet aan de orde.
Deelt u de mening dat er twijfel is ontstaan over de zorgvuldigheid van de Regionale toetsingscommissie euthanasie in deze casus, en daarmee twijfel over het oordeel? Zo ja, leidt dit tot rechtsonzekerheid voor arts en patiënt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een Regionale toetsingscommissie euthanasie via de media een eigen eerder afgegeven oordeel toelicht?
De Regionale toetsingscommissies euthanasie hebben op verzoek van de journalist, bij monde van de plaatsvervangend coördinerend voorzitter, een toelichting gegeven van algemene strekking op wat zich in een individueel geval heeft voorgedaan. Zij hebben zich daarbij uitgesproken over de reikwijdte van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Euthanasiewet).
Wat vindt u van de opvatting van de Regionale toetsingscommissie euthanasie dat artsen «nog een stap verder kunnen gaan»?
Deze zin dient gelezen te worden in de context van het artikel en moet worden gezien als een verduidelijking aan artsen omtrent de ruimte die de wet biedt. De Regionale toetsingscommissies euthanasie geven, bij voorkeur door middel van hun oordelen op euthanasiemeldingen, aan waar de grenzen lopen van de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet. Duidelijkheid over deze grenzen is bij artsen zeer gewenst. Zo blijkt uit de evaluatie uit 2007 van de Euthanasiewet dat artsen over het algemeen ruim binnen de grenzen van de wet blijven, onder meer omdat zij het niet duidelijk vinden waar deze grenzen zich bevinden. Zowel de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) als de Regionale toetsingscommissies euthanasie trachten door middel van communicatie deze grenzen te verhelderen. Ik vind het van groot belang dat deze partijen tezamen duidelijkheid creëren voor artsen.
Wat vindt u van het feit dat de Regionale toetsingscommissie euthanasie zulke opvattingen naar aanleiding van een casus in de krant laat optekenen?
Zie ons antwoord op vraag 5.
Bent u, zoals de heer Rozemond betoogt, bereid een justitieel onderzoek te laten instellen door het Openbaar Ministerie om zo duidelijkheid te verkrijgen over het werkelijke beloop, en om helder te krijgen waar de wettelijke grens ligt bij euthanasie en hulp bij zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de in vraag 3 genoemde brief aan uw Kamer heb toegelicht is een dergelijk oordeel van de Regionale toetsingscommissies euthanasie een eindoordeel. Uitsluitend in de situaties waarin de commissie zich niet bevoegd acht, wanneer geconstateerd is dat niet conform de zorgvuldigheidseisen is gehandeld of wanneer de euthanasie op een andere wijze dan door melding aan het licht komt, is er in het huidige systeem een rol weggelegd voor het OM. Geen van deze situaties doet zich hier voor. Nader onderzoek door het OM is daarom niet aan de orde.
Deelt u de conclusie dat er juridische onduidelijkheid bestaat over de waarde van een schriftelijke euthanasieverklaring? Acht u het in dit licht wenselijk dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een heldere richtlijn hieromtrent formuleert?
Nee, hierover bestaat geen juridische onduidelijkheid. De wet en de wetsgeschiedenis maken duidelijk dat een schriftelijke wilsverklaring in de plaats kan komen van een mondelinge wilsverklaring. Dit is vastgelegd in artikel 2, lid 2 van de Euthanasiewet. Niettemin blijkt in de praktijk dat niet alle artsen hierover hetzelfde oordelen. Om meer duidelijkheid en uniformiteit te creëren, heeft de KNMG recentelijk een handreiking «Tijdig praten over het levenseinde» gepubliceerd en binnenkort verschijnt hiervan ook een versie voor patiënten.
Wordt de rol van de Regionale toetsingscommissies en het toezicht op de toetsingscommissies meegenomen in de evaluatie van de Euthanasiewet?
