Pedofiele praktijken door vrouwen |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA), Ard van der Steur (VVD), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de aankondiging van de uitzending van Undercover Nederland van zondag 3 februari 2013?1
Ja.
Deelt u de walging over de gedragingen die in de uitzending naar voren komen?
Ik keur het ten zeerste af als personen informatie geven aan andere personen over manieren om in contact te komen met kinderen teneinde deze te misbruiken, of over manieren om dat misbruik te verhullen.
Klopt het dat leden en sympathisanten van de verboden vereniging Martijn in nieuwe netwerken met elkaar in contact staan en elkaar van adviezen voorzien?
Het is het Openbaar Ministerie niet bekend dat er sprake is van nieuwe netwerken waarin de voormalige leden en sympathisanten van de vereniging Martijn met elkaar in contact staan.
Zijn deze gedragingen strafrechtelijk vervolgbaar?
Het Openbaar Ministerie heeft al medewerking aan het opsporingsonderzoek in Griekenland aangeboden. Mede naar aanleiding van de bevindingen binnen het Griekse opsporingsonderzoek zal worden bezien of gedragingen individueel dan wel in verenigingsverband naar Nederlands recht vervolgbaar zijn en een strafrechtelijk onderzoek in Nederland aangewezen is.
Is het Openbaar Ministerie (OM) voornemens om een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de in de uitzending naar voren gekomen personen en/of medewerking te verlenen bij vervolging in het buitenland?
Zie antwoord vraag 4.
Beschikken politie en het OM over afdoende bevoegdheden om de gedragingen van personen, zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over afdoende bevoegdheden om gedragingen van personen zoals die in de uitzending te zien waren te vervolgen indien deze naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Zijn politie en OM voldoende op de hoogte van de mogelijkheid dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben?
Dat ook vrouwen pedofiele neigingen kunnen hebben is bij de politie en het Openbaar Ministerie al bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Berndsen-Jansen en Kooiman van uw Kamer.2
Bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren naar het fenomeen vrouwelijke pedofiel, de omvang en strafrechtelijke aanpak daarvan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat concentratie van zorg niet noodzakelijk is om babysterfte terug te dringen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Babysterfte niet hoger in de nacht»? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Wolbert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1455).
Wat is uw reactie op het gegeven dat in ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensive care unit tussen 2004 en 2008 de babysterfte is afgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor de relatief hoge perinatale sterfte zoals we die in Nederland kenden ten opzichte van andere Europese landen. Mijn beleid en de inzet van professionals in de geboortezorg is gericht op een daling van de perinatale sterfte. Reeds in mijn brief van 14 december 2011, (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 32 279, nr. 572), heb ik u geïnformeerd over de rapportage van de Perinatale Audit Nederland, waarin een sterke daling van de perinatale sterfte was te zien. Het artikel «babysterfte niet hoger in de nacht is gebaseerd op dezelfde cijfers en verbaast me dus niet. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 van het lid Wolbert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1455).
Ziet u nu wel in dat een voldoende deskundige personeelsbezetting tot minder babysterfte leidt? Zo ja, bent u bereid af te zien van grootschalige reorganisaties en concentratie van zorg, nu cijfers van Perinatale Registratie Nederland aantonen dat babysterfte daalt door betere personeelsbezetting? Zo nee, met welke redenen schuift u dan de cijfers van Perinatale Registratie Nederland van tafel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een voldoende deskundige personeelsbezetting is een van de belangrijke factoren in het terugdringen van de babysterfte. Het ontbreken van een voldoende deskundige personeelsbezetting is voor partijen in sommige gevallen juist een reden om over te gaan tot concentratie, zoals bijvoorbeeld in Meppel. Het is echter niet aan mij om te besluiten over concentratie van zorg, zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van zorg.
Bent u bereid op basis van deze gegevens de concentratie van verloskundige zorg in Meppel en in Dokkum terug te draaien, zodat in Friesland en Drenthe de verloskundige zorg volwaardiger en beter bereikbaar wordt? Zo nee, wilt u uitgebreid antwoorden waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gynaecoloog Van der Leeuw-Harmsen en medisch bedrijfskundige Schaaf dat de politieke wil en de benodigde middelen voor het zorgen van een wakkere gynaecoloog in ziekenhuizen, 24 uur per dag, ontbreken? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat reorganisaties en concentratie van zorg een halt wordt toegeroepen en u gaat zorgen voor 24/7 wakkere gynaecologen in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?2
Er zijn op dit moment onvoldoende gynaecologen en andere professionals zoals OK-verpleegkundigen om in alle ziekenhuizen in Nederland de 24-uurs verloskundige zorg te bieden volgens de voorgestelde bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het opleiden van de benodigde professionals kost veel tijd en geld. Voor het bieden van kwalitatief goede en bereikbare verloskundige zorg aan iedereen in Nederland is het echter niet noodzakelijk om deze zorg in alle Nederlandse ziekenhuizen aan te bieden. In het regeerakkoord is opgenomen dat er een convenant met verzekeraars afgesloten zal worden om verdere concentratie van acute zorg, waar dit verantwoord kan, te bevorderen. Op die manier houden we de acute zorg, waaronder de acute verloskundige zorg, kwalitatief op orde, bereikbaar en betaalbaar.
Vindt u het verantwoord dat er ziekenhuizen zijn met bestuurders die exorbitante beloningen opstrijken, maar niet voldoende personeel aanstellen voor een goede kwaliteit van zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat er voldoende deskundig personeel in de (verloskundige) ziekenhuiszorg werkzaam is? Zo nee, waarom niet?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de zorginstellingen om de exploitatie vorm te geven binnen de budgettaire en kwalitatieve randvoorwaarden die daarvoor gelden. De inkomens van bestuurders worden genormeerd door de wet normering topinkomens (WNT), die per 1 januari 2013 in werking is getreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wilt u een overzicht sturen van de kosten die gemoeid zijn met de concentratie van verloskundige zorg en een overzicht sturen met de kosten die gemoeid zijn bij voldoende verloskundigen en gynaecologen in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De kosten die gemoeid zijn met concentratie zijn niet in algemene zin weer te geven. De hoogte van deze kosten is namelijk afhankelijk van de specifieke kenmerken van de regio waar geconcentreerd wordt. Zo kunnen de kosten hoger uitvallen wanneer er bijvoorbeeld verbouwd moet worden, of er een ambulancestandplaats moet worden toegevoegd. Het is aan aanbieders en verzekeraars om hier een goede businesscase van te maken en daarop te besluiten. Naar de kosten die gemaakt zouden moeten worden om 24/7 verloskundige zorg, volgens de strengste bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te bieden in alle ziekenhuizen hebben de NVZ en NVOG onderzoek laten doen. Conclusie van dit onderzoek is dat de kosten van het opvullen van het tekort aan specialisten en verpleegkundigen € 269 miljoen per jaar bedragen. Het betreft hier overigens niet alleen gynaecologen, maar ook anesthesisten en kinderartsen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gynaecoloog Van der Leeuw-Harmsen en medisch bedrijfskundige Schaaf dat een halt moet worden toegeroepen aan onomkeerbare grote reorganisaties, zoals het sluiten van verloskunde afdelingen in kleinere ziekenhuizen, doordat ook zonder grootschalige reorganisaties het mogelijk is om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau als overdag te bereiken? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u de motie van het lid Leijten over de zwaarwegende inspraak van verloskundigen bij concentratie van zorg vorm geven?3
In een brief van het College Perinatale Zorg aan alle ziekenhuisbesturen heeft zij de besturen opgeroepen om alle betrokken partijen, waaronder de verloskundigen, tijdig te betrekken in de besluitvorming. Ik zal met de verloskundigen in overleg gaan over wat ik aanvullend hierop kan ondernemen. U zult hierover worden geïnformeerd in de brief die ik tijdens het AO van 13 december 2012 heb aangekondigd. Deze brief zal ik u in maart/april doen toekomen.
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u ook kennisgenomen van de veroordelingen door onder anderen de Britse premier David Cameron, de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Navi Pillay en de Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-moon van eerdere onbetamelijke gedragingen en uitlatingen van Richard Falk, zoals antisemitisme?1 Deelt u de mening dat deze gedragingen en uitlatingen extra kracht bijzetten aan de noodzaak om hem als Speciale Rapporteur van de VN te verwijderen en contact met hem te mijden?
Ja, ik heb kennis genomen van deze reacties. Zie verder mijn antwoord op vragen 7 en 8 van uw eerdere vragen terzake, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1374.
Het onderzoeken en het tijdig voorkomen van pedofilie |
|
Nine Kooiman , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland over vrouwelijke pedofilie?1
Ja.
Is het waar dat er weinig bekend is over de verborgen groep van duizenden pedofiele vrouwen in Nederland? Welke cijfers zijn nu bekend over (vrouwelijke) daders en medeplegers van zedendelicten? Hoe hoog wordt de verborgen groep van pedofielen ingeschat?
Voldoet het huidige onderzoek naar (vrouwelijke) pedofilie in Nederland aan de kennisbehoeften van zorginstanties en politie om het probleem tijdig te signaleren en te voorkomen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen of financiële middelen voor beschikbaar te stellen?
Welke middelen zijn nu beschikbaar om pedofiele gevoelens van (potentiële) daders tijdig te signaleren en te behandelen? Waar kunnen mensen met pedofiele gevoelens terecht voor hulp? Is de bekendheid van deze middelen bij de Nederlandse bevolking voldoende zodat potentiële daders op zoek naar hulp hun weg naar de desbetreffende instanties kunnen vinden?
Mensen met pedofiele gevoelens kunnen in Nederland terecht bij de reguliere zorg in de vorm van de huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de seksuoloog. Daarnaast zijn er gespecialiseerde forensische poliklinieken die behandelingen aanbieden, ook als er geen delict is gepleegd. Voor mensen met pedofiele gevoelens blijkt de drempel tot de hulpverlening echter vaak te hoog. Om deze drempel te verlagen en zo seksueel misbruik te voorkomen is het project «Stop It Now!» opgezet. Het project biedt misbruikers en mensen die zich seksueel tot kinderen aangetrokken voelen een uitweg naar hulp. Door middel van een website, spotjes, banners, het instellen van een anonieme hulplijn en het gratis aanbieden van een aantal gesprekken wordt getracht de persoon te laten deelnemen aan hulpverlening. Daarnaast kunnen partners, buren, familieleden en professionals naar de hulplijn bellen voor advies. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u actuele cijfers geven over de meldingen en personen in behandeling via de Stichting Meldpunt Kinderporno? Is het waar dat het aantal meldingen en de werkvoorraad toeneemt? Welke voorlichtingsmiddelen, publiekscampagnes en preventieberichten zijn nu beschikbaar en welke zouden nog moeten worden ingezet?
Met de hulplijn «Stop It Now!», die bij de Stichting Meldpunt Kinderpornografie is ondergebracht, is sinds april 2012 tot begin februari 2013 130 keer gebeld (door 108 unieke bellers) en 29 keer gemaild. Daarbij ging het in 62 gevallen om personen die zich zorgen maken over hun eigen gedrag of gevoelens jegens kinderen. Daarvan zijn 31 personen doorverwezen voor een gesprek met een behandelaar van forensische kliniek De Waag. Hiervan zijn 20 personen een behandeling gestart bij De Waag of een andere forensische kliniek. Met het toenemen van de bekendheid van deze hulplijn is de verwachting dat ook het aantal meldingen zal toenemen. Bekendheid voor «Stop It Now!» is tot op heden gegenereerd via media-aandacht, folders voor hulpverleners, een politiefolder en uiteraard de website.
