Het bericht "Seksuele intimidatie co-assistenten" |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Seksuele intimidatie co-assistenten»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Seksuele intimidatie is nooit acceptabel. Studenten, waar onder coassistenten, moeten kunnen leren in een veilige omgeving.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2006 naar aanleiding van een gelijksoortige enquête vertrouwenspersonen zijn aangesteld, maar daarvan door weinig studenten gebruik wordt gemaakt? Is bij studenten bekend dat er speciale vertrouwenspersonen zijn waar zij terecht kunnen en is bekend waarom studenten daar geen gebruik van maken?
De enquête van het KNMG Studentenplatform uit 2006 is inderdaad de aanleiding geweest voor umc’s om vertrouwenspersonen aan te stellen. Voor algemene ziekenhuizen en umc’s geldt dat in de CAO nadrukkelijk aandacht is voor het voorkomen van ongewenste intimiteiten en de behandeling van klachten bij ongewenste intimiteiten. Het onderzoek over seksuele intimidatie onder coassistenten van het KNMG studentenplatform geeft geen verklaring waarom studenten de vertrouwenspersonen niet weten te vinden.
Hoe kunt u, samen met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), stimuleren dat studenten wel gebruik gaan maken van vertrouwenspersonen?
De NFU en haar leden nemen het signaal zeer serieus. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek gaat de NFU daarom samen met het KNMG studentenplatform bekijken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Daarnaast zal bij de eigen studenten advies ingewonnen worden via co- of masterraden (vertegenwoordigingen van coassistenten). Decanen zullen waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Welke sancties kan het ziekenhuis nemen als een specialist of staflid seksueel intimiderend gedrag vertoont?
De Arbeidsomstandighedenwet biedt het algemeen juridisch kader voor het veiligheids- en gezondheidsbeleid van de werkgever voor zijn medewerkers. Voor algemene ziekenhuizen en umc’s geldt ook dat in de CAO is vastgelegd dat zij streven naar het voorkomen van seksuele intimidatie en daartoe maatregelen nemen. Ieder ziekenhuis geeft daaraan concrete invulling door een regeling die het personeel moet beschermen. Een belangrijk onderdeel van een dergelijke regeling is het kunnen opleggen van disciplinaire straffen, uiteenlopend van een schriftelijke berisping tot ontslag.
Bent u ervan op de hoogte dat 6 op de 10 ondervraagden zeggen geïntimideerd te zijn door een patiënt? Hebben ziekenhuizen daar beleid op? Zo nee, kunt u dan aangeven wat u hier precies aan gaat doen?
Ik ben onder de indruk van de uitkomsten van de enquête. Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Dat geldt ook voor seksuele intimidatie. Daarom heb ik in maart 2012 het Actieplan Veilig werken in de zorg opgesteld met sociale partners in de zorg, waar onder de ziekenhuizen, en de ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3. Het Actieplan bouwt voort op het lopend beleid van sociale partners en het kabinet om een veilig werkklimaat te realiseren. Voor het beleid van ziekenhuizen op het terrein van seksuele intimidatie verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u, aangezien er in 2006 en in 2012 ongeveer dezelfde resultaten uit de enquête kwamen, de komende jaren monitoren of de seksuele intimidatie in de ziekenhuizen nu echt gaat dalen?
Ik ben bereid seksuele intimidatie van zorgverleners te monitoren. Daarbij zal ik aansluiten bij het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Dit programma wordt uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau in opdracht van sociale partners en mij.
Het bericht dat 135 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorggroep VDA in Veghel vraagt ontslag aan voor 135 medewerkers»?1
Ik heb van dit bericht kennisgenomen. Het is aan de Zorggroep VDA om afwegingen te maken over de inzet van de onderneming.
Verwacht u dat er de komende tijd meer thuiszorgaanbieders zullen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik beschik op dit moment niet over een landelijk beeld. Verwacht mag worden dat aanbieders rekening houden met de voorgestane vernieuwing van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Dat is ook noodzakelijk om de met de hervorming beoogde effecten te realiseren. Er zullen aanbieders zijn die zich terugtrekken en er zullen ook nieuwe aanbieders tot de markt toetreden. Dit kan de benodigde innovatie een impuls geven. Thuiszorgaanbieders zullen ook in de nieuwe situatie een zeer belangrijke rol spelen. De daadwerkelijke effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt worden nauwlettend in de gaten gehouden en in beeld gebracht door een arbeidsmarkteffectrapportage (AER).
Heeft u concrete aanwijzingen dat ook andere thuiszorgaanbieders stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Zo ja, welke? Op welke termijn gebeurt dit? Hoeveel ontslagen hangen hiermee samen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur van VDA die aangeeft dat het bieden van thuiszorg verliesgevend is vanwege het zorgakkoord en bezuinigingen van de regering?
Zorggroep VDA heeft ervoor gekozen om voor 135 thuishulpen ontslag aan te vragen. De organisatie heeft afgewogen of zij rendabel thuiszorg kon bieden en heeft een inschatting gemaakt van de vooruitzichten. Zoals gezegd, het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Voor zover de voorgenomen korting op het budget van de huishoudelijke hulp bijgedragen zou hebben aan het besluit om ontslag aan te vragen, geldt dat ik deze korting in 2015 en latere jaren aanzienlijk verzacht heb en dat voor 2014 geldt dat ook nieuwe cliënten een beroep kunnen doen op huishoudelijke hulp. Een en ander laat dus veel ruimte voor gemeenten en aanbieders om een goede invulling te geven aan gemeentelijk beleid.
Komt u door deze ontslagen tot het inzicht dat bezuinigen op de thuiszorg onverantwoord is?
In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2013 heb ik u mijn visie op de hervorming op de langdurige zorg toegelicht. De hervorming is noodzakelijk om de kwaliteit te verbeteren, de zorg houdbaar te maken voor toekomstige generaties en aan te laten sluiten bij de wijze waarop we samen leven en meer voor elkaar willen zorgen. Dit neemt niet weg dat de veranderingen veel gaan vragen van alle betrokkenen. Daar ben ik mij zeer van bewust.
Ziet u in dat niet alleen de medewerkers die nu ontslagen worden de dupe zijn van bezuinigingen op de thuiszorg, maar ook de mensen die zorg krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de zorg geregeld voor mensen die nu huishoudelijke verzorging van VDA ontvangen?
Zorggroep VDA heeft mij aangegeven dat zij in goed overleg met alle gemeenten waarin zij actief is plannen gemaakt heeft om de continuïteit van ondersteuning voor de cliënten te waarborgen. Daarnaast heeft de organisatie collega-aanbieders benaderd met de vraag of zij interesse hebben om de cliënten en het personeel over te nemen. Het uitgangspunt daarbij is dat de cliënten hun huidige thuiszorgmedewerker behouden. Thuiszorgmedewerkers zullen wel moeten solliciteren bij de andere aanbieders. In dit proces gelden de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO VVT) hierover hebben gemaakt. Op dit moment is dit proces nog gaande.
Kunt u garanderen dat de mensen die nu huishoudelijke zorg ontvangen straks hun vertrouwde en vaste thuiszorgmedewerker terugkrijgen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere zorgaanbieders kunnen of willen de thuiszorgmedewerkers overnemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep VDA heeft zoveel mogelijk aanbieders in de regio waar zij actief is benaderd om de werknemers over te nemen. Dit zijn enkele tientallen aanbieders. Of en zo ja onder welke voorwaarden deze medewerkers worden overgenomen is op dit moment nog niet bekend. Uitgangspunt is dat hetgeen in de CAO VVT daarover vastgelegd is, wordt gevolgd.
Kunt u garanderen dat de thuiszorgmedewerkers die door een andere zorgaanbieder worden overgenomen onder goede arbeidsvoorwaarden worden overgenomen en loon ontvangen volgens FWG 15 (FunctieWaardering Gezondheidszorg)? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen salarisgarantie bieden als een bedrijf op basis van een eigenstandige afweging besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers en medewerkers vervolgens bij een andere aanbieder in dienst treden. Uitgangspunt is dat de CAO VVT gevolgd wordt bij de overname van het personeel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van VDA dat de doorgeschoten bureaucratie één van de oorzaken van de problemen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb contact opgenomen met de directeur van Zorggroep VDA en gevraagd om een toelichting op de aan hem toegeschreven uitspraken in het artikel. De uitspraak over drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker was figuurlijk bedoeld en illustreerde het sentiment dat de directeur tijdens het interview voelde bij de hoogte van de beheerslast voor de huishoudelijke hulp. Het is dus niet een feitelijke weergave van de werkelijkheid. Wel deel ik de opvatting dat de administratieve lasten voor de zorgaanbieder en de burger zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Mede in het kader van uitwerking van de visie op de hervorming van de langdurige zorg bezie ik de mogelijkheden om de bureaucratie aan te pakken. Waar het mogelijk is om de uitvoering te versimpelen, dan zal ik dat doen.
Waarom zijn er drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker? Komt dit vaker voor? Zo ja, waar? Kunt u aangeven hoeveel geld hiermee verspild wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen gaat u treffen om de bureaucratie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.
De vergoeding van hoortoestellen aan mensen met een structurele functionele hoorbeperking |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat iedereen zoveel mogelijk geacht wordt om naar vermogen te werken? Zo ja, wat is de reden dat mensen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking geen beroep meer op het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen doen voor een vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van regulier werk?1 2
Iedereen wordt geacht om naar vermogen te werken, ook mensen met een structurele hoorbeperking. Sinds 1 januari 2013 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) op het punt van de hoorhulpmiddelen gewijzigd. Sindsdien kunnen alle noodzakelijke hoorhulpmiddelen inclusief bijbehorende apparatuur – ook wanneer deze (specifiek) nodig zijn voor het werk – worden verstrekt op grond van de Zvw. Daarom kan er geen beroep meer worden gedaan op het UWV voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Dit is geregeld met een wijziging van het Reïntegratiebesluit (Staatsblad 2012, 656). Het UWV stuurt mensen in voorkomende situaties door naar de zorgverzekeraar.
Acht u het voldoende toereikend dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking worden doorgestuurd naar de zorgverzekeraar voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van (regulier) werk?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de zorgverzekeraar functiegerichte hoorhulpmiddelen slechts voor 75% vergoed en dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking 25% van de kosten zelf moeten dragen en bovendien (een aanzienlijk deel van) het eigen risico moeten opsouperen om goed te kunnen functioneren als werknemer met een beperking?
Dat is waar voor zover het de vergoeding van hoortoestellen betreft. De eigen bijdrage van 25% is namelijk alleen van toepassing op de vergoeding van een hoortoestel. De aanspraak voor een werkende en niet werkende slechthorende is daarbij gelijk. Voor andere noodzakelijke hoorhulpmiddelen (bijvoorbeeld ringleidingen) geldt geen eigen bijdrage.
Hoe verhoudt het schrappen van de vergoeding van het UWV voor hoorhulpmiddelen voor personen met een structurele functionele hoorbeperking zich tot het onlangs gesloten sociaal akkoord3 waarin wordt voorgesteld een «activerend stelsel te vormen dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking waarbij inkomensregimes en ondersteunend instrumentarium worden gestroomlijnd en afwenteling tussen regelingen zoveel mogelijk worden voorkomen»?
Nu is er voor de verstrekking van hoorhulpmiddelen één wettelijk kader en één uitvoerder, respectievelijk de Zvw en de zorgverzekeraar. Dit sluit aan op de in het sociaal akkoord beoogde stroomlijning van instrumentarium voor mensen met een arbeidsbeperking.
Bent u bereid om het schrappen van de vergoedingen van hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of de vergoeding van functiegerichte hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen tot in ieder geval een vergoeding van 100%?
Nee, ik ben niet bereid om het schrappen van de vergoedingen voor hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of om de vergoeding van hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen. Vanaf 2013 is er één loket voor alle individuele hoorhulpmiddelen (namelijk de Zvw), is de aanspraak in de Zvw functiegericht omschreven, en bestaat er geen vergoedingslimiet meer. Dit betekent dat een slechthorende recht heeft op een Zvw vergoeding voor adequate individuele hoorhulpmiddelen die eveneens geschikt zijn voor de werksituatie. Om het schrappen van de vergoedingslimieten voor hoortoestellen zonder verhoging van de zorgpremie mogelijk te maken, is een eigen bijdrage van maximaal 25% van de prijs van het hoortoestel van toepassing. Het doelmatiger inkoopbeleid van zorgverzekeraars heeft inmiddels geleid tot een daling van de prijs van hoortoestellen. Dit werkt door in een daling van de eigen bijdragen.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te verstrekken van het aantal vergoedingen voor (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV en de vergoedingen van (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 door zorgverzekeraars?
Ja, hieronder treft u een overzicht van het aantal vergoedingen voor hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV zoals bekend bij het UWV.
2010
2011
2012
Toegewezen aanvragen
8.010
8.019
7.339
9,1
8,9
10,9
* in mln euro’s
** Eind 2012 zijn nog veel aanvragen ingediend. De daarvoor in 2013 geboekte kosten, zijn in dit overzicht meegenomen in 2012. Naar huidige verwachting volgt er nog ongeveer € 300.000,– aan kosten in verband met de toekenningen in 2013.