In de evaluatie van de Euthanasiewet wordt onder meer het functioneren van de Regionale toetsingscommissies euthanasie geëvalueerd. Het toezicht op de Regionale toetsingscommissies euthanasie is niet officieel belegd en kan dus ook niet geëvalueerd worden. Wel zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan de rol van het Openbaar Ministerie (OM) bij meldingen die door de toetsingscommissies als onzorgvuldig zijn beoordeeld. Ten slotte zal aandacht worden besteed aan de rol van het OM en de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij de handhaving van de Euthanasiewet.
Ophef, verontwaardiging en onzekerheid binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ambtenaren geïrriteerd door optreden Rosenthal», waaruit blijkt dat er «grote ophef, verontwaardiging en onzekerheid binnen (en buiten)» uw ministerie is onstaan vanwege uw optreden in de casus-Haspels, waarbij een ambassadeur is aangesproken op zijn persoonlijke Facebook-pagina?1
Medewerkers van Buitenlandse Zaken maken volop gebruik van social media. Het gebruik en belang daarvan zullen alleen maar verder toenemen. Daarbij komen vanzelfsprekend vragen aan de orde over de verhouding tussen het functioneel en het persoonlijk gebruik van social media.
Op 5 maart jl. werd een bijeenkomst voor alle medewerkers van Buitenlandse Zaken georganiseerd over het gebruik van social media.
Daarbij is benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar, zoals vastgelegd in artikel 125a van de Ambtenarenwet uitgangspunt is. De ambtenaar dient zich echter te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de ambtenaar om hiervoor te zorgen. Als richtlijn en afwegingskader gelden de vastgestelde uitgangspunten voor «online» communicatie rijksambtenaren, met daarin opgenomen als criteria:
Wat is uw reactie op de zorgen van de Ondernemingsraad dat u zich «wederom publiekelijk negatief» over uw ambtenaren heeft uitgelaten? Wat zijn, in procedurele zin, de stappen die u zult zetten om deze onenigheid uit de wereld te helpen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het expliciet spreken over «angstcultuur en bijbehorende zelfcensuur» door ambtenaren op uw ministerie getuigt van een onbehaaglijke werksfeer en dat hier zo snel mogelijk een oplossing voor gevonden dient te worden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de zeer kritische brief die de Ondernemingsraad naar de secrertaris-generaal heeft gestuurd een van de uitingen is van een onwenselijke verwijdering tussen u en uw ambtenaren, ook in het licht van eerdere onenigheden, bijvoorbeeld omtrent uw uitspraken over de diplomatie als rustiek tijdverdrijf en de door u in Buitenhof aangekondigde verscherping richting ambtenaren ten aanzien van hun uitingsvrijheid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de antwoorden van de secretaris-generaal op de brief van de Ondernemingsraad naar de Kamer te sturen – al dan niet gedeeltelijk vertrouwelijk –, zodat ook voor de Kamer inzichtelijk is tot op welk niveau het een ambtenaar van Buitenlandse Zaken is toegestaan zich persoonlijk te uiten buiten werktijd en hoe het ministerie omgaat met de ophef die is ontstaan? Zo neen, bent u dan bereid de vragen zelf afzonderlijk te beantwoorden, en in een brief naar de Kamer te sturen?
De interne reactie is vormgegeven langs bovenstaande lijnen. Voor de richtlijnen geldt dat er in wezen geen onderscheid is voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren online en offline.
Het bericht dat de fiscus belasting heft over smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en mogelijk ook over vergoedingen voor slachtoffers van seksueel misbruik binnen de r.k. kerk |
|
Khadija Arib (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Belastingdienst belasting heft over het smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over geld voor slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk?2
Ja.