Is het waar dat de financiering van de hulplijn StopitNow van de Stichting Meldpunt Kinderporno onder druk staat? Kunt u garanderen dat hier voldoende financiering voor beschikbaar wordt gesteld? Zo ja, welk bedrag gaat u hiervoor beschikbaar stellen? Kunt u het bedrag per departement aangeven? Voldoet deze financiering aan de behoefte van de hulplijn?
Stop It Now! heeft in 2011 een eenmalige startsubsidie gekregen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Deze loopt door tot de zomer van 2013. Recentelijk heeft Stop It Now! gevraagd om een verlenging van de startsubsidie. Ook uw Kamer heeft mij tijdens het AO kinderpornografie van 20 december 2012 gevraagd nog eens te kijken naar de mogelijkheden voor de verdere financiering van Stop It Now! Zoals toegezegd tijdens het AO zal ik dit samen mijn ambtgenoot van VWS beoordelen en zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage kinderpornografie, welke medio april 2013 gepland staat, informeren over de uitkomst.
De opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het in het belang van het kind is om de biologische ouders te kennen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de opening van een babyhuis met een vondelingenkamer?
Ja.
Het is niet alleen in het belang van het kind om de biologische ouders te kennen, maar het is ook een recht van het kind om zijn ouders te kennen en door hen verzorgd te worden (artikel 7 IVRK). De opening van een babyhuis met vondelingenkamer is strijdig met de rechten van het kind.
Deelt u de mening dat het altijd beter is wanneer een vrouw in nood, ondanks alle moeilijkheden, niet anoniem afstand doet van haar kind, maar opgevangen wordt en de juiste zorg en hulp voor haar en haar kind geboden krijgt? Zo ja, in hoeverre biedt een babyhuis met een vondelingenkamer een juiste oplossing voor een vrouw in nood?
Ja.
Uit de langdurige (adoptie)praktijk is gebleken dat het voor zowel moeders als kinderen in een zeer groot deel van de gevallen traumatisch is als er (anoniem) afstand is gedaan.
Als een moeder ondanks de aangeboden ondersteuning om zelf haar kind op te voeden toch anoniem afstand wenst te doen zijn daarvoor mogelijkheden ontwikkeld binnen de wettelijke kaders. Zo kan de Raad voor de Kinderbescherming samen met de Stichting Ambulante FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg volgens een afstandsprotocol de moeder gelegenheid bieden om te bevallen «met geheimhouding». Met deze procedure kan de moeder noodzakelijke hulpverlening worden geboden en voor het kind blijft op deze manier altijd toegang tot zijn of haar afstammingsgegevens mogelijk1. De FIOM en SIRIZ hebben aangegeven vrouwen en meisjes afdoende te kunnen ondersteunen met deze werkwijze.
Deelt u de mening dat de komst van een vondelingenkamer aantoont dat we nog sterker moeten inzetten op zorg voor en opvang van ongewenst zwangere vrouwen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Uit de komst van een vondelingenkamer kan niet worden geconcludeerd dat de zorg voor en opvang van ongewenst zwangere vrouwen niet voldoet. Goede opvang voor ongewenst zwangere vrouwen is van groot belang. Op dit moment kan, voor jonge moeders met ernstige problemen, hierin worden voorzien met de voorzieningen zoals genoemd bij het antwoord op vraag 2. Ook kan een beroep worden gedaan op de vrouwenopvang door de centrumgemeenten. In reactie op de commissie De Jong, die de vrouwenopvang heeft onderzocht, heeft de Staatssecretaris van VWS aangekondigd dat deze groep, voor zover er geen sprake is van geweld, ondergebracht zal worden in het systeem van de maatschappelijke opvang2. De VNG en de Federatie Opvang zullen hierover adviseren. Uitgangspunt bij deze aanpassing van het stelsel, zo ook onderschreven door VNG en Federatie Opvang, is dat de focus moet worden verschoven richting preventie. Ook de decentralisaties van de jeugdzorg en extramurale AWBZ-zorg, zoals begeleiding, naar gemeenten dragen daaraan bij. Door dit geheel aan maatregelen verwacht ik dat de zorg voor ongewenst zwangere vrouwen verbetert.
Zijn de ouders, die in het babyhuis het kind opvangen, gescreend als geschikte pleegouders? Zo ja, wat is dan precies het verschil met de reguliere opvang en procedure zoals deze nu plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het babyhuis is geen vorm van opvang die valt onder de Wet op de jeugdzorg. Dit geldt wel voor de pleegzorg. De «beoogde babyhuisouders» zijn dus geen pleegouders zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg. Het babyhuis valt daardoor niet onder het reguliere toezicht van de inspectie. Indien deze «babyhuisouders» pleegouders willen worden en een baby in hun eigen gezin willen opvangen, dienen zij zich te melden bij een pleegzorgaanbieder en een voorbereidings- en screeningstraject te doorlopen. De pleegzorgaanbieder beoordeelt of zij geschikt zijn als pleegouder.
De gevolgen extra taken Geld Service Nederland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat de drie grote Nederlandse banken een gemeenschappelijk bedrijf hebben opgericht – Geld Service Nederland (GSN) – dat niet alleen de gezamenlijke inkoop verzorgt, maar ook het geldtellen, geldopslag en geldtransport gaat verzorgen?1
Ja, dit is mij bekend. Hierbij merk ik wel op dat het De Nederlandsche Bank (DNB) is die op grond van het Europees Verdrag2 de taak heeft de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat.
Kunt u schetsen welke gevolgen deze verandering heeft voor de logistiek van het cash geld in Nederland, de rol die de Nederlandsche Bank in de keten speelt (toezicht, beheer cash geld) en welke gevolgen dit heeft voor winkeliers en consumenten?
GSN heeft zich tot doel gesteld om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de chartale keten voor de deelnemende banken te vergroten. GSN telt en sorteert de bankbiljetten voor de aangesloten banken. GSN vult ook geldcassettes voor de geldautomaten van de aangesloten banken en laat het onderhoud van de automaten verzorgen. GSN «regisseert» daarnaast het waardevervoer naar en van de bankkantoren en geldautomaten van de aangesloten banken, in de zin dat GSN waardevervoerders contracteert en bepaalt waar en wanneer geld moet worden gebracht of gehaald. GSN heeft zelf geen contractrelaties met retailklanten. Concreet gevolg van de komst van GSN is dat het aantal locaties waarop door banken geld wordt verwerkt beperkt wordt en het verwerkingsproces – door schaalvoordelen – efficiënter kan worden ingericht. De door de aangesloten banken zelf beheerde tel- en sorteeractiviteiten vonden voor de komst van GSN op 5 locaties plaats. Deze activiteiten zijn nu geconcentreerd op 3 (reeds bestaande) locaties. Het aantal vervoerbewegingen kan ook afnemen doordat GSN het waardevervoer van deze banken combineert en daardoor efficiënter kan plannen. De rol van DNB blijft hierbij gelijk. De Bankwet draagt DNB – mede ter uitvoering van het Europees Verdrag – op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. DNB ziet daarnaast toe op de naleving van de sorteervoorschriften van de ECB die banken en andere partijen zoals waardevervoerders moeten naleven als zij bankbiljetten die zij van het publiek hebben ontvangen via geldautomaten weer aan het publiek verstrekken.
Winkeliers en andere zogenoemde toonbankinstellingen waarvan de kassaopbrengst verwerkt wordt bij GSN sluiten geen contracten af met GSN, maar met hun eigen bank. De banken zijn vrij in hun tariefstelling. De banken betalen GSN voor de aan hen verleende diensten. Winkeliers kunnen hun kassaopbrengst ook laten tellen, sorteren en giraal bijschrijven door andere partijen zoals waardevervoerders, die daarvoor over eigen faciliteiten voor geldverwerking beschikken.
Is het waar dat er schakels aan de logistieke keten worden toegevoegd, doordat het aantal telcentrales/overslagpunten, beheerplekken en transporten van cash geld toeneemt? Welk gevolgen heeft dit voor de veiligheid? Wat zijn de gevolgen voor de kosten en de efficiency in het kader van de veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van marktverstoring ten opzichte van de private partijen die momenteel een belangrijke uitvoerende rol spelen in de logistiek en beveiliging? Is er sprake van ongewenste monopolievorming? Worden er door de rol van GSN in de exploitatie en het beheer van cash geld drempels opgeworpen voor het toetreden van andere banken tot de Nederlandse markt? Ziet u aanleiding om de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken een onderzoek te starten?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de oprichting van GSN een klacht ontvangen. De NMa onderzoekt of de mededinging door GSN wordt beperkt, of daarbij sprake is van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet en of daarbij eventueel een beroep kan worden gedaan op een wettelijke uitzondering van het kartelverbod door mogelijke voordelen die uit de samenwerking voortvloeien. Indien de NMa een overtreding constateert, kan zij daartegen optreden.
Hoe reëel acht u het risico dat de wijzigingen in de logistieke keten van invloed zijn op het publieke belang van de beschikbaarheid van en toegang tot cash geld? Welke garanties zijn er dat er sprake blijft van een efficiënte dienstverlening aan de consument en dat het aantal pinautomaten (nu nog circa 12 000) op peil blijft?
Het aantal bancaire geldautomaten was eind 2012 7569. Het aantal geldautomaten is aan verandering onderhevig. Zo is in de periode 2000–2008 het aantal pinautomaten gegroeid van 6900 in 2000 naar ongeveer 8700 in 2008. Sinds 2008 is er weer sprake van een daling. Naast het pinnen bij geldautomaten van banken zijn er in sommige winkels ook mogelijkheden om meer te pinnen dan het aankoopbedrag. Dit zijn er inmiddels ongeveer 800, waardoor de afname van het aantal bancaire geldautomaten gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Overigens valt het plaatsingsbeleid ten aanzien van geldautomaten niet onder GSN. Dit is de verantwoordelijkheid van de banken zelf gebleven. Mochten de banken op dit punt overigens willen gaan samenwerken, dan zal deze samenwerking moeten voldoen aan de mededingingsregels. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, dat onder voorzitterschap staat van DNB, monitort de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van betaaldiensten. In dat kader wordt om de drie jaar een fijnmazig landelijk onderzoek gedaan (de bereikbaarheidsmonitor). In de afgelopen jaren is steeds geconcludeerd dat de bereikbaarheid gewaarborgd bleef. Dit jaar wordt dit onderzoek herhaald. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Wat zijn de gevolgen van de komst van GSN voor winkeliers? In hoeverre zullen zij worden geconfronteerd met hogere kosten door de extra schakels die in de logistieke keten lijken te worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze beoordeelt toezichthoudende instantie – de Nederlandsche Bank – het logistieke herontwerp van de beschikbaarheid van cash geld in Nederland?
