'Bundesbank-voorzitter vecht tegen plannen van het ECB' om weer staatsobligaties van failliete landen op te kopen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bundesbank-voorzitter vecht tegen plannen van het ECB» om weer staatsobligaties van failliete landen op te kopen?1
Ja, het bericht waar u naar verwijst is bekend.
Is het u bekend dat, nadat eerder twee Duitse ECB bestuursleden (Weber en Stark) zijn opgestapt, nu ook Jens Weidmann zou overwegen om op te stappen uit onvrede over het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB)? Gaat u zich samen met de president van de Nederlandsche Bank (DNB) ook openlijk uitspreken tegen de opkoop van staatsobligaties door de ECB, zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met speculaties in de media omtrent de president van de Bundesbank, Jens Weidmann.
Aangaande het tweede deel van uw vraag benadruk ik dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van de monetaire taak en dienovereenkomstig spreek ik mij niet uit over het beleid van de ECB ten aanzien van de opkoop van staatsobligaties. Bovendien heb ik het volste vertrouwen dat de ECB de juiste keuzes zal maken.
Hoe gaat u voorkomen dat de ECB weer voor miljarden rommelobligaties gaat opkopen van failliete Zuid-Europese landen, waardoor de rekening voor de Nederlandse belastingbetaler nog verder oploopt? Kunt u aangeven hoeveel risico de Nederlandse belastingbetaler op dit moment loopt op de ECB (inclusief Target-2, Securities Markets Programme (SMP) en longer-term refinancing operation (LTRO))?
Wederom wijs ik op de onafhankelijkheid van de ECB en het vertrouwen dat de ECB weloverwogen keuzes maakt.
Een centrale bank loopt altijd enig risico, zo ook de ECB. In de statuten van de ECB is vastgelegd dat winst of verlies als gevolg van interventies door de ECB verdeeld wordt over de nationale centrale banken van lidstaten volgens de ECB kapitaalsleutel. Op basis van deze verdeelsleutel ondersteunt, indien vereist, DNB samen met de andere centrale banken van het eurosysteem de ECB.
De risico’s voor de belastingbetaler zijn zorgvuldig gewogen bij de oprichting van de ECB en het vaststellen van haar mandaat, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Het convenant inzake de landelijk werkende instellingen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Onderschrijft u nog steeds de doelstelling van het convenant inzake de landelijk werkende instellingen dat deze instellingen een goede overgangsperiode verdienen om op gelijkwaardige wijze mee te kunnen doen binnen de stelselwijziging zorg voor jeugd?
De doelstelling van het convenant onderschrijf ik nog steeds.
Bent u bekend met signalen dat sommige provincies voornemens zijn per 1 januari 2013 de bekostiging van landelijk werkende instellingen te beëindigen? Onderkent u dat dergelijke voornemens ernstige problemen opleveren voor landelijk werkende instellingen?
Het is mij bekend dat sommige provincies voornemens zijn om per 1 januari 2013 de bekostiging van het zorgaanbod bij enkele landelijk werkende instellingen te beëindigen. Het convenant1 (Staatscourant 22912, 19 december 2011) dat ik heb gesloten met provincies en met de landelijk werkende instellingen is er op gericht dat een mogelijke subsidie- afbouw zorgvuldig zal verlopen. Ook is opgenomen dat provincies rekening zullen houden met de keuzevrijheid van de cliënt. Deze keuzevrijheid van de cliënt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke hulpvraag of met de levensbeschouwelijke achtergrond van de cliënt is gewaarborgd in artikel 3, zevende lid, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Het staat provincies vrij subsidies aan instellingen af te bouwen, zolang zij aan wettelijke verplichtingen zoals hierboven genoemd blijven voldoen.
Bent u voornemens de provincies te benaderen over hun verantwoordelijkheid voor een gelijk speelveld voor landelijk werkende instellingen in aanloop naar de voorgenomen stelselwijziging? Hoe voorkomt u dat landelijk werkende instellingen geen eerlijke kans krijgen omdat zij door gebrek aan financiering al voor de inwerkingtreding van de stelselwijziging in problemen zijn gekomen?
In het reguliere overleg met de provincies heb ik aandacht gevraagd voor een zorgvuldige behandeling van het zorgaanbod bij de landelijk werkende instellingen. Provincies hebben mij verzekerd dat zij hier bestuurlijk zorgvuldig mee omgaan. Wel hebben ze daarbij aangegeven dat het aan de individuele provincies is om een afweging te maken aan welk zorgaanbod in hun provincie behoefte is. Dan kan het dus zijn dat minder gebruik wordt gemaakt van de voormalig landelijk werkende instellingen, zolang aan de randvoorwaarden in de wet is voldaan.
Erkent u dat bij de positionering van landelijk werkende instellingen bijzondere zorgvuldigheid nodig is, aangezien veelal sprake is van identiteitsgebonden zorg die niet door andere aanbieders kan worden verleend? Hoe wordt de continuïteit van de identiteitsgebonden zorg gewaarborgd?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is gemeld, is de bijzondere positie van identiteitsgebonden zorg vastgelegd in de wet. Provincies dienen in hun uitvoeringsprogramma, dat de basis vormt van de uitkering jeugdzorg, duidelijk te maken dat aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. Zolang de keuzevrijheid van cliënt gewaarborgd blijft, staat het provincies vrij om subsidierelaties te beëindigen.
Het bericht “Ikea opent bank in Nederland – zonder toezicht” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ikea opent bank in Nederland – zonder toezicht»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat Ikano Bank geen bankvergunning zou hoeven aan te vragen?
Zie vraag 3
Deelt u de mening dat Ikano Bank, mede gelet op haar activiteiten als kredietverlener, wel degelijk een bankvergunning in Nederland zou moeten aanvragen?
Ikano Bank opereert in Nederland door middel van het zogenoemde Europees paspoort. Met een Europees paspoort is een bank uit een EU lidstaat op grond van Europese regelgeving gerechtigd om een bijkantoor te openen in een andere EU lidstaat, mits de bank in haar thuisstaat beschikt over een bankvergunning. De bank hoeft dan niet aanvullend een bankvergunning aan te vragen in het land waar zij een bijkantoor opent. Ikano Bank heeft een Zweedse bankvergunning en valt zodoende onder het Zweedse toezicht. Op grond van het Europees paspoort principe kan Ikano Bank derhalve een bijkantoor in Nederland openen zonder een Nederlandse bankvergunning aan te vragen. Wel is Ikano Bank verplicht om haar voornemen tot het openen van een bijkantoor te notificeren aan De Nederlandsche Bank (DNB).
Hoe kan het dat Ikano Bank op haar website suggereert dat ze wel een bankvergunning heeft en dat ze wel onder het Nederlandse depositogarantiestelsel zou vallen? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Op de website van de Ikano Bank valt nu het volgende te lezen: «Ikano Bank valt onder het toezicht van de Zweedse financiële autoriteit [...] De werkzaamheden in Nederland worden uitgeoefend op basis van een Europees Paspoort. In Nederland is Ikano Bank tevens onderworpen aan een beperkt toezicht van DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).»
Voor zover Ikano Bank in het verleden wel op haar website zou hebben gesuggereerd dat zij in Nederland over een Nederlandse bankvergunning beschikt en onder het Nederlandse depositogarantiestelsel valt, dan is dit inmiddels terecht van de website verwijderd.
Wat gebeurt er, in geval van een faillissement van Ikano Bank, met de spaartegoeden?
Op grond van haar Europees paspoort mag Ikano Bank op dit moment leningen verstrekken en betaalmiddelen uitgeven. Ik heb begrepen dat Ikano Bank vooralsnog geen spaartegoeden in Nederland zal aantrekken. Mocht dit in de toekomst veranderen voor het Nederlandse bijkantoor van Ikano Bank, dan worden spaartegoeden van particuliere depositohouders bij faillissement gedekt door het Zweedse depositogarantiestelsel tot het equivalent van 100 000 euro in Zweedse kronen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de spaartegoeden onder het depositogarantiestelsel vallen en welk stelsel dit dan zou zijn? Bent u van plan hier wat aan te doen?
Wat betreft Ikano Bank is depositogarantie niet aan de orde, aangezien deze bank geen spaartegoeden in Nederland aantrekt. In algemene zin geldt dat alle landen binnen de Europese Unie verplicht zijn spaartegoeden te garanderen tot 100 000 euro of het equivalent daarvan in nationale valuta. Ik ben het geheel eens dat duidelijkheid voor de consument over de dekking van spaartegoeden onder een depositogarantiestelsel erg belangrijk is. Met Europese regelgeving wordt momenteel gewerkt aan verdere harmonisering en vereenvoudiging van het depositogarantiestelsel. Dit moet ook resulteren in betere informatievoorziening richting de consument.
In hoeverre houdt de AFM toezicht op Ikano Bank, juist ook omdat deze bank van plan is een rente van 13% te vragen? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat hier ook door de AFM toezicht op wordt gehouden? Op welke manier wordt er op toegezien dat er geen woekerrentes worden gevraagd?
De Ikano Bank dient te voldoen aan de gedragsregels in de Wet op het financieel toezicht. In Nederland geldt een maximum kredietvergoedingspercentage. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan. Op dit moment bedraagt het maximum kredietvergoedingspercentage 15% per jaar.
Het bericht dat winkeliers moeten opdraaien voor letsel dat personeel bij een overval oploopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Winkelier draait op voor letsel personeel bij overval»?1
Ja.
Is het waar dat in voorkomende gevallen werkgevers die te maken hebben gekregen met overvallen of andere vormen van criminaliteit waarbij hun werknemer letselschade heeft opgelopen, financieel aansprakelijk kunnen worden gesteld voor die schade? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat naar uw schatting? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad mogelijk dat de werkgever aansprakelijk wordt gesteld door de werknemer voor (letsel)schade. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt in de grondslag voor de aansprakelijkheidsstelling. De grond voor de aansprakelijkheid van de werkgever kan gelegen zijn in het feit dat deze zich niet als een «goed werkgever» heeft gedragen en zijn zorgplicht jegens de werknemer niet is nagekomen. Uit het genoemde krantenartikel blijkt dat de werkgever wordt verweten dat deze zijn werkneemster alleen in de zaak liet staan, geen camerabeveiliging had en ondanks meerdere verzoeken van de werkneemster geen overvaltraining voor haar heeft laten verzorgen.
Cijfers over hoeveel aansprakelijkheidsstellingen er plaatsvinden door werknemers van werkgevers waarbij vanwege een overval of andere vorm van criminaliteit de werknemer letselschade heeft opgelopen, zijn mij niet bekend.
Deelt u de mening dat in eerste instantie deze schade verhaald zou moeten worden op de dader? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid vind ik dat de materiële en immateriële schade die wordt aangericht, verhaald moet worden op de dader. Omstandigheden kunnen zich echter voordoen waarbij dit niet lukt, bijvoorbeeld als de dader niet gevonden is.
Ook kan de werkgever vanwege zijn eigen tekortschieten de aansprakelijkheid erkennen of door de rechter worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de werknemer.
Kan de werkgever of diens verzekeringsmaatschappij in het geval de dader niet zelf de schade vergoedt via de door u instelde regeling een voorschot op de schade krijgen waarbij de Staat de claim op de dader overneemt? Zo nee, waarom niet?