Vervolgens treft u hieronder het overzicht van de totale kosten aan hoorhulpmiddelen in de Zvw zoals deze op dit moment bekend zijn4. De stijging van het aantal hoortoestellen in 2012 is vooral te wijten aan het significant toegenomen aantal aanvragen in het 4e kwartaal. Over de uitgaven aan Zvw hulpmiddelen in 2013 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
2010
2011
2012
Aantal vergoedingen
186.200
186.300
205.500
137,6
141,9
179,4
* in mln euro’s
De opleiding van heftruckchauffeurs |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat opleidingen voor heftruckchauffeurs kwalitatief onder de maat zijn en niet garanderen dat een werknemer voldoende gekwalificeerd is om veilig met een heftruck te werken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien het grote aantal ongevallen (minimaal 1.600 ziekenhuisconsultaties & 5 doden per jaar) die op de werkvloer met heftrucks plaatsvinden, de opleidingen voor heftruckchauffeurs geen lege huls mogen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat in het kader van veiligheid op de werkvloer de kwaliteit van opleidingen voor heftruckchauffeurs dient te worden gewaarborgd en dat daarvoor meerdere maatregelen (zoals het stellen van minimum kwaliteitseisen aan heftruckopleidingen, de invoering van een kwaliteitscertificering en/of wettelijke verplichtingen) in aanmerking komen?
Ik erken en onderstreep het belang van kwalitatief goede opleidingen voor heftruckchauffeurs. De signalen en de daarbij genoemde voorbeelden van niet goede opleidingen zijn ernstig en moeten serieus genomen worden. Het ministerie heeft echter geen signalen ontvangen dat de genoemde problemen met heftruckopleidingen wijdverbreid zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat de vele inspanningen van bedrijven en brancheorganisaties op dit terrein ertoe leiden dat de kwaliteit van de opleidingen voor heftruckchauffeurs verder verbetert. Bedrijven en brancheorganisaties spelen daarbij een cruciale rol. Zij zijn in staat om de opleidingen goed te laten aansluiten op de praktijk, zodat deze «op maat» zijn.
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat zijn heftruckchauffeurs zo opgeleid zijn, dat deze de aan hen toegewezen taken kunnen uitvoeren. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht zijn werknemers doelmatig voor te lichten over veiligheids- en gezondheidsrisico’s en de in dat verband te nemen (preventieve) maatregelen.
In veel gevallen kiest een werkgever een heftruckopleiding uit de markt, die een groot en zeer divers aanbod aan heftruckopleidingen kent. Brancheorganisaties ondersteunen bedrijven daarbij actief.
Zo hebben de ondernemersvereniging voor vervoer en logistiek EVO en sectororganisatie Gezond Transport – met ondersteuning van de Inspectie SZW – een handleiding met kwaliteitscriteria ontwikkeld voor de selectie van de juiste opleiding voor heftruckchauffeurs.
Om de bedrijven daarin verder te ondersteunen is EVO bovendien van plan om meer inzicht te bieden in welke opleidingen aan de kwaliteitscriteria voldoen.
Zoals gezegd, vind ik met u dat kwalitatief goede opleidingen van groot belang zijn. Ik ga met brancheorganisaties in gesprek om dat nog eens onder de aandacht te brengen.
Kent u het artikel «How the EU subsidises Israel’s military-industrial complex»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen het Seventh Framework Program (FP7) van de EU het Israëlische bedrijf IAI, dat een belangrijke leverancier is voor het Israëlische leger, subsidie voor onderzoek heeft ontvangen, waaronder voor de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, het Israëlische bedrijf Israel Aerospace Industries heeft onder het Seventh Framework Program (FP7) onder meer subsidie ontvangen voor onderzoek – samen met twaalf andere Europese onderzoeksinstellingen – naar de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan Israëlische bedrijven die (ook) actief zijn in de militaire industrie?
Op basis van de voor handen zijnde gegevens kan ik u melden dat 23 Israëlische entiteiten voor een totaalbedrag van 26 miljoen euro deelnemen aan 49 FP7-projecten met het thema maatschappelijke veiligheid. Dit onderzoek in FP7 kent een zuiver civiele oriëntatie.
Kunt u bevestigen dat het Israëlische bedrijf Ahava, dat in een illegale nederzetting actief is, binnen het FP7 van de EU subsidie voor onderzoek heeft ontvangen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het bedrijf Ahava Dead Sea Laboratories voert vier projecten uit onder het Nanosciences, Nanotechnologies, Materials and new Production Technologies-programma (NMP). Dit zijn projecten over nanodeeltjes, milieu en gezondheid.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan bedrijven die in illegale nederzettingen actief zijn?
De Europese Commissie beschikt niet over een dergelijk overzicht. Ik kan u wel melden dat alle Israëlische bedrijven die genoemde subsidie ontvangen juridisch gevestigd zijn binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de EU door middel van subsidies investeert in de Israëlische militaire industrie en in Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van de criteria voor de toekomstige toekenningen aan derde landen van het genoemde programma vinden momenteel verkenningen plaats door de Europese Commissie. Zodra deze hebben geleid tot meer duidelijkheid over de technische en juridische (on)mogelijkheden van aanpassing van de criteria, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Vooruitlopend daarop kan ik u al wel melden dat wat het kabinet betreft bij de toekenning van Europese subsidies aan defensie-onderzoek in derde landen het voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij de criteria die gelden binnen het EU-wapenexportbeleid. Voorkomen moet worden dat subsidiestromen bijdragen aan interne conflicten, regionale instabiliteit en/of mensenrechtenschendingen.
Deelt u de opvatting dat er een einde aan deze praktijken moet worden gemaakt en dat binnen de opvolger van FP7, Horizon 2020, EU subsidies voor de Israëlische militaire industrie en voor Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen expliciet uitgesloten zouden moeten worden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier in EU-verband op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
De paardenvleesaffaire |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Willy Selten: terugroepactie is onzin»?1
Wij hebben kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur. In de brieven van 12 april jl. (nr. 26991-348) en 24 april (nr. 26991–357) en in het AO Voedselfraude d.d. 14 maart en 25 april jl. hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de zaak Selten, de redenen voor de terugroepactie en de stand van zaken daarvan.
De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Op grond van geldende wet- en regelgeving (Algemene Levensmiddelenverordening) moet het vlees daarom als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet daarom uit voorzorg van de markt worden gehaald.
Tot op heden heeft de firma Selten niet aan kunnen tonen dat het geleverde vlees afkomstig is van een herkomst die voldoet aan de wettelijke regels. Daarmee blijft gelden dat het door Selten in de betreffende periode geleverde vlees niet op de markt mag worden gebracht en dat het vlees dat wel op de markt is gebracht, van de markt moet worden gehaald.
Zoals wij u eerder hebben gemeld is er sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat wordt uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie. In het algemeen en ook in deze casus onthouden wij ons van beantwoording van vragen over lopende strafzaken dan wel beweringen van verdachten in lopende strafzaken. Wij kunnen hierover wel melden dat de resultaten van het opsporingsonderzoek tot op heden de ernstige verdenkingen bevestigen.
Klopt de bewering dat het overgrote deel van het paardenvlees waar naar gezocht wordt, zich bevindt in een vrieshuis? Zo nee, hoe weerlegt u de stelling van de heer Selten? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
In vervolg de beantwoording van vraag 1, melden wij dat wij in onze brief van 12 april jl. (nr. 26991-348) hebben aangegeven dat het Openbaar Ministerie op 26 maart informatie heeft vrijgegeven uit het strafrechtelijk onderzoek. Dat gaf aan dat uit gedetailleerd onderzoek van de NVWA-IOD naar de administratie van Selten in ieder geval vast is komen te staan dat in de periode van 1 januari 2011 tot 15 februari 2013:
Hoe weerlegt u de stelling van de firma Selten dat er geen fraude is gepleegd met paardenvlees en dat er geen paardenvlees verkocht is als rundvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) monsters heeft genomen waarvan geconstateerd is dat het paarden-DNA bevatte, terwijl de NVWA geïnformeerd was dat het ook paardenvlees betrof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u deze informatie?
De Inlichtingen en Opsporingsdienst van de NVWA werkt als professionele opsporingsdienst met monsterprotocollen die voldoen aan de eisen om bewijsvoering in een strafzaak te kunnen steunen. In dit onderzoek zijn monsters genomen om bewijs te vergaren dat sprake is van het omkatten van paardenvlees naar rundvlees. Uit monsteronderzoek van de voorraad van het vlees van Selten is in 35 van de 168 monsters paardenvlees aangetoond waar dit niet stond vermeld in de aanduiding.
Verder merken wij op dat de terughaalactie niet specifiek is gericht op het paardenvlees, maar op het in de periode van 1-1-2011 tot en met 15-2-2013 door Selten geleverde vlees, waarvan de herkomst niet bekend is.
Waar is de door de NVWA geponeerde stelling dat in het geval van Selten 4 miljoen kilo meer vlees is uitgegaan dan binnengekomen op gebaseerd en is het mogelijk de onderliggende administratie of onderzoeksresultaten openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft, ten behoeve van noodzakelijk uit te voeren toezichtsactiviteiten, medio april bepaalde informatie verstrekt vanuit de toenmalige stand van zaken in het opsporingsonderzoek. Hiertoe behoorde de betreffende informatie zoals aangehaald in uw vraagstelling. Verder kunnen wij hierover vanwege het lopende strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen doen.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen uw brief van 12 april jl. waarin u stelt dat op basis van acute dreiging van de volksgezondheid artikel 32 van de Warenwet kan worden uitgevoerd (het opleggen van een last onder bestuursdwang) en de stelling in uw brief van 16 mei jl. dat er nooit sprake is geweest van gevaar voor de gezondheid? Waarop is de grootschalige terugroepactie nu gebaseerd?2
Er is geen sprake van een discrepantie. In de betreffende uitzending is een onjuist beeld geschapen door citaten uit hun verband te halen. In onze brief van 12 april jl (TK 26 991, nr 347) hebben wij in het algemeen de Tweede Kamer geïnformeerd over handhaving van de regelgeving inzake voedselveiligheid, voedselkwaliteit hieronder mede begrepen. Het gaat hierbij om sanctiemogelijkheden zowel bij overtredingen op grond van de Wet Dieren als om overtredingen op grond van de Warenwet.
Het genoemde citaat («…om op zeer korte termijn een acute bedreiging van de volksgezondheid weg te nemen.») uit de brief van 12 april heeft betrekking op de Warenwet. De zaak Selten heeft echter geen betrekking op de Warenwet maar op de Wet Dieren. De last onder bestuursdwang (LOB) die is opgelegd aan het bedrijf Selten is op grond van de Wet Dieren. Op grond van de Wet Dieren is de staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Deze maatregel is gericht op het ongedaan maken van de overtreding en niet op het bestraffen van de overtreder. In de Wet Dieren is niet nader bepaald met het oog op welk belang een LOB kan worden opgelegd.
Zowel in de brief van 12 april jl (TK 26 991, nr 348) als in de brief van 16 mei jl is ten aanzien van de risico’s volksgezondheid het volgende aangegeven: «Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat er een gevaar is voor de volksgezondheid. Dit geldt zowel voor het vlees als voor de levensmiddelen waarin het vlees is verwerkt die op de markt zijn gebracht.» Er is derhalve geen sprake van een discrepantie in de Kamerbrieven.
Zoals aangegeven in onze brief van 24 april jl. is de terugroepactie gebaseerd op regels voortvloeiend uit de Algemene Levensmiddelenverordening (ALV). De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Waar uit de administratie de herkomst niet is af te leiden, moet op grond van geldende wet- en regelgeving (ALV) het vlees als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet uit voorzorg van de markt worden gehaald.
Een levensmiddelenexploitant is verantwoordelijk om procedures hiervoor in gang te zetten. De NVWA heeft Selten op 9 april een last onder bestuursdwang opgelegd om het uitgeleverde vlees uit voorzorg terug te laten halen en de afnemers te laten informeren, zodat zij hetzelfde kunnen doen voor alle uitgeleverde producten waar het betreffende vlees in is verwerkt. Het bedrijf heeft hieraan geen gehoor gegeven, waarna de NVWA op 10 april zelf de afnemers heeft geïnformeerd teneinde de producten van de markt te laten halen.
Ziet u aanleiding om eerdere beslissingen van u of de NVWA in deze zaak te herzien? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Tot op heden heeft de firma Selten niet aan kunnen tonen dat het geleverde vlees afkomstig is van een herkomst die voldoet aan de wettelijke regels. Daarmee blijft gelden dat het door Selten in de betreffende periode geleverde vlees niet op de markt mag worden gebracht en dat het vlees dat wel op de markt is gebracht, van de markt moet worden gehaald.
Bent u bereid deze vragen voor 29 mei te 12.00 uur te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen voor 29 mei 12.00 uur te beantwoorden.
De gezochte Syrië-ronselaar die opduikt in Shariawijk |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezochte Syrië-ronselaar duikt op in Shariawijk»?1
Ja.
Klopt het dat er drie keer aangifte is gedaan tegen deze jihad-ronselaar?2Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat deze ronselaar vrij rondloopt en een journalist te woord staat in de bewuste Shariawijk in Den Haag?
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken, mede om te voorkomen dat eventuele opsporingsbelangen zouden kunnen worden geschaad. Wel kan ik aangeven dat er aangifte is gedaan tegen mogelijke ronselaars en dat momenteel een opsporingsonderzoek loopt. Dit opsporingsonderzoek heeft nog niet geleid tot aanhoudingen.
Lopen er nog meer Syrië-ronselaars vrij rond waar politie en justitie niet tegen optreden? Zo ja, om hoeveel ronselaars gaat dit en waarom wordt hier niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u ervoor zorgen dat deze ronselaar, samen met eventueel andere ronselaars, direct wordt opgepakt voor het als misdrijf aangemerkte ronselen voor de jihad en gaat u er verder voor zorgen dat deze ronselaar indien mogelijk gedenaturaliseerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De handhaving van het ingezetenencriterium |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond het onderzoek van de stichting Epicurus?1
Het onderzoek van Epicurus is mij bekend. Voor een reactie op de voornaamste conclusies verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Herkent u zich in de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in veel coffeeshops (volgens het onderzoek 92 procent) boven de rivieren softdrugs worden verkocht aan buitenlanders? Klopt het dat hier ook nauwelijks controles plaatsvinden en geen overtredingen zijn vastgesteld?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 27 juni 2013 meldde heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten verzocht om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen. Ruim 95% van de burgemeesters van coffeeshopgemeenten heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven door middel van het toesturen van diverse documenten waaronder nieuw vastgesteld (coffeeshop- of Damocles-)beleid, handhavingsprotocollen en -matrices dan wel het kenbaar maken van een stand van zaken.