De Bankwet draagt DNB op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Daarbij let DNB met name op de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het betalingsverkeer, in dit geval het contante betalingsverkeer. Met het oog daarop heeft DNB de totstandkoming van GSN nauwlettend gevolgd en staat zij daar in beginsel positief tegenover. Vanwege de belangrijke rol van GSN binnen het vitale proces van de contant geldvoorziening in Nederland, is DNB als waarnemer aanwezig bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen van GSN.
Doorboringen van het rioolstelsel |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u rapport «Doorboringen van riolen door kabels en leidingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zaak is om, gelet op de enorme aantallen incidenten (het rapport noemt ca. 16.000 doorboringen van telecom-, gas-, elektriciteits- en drinkwaterleidingen) en de daaraan verbonden gevaren en kosten, preventieve maatregelen te bevorderen?
De opsteller van het rapport, de stichting RIONED, heeft een correctie aangebracht naar aanleiding van nieuwe berekeningen. Het genoemde aantal doorboringen van 16.000 is gecorrigeerd naar 4000.
Ik deel overigens de mening om preventieve maatregelen te bevorderen. Sinds een tiental jaren werkt de sector samen met de overheid aan het terugdringen van graafschades. In juli 2008 is tevens de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) in werking getreden. Een verplichting in de Wion is dat grondroerders verplicht ligginginformatie van kabels en leidingen opvragen, de zogenaamde graafmelding, voordat gegraven wordt.
Artikel 51 van de Wion geeft aan dat binnen 5 jaar de Wion geëvalueerd wordt en de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten daarvan. Dit is voorzien voor het eerste kwartaal van 2013.
Kunt u aangeven in hoeverre de registratie van leidingen (ligging tracés inclusief diepte) via het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC-infosysteem) bij de Kadasters nog actueel is en in welke mate de beschikbare informatie door aannemers wordt geraadpleegd? Kortom, wordt in uw ogen in voldoende mate voldaan aan de meldings- en raadpleegplicht van het KLIC-systeem?
De netbeheerders houden voor het beheer en onderhoud van hun netten registraties bij. Het gaat daarbij o.a. om de ligging en diepte van het net en de technische kenmerken en specificaties. In het kader van WION zijn minimum-eisen gesteld aan de inrichting van die registraties en de wijze van informatie uitwisseling. De diepteligging van een kabel of leiding zijn geen onderdeel van die verplichting, omdat de diepteligging in de tijd kan variëren afhankelijk van de grondsoort en omgevingsinvloeden. Opnemen van de diepteligging in de verplichting zou deels een schijnzekerheid inhouden.
In hoeverre de registraties van netbeheerders correct zijn is moeilijk vast te stellen. Het betreft namelijk netten die gedurende vele decennia zijn aangelegd en ingetekend, met de nauwkeurigheid van volgens de toenmalige stand der techniek. Verder kunnen er omstandigheden zijn waardoor de feitelijke ligging van een net gaat afwijken zonder dat een netbeheerder daar kennis van krijgt om daarmee zijn registratie aan te passen.
Nieuw aangelegde en gewijzigde netten moeten door de netbeheerders binnen de wettelijke termijn van 30 dagen worden verwerkt in hun registratie en zijn daarmee beschikbaar voor grondroerders. Als borgingmechanisme voor het op orde brengen van de kwaliteit van de registraties is daarnaast de verplichting voor grondroerders tot het melden van afwijkende situaties in de wet opgenomen. Daarvan is in achterliggende jaren slechts spaarzaam gebruik gemaakt. In de evaluatie van WION die binnenkort aan de Kamer zal worden voorgelegd heeft dit aandacht gekregen
De resultaten van de evaluatie van de WION gaan onder andere in op de mate waarin de verplichtingen nageleefd worden. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over deze resultaten. Dit is voorzien voor het eerste kwartaal van 2013.
Op welke wijze en door welke instantie vindt handhaving plaats van de meldings- en raadpleegplicht van het KLIC-systeem? Staan er sancties (boetes) op overtredingen? Zo ja, hoeveel, en tot welk bedrag zijn er dan in 2012 opgelegd? Zo nee, ziet u dan aanleiding om het kadaster te vragen om de handhaving met een boetesysteem (beter) toe te (laten) passen?
Het toezicht op de naleving van de WION is een taak van het Agentschap Telecom. Het Kadaster heeft een uitvoerende taak voor wat betreft het mogelijk maken van de informatie-uitwisseling.
Agentschap Telecom kan na constatering van een overtreding van de WION een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen.
De hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 450.000,– voor bijzondere gevallen en maximaal € 100.000,– voor de meeste overtredingen. In 2012 heeft het agentschap 44 sancties opgelegd voor overtredingen van de WION. De hoogste boete die in 2012 voor een overtreding van de WION door het agentschap is opgelegd, is een boete van € 100.000,–. In totaal heeft Agentschap Telecom in 2012 voor € 303.250 aan boetes en voor € 12.500 aan lasten onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat het zaak is om op korte termijn met de VNG, de betrokken netwerkbeheerders en met de koepels van aannemingsbedrijven in de Grond, Weg- en Waterbouw-sector (GWW-sector) tot concrete maatregelen te komen om het aantal incidenten drastisch terug te dringen?
In het kader van de Wion en het beleid op het gebied van terugdringen van graafschades wordt regelmatig overlegd met de sector via het Kabel en Leidingen Overleg (KLO). Hierin nemen koepels en branchevertegenwoordigers van grondroerders en netbeheerders deel, waaronder een vertegenwoordiging van de gemeenten. Ook Rioned is in het KLO vertegenwoordigd. Een activiteit van het KLO is het opstellen van richtlijnen voor de sector op het gebied van o.a. zorgvuldig graven en zorgvuldig opdrachtgeverschap.
Daarnaast voert het Kadaster periodiek overleg met de sectorvertegenwoordigers over de operationele en technische aspecten van de informatie-uitwisseling.
Aan de hand van de resultaten van de evaluatie van de WION zal bezien worden of het noodzakelijk is aanvullende maatregelen te nemen
Btw-heffing zelfstandigen in de zorg |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers laken controle door fiscus op btw in de zorg»?1
Ja.
Op wie en in welke werksituatie is de Btw-vrijstellingsregeling in de zorg precies van toepassing?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet) is een vrijstelling opgenomen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG (artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de wet, de zgn. medische vrijstelling). De vrijstelling geldt alleen als de beroepsbeoefenaar zelfstandig een gezondheidskundige dienst verricht, een Wet BIG-opleiding heeft afgerond en de verrichte dienst behoort tot het deskundigheidsbereik van die beroepsbeoefenaar.
Van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst is geen sprake als de betrokken beroepsbeoefenaar onder leiding en toezicht van een opdrachtgever (bijvoorbeeld een arts) werkzaamheden uitvoert. In dat geval stelt de Wet BIG-beroepsbeoefenaar zijn of haar diensten (arbeid) ter beschikking en is sprake van een met btw-belaste prestatie, ook al wordt gezondheidskundige arbeid verricht. Deze dienstverlening is vergelijkbaar met die van medische uitzendbureaus, die Wet BIG-beroepsbeoefenaren ter beschikking stellen. De Hoge Raad heeft beslist dat in het geval van een medisch uitzendbureau de btw-vrijstelling niet van toepassing is3. Hof Amsterdam heeft beslist dat de btw-vrijstelling niet van toepassing is bij prestaties door een verpleegkundigenmaatschap aan ziekenhuizen4, aangezien zij in concurrentie treden met uitzendbureaus: de prestatie (ter beschikking stellen van arbeid) is in wezen gelijk. Hetzelfde geldt ook voor de diensten van BIG-geregistreerde zzp’ers/zorgverleners die hun arbeid, al dan niet door middel van bemiddelingsbureaus, aan ziekenhuizen ter beschikking stellen.5
Of in een concrete situatie sprake is van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid merk ik op dat verpleegkundigen die door een ziekenhuis worden «ingehuurd» niet zelfstandig gezondheidskundige diensten verrichten. Die verpleegkundigen verrichten hun werkzaamheden niet zelfstandig, maar onder leiding en toezicht van een arts. Dit betekent dat verpleegkundigen die als zzp’er werkzaam zijn in een ziekenhuis, btw-plichtig zijn voor de door hen verrichte diensten.
Wanneer is volgens de Belastingdienst een verpleegkundige zelfstandig ondernemer (zzp’er)?
Er bestaat geen wettelijke definitie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er).2 Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van ondernemerschap in de zin van de inkomstenbelasting en van de omzetbelasting. Beslissend zijn de criteria van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.
Specifiek voor de omzetbelasting betekent dit dat zodra een verpleegkundige buiten dienstbetrekking en regelmatig tegen betaling werkzaamheden verricht voor één of meer ziekenhuizen, deze verpleegkundige ondernemer is voor de omzetbelasting.
In welke andere sectoren wordt het criterium «onder toezicht staan» ook toegepast bij de beoordeling van zelfstandigheid en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van oneerlijke concurrentie in de zorg als gevolg van onduidelijkheid over de toepassing van de regels omtrent Btw-vrijstelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de problemen op te lossen?
Hiervoor heb ik het standpunt ingenomen dat het ter beschikking stellen van personeel of arbeid aan ziekenhuizen in de btw-heffing moet worden betrokken.
Dat is ook het geval als het om BIG-geregistreerde verpleegkundigen gaat en/of zzp’ers. Dit standpunt volgt uit wet- en regelgeving en de rechtspraak en is bekend binnen de Belastingdienst. Dit draagt de Belastingdienst ook uit, zowel langs voorlichting vooraf als via de handhaving achteraf. Zo is het ook onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en bij ZZP-Nederland.
Ik zie daarom het artikel meer als een signaal dat er mogelijk nog wat te verbeteren valt dan dat de Belastingdienst onduidelijkheid over de toepassing van de regelgeving laat bestaan.
Algemeen bekend is dat het uitlenen van verpleegkundigen door uitzendbureaus belast is met btw. Zelfstandige verpleegkundigen die werkzaam zijn voor ziekenhuizen treden in concurrentie met deze uitzendbureaus. Het achterwege laten van btw bij zelfstandige verpleegkundigen is wettelijk niet toegestaan en leidt tot oneerlijke concurrentie met uitzendbureaus.
Ik herken de kritiek niet dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig zouden hanteren. Als in het toezicht blijkt dat door een onjuiste tarieftoepassing te weinig btw is voldaan door een belastingplichtige in deze branche, vindt correctie plaats. Ook voor wat betreft overleg of vragen van belastingplichtigen zijn er geen concrete signalen dat inspecteurs verschillende standpunten innemen.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Belastingdienst contact opgenomen met de NVZ en ZZP-Nederland over deze problematiek. Daarnaast heeft de Belastingdienst deze problematiek nadrukkelijker opgenomen in de toelichting op belastingdienst.nl (zie: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/tarieven_en_vrijstellingen/vrijstellingen/gezondheidszorg/vrijstelling_in_de_gezondheidszorg).
Kunt u ingaan op de kritiek van accountant L. Dijckmans over de «lakse houding van de belastingdienst»?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de kritiek dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de al geruime tijd bestaande klachten op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Leerlingenvervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inspanningen van de gemeente Gaasterlân-Sleat om af te komen van haar wettelijke plicht tot tegemoetkoming in de kosten van leerlingenvervoer voor alle leerlingen?1
Ja.