Wat is naar de mening van de Belastingdienst de formele grondslag waarop belasting moet worden geheven over het smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Het smartengeld dat in het artikel in de Gelderlander van 22 februari 2012 wordt genoemd is een uitkering uit Duitsland uit het zogenoemde Artikel 2 Fonds. Dit fonds voorziet in een inkomensaanvulling voor Joodse vervolgingsslachtoffers met een laag inkomen. De uitkering is in het kader van «Wiedergutmachung», bestemd voor diegenen die een bepaalde periode in een kamp of een getto zijn verbleven, ondergedoken zijn geweest, of met een valse identiteit onder mensonterende omstandigheden hebben geleefd. Deze Artikel 2 Fonds uitkeringen zijn periodieke uitkeringen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens de wettelijke systematiek zijn dit belastbare uitkeringen, omdat geen sprake is van een som ineens en de uitkeringen een inkomenskarakter hebben. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland, heeft Duitsland het recht om over deze uitkeringen belasting te heffen. Inwoners van Nederland moeten deze uitkeringen voor de Nederlandse belastingheffing in hun aangifte opgeven, maar zij krijgen vervolgens een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. Of er in Duitsland al dan niet belasting wordt geheven over deze uitkeringen maakt hierbij geen verschil. Of sprake is van belastbare inkomsten wordt steeds bepaald door het Nederlandse belastingrecht. Hierbij speelt het gelijkheidsbeginsel een belangrijke rol. Een buitenlandse uitkering in verband met de Tweede Wereldoorlog wordt in de fiscale regelgeving op dezelfde wijze behandeld als een Nederlandse uitkering die hiermee verband houdt.
Hoe wordt immateriële schadevergoeding die voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling in fiscale zin en bij het vaststellen van een recht op een bijstandsuitkering bij de ontvanger van die schadevergoeding behandeld? Wijkt dit af van bovenstaand smartengeld? Zo ja, waarom?
Los van de vraag of sprake is van een strafrechtelijke veroordeling moet fiscaal beoordeeld worden of een toegekende schadevergoeding een bron van inkomen oplevert. De schadevergoeding aan slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk is in fiscale zin geen inkomen. De uitkering is, in tegenstelling tot de uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds, een som ineens. De uitkering als zodanig vormt derhalve geen inkomen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedrag na toekenning wel deel uitmaakt van het vermogen van betrokkenen. Voor het vermogen kennen we in box 3 het inkomen uit sparen en beleggen. Dit inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 4% van het vermogen. Het vermogen bestaat uit de bezittingen minus de schulden en wordt voor de berekening van het box 3 inkomen eerst verminderd met een heffingvrij vermogen van € 21 139 (voor partners is dit € 42 278).
Met betrekking tot het vaststellen van het recht op bijstand, is in de Regeling Wet Werk en Bijstand (WWB; artikel 7) een lijst opgenomen van de uitkeringen en vergoedingen voor (im)materiële schade die niet tot de middelen worden gerekend. Indien de vergoeding voor een specifieke (im)materiële schade niet in deze lijst is opgenomen, is het aan gemeenten om te bepalen of de schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen in de middelentoets van de WWB (artikel 31, tweede lid, onderdeel m).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er belasting en sociale premies over schadevergoedingen betaald moeten worden door mensen die afhankelijk zijn van bijvoorbeeld een toeslag of uitkering? Zo ja, wat gaat u doen om oorlogsslachtoffers en slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk daarvan vrij te stellen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid rekening te houden met de voorwaarden voor bijvoorbeeld uitkeringen ende zorg- en huurtoeslag?
Ik ben me bewust van de gevoeligheid van deze problematiek en ik begrijp dat deze uitkeringen voor de gerechtigden een zeer bijzondere betekenis hebben. Ik kan echter niet voorbijgaan aan het feit dat de periodieke uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds besteedbaar inkomen zijn. Net als overige periodieke uitkeringen, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, lijfrenten en Nederlandse oorlogsuitkeringen, verhogen zij de draagkracht en zullen ze moeten worden meegenomen bij de toekenning van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen. Voor wat betreft de uitgekeerde schadevergoedingen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Zoals daar aangegeven, maakt het uitgekeerde bedrag deel uit van het vermogen en kan op die wijze invloed hebben op het inkomen uit sparen en beleggen en op die wijze het belastbaar inkomen verhogen. In het verleden is bewust de keuze gemaakt om bij de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen van het belastbaar inkomen uit te gaan. Deze keuze is bevestigd door de commissie Derksen in haar opvatting dat het – op neutrale wijze – vast te stellen belastbaar inkomen de draagkracht het beste weergeeft3.