In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid (waaronder het ingezetenencriterium) worden gehandhaafd.
Klopt de visie van de geïnterviewde coffeeshophouders dat de straathandel is toegenomen?
Een toename van de illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid. Om hierop in te spelen is tegelijkertijd met de verscherpte handhaving van het ingezette beleid extra focus gelegd op de aanpak van straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Zoals ik uw Kamer meldde in mijn voornoemde brief van 27 juni 2013 is hierdoor in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, na de aanvankelijke piek in mei 2012 van gemelde incidenten in handel en overlast, een dalende trend ingezet, mede door een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s.
Klopt het dat in sommige gemeenten formeel wordt gehandhaafd en informeel zou worden verzocht de maatregel te negeren uit angst voor straathandel? Hoe beoordeelt u die angst?
Uit de informatie die ik van gemeenten heb ontvangen blijkt niet van een onderscheid tussen het formele beleid en een informele praktijk.
Klopt het dat in Nijmegen en Hilversum de handhaving van het ingezetenencriterium werd gestaakt?
In reactie op mijn verzoek aan de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen heeft de burgemeester van Hilversum gemeld dat het afgestemde handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) nog niet gereed was maar dat deze na vaststelling zal worden toegezonden.
De burgemeester van Nijmegen heeft mij een handhavingsplan toegestuurd waar het ingezetenencriterium onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op dit moment geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om artikel 13b Opiumwet toe te passen bij overtreding van het ingezetenencriterium. De burgemeester merkt hierbij op dat dit besluit de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om strafrechtelijk op te treden tegen de Nijmeegse coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium onverlet laat.
De burgemeester geeft aan dat hij heeft besloten om de handhaving van het ingezetenencriterium op te schorten omdat er volgens hem onduidelijkheden zijn rondom de handhaving. Hij is van mening dat er gemeenten in de omgeving zijn die het ingezetenencriterium niet handhaven. Daarnaast merkt de burgemeester op dat in het kader van lokaal maatwerk geen einddatum is gesteld. Ik heb eerder aangegeven dat er zo nodig naar aanleiding van de door burgemeesters geleverde informatie in overleg zal worden getreden. Het standpunt van de burgemeester van Nijmegen is voor mij aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Is dit onderzoek voor u aanleiding om maatregelen te treffen, zoals overleg met de betrokken burgemeesters?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen verloopt de implementatie van het coffeeshopbeleid conform de afspraken uit het regeerakkoord en zijn de resultaten in overeenstemming met de verwachtingen. Met gemeenten die in hun handhavingsbeleid het ingezetenencriterium niet hebben opgenomen of niet van plan zijn dit op te nemen wordt in gesprek gegaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de aanpak van straathandel en straatoverlast in zuid Nederland?
Ja.
De aanpak van de woekerpolisaffaire |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de woekerpolisaffaire het vertrouwen in Nederlandse verzekeraars sterk heeft geschonden en de afwikkeling van de affaire al te lang voortsleept?
De problemen met beleggingsverzekeringen hebben grote gevolgen gehad voor het vertrouwen in Nederlandse levensverzekeraars. Deze problemen zijn al langere tijd bekend en er verkeren nog steeds klanten in onzekerheid. Dat is fnuikend voor het herstel van vertrouwen. Het is aan verzekeraars om zich in te zetten om het vertrouwen weer terug te winnen. Er zijn al verschillende stappen gezet, maar zolang er nog klanten in onzekerheid verkeren is dat niet voldoende geweest. Voor het herstel van vertrouwen is het belangrijk dat verzekeraars goed flankerend beleid hebben. Uit het rapport dat ik recent aan uw Kamer heb aangeboden blijkt dat verzekeraars hun beleid gericht op klanten met een beleggingsverzekering hebben verbeterd.1 Zo zijn overstapdrempels weggenomen, wordt geen kwijting gevraagd bij uitbetaling van de kostencompensatie en worden mogelijkheden geboden om binnen lopende beleggingsverzekeringen kosteloos de overlijdensrisicodekking aan te passen of los te zetten van de beleggingsverzekering. Het actief benaderen en helpen van klanten met een beleggingsverzekering die niet meer voldoet is echter minstens even belangrijk als goed flankerend beleid. Ik ben daarom ook teleurgesteld dat uit de vorige rapportage van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bleek dat verzekeraars zich nog te weinig actief opstellen richting klanten met een beleggingsverzekering. Ik heb verzekeraars opgeroepen om nu alles op alles te zetten om bij de volgende toetsing van de nazorg beleggingsverzekeringen door de AFM betere resultaten te laten zien. In de komende periode zal de AFM monitoren hoe de nazorg wordt aangepakt door verzekeraars. De resultaten worden begin 2014 vastgesteld. Ik zal uw Kamer over deze resultaten informeren. Het belangrijkste resultaat zou moeten zijn dat mensen met een beleggingsverzekering, en vooral mensen die in een kwetsbare positie verkeren, op korte termijn worden geholpen door hun verzekeraar of adviseur en niet meer het gevoel hebben dat ze in de kou staan. Onder klanten die in een kwetsbare positie verkeren versta ik in dit geval klanten waarvan de polis een (verwachte) nihil of negatieve waarde heeft en klanten met een beleggingsverzekering ten behoeve van de oudedag of de aflossing van hun hypotheek waarbij de beleggingsverzekering een fors lagere waarde heeft dan de oorspronkelijke doelstelling. Bij deze klanten is het van groot belang dat de verzekeraar en de adviseur de klant helpen om zijn huidige positie en de verbetermogelijkheden helder te krijgen, zodat de klant bewuste keuzes kan maken voor de toekomst waardoor de oorspronkelijke doelstellingen waarvoor de beleggingsverzekering is afgesloten weer in beeld kunnen komen.
Deelt u de mening dat de onzekerheid bij mensen over het met de aangegane beleggingspolissen kunnen aflossen van een huis of het kunnen voorzien in een behoorlijk pensioen zo snel mogelijk moet worden weggenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel woekerpolissen kennen op dit moment een negatieve waarde?1 Welke compensatie wordt mensen met een woekerpolis die «onder water staat» door verzekeraars geboden? Welke acties worden door verzekeraars ondernomen om eventuele problemen met de aflossing van een huis of onvoldoende pensioenvoorziening te treffen?
Uit de media en van de toezichthouder heb ik begrepen dat er nog steeds polissen zijn met een verwachte negatieve waarde. Iedere polis waarvan de uiteindelijke waarde nul of negatief is, is er één teveel. Verzekeraars moeten op korte termijn zorgen dat alle klanten met een dergelijke polis actief worden benaderd, zodat zij zelf kunnen aangeven hoe ze hun beleggingsverzekering willen wijzigen. Bijvoorbeeld het aanpassen van de overlijdensrisicodekking of het los zetten van de overlijdensrisicodekking van de beleggingsverzekering kan deze mensen helpen. De AFM zal toetsen hoe de nazorg beleggingsverzekeringen de komende tijd wordt opgepakt. Verder hebben de grote verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim akkoorden gesloten waarin ook regelingen zijn opgenomen voor schrijnende gevallen. In die akkoorden is weergegeven wanneer een geval als schrijnend kan worden gezien. Ook merkbare gevolgen van hefboom- en inteereffecten kunnen betekenen dat een geval schrijnend is. De beoordeling of aan de voorwaarden uit de akkoorden wordt voldaan ligt ten eerste bij de verzekeraar. Als de klant niet tot overeenstemming met de verzekeraar komt kan de klant zich richten tot de Commissie individuele schrijnende gevallen. Voor de compensatie van schrijnende gevallen hebben deze verzekeraars een aparte reservering. Om klanten te attenderen op de schrijnende gevallenregelingen zijn advertenties geplaatst. Verder verwacht ik van verzekeraars dat zij zich ook actief inzetten om klanten die (naar verwachting) tot deze categorieën behoren individueel te benaderen en te helpen.
Welk aandeel van de gedupeerden heeft inmiddels compensatie ontvangen voor het afsluiten van een woekerpolis?
De compensatie voor te hoge en intransparante kosten die op grond van de akkoorden is overeengekomen is bij bijna alle verzekeraars inmiddels in de polissen gestort. In de akkoorden zijn maxima voor de kosten opgenomen die lager liggen dan het percentage in het advies dat destijds door de ombudsman financiële dienstverlening is gegeven. Doorgaans is in de akkoorden een maximum opgenomen van 2,85%3 of 2,45%4 terwijl de ombudsman financiële dienstverlening destijds een maximum voorstelde van 3,5%. Met de kostencompensatie uit de akkoorden is een bedrag van circa € 2,5 miljard gemoeid. Deze compensatie biedt een bodem die klanten met een beleggingsverzekering waarvoor te hoge kosten werden gerekend, altijd krijgen. Daarnaast kan bij mensen met een beleggingsverzekering ook schade zijn ontstaan doordat destijds onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt. Dergelijke schade is niet in algemene zin vast te stellen, omdat het bijvoorbeeld ook afhankelijk kan zijn van de adviseur of de klant. Het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) en de burgerlijke rechter zijn geëquipeerd om te bepalen of er schade is en wat een passende omvang van de schadevergoeding is. Verschillende klanten hebben op deze manier ook al een compensatie gekregen van schade die is geleden door onjuiste of onvolledige informatie. Ook lopen er nog verschillende zaken. Het is daarom onmogelijk om op dit moment gemiddelden te bepalen.
Wat is de gemiddelde schade en wat is de gemiddelde geboden compensatie? Hoe verhoudt de gemiddeld geboden financiële compensatie zich tot de geleden schade gelet op de richtlijn voor een maximaal kostenpercentage geformuleerd door de financiële ombudsman?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze heeft het kabinet de belangen van gedupeerden van de woekerpolisaffaire proberen te borgen?
De inzet is altijd om de belangen van gedupeerden zo goed mogelijk te borgen. In dat kader zijn verschillende acties ondernomen. Ten eerste is er bij levensverzekeraars aangedrongen op het sluiten van akkoorden ten behoeve van algemene kostencompensatie. Beleggingsverzekeringen zijn gesloten tussen verzekeraars en hun klanten. Kostencompensatie is daarom ook tussen verzekeraars en consumentenstichtingen overeengekomen. De overheid heeft aangedrongen op deze onderhandelingen. Door de compensatie krijgen alle klanten een tegemoetkoming voor te hoge kosten. In het flankerend beleid is opgenomen dat verzekeraars bij uitbetaling van die compensatie geen kwijting vragen. Alle klanten die van mening zijn dat de compensatie in hun situatie onvoldoende is blijven dus de mogelijkheid houden om naar Kifid of de burgerlijke rechter te gaan.
Ten tweede is een best of class flankerend beleid van verzekeraars opgesteld. Het flankerend beleid van verzekeraars is gericht op het bieden van verbetermogelijkheden voor klanten met een beleggingsverzekering. De overheid heeft het flankerend beleid van alle verzekeraars in kaart gebracht. Daardoor hebben verzekeraars hun beleid ten gunste van klanten verbeterd. Zo wordt bijvoorbeeld de compensatie nu in de polis gestort en zijn voor deze klanten overstapbelemmeringen weggenomen. Ten derde richt ik mij met de AFM op het effectief inzetten van het flankerend beleid door verzekeraars. In dat kader wordt de nazorg beleggingsverzekeringen getoetst door de AFM. Verzekeraars moeten alle klanten met een beleggingsverzekering en vooral kwetsbare groepen daarbinnen benaderen en hen van dienst zijn om hun producten te verbeteren. De AFM zal over de nazorg begin 2014 een rapportage uitbrengen. Ik volg dit nauwgezet en zal de Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening aangaande de gerekende kostenpercentages door Nationale Nederlanden?2
De bedoelde uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening is een tussenuitspraak. Er is nog geen einduitspraak gedaan door de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Zolang deze zaak nog in behandeling is bij het Kifid is het gebruikelijk om daarover nog geen standpunt in te nemen.
Los van de inhoudelijke aspecten van deze zaak is het belangrijk dat klanten met een beleggingsverzekering bij het Kifid of de burgerlijke rechter terecht kunnen als hen onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt over hun beleggingsverzekering.
Houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht op de toepassing van het maximaal kostenpercentage of de «best of class» principes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de akkoorden die zijn gesloten tussen verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim zijn per akkoord afspraken gemaakt over de maximering van de kosten. Op dergelijke civiele overeenkomsten tussen twee partijen wordt geen direct toezicht gehouden door de AFM. Ook het flankerend beleid is beleid van verzekeraars waar de AFM niet rechtstreeks toezicht op houdt. De AFM toetst wel hoe effectief het flankerend beleid is ingezet. De rapportage daarover zal begin 2014 aan uw Kamer worden gezonden. Verder hebben de problemen met beleggingsverzekeringen ook geleid tot ontwikkelingen in regelgeving. Zo zijn verschillende nieuwe bevoegdheden voor de Autoriteit Financiële Markten toegevoegd of voorgesteld die het mogelijk maken om dergelijke problemen voor de toekomst te voorkomen. Zo kan gedacht worden aan toegevoegde transparantie-eisen, de toetsing van het product ontwikkelingsproces maar ook bijvoorbeeld het voorstel voor een algemene zorgplicht waarover ik in september met uw Kamer zal spreken.
Welke verwachtingen heeft u van de Commissie Oosting voor schrijnende gevallen gelet op de vele verkochte polissen en de berichtgeving op RTLZ?3 Is er een inschatting gemaakt van het aantal schrijnende gevallen dat zich zou kunnen voordoen? Kent de Commissie Oosting criteria voor het aanmerken van een schrijnend geval? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, hoe wordt dan geborgd dat voor alle gedupeerden een passende oplossing en compensatie wordt geboden?