Indien de veroordeelde die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd heeft gekregen niet of niet volledig binnen acht maanden aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat bij delicten die onder de regeling vallen, het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is (artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht). Dit betekent dat de voorschotregeling van toepassing is in zaken waarin een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de betaling aan het slachtoffer zelf is opgelegd. Een schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd ten behoeve van het slachtoffer – degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft ondervonden (artikel 51 a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering) of diens nabestaanden. Een werkgever of een verzekeringsmaatschappij zijn geen slachtoffer van het strafbaar feit in de zin van de wet. Hun schade is indirecte schade. Om die reden zijn zij uitgesloten van de voorschotregeling.
Dekkingspercentage en sluiting posten veiligheidsregio Limburg-Noord |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beleidsreactie op het rapport «Ter Plaatse» van de Inspectie Veiligheid en Justitie1, waarin u aangeeft op korte termijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s die een dekkingspercentage hebben van onder de 50%?
Ja.
Heeft u in dat verband al overleg gehad met veiligheidsregio Limburg-Noord, die met 46% hiervoor in aanmerking komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Welke maatregelen gaat de veiligheidsregio Limburg-Noord nemen om de situatie te verbeteren?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor onder andere het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In dit kader stelt het bestuur van de veiligheidsregio één maal in de vier jaar een beleidsplan vast, waar het dekkingsplan een onderdeel van is.
In het Besluit veiligheidsregio’s zijn opkomsttijden vastgesteld voor verschillende typen gebouwen, die gelden als normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1, lid 1 van het Besluit veiligheidsregio’s biedt het bestuur van veiligheidsregio de mogelijkheid voor bepaalde locaties opkomsttijden vast te stellen die afwijken van de tijdnormen van het Besluit veiligheidsregio’s, mits het bestuur de keuze van de locatie en de mate van afwijking motiveert.
Uit het rapport over de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brandweer «Ter Plaatse!», dat ik bij brief van 21 juni 2012 heb aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2011–2012, 29 517, nr. 60) blijkt dat de Veiligheidsregio Limburg-Noord in het dekkingsplan heeft opgenomen dat wordt afgeweken van de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s. De bestuurlijke afweging voor dit besluit en aanvullende maatregelen staan in het dekkingsplan verwoord.
De Inspectie VenJ vermeldt tevens in genoemd rapport dat de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Noord bij 46% van de incidenten voldoet aan de normtijden die in het Besluit veiligheidsregio’s worden gesteld. Omdat de veiligheidsregio Limburg-Noord één van de zes veiligheidsregio’s is die bij minder dan 50% van de incidenten aan de normtijden van het besluit veiligheidsregio’s voldoet, heeft op mijn verzoek de voorzitter van de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bij brief van 5 oktober geïnformeerd over de maatregelen die de regio treft om de opkomsttijden te verbeteren. Volgens de regio worden de effecten hiervan zichtbaar in de actualisatie van het dekkingsplan. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief, die de veiligheidsregio op de volgende website heeft gepubliceerd: http://www.brandweerln.nl/PUBLICATIES/OVERHEID/Pages/default.aspx.
Verder heb ik de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om mij vóór het einde van het jaar te informeren over de actualisatie van het regionale dekkingsplan. Ik heb de Inspectie VenJ gevraagd om begin 2013 opnieuw onderzoek te doen naar de opkomsttijden en dekkingsplannen om te meten of er verbetering plaatsvindt. Indien de bevindingen van de Inspectie VenJ daartoe aanleiding geven, zal ik de betreffende voorzitter van de veiligheidsregio aanspreken.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 juni 2012 heb ik overigens toegezegd dat ik, naar aanleiding van advies van de Inspectie VenJ, met het Veiligheidsberaad en andere relevante partijen een werkwijze zal ontwikkelen voor de registratie en definiëring van de «afwijkingen per locatie», teneinde de administratieve last terug te dringen en de uitvoerbaarheid van de Wet te vergroten, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de landelijke wettelijke kaders.
Ligt er inmiddels een dekkingsplan dat voldoet aan alle eisen uit het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Voldoen de normen voor de opkomst, zoals de veiligheidsregio deze heeft opgesteld, aan de wettelijke normtijden zoals deze zijn vastgelegd in artikel 3.2.1. van het Besluit veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 2.
Is in het dekkingsplan opgenomen of wordt afgeweken van de normtijden, wat de precieze locatie en mate van afwijking is, wat de bestuurlijke afweging daarbij is en welke compenserende maatregelen zijn genomen om de veiligheid toch te kunnen garanderen, zoals dit wordt voorgeschreven in het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u uw brief van 23 november 2011, waarin u nader ingaat op de situatie in Limburg-Noord en de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s, welke het niet mogelijk maken dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld?2
Zie antwoord vraag 2.
Is hiervan sprake in Limburg-Noord? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen, zoals toegezegd in uw brief van 23 november 2011?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat men in Limburg-Noord nog steeds voornemens is om een aantal brandweerposten te sluiten? Om hoeveel posten gaat het? Klopt het dat post Swalmen een van de bedreigde posten is? Per wanneer is de gemeente Roermond voornemens deze te sluiten?
Op dit moment is de besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Swalmen de verantwoordelijkheid van de gemeente Roermond. Na de regionalisering van de brandweer van de gemeente Roermond (voorzien per 1 januari 2013) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Limburg-Noord. De veiligheidsregio Limburg-Noord heeft mij desgevraagd geïnformeerd dat de gemeenteraad van Roermond heeft besloten om post Swalmen per 1 januari 2013 te sluiten en dat de gemeente Peel en Maas heeft besloten om post Maasbree te sluiten. Uitvoering van dit laatste besluit is op verzoek van de gemeenteraad van Peel en Maas opgeschort.
Hoe verhouden deze sluitingen zich tot de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie in het rapport «Ter Plaatse» en de prestaties van Limburg-Noord hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat van eventuele sluiting pas sprake kan zijn op het moment dat de veiligheidsregio haar zaken op orde heeft voor wat betreft de dekkingsplannen en het halen van de vastgestelde opkomsttijden, en dat de veiligheidsregio gemotiveerd kan onderbouwen dat sluiting van posten geen afbreuk doet aan de gewenste kwaliteit, vastgestelde dekkingsplannen en opkomsttijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u, uw antwoorden op bovenstaande vragen in ogenschouw nemend, sluiting van posten door de veiligheidsregio Limburg-Noord verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid snel in overleg te treden met de veiligheidsregio om deze voorgenomen sluitingen voorlopig niet door te laten zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De sluiting van de brandweerpost in Swalmen |
|
Arie Slob (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de veiligheidsregio Limburg-Noord heeft besloten de brandweerpost Swalmen te sluiten?
Ja, met de toevoeging dat dit een besluit is van de gemeente Roermond.
Klopt het dat de brandweer in deze veiligheidsregio maar in 46% van de gevallen de wettelijke opkomsttijden haalt en daarmee één van de slechtst presterende Veiligheidsregio's van Nederland is?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor onder andere het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In dit kader stelt het bestuur van de veiligheidsregio één maal in de vier jaar een beleidsplan vast, waar het dekkingsplan een onderdeel van is.
In geval er nog sprake is van een gemeentelijke brandweer, is besluitvorming over het al dan niet sluiten van kazernes een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In geval van een geregionaliseerde brandweer ligt de verantwoordelijkheid bij het bestuur van de veiligheidsregio en kunnen de gemeenteraden van de gemeenten in de betreffende veiligheidsregio hun burgemeester vragen zich te verantwoorden. Op deze wijze is de democratische controle op de besluitvorming geborgd. Overigens zullen door de Wijzigingswet Wet veiligheidsregio’s van 27 september 2012 de gemeentelijke brandweren uiterlijk 1 januari 2014 zijn geregionaliseerd en is de volledige regionalisering van de brandweer een feit.
Op dit moment is besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Swalmen de verantwoordelijkheid van de gemeente Roermond. Na de regionalisering van de brandweer van Roermond (voorzien per 1 januari 2013) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Limburg-Noord.
De Inspectie VenJ concludeert in het rapport over de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brandweer «Ter Plaatse!», dat ik bij brief van 21 juni 2012 heb aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2011–2012, 29 517,nr.60) dat de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Noord bij 46% van de incidenten aan de normtijden voldoet die in het Besluit veiligheidsregio’s worden gesteld. Omdat de veiligheidsregio Limburg-Noord één van de zes veiligheidsregio’s is die bij minder dan 50% van de incidenten aan de normtijden van het besluit veiligheidsregio’s voldoet, heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bij brief van 5 oktober geïnformeerd over de maatregelen die de regio treft om de opkomsttijden te verbeteren. Volgens de regio worden de effecten hiervan zichtbaar in de actualisatie van het dekkingsplan. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief, die de veiligheidsregio op de volgende website heeft gepubliceerd: http://www.brandweerln.nl/PUBLICATIES/OVERHEID/Pages/default.aspx.
Verder heb ik de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om mij vóór het einde van het jaar te informeren over de actualisatie van het regionale dekkingsplan. Ik heb de Inspectie VenJ gevraagd om begin 2013 opnieuw onderzoek te doen naar de opkomsttijden en dekkingsplannen om te meten of er verbetering plaatsvindt. Indien de bevindingen van de Inspectie VenJ daartoe aanleiding geven, zal ik de betreffende voorzitter van de veiligheidsregio aanspreken.
Bent u bekend met het feit dat op zaterdag 11 augustus 2012 bij een grote brand in Roermond de opkomsttijd van de eerste tankautospuiten van Roermond 15 en 23 minuten na de alarmering was, terwijl vanuit Swalmen ondanks de dubbele afstand de eerste tankautospuit er na 11 minuten was?
Ja. Desgevraagd heeft de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bericht dat deze langere opkomsttijd is veroorzaakt doordat de meldkamer de juiste brandlocatie pas enige tijd na de eerste meldingen heeft kunnen vaststellen, terwijl de eerste tankautospuit vanuit Roermond op basis van de eerste meldingen op weg was naar een andere locatie.
Deelt u de mening dat, op grond van de door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers beschreven voorbeelden en eerdere dekkingsplannen, de post Swalmen wel substantiële strategische en of tactische meerwaarde heeft voor de repressieve dekking en dat de brandweerbasiszorg in Roermond te kwetsbaar is?1
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze Veiligheidsregio normen voor de opkomsttijd hanteert die afwijken van de in artikel 3.2.1., eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio's opgenomen normtijden van de brandweer en dat er geen compenserende preventieve maatregelen zijn getroffen om het veiligheidsniveau weer op peil te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er daarmee voor deze Veiligheidsregio geen gekwalificeerd dekkingsplan is op grond waarvan dit besluit mag worden genomen en dat er eerst zo'n plan moet zijn voordat een besluit over sluiting kan worden genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hierop aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zullen in de veiligheidsregio Limburg-Noord de opkomsttijden worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 2.
De aanpak van homogeweld als prioriteit bij de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De maat is vol, homogeweld moet stoppen» en andere meldingen over toename van geweld tegen homo’s?1
Ja.
Deelt u de mening dat de aanpak van anti-homogeweld2 in Amsterdam of andere best-practices een voorbeeld moeten zijn voor het hele land? Zo ja, hoe gaat u in het kader van de Nationale Politie er voor zorgen dat er een optimaal en uniform landelijk beleid komt voor de aanpak van anti-homogeweld? Zo nee, waarom niet?
De politie traint medewerkers in het herkennen en beter registreren van discriminatie-incidenten. Een goed voorbeeld daarvan is de werkwijze die het korps Amsterdam Amstelland heeft opgedaan met Roze in Blauw en de inzet van speciaal opgeleide agenten bij discriminatoire delicten gepleegd tegen LHBT’s. Deze aanpak wordt landelijk uitgerold binnen de Politie.