Onderkent u het belang van zorgvuldige beeldvorming en een stevige feitelijke basis bij de discussie over de bekostiging van het leerlingenvervoer? Wat is uw reactie op het gegeven dat deze gemeente verzuimt te vermelden dat de door haar te maken kosten vanwege de eigen bijdrage van ouders niet 47.000 euro bedragen, maar ongeveer 38.000 euro?
Voor een zorgvuldige beeldvorming is het inderdaad van belang dat van de juiste gegevens wordt uitgegaan. Volgens informatie van de gemeente bedragen de kosten van het leerlingenvervoer naar de Eben-Haezerschool te Emmeloord na aftrek van de eigen bijdrage van de ouders € 38.712. Er worden echter ook nog leerlingen vervoerd naar de Eliezer+Obadjaschool te Zwolle ten bedrage van € 32.177 na aftrek van de eigen bijdrage. De totale netto kosten voor deze groep leerlingen komen daarmee op € 70.889. De totale kosten voor het leerlingenvervoer in de gemeente bedroegen voor het schooljaar 2011–2012 € 270.000.
Is het waar dat de gemeente Gaasterlân-Sleat voor de leerlingen die voortgezet onderwijs volgen in Kampen geen kosten hoeft te maken?
Ja. Voor leerlingen in het voortgezet onderwijs is de regeling leerlingenvervoer alleen voor leerlingen die wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Kunt u aangeven hoe de kosten van het leerlingenvervoer zich normaliter verhouden tot het alternatief dat de gemeente de kosten voor bijvoorbeeld huisvesting van een volledige extra schoolklas moet betalen?
De gemiddelde vervoerskosten van leerlingen die niet wegens een handicap vervoerd worden bedragen volgens een onderzoek van de Besturenraad € 1737. Onderling zijn daar grote verschillen tussen, variërend van € 450 tot € 10.000 per leerling waardoor niet goed aan te geven is hoe dit zich normaliter verhoudt tot de kosten voor huisvesting van een extra schoolklas. De gemeentelijke kosten voor een extra lokaal in het basisonderwijs bedragen € 13.000 per jaar.
Kunt u bevestigen dat de leerlingen die vanwege denominatieve redenen gebruik maken van leerlingenvervoer in tegenstelling tot eerdere suggesties niet een uur naar hun school reizen, maar slechts een ruim halfuur?2
De betreffende leerlingen komen uit verschillende dorpen waaronder Harich, Oudemirdum, Nijemirdum en Sondel en worden vervoerd naar de Eben-Haezerschool te Emmeloord (28 leerlingen) of Eliezer +Obadjaschool te Zwolle (3 leerlingen). De reistijd (enkele reis) varieert van 40 minuten tot 72 minuten.
Bent u bekend met het gegeven dat de kosten voor het leerlingenvervoer drastisch zijn toegenomen nadat deze gemeente in plaats van het bestaande eigen vervoer het vervoer middels Europese aanbesteding aan een vervoerder heeft gegund? Welke mogelijkheden zijn er voor gemeenten om het vervoer zonder aanbestedingsprocedure zelf te organiseren?
Volgens de gemeente is er nooit sprake geweest van eigen vervoer door de gemeente en zijn de kosten voor het leerlingenvervoer door de Europese aanbesteding juist sterk gedaald ten opzichte van de oude situatie waarbij een individuele gemeente zelf haar vervoer aanbesteedde. De gemeente kan het vervoer zonder aanbestedingsprocedure organiseren wanneer zij zelf in het vervoer voorziet, dus met eigen busjes en chauffeurs.
Kunt u in een overzicht aangeven welke wettelijke mogelijkheden gemeenten hebben om de kosten voor het leerlingenvervoer zoveel mogelijk te beperken?
De gemeente kan voor leerlingen die voldoen aan de voorwaarden om voor vervoer in aanmerking te komen, op verschillende manieren in de bekostiging van dat vervoer voorzien. De gemeente kan bekostiging in geld geven, het vervoer zelf verzorgen of het vervoer doen verzorgen. Dit wordt bepaald in de gemeentelijke regeling. Door die keuzemogelijkheid kunnen ze de kosten beperken. Ook kan in de regeling worden bepaald dat voor een leerling die ouder is dan een bepaalde leeftijd, de aanspraak op bekostiging wordt beperkt tot de kosten van openbaar vervoer, dan wel, indien dat in redelijkheid kan worden verlangd, een goedkopere wijze van vervoer. Dit vervoer moet wel passend zijn. Verder kan de gemeente in de regeling bepalen dat bij vervoer over een afstand van meer dan 20 kilometer, de hoogte van de bekostiging afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders. Tot slot kan een gemeente door gezamenlijk met andere gemeenten het vervoer aan te besteden de kosten beperken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 14 februari 2013 over leerlingenvervoer?
Ja.
Het bericht dat de VS nog meer mogelijkheden heeft om in clouddata graaien |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «US free to grab EU data on American clouds»?1
Ja.
Bent u bekend met de genoemde Foreign Intelligence Amendments Act (FISAA) op basis waarvan de Amerikaanse overheid data kan opvragen van bijvoorbeeld Nederlanders die zij in de cloud hebben opgeslagen, zoals bijvoorbeeld Dropbox of Google?
Ik ben bekend met de desbetreffende wet. Deze wet, die door President Obama op 30 december 2012 is ondertekend, verleent geen nieuwe bevoegdheden, maar verlengt de termijn waarbinnen bestaande bevoegdheden op grond van de Foreign Intelligence and Surveillance Amendment Act van 2008 kunnen worden uitgeoefend. Indien gegevens van om het even welke persoon zich bevinden in de Verenigde Staten kunnen de Amerikaanse autoriteiten met toepassing van hun bevoegdheden die gegevens vorderen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse autoriteiten zich met beroep op de FISAA toegang verschaffen tot persoonsgegevens opgeslagen in de Europese Unie (EU) door bedrijven met hoofdzetel in de Verenigde Staten?
In algemene zin is het zo dat het Amerikaanse recht diverse mogelijkheden biedt tot het vorderen van gegevens die zich buiten het grondgebied van de Verenigde Staten bevinden en waarbij sprake is van een zodanig aanknopingspunt met het Amerikaanse rechtsstelsel dat een vordering tot het verstrekken van die gegevens naar Amerikaans recht rechtmatig is. Er zijn mij evenwel geen concrete gevallen bekend van vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten gebaseerd op de in antwoord 2 genoemde wetgeving waarin de desbetreffende gegevens zich in de Europese Unie bevinden. De Amerikaanse autoriteiten hebben mij desgevraagd laten weten dat het opvragen van gegevens bij dergelijke banken en providers altijd middels een rechtshulpverzoek geschiedt.
Bent u van mening dat op deze wijze feitelijk de EU-wetgeving betreffende bescherming persoonsgegevens wordt uitgeschakeld door extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land?
Het gehoor geven aan een vordering als bedoeld in antwoord 3 door in de Europese Unie gevestigde belanghebbenden moet plaatsvinden in overeenstemming met het geldende recht, de EU-privacyrichtlijn en het desbetreffende nationale recht. Dat recht biedt daarvoor enige grondslagen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval welke grondslag daarvoor kan worden ingeroepen.
Wat zijn volgens u de exacte consequenties voor clouddiensten? Bent u bereid hierover met aanbieders van clouddiensten in gesprek te gaan?
Aanbieders van clouddiensten die gevestigd zijn in de Verenigde Staten hebben in feite weinig andere keuze dan gehoor geven aan vorderingen tot het verstrekken van gegevens, wanneer deze vorderingen rechtmatig worden gedaan. Ik verwacht niet dat het recht in de Verenigde Staten in dit opzicht zal veranderen en verwacht daarom geen concrete resultaten van het organiseren van gesprekken daarover. Ik merk nog op dat het College bescherming persoonsgegevens in zijn zienswijze over cloudcomputing van 10 september 2012 het uitgangspunt hanteert dat Nederlandse bedrijven of organisaties die clouddiensten afnemen bij een Amerikaanse aanbieder, zelf eindverantwoordelijk zijn voor de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Welke stappen gaat u verder ondernemen om deze situatie te corrigeren en om juridische duidelijkheid te scheppen voor bedrijven en burgers over de bescherming van persoonsgegevens opgeslagen binnen de EU?
Er wordt in Brussel onderhandeld over een Algemene verordening gegevensbescherming. Die verordening zal een nieuw kader bevatten voor grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan doorgiftes op grond van eenzijdige verplichtingen op grond van buitenlands recht van derde staten. De Europese Commissie gaat ervan uit dat een redelijk evenwicht is te bieden tussen de dilemma's waarin bedrijven zich soms kunnen bevinden en de bescherming van persoonsgegevens.
De toename van het aantal opleidingen met selectie aan de poort |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «verdubbeling selectie bij studies», waaruit blijkt dat het aantal hogere opleidingen met selectie is toegenomen van 43 naar 74?1
Het artikel geeft correct weer dat het aantal opleidingen dat wil gaan selecteren is toegenomen. De opleidingen hebben hun opleidingscapaciteit voor het komend collegejaar beperkt en willen de plaatsen met decentrale selectie verdelen.
Het artikel suggereert dat opleidingen zelf zullen bepalen welke studenten zij toelaten, nadat ze een maximum aantal studenten hebben vastgesteld. Het is echter nog maar de vraag of deze situatie zich echt zal voordoen. Het is namelijk nog lang niet zeker dat de betrokken opleidingen straks echt meer aanmeldingen krijgen dan het beschikbare aantal plaatsen. Als dat niet gebeurt, hoeft en mag er niet geselecteerd worden en worden alle studenten automatisch geplaatst.
De kans dat er niet geselecteerd wordt is groot, want eigenlijk hebben alleen de bekende numerusfixusopleidingen (m.n. geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde, mondzorgkunde, fysiotherapie) altijd veel meer aanmeldingen dan beschikbare plaatsen. Dit blijkt uit het Jaarverslag numerus fixi van DUO. De meeste andere studies hebben genoeg plaatsen en daarbij mag dus uiteindelijk niet geselecteerd worden.
Dat er meer selectie plaatsvindt bij opleidingen met een tekort aan plaatsen is juist de bedoeling. Het is ook in lijn met mijn wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519), dat de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat bij opleidingen met een capaciteitstekort plaatsen alleen nog maar via selectie worden toegewezen. Loting als toewijzingsmiddel verdwijnt.
Hoe oordeelt u over de «sluiproute naar selectie aan de poort» door middel van het instellen van een studentenstop bij gewone opleidingen zonder capaciteitsproblemen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Ik vind het goed dat instellingen de capaciteit kunnen beperken als de kwaliteit van het onderwijs bij een ruimere capaciteit onder druk komt te staan. Het is wettelijk ook mogelijk.
De capaciteitsbeperking mag natuurlijk geen sluiproute worden om alleen de beste studenten te selecteren.
Ik merk dat sommige opleidingen de capaciteitsbeperking hanteren om onderlinge afspraken over capaciteitsregulering na te komen of omdat ze bang zijn dat ze anders overspoeld worden door studenten die elders niet terechtkunnen.
