Het bericht dat veel jongeren een opleiding met gering baanperspectief volgen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FNV: MBO's leiden nog te vaak op tot werkloosheid»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat FNV Jong afgeeft in relatie tot de grote hoeveelheid studenten die nog steeds voor een studie kiest met beperkt tot slecht arbeidsmarktperspectief?
FNV Jong laat in de «Inventarisatie populaire opleidingen MBO» de relatie zien tussen het totaal aantal deelnemers in 2012 van een opleiding en de kans op werk zoals die door de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is vastgesteld.2
Ik beschouw de boodschap uit deze inventarisatie door FNV Jong als een serieus signaal dat mbo-instellingen in hun voorlichting aan (aankomende) deelnemers zich nog nadrukkelijker rekenschap moeten geven van de arbeidsmarktperspectieven van hun opleidingen. Het is zeker in deze tijden van economische crisis van groot belang dat gediplomeerden worden opgeleid voor die beroepen waar ook vraag naar is (zie hiervoor ook brief «Macrodoelmatigheid mbo» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166)).
Wel plaats ik een aantal kanttekeningen bij de inventarisatie door FNV Jong. Zo gebruikt FNV Jong alleen de indicator «kans op werk» om de baanperspectieven in kaart te brengen. Deze indicator duidt de kans voor een schoolverlater een baan te vinden in het verlengde van de opleiding.3 De indicator helpt (aankomende) deelnemers daarmee bij de keuze voor een (vervolg)opleiding, maar tegelijkertijd moet onderkend worden dat veel schoolverlaters ook een baan kunnen vinden in een aanpalend domein. Het vinden van een baan op niveau vind ik, zeker in het huidige tijdgewricht, belangrijker dan een baan die precies in het verlengde ligt van de opleiding. Voorts houdt de indicator geen rekening met het feit dat jongeren na afronding van een opleiding ook kunnen besluiten om door te leren. Het is op voorhand niet te zeggen of dit een (negatieve) keuze is vanwege tekortschietend arbeidsmarktperspectief of een bewuste keuze om zich door te ontwikkelen.
Op deze wijze doet FNV Jong naar mening onvoldoende recht aan het feit dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt gemiddeld genomen op orde is. Zo was in de periode 2006–2011 de gemiddelde werkloosheid onder gediplomeerde schoolverlaters 5% (anderhalf jaar na diplomering). Dit laat overigens onverlet dat voor een aantal grote opleidingen de vraag naar gediplomeerden aanzienlijk lager is geweest dan het aanbod.4 Ik heb dat ook onderstreept in mijn brief «Macrodoelmatigheid mbo».
Op welke wijze kunnen onderwijsinstellingen op dit moment worden aangesproken op de noodzaak om hun opleidingsaanbod aan te laten sluiten bij de arbeidsmarktvraag, los van de maatregelen die u eerder al aangekondigd hebt?
De wettelijke mogelijkheden om mbo-instellingen aan te spreken op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt zijn beperkt tot de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Deze zorgplicht verplicht een mbo-instelling alleen een opleiding aan te bieden als er na afronding van de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de deelnemers. De nadruk bij de toepassing van het toezicht op het bestaande opleidingenaanbodligt op het aspect of deelnemers voldoende zijn geïnformeerd over de arbeidsmarktkansen (zie notitie van de Inspectie van het Onderwijs over « Toezicht op de zorgplicht arbeidsmarktperspectief» van 15 mei 2012).
Ik ben voornemens om de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief meer resultaatgericht te maken. De instellingen zijn hierdoor aan zet om het opleidingenaanbod met bedrijfsleven en andere mbo-instellingen in de regio af te stemmen en risico’s voor gebrekkige arbeidsmarkrelevantie van opleidingen weg te nemen. Voornoemde partijen hebben bij monde van SBB aangegeven hiertoe een geschillencommissie in het leven te willen roepen. In aansluiting hierop geeft het resultaatgerichter maken van de zorgplicht ook het toezicht en de handhaving meer mogelijkheden om bij situaties waar het aantal schoolverlaters de arbeidsmarktvraag jaren overstijgt, in te grijpen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166).
Vooruitlopend op het aanscherpen van de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief, heeft het kabinet € 25 miljoen extra uitgetrokken voor de uitvoering van het programma School Ex 2.0 gedurende twee jaar. Samen met mbo-instellingen zorgt het kabinet ervoor dat mbo’ers (niveaus 1 tot en met 4) voor wie de kansen op de arbeidsmarkt ongunstig zijn, kiezen voor een (vervolg)opleiding met een beter arbeidsmarktperspectief, zoals een opleiding in de techniek (Kamerstukken II 2012–2013, 29 544, nr. 438).
Wat is uw inschatting van het voorstel vanuit FNV Jong om de bekostiging van scholen te koppelen aan het arbeidsmarktsucces van studenten?
Ik ben voornemens om bij de uitwerking van de prestatieafspraken met mbo-onderwijsinstellingen ook de aansluiting van het onderwijsaanbod op de arbeidsmarkt te betrekken. Instellingen die zorgen voor een goede aansluiting met de arbeidsmarkt worden zo beloond. Voor deze prestatieafspraken is € 250 miljoen beschikbaar. In lijn met de motie Straus c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 187, nr. 32) zal ik Uw Kamer voor oktober 2013 informeren over deze prestatieafspraken.