Met de komst van de Nationale Politie zal het landelijk beleid op het gebied van discriminatie worden voortgezet. Zie ook de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat de landelijke prioriteiten politie zoals u die met de korpsbeheerders en het College van procureurs-generaal heeft afgesproken dienen te worden aangevuld met de aanpak van specifiek geweld tegen homo’s? Zo ja, hoe kunt u garanderen dat dit met de start van de Nationale Politie per 1 januari 2013 een feit is? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de landelijke prioriteiten is de aanpak van delicten met een hoge impact op het slachtoffer, waaronder geweld (mishandeling, bedreiging, openlijk geweld tegen personen). De aanpak van specifiek geweld tegen homo’s is hierin niet als afzonderlijke categorie opgenomen. Ik vind discriminatie van en geweld tegen homo’s onaanvaardbaar. Zodoende is vorig jaar een set aan maatregelen geformuleerd. Ik verwijs u hiervoor naar de meest recente discriminatiebrief van 7 juli 2011 [5699933/11]. Dit najaar zal ik uw Kamer wederom informeren over de voortgang van de aanpak van discriminatie.
Deelt u de mening dat binnen de Nationale Politie specifieke capaciteit dient te worden vrijgemaakt voor politiemensen die gespecialiseerd zijn in het voorkomen en opsporen van homogerelateerde delicten en die kunnen zorgen voor een hogere aangiftebereidheid bij dergelijke delicten («Roze in blauw»)? Zo ja, wanneer kunnen de politiemensen functioneel zijn en aan hoeveel fte’s denkt u? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Nationale politie zal er landelijk zicht zijn op (de aanpak van) anti-homogeweld. Daarbij kunnen lokale best practises landelijk worden uitgerold. De korpsleiding is aanspreekbaar op de resultaten en heeft ter ondersteuning op landelijk niveau expertise ( huidige LECD), informatie en stuurkracht voorhanden. Binnen de nationale politie wil ik niet de aanpak van geweld tegen homo’s beperken tot een aantal gelabelde fte’s, maar breed aanpakken. De politie pakt, in overeenstemming met de prioriteiten die zijn gesteld door het gezag, veiligheidsproblemen zoals anti-homogeweld effectief en slagvaardig aan middels een probleemgerichte benadering en het werken vanuit (tijdelijke) interventieteams/netwerken. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Mantelzorgers die geen compliment krijgen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mantelzorgers van mensen die op een wachtlijst voor een zorginstelling staan niet in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat deze mantelzorgers buiten de boot vallen?
In de antwoorden op vragen van het lid Omtzigt (CDA) die de staatssecretaris van Financiën mede namens mij op 7 september 2012 naar de Kamer heeft gezonden (Kamerstuknr. 3404) is hierop het volgende antwoord gegeven.
«Door het toenmalige Kamerlid Van der Vlies is bij de behandeling van het Belastingplan 2005 een amendement ingediend. Dit amendement was erop gericht om mensen die intensief zorg verlenen aan een ander, een financieel blijk van waardering toe te kennen. Daarvoor werd een bedrag van € 65 miljoen beschikbaar gesteld. Dit amendement is door de Kamer aanvaard en uitgewerkt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare bedrag, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld. Om voor een compliment in aanmerking te komen moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg; deze indicatie moet ten minste 371 dagen geldig zijn.
Daarbij is overwogen dat ingeval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Voor mensen met een intramurale indicatie die om uiteenlopende redenen niet in een instelling verblijven, geldt dat het uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk is gebleken deze groep in aanmerking te brengen voor de regeling, omdat de vereiste informatie over de boordeling van deze aanspraak niet beschikbaar is.
Inmiddels is gebleken dat ook de toepassing van deze criteria voor toekenning van het mantelzorgcompliment leidt tot overschrijding van het beschikbare budget.»
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat juist de mantelzorgers met zeer zware taken, vanwege wachtlijsten, geen mantelzorgcompliment krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zij voortaan wel het compliment krijgen dat ze, haast meer dan wie ook, verdienen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. De huidige criteria leiden al tot een overschrijding van het beschikbare budget. Zoals ik in mijn beleidsbrief van 29 maart 2012 al aangaf, hebben mij signalen bereikt van zorgvragers en mantelzorgers die duiden op onvrede met de huidige regeling. Het kwam ook aan de orde in de gesprekken die mijn medewerkers en ik hebben gehad met mantelzorgers op de cliëntendag mantelzorg op 4 juni 2012. In mijn beleidsbrief van 29 maart 2012 geef ik aan deze signalen nopen tot een fundamentele heroverweging van de regeling mantelzorgcompliment.
Wilt u de Kamer vóór Prinsjesdag uw antwoorden op het voorgaande doen toekomen?
Tot mijn spijt is dat niet gelukt.
De al maar weer terugkerende berichten dat er vele veroordeelde criminelen nog steeds vrij rond lopen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Zeker 15 000 veroordeelden lopen vrij rond»?1
Ja,
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten?2 Herinnert u zich ook de eerdere vragen over het feit dat er alleen al in de regio Amsterdam Amstelland 1700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bevat de uitzending feitelijke informatie die afwijkt van die u al op 29 maart 2012. in uw antwoorden hebt gegeven? Zo ja, welke informatie betreft dit?
Op dit moment zijn er ongeveer 15 000 personen4 die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf en deze straf nog moeten ondergaan5. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (vrijheidsstraf meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer. Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden6.
De cijfers die in de nieuwsuitzending van RTL zijn genoemd, verschillen met mijn eerdere antwoord7 op uw vragen, omdat het in beide gevallen gaat om een momentopname8. Daarnaast gaat de uitzending in op het aantal personen met een vrijheidsstraf en heb ik in mijn antwoord het aantal lopende zaken (een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan) ten aanzien van vrijheidsstraffen aangegeven9.
Uit recente gegevens blijkt dat op peildatum 1 september 2012 in totaal 55 937 zaken10 in het opsporingsregister stonden, daarvan is in 13 447 zaken een vrijheidsstraf opgelegd. In dit jaar zijn tot nu toe11 1 093 vrijheidsstraffen verjaard.
Hoeveel veroordeelde criminelen lopen er op dit moment vrij rond? Kunt u garanderen dat zij geen gevaar voor de samenleving opleveren? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u daar nu zelf van?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de cijfers, die u in uw antwoorden van 29 maart 2012 gaf, veranderd? Zo ja, kunt u de tabellen met cijfers ten aanzien van het aantal criminelen dat vrij rondloopt actualiseren evenals de cijfers over het aantal criminelen dat vanwege verjaring nooit meer een straf zal ondergaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inmiddels wel aangeven hoeveel van de vrij rondlopende criminelen tijdens hun vrijheid opnieuw strafbare feiten hebben gepleegd?
Nee, zoals ik eerder in mijn antwoord op uw vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten heb aangegeven12, biedt de Recidivemonitor van het WODC geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Deelt u de mening dat het feit dat u niet in staat blijkt te zijn veroordeelde criminelen hun straf te laten ondergaan, een teken is dat op dit punt de rechtstaat faalt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Door een eenmaal opgelegde straf ook snel en zeker uit te voeren, neemt de geloofwaardigheid van het strafrechtsysteem toe. Zowel in de ogen van de maatschappij en de slachtoffers, als in de ogen van de daders. Zoals in antwoord op vragen 11 en 12 uiteen wordt gezet, werk ik hard aan het sneller en zekerder ten uitvoerleggen van straffen.
Deelt u de mening dat zwaardere maximumstraffen weinig nut hebben als die niet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd moet ondergaan, onafhankelijk van het wel of niet invoeren van minimumstraffen of het verhogen van de maximumstraffen.
Deelt u de mening dat ook minimumstraffen van geen enkel nut zijn als die niet worden uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over die straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de doelen van vrijheidsstraffen, waaronder een preventief afschrikkende werking, bescherming van de maatschappij, het kunnen heropvoeden van gestraften en vergelding, worden ondermijnd als criminelen hun opgelegde straf niet hoeven te ondergaan? Zo nee, is dan een gebrek aan vertrouwen in het nut van straffen een reden om veroordeelde criminelen dan maar niet hun straf te laten ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) dat u in oktober 2011 aankondigde? Wat is er concreet bereikt anders dan het maken van plannen, afspraken dan wel beleid?
Om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken zijn concrete maatregelen genomen. Er zijn zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen ingezet en er is vorig jaar gestart met het opschonen van het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS). Daarnaast zijn er maatregelen genomen gericht op de onthouding van bepaalde sociale zekerheidsrechten aan OPS-gesignaleerden en op een betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Er worden ook extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen13 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen.
Het programma USB zet, zoals recentelijk in de brief over de Versterking van de prestaties in de strafrechtketen is aangekondigd14, in op een forse versterking van de praktijk van de tenuitvoerlegging om de prestaties te verbeteren. Door de betrokken organisaties is al veel werk verzet, zo zijn de noodzakelijke veranderingen binnen alle betrokken organisaties in gang gezet en is door het WODC een monitorinstrument ontwikkeld. De komende tijd wordt toegewerkt naar een nieuwe taak- en verantwoordelijkheidsverdeling van de betrokken partners in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen. De te nemen maatregelen in de tenuitvoerlegging vergen enige tijd, maar leiden op langere termijn tot een structurele verbetering.
Deelt u de mening dat het feit dat het al jarenlang bekend is dat er zelfs veroordeelde zware criminelen vrij rondlopen en het daarvan afgeleide feit dat u vanuit de politiek meerdere malen tot actie bent aangezet, op zijn minst een teken zijn dat u te weinig hebt gedaan om dit probleem substantieel te reduceren? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit ten aanzien van uw eigen functioneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het bericht «Teeven verlengt verhuur gevangenis Tilburg aan België met een jaar»?4
Ja,
Waarom sluit u Belgen op in Nederlandse gevangenissen terwijl er nog 15 000 veroordeelde Nederlandse criminelen vrij rond lopen?
Het WODC raamt het aantal benodigde celplaatsen op grond van meerjarige in-, door- en uitstroomgegevens van de gehele strafrechtsketen. Op basis hiervan wordt de totale behoefte aan capaciteit voor het gevangeniswezen bepaald. Op grond van de raming van het WODC is geconcludeerd dat Nederland het komende jaar over voldoende celcapaciteit beschikt, zodat de verhuur van de penitentiaire inrichting Tilburg aan België met een jaar kan worden verlengd.
Deelt u de mening dat dit duidt of een verkeerde prioriteitstelling of in ieder geval op weinig begrip zal stuiten bij de Nederlandse bevolking? Zo ja, waarop zijn uw prioriteiten ten aanzien van het laten uitvoeren van vrijheidsstraffen precies gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
In deze kabinetsperiode is juist prioriteit gegeven aan de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen. Daarom is gestart met het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het in samenhang doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen en het voorkomen van uitval. Op deze wijze worden alle beschikbare middelen in samenhang ingezet om er voor te zorgen dat veroordeelden (alsnog) hun straf ondergaan.
De veroordeling van een van pedoseksueel misdrijf verdachte Nederlander in Cambodja |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrijspraak Bas R. voor misbruik kinderen in Cambodja»?1 en herinnert u zich de eerdere nog onbeantwoorde vragen over deze zaak?2
Ik ken het bericht en de genoemde eerdere schriftelijke vragen van het lid Arib van uw Kamer over betrokkene zijn beantwoord op 30 augustus 2012.3
Kunt en wilt u actief en expliciet, bijvoorbeeld via het diplomatieke circuit, de Cambodjaanse justitiële autoriteiten, nog voordat de termijn waarin hoger beroep kan worden aangetekend, op de hoogte brengen dat er de mogelijkheid bestaat van een rechtshulpverzoek aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
De Cambodjaanse autoriteiten zijn, nog voor de uitspraak in eerste aanleg, van de mogelijkheid tot het doen van een rechtshulpverzoek op de hoogte gebracht. Er is echter geen rechtshulpverzoek door Cambodja ingediend.