Het moet nog maar blijken of selectie in de praktijk nodig is, of er dus meer aanmeldingen zijn dan plaatsen (zie antwoord op vraag 1.)
Ook merk ik dat sommige opleidingen willen selecteren vanwege een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom. In het regeerakkoord staat dat deze vorm van selectie toegestaan blijft, zoals bijvoorbeeld voor opleidingen in de kunsten. Er moet wel een objectieve aanleiding voor de selectie zijn. Ik kom met criteria om die aanleiding te kunnen beoordelen, zoals ik heb aangekondigd in het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid.
Verder zal ik scherp in de gaten houden of capaciteitsbeperking toch gebruikt wordt om oneigenlijk te selecteren. In dat geval zal ik de VSNU, de HBO-raad en zo nodig individuele instellingen daarop aanspreken.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling in strijd is met het regeerakkoord, waarin staat dat "selectie aan de poort alleen wordt toegestaan voor studies waar het aantal aanmeldingen het aantal opleidingsplaatsen overstijgt»?2
Nee, die mening deel ik niet. De verdubbeling van selectie bij studies met een capaciteitsbeperking is niet in strijd met het regeerakkoord. De selectie mag alleen plaatsvinden als er meer aanmeldingen zijn dan opleidingsplaatsen. Als hieraan niet is voldaan, dient de opleiding alle studenten te plaatsen en wordt er dus niet geselecteerd.
Verder verwacht ik dat bij veel opleidingen met een numerus fixus uiteindelijk niet geselecteerd hoeft te worden (zie antwoord op vraag 1)
Heeft u gezegd: «De numerus fixus is niet bedoeld als sluiproute om selectie aan de poort te kunnen toepassen»? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen opleidingen die dit wel doen?3
Ja, dat heb ik inderdaad gezegd. De huidige situatie zou ik geen «sluiproute» noemen en ik zie dan ook geen aanleiding om maatregelen te nemen. Als capaciteitsbeperking toch als sluiproute wordt gebruikt om de beste studenten te selecteren, dan zal ik daartegen optreden.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat zes universiteiten bij de opleiding rechten onderlinge afspraken hebben gemaakt om het aantal studieplaatsen te beperken, zodat zij zelf hun studenten kunnen selecteren? Is hier sprake van kartelvorming? Wat gaat u doen om dergelijke afspraken te voorkomen?
Ik heb van de VSNU begrepen dat de juridische opleidingen onderling afgesproken hebben een capaciteit vast te stellen. Er zijn geen afspraken gemaakt over aantallen toe te laten studenten en ook niet over de keuze voor toepassing van selectie in plaats van loting.
Ik zie de afspraken niet als kartelvorming, omdat de instellingen juist zijn uitgenodigd tot onderlinge samenwerking (zie de Strategische Agenda «Kwaliteit in Verscheidenheid»). Die samenwerking moet de kwaliteit bij grootschalige opleidingen verbeteren. Afspraken over capaciteitsregulering vallen ook onder die samenwerking. Ik zie dan ook geen aanleiding om tegen dit soort afspraken op te treden.
Het is bovendien begrijpelijk dat de juridische opleidingen gezamenlijk besluiten de capaciteit te beperken. Als maar een deel van de juridische opleidingen een numerus fixus instelt, kan het zgn. waterbedeffect optreden. Studenten trekken dan massaal naar opleidingen zonder beperking. Bovendien hebben de juridische opleidingen hun capaciteit zo hoog vastgesteld dat ik verwacht dat meestal alle studenten kunnen worden geplaatst.
Ik ga in gesprek met de VSNU over de afwegingen bij de landelijke capaciteitsfixus voor de juridische opleidingen en de consequenties voor studenten.
Overigens onderken ik het belang van capaciteitsregulering bij grootschalige opleidingen. De kwaliteit bij die opleidingen staat onder druk en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek moet versterkt worden. De commissie-Veerman (Kamerstukken II 2010–11, 31 288, nr. 150) wees daar ook met nadruk op. Uit de accreditatiebesluiten van de NVAO blijkt bijvoorbeeld dat bij de juridische opleidingen te weinig studenten afstudeerden en dat er te weinig onderwijzend personeel was.(Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nr. 286).
Gaan decentrale selectie en collegegelddifferentiatie met de invoering van het wetsvoorstel «Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs» verder toenemen?4
Ja, er komt meer decentrale selectie. Met het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» wordt de centrale loting op termijn afgeschaft. Bij bacheloropleidingen met een beperkt aantal opleidingsplaatsen moet daarom worden geselecteerd. Decentrale selectie zal dus verder toenemen, maar alleen bij opleidingen met meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het wetsvoorstel maakt ook collegegelddifferentiatie mogelijk voor bepaalde excellente opleidingen. Collegegelddifferentiatie mag alleen als de NVAO de opleiding excellent vindt en de minister het toestaat. Ik zal dat op korte termijn niet doen, omdat de collegegelddifferentiatie geen afbreuk mag doen aan toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Ik wil de borging van de toegankelijkheid bezien in het licht van het sociaal leenstelsel.
In hoeverre staat u nog voor toegankelijk hoger onderwijs indien men in bezit is van het juiste diploma voortgezet onderwijs? Hoe voorkomt u aantasting van het civiel effect van het diploma voortgezet onderwijs?
Het diploma voortgezet onderwijs blijft toegang bieden tot het hoger onderwijs. Er is geen sprake van selectie over de gehele linie van het onderwijs.
Er zijn wel meer opleidingen die een capaciteit hebben vastgesteld. Het moet echter nog maar blijken of die meer aanmeldingen krijgen dan ze kunnen plaatsen. Veel juridische opleidingen hebben een capaciteit opgegeven die nagenoeg gelijk of hoger is dan het aantal eerstejaars van voorgaande jaren.
Ik onderken het belang van capaciteitsregulering als dit nodig is voor kwaliteitsverbetering. Het is van belang dat de student op de juiste plaats komt en met een diploma het hoger onderwijs verlaat.
Deelt u de mening dat selectie aan de poort omstreden is, omdat moeilijk vooraf kan worden vastgesteld of een student (on)geschikt is voor een opleiding? Op welke onderzoeken baseert u uw mening?
Ik vind niet dat selectie omstreden is voor opleidingen waarvoor bijzondere toelatingseisen nodig zijn, zoals kunstopleidingen en opleidingen met kleinschalig en intensief onderwijs (Wet ruim baan voor talent).
Mijn mening baseer ik op de experimenten met selectie, die zijn begeleid door de Commissie Ruim baan voor talent (eindrapport Wegen voor talent, Kamerstukken II, 2007–2008, 29 388, nr. 15). Deze experimenten vormden de aanleiding voor de Wet Ruim baan voor talent.
Hoe verklaart u de wildgroei aan opleidingen met selectie aan de poort? In hoeverre speelt mee dat instellingen door de prestatieafspraken op rendement en studiesucces worden afgerekend? Hoe voorkomt u dat talentvolle jongeren kansen worden ontnomen door selectie aan de poort?
Wat mij betreft is er geen sprake van wildgroei. De toename van selectie in het wetenschappelijk onderwijs ontstaat grotendeels door juridische opleidingen die hun capaciteit voor het eerst beperken. Ze doen dat om kwaliteit te kunnen realiseren.
De universiteiten hebben al een aantal jaren geleden aangekondigd de instroom te reguleren bij grootschalige opleidingen binnen de alfa- en gammasector. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
In het hoger beroepsonderwijs komt de groei van het aantal opleidingen met selectie aan de poort voort uit de voorkeur voor selectie boven loting bij opleidingen met een capaciteitsbeperking. Dat maakt betere matching van student en studie mogelijk. De hogescholen maken daarbij gebruik van de mogelijkheden van de Wet Ruim baan voor talent, om voor meer studenten decentrale toelating toe te passen in plaats van loting. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik verwacht niet dat instellingen, uitsluitend om hun prestatieafspraken te realiseren, gaan selecteren. De prestatieafspraken zijn namelijk vooraf door de reviewcommissie getoetst op realiteitsgehalte. De instellingen hebben dus geen onredelijke doelen gekozen, die het noodzakelijk maken de beste studenten eruit te pikken. Verder is selectie kostbaar, doordat instellingen de bekostiging van afgewezen studenten mislopen. Instellingen gaan dus niet lichtvaardig over tot selectie en talentvolle jongeren kunnen gewoon instromen in het hoger onderwijs. Zie mijn antwoord op vraag 1.
De plotselinge sluiting en fusie van een groot aantal basisscholen in Sittard-Geleen en omgeving door schoolbestuur Kindante |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat schoolbestuur Kindante op korte termijn een groot aantal scholen gaat sluiten of fuseren in Sittard-Geleen en omgeving?1
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor sluiting en fusie van bijzondere scholen; voor de sluiting van openbare scholen is de gemeente verantwoordelijk. Het is dan ook aan Stichting Kindante om, samen met betrokken partijen als gemeenten en ouders, tot een gedegen en gedragen plan te komen. Stichting Kindante heeft te maken met teruglopende leerlingaantallen, een dalende vermogenspositie en een aantal (kostbare) dislocaties en scholen onder de opheffingsnorm. Gegeven deze omstandigheden lijkt het mij goed dat het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en plannen maakt om de continuïteit en kwaliteit van zijn onderwijsaanbod te waarborgen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit specifieke geval.
Wat is uw oordeel over de datum van 1 maart 2013 waarop het bestuur van Kindante wil starten met het tot uitvoer brengen van het besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven zijn besturen, dan wel gemeenten, verantwoordelijk voor sluiting en fusies van scholen. Het streven naar een startdatum van het traject dat hiertoe moet leiden is daar onderdeel van.
Deelt u het standpunt van de voltallige gemeenteraad in Sittard-Geleen en Beek dat het tempo van de plannen te hoog ligt en dat de scholen vooralsnog behouden moeten blijven voor de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitdagingen waar Stichting Kindante voor staat, zoals hierboven geschetst, ben ik van mening dat het goed is dat het bestuur proactief handelt en op basis van een meerjarenbegroting plannen maakt om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Uiteraard moet de uiteindelijke inhoud en het tempo van deze plannen in goed overleg met alle betrokken partijen worden bepaald.
Welke waarde hecht u aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de school? Hoe oordeelt u in dat licht over de ontstane situatie, waarin het college van bestuur van een onderwijsstichting tegen de wil in van ouders, leerlingen en de gemeenteraad scholen kan sluiten of laten fuseren?
Ik hecht grote waarde aan de betrokkenheid van ouders bij de school. Deze betrokkenheid is ook wettelijk verankerd. Een school kan niet worden opgeheven of fuseren zonder instemming van de medezeggenschapsraad, waarin ook ouders zitting hebben. Bij openbare scholen besluit de gemeente over sluiting of fusie. Uit de berichtgeving maak ik op dat Stichting Kindante een plan heeft voorgelegd en dat al deze partijen nu met elkaar over dit plan in gesprek zijn.
Welke mogelijkheden hebben ouders en gemeenteraad wanneer het schoolbestuur tegen hun wil overgaat tot het sluiten of fuseren van scholen? Vindt u dat de invloed van de betrokken partijen daarmee voldoende gewaarborgd is?