De recent ingestelde Commissie individuele schrijnende gevallen past de schrijnende gevallen regelingen toe die zijn opgenomen in de akkoorden tussen de zes grote verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim. In die akkoorden is ook overeengekomen dat een Commissie individuele schrijnende gevallen ingesteld zou worden. De criteria in de verschillende akkoorden verschillen enigszins. Voor de precieze omschrijvingen wordt verwezen naar de onderdelen van de akkoorden die gaan over schrijnende gevallen. Van een individueel schrijnend geval is sprake in het geval van materiële, ongerechtvaardigde en onaanvaardbare gevolgen voor individuele polishouders die verband houden met de bijzondere c.q. specifieke productrisico’s van hun beleggingsverzekering (niet zijnde het reguliere beleggingsrisico). Daarbinnen behoren in de meeste akkoorden tot de schrijnende gevallen: beleggingsverzekeringen waarbij sprake is van een hefboom- of inteereffect, grote polissen en gevallen waarin sprake is van onvrijwillige afkoop. Vaak is er daarnaast nog een door de verzekeraar zelf in te vullen categorie. In de akkoorden is ook vastgelegd met betrekking tot welke categorieën schrijnende gevallen klanten zich tot de Commissie individuele schrijnende gevallen kunnen wenden.
Klanten moeten eerst bij hun verzekeraar aangeven dat zij een schrijnend geval zijn en gebruik zouden willen maken van de regeling uit het akkoord. De verwachting is dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de Commissie individuele schrijnende gevallen omdat het in het belang van verzekeraars is om klanten tijdens de klachtenprocedure te helpen en niet bij mensen die dusdanig zwaar zijn geraakt de discussie op de spits te drijven.
De medische behandeling van vreemdelingen |
|
Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven op grond waarvan u tot de conclusie komt dat er geen enkele reden is om geloof te hechten aan de beweringen van de vertrouwensarts van de Guinese asielzoeker?
Zoals ik in mijn brief van 21 mei 2013 reeds heb aangegeven, wordt een Intern Bijstandsteam (hierna IBT) niet zomaar ingezet. Een intern bijstandsteam kan worden ingezet bij de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting en het beheersbaar maken van incidenten met een verhoogd veiligheidsrisico waarbij de mogelijkheid bestaat dat geweld moet worden toegepast. Betrokkene heeft zich op meerdere momenten verbaal en fysiek intimiderend richting medewerkers van DJI uitgelaten. Dit is ook verschillende malen door het personeel gerapporteerd. Het karakter van de uitingen was dermate ordeverstorend en intimiderend dat het afdelingshoofd heeft besloten om het IBT-team in te schakelen bij de interne overbrenging van betrokkene. Bij deze beslissing is ook zijn gewelddadige en agressieve gedrag in het verleden betrokken, waarbij de betrokken ingeslotene herhaaldelijk medewerkers had beschadigd. Het afdelingshoofd heeft onder ambtseed een gedetailleerd verslag opgesteld van de gehele actie (aanleiding, uitvoering en afloop). Hierin is gemeld dat enkel dwang is gebruikt, zoals door de wet is toegestaan. Van schoppen en slaan was nadrukkelijk geen sprake.
Daarnaast hecht ik ook waarde aan het feit dat een IBT bestaat uit medewerkers uit de inrichting die volgens vastgestelde geweldsinstructies werken en hier speciaal toe zijn opgeleid en toegerust. De commandant van het interne bijstandsteam heeft conform de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen verslag uitgebracht aan de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam (hierna DCR).
Zoals ik reeds in de kamerbrief van 21 mei 2013 heb aangegeven, wordt een ingeslotene normaliter na een actie van het IBT onderzocht door de medische staf om te bezien of sprake is van eventuele verwondingen, die immers gezien de aard van een optreden door een IBT niet zijn uit te sluiten. De betrokken ingeslotene is derhalve ook bezocht door de medische staf, maar heeft een onderzoek geweigerd. Daarom kon niet worden vastgesteld of sprake was enige verwondingen. Ook eventuele blauwe plekken waren zonder verder onderzoek visueel niet waarneembaar. Op een later moment heeft mevrouw Bonsen wel geconstateerd dat sprake was van (enkele) blauwe plekken en ik ga – mede gelet op het feit dat zij betrokkene wel heeft onderzocht – ook uit van de juistheid van haar constatering. Er bestaat voor het overige een discrepantie tussen het beeld dat mevrouw Bonsen schetst en het verhaal dat ik heb opgemaakt uit meerdere door medewerkers op ambtseed opgemaakte verslagen.
Medewerkers van diensten als Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn opgeleid, getraind en geïnstrueerd om hun taken op professionele en humane wijze uit te voeren. Dit gevoegd bij hun grote betrokkenheid bij het werk, maakt dat beweringen als gedaan door mw Bonsen hard aankomen bij hen. Ik heb daar begrip voor. Dat laat onverlet dat dergelijke beweringen en «verhalen» wel worden bezien.
Het feit dat werkwijzen veelal geprotocolleerd zijn inclusief verantwoordingsmomenten, helpen mij bij het beoordelen van dergelijke bevindingen en het trekken van conclusies.
Zijn er camerabeelden beschikbaar die uitsluitsel geven over wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
Nee, het observeren van ingeslotenen in een cel vindt slechts in een zeer beperkt aantal gevallen plaats. Op grond van artikel 24a Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw) kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de ingeslotene noodzakelijk is, bepalen dat een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Camerabeelden worden normaliter 14 dagen bewaard. Aangezien de geestelijke of lichamelijke toestand van de betrokkene geen aanleiding gaf om hem onder observatie te stellen, zijn ook geen camerabeelden beschikbaar.
Bent u van mening dat een verdenking van mishandeling geuit door de vertrouwensarts die meerdere consulten heeft gehad met haar cliënt genoeg reden is om een onafhankelijk arts in te schakelen om deze zware aantijgingen te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat het standaard protocol is wanneer er dergelijke meldingen worden gedaan? Voorziet dit protocol ook in gevallen dat medisch onderzoek, bijvoorbeeld uit angst, wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn dan de stappen die gevolgd worden?
Een goede procedure in geval van mishandeling of slechte behandeling van gedetineerden is van groot belang. Een dergelijke procedure bestaat ook. Bij circulaire van 20 juli 2012, kenmerk 5735467/12/DJI is bepaald dat het bevoegd gezag (de directeur van de inrichting), wanneer het kennis neemt van een (vermoedelijke) integriteitsschending, gepleegd door een medewerker van DJI, dit meldt aan het Bureau Integriteit en Veiligheid van DJI. Ook een medewerker die kennis draagt van een (vermoedelijke) integriteitsschending kan daarvan melding doen bij het voornoemde Bureau. Vervolgens kan dit bureau een feitenonderzoek of een disciplinair onderzoek instellen en zo nodig een aanvraag tot een strafrechtelijk onderzoek initiëren. Thans was er, op basis van de beschikbare informatie, geen reden om een dergelijke melding te doen.
Zoals ik op 22 mei 2013 ook reeds tijdens het debat aan uw Kamer heb gemeld, heeft betrokkene aangifte van mishandeling gedaan. In het kader van het opsporingsonderzoek naar aanleiding van deze aangifte, zal worden beoordeeld of het optreden van de bewaarders, gelet op alle omstandigheden, aangemerkt moet worden als disproportioneel. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek dan ook af. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven, zal ik uw Kamer vertrouwelijk over deze individuele casus informeren. Vooralsnog lijkt mij dit prematuur.
Op welke gronden wordt een verzoek van een vreemdeling om in een isoleercel geplaatst te worden gehonoreerd? Is het gebruikelijk dat dergelijke verzoeken worden gedaan?
Op grond van artikel 24, juncto 23, van de Pbw kan de directeur de vreemdeling in afzondering plaatsen indien hij hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.
In de praktijk komt dit niet heel veel voor aangezien de afzonderingscellen minder faciliteiten bieden dan een reguliere cel of bijvoorbeeld een cel op een beheersafdeling. Voor uw beeld meld ik u dat in 2012 hierom 52 keer is verzocht.
Is het gebruikelijk dat een vertrouwensarts bij een consult geen gebruik kan maken van een medische onderzoekskamer? In hoeverre wordt de privacy van de vreemdeling tijdens een dergelijk consult gewaarborgd? Worden er tijdens dergelijke consulten, in het bijzonder bij honger- en/of dorststakers, ook primaire hulpmiddelen als een weegschaal ter beschikking gesteld? Is het gebruikelijk dat een overlegverzoek vanuit de vertrouwensarts gericht aan medische dienst wordt geweigerd? Zo ja, op welke gronden kan dit gebeuren? Deelt u de mening dat een dergelijk overleg in het belang van de gezondheid van de vreemdeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, mede naar aanleiding van uw uitspraken in het dertigledendebat over de versoepeling van het vreemdelingenbeleid d.d. 22 mei 2013, de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, informeren op welke wijze u de bovenstaande casus na hebt laten trekken door een onafhankelijk orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de verklaring van de vertrouwensarts dat zij en haar medisch team herhaaldelijk de toegang werd geweigerd tot de patiënten die daartoe het verzoek hebben ingediend?
Zoals reeds is aangegeven, is een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend en moet hij de keuze voor een arts ook zelf aangeven evenals wanneer (op welke dag en tijdstip) hij hem of haar wil zien. Dit laatste is met name ook van belang omdat een ingeslotene niet kan worden gedwongen om bezoek te ontvangen. Indien een ingeslotene niet heeft aangegeven dat hij een bepaalde vertrouwensarts wil spreken, dan wordt de betreffende arts ook niet toegelaten tot de inrichting.
Bij het plannen van een bezoek met de vertrouwensarts, dient natuurlijk wel rekening gehouden te worden met de situatie dat het consult dient plaats te vinden in een detentiecentrum. In beginsel gelden dan ook de reguliere «bezoektijden». Gelet op de precaire situatie waarin hongerstakers zich bevinden, wordt hier wel coulant mee omgegaan. Van de reguliere bezoekuren kan bovendien worden afgeweken indien een (medische) situatie deze afwijking rechtvaardigt. De directie van het DCR handelt conform deze regels. Van terugkomen op afspraken door de directie is geen sprake.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandeld indien een vertrouwensarts melding maakt van intimidatie, slaapdeprivatie en het plaatsen van vreemdelingen in een isoleercel zonder dat daar gegronde redenen voor zijn? Is het simpele feit dat de verantwoordelijke medewerker verklaart dat hiertoe wel gegronde redenen voor zijn voldoende om dergelijke meldingen als ongeloofwaardig te beschouwen? Zo nee, hoe worden dergelijke meldingen onderzocht?
In antwoord op de vragen 3 en 6, heb ik reeds beantwoord op welke wijze met signalen door derden wordt omgegaan. De ingeslotene kan zelf ook een klacht indienen indien hij of zij van oordeel is dat zijn rechten worden geschonden ofwel dat naar zijn oordeel sprake is van een onheuse bejegening. Dit kan allereerst door hiervan melding te maken in een gesprek met een leidinggevende, het afdelingshoofd of de directeur.
Daarnaast wordt conform artikel 62, lid 1 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij een klacht ten aanzien van een door of namens de Directeur van de inrichting genomen beslissing een beklagschrift behandeld door een door de onafhankelijke Commissie van Toezicht benoemde beklagcommissie. Dit kan bijvoorbeeld indien een vreemdeling van oordeel is dat hij geplaatst wordt in een afzonderingscel of strafcel zonder dat hier gegronde redenen toe zijn of bij een vermeende schending van de eigen artsenkeuze. Dit geschiedt volgens het principe van hoor en wederhoor. In beklag kan klager kan zich doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen.
Tenslotte treedt een van de leden van de Commissie van Toezicht wisselend op als maandcommissaris. Deze houdt tenminste eenmaal per maand spreekuur in de inrichting. Ingesloten vreemdelingen kunnen door middel van een verzoekbriefje een gesprek aanvragen met de maandcommissaris of een brief schrijven aan de maandcommissaris.
Het kan dan bijvoorbeeld gaan over klachten over bejegening, intimidatie of vermeende slaapdeprivatie. Ingesloten vreemdelingen worden via de huisregels over de beklagprocedure op de hoogte gesteld. Naast het indienen van een klacht, kan een ingesloten vreemdeling, indien hij dit wenst, uiteraard aangifte doen bij de politie. Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft de betreffende ingeslotene van deze laatste mogelijkheid gebruik gemaakt. Ten overvloede wijs ik erop dat in het onderhavige geval van nachtelijke controles leidend tot slaapdeprivatie geen sprake is geweest.
Is het waar dat de vertrouwensarts de toezegging kreeg dat zij toegang zou krijgen tot vreemdelingen die daartoe en verzoek hadden ingediend? Is het waar dat de medische dienst van het detentiecentrum Rotterdam vervolgens op last van de directie op deze afspraak terug moest komen? Zo nee, kunt u aangeven hoe de zaken dan wel zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe vreemdelingen, al dan niet in hongerstaking en/of in isolatiecel, het verzoek kunnen indienen een consult te krijgen met een vertrouwensarts? Kan dit slechts via de advocaat of ook namens familieleden?
Ik hecht veel waarde aan de begeleiding van mensen die aan mijn zorg zijn toevertrouwd. De medische verzorging vormt hier een zeer belangrijk onderdeel van deze begeleiding. Elke gedetineerde heeft op basis van artikel 42 van de Pbw recht op medische verzorging. Dit betekent niet alleen dat de gedetineerde recht heeft op een inrichtingsarts (die functioneert als huisarts), maar ook dat deze regelmatig beschikbaar is. (zoals dat ook in het huidige geval gebeurt). De aan de inrichting verbonden arts is verantwoordelijk voor de behandeling. Daarnaast is aan alle hongerstakers en/of vochtweigeraars aangeboden om te worden bezocht door een vertrouwensarts (een niet aan de inrichting verbonden, maar wel door DJI bekostigde arts). Enkelen onder hen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Een ingeslotene mag ook een arts van eigen keuze raadplegen als vertrouwensarts.