Deelt u de mening dat het sturen van Nederlandse agenten belast met het opsporen van uitbuiters van kinderen naar andere landen kan helpen bij het voorkomen van kindermisbruik? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, wat doet Nederland dan wel aan het actief meehelpen van het opsporen van landgenoten die zich in het buitenland schuldig maken aan het misbruiken van kinderen?
Uitgangspunt voor de aanpak van kindersekstoerisme is dat opsporing en vervolging van daders zo veel mogelijk plaatsvindt daar waar het delict is gepleegd. Als Nederland een ander land kan bijstaan in een onderzoek naar kindermisbruik, dan wordt een verzoek daartoe met de grootste welwillendheid bezien. Actieve opsporing door Nederlandse opsporingsambtenaren in het buitenland is alleen mogelijk nadat er in Nederland een onderzoek is gestart en het andere land daarvoor toestemming heeft verleend. In voorkomende gevallen zal hiervoor een rechtshulpverzoek worden gedaan. Nederlandse agenten mogen dan alleen onder begeleiding van de lokale autoriteiten optreden en bezitten in die gevallen geen zelfstandige opsporingsbevoegdheden.
Herinnert u zich de antwoord op eerdere vragen uit 2004 over een reisverbod voor veroordeelde pedoseksuelen, waarin werd gesteld dat een reisverbod of een beperking in het uitreizen een extra middel in handen geeft om strafbaar sekstoerisme vanuit Nederland te bestrijden?3
Ja.
Herinnert u ook uw de uitspraak van uw voorganger in het algemeen overleg over kinderporno op 31 maart 2012 dat een een reisverbod voor veroordeelde pedoseksuelen op zijn wensenlijst voor de wetgeving stond?4
Ja.
Waarom duurt het zo lang voordat een de belofte om een dergelijk reisverbod wettelijk te regelen ook eindelijk wordt waargemaakt?
Op 1 april 2012 is nieuwe wetgeving inzake de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling in werking getreden. Deze wetgeving voorziet in de mogelijkheid om bij een strafrechtelijke veroordeling een reisverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen. Daarnaast bereid ik het wetsvoorstel »langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking‟ voor. Door de invoering van deze wet zal het mogelijk worden zedendelinquenten langdurig onder toezicht te houden. Met langdurig (en indien noodzakelijk levenslang) toezicht kan terugvalgedrag en dreigende recidive tijdig worden gesignaleerd, zodat met direct ingrijpen nieuwe slachtoffers worden voorkomen. Een onderdeel hiervan is dat door de strafrechter een beperking van de (bewegings)vrijheid, zoals een reisverbod, kan worden opgelegd. Het reisverbod zal als beperking vooral van nut kunnen zijn bij zedendelinquenten die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel of kindersekstoerisme in het buitenland. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de eerste helft van 2013 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Hoeveel in Nederland veroordeelde pedoseksuelen hebben zich de afgelopen vijf jaar in het buitenland gevestigd of kunnen ongestoord op vakantie naar andere landen? Acht u het denkbaar dat dit honderden dan wel tientallen mannen betreft? Zo ja, deelt u dan de mening dat het onbegrijpelijk is dat hierdoor kinderen elders grote risico’s tot misbruik lopen? Zo nee, waarom acht u dit ondenkbaar?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel in Nederland veroordeelde pedoseksuelen zich de afgelopen vijf jaar in het buitenland hebben gevestigd dan wel in staat waren op vakantie te gaan naar het buitenland.
Zedendelicten zijn zeer ingrijpend en traumatisch voor slachtoffers en hun naaste omgeving. Ik pak kindersekstoerisme dan ook aan om het risico dat kinderen in het buitenland slachtoffer worden van seksueel misbruik door Nederlanders te verkleinen. Met dat doel is en wordt ook gewerkt aan de in mijn antwoord op vraag 6 genoemde reisverboden. Verder wordt de aanpak van kindersekstoerisme in 2013 verder geïntensiveerd. Er zal een criminaliteitsbeeldanalyse en een barrièremodel worden gemaakt.
Het bericht dat een dove studente haar diploma niet kan halen op de School voor Journalistiek |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doof meisje kan geen journaliste worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat instellingen geen onderscheid mogen maken op grond van een handicap (op basis van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte) en dat een onderwijsinstelling verplicht is aanpassingen te verrichten, voor zover dit in redelijkheid van de instelling kan worden gevraagd?
Ja.
Is het element van toegankelijkheid voor studenten met een functiebeperking expliciet meegewogen bij de opleidingsaccreditatie? Zo ja, voldoet deze opleiding aan de eis van toegankelijkheid voor studenten met een functiebeperking?
In het nieuwe accreditatiestelsel is een bepaling opgenomen over «voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor studenten met een functiebeperking bevorderen». Dit betekent dat het één van de elementen is waarnaar de NVAO kijkt bij de instellingstoets of de uitgebreide opleidingsaccreditatie.
Het nieuwe accreditatiestelsel geldt vanaf 2011.
Voor de opleiding Journalistiek van de Hogeschool Utrecht geldt het volgende.
De huidige accreditatie loopt van 1 januari 2007 tot 31 december 2012 en is in maart 2006 afgegeven op basis van het vorige (oude) accreditatiestelsel, waarin de genoemde bepaling over studenten met een functiebeperking nog niet was opgenomen.
Dit najaar toetst de NVAO op instellingsniveau (instellingstoets) of en op welke wijze de Hogeschool Utrecht beleid ten aanzien van studenten met een functiebeperking heeft ingevoerd.
Heeft de betreffende opleiding voldaan aan de eis om doeltreffende aanpassingen te verrichten voor deze studente, zodat zij haar diploma kan halen?
De onderwijsinstelling dient in overleg met de student te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Dat hangt af van de aard van de functiebeperking, maar ook van de manier waarop de instelling het onderwijs heeft georganiseerd. Komen instelling en student hier niet uit, dan kunnen zij de Commissie Gelijke Behandeling inschakelen. Vanaf 1 oktober 2012 zijn de werkzaamheden van deze commissie opgegaan in het College voor de Rechten van de Mens. Dit college geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen. Een instelling kan ook zelf de commissie vragen om een onderzoek te verrichten om te toetsen of haar (voorgenomen) besluit conform de WGBH/CZ is.
Bent u bereid om alsnog aan te dringen op een oplossing die voldoet aan de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, zoals het verrichten van noodzakelijke aanpassingen of het aanbieden van een alternatief traject?
De studente is toegelaten tot de opleiding. De Hogeschool Utrecht dient in principe adequate aanpassingen te verrichten en in overleg met de studente te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Het College voor de Rechten van de Mens kan worden ingeschakeld door belanghebbenden (in dit geval de studente en/of de instelling) of een belangenorganisatie.
Het nog steeds vanuit publieke middelen financieren van megastallen in het buitenland |
|
Marianne Thieme (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds geld van de Nederlandse belastingbetaler direct of indirect wordt gebruikt voor de financiering van megastallen in het buitenland? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de motie Ouwehand, waaruit volgt dat Nederland op geen enkele wijze meer mag bijdragen aan de financiering van megastallen in het buitenland?2
Het Nederlandse bedrijfsleven is zeer actief in het buitenland en speelt daarmee een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Nederland ondersteunt Nederlandse bedrijven die exporteren en/of investeren op buitenlandse markten. Zo financieren (leningen) of verzekeren we vanuit de Nederlandse overheid ook Nederlandse bedrijven die hoogtechnologische producten en diensten leveren voor veehouderijsystemen in Oost Europa, maar ook in landen als Oekraïne, China en Vietnam. In het huidige Nederlandse beleid wordt per project een milieu en sociale beoordeling op maat uitgevoerd. Daarbij zijn de IFC performance standards leidend. Indien uit de beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare milieu en/of sociale risico’s optreden zal geen steun worden gegeven. In een aantal gevallen gaat het om grote- of megastallen. De Nederlandse overheid voert generiek beleid ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven die exporteren naar het buitenland en/of investeren op buitenlandse markten.
Nederland staat voor duurzame landbouw en veehouderij: maatschappelijk verantwoord met betrekking tot aspecten van dierenwelzijn, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, volksgezondheid, landschap en milieu.
De overheid respecteert, voor alle vormen van ondersteuning en exportkredieten, daarbij de internationaal geldende normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, zoals vastgelegd in de IFC performance standards. Dierenwelzijn is onderdeel van deze normen. Het bedrijfsleven wordt daarbij actief gestimuleerd zich te houden aan de OECD-Guidelines. Ik verwijs daarbij naar de aangehouden motie van lid Van Ojik (33 400-V, nr. 46) ingediend bij het wetgevingsoverleg over de onderdelen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2013. Ik zal in overleg met mijn collega’s van Economische Zaken de relatie stalomvang en dierenwelzijn bespreken en zal de Tweede Kamer daar zo spoedig mogelijk over informeren.
Kunt u aangeven op welke wijze deze motie is uitgevoerd en op welke wijze u garandeert dat geen publieke middelen worden ingezet voor de ondersteuning van de bouw van megastallen in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat exportkredietverzekeringen, welke namens en voor rekening van de Nederlandse staat worden verstrekt, een vorm van financiering zijn en dat het afgeven van deze verzekeringen aan megastallen in het buitenland dus tegen de wil van de Kamer ingaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het heeft kunnen gebeuren dat er, na het aannemen van de motie, exportkredietverzekeringen zijn verstrekt aan het bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden?
De exportkredietverzekeringfaciliteit stimuleert de export van Nederlandse goederen en diensten naar het buitenland. Exporteurs en banken kunnen een verzekering voor transacties aanvragen om zich te beschermen tegen het risico dat de buitenlandse debiteur niet betaalt. De verzekerde betaalt voor het dekken van deze risico’s een premie. De EKV faciliteit is in zijn geheel kostendekkend. Verzekeringen bieden we alleen aan wanneer de markt risico’s niet dekt. De buitenlandse debiteur, zoals Myronivsky Hliboproduct (MHP), treedt niet op als verzekerde partij. In het geval van Myronivsky is een verzekering afgegeven aan Nederlandse exporteurs, die hoogwaardige producten hebben geleverd voor het veehouderijsysteem van Myronivsky in Oekraïne. Op Myronivsky is in totaal EUR 174 miljoen aan polissen afgegeven (afgelopen 10 jaar). Hiervan heeft ongeveer EUR 80 miljoen betrekking op het Vinnytsa project (afgelopen 2 jaar). Bij de beoordeling van projecten wordt gekeken naar dierenwelzijn.
Kunt u aangeven welk Nederlands belang gediend is met het geven van een exportkrediet aan een megastal in de Oekraïne? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
Het afgeven van verzekeringen aan Nederlandse exporteurs, die producten leveren aan Myronivsky, ondersteunt de ontwikkeling van een hoogwaardige, veelbelovende tak van onze agro-export. Het gaat hier specifiek om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage. In het algemeen stimuleren exportkredietverzekeringen de Nederlandse export en werkgelegenheid.
Westerse en ook niet westerse landen hebben veelal vergelijkbare faciliteiten, waarbij niet marktbare risico’s voor rekening en risico van de betreffende Staat worden verzekerd.