Ouders kunnen hun instemming onthouden aan sluiting of fusie. Als het schoolbestuur zonder instemming van de ouders de school wil sluiten, moet het schoolbestuur in beroep gaan bij de geschillencommissie. De gemeente besluit over sluiting of fusie van openbare scholen. Ik meen dat hiermee de invloed van de betrokken partijen voldoende is gewaarborgd. Zelf heb ik een rol in de besluitvorming in het geval van een scholenfusie waarbij het totaal aantal leerlingen van de betrokken scholen 500 of meer bedraagt.
Welke rol ziet u voor ouders weggelegd in regio’s waar door krimp en sluipende bezuinigingen scholen gesloten dreigen te worden?
Ik meen dat in alle gevallen waarbij sluiting van scholen aan de orde is goed overleg met alle betrokkenen een vereiste is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken wethouders onderwijs en het college van bestuur van Kindante om te bezien of de scholen behouden kunnen blijven? Zo ja, wanneer kan de Kamer een verslag tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het is niet aan mij om me daarin te mengen. Uit de berichtgeving maak ik op de partijen met elkaar in gesprek zijn. Ik heb er vertrouwen in dat zij samen tot een gedragen voorstel komen.
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de VN Speciale Rapporteur Richard Falk, waarin hij de terreurdaden van Hamas vergoelijkt door deze te vergelijken met verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?1
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van de heer Falk.
Deelt u de mening dat het raketbombardement door Hamas op Israël zich richt op het maken van zo veel mogelijk Israëlische burgerslachtoffers en geen enkel militair resultaat beoogt, terwijl verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog exclusief waren gericht op het saboteren van een militaire bezetting?
De aangehaalde vergelijkingen zijn ongepast en onacceptabel. De uitlatingen van de heer Falk komen voor zijn rekening. Over de legitimiteit van de staat Israël bestaat geen enkele twijfel.
Onderschrijft u ook dat het bestaan van de Staat Israël legitiem is en Hamas zich er op richt die staat te vernietigen, terwijl de Duitse bezetting van Nederland illegitiem was en het Nederlands verzet zich er op richtte die onwettige Duitse bezetting te beëindigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze vergelijking door de VN Speciale Rapporteur te walgelijk is voor woorden en getuigt van een volledig gebrek aan inzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat deze VN Speciale Rapporteur eerder bij herhaling heeft opgeroepen tot boycots tegen de Staat Israël en tegen anderen die met die staat zaken doen?2
Ja.
Onderschrijft u het oordeel van de Amerikaanse ambassadeur bij de VN, Susan Rice, dat die uitlatingen van Falk «onverantwoordelijk en onaanvaardbaar» waren en het klimaat voor een vreedzame oplossing alleen maar bedierven en dat zijn aanblijven als VN Speciale Rapporteur de geloofwaardigheid van de VN beschadigde?
Nederland is van mening dat Speciaal Rapporteurs onafhankelijk moeten kunnen opereren, en verwacht dat deze rapporteurs, waaronder de heer Falk, op een professionele, integere, onpartijdige en verantwoordelijke manier invulling geven aan hun mandaat.
Deelt u de mening dat het nu de hoogste tijd is dat deze Richard Falk op staande voet wordt ontslagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Een Speciaal Rapporteur wordt aangesteld door de Mensenrechtenraad. De recente uitlatingen van de heer Falk geven Nederland aanleiding om in EU-verband bovenstaande uitgangspunten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat van Speciaal Rapporteurs met de heer Falk aan de orde te stellen.
Wilt u aan de VN kenbaar maken dat Nederland intussen ieder contact met Richard Falk wenst te mijden? Zo nee, waarom niet?
Nederland acht het van belang, waar nodig ook in een kritische dialoog, om goed contact te houden met alle Speciaal Rapporteurs en andere Speciale Procedures van de Mensenrechtenraad, onder meer om goed zicht te houden op de mensenrechtensituatie in het land of gebied waarvoor hij of zij is aangesteld.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het bericht dat de Hydrografische Dienst de verschijning van 1800 kaarten opschort |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de 1800-serie kaarten met ingang van 2013 niet meer in het geheel in het voorjaar zal worden uitgegeven, als gevolg van de bezuinigingen binnen Defensie en door grote wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee?
Ja.
Is de aanname in het bericht juist dat door het niet meer volledig in het voorjaar verschijnen van de 1800-serie de gebruikers van de kaartensets niet meer op een veilige manier het water opgestuurd kunnen worden?
Voor iedere zeekaart geeft de Dienst der Hydrografie wijzigingen op de kaart uit door middel van publicaties met de naam «Berichten aan Zeevarenden». De gebruikers kunnen met deze publicaties hun kaarten bijwerken. De informatie op de kaart blijft hierdoor actueel en de veiligheid van gebruikers is daardoor niet in het geding. De publicaties «Berichten aan Zeevarenden» zijn ook gratis op internet beschikbaar via de website www.hydro.nl of www.defensie.nl/marine/hydrografie/baz/.
Deelt u de mening dat uitgeven van deze dure kaarten halverwege het vaarseizoen zonde van het geld is, omdat kaartgebruikers dan geen nieuwe meer zullen kopen doordat zij ofwel hun oude kaarten zelf aangepast hebben of doorvaren met oude kaarten? Zo ja, zou het dan niet beter zijn om voor dit jaar volledig af te zien van uitgave en deze besparing te gebruiken om vanaf volgend jaar weer jaarlijks in het vroege voorjaar een uitgave te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Als op een kaart veel of grote wijzigingen nodig zijn, wordt een nieuwe editie uitgegeven. De 1800-serie was hierop tot dit jaar een uitzondering, want die werd ieder voorjaar opnieuw uitgegeven gelet op de recreatieve gebruikers, de commerciële belangen van distributeurs en de start van het recreatieve vaarseizoen. De bezuinigingen bij Defensie treffen ook de verwerking- en productiecapaciteit van de Dienst der Hydrografie. Met ingang van dit jaar wordt daarom voor de 1800-serie geen uitzondering meer gemaakt. De wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee zorgen voor een piekbelasting en worden momenteel verwerkt. De desbetreffende kaartserie wordt daarna zo spoedig mogelijk uitgegeven. De geplande data zijn vermeld in de persmededeling van november van vorig jaar.
De Dienst der Hydrografie kondigt nieuwe publicaties vier weken voor verschijning aan. Voor alle papieren kaartpublicaties geldt dat deze op een bepaald moment verschijnen, waarna enige tijd later een nieuwe publicatie kan volgen.
Is er een mogelijkheid dat de kaarten in plaats van op papier voortaan digitaal verschijnen met daarbij de mogelijkheid van tussentijdse kaartactualisaties waar zeekaartengebruikers zich op kunnen abonneren?
De Dienst der Hydrografie neemt aan het einde van dit jaar een nieuw productiesysteem in gebruik waarmee het mogelijk is digitale edities te verstrekken en bij te werken. Op basis van de ervaringen met dit systeem zal de productencatalogus worden aangepast en zullen gebruikers op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop zij de beschikking kunnen krijgen over de digitale edities.
Reclame voor kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Kan uit een deel van uw antwoord op vraag 7 van bovengenoemde vragen, namelijk dat «het Ontwerpbesluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen» nog niet in werking is getreden, worden opgemaakt dat dat ontwerpbesluit van belang is voor de handhaving van de Wet op de Kansspelen op punt van reclame-uitingen zoals bedoeld in artikel 4a van die wet? Zo ja, waarom is dat van belang en betekent dat dat de Kansspelautoriteit niet voldoende in staat is om op dit moment de wet op dit punt te handhaven? Zo nee, wat is dan wel de relevantie van het noemen van het ontwerpbesluit?
Ja, inwerkingtreding van het Besluit is van belang omdat het de Kansspelautoriteit (Ksa) concrete handvatten biedt om toezicht te houden op de naleving van de algemene eisen die de wet stelt.
Kent u concrete reclame-uitingen, waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Sinds 1 april 2012 is de Ksa verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen, waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt. Zoals in antwoord op de bovengenoemde eerdere vragen aangegeven, zal de Ksa in haar gesprek met de vergunninghouders tevens vanuit haar toezichthoudende taak nadrukkelijk wijzen op de toepassing van artikel 4a van de Wet op de kansspelen. De wijze waarop de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld en de wijze waarop gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming wordt nader uitgewerkt in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie en de Ministeriële regeling werving, reclame en verslavingspreventie.
Kent u concrete reclame-uitingen waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Kansspelautoriteit al openbare sanctiebesluiten genomen op grond van overtreding van artikel 4a van de Wet op de Kansspelen? Zo ja, wat is de aard en het aantal van die besluiten? Zo nee, betekent dat dan dat de wet op dit punt niet wordt overtreden?
Nee, de Ksa laat mij weten dat geen openbare sanctiebesluiten zijn genomen en dat op dit moment een onderzoek loopt naar een mogelijke overtreding van artikel 4a van de Wok. Dat onderzoek kan leiden tot het nemen van een sanctiebesluit.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Nee, gezien de nauwe samenhang van de vragen 3, 4, 5 en 6 bleek beantwoording in samenhang meer opportuun.
Misstanden bij Pleyade |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van de Arnhemse ouderenzorginstelling Pleyade op 26 januari jl. een bezoek hebben gebracht aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat zorgmedewerkers zich genoodzaakt voelen zelf de IGZ in te schakelen omdat de kwaliteit van zorg in gevaar komt door onderbezetting van personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen oordeel uitspreken over de in de vraag genoemde «noodzakelijkheid». In algemene zin staat het zorgmedewerkers vrij om hun zorgen over de kwaliteit van de zorg (uiteindelijk) ook bij de IGZ kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de IGZ in het vervolg tijdig ingrijpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ bezoekt Pleyade en in het bijzonder Altenova al sinds de zomer van 2011 met regelmaat. De IGZ heeft Altenova in 2011 een half jaar onder verscherpt toezicht gesteld. De zorginstelling en met name de Raad van Toezicht als interne toezichthouder is primair verantwoordelijk om in te grijpen wanneer de situatie in een zorginstelling daar om vraagt. Wanneer de IGZ tijdens haar bezoek aan een instelling risico’s signaleert, zal zij de zorginstelling blijven volgen. Verder bezoekt de IGZ de zorginstelling na het ontvangen van meldingen, waarna indien nodig nader gehandeld wordt.
Bent u bereid de IGZ op te dragen met spoed extra inspecties bij Pleyade uit te voeren, ook onaangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Naast bovengenoemde bezoeken heeft de IGZ recent ook andere locaties van Pleyade bezocht. Ik zie op basis hiervan geen reden om de IGZ opdracht te geven voor extra bezoeken.
Heeft u kennisgenomen van het dagboek Altenova, dat zorgmedewerkers van Pleyade hebben samengesteld en aangeboden aan de IGZ? Wilt u inhoudelijk reageren op dit dagboek? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Ik zal in de antwoorden op de vragen 10 tot met 12 inhoudelijk ingaan op het dagboek.