Een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, is dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Er moet een zogenoemde vertrouwensrelatie kunnen ontstaan. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend, maar hij moet de keuze voor een arts wel zelf kenbaar maken en ook aangeven wanneer hij hem of haar wil zien. Een verzoek om een vertrouwensarts is vormvrij en kan bij het personeel, een arts, een advocaat of andere gemachtigde worden gedaan.
Ten aanzien van ter beschikking gestelde ruimte en hulpmiddelen geldt het volgende. Uitgangspunt is dat de medische zorgverlening binnen de detentiecentra voor vreemdelingen gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarbij dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met de situatie van vrijheidsontneming. Indien betrokkene zelf om een vertrouwensarts heeft verzocht, dan stelt de directeur op basis van artikel 42 van de Pbw in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast. Afhankelijk van de aard van het consult, kan het wenselijk zijn dat de vertrouwensarts beschikt over primaire hulpmiddelen. Bij de beoordeling van de vraag welke ruimte en hulpmiddelen ter beschikking worden gesteld, wordt rekening gehouden met de orde en veiligheid in de inrichting.
Ten behoeve van de ruimte merk ik op dat het inderdaad klopt dat consulten van een vertrouwensarts doorgaans worden gehouden in een zogeheten spreekkamer. Dit is in afwijking van het dagelijkse spraakgebruik een kamer die gebruikt wordt voor ambtelijke contacten met ingeslotenen, bijvoorbeeld van de advocaat). Het karakter doet recht aan de vertrouwelijkheid en de aard van het contact (anders dan de inrichtingsarts is een vertrouwensarts geen behandelend arts). Alhoewel de directeur bevoegd is toezicht uit te oefenen met het oog op de orde of de veiligheid in de inrichting, wordt de vertrouwelijkheid zoveel als mogelijk gerespecteerd en gewaarborgd.
Medische hulpmiddelen maken geen onderdeel uit van de standaardinrichting van een spreekkamer. Indien enigszins mogelijk (voor zover beschikbaar en het gebruik ervan verantwoord is), worden ze desgevraagd ter beschikking gesteld. In Vught is dan ook ten behoeve van het consult een weegschaal aan mevrouw Bonsen verstrekt.
Is het waar dat vertrouwensartsen niet/nauwelijks worden ingelicht over de medische nazorg bij honger- en/of dorststakers? Is het waar dat vreemdelingen die in honger- en/of dorststaking zijn gegaan binnenkort worden uitgezet terwijl volgens de vertrouwensarts de medische situatie zich daarvoor niet leent? Wordt er in dergelijke gevallen ook een second opinion van een onafhankelijk arts ingeschakeld? Zo nee, wat is dan wel de gebruikelijke procedure?
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie die gepaard gaat met de verschillende honger- en/of dorststakers vóór aanstaande dinsdag 28 mei 2013 te 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat er gesjoemeld zou worden met groene stroom |
|
Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Groene doelen, zonder het benodigd beleid»?1
Ja.
Is het waar dat al jarenlang bekend is dat er veel groene stroom wordt verkocht die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong in het buitenland?
De garanties van oorsprong vinden hun basis in de Richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG) van 23 april 2009. Op basis van deze richtlijn is import en export van garanties van oorsprong mogelijk. Het klopt dus dat het al geruime tijd mogelijk is om groene stroom te verkopen op basis van geïmporteerde garanties van oorsprong.
Zoals de leden Jansen (SP) en Leegte (VVD) in de regeling van werkzaamheden d.d. 14 mei jl. ook opmerkten, is dit de afgelopen jaren verschillende keren besproken in de Kamer.
Is het waar dat daardoor nieuwe (Nederlandse) duurzame opwekkingscapaciteit, waarbij daadwerkelijk meer duurzame energie wordt toegevoegd aan de totale productie, zich niet kan onderscheiden van groene stroom die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong van al jarenlang bestaande, vaak buitenlandse opwekcapaciteit zoals de Nederlandse Energie Maatschappij die inkoopt?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk voor de klant zou zijn als er gedifferentieerd wordt tussen groencertificaten, waarbij gekeken wordt naar de vorm van duurzame energie (windmolens, biomassa etc) en land of regio van herkomst?
Een garantie van oorsprong is een bewijs dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit geproduceerd is met behulp van hernieuwbare bronnen. Op een garantie van oorsprong staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit.
Groene stroom is een product dat door energieleveranciers in de markt wordt gezet. In principe kunnen leveranciers van elektriciteit hun stroomproducten onderscheiden naar alle genoemde kenmerken die op de garantie van oorsprong staan weergegeven. En dit gebeurt ook. Er zijn in Nederland bijvoorbeeld leveranciers van elektriciteit uit Nederlandse windmolens.
Is het waar dat er door verschillende milieuorganisaties en in samenwerking met de sector wordt gewerkt aan een meer transparant systeem zodat de consument straks een betere keuze kan maken? Zo ja, wat is de stand van zaken en bent u bereid om dit waar nodig te faciliteren? Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken hoe u een dergelijk systeem zelf kunt opstellen/ afdwingen?
Er zijn verschillende organisaties die een vergelijking maken van verschillende stroomproducten of van aanbieders van elektriciteit. De «groene stroom checker» van HIER Klimaatcampagne vergelijkt verschillende groene stroomproducten. WISE vergelijkt verschillende leveranciers van stroom met elkaar. Greenpeace en de Consumentenbond vergelijken energiebedrijven met elkaar. Verder kunnen stroomproducten een Milieukeur van SMK krijgen. Verder biedt de website van Milieucentraal informatie over groene stroom. Er zijn dus verschillende vergelijkingen van stroomproducten en van leveranciers van energie beschikbaar.
De verschillende organisaties bieden de consumenten verschillende methoden aan ter ondersteuning bij het kiezen van een leverancier van stroom. Het is mij bekend dat in april jl. de verschillende organisaties elkaar hun instrumenten hebben gepresenteerd en bediscussieerd. Er is hierbij niet afgesproken dat er wordt gewerkt richting één vergelijkingsysteem.
Ik zie het niet als taak van het Rijk om een systeem te faciliteren dat producten van verschillende bedrijven met elkaar vergelijkt.
Zoals ik in het wetgevingsoverleg over het verzamelwetsvoorstel STROOM (Kamerstukken II 2012/2013, nr. 33493) van 3 juni jl. heb aangegeven zie ik wel een mogelijkheid om meer transparantie te realiseren in de markt voor groene stroom. Vanuit de Richtlijn Hernieuwbare Energie zijn leveranciers van energie verplicht een stroometiket te publiceren. De ACM ziet hierop toe. Momenteel is het voor de energieleveranciers niet verplicht om op het stroometiket aan te geven in welk land de groene stroom is opgewekt en veel energieleveranciers vermelden deze informatie ook niet. Ik denk dat het land van herkomst zinvolle informatie is voor de consument en vind dat het vermelden hiervan bijdraagt aan de transparantie. Ik roep de energieleveranciers op om op hun stroometiket deze informatie te vermelden. Mijn ministerie gaat hierover in gesprek met de energieleveranciers.
Is het waar dat de meeste EU-lidstaten (met uitzondering van België) geen gebruik maken van groenestroomcontracten op basis van Garanties van Oorsprong? Denkt u dat een systeem van handel in Garanties van Oorsprong alleen werkt als de meeste EU-lidstaten meedoen?
In de Richtlijn Hernieuwbare Energie is bepaald dat de lidstaten een systeem van Garanties van Oorsprong ontwikkelen en in stand houden en dat deze garanties van oorsprong internationaal verhandelbaar moeten zijn. Dit is voor alle EU-lidstaten verplicht.
Landen die momenteel garanties van oorsprong importeren en exporteren zijn onder andere Duitsland, België, Finland, Zweden, Oostenrijk en Noorwegen.
Er zijn echter ook nog landen in transitie van hun oude nationale systeem van certificering van elektriciteit naar het Europese systeem van Garanties van Oorsprong. Deze landen moeten de komende tijd dus overstappen op het Garanties van Oorsprong systeem.
Is het waar dat de handel in Garanties van Oorsprong tussen lidstaten geen invloed heeft op het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie van de afzonderlijke lidstaten en dat deze handel dus volledig losstaat van de doelstellingen voor hernieuwbare energie? Vindt u een koppeling wenselijk?
Het klopt dat de handel in Garanties van Oorsprong geen invloed heeft op het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in de afzonderlijke lidstaten (Richtlijn hernieuwbare Energie, artikel 15, lid 2.).
In de Richtlijn is opgenomen dat de overdracht van duurzame energie tussen landen alleen mag meetellen wanneer dat ook is vastgelegd in een overeenkomst tussen overheden die is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Belangrijke reden hiervoor was dat enkele lidstaten bevreesd waren dat door hen gesubsidieerde hernieuwbare energie door middel van de handel in Garanties van Oorsprong al te gemakkelijk zou gaan meetellen bij de doelstelling van een ander land. In de huidige situatie van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie, acht ik herziening van de Richtlijn op dit punt op korte termijn niet waarschijnlijk.
Het bericht dat Brussel af wil van hervulbare olijfolieflesjes in restaurants |
|
Helma Lodders (VVD), Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel wil af van hervulbare olijfolieflesjes in restaurants»?1
Ja.
Op basis van welke bevoegdheden is dit besluit in het comité genomen?
Het besluit betreft een wijziging van een bestaande uitvoeringsverordening van de Europese Commissie met betrekking tot de handelsnormen voor olijfolie. In het kader van de Verordening inzake de Integrale Gemeenschappelijke Marktordening (verordening 1234/2007) is de Europese Commissie de bevoegdheid toegekend om handelsnormen vast te stellen voor olijfolie (artikel 113 en artikel 121).
Besluiten met betrekking tot uitvoeringsverordeningen van de Commissie worden genomen in het Beheerscomité voor de Integrale Gemeenschappelijk Marktordening. Hierin zijn de lidstaten vertegenwoordigd.
Deelt u de mening dat dit besluit van de Europese Commissie niets zal bijdragen aan de versterking van de interne markt en het draagvlak voor Europa?
Wij delen de mening dat voorschriften als deze het draagvlak voor Europa geen goed doen. Dat heeft Nederland ook steeds tijdens de discussies in het beheerscomité uitgedragen. Nederland heeft aangegeven het onbegrijpelijk te vinden dat de Commissie juist in deze tijden van economische tegenwind en krimpende budgetten met voorstellen voor lastenverzwaring voor de horeca en de controlediensten komt zonder daarvoor afdoende rechtvaardigingsgrond te bieden. Er is eveneens op gewezen dat het reguleren van de wijze waarop in horeca gelegenheden olijfolie aan tafel geserveerd wordt, aan het subsidiariteitsbeginsel raakt. Nederland heeft om deze redenen tegen de maatregel gestemd.
In hoeverre strookt dit besluit met het subsidiariteitsbeginsel, in overweging nemende dat de effecten van dit besluit beperkt blijven tot de lidstaten zelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke precedentwerking zal uitgaan van dit besluit richting andere sectoren en is hier geen sprake van willekeur?
De maatregel is gepresenteerd als een specifiek onderdeel van het actieplan van de Europese Commissie voor herstel van de Europese olijfoliesector door de kwaliteit van olijfolie te bevorderen en fraude in de sector te bestrijden. De maatregel kan daarmee worden opgevat als een bijzondere maatregel bedoeld om een specifieke situatie te adresseren – zij het dat naar de mening van Nederland de problemen van de Europese olijfoliesector van een structurele aard zijn die om andere oplossingen vragen dan maatregelen als deze. Vooralsnog is ons niet bekend dat de Europese Commissie overweegt op het terrein van andere sectoren gelijksoortige voorschriften met betrekking tot de horeca sector voor te stellen.
Is bekend welke uitvoeringslasten hiermee zijn gemoeid voor de horeca en worden dergelijke aspecten net als in Nederland betrokken bij de uiteindelijke afweging?
Bij de lastenverzwaring voor de horeca moet o.a. worden gedacht aan uitbreiding van de huidige controles in het kader van de hygiënewetgeving e.d. met controles op de aan tafel geserveerde olijfolie – daarbij zou dan ook analytisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. De horeca zou tevens te maken krijgen met een beperking in het aanbod van producten – er zouden immers enkel flessen met een speciale sluiting die navulling onmogelijk maakt mogen worden gebruikt – en daarmee mogelijk met hogere kosten. Ook zou de mogelijke toename in afval tot een lastenverzwaring kunnen leiden.
Nederland heeft de Commissie voortdurend gewezen op de lastenverzwaring voor ondernemers in de horeca. De Commissie heeft ook een beleid om administratieve lasten tegen te gaan, maar liet in dit geval andere belangen prevaleren (consumentenbescherming, belangen olijfsector).
Welke mogelijkheden zijn er nog om dit besluit aan te vechten?
Het verheugt ons dat Commissaris Çiolos, na de nodige politieke druk en de ophef in de media in de Europese Unie, heeft besloten om het besluit in te trekken.
Wat zegt dit volgens u over de wijze waarop dit soort besluiten in de Europese Unie genomen worden? Wat valt hieraan volgens u te verbeteren?
De Commissie dient, zeker als het gaat om de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden, rekening te houden met administratieve lasten, subsidiariteit en proportionaliteit. De Commissie dient tevens de gevolgen en het draagvlak van haar voorstellen in kaart te brengen. Commissaris Çiolos heeft in zijn persconferentie van 23 mei jl. gezegd geen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor te willen staan dat slechts de belangen van enkele lidstaten behartigt en toegegeven dat er bij de maatregel onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van horecaondernemers. Nederland zal er bij de Commissie op blijven aandringen dat haar voorstellen in het belang van burgers en bedrijven zijn, voorzien zijn van een goede rechtvaardigingsgrond, en scherp blijven toetsen op de subsidiariteit en proportionaliteit van haar voorstellen.