Wat betreft de vermogenstoets in de huurtoeslag (en vanaf 2013 ook in het kindgebonden budget en mogelijk ook in de zorgtoeslag), merk ik op dat de wet een mogelijkheid kent om met toepassing van de hardheidsclausule bepaalde eenmalige uitkeringen uit te zonderen van het vermogen. Van deze mogelijkheid is al gebruik gemaakt voor een aantal oorlogsgerelateerde eenmalige uitkeringen en voor onder meer uitkeringen aan slachtoffers van medische fouten, slachtoffers van de brand in Volendam en aan zogenoemde DES-dochters. Ik heb met de betrokken collega-bewindslieden besloten om maatregelen te treffen waardoor de hier aan de orde zijnde eenmalige uitkeringen van de Rooms-Katholieke Kerk in deze regeling worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat gemeenten bij het vaststellen van een bijstandsuitkering op verschillende manieren rekening houden met vergoedingen die slachtoffers van seksueel geweld van de Rooms-katholieke Kerk-Katholieke Kerk ontvangen? Zo ja, hebben de gemeenten die mogelijkheid nu, om naar eigen inzicht met deze vergoedingen om te gaan? Zo ja, kunt u door middel van wet- of regelgeving ervoor zorgen dat de vergoedingen niet meewegen bij het vaststellen van een bijstandsuitkering?
Zoals ook in het antwoord bij vraag 3 is aangegeven, is het aan de gemeenten om te beoordelen of een schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen als inkomen in de middelentoets van de WWB. Het is mogelijk om specifieke schadevergoedingen of smartengeld uit te zonderen van de middelentoets en ze onder artikel 7 van regeling WWB te brengen. Zoals aangegeven tijdens het Kamerdebat van 15 februari 2012 zal de minister van Veiligheid en Justitie in overleg treden met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over dit onderwerp en vaststellen of het kabinet meer uitzonderingen van specifieke schadevergoedingen in de middelentoets wenselijk acht. Dit overleg zal op korte termijn plaatsvinden.
Herinnert u zich de uitspraak van de minister van Veiligheid en Justitie in het Kamerdebat van 15 februari 2012 waarin hij toezegt met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te gaan overleggen over de positie die gemeenten kunnen innemen bij het meewegen van vergoedingen aan slachtoffers van seksueel geweld bij het vaststellen van een bijstandsuitkering? Op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Nederlandse oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes |
|
Harry van Bommel |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drees: executies in Indië niet vervolgen»?1
Ja.
Is het waar dat in drie maanden tijd op Zuid-Celebes drieduizend Indonesiërs sneuvelden, van wie velen door standrechtelijke executies door Nederlandse militairen en dat de militaire, politieke en justitiële top van Nederland al in 1947 op de hoogte was van deze oorlogsmisdaden? Is het ook waar dat op één dag in een dorp maar liefst driehonderd mensen werden gedood? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het dekolonisatieproces is aan beide kanten met gewelddadige acties gepaard gegaan. Voor wat betreft de zaak waarnaar u vraagt, verwijzen wij naar de Excessennota. Zoals uiteengezet in de daarbij behorende bijlage betreffende de Zuid-Celebesaffaire (1969, Kamerstuk 10 008, nr. 3, bijlage 2) en in later historisch onderzoek, zijn bij een reeks van acties uitgevoerd door het Depot Speciale Troepen (D.S.T.) en andere onderdelen van het KNIL tussen 11 december 1946 en eind maart 1947 in verschillende streken van Zuid-Celebes ruim 3 000 mensen omgekomen, waaronder 350–400 mensen bij een actie in het dorp Galoeng-Galoeng.
Op basis van de Excessennota en andere historische bronnen kan worden geconcludeerd dat in Nederlands-Indië de politieke en militaire leiding vanaf december 1946 was geïnformeerd over de wijze waarop het D.S.T. in Zuid-Celebes optrad. In februari 1947 was ook minister-president Beel hiervan op de hoogte.