Wordt er bij de beoordeling van steun voor transacties van Atradius DSB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en/of de International Finance Corporation (IFC) gekeken naar mogelijke effecten op dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe de beoordeling op dierenwelzijn in de praktijk van elk van deze instellingen plaatsvindt, en welke standaarden daarbij worden gehanteerd?
Bij de milieu en sociale beoordeling die Atradius DSB uitvoert wordt ook gekeken naar de mogelijke effecten op dierenwelzijn. Projecten worden beoordeeld ten opzichte van lokale wet- en regelgeving en internationale kaders. De internationale richtlijnen, die op exportkredietverzekeraars binnen de OESO van toepassing zijn, verwijzen niet expliciet naar dierenwelzijn. Voor het toetsen van de presentaties van Myronivsky op het gebied van dierenwelzijn zijn de richtlijnen van de IFC gehanteerd en is er aanvullend aan de Europese wet- en regelgeving getoetst.
IFC kijkt bij inspecties ook altijd naar dierenwelzijn. Dit gebeurt zowel door een zogenaamde Environmental en Social expert als door een engineer. IFC hanteert hierbij als standaard de IFC Good Practice Note: Animal welfare in Livestock Operations3. Deze standaard is ontwikkeld in overleg met Compassion In World Farming, en houdt rekening met de richtlijnen van de World Organisation for Animal Health.
Het aantal projecten bij de EBRD in de veehouderij- en pluimvee sector is tot nu toe zeer beperkt geweest. De zogenaamde Environmental and Social Impact Assessments van de EBRD worden door externen uitgevoerd en richten zich, ook in deze sectoren, op EU-standaarden. E.e.a. is voor deze sectoren nader uitgewerkt in guidance notes.
Kunt u aangeven waarom exportkredietverzekeringen voor exporttransacties aan Myronivsky Hliboproduct niet in alle gevallen een categorie A (sprake van potentieel grote nadelige milieu en sociale gevolgen) classificatie hebben ontvangen? Kunt u aangeven waarom de leningen van EBRD en IFC aan MHP zulke uiteenlopende classificaties hebben ontvangen?
Grootschalige pluimveehouderijen zoals de boerderijen van Myronivsky worden bij de milieu en sociale beoordeling in het kader van een exportkredietverzekering als A gecategoriseerd. De transacties van Myronivsky die met respectievelijk een B en C gecategoriseerd zijn betroffen echter geen pluimveeboerderijen.
IFC, dat onderdeel is van de Wereldbankgroep, heeft de lening aan Myronovsky op basis van haar Environmental en Social Review Procedures geclassificeerd als een categorie B project, omdat het naar hun inschatting slechts beperkt milieu en sociale gevolgen heeft. IFC concludeert ook dat MHP juist goed scoort op dierenwelzijn.
EBRD heeft nauw samengewerkt met IFC m.b.t. dit bedrijf en het project ook geclassificeerd als B.
Deelt u de mening dat nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen altijd in categorie A zouden moeten vallen, vanwege de vele nadelige gevolgen die zo’n bedrijf heeft voor omwonenden, het milieu, de natuur en het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige nieuwbouw of uitbreidingen van bestaande pluimveehouderijen zullen, zoals nu ook al gebeurt, als een A categorie beschouwd worden in de milieu en sociale beoordeling van Atradius DSB.
Waarom krijgt een groot bedrijf als Myronivsky Hliboproduct in de Oekraïne, waar 17,8 miljoen kippen gehouden worden, vanuit Nederland een financiële ondersteuning via het Nederlandse export krediet agentschap Atradius DSB? Welke Nederlandse bedrijven zijn bij het project betrokken? Hoe beoordeelt u dit?
De exportkredietverzekering, die verstrekt wordt aan banken en exporteurs, maakt de export naar het buitenland mogelijk. Nederlandse bedrijven hebben een uitstekende marktpositie in de agrarische sector, ook buiten Nederland. In het verleden hebben meerdere Nederlandse exporteurs een exportkredietverzekering afgesloten voor een levering aan Myronivsky. Atradius DSB publiceert een lijst met afgegeven polissen op haar website. Zoals op die website aangegeven gaat het hier ondermeer om het afgeven van een exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven voor de levering van stalinrichting voor pluimvee moederdieren alsmede supervisie op de montage.
Beoordeelt Nederland bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor transacties ten behoeve van dezelfde debiteur het marktaandeel van zo’n bedrijf, en zo ja, worden daarbij bepaalde grenzen in acht genomen? Hoe rijmt u het steunen van zo’n naar monopolisme neigend bedrijf als MHP met het bevorderen van marktwerking?
Alle transacties waarvoor een kredietverzekering wordt verstrekt worden uitgebreid geanalyseerd en beoordeeld. Daarbij wordt ook de marktpositie van de afnemer meegewogen. MHP heeft een goede marktpositie in Oekraïne, maar is geen monopolist. Daar komt bij dat een groot deel van de nieuwe productie voor de export bedoeld is, dus voor markten waar MHP momenteel geen marktaandeel heeft.
Kunt u bevestigen dat de verplichte Milieueffectrapportage (MER) voor Myronivsky Hliboproduct niet correct is uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit, mede in het licht van de exportkredietverzekeringen die Nederland heeft afgegeven voor deze kippenfabriek? Zo nee, hoe verklaart u dan de conclusies in het onderzoek «Nederlands geld, Vreemd vlees», waaruit blijkt dat er onder andere geen informatie over de milieueffecten van de bouw is gegeven, er geen beoordeling van de cumulatieve effecten van alle faciliteiten is gemaakt, de effecten op flora, fauna en het grondwater niet goed zijn ingeschat en er geen analyse gedaan is naar dierenwelzijn, uitstoot van broeikasgassen, afvalbeheer en gezondheidseffecten?
Er zijn meerdere milieueffectrapportages uitgevoerd voor diverse activiteiten van Myronivksy binnen het Vinnytsa project. Deze rapportages zijn door een bevoegde partij uitgevoerd en door het bevoegd gezag goedgekeurd. Het klopt dat de kwaliteit van de rapportages op punten afweek van de standaard die wij verwachten. Om alle milieu en sociale effecten gedegen te kunnen beoordelen, hebben wij de debiteur om aanvullende informatie verzocht. Daarnaast hebben wij gebruik gemaakt van vergunninginformatie en informatie van een consultant van IFC die de milieu en sociale effecten beoordeeld.
Hoe worden de effecten van cumulatieve steun door verschillende publieke instellingen aan één bedrijf beoordeelt bij het afgeven van exportkredietverzekeringen?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, verstrekt de Nederlandse Staat via de EKV geen financiële steun aan buitenlandse bedrijven zoals Myronivsky. Om het risico dat een buitenlandse debiteur niet kan betalen inzichtelijk te krijgen, wordt de kredietwaardigheid van de afnemer zorgvuldig beoordeeld. In deze analyse wordt rekening gehouden met de wijze waarop deze is gefinancierd, inclusief het al of niet aanwezig zijn van financiering door multi- of bilaterale instellingen.
Kunt u bevestigen dat Atradius DSB niet beschikt over een uitsluitingslijst van activiteiten waaraan Nederland op geen enkele manier bij wil dragen? Zo nee, welke criteria hanteert Atradius DSB dan? Zo ja, wat is hiervoor de reden en vindt u het aanvaardbaar dat met Nederlands belastinggeld zo allerlei activiteiten kunnen worden gefinancierd, zoals de bijvoorbeeld ook productie van wapens?
De Nederlandse Staat verstrekt aan Atradius Dutch State Business geen uitsluitingslijst met activiteiten voor de verzekeringen. Er is een procedure voor de milieu en sociale beoordeling waaraan de exporttransacties worden onderworpen. Toetsing vindt plaats aan internationaal overeengekomen normen en standaarden, waaronder de IFC performance standards. Als sprake is van onaanvaardbare milieu en sociale risico’s zal geen verzekeringspolis worden afgegeven. Op wapens is het exportcontrole instrumentarium van toepassing. Voor de uitvoer van militaire goederen is steeds een uitvoervergunning vereist. Of een vergunning verstrekt kan worden, hangt af van de uitkomst van de toetsing van een aanvraag aan de acht in Europees verband overeengekomen criteria, zoals opgenomen in het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB. Daarenboven zijn er op het terrein van wapens enkele bijzondere internationale verdragen, waarbij Nederland partij is (anti- personeelmijnen, clustermunitie). Vanzelfsprekend verzekert de Nederlandse Staat geen goederen of diensten die strijdig zijn met door Nederland geratificeerde internationale verdragen.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn een uitgebreide uitsluitingslijst te eisen van Atradius DSB, waarbij in ieder geval ook elke nieuwbouw of uitbreiding van veehouderijen van meer dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid) pertinent wordt uitgesloten van het verkrijgen van exportkredietverzekeringen? Zo nee, waarom niet? Op welke manier gaat u dan voor een correcte uitvoering van de motie Ouwehand zorgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat ook de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de International Finance Corporation (IFC) geen megastallen meer financieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inspanningen en de resultaten daarvan?
Zoals toegelicht in vraag 6, geldt voor de EBRD en IFC dat voor elk project een milieu en sociale beoordeling op maat wordt uitgevoerd. Waar relevant, vormt dierenwelzijn hier een onderdeel van. Ik zal met mijn collega van Financiën erop toe zien dat dit staande beleid gecontinueerd wordt.
De nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië?
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie, die in het begeleidend persbericht spreekt van een akkoord dat duurzaam en ethisch is met een goede prijs-kwaliteit verhouding? Zo ja, kunt u dat toelichten aan de hand van de belangrijkste bepalingen van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het algemeen overleg van 14 maart 2012 was mijn inzet gericht een duurzaam beheer van de visserijbestanden, de versterking van de lokale economie en de ontwikkeling van de lokale visserijsector, en het waarborgen dat het akkoord kan worden opgezegd in geval van schendingen van de mensenrechten. Het protocol moet zowel duurzaam zijn als waarde voor geld bieden. De pelagische sector heeft aangegeven graag visserijmogelijkheden te willen van 300 000 ton. Uit de beschikbare wetenschappelijke adviezen kwam naar voren dat dit alleen op een duurzame wijze mogelijk zou zijn als Mauritanië bereid zou zijn het beheer te verbeteren en de vangsten van derde landen te beperken. Ook is het noodzakelijk om de visserijdruk op sardinella te verminderen.
Het gesloten akkoord is een duidelijk compromis. Ik constateer dat met de overeenkomst op het gebied van duurzaamheid een aantal stappen vooruit is gezet. Zo is vastgelegd dat Mauritanië het surplus bepaalt in overeenstemming met artikel 62 van het verdrag van de Verenigde Naties in zake het Recht van de Zee. Het gemeenschappelijk wetenschappelijk comité van Mauritanië en de Europese Unie heeft daarbij een belangrijke adviserende rol. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op vraag 6. Het protocol kan daarmee een belangrijke stap zijn op weg naar de verduurzaming van de visserij in de regio. Hiervoor is het nodig dat ook op regionaal niveau goede afspraken worden gemaakt.
Teleurstellend is dat de Europese Commissie een aantal concessies heeft moeten doen op het gebied van de technische voorwaarden. Met name de eis dat de vaartuigen voortaan verder uit de kust moeten blijven stuit op bezwaren van de sector. Daar staat tegenover dat de nieuwe technische voorwaarden voor alle vaartuigen gelden. Mauritanië heeft dit reeds verankerd in de nationale wetgeving. Bovendien is vastgelegd dat de EU-vaartuigen recht hebben op een prioritair deel van het surplus.