Het kabinet zal de Europese Commissie voor de zomer van 2013 een lijst sturen met EU wet- en regelgeving die leidt tot onnodige regeldruk voor ondernemers met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen. Conform de toezegging in het AO van 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen zal deze lijst ook aan de Kamer worden gestuurd. Het traject van regeldrukvermindering wordt in samenhang bezien met de subsidiariteitsexercitie uit het regeerakkoord, zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 29 362 nr. 212). Ook daarover zal uw Kamer voor het zomerreces een brief toegaan.
Het bericht ‘Meer tips over gedwongen prostitutie’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer tips over gedwongen prostitutie»?1
Ja.
Bent u bereid die campagne te intensiveren nu blijkt dat de campagne om bezoekers van prostituees aan te moedigen dwang en mensenhandel te melden succesvol is? Zo ja, op welke manier?
De campagne van Stichting M., die in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het beter in beeld krijgen van mensenhandel. Ik ben in overleg met Stichting M. om te bezien op welke wijze de campagne «Schijn bedriegt» wordt voortgezet. Ook de doelgroep van de campagne wordt hierbij betrokken.
Ziet u mogelijkheden om niet alleen klanten aan te moedigen dwang anoniem te melden, maar ook prostituees, zodat zij de signalen van dwang en uitbuiting in hun omgeving ook sneller melden? Bent u bereid om door middel van een campagne onder prostituees Meld Misdaad Anoniem verder bekend te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde stijging van het aantal meldingen, samen met de sterke groei van het aantal meldingen van mensenhandel bij Comensha, een indicatie van groei van gedwongen prostitutie of een indicatie van de jarenlange onwetendheid bij politie, justitie, hulpverleners, overheid en politiek over de omvang en ernst van gedwongen prostitutie in Nederland?
De bestrijding van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet. Door de inzet op een brede, integrale aanpak van – naast politie en Openbaar Ministerie – partijen als de KMar, ISZW, Kamers van Koophandel, CoMensha, de hotelbranche en Stichting M. is er meer zicht op mensenhandel en is er sprake van een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft recent nog aangegeven in het kader van haar rapportage «Mensenhandel in en uit beeld; cijfers vervolging en berechting 2008 – 2012» dat met name de prioriteit die mensenhandel de afgelopen jaren bij verschillende instanties heeft gekregen van invloed is geweest op het groeiend aantal geregistreerde zaken.
Kunt u nader inzicht geven in welke sectoren van prostitutie de meeste meldingen worden gedaan? Hoe is dit voor de meldingen ten aanzien van minderjarigen? Geven deze uitkomsten reden tot aanpassing/intensivering van het beleid? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Uit de meldingen bij Stichting M. kunnen geen aantallen meldingen per prostitutiesector worden afgeleid. Wel is bekend dat één op de vier meldingen (mogelijke) minderjarige slachtoffers van mensenhandel betreft. CoMensha registreert – voor zover bekend – wel de sectoren van prostitutie waarop meldingen betrekking hebben. Wanneer door de aanmelder niet wordt aangegeven om welke vorm van prostitutie het gaat, wordt «prostitutie» geregistreerd. Het overgrote deel van de meldingen van mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in 2012 is geregistreerd onder deze algemene noemer.
De cijfers uit het jaaroverzicht van CoMensha van 2012 laten verder zien dat de meeste meldingen over een specifieke vorm van prostitutie betrekking hebben op prostitutie in particuliere huizen/woningen. Wanneer alleen minderjarigen in beschouwing worden genomen is eveneens de niet-gespecificeerde categorie «prostitutie» het grootst. Waar de vorm van prostitutie is gespecificeerd, is uitbuiting in particuliere huizen/woningen ook de grootste categorie bij minderjarige (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting.
Ik acht de bescherming van minderjarigen in het bijzonder van belang, mede gezien de extra kwetsbare positie van deze groep. Om minderjarigen te beschermen tegen mensenhandel is de Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek ontwikkeld. Ik zal in de Task Force Aanpak Mensenhandel voorstellen om hiernaast ook expliciet te focussen op minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Wat zijn uw voornemens na 2013, als deze campagne is afgelopen, om bezoekers te blijven stimuleren alert te zijn en melding te doen? Heeft u hiervoor middelen beschikbaar?
Bij het overleg met Stichting M. over de wijze waarop de campagne «Schijn bedriegt» wordt voortgezet, wordt ook de borging van deze campagne betrokken.
Het bericht dat zorgorganisaties veel mensen die het pgb verliezen geen zorg kunnen bieden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Per Saldo en ActiZ aangeven dat de mensen die per 1 januari 2014 hun persoonsgebonden budget (pgb) verliezen vanwege de 10-uursmaatregel in veel gevallen geen passende zorg in natura kunnen krijgen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat instellingen aan de mensen (die door het invoeren van de 10-uursmaatregel voor bestaande budgethouders hun pgb-dreigen te verliezen) in veel gevallen nee verkocht hebben, omdat zij de specifieke zorg niet kunnen bieden?
Ik ben bekend met de signalen en begrijp dat mensen zich zorgen maken. Het pgb is een goed instrument om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Zoals ik aangaf tijdens het nota-overleg over de Hervorming Langdurige Zorg van afgelopen week, overleg ik momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10-uursmaatregel uitgewerkt kan worden als budgethouders een beroep moeten doen op zorg in natura en of er alternatieve maatregelen zijn die passen binnen het budgettaire kader van het pgb. Ik verwacht uw Kamer hierover begin juli te kunnen informeren.
Deelt u de zorgen van Per Saldo en ActiZ dat deze mensen zonder zorg zullen komen te zitten vanwege de specifieke zorgvragen van deze budgethouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening, zoals u in uw brief van 18 april 2013 schrijft, dat er geen grote knelpunten zijn na doorgaan van de 10-uursmaatregel?2
In de brief van 18 april 2013 ging ik in op de situatie voor nieuwe cliënten die een indicatie hebben met alleen begeleiding voor minder dan 10 uur per week. Zij kunnen sinds 1 januari 2013 geen pgb meer aanvragen. Deze groep laat ik onder meer monitoren door de helpdesk van Per Saldo. Hieruit is tot dusver gebleken dat er zich geen grote problemen voordoen bij het vinden van passende zorg. De monitor zet ik voort, ook in 2014. De brief van 18 april 2013 ging niet over cliënten die nu al een pgb hebben. Over de situatie voor bestaande budgethouders vindt, zoals vermeld in antwoord 2 en 3, momenteel overleg plaats.
Verwacht u dat de invoering van de 10-uursgrens voor bestaande budgethouders wel tot knelpunten zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van ActiZ dat het niet past om de mensen die hun zorg al via een pgb ontvangen, de zeggenschap en keuzevrijheid te ontnemen?
Zeggenschap en keuzevrijheid voor cliënten zijn een groot goed. Een doelmatige en financieel solide pgb-regeling levert daar een belangrijke bijdrage aan. Overigens zijn zeggenschap en keuzevrijheid ook bij zorg in natura wettelijk geborgd.
Bent u met de directeur van ActiZ van mening dat de starre wet- en regelgeving op dit moment te weinig ruimte biedt om op korte termijn in te gaan op de specifieke en veelal gespecialiseerde hulpvraag van de groep mensen die het pgb zal verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zorgkantoren voor het jaar 2013 geen extra begeleiding hebben ingekocht om de instroom 2013 van de nieuwe mensen die onder 10 uursmaatregel vallen, op te vangen?
Nee. Uit navraag onder alle zorgkantoren blijkt dat er extra zorg voor deze doelgroep is ingekocht.
Kloppen de signalen dat de zorgkantoren geen extra begeleiding wensen in te kopen voor 2014 vanwege de overheveling per 2015 naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
De signalen herken ik niet. In het overlegtraject dat ik met het veld over de 10 uursmaatregel ben gestart merk ik bij zorgkantoren vanuit hun zorgplicht juist bereidheid om nieuwe aanbieders te contracteren. In het overlegtraject wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om dit te realiseren. Daarnaast worden alternatieven onderzocht.
Vindt u het verstandig om ouders, partners en andere inwonenden die (deels) uit het pgb worden betaald, te dwingen om de zorg die ver boven de gebruikelijke zorg uitkomt en van prima kwaliteit is, onbetaald te leveren, ook al is er een aanspraak op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)?
Zie antwoord vraag 2.
De handelwijze van de nVWA in de zaak Selten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 mei jl.?
Ja.
Klopt het dat de monsters die door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) genomen zijn bij Selten genomen zijn uit een partij die gelabeld was 70/30, dus niet uit een partij die uit rundvlees bestaat?
Uit het monsteronderzoek van de voorraad van het vlees van Selten is in 35 van de 168 monsters paardenvlees aangetoond, waar dit niet stond vermeld in de aanduiding. Zoals wij u eerder hebben gemeld is er sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek, dat wordt uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie. In het algemeen en ook in deze casus onthouden wij ons van beantwoording van vragen over lopende strafzaken dan wel beweringen van verdachten in lopende strafzaken. Wij kunnen hierover wel melden dat de resultaten van het opsporingsonderzoek tot op heden de ernstige verdenkingen bevestigen. Ook kunnen wij melden dat de Inlichtingen en opsporingsdienst van de NVWA als professionele opsporingsdienst werkt met monsterprotocollen die voldoen aan de eisen om bewijsvoering in een strafzaak te kunnen steunen. In dit onderzoek zijn monsters genomen om bewijs te vergaren dat sprake is van het omkatten van paardenvlees naar rundvlees.
Is het labelen van producten met uitsluitend «snippers 70/30 mix» of met de term «dunne lendenen» toegestaan? Zo nee, op welke wijze had het product dan gelabeld moeten worden? Mogen producten die niet juist zijn gelabeld worden verkocht? Welke sanctie staat op het onjuist labellen van de producten?
Nee, volgens artikel 4 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen moet, als er geen aanduiding «vlees» op het etiket staat, de aanduiding een omschrijving van de waar bevatten. Deze moet zo duidelijk zijn dat de koper van het product de ware aard kan bevatten en het kan onderscheiden van waren waarmee het product kan worden verward. Dus bij een aanduiding mix 70/30 moet het duidelijk zijn dat het om rund- en paardenvlees gaat. Wanneer er uitsluitend «snippers 70/30 mix» of de term «dunne lendenen» wordt gebruikt is dit niet het geval.
Wanneer er sprake is van verpakt rundvlees moet dit volgens EU verordening (EG) nr 1760/2000 worden vermeld op het etiket. Voor andere soorten verpakt vlees schrijft het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen in artikel 26 voor dat op het etiket een aanduiding en een productcode worden vermeld. Als de aanduiding «vlees» wordt gebruikt, dan moet volgens artikel 6 van het Warenwetbesluit Vlees, gehakt en vleesproducten de soort van het slachtdier worden vermeld. Dus zowel rund- als paardenvlees moet in de aanduiding worden vermeld.
Levensmiddelen die worden verkocht of verhandeld moeten juist zijn geëtiketteerd. Onjuist geëtiketteerde producten mogen niet worden verhandeld. Een overtreding van de etiketteringsvoorschriften kan worden bestraft met een bestuurlijke boete. In geval van afhandeling via het strafrechtelijk spoor kan de strafrechter een boete opleggen. Ook kan er via de Wet op economische delicten een gevangenisstraf, een taakstraf of een boete worden opgelegd.
Klopt het dat de NVWA ook rundvlees, waarvan onomstotelijk aantoonbaar is dat het rundvlees betreft (aan één stuk), wil vernietigen? Hoe rijmt u dit met de strijd om verspilling van voedsel tegen te gaan?
De herkomst van het vlees van Selten is door de op zijn minst ondeugdelijke administratie niet herleidbaar, waardoor niet is vast te stellen dat dit vlees aan alle voedselveiligheidsvoorschriften voldoet en bijvoorbeeld de vereiste keuringen op hygiëne en dierziekten heeft ondergaan. Onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek is of er sprake is van een frauduleus opgestelde administratie en criminele handelwijze. Waar uit de administratie de herkomst niet is af te leiden, moet op grond van geldende wet- en regelgeving (Algemene Levensmiddelenverordening) het vlees als niet geschikt voor humane consumptie of diervoeder worden beschouwd. Vlees dat ongeschikt is voor humane consumptie mag niet op de markt worden gebracht. Vlees dat al op de markt is gebracht, moet daarom uit voorzorg van de markt worden gehaald.
De levensmiddelenexploitant is op grond van de Algemene Levensmiddelenverordening zelf verantwoordelijk voor het bepalen van de uiteindelijke bestemming van de van de markt gehaalde producten. De geldende wettelijke regels bepalen de mogelijke bestemmingen die de exploitant aan het vlees kan geven. Alleen als door de levensmiddelenexploitant alsnog wordt aangetoond dat het vlees aan alle geldende voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, dan kan hij besluiten het van de markt gehaalde vlees opnieuw op de markt te brengen. De NVWA ziet erop toe dat deze bedrijven binnen de regels handelen.
Bij het besluit tot deze terughaalactie is de voedselveiligheid en de Europese wetgeving hierover leidend geweest. Dat laat onverlet dat de overheid voedselverspilling zo veel mogelijk wil tegengaan.
Klopt het dat de NVWA op de hoogte was van de invoer van een besmet paard, maar Selten pas 8 maanden na dato hiervan op de hoogte stelde?