Wat is uw reactie op de meldingen in het dagboek dat mensen met een indicatie die niet past bij de betreffende afdeling, daar geplaatst worden omdat de bedden gevuld moeten worden? Vindt u het wenselijk dat dit weer gaat om het kostenplaatje, in plaats van dat er gekeken wordt naar goede en passende zorg voor mensen die dat nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht in 2011, is er een opnamecommissie werkzaam binnen Altenova waarin ook een specialist ouderengeneeskunde is betrokken. Deze commissie bepaalt en bewaakt de opname-indicaties, waarbij zij zorg draagt dat nieuwe cliënten op de juiste afdelingen worden opgenomen. De kennis en medische deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde speelt hierin een grote rol. Ik vind dit alles een goede zaak.
Vindt u het normaal dat er zo weinig personeel aanwezig is bij Altenova, zodat mensen vaak pas laat uit bed gehaald kunnen worden? Wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft de personeelsformatie van Altenova opgevraagd op drie ijk- momenten, namelijk direct na afsluiten van het verscherpt toezicht, zes maanden na het verscherpt toezicht en nu. De IGZ zal zich, nadat zij deze informatie heeft ontvangen, beraden op het verdere toezicht op Altenova.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat zorgmedewerkers ziek thuis zitten, omdat de manier van werken te zwaar is? Welke maatregelen gaat u treffen om deze ongezonde situatie op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de zorginstelling te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en daartoe een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Daarbij hoort ook een beleid gericht op het voorkomen en als dat niet mogelijk is beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Daarom zal de Inspectie SZW eveneens onderzoek gaan doen naar de situatie bij Pleyade. De directe aanleiding daarvoor is een klacht die eind januari j.l. bij de Inspectie SZW is ingediend door de Abvakabo. Indien overtredingen worden geconstateerd op dit terrein, zal de Inspectie SZW optreden. In deze en vergelijkbare situaties trekken de Inspectie SZW en de IGZ samen op.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat binnen zorginstellingen met vaste teams gewerkt dient te worden, omdat tijdelijke medewerkers niet altijd op de hoogte zijn en verschillende gezichten voor bewoners niet altijd prettig zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
De oproeppool van Pleyade hanteert reeds als uitgangspunt dat flex-medewerkers invallen op locaties die zij kennen en houdt er rekening mee of zij voor cliënten met een somatische zorgvraag of met een psychogeriatrische zorgvraag kunnen werken.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat personeel in de problemen kwam, omdat er in de kerstvakantie geen stagiaires waren? Vindt u het verantwoord dat goede zorgverlening af moet hangen van stagiaires? Zo nee, gaat u maatregelen treffen om nu echt extra gekwalificeerd personeel in te zetten in plaats van stagiaires die als volwaardige invalkracht ingezet worden?
Ik ben van mening dat stagiaires altijd boventallig op een afdeling ingezet dienen te worden. Zij zijn er om te leren, niet met als doel om de werkzaamheden van het vaste personeel te verlichten. Het wel of niet aanwezig zijn van stagiaires mag geen invloed hebben op de kwaliteit van de zorgverlening.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat er meerdere MIC-meldingen (melding incident met een cliënt) worden gedaan, omdat er te weinig personeel aanwezig is? Wat is volgens u de oplossing hiervoor en hoe gaat u hiervoor zorgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een verhoogd risico van een bewoner op gezondheidsschade moet voorkomen worden. Ook hierin heeft de zorginstelling zelf de primaire verantwoordelijkheid en zal de IGZ toetsen, bij herhaalde meldingen of tijdens regulier bezoek.
Ik kan geen directe maatregelen treffen om extra gekwalificeerd personeel in te laten zetten. Dit is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf. Zij kan – binnen de grenzen van vigerende wet- en regelgeving – zelf bepalen hoeveel personeel er ingezet moet worden afgestemd op de zorgvraag en zorgzwaarte.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, als er maatregelen genomen moeten worden, zal de IGZ dit (laten) doen.
De zorginstelling heeft gemeld dat er niet meer MIC meldingen zijn gedaan dan voorheen. De analyse van de gedane meldingen heeft ook geen bijzonderheden opgeleverd. Ik vind het een positief signaal dat er een MIC commissie is, die de meldingen serieus neemt en analyseert.
Wat is uw reactie op de melding dat men een bewoner vervuild heeft laten zitten op de afdeling, doordat er te weinig personeel was, waardoor een verhoogd risico op gezondheidsschade voor de bewoner optrad? Deelt u de mening dat Pleyade per direct extra vast personeel moet aannemen om de kwaliteit van zorg te kunnen verbeteren en mensen veilige en goede zorg te kunnen garanderen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u op korte termijn ondernemen om dergelijke misstanden bij Pleyade en andere zorginstellingen te voorkomen? Wilt u hierbij een uitgebreide toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft naar aanleiding van het dagboek informatie opgevraagd bij Altenova. Als de IGZ de informatie heeft ontvangen zal zij Altenova nogmaals bezoeken. Op basis van hun bevindingen zal worden bezien of er moet worden ingegrepen.
Waar heeft Pleyade in 2012 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteed? Waaraan zal Pleyade in 2013 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteden? Welk percentage van de intensiveringmiddelen heeft direct geleid en zal in 2013 leiden tot meer handen aan het bed? Vindt u dit een acceptabel percentage? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699). In het algemeen wil ik opmerken dat de zorgkantoren toezien op de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling van deze middelen gemeten op macroniveau. De 1-meting zal ik voor de zomer aan uw Kamer sturen. Over het toezicht op de intensiveringsmiddelen zijn op 22 januari jl. ook mondelinge vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving hierover in het Algemeen Dagblad.
Ik neem deze signalen uiterst serieus en heb de zorgkantoren gevraagd om mij extra informatie te doen toekomen over de controle op de doelmatige aanwending van de middelen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de informatie die de zorgkantoren mij aanleveren.
Aanvullend aan de gekozen manier van toezicht heb ik, gezien de aard van uw vragen, navraag gedaan bij Pleyade over de aanwending van de middelen. Pleyade geeft aan voor de aanwending van de middelen voor 2012 vooraf, volgens afspraak, een plan te hebben ingediend bij het zorgkantoor. Het gaat om 21,3 fte, daarnaast is er Pleyade-breed € 600.000 begroot voor scholing en vervanging tijdens scholing. Voor 2013 is de berekening van Pleyade dat het om iets meer dan € 1,5 miljoen gaat. Voor 2013 is het bedrag gelijkelijk verdeeld over de locaties (ten behoeve van personeelsformatie), rekening houdend met de zorgzwaarte van de cliënten en het aantal bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van Pleyade het afgelopen jaar er geen collega’s bij hebben gekregen en er zelfs alleen maar handen aan het bed verdwenen zijn? Vindt u dit acceptabel, in aanmerking nemende dat de intensiveringsgelden tot doel hebben dat er meer zorgmedewerkers ingezet worden in de directe zorg? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de intensiveringsgelden aan personeel wordt besteedt?
Bent u bekend met het bericht «Pleyade laat vakbond niet meer binnen na stiekem bezoek»?3 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Desgevraagd laat Pleyade weten al in 2011 extra formatie te hebben ingezet om een kwaliteitsslag te maken. Deze extra formatie hebben zij, met behulp van de intensiveringsmiddelen in 2012 kunnen voortzetten. Daarnaast is ingezet op scholing en (team) trainingen. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van deze middelen. Uit dezen hoofde is er dus geen aanleiding voor extra maatregelen. Zie ook het antwoord op de vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat vakbondsmedewerkers tijdens het genoemde bezoek slechts met medewerkers gesproken hebben, niet in huiskamers en privévertrekken van bewoners zijn geweest en geen bewoners hebben aangesproken? Wat gaat u ondernemen tegen deze schending van vakbondsrechten door zorginstelling Pleyade? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar mijn brief die ik naar aanleiding van eerdere vragen rondom de situatie bij zorginstelling Pleyade aan uw Kamer heb doen toekomen (d.d. 3 december 2012, TK 31 765, nr. 71) en de antwoorden op Kamervragen over deze situatie gesteld aan de minister van SZW (TK 2012–2013, aanhangsel 778).
De aanhouding van Willem II fans te Utrecht |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Willem II fans woedend»?1
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven omtrent de in het bericht genoemde aanhouding van fans van de voetbalvereniging Willem II?
De gemeente Utrecht ontvangt op zondagmiddag informatie waaruit blijkt dat ongeveer 40 – 50 supporters van Willem II (waaronder een aantal bekende harde kernleden en supporters met stadionverboden) in een café in Utrecht aanwezig zijn. Er was sprake van het nuttigen van alcohol en verdovende middelen. Tevens ontvangt de politie informatie dat deze groep Willem II supporters uit zou zijn op een confrontatie met FC Utrecht supporters. Aan de politie wordt doorgegeven dat de groep zeer veel telefonisch contact had met supporters van FC Utrecht.
Bij het zien van de politie wordt de situatie ter plaatse grimmiger en willen Willem II supporters met bier in hun handen naar buiten lopen. Daarop besluit de voetbalcoördinator Utrecht, na overleg met de Algemeen Commandant MT Utrecht stad, de supporters van Willem II aan te laten houden ter zake dreigende verstoring van de openbare orde (artikel algemene plaatselijke verordening).
Aanhouding was hierbij noodzakelijk daar het ter plaatse uitdelen van een bekeuring zou betekenen dat de supporters weer de straat op zouden moeten. Dit was geen gewenste situatie, daar er dan alsnog een confrontatie tussen FC Utrecht en Willem II supporters zou kunnen ontstaan.
Na de mededeling dat de supporters waren aangehouden, braken zij de nooddeur open achter in het café en trachtten te ontvluchtten. Door de politie werd een grote groep ingesloten en aangehouden. In totaal zijn hierbij 42 aanhoudingen verricht. Alle verdachten zijn hierop onder begeleiding van de ME naar Houten overgebracht. Alle 42 aangehouden verdachten zijn voorzien van een Kennisgeving van bekeuring.
Waarom werden de Willem-II supporters aangehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke mogelijkheden beschikken de in het bericht genoemde supporters om hun ongenoegen tegen hun aanhouding kenbaar te maken? Over welke juridische mogelijkheden beschikken zij om tegen het politieoptreden achteraf bezwaar te maken?
Indien de supporters de behoefte hebben om hun ongenoegen tegen de aanhouding kenbaar te maken, kunnen zijn hiertoe een klacht indienen bij de regionale eenheid. Om achteraf bezwaar te maken tegen het politieoptreden, kunnen zij verzet aantekenen tegen de bestuurlijke strafbeschikking die zij hebben ontvangen.
Deelt u de mening dat indien het ongewenst is dat supporters zich in het centrum van een stad begeven een combiregeling meer voor de hand had gelegen? Zo ja, had daarmee de dreigende verstoring van de openbare orde dan niet eerder voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet waarschijnlijk dat een combiregeling dit incident had kunnen voorkomen. Op basis van de beschikbare informatie en eerdere ervaringen, is de wedstrijd vooraf ingeschaald als een A-wedstrijd: een wedstrijd met een laag risico en daarbij is een combiregeling ongebruikelijk.
Maar zelfs indien wel van een combiregeling gebruik zou zijn gemaakt is een ieder vrij om op eigen gelegenheid (naar de binnenstad) af te reizen. Dus ook supporters die niet voor de wedstrijd komen. Dat was ook hier het geval: van de Willem II supporters die zijn aangehouden had een deel geen toegangskaartje, in
sommige gevallen zelfs een stadionverbod. Een combiregeling zou hen niet hebben weerhouden van de komst naar Utrecht centrum.