De uitbreiding van de kustzone was een harde wens van Mauritanië. Deze maatregel vermindert onder meer de visserijdruk op sardinella. Echter het is naar de mening van Nederland, en ook van een beperkt aantal andere lidstaten, niet noodzakelijk om pelagische vaartuigen hiervoor het hele jaar 20 mijl uit de kust te houden. Immers sardinella is maar een aantal maanden per jaar in Mauritaanse wateren. Nederland heeft zich samen met andere lidstaten ingezet voor een minder vergaande uitbreiding van de kustzone (15 mijl), maar Mauritanië wilde op dit punt niet bewegen. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben hun zorgen uitgesproken over de combinatie van de technische voorwaarden en de kosten van het protocol. Echter wel een meerderheid van de lidstaten heeft de Europese Commissie gesteund om dit compromis te bereiken.
Ik wil de komende periode benutten om, na overleg met alle partijen en andere lidstaten een oordeel te vellen over het protocol.
Wat is uw oordeel over het feit dat zowel de Europese Unie als de sector meer moeten betalen voor deze visserijovereenkomst ten opzichte van de vorige en dat daardoor – voordat er ook maar een vis gevangen is – de concurrentiepositie van de Europese vissers ernstig verslechtert?
De EU heeft voor het vorige protocol het eerste jaar € 86 miljoen betaald. Dit bedrag is geleidelijk afgebouwd tot € 70 miljoen in het vierde en laatste jaar. Volgens de nieuwe afspraken betaalt de EU jaarlijks € 67 miljoen voor toegang tot de wateren van Mauritanië en € 3 miljoen voor ondersteuning van duurzaam visserijbeleid.
De EU betaalt dus gemiddeld per jaar minder dan in de vorige periode. De bedragen zijn bovendien niet zonder meer te vergelijken, want de vangstmogelijkheden zijn veranderd. In het oude protocol waren de vangstmogelijkheden voor pelagische vis 250 000 ton. In het nieuwe protocol is dit 300 000 ton. In het nieuwe protocol zijn daarentegen geen inktvissen meer opgenomen.
De sector gaat inderdaad meer betalen voor de toegang tot de wateren. Dit is in lijn met de in maart aangenomen Raadsconclusies Extern Beleid. Ook de wijze van betaling is veranderd. In het verleden betaalde de sector voorafgaand aan de visserij, naar omvang van het vaartuig. Nu moet de sector achteraf € 123 per ton gevangen vis afrekenen. Vaartuigen uit derde landen moeten volgens de informatie van de Commissie per 1 september € 329 per ton gevangen vis afrekenen en moeten verder aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de vloot van de EU. De concurrentiepositie van de EU-vaartuigen is daarom mijns inziens verbeterd. Te meer omdat is vastgelegd dat EU-vaartuigen bij de verdeling van het beschikbare surplus een prioritair deel krijgen.
Kunt u instemmen met een visserijovereenkomst waar € 70 miljoen voor is betaald, maar waarvan de Europese sector al heeft aangegeven er geen gebruik van te kunnen maken omdat deze vanuit bedrijfsmatig oogpunt zeer onrendabel is? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Allereerst wil ik opmerken dat de EU pas betaalt nadat het protocol in voorlopige werking is getreden. Zoals ik heb aangegeven, heb ik mijn definitieve standpunt nog niet bepaald. Het is duidelijk dat de sector liever een andere uitkomst had gezien en hoopt dat de Landbouw en Visserijraad tegen inwerkingtreding zal stemmen. Op dit moment maken lidstaten hun eigen afweging.
Ik wil de komende periode benutten om nog eens met de sector van gedachten te wisselen, alsmede de standpuntbepaling van andere lidstaten in ogenschouw nemen Tot slot wil ik opmerken dat niemand belang heeft bij onderbenutting van de visserijmogelijkheden. Ook Mauritanië niet. Immers wanneer er geen gevangen vis wordt afgerekend, loopt Mauritanië enkele tientallen miljoenen aan inkomsten mis. Bovendien is op verzoek van de Europese Commissie een bepaling opgenomen dat de overeenkomst kan worden opgezegd, juist om te voorkomen dat de EU betaalt voor een overeenkomst die onvoldoende wordt benut.
Hoe beoordeelt u een dergelijk akkoord mede bezien in het licht van eerdere kritische rapporten opgesteld door de Europese Rekenkamer over de kosten van de visserijakkoorden in vergelijking met de benutting ervan?
De visserijmogelijkheden voor pelagische vis in Mauritanië zijn de afgelopen jaren volledig benut. De pelagische sector heeft voor de nieuwe periode gevraagd om 300 000 ton vis en gaf daarbij nadrukkelijk aan dat de EU-vloot voorrang zou moeten krijgen op de vloot van derde landen. Gebruik in het verleden geeft echter geen garanties voor de toekomst, zo heeft de ervaring geleerd. In het nieuwe akkoord heeft de Europese Commissie de mogelijkheid het protocol op te zeggen bij onvoldoende benutting er van. Dit lijkt mij mede gezien de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer verstandig.
Kunt u aangeven hoe u het akkoord beoordeelt op het gebied van duurzame visserij? Met welke bepalingen stimuleert de Europese Commissie de Mauritaanse overheid om te komen tot een effectief visserijbeheersysteem voor geheel Noordwest Afrika (CECAF gebied)?
Wat betreft duurzaamheid is in het nieuwe protocol een aantal stappen vooruit gezet. In het protocol is duidelijker dan in het verleden vastgelegd hoe beide partijen gaan samenwerken op het gebied van duurzame visserij. Zo staan in het protocol de belangrijkste elementen van het mandaat van het gezamenlijke wetenschappelijke comité. Het comité moet rapporteren over de toestand van alle vissoorten in het protocol. Ook moet het de vangsten van alle in Mauritanië aanwezige vloten bepalen, dus van zowel de lokale vloot, als ook de EU-vloten en die van derde landen. Op basis hiervan doet het comité aanbevelingen over aanpassing van de vangsthoeveelheden en andere beheermaatregelen. Daarbij kunnen indien gewenst ook waarnemers van derde partijen, zoals de regionale beheerorganisatie worden uitgenodigd.
Het beschikbare surplus moet worden bepaald conform artikel 62 van het VN-verdrag inzake het recht van de zee. Dat betekent dat Mauritanië bij het bepalen van het surplus het oordeel en de adviezen van de regionale beheersorganisaties moet meewegen. Ook kunnen waarnemers van regionale beheerorganisaties een stem krijgen in het wetenschappelijk comité.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de totstandkoming van duurzame visserij wanneer Europese visserij voor de kust van Mauritanië onmogelijk is? Wat betekent bijvoorbeeld het wegvallen van de datavoorziening voor het opzetten van regionale visserijbeheersystemen?
Vaartuigen uit derde landen moeten aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de EU-vloot. Bovendien moeten deze vaartuigen meer betalen voor de toegang dan ze nu doen. Van een scenario waarin alleen de EU-vaartuigen worden verdrongen lijkt me dan ook geen sprake. Het is evident dat het definitief wegvallen van de data van de Europese vaartuigen een stap terug zou betekenen in de totstandkoming van een duurzaam visserijbeheer in de wateren van Mauritanië.
Wat betekent het volgens u voor de toekomst van duurzame visserij in de Mauritaanse wateren als bijvoorbeeld Chinese en Russische vissers de positie van de Europese vloot overnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid het huidige akkoord te verwerpen en – samen met uw Europese collega’s – een nieuw mandaat op te stellen op basis waarvan de Commissie opnieuw met Mauritanië in gesprek treedt om zo niet alleen een duurzaam visserijbeheer, maar ook een eerlijke concurrentiepositie van de Europese vissersvloot te garanderen?
Bent u bereid om ter voorbereiding hierop in contact te treden met Nederlandse reders die actief zijn voor de kust van Mauritanië?
Bent u bereid om deze vragen ruim voor 13 september – de inbrengdatum voor het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad – te beantwoorden?
Het bericht dat curatoren maar liefst dertig miljoen declareerden bij de afwikkeling van het DSB faillissement |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de afwikkeling van het faillissement van DSB Bank?1
Deelt u de mening dat de kosten van deze afwikkeling exorbitant hoog zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er bij de aanwijzing van curatoren door de rechter-commissaris geen enkele prikkel is tot het leveren van een «goed product» voor een zo scherp mogelijke prijs? Zo nee, waarom niet?
Deelt u tevens de mening dat gedupeerden hierdoor juist onnodig veel geld mislopen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de Faillissementswet zo zou moeten worden aangepast dat de rechter-commissaris bij een faillissement de opdracht zou moeten uitzetten waarvoor curatoren kunnen ingeschreven met of een totaalbedrag of een bedrag per uur, zodat de beste prijs/kwaliteit verhouding zou kunnen worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Het bericht "Doof meisje kan geen journaliste worden" |
|
Jesse Klaver (GL), Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doof meisje kan geen journaliste worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Lisa vlak voor het begin van het studiejaar van de Hogeschool Utrecht heeft vernomen dat het niet zinvol is om aan haar studie te beginnen, omdat ze niet het hele curriculum kan volgen?
Zo is dat volgens de directeur van de opleiding Journalistiek van deze hogeschool niet gezegd. Volgens hem is de intentie uitgesproken de studente te helpen, maar is erop gewezen dat het voor haar wel moeilijk zou worden de verplichte vakken radio- en televisieonderwijs te halen.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) zegt dat een instelling geen onderscheid mag maken op grond van handicap of chronische ziekte. Het verbod van onderscheid houdt mede in dat de onderwijsinstelling verplicht is voor de betreffende student, indien nodig, doeltreffende aanpassingen te verrichten (tenzij deze voor de instelling een onevenredige belasting vormen). Door deze bepaling krijgen ook studenten met een functiebeperking (handicap of chronische ziekte) een eerlijke kans om een hoger onderwijsdiploma te behalen.
De studente is niet geweigerd, maar toegelaten op grond van een selectieprocedure. Zij kan de opleiding volgen en op grond van het bovenstaande de instelling vragen adequate aanpassingen te verrichten.
De onderwijsinstelling dient in overleg met de student te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Dat hangt af van de aard van de functiebeperking, maar ook van de manier waarop de instelling het onderwijs heeft georganiseerd. Komen instelling en student hier niet uit, dan kunnen zij de Commissie Gelijke Behandeling inschakelen. Vanaf 1 oktober 2012 gaan de werkzaamheden van deze commissie op in het College voor de Rechten van de Mens.
Wat vindt u ervan dat dit bericht haar zo kort van tevoren bereikt, terwijl ze wel ingeloot is voor de studie en op basis van de inloting (nummer 5 van 500) uitermate geschikt zou zijn voor de journalistiek?
Volgens de directeur van de opleiding Journalistiek zijn op 31 mei, 6 juli, 24 augustus en 27 augustus met de studente gesprekken gevoerd. Bij het laatste gesprek was de directeur zelf aanwezig. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De studente was overigens niet ingeloot, maar geselecteerd.
Voor de opleiding Journalistiek van de Hogeschool Utrecht worden jaarlijks 360 studenten toegelaten: 180 via gewogen loting, 180 via een decentrale selectietoets. De betreffende studente is bij die selectietoets als vijfde geëindigd, inderdaad een hoge score. In de toets tellen taalprestaties (spelling, woordenschat, tekstopbouw, taalbegrip), persoonlijke kenmerken (zorgvuldigheid, contact leggen met anderen, vriendelijkheid, openstaan voor nieuwe ervaringen) en motivatieaspecten (extrinsiek, intrinsiek, prestatie en vertrouwen en zekerheid over studiekeuze en afloop ervan) zwaar mee. In de toets zaten geen auditieve onderdelen.