Nee. Zoals wij in onze brief van 25 februari jl. (nr. 26991–340) aan uw Kamer hebben gemeld heeft de NVWA op 5 februari jl. een RASFF-melding van het Verenigd Koninkrijk ontvangen over fenylbutazon in gekoeld paardenvlees. Uit de melding bleek dat Selten één met fenylbutazon verontreinigd paardenkarkas geleverd heeft gekregen. De monstername in het Verenigd Koninkrijk heeft al op 21 mei 2012 plaatsgevonden.
Had bij bekendwording bij de NVWA van de invoer van een besmet paard niet onherroepelijk moeten worden ingegrepen, voordat het risico had kunnen ontstaan dat dit paard in de consumentenhandel terecht zou hebben kunnen komen?
De NVWA heeft de firma Selten geconfronteerd met de informatie uit de RASFF melding en gevraagd aan te geven waarin het vlees van het betreffende paardenkarkas in was verwerkt. Selten heeft het karkas niet kunnen traceren.
Daarnaast is aan het onafhankelijk Bureau Risicobeoordeling gevraagd om een beoordeling van de risico’s met fenylbutazon verontreinigd paardenvlees. Zoals weergegeven in onze brief van 25 februari jl. (nr. 26991-340) aan uw Kamer schat het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA in dat bij incidentele consumptie van paardenvlees met residuen fenylbutazon de kans op schadelijke effecten bij de mens zeer klein zal zijn.
Hoe is het mogelijk dat een besmet paard wel het Europese goedkeuringsstempel heeft gekregen?
Elk paard wordt voor de slacht (levend) en na de slacht bij de zogenaamde «vleeskeuring»onderzocht door een dierenarts van de overheid. De officiële dierenarts kan naar aanleiding van de keuring voor het slachten en de aangeleverde voedselketeninformatie (zoals het paardenpaspoort) besluiten tot een onderzoek naar geneesmiddelenresiduen. Ook kan er sprake zijn van monstername als onderdeel van een bewakingsprogramma (monitoring op schadelijke residuen). Dan is de uitslag geen onderdeel van de vleeskeuring en in het algemeen pas later beschikbaar
Zoals hierboven vermeld, is in het Verenigd Koninkrijk pas later geconstateerd dat fenylbutazon aanwezig was in het karkas en heeft het Verenigd Koninkrijk een RASFF melding hierover gestuurd.
In het door de Europese Commissie opgesteld actieplan wordt op mijn aandringen eveneens gekeken naar het paardenpaspoort. In de lidstaten wordt geïnventariseerd, hoe de EU regels voor paardenpaspoorten en identificatie van paarden beter kan worden gehandhaafd, zodat fraude met de identiteit en geschiktheid van de paarden voor humane consumptie beter kan worden voorkomen. De inzet van de staatssecretaris is om op Europees niveau te komen tot verplichte invoering van een centrale database voor paarden bij lidstaten.
Klopt het dat de NVWA zendingen van Selten naar de opslag in het vrieshuis heeft geteld als verkoop?
In vervolg de beantwoording van vraag 2, melden wij dat wij in onze brief van 12 april jl. (nr. 26991-348) hebben aangegeven dat het Openbaar Ministerie op 26 maart informatie heeft vrijgegeven uit het strafrechtelijk onderzoek. Dat gaf aan dat uit gedetailleerd onderzoek van de NVWA-IOD naar de administratie van Selten vast is komen te staan dat in de periode van 1 januari 2011 tot 15 februari 2013:
Bent u bereid de nog bestaande partijen van Selten waarin onomstotelijk vaststaat dat er geen paardenvlees in is verwerkt, waaronder runderlendes aan één stuk, niet te laten vernietigen?
De reden om het vlees van de markt te halen is dat niet aangetoond kan worden dat het vlees aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, omdat de herkomst onbekend is. Alleen als door de levensmiddelenexploitant alsnog wordt aangetoond dat het vlees aan alle geldende voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, dan kan hij besluiten het van de markt gehaalde vlees opnieuw op de markt te brengen.
Kunt u in het belang van de consument en de supermarktketens aangeven welke opdrachtgever gevraagd heeft om speciale receptuur waarbij paardenvlees en rundvlees vermengd worden en waarin deze producten verwerkt zijn?
Ingevolge de privacywetgeving mag de NVWA de namen van betrokken ondernemers niet openbaar maken zonder toestemming van deze ondernemers. De mogelijke afnemers van Selten zijn in de gelegenheid gesteld hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en de recall te organiseren. Afnemers waarvan aangetoond is dat ze vlees van Selten hebben afgenomen en niet hebben voldaan aan de wettelijke verplichting tot het traceren van de partijen en het, waar nodig, uit de markt halen, zijn in overtreding. De NVWA neemt hier maatregelen, waaronder het in principe openbaar maken van de namen van betreffende ondernemers. De namen van ondernemers die bestuursrechtelijk of strafrechtelijk vervolgd zijn kunnen openbaar worden gemaakt indien daar toe wordt besloten.
Het bericht: ‘Discriminatie in cellen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Discriminatie in cellen»?1
Ja.
Is het waar dat niet-islamitische gevangenen door gevangenen met een islamitische achtergrond worden gediscrimineerd en dat er een ware moslimterreur aan de gang is door moslimgevangenen?
Mij zijn geen gevallen bekend van (structurele) discriminatie van niet-islamitische gedetineerden door gedetineerden met een islamitische achtergrond. Ook zijn mij geen klachten bekend bij de commissies van toezicht over het feit dat moslimgedetineerden meer voor elkaar krijgen.
Is het waar dat moslimgevangenen ook meer voor elkaar krijgen en dat daarover is geklaagd bij de commissie van toezicht? Zo ja, is daar actie op ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel gevangenen (relatief en absoluut) hebben een dubbele nationaliteit en welke nationaliteiten zijn dat?
Het registratiesysteem van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geeft aan dat van de aanwezige populatie in de penitentiaire inrichtingen ultimo mei 2013 5% een dubbele nationaliteit heeft (580 personen). Het betreft meer dan 70 verschillende nationaliteiten. 65% van de gedetineerden met een dubbele nationaliteit heeft een Nederlands paspoort in combinatie met een Turks, Marokkaans dan wel Surinaams paspoort.
Bent u van mening dat discriminatie door moslimgevangenen een groot probleem is daar zij in de meerderheid zijn binnen de gevangenismuren en zij daar blijkbaar de dienst uitmaken? Zo nee, waarom niet?
Het is de taak van de directeur om de orde, rust en veiligheid in de penitentiaire inrichting te bewaren en te bewaken. Wanneer sprake is van discriminatie zal dit niet worden getolereerd. De directeur kan grensoverschrijdend gedrag sanctioneren. Zo kan de directeur een verzoek indienen om een gedetineerde over te plaatsen naar een andere inrichting. Verder kan een directeur bij constatering van strafbare feiten ambtshalve hiervan aangifte doen bij de politie.
Ik zie de noodzaak tot het nemen van maatregelen niet in, nu niets bekend is over stelselmatige discriminatie van niet-islamitische gedetineerden door islamitische gedetineerden. De veronderstelling dat moslimgedetineerden veel te zeggen zouden hebben binnen de inrichtingen wordt op geen enkele wijze bevestigd.
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om een eind te maken aan discriminatie door moslimgevangenen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen gaat u direct nemen om ervoor te zorgen dat gevangenispersoneel niet naar de pijpen van moslimgevangenen hoeven te dansen?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt gestimuleerd dat gevangenen aangifte doen indien zij door moslimgevangenen worden gediscrimineerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Werden Deutsche Autofahrer im Ausland abgezockt?’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werden Deutsche Autofahrer im Ausland abgezockt»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse politie regelmatig bekeuringen van € 200 uitdeelt aan inwoners van Duitsland aan de grens bij Denekamp, omdat in de autopapieren een streepje staat, terwijl op de kentekenplaten geen streepje staat?
Ik heb bij de Nationale Politie navraag gedaan. De Politie en het CJIB geven aan niet bekend te zijn met dergelijke bekeuringen. Vraag 3 is dan ook niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u deze handhaving in het licht van de prioriteiten van de Nationale politie en het beeld dat zowel Nederlandse als Duitse burgers van het politiewerk hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Een mogelijke ‘bevriezing’ van deelcertificaten van het motorexamen |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat door het bevriezen van de theoriecertificaten rechtsongelijkheid ontstaat?1
De geldigheidsduur van het theoriecertificaat is op verzoek van de branche om opleidingsredenen beperkt. Bij het CBR komen vaker verzoeken om verlenging van de geldigheidsduur vanwege allerlei omstandigheden zoals bijvoorbeeld ziekte of verblijf in het buitenland. Als de geldigheid van een theoriecertificaat voor het motorrijbewijs zou worden verlengd vanwege deze specifieke omstandigheid, ontstaat rechtsongelijkheid ten opzichte van andere argumenten die niet worden gehonoreerd. Eenduidigheid voorkomt rechtsongelijkheid.
Is het mogelijk om het AVB-certificaat (algemene voertuigbeheersing) van de oude categorie A-zwaar te gebruiken voor de A2 categorie?
De richtlijn staat dat niet toe.
Waarom is het vanaf 2014 wel mogelijk om vanaf 19 jaar te beginnen met rijlessen voor directe instroom op A2 en geldt dit niet voor wie met 23 jaar wil beginnen met lessen voor directe instroom op A-zwaar?
Ik stel voorop dat de verlaging van de lesleeftijd tot 19 jaar alleen mogelijk zal worden gemaakt voor degenen die reeds in het bezit zijn van een rijbewijs A1 en willen doorstromen naar A2. Voor de directe instroom in A is beginnen met lessen op 23 jaar niet mogelijk gelet op de in de Derde Rijbewijsrichtlijn opgenomen minimumleeftijd van 24 jaar. Ik zal de komende jaren bezien of het wenselijk is om dat voor doorstromers van A1 via A2 naar A wel te doen.
Wat is voor u leidend voor iemand die een doorstroom-examen wil doen voor een zwaardere categorie: de minimale leeftijd of minimale rijervaring van twee jaar op de onderliggende klasse? Kunt u dit toelichten?
Beide voorwaarden zijn essentieel en bindend op grond van de Derde Rijbewijsrichtlijn.
Waarop is het bedrag gebaseerd van € 150,- dat als compensatie wordt geboden vanuit het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) voor mensen die in het najaar 2012 door weersomstandigheden geen examen konden doen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het bedrag is geen compensatie van geleden schade, maar is bedoeld als coulance voor de examenkandidaten die pech hebben gehad als gevolg van het slechte weer. Zoals ik reeds mondeling heb geantwoord in het AO van 21 mei jongstleden is het bedrag van € 150,– een redelijk en substantieel bedrag waarbij ik tevens de nodige terughoudendheid bij het uitgeven van overheidsgelden in acht heb genomen.
Wat is de reden dat er is gekozen voor een financiële tegemoetkoming vanuit het CBR en waarom is er niet de mogelijkheid geboden om het examen alsnog dit jaar af te leggen?
Op 29 januari jongstleden heb ik vraag 3 van het lid De Graaf (PVV) over de onmogelijkheid om het examen alsnog af te leggen beantwoord, waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
Deelt u de mening dat de 11kW (A1) motoren op de snelwegen (130 km/h) veiligheidsrisico’s met zich mee kunnen brengen en zouden deze niet beter geweerd kunnen worden van snelwegen, zoals Frankrijk sinds kort doet?
De A1 motor kent voor- en nadelen (zoals dat ook geldt voor zwaardere voertuigen) in verschillende verkeerssituaties. Ik acht de A1-motorrijder in staat een dergelijke afweging zelf te maken. Ik zie geen reden om deze motoren te verbieden op de snelwegen.
Wat is de reden dat het in Nederland – in tegenstelling tot in veel andere Europese landen – niet mogelijk is om met rijbewijs B op een A1 motor te rijden (met een korte aanvullende training)?
Ten tijde van de Tweede Rijbewijsrichtlijn is daarvoor in ons land niet gekozen omdat dit niet in het belang van de verkeersveiligheid werd geacht. Een motorrijwiel is een tweewielig, evenwichtsvoertuig waarvoor andere eisen en vaardigheden gelden dan voor vierwielige motorrijtuigen. Ik zie geen aanleiding om deze keuze te heroverwegen.
Blijven mensen die in aanmerking komen voor een faalangstexamen (na vier reguliere examens in het geval van rijbewijs A) dit recht behouden als ze enige tijd geen examen hebben gedaan vanwege de veranderde regelgeving?
Het faalangstexamen is alleen van toepassing op kandidaten voor het rijbewijs B en is een keuze van de kandidaat. Het nader onderzoek rijvaardigheid is daarentegen verplicht. Dat onderzoek (in de vorm van een langer examen) is bedoeld voor kandidaten die vier keer zijn gezakt in dezelfde categorie binnen een termijn van vijf jaar. Wijzigingen in de regelgeving hebben hierop geen invloed.
Het advies van de KNAW: Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs. Vaardigheden en attitudes voor de 21ste eeuw.“ |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het advies van de KNAW1 «Digitale geletterdheid in het voortgezet onderwijs. Vaardigheden en attitudes voor de 21ste eeuw»?2
Ja.
Bent u het eens met de stelling in dit adviesrapport dat het erbarmelijk slecht gaat met het middelbare schoolvak Informatica? Zo ja, wat wilt u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
De KNAW stelt in haar advies dat het vak informatica op havo en vwo tekort schiet qua inhoud, kwaliteit en positie. Tegelijk constateert de KNAW dat er scholen voor havo en vwo zijn waar uitstekend informaticaonderwijs wordt gegeven. Dat het «erbarmelijk slecht» zou gaan met dit vak kan ik dus niet zonder meer onderschrijven, de KNAW gebruikt deze kwalificatie ook niet. Wel acht ik impulsen nodig om in den brede te komen tot actueel en stimulerend onderwijs in dit vak. Daarbij kan gedacht worden aan een gedeeltelijke of volledige herziening van het examenprogramma, maar wellicht zijn al op kortere termijn belangrijke verbeteringen mogelijk. Ik zal de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO) opdracht geven om een onderzoek uit te voeren naar de meest effectieve acties.