Op welke manier verhoudt de arrestatie van deze Willem II-supporters zich tot de aangekondigde versoepeling van de combiregeling in de binnenkort te presenteren Voetbalwet?
Ik heb een voorstel ingediend tot wijziging van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Voetbalwet). Over de voorgestelde wijzigingen heb ik u bij brief van 4 september 2012 geïnformeerd. De wet ziet niet toe op specifieke voetbalmaatregelen als de combiregeling. De burgemeester kan een combiregeling opleggen voor een bepaalde wedstrijd in overleg met, en geadviseerd door, de lokale (veiligheids)partners.
Screening op vasa praevia |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de artikelen over vasa praevia die in babymag.nl zijn verschenen?1
In deze artikelen worden aangrijpende verhalen verteld van ouders die met vasa praevia te maken hebben gehad. Het moet voor ouders een vreselijke ervaring zijn een kind te verliezen door complicaties tijdens de zwangerschap en bevalling.
Hoe vaak komt vasa praevia, een aandoening waarbij foetale bloedvaten voor de baarmoedermond liggen, jaarlijks voor in Nederland?
In de richtlijn «bloedverlies in de tweede helft van de zwangerschap», van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG), daterend van maart 2008, wordt het begrip vasa praevia, de diagnostiek en de behandeling ter preventie van neonatale problemen rondom vasa praevia uitgebreid beschreven. Hier worden ook de op dat moment bekende incidentiecijfers genoemd. Incidentiecijfers uit Nederland zijn niet precies bekend. De internationale literatuur houdt incidenties aan varierend van 1 op de 2500 geboorten tot 1 op de 5000 geboorten. Als deze cijfers ook voor de Nederlandse situatie zouden gelden dan gaat het uitgaande van 180.000 geboortes per jaar om minimaal 36 en maximaal 72 gevallen van vasa praevia.
Hoeveel preventieve keizersnedes worden jaarlijks verricht om te voorkomen dat gezonde baby’s overlijden, of ernstig gehandicapt raken ten gevolge van vasa praevia?
Dat is niet precies bekend. De NVOG informeert mij dat uitgaande van een incidentie variërend van 1:2500 tot 1:5000 er jaarlijks bij een aantal van 180.000 geboortes minimaal 36 en maximaal 72 preventieve keizersnedes nodig zijn, mits alle vasa praevia’s zouden worden opgespoord. Aangezien er in 2010 één sterfgeval in de landelijke audit door vasa praevia is beschreven, worden volgens de NVOG de meeste vasa praevia’s waarschijnlijk opgespoord. Ook wijst de NVOG er op dat er tegenwoordig aanvullend echografisch onderzoek wordt verricht bij een laagliggende placenta of een twee-lobbige placenta. Dit zijn risicofactoren voor vasa praevia.
Hoeveel baby’s raken jaarlijks (ernstig) gehandicapt ten gevolge van vasa praevia?
Sinds 2010 worden alle sterftes van kinderen rondom de bevalling landelijk gemeld en geregistreerd. In het rapport «perinatale audit; eerste verkenningen2» waarin de Nederlandse perinatale sterfte van 359 kinderen rond de uitgerekende datum in 2010 wordt gerapporteerd, wordt onder de 171 volledig geclassificeerde sterftes één keer vasa praevia als oorzaak gevonden.
In 2010 vonden ongeveer 185.000 bevallingen in Nederland plaats. Het lijkt aannemelijk dat de incidentie in Nederland niet hoger is dan in de ons omringende landen en dat het een zeldzaam voorkomend probleem betreft. Volgens het lotgenotencontact van de vasa praevia foundation traden er in 2010 en 2011 jaarlijks 4 sterftes op als gevolg van vasa praevia. Deze getallen kunnen wij niet bevestigen, aangezien vasa praevia niet altijd specifiek als doodsoorzaak wordt vermeld.
Het exacte aantal baby’s dat jaarlijks (ernstig) gehandicapt raakt als gevolg van vasa praevia is niet bekend, maar hoewel ieder geval op zich uiteraard zeer tragisch is, betreft het waarschijnlijk zeer kleine aantallen volgens de NVOG. In Nederland wordt de aandoening vaak opgespoord. Bij de meeste vrouwen wordt de insertie van de navelstreng onderzocht en wordt in hoog risico zwangerschappen zoals tweelingzwangerschappen naar de locatie van de placenta en de navelstreng gekeken. Bij een laagliggende placenta of een placenta bilobata wordt doorverwezen naar de tweedelijnszorg en daar wordt specifiek onderzoek gedaan met behulp van doppler. Aangezien de meeste vrouwen met vasa praevia een of meerdere risicofactoren hebben zoals een laagliggende placenta, een placenta bilobata of een marginale insertie van de navelstreng wordt zo het merendeel opgespoord.
Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel baby’s overlijden jaarlijks ten gevolge van vasa praevia?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in Nieuw-Zeeland en Australië de screening op vasa praevia onderdeel uitmaakt van het Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO)? Zo ja, op basis van welke gegevens komen zij tot deze beleidslijn?
In juli 2012 is de richtlijn vasa praevia (C-Obs 47) goedgekeurd door de Royal Australian and New Zealand College of Obstetricians and Gynecologists waarin screening in een hoogrisico populatie is ingevoerd. Daar wordt nu gescreend bij een groep vrouwen met een verhoogd risico op vasa praevia. Dit gebeurt in Nederland volgens de NVOG ook (zie antwoord op vraag 4 en 5). De meeste landen doen het op deze manier, waaronder de Engelsen en de Amerikanen.
Wat is het oordeel van de beroepsvereniging van verloskundigen KNOV over het opnemen van screening op vasa praevia in het SEO?
Hoewel vasa praevia echoscopisch zou kunnen worden gediagnosticeerd en er hoge specificiteitscijfers (weinig fout-positieven) worden gerapporteerd, is volgens de NVOG nog niet onderzocht of deze specificiteit net zo hoog is als routinematig zou worden gescreend in de algemene zwangerenpopulatie. Verder is volgens hen ook niet bekend wat de sensitiviteit (wordt de ziekte ook altijd gedetecteerd als deze er is?) van een algemene screening is. De nauwkeurigheid van een screenings onderzoek naar vasa previa in de dagelijkse praktijk is dus nog niet voldoende duidelijk. Een extra probleem voor de praktische toepasbaarheid van een algemene screening volgens de NVOG is de lage frequentie van voorkomen van vasa previa, wat de nauwkeurigheid nog verder benadeelt. Eventuele nadelen van een algemene screening kunnen bijvoorbeeld zijn dat door een fout-positieve diagnose een mogelijk onnodige keizersnede bij 35–36 weken zwangerschapsduur wordt verricht.
Overigens zou het invoeren van een algemene screening op vasa previa vallen onder de Wet op het Bevolkingsonderzoek. Introductie op een dergelijke schaal zal niet worden goedgekeurd voordat de screening is beoordeeld op effectiviteit, kosten en mogelijkheid tot evaluatie.
Net zoals de Britse gynaecologen vereniging (RCOG) heeft de NVOG ervoor gekozen om onderzoek naar vasa previa te beperken tot hoog-risico groepen. Het onderzoek naar vasa previa gebeurt met vaginaal echo-onderzoek met color-Doppler. Met deze laatste techniek kunnen vasa previa goed in beeld worden gebracht omdat ze de bloedstroming in deze vaten in beeld brengen.
In de eerder genoemde richtlijn wordt geadviseerd om indien de placenta in het 2e trimester (bijvoorbeeld tijdens het Structureel Echoschopisch Onderzoek (SEO)) laag- of voorliggend is, middels transvaginale echoscopie te beoordelen of er sprake is van vasa praevia. In het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) is opgenomen dat de lokalisatie van de placenta moet worden beschreven. Met name dient hierbij de positie van de onderrand van de placenta ten opzichte van de blaas te worden bepaald. Bij de meeste echo instituten die dit soort onderzoeken verrichten, wordt bovendien ook genoteerd waar de navelstreng insertie op de placenta zich bevindt. Patiënten die een hoog-risico vormen worden hiermee meestal opgespoord.
Ook bij een laagliggende placenta in het 3e trimester wordt geadviseerd de insertieplaats van de navelstreng te bepalen en wordt geadviseerd om te screenen op vasa previa.
Gezien de resultaten van de eveneens bovengenoemde perinatal audit resultaten uit 2010, lijkt het erop dat het merendeel van de zwangerschappen waarbij sprake is van vasa previa in Nederland met deze strategie worden opgespoord.
Op dit moment is de diagnostiek van vasa previa geen standaard onderdeel van de training van echoscopisten voor het structureel echoscopisch onderzoek. Wel maakt exacte beschrijving van de positie van de placenta hier deel van uit. Gynaecologen en arts-assistenten gynaecologie zijn uiteraard wel opgeleid om screening naar vasa previa te verrichten. Hoog-risico groepen worden over het algemeen door hen beoordeeld.
Wat betreft de technische aspecten rondom de beantwoording van de vragen sluit de KNOV zich aan bij de antwoorden van de NVOG.
Wel geeft de KNOV aan zich te kunnen voorstellen dat op een zeker moment in de toekomst het Centraal Orgaan voor de programmatische prenatale screening hierover opnieuw advies wordt gevraagd, gezien de inmiddels verschillende opvattingen over opname in het screeningprogramma.
Wat is het oordeel van de beroepsvereniging van gynaecologen NVOG over het opnemen van screening op vasa praevia in het SEO?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid het Centraal Orgaan prenatale screening advies te vragen over het nut van screening op vasa praevia? Zo neen, waarom niet?
In 2008 heeft het Centraal Orgaan zich gebogen over deze vraag. Het Centraal Orgaan heeft toen geconcludeerd dat onduidelijk is of bij systematische screening de voordelen wel opwegen tegen de nadelen. Zie mijn antwoord op vraag 7 en 8. Het gaat om zeer kleine aantallen van een vasa praevia, waardoor er bij opname in het SEO sprake zal zijn van fout-positieven en mogelijk onnodige keizersneden. Het Centraal Orgaan heeft destijds geconcludeerd dat er geen verdere actie nodig was op dit punt. Alles afwegend zie ik geen reden om het Centraal Orgaan op dit moment opnieuw om advies te vragen.
Het bericht dat Tristan van der V. een wapencontract tekende met zijn vader en politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Tristan van der V. en zijn vader op papier hadden vastgelegd dat Van Der V. bij een nieuwe depressie zijn wapens zou inleveren?1
Het «contract» waar in het verhoor naar wordt verwezen betreft een briefje van Tristan aan zijn vader. Het briefje is na 9 april 2011 bij de ouders aangetroffen en was niet eerder bij de politie bekend.
Klopt de bewering van de betrokken jurist dat de politie dit zogenaamde contract mede had ondertekend en derhalve had moeten weten van de psychische problemen van Van Der V.? Zo ja, kunt u hier nadere uitleg over geven?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre worden dergelijke afspraken tussen politie en wapenvergunninghouders gemaakt?
Dergelijke afspraken zijn en worden niet gemaakt.