Is het verder waar dat Kapitein Raymond Westerling de opdracht kreeg het gebied rond de hoofdstad van Zuid-Celebes te zuiveren van «rampokkers» en dat hij daarbij de bevoegdheid kreeg tegenstanders te executeren? Is het ook waar dat ondergeschikten van Westerling ertoe overgingen reeds veroordeelde gevangenen te executeren?
In de bijlage van de Excessennota betreffende de Zuid-Celebesaffaire (1969, Kamerstuk 10 008, nr. 3, bijlage 2) wordt het optreden van kapitein Westerling en zijn ondergeschikten uitgebreid beschreven.
Waarom werd in 1954 besloten om niemand te vervolgen voor de oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen op het Indische Zuid-Celebes? Deelt u de mening dat dit een onjuiste beslissing was?
In 1954 zijn de acties van kapitein Westerling en andere officieren in Zuid-Celebes opnieuw onder de aandacht gekomen. In de Ministerraad is toen besproken dat bij vervolging van Westerling voor de militaire of burgerlijke rechter in Nederland een veroordeling onwaarschijnlijk was omdat de luitenant-Gouverneur-Generaal al voor de soevereiniteitsoverdracht tot seponering van de zaak (tegen Westerling) had besloten. Op 27 december 1954 werd daadwerkelijk besloten niet tot vervolging over te gaan. Die beslissing is genomen op basis van al de relevante informatie.
Deelt u de opvatting van de toenmalige chef kabinetszaken dat «niet alleen militairen, doch ook hoge burgerlijke autoriteiten in Indonesië zijn tekortgeschoten»? Indien neen, waarom niet?
De regering heeft herhaaldelijk erkend dat er excessen van Nederlandse kant zijn geweest tijdens het dekolonisatieproces van Indonesië. De verantwoordelijkheid hiervoor lag bij zowel de militaire als de burgerlijke autoriteiten.
Deelt u de opvatting van historicus IJzereef dat Nederland met het geheim houden van het rapport uit 1954 over de standrechtelijke executies de doofpot hanteerde? Indien neen, waarom niet?
Het rapport over de Zuid-Celebeszaak dat in 1954 is uitgebracht door mr. C. van Rij en mr. W.H.J. Stam is in 1969 ter griffie gedeponeerd ter vertrouwelijke kennisname door de Kamer2. De conclusies van het rapport waren als bijlage bij de Excessennota gevoegd ter algemene kennisneming.
Deelt u verder de opvatting van de heer IJzereef dat er geen enkel oorlogsrecht was waarop Nederland zich kon beroepen voor het gehanteerde «noodrecht»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het indertijd gehanteerde «noodrecht» vloeit niet voort uit het oorlogsrecht.
De regering heeft onder meer bij behandeling van de Excessennota in 1969 erkend dat het in Zuid-Celebes toegepaste standrecht niet geoorloofd was.
Hoe beoordeelt u de opvatting van advocate Zegveld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet lijdzaam kan afwachten, maar alle zaken opnieuw moet beoordelen en getuigenverklaringen serieus moet nemen? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de daders van de oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes worden vervolgd? Deelt u voorts de mening dat het wenselijk is dat het OM actief werk maakt van deze zaak?
De feiten zijn inmiddels verjaard zodat vervolging niet aan de orde is. In dit licht is er geen verdere taak voor het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid de Kamer inzage te geven in het rapport over de oorlogsmisdaden op Zuid-Celebes?
Het rapport is als bijlage bij de Excessennota aan de Tweede kamer vertrouwelijk ter inzage gegeven. Inmiddels is geconstateerd dat het in 2003 als bestanddeel van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (1849) 1945–1989 (1994) is overgedragen naar het Nationaal Archief op grond van artikel 12 Archiefwet, zonder beperkingen aan de openbaarheid. Tegen deze achtergrond wordt het rapport ter kennisname door de Kamer ter griffie van de Tweede Kamer neergelegd, waarbij moet worden aangetekend dat in het rapport namen van nog levende personen kunnen voorkomen waarvan de persoonlijke levenssfeer beschermd is.