Wat vindt u van de reactie van de Hogeschool Utrecht dat het volgen van een aangepast programma «te veel tijd en geld zou kosten»?
Dat is volgens de directeur van de Hogeschool niet gezegd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Om te bepalen of aanpassingen een onevenredige belasting vormen voor de instelling, kan de instelling en/of de student het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) inschakelen. Dit college geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen. Een instelling kan ook zelf het college vragen om een onderzoek te verrichten om te toetsen of haar (voorgenomen) besluit conform de WGBH/CZ is. Mocht een onderwijsinstelling menen dat de kosten van het verrichten van doeltreffende aanpassingen een onevenredige belasting vormen, dan dient de instelling dit expliciet in relatie tot de concrete situatie aan te tonen.
Deelt u de mening dat een beperking geen reden kan zijn om iemand te weigeren voor de opleiding journalistiek en de Hogeschool Utrecht samen met Lisa dient te kijken hoe Lisa de opleiding wel kan volgen? Wat gaat u doen om dit alsnog te bereiken?
Ja, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verbiedt onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte. De studente is ook niet geweigerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat dit voorval wederom bevestigt dat het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking zo snel mogelijk geratificeerd moet worden door Nederland?
Wat het voorval in de eerste plaats duidelijk maakt, is dat het bewust zijn van de verplichting om mensen met een beperking gelijk te behandelen onze voortdurende aandacht moet blijven hebben. De Wgbh/cz vervult hierbij een hele belangrijke rol, omdat deze wet de verplichting wettelijk verankert. Vanuit dit perspectief werkt de Staatssecretaris van VWS aan de ratificatie van het VN Verdrag handicap en aan de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten». Op 7 november 2011 bent u geïnformeerd over de stand van zaken in het ratificatieproces. Het onderzoek naar de financiële consequenties van ratificatie van het VN Verdrag Handicap en de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten» heeft inmiddels twee rapporten van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht opgeleverd. Deze geven een belangrijke juridische onderbouwing voor het afronden van de wetsvoorstellen voor ratificatie en uitbreiding van de Wgbh/cz. De opdracht voor een afzonderlijk onderzoek dat zich op de berekening van kosten en baten toespitst is inmiddels verstrekt. Na afronding van dit onderzoek wordt u over de resultaten geïnformeerd.
De derivatenpositie en de risicobeheersing van pensioenfondsen en andere instellingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt»? 1 waarin gesteld wordt dat op dit moment het tegenpartij risico voor de derivatenposities van pensioenfondsen beperkt is, maar «een verdere neerwaartse bijstelling van de kredietwaardigheid van (zaken)banken is in de huidige precaire financieel-economische omstandigheden zeker niet uit te sluiten. Waakzaamheid vanuit zowel de sector zelf als DNB blijft daarom geboden ten aanzien van de blootstelling aan tegenpartijrisico’s.»?
Ja.
Acht u het risico bij de pensioenfondsen voldoende beheerst op dit moment, inclusief de voorraad onderpand die zij voorradig hebben?
Ja. Uit het DNB-onderzoek waarop het DNB-artikel «Tegenpartij risico van pensioenfondsen beperkt» is gebaseerd, blijkt dat de onderzochte fondsen derivatenposities hebben uitstaan bij 57 verschillende tegenpartijen, waarbij 93% van de fondsen 6 of meer verschillende tegenpartijen heeft. Voorts blijkt dat de totale waarde van de uitstaande derivaten van pensioenfondsen voor 102% door onderpand wordt gedekt.
De marktwaarde van de renteswaps van pensioenfondsen bedraagt volgens DNB ongeveer € 55 miljard, heeft u enig inzicht welke marktpartijen een tegenovergestelde positie ingenomen hebben en dus op een negatieve waarde van hetzelfde bedrag?
Het beeld dat in het antwoord op vraag 2 is geschetst voor het totaal van de derivatenposities van pensioenfondsen geldt ook voor de posities in renteswaps.
Heeft u er kennis van genomen dat brokers en adviseurs trots melden dat zij «brokerage» leveren voor vele lokale en provinciale overheden en een groot aantal zorginstellingen (zie bijvoorbeeld www.dhv.nl)?
Ja.
Heeft u inzicht in de derivatenposities van publieke en semi-publieke instellingen, zoals woningbouwcoöperaties, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en decentrale overheden en of hun beleid adequaat is?
Het inzicht in derivatenposities van verschillende instellingen is niet op één plaats beschikbaar.
Voor de verschillende instellingen gelden verschillende wetten en regelingen:
Momenteel zijn de ministeries van Financiën, OCW, VWS, SZW en BZK gezamenlijk aan het bekijken of het noodzakelijk is om de wet- en regelgeving en het daarbij behorende toezicht aan te scherpen.
Weet u of er instellingen of groepen instellingen in de publieke en semi-publieke sfeer zijn die onverantwoorde risico’s genomen hebben en daardoor in de problemen gekomen zijn of kunnen komen?
Er zijn aanwijzingen dat er in het verleden instellingen zijn geweest die in de problemen zijn gekomen door derivatentransacties. Een bekend voorbeeld daarvan is woningcorporatie Vestia.
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 5 wordt momenteel binnen het Ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd dat in kaart moet brengen of er instellingen in het MBO en in het HO zijn die door het gebruik van derivaten grote financiële risico’s lopen. De resultaten daarvan worden half oktober naar buiten gebracht.
De kans dat woningcorporaties nog onverantwoorde risico’s lopen als gevolg van derivaten lijkt klein, nu de nieuwe strengere regeling per 1 oktober 2012 van kracht wordt. Hierdoor wordt de handelingsvrijheid van woningcorporaties aanzienlijk ingeperkt.
Voor de aangesloten zorginstellingen bij het Wfz is deze kans eveneens klein, aangezien het Waarborgfonds strenge eisen stelt. Met betrekking tot de overige zorginstellingen is niets bekend.
Bent u bereid de totale derivatenpositie in deze sectoren, per sector en per instelling, aan de Kamer te doen toekomen?
Momenteel beschikken de ministeries niet over overzichten van derivatenposities per instelling. Het is daarom onmogelijk om hier overzichten van aan de Kamer te doen toekomen.
Het beperkte aantal aan re-integratietrajecten voor 45-plussers |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) getiteld «Merendeel re-integratie voor mensen jonger dan 45 jaar»?1
Het is een interessant artikel.
Het UWV en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het re-integratiebeleid; door hen wordt besloten welk instrument voor wie wordt ingezet.
Wat is er bekend van de (netto-)effectiviteit van re-integratie gedifferentieerd naar verschillende leeftijdsgroepen? Met andere woorden, werkt re-integratie beter bij jongeren of bij ouderen?
De effectiviteit is afhankelijk van veel factoren. Recent heb ik uw Kamer een brief doen toekomen met feiten en inzichten op dit vlak2. In de literatuur worden geen verschillen gevonden wat betreft de netto effectiviteit van re-integratie gedifferentieerd naar leeftijd (zie de overzichtsstudie van Card, Kluve en Weber, «Active labour market policy evaluations: A meta-analysis», The Economic Journal, 2010, pp. 452–477).
Zijn er ook cijfers bekend over de inzet van re-integratie naar leeftijdscategorieën voor de Wajong en de WW? Zo ja, kunt u deze cijfers duiden?
Vanaf 2012 worden door het UWV geen re-integratietrajecten meer ingezet voor mensen in de WW. Het UWV biedt WW-gerechtigden wel ondersteuning bij het vinden van werk. De nadruk daarbij ligt op digitale dienstverlening. Voor een deel van de WW-werkzoekenden is ook intensieve face-to-face dienstverlening beschikbaar.
Ten aanzien van de Wajong blijkt uit de eerste Wajongmonitor3 dat de inzet van re-integratietrajecten bij de jongere leeftijdsgroepen is geconcentreerd. Bij oudere Wajongers (vanaf 35 jaar) wordt relatief weinig een traject ingezet (circa 10%).
Met de introductie van de nieuwe Wajong in 2010 is de Wajong werkregeling tot stand gekomen. Hierbij ligt de focus op het ondersteunen van, investeren in en ontwikkelen van Wajongers, met name in de periode tot 27 jaar. In de nieuwe Wajong staat de oriëntatie op werk en arbeidsondersteuning centraal,daar waar de oude Wajong vooral een uitkeringsregeling is.
Is het waar dat slechts 9 procent van de 55-plussers die actief op zoek is naar werk, ook daadwerkelijk een baan vindt?2 Bevestigt dit cijfer volgens u dat de arbeidsmarkt voor ouderen slecht functioneert?
Het is juist dat de arbeidsmarktpositie van ouderen aandacht vraagt. Om de arbeidsdeelname van ouderen te bevorderen zijn door het kabinet maatregelen voorgesteld, zoals het beleid inzake duurzame inzetbaarheid, de invoering van een mobiliteitsbonus ouderen en de hoofdlijnennotitie aanpassing ontslagrecht en WW.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om re-integratie gericht in te zetten voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt? Is het in dat kader niet logisch als daar veel 45-plussers tussen zitten, omdat juist zij grote moeite hebben bij het vinden van een baan? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat 45-plussers in de praktijk juist relatief weinig re-integratietrajecten krijgen?
Onderzoekt toont dat het het meest effectief is om re-integratie gericht in te zetten voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Re-integratie is daarbij niet de enige manier om de arbeidsdeelname te bevorderen. Zoals eerder opgemerkt zijn bijvoorbeeld ook het beleid gericht op duurzame inzetbaarheid en een betere werking van de arbeidsmarkt van belang, ook voor 45-plussers. Het aantal trajecten voor bijstandsontvangers geeft niet het volledige beeld, omdat voor de oudste leeftijdsgroepen ook andere instrumenten zijn ingezet.
Is het waar dat veel langdurig werkloze 50-plussers niet met de meest moderne middelen naar een baan zoeken?3 Denkt u ook dat zij hierdoor veel vacatures missen? In hoeverre kan re-integratie dit knelpunt verminderen?
Het gaat niet zozeer om het al of niet gebruiken van moderne middelen, maar om het benutten van de goede middelen. Werkgevers maken bij voorbeeld veel gebruik van de kanalen van uitzendbedrijven. Uit een recent Astri onderzoek komt naar voren dat de zoekkanalen van veel uitkeringsontvangers niet overeenstemmen met de wijze waarop werkgevers hun vacatures kenbaar maken. Hierdoor missen uitkeringsontvangers vacatures. In mijn brief van 16 augustus 2012 aan uw Kamer, ben ik hierop uitvoerig ingegaan.6
De artikelen ’10 miljoen extra in rioleringsproject’ en ‘Atsma: “Bonaire niet alleen laten opdraaien voor energieprobleem”’ |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de artikelen «10 miljoen extra in rioleringsproject» en «Atsma: «Bonaire niet alleen laten opdraaien voor energieprobleem»»?1
Ja. Ja, voor een uitgebreide toelichting verwijs over de energieprijzen verwijs ik naar de antwoorden van de Minister van EL&I op de Kamervragen van het lid Van Gent (kenmerk 2012Z15032), de leden Bosman en Leegte (kenmerk 2012Z15060) en het lid Hachchi (kenmerk 2012Z15066). Ik beperkt mij derhalve tot het beleidsterrein drinkwater en afvalwater waarvoor ik eindverantwoordelijk ben.