Is het waar dat slechts 5,3% van de leerlingen op dit moment kiest voor het keuzevak Informatica? Welke initiatieven gaat u nemen om dit percentage omhoog te krijgen?
Dit cijfer is niet juist. In 2012 heeft 11,2% van de leerlingen op het havo het vak informatica gekozen als examenvak; op het vwo was dit 11,9%. De afgelopen zes jaar is dit percentage op havo of vwo niet lager geweest dan 9,0%. Het is daarmee het meest gekozen keuzevak (in de zin van: vak dat niet in enig profiel verplicht is) na aardrijkskunde en management en organisatie. Ik zie daarom geen aanleiding tot initiatieven om het aantal leerlingen dat informatica kiest verder omhoog te krijgen. Wel wil ik bezien op welke wijze digitale geletterdheid voor alle leerlingen in de onderbouw van havo en vwo onderwijs een betere verankering kan krijgen.
Het Amerikaanse initiatief «Code to your School»3 promoot het leren van het programmeren aan leerlingen/studenten; in hoeverre ondersteunt u de doelstelling van deze organisatie?
Leren programmeren is een onderdeel van het vak Informatica. De KNAW wijst er echter nadrukkelijk op dat onderwijs in digitale geletterdheid veel breder dient te zijn dan leren programmeren. Het gaat in haar visie om het vermogen om digitale informatie en communicatie verstandig te gebruiken en de gevolgen daarvan kritisch te beoordelen. Voor een concretisering daarvan wacht ik het resultaat af van het onderzoek door de SLO.
Voor de zomer komt u met een uitgebreide reactie op het adviesrapport van de KNAW over ICT in het onderwijs; kunt u in deze reactie meenemen in hoeverre dit programma ook in Nederland kan worden uitgerold?
In mijn brief van 19 april jl. heb ik Uw Kamer toegezegd om u te informeren over het voorstel dat de SLO mij zal voorleggen over het geheel van de adviezen van de KNAW. Daarin zal zowel het onderwijs in de onderbouw van havo en vwo als het keuzevak informatica in de bovenbouw aan de orde komen. Voor de plaats van leren programmeren daarin verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Spoedige oplossingen voor abonnementen in het scholierenvervoer |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de stijgende regionale vervoertarieven voor scholieren vanaf het schooljaar 2013–2014?1
Ja.
Herkent u het beeld dat, ondanks de brief van uw voorganger, nog niet in alle regio’s overheden en vervoerders gezamenlijk en in het belang van de reiziger tot afspraken en oplossingen zijn gekomen voor scholen die te maken hebben met leerlingen die afhankelijk zijn van het openbaar vervoer?
In mijn brief van 26 februari 20132 heb ik aangegeven dat decentralisatie van het OV met zich meebrengt dat differentiatie per regio mogelijk is. Het kan daarbij voorkomen dat een product niet geldig is in aangrenzende gebieden of bij andere vervoerders. Overheden en vervoerders moeten gezamenlijk en in het belang van de reiziger hierover afspraken maken of oplossingen realiseren en reizigers adequaat informeren over de nieuwe producten en veranderingen. Mijn voorganger heeft partijen per brief nadrukkelijk gewezen op deze verantwoordelijkheid. Partijen hebben aangegeven dit te zullen doen.
Tussen overheden en vervoerders zijn afspraken gemaakt over abonnementen in het Landelijk Tarieven Kader. Het «Altijd Korting»- abonnement is interoperabel en geeft 20% korting voor de reguliere reiziger en voor scholieren (12 tot en met 18 jaar) 40% korting.
Decentrale overheden en vervoerders geven aan dat in meer dan de helft van de regio’s de oude sterabonnementen verchipt zijn. In de overige regio’s zijn nieuwe abonnementen ingevoerd.
Door de decentralisatie van het openbaar vervoer kan per regio worden ingespeeld op de lokale of regionale vervoervraag. Dit heeft in enkele regio’s, waaronder de provincie Zuid-Holland, geleid tot aanvullende afspraken voor scholieren. Overall is mijn beeld dat er in alle regio’s afspraken gemaakt zijn, maar dat het kortingspercentage voor scholieren per regio kan verschillen. Verder krijgen scholieren veelal een hoger kortingspercentage dan andere reguliere reizigers.
Kunt u reageren op de situatie van verschillende middelbare scholen in Amersfoort die voor het vervoer van hun leerlingen te maken hebben met vijf OV-concessies, vier provincies en drie regionale vervoerders en de gevolgen die dit heeft voor de tarieven voor scholieren in dit gebied met stijgingen van tientallen procenten (50–100%) als gevolg van een stapeling van wijzigingen in de tariefopbouw (indexering, wegvallen van het grootverbruikerscontract, verlagen van kortingspercentage, geen abonnement meer voor meerdere vervoerders)? Kunt u daarbij specifiek reageren op de forse kostenstijging in het komende schooljaar voor scholieren die reizen tussen Zeewolde en Amersfoort? Vindt u, vanuit uw systeemverantwoordelijkheid voor het openbaar voer, dergelijke kostenstijgingen voor gezinnen, met vaak meerdere kinderen die gebruik maken van het openbaar vervoer, acceptabel?
Als gevolg van de decentralisatie van het OV worden de tarieven in het regionaal openbaar vervoer in de regio’s door de decentrale overheden vastgesteld. Door de decentrale structuur van het OV (als gevolg van de decentralisatie) is een mozaïek van gebiedsgebonden tarieven en voorwaarden ontstaan. Enerzijds biedt dit kansen omdat het OV kan inspelen op de lokale of regionale vervoervraag. Anderzijds is er vanuit het reizigersbelang ook behoefte aan meer samenhang over de grenzen van de concessiegebieden heen. De tijd is rijp voor een sectorbrede fundamentele discussie over tarieven en producten. In mijn brief van 26 februari 2013 (TK, 23 645, nr. 524) over het wetgevingstraject OV-chipkaart heb ik een eerste aanzet gegeven. Inmiddels is besloten dat de decentrale overheden het voortouw nemen in het ontwikkelen van een dergelijke (lange termijn) visie op hun domein van tarieven en producten. Daarbij zijn de vervoerbedrijven en mijn ministerie aangesloten. Ook consumentenorganisaties zullen betrokken worden. Vanuit een gezamenlijke visie kunnen kaders gecreëerd worden waarbinnen de partijen tot meer samenhang en transparantie in tarieven en producten komen in het belang van de (doorgaande) reiziger. In de hoofdlijnennotitie over het wetgevingstraject voor de OV-chipkaart veranker ik de mogelijkheid om hier op termijn regels aan te kunnen stellen. Op korte termijn informeer ik u separaat over de start van het wetgevingstraject.
De provincie Utrecht heeft aangegeven dat in haar concessie het nauwelijks voorkomt dat scholieren over meerdere concessies reizen en daardoor extra kosten maken. Scholierenlijnen zijn veelal rechtstreekse buslijnen waarbij niet overgestapt hoeft te worden en het abonnement geldig is op de hele lijn. Voor scholieren is er een Regio Vrij abonnement vastgesteld waarbij 34% korting wordt geboden op de reguliere prijs. Dit abonnement is feitelijk een voortzetting van het sterabonnement maar dan alleen geldig in alle concessies van Connexxion en van GVU. In de provincie Overijssel een vergelijkbaar verhaal. De verbinding Zeewolde – Amersfoort is een lange afstandverbinding die normaal via bus en trein gemaakt wordt. Met de bus naar Harderwijk en dan met de trein naar Amersfoort (Schothorst). Daarnaast rijdt er een speciale scholierenlijn van Zeewolde rechtstreeks naar het Guido de Bres college (en v.v.). Deze lijn wordt uitgevoerd door één vervoerder, Connexxion. Hiervoor is één abonnement te kopen, ondanks dat deze door 3 concessies heen rijdt. Er zijn daarvoor afspraken gemaakt tussen de school en Connexxion over de bijbehorende prijs. De standaardprijs is 66% van de werkelijke prijs van een abonnement met daarnaast een jaarkorting (12 maanden voor 10 maanden).
De provincie Utrecht laat weten dat voor haar concessiegebied de tariefstijging hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door het besluit van Connexxion om de kortingen op de grootgebruik contracten met de scholen te beëindigen. Daarmee vervalt een extra korting van circa 14% (behoudens indexering) op de prijs van een abonnement. Ook de provincie Overijssel heeft mij laten weten dat haar vervoerder deze korting afbouwt. Beide provincies zullen geen actie ondernemen om de grootverbruikerkorting te behouden omdat de budgetten voor het OV onder druk staan. Deze overheden en hun opbrengstverantwoordelijke vervoerders zijn van mening dat wanneer zij het OV op peil willen houden, er daar ook voor de reiziger een reële prijs tegenover moet staan.
Evenals de provincies vind ik tariefsverhoging in het openbaar vervoer in beginsel gerechtvaardigd omdat dit op de lange termijn zorgt voor een verhoging van de kostendekkingsgraad. Ik betreur het echter als reizigers te maken krijgen met extreme grote kostenstijgingen. Dit zal betrokken worden bij het visietraject producten en tarieven. Wel vind ik het de verantwoordelijkheid van decentrale partijen (overheden en vervoerders) om in de tussenliggende periode na te denken over dempende maatregelen voor groepen, waaronder scholieren, die recent hard zijn getroffen door de wijzigingen in regionale abonnementen en tarieven.
Kunt u aangeven hoe scholen en ouders op dit moment wegwijs worden gemaakt in het aanbod van producten, wat blijkens uw eerdere antwoorden van belang is? Welke rol heeft u hierin vanuit uw systeemverantwoordelijkheid? Bent u ermee bekend dat de verschillende vervoerders alleen advies uitbrengen over hun eigen abonnementen en dus niet voor de totale ketenreis, of verwijzen naar 9292 terwijl deze aanbieder van reisinformatie momenteel ook geen maatwerkadvies kan bieden voor scholen?
Ik vind het van groot belang dat reizigers wegwijs worden gemaakt in het aanbod van producten. Communicatie en informatievoorzieningen naar de reizigers maken daar onderdeel van uit. De vervoerders spelen een belangrijke rol hierin. Daarbij kan aangetekend worden dat veel reizigers binnen één concessie blijven en voldoende aan een overzicht van de regionale abonnementen hebben. Daarnaast is er ruimte voor onafhankelijke initiatieven zoals bijv. ovchipkaartabonnement.nl. De reiziger kan op deze website per regio en per vervoerder zien welke abonnementen er zijn.
Zijn er inmiddels, zoals aangekondigd in de antwoorden op genoemde eerdere vragen, afspraken gemaakt over de harmonisatie van kortingsproducten en abonnementen voor scholieren? Zo nee, wanneer worden deze afspraken wel uiterlijk gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat er als onderdeel van de nieuwe landelijke menukaart voor abonnementen gewerkt wordt aan een landelijk kortingsproduct voor scholieren dat geldig is bij alle vervoerders en 55% korting geeft? Zo ja, wordt besluitvorming hierover nog deze maand afgerond zodat scholen hun (toekomstige) leerlingen en ouders hierover tijdig kunnen informeren?
Nee dat klopt niet. Het genoemde kortingsproduct voor scholieren is het resultaat geweest van de afspraken die enkele decentrale overheden met hun vervoerders hebben gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 2). Onder meer in de provincie Zuid-Holland kunnen scholieren van dit kortingsproduct gebruik maken.
Klopt het dat een landelijk regisseur momenteel met een aantal regio’s werkt aan een oplossing voor scholieren via de businesscard? Zo ja, wat houdt deze oplossing precies in en wanneer komt deze beschikbaar?
De openbaarvervoerbedrijven hebben in mei 2013 een uitvoeringsorganisatie Serviceverlening Openbaar Vervoer B.V. (SVOV) opgericht, waarvan zij gezamenlijk eigenaar zijn. Bij SVOV zijn twee bedrijven ondergebracht, de al langer bestaande Regisseur Studenten Reisrecht B.V. (RSR) en de nieuw opgerichte Landelijk Product Regisseur B.V. (LPR).
LPR heeft als taak om in opdracht van de openbaarvervoerbedrijven landelijk interoperabele reisproducten te ontwikkelen en te beheren. De LPR heeft aangegeven dat een scholierenproduct via de businesscard niet aan de orde is.
Wel hebben NS en RET aangegeven samen een pilot uit te voeren waarbij reizen op rekening wordt gebruikt voor scholen.
Bent u er mee bekend dat in sommige regio’s, zoals Zeeland, vervoerders grootverbruikerscontracten sluiten met scholen, terwijl zij dat in andere regio’s weigeren omdat het niet geregeld zou zijn in de vervoerconcessies? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Bent u bereid vanuit uw systeemverantwoordelijkheid hierover in overleg te gaan met decentrale overheden en te bezien of in alle concessies bepalingen kunnen worden opgenomen over grootverbruikerscontracten?
Ja, de koepels van decentrale overheden hebben mij laten weten dat in sommige regio’s dergelijke grootverbruikerscontracten waren gesloten. Het betreft de decentrale overheden die zelf opbrengstverantwoordelijk zijn en de grootverbruikerscontracten aanvullend op de concessie hebben opgenomen.
Het opstellen en beheren van de concessies blijft een eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kunnen decentrale overheden er juist ook voor kiezen dat er een reële prijs betaald moet worden voor het OV. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van hetgeen binnen het NOVB wordt opgepakt.
Bent u, vooruitlopend op het wetgevingstraject voor de OV-chipkaart en mogelijke oplossingen voor de lange termijn, bereid een uiterste inspanning te doen om scholen, vervoerders en decentrale overheden rond de tafel te krijgen om voor de verschillende regio’s voor het komend schooljaar een praktische oplossing te vinden, bijvoorbeeld middels een zichtkaart?
Zie het antwoord op vraag 3.