Als gevolg van diverse ontwikkelingen rond de tariefstelling van drinkwater en het achterwege blijven van kostendekkende indexering van de drinkwatertarieven zullen – zonder steun van EL&I en I&M – de energie- en drinkwatertarieven per omgaande respectievelijk met 50% en 60% stijgen. Dat zou betekenen dat huishoudens op Bonaire – waarvan het gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden al minder dan de helft van het Nederlandse niveau bedraagt – voor drinkwater per kuub meer dan 4 keer zoveel als een gezin in Nederland moeten betalen. Dit is voor de meeste huishoudens en bedrijven op Bonaire onbetaalbaar en zal ook risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Ook een verhoging van de energiepriizen heeft directe gevolgen voor de exploitatiekosten van afvalwaterzuivering en de hoogte van de rioolheffing.
Door het bestuurscollege van Bonaire, Rijksvertegenwoordiger en het Ministerie van Binnenlandse Zaken is aan mijn collega van EL&I en mij verzocht om in de wet vast te leggen dat de energie- en drinkwatertarieven en rioolheffing op een efficiënte, kostendekkende en betaalbare wijze tot stand komen. Naar verwachting zal dit wetgevingstraject – dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt gecoördineerd – enige tijd vergen. Vooruitlopend daarop zijn EL&I en I&M – onder strikte voorwaarden – bereid om een maximale overbruggingsbijdrage van respectievelijk € 5,5 miljoen en € 2,3 miljoen bij te dragen om de tariefstijging te beperken tot 15 – 20%. Deze bijdrage komt uit de eigen begroting van de ministeries (zie ook antwoord op vraag 6).
Is het waar dat u heeft aangekondigd dat Bonaire niet alleen zal opdraaien voor een oplossing van het energieprobleem op Bonaire? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten hoe u eventuele Nederlandse steun ziet en hoeveel geld dit gaat kosten? Uit welk fonds zal dit geld beschikbaar worden gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het energieprobleem geheel te wijten is aan wanbeleid bij het Bonairiaanse overheidsbedrijf WEB? Zo ja, deelt u de mening dat het bestuur van Bonaire als eerste verantwoordelijk is om het energieprobleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Nee. WEB kon zich niet vinden in de manier waarop Ecopower de prijs van de elektriciteitsproductie berekende, onder andere ten aanzien van de doorberekening van (gestegen) kosten voor de inkoop van olie, en betaalde derhalve de door Ecopower gevraagde prijs maar ten dele. Dat was de kern van het geschil tussen beide partijen.
Op dit moment geldt de wet Elektriciteitsconcessies BES. Het bestuurscollege WEB is op grond van de wet bevoegd om de tarieven voor de levering van elektriciteit vast te stellen. Sinds juli 2010 zijn de tarieven niet meer aangepast. WEB verkeerde in de veronderstelling was dat het bedrijf niet het volledige tarief hoefde te betalen dat door Ecopower in rekening werd gebracht. Hierdoor ontstond een situatie van een tariefstelling die lager is dan de werkelijke kosten.
De bestuurscolleges van de BES-eilanden hebben daarom zelf aan het ministerie van EL&I gevraagd om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een nieuw regulerend kader.
Is het waar dat Nederland € 10 miljoen extra beschikbaar stelt voor het Bonairiaanse rioleringsproject?
Ja. Het gaat hier overigens om een geanticipeerde bijdrage die in lijn is met de toezegging aan de Eerste Kamer, de garantstelling uit 2008 van Nederland voor het project en daaruit voortvloeiend de verwachtingen van de Europese Commissie inzake de Nederlandse rol.
Kunt u aangeven waarom er € 10 miljoen extra nodig is om het project af te ronden terwijl het project al ruim € 35 miljoen heeft gekost? Is deze uitgave verantwoord terwijl er in Nederland sprake is van grote bezuinigingen?
De totale kosten van het project in het kader van het 9de Europese Ontwikkelingsfonds bedragen € 24,5 miljoen, waarvan I&M € 5 miljoen bijdraagt en de Europese Commissie € 19,5 miljoen. Het betreft een project waarin – naast het behouden van het koraal en het lokale duiktoerisme – ook de eerste projectmatige samenwerking tussen de Europese Commissie en Nederland in Caribisch Nederland centraal staat. Nederland heeft zich in 2008 garant gesteld voor het project. Voor de oplevering van het project is het noodzakelijk dat tijdig aansluitingen worden gerealiseerd zodat afvalwater in het riool- en zuiveringsysteem komt.
Daar het hier gaat om bestaande bebouwing zijn de eenmalige aansluitkosten voor het bedrijfsleven en huishoudens onevenredig hoog. Deze kosten komen bovenop de tariefstijging voor energie en drinkwater, alsmede de rioolheffing die nog wordt ingevoerd (zie antwoord op vraag 2).
Voor vele huishoudens zijn deze kosten onbetaalbaar. In sommige gevallen zou dit investeringen van enkele tonnen vergen en tot faillissement van bedrijven leiden. In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de Wet VROM BES in de Eerste Kamer heb ik daarom toegezegd mij – in samenwerking met andere verantwoordelijke departementen – ervoor in te spannen dat de rioolheffing en de aansluitkosten betaalbaar zullen zijn. Door deze bijdrage in de aansluitkosten wordt voorkomen dat financiële schade ontstaat aan het riool- en zuiveringssysteem. Deze schade kan oplopen tot € 24,5 miljoen als het systeem door het ontbreken van afvalwater begin 2013 letterlijk droog komt te staan. Bovendien wordt daarmee voldaan aan de garantstelling en verplichtingen jegens de EC die in het kader van de financieringsovereenkomst zijn aangegaan.
Kunt u aangeven uit welke fondsen de uitgave van € 10 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld? Betekent deze uitgave dat er in Nederland extra bezuinigd zal moeten worden?
De uitgave ten behoeve van de aansluitingen wordt beschikbaar gesteld uit budgetten van programma’s die ten opzichte van de oorspronkelijke planning vertraagd zijn. Het betreft de dossiers «Basisregistratie Grootschalige Topografie» en «Nota Ruimte projecten». De betalingen van deze projecten zullen in de komende jaren plaatsvinden. Er hoeft vanwege de betaling voor het rioleringsproject niet extra bezuinigd te worden in Nederland.
Tegenstrijdige kabinetsuitlatingen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van minister Leers over de positie van Nederland in de Europese Unie: «De scherpe toon van Wilders maakte meteen de bedoelingen van Nederland verdacht»?1
De uitspraak van minister Leers in Trouw had betrekking op zijn inzet in de EU, zowel bij de Commissie als andere lidstaten, ten aanzien van het regeringsbeleid op het terrein van migratie.
Wat is uw reactie op de stelling van minister Leers dat «de toon en misschien ook wel de ideeën» van de fractievoorzitter van de Partij voor de Vrijheid «contraproductief» werkten?
Minister Leers deed deze uitspraak in het licht van de opgedane indrukken uit overleggen die hij voerde in Brussel en met zijn collega’s in diverse Europese hoofdsteden.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de volgende uitspraak van minister Rosenthal op 5 april 2012 in de Kamer ten aanzien van het PVV-initiatief «Meldpunt Midden- en Oost-Europeanen»: «Ik zie geen reputatieschade of economische schade»?
De uitspraak van minister Rosenthal in de Kamer verwees naar diverse contacten met ambassadeurs uit Midden- en Oosteuropese lidstaten, ook naar aanleiding van de PVV-website. In die contacten werden de goede banden tussen Nederland en de Midden- en Oost-Europese lidstaten bevestigd; zowel politiek als economisch.
Hoe verhouden de uitspraken van minister Leers zich tot de volgende uitspraken van uzelf op 9 februari 2012 tijdens het debat over de Staat van de Europese Unie: «Op het terrein van Europa kan er ook geen misverstand zijn bij andere Europese lidstaten. Dit is een minderheidskabinet, met 52 zetels. Wij hebben geen 76 zetels, want op het terrein van Europa werken wij niet samen met de PVV»? Deelt u de mening dat de uitspraken van minister Leers en uzelf niet allebei tegelijkertijd correct kunnen zijn?
De minister-president heeft met deze uitspraak willen aangeven dat het kabinet voor vrijwel alle Europese en internationale dossiers voor een meerderheid in de Tweede Kamer afhankelijk is van andere partijen dan de PVV. Het migratiedossier vormt hierop een uitzondering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het kabinet tegenstrijdige uitspraken doet over de invloed van de Partij voor de Vrijheid op het kabinetsbeleid in de Europese Unie?
Ja, maar van tegenstrijdigheid is geen sprake.
Ketentransparantie, kinderarbeid en uitbuiting in de kledingindustrie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL), Bruno Braakhuis (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat u binnenkort een gesprek met de kledingbranche heeft over de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. over volledige ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid in de textielketen?1
Wanneer kan de Kamer een voorstel van de regering verwachten over de uitvoering van deze motie?
Is de regering van plan om naast de kledingbranche, ook relevante maatschappelijke organisaties bij de dialoog over uitvoering van de motie te betrekken?
Bent u van mening dat het onlangs vastgestelde beleidskader met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor het OS-bedrijfsleveninstrumentarium een goed uitgangspunt is voor uitvoering van de motie?2 Overweegt u daarbij onder meer de volgende aspecten te betrekken: hernieuwde OESO-richtlijnen als basis, «due diligence» in de hele productieketen met focus op waar de risico’s zitten, onderzoek van meldingen van schendingen door een overheidsorganisatie, periodieke externe evaluatie en rapportage?
Hoe gaat de regering in dit geval invulling geven aan de «duty to protect» en «access to remedy» volgens de door de regering ondersteunde richtlijnen van de Verenigde Naties voor bedrijfsleven en mensenrechten? Is de regering in dit verband bereid de gevraagde inspanning van de kledingbranche op het gebied van ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid te ondersteunen door onder meer: actieve IMVO-diplomatie in kledingexporterende landen waaronder versterkte inzet van ambassades, het zoeken van samenwerking in de EU om de problemen gezamenlijk aan te pakken, het systematisch onafhankelijk laten onderzoeken/monitoren van kinderarbeid en schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie, samenwerking met en zo nodig financiering van lokale organisaties die zich inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid en het ondersteunen van multi-stakeholder initiatieven, die zich willen committeren aan de uitvoering van de motie? Zo ja, welke van deze middelen of andere middelen wilt u inzetten?
Wanneer is het voor eind 2011 beloofde rapport van de Europese Commissie over kinderarbeid en handelsmaatregelen te verwachten? Heeft de Commissie op basis van de Raadconclusies over kinderarbeid van juni 2010 inmiddels een plan van aanpak ontwikkeld en in uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Kent u de publicaties «Captured by Cotton», «Maid in India» en «Bonded (child) labour in the South Indian Garment Industry – Update of Debate and Action on the Sumangali Scheme»3 van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) en de Landelijke India Werkgroep? Deelt u de daarin verwoorde opvatting dat er ondanks enkele beperkte verbeteringen, nog slechts een zeer bescheiden begin is gemaakt met het uitbannen van het Sumangali-systeem, de omvangrijke gedwongen (kinder-)arbeid en verwante schendingen van arbeidsrechten?
Wat zijn de resultaten van het gesprek van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met zijn Indiase collega Singh van Corporate Affairs, als vervolg op de toezegging van laatstgenoemde dat hij bereid is tot samenwerking om bedrijven te ondersteunen bij het uitbannen van het Sumangali-systeem?4
Bent u bereid om bij de uitvoering van de motie met betrekking tot twee casussen, – namelijk het uitbannen van het Sumangali-systeem in India en het aanpakken van kinderarbeid, extreem lage lonen en vakbondrepressie in Bangladesh5 – met spoed aanvullende actie te ondernemen in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daar waar mogelijk lessen uit te trekken voor de uitvoering van de motie in algemene zin?