Voorts heb ik in de brief «Macrodoelmatigheid mbo» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166) aangegeven een sluitstuk te creëren op basis waarvan ik als instellingen en bedrijfsleven binnen een regio samen niet tot een doelmatig aanbod komen een einde hieraan kan maken. Dit sluitstuk bestaat eruit dat ik bij een mbo-instelling de rechten aan een opleiding kan ontnemen, waardoor de bekostiging voor die opleiding komt te vervallen en de instelling geen diploma’s voor die opleiding meer mag afgeven.
Deelt u de mening dat de voorlichting aan aspirant studenten snel moet verbeteren via onder meer de studiewijzers? Zo ja, worden hier al stappen toe gezet met het oog op komend studiejaar?
SBB stelt voor (aankomende) deelnemers in samenspraak met alle belanghebbenden een studiebijsluiter op die per opleiding of soortgelijke opleidingen zicht geeft op relevante informatie waaronder het (regionaal) arbeidsmarktperspectief.
Vanaf september 2013 gaan 7 pilotscholen in zowel het bekostigde als niet-bekostigde onderwijs de studiebijsluiter testen. Vanaf april 2014 is de database met informatie beschikbaar voor de sector en kan in principe elke mbo-instelling voor diens opleidingen gebruik gaan maken voor de voorlichting ten behoeve van het studiejaar 2014–2015.
Ik ben voornemens om mbo-instellingen vanaf 1 januari 2015 te verplichten te zorgen voor verankering van een goede, objectieve informatievoorziening aan (aankomende) deelnemers over relevante aspecten van de opleiding, waaronder het arbeidsmarktperspectief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 31 524, nr. 166).
Kunt u uw antwoorden tijdig aan de Kamer toezenden, voorafgaand aan het algemeen overleg Macrodoelmatigeid van 6 juni 2013?
Ja.
Het bericht dat salarissen bij de staatsgesteunde instellingen fors stijgen |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat verzekeringsmaatschappijen Achmea en Leaseplan, die staatssteun hebben ontvangen, de salarissen van hun bestuurders met 16% (Achmea) dan wel 19% (Leaseplan) hebben doen stijgen in 2012 ten opzichte van 2011?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze stijging van salaris niet gelijk is aan de salarisstijging van de werknemers van Achmea en Leaseplan?
Ja.
Vindt u ook dat deze verhoging van salarissen exorbitant hoog is, in vergelijking met de salarisstijging die de gemiddelde werknemer in Nederland ontvangt?
In het bonusverbod bij staatssteun, dat op 14 februari 2012 door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is opgenomen dat voor financiële ondernemingen die op het moment dat mijn ambtsvoorganger het bonusverbod aankondigde al steun ontvingen, de mogelijkheid bestaat om de vaste beloningen eenmalig met maximaal 20% te verhogen. Deze mogelijkheid tot verhoging is een compensatie voor het verlies aan variabele beloning. Achmea en Leaseplan hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Hieronder treft u aan op welke wijze staatsgesteunde financiële ondernemingen van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt:
ABN AMRO
16%, de leden van de raad van bestuur hebben in 2012 en 2013 van deze verhoging afgezien.
Achmea
16%
ASR
CEO: 0%, overige leden bestuur 16%
ING
Geen verhoging
Leaseplan
19%
NIBC
CEO: 7%, overige leden bestuur 10%
SNS REAAL
Geen verhoging
Kunt u toelichten of bij andere financiële instellingen die staatssteun hebben ontvangen, een dergelijke salarisstijging wordt toegepast en wat deze salarisstijging inhoudt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van oordeel dat het logisch is dat de beloningen van de top van Achmea en Leaseplan worden versoberd? Indien neen, waarin verschilt deze situatie van die bij ING, waarvan u heeft aangegeven dat het niet meer dan logisch is dat de arbeidsvoorwaarden worden versoberd?2
Ja. In het algemeen is mijn visie dat zowel vaste als variabele beloningen van bestuurders en medewerkers in de financiële sector versoberd moeten worden gezien de diverse uitdagingen waar de sector voor staat. Dit is ook redelijk gezien het forse aandeel aan steun dat de Nederlandse Staat aan de financiële sector heeft verleend.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de beloningen bij staatsgesteunde instellingen te verlagen?
De motie van de leden Harbers (VVD) en Nijboer (PvdA)3 roept op tot het actief inzetten voor loonmatiging bij staatsgesteunde banken. Ik heb hier gevolg aan gegeven door een oproep te doen aan het bestuur van ABN AMRO, ASR en SNS REAAL om de hoogte en duurzaamheid van de beloningen van het CAO-personeel op de agenda te zetten en te kijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor het senior management. Ik heb dit tevens gemeld aan de bestuursvoorzitter van ING. De Kamer zal over de voortgang van de CAO-afspraken worden geïnformeerd.
Herinnert u zich de toezegging, welke is gedaan tijdens het algemeen overleg staatsdeelnemingen van 6 maart 2013, om het verzoek tot openbaarmaking van salarissen in de financiële sector, die boven het bedrag van 1 miljoen euro uitkomen aan de Nederlandsche Bank voor te leggen en er bij de leden op terug te komen? Kan worden aangegeven wanneer de Kamer deze informatie kan ontvangen?
Ik heb deze toezegging met De Nederlandsche Bank (DNB) besproken. Van DNB heb ik begrepen dat de EBA Board of Supervisors begin juli over publicatie van de rapportage zal besluiten. Naar verwachting kan publicatie spoedig na een positief besluit plaatsvinden. Ik vind transparantie over beloningen belangrijk, en hecht er aan de Kamer zo volledig mogelijk te informeren. Het heeft daarom mijn voorkeur om u de EBA-rapportage toe te sturen. De rapportage zal namelijk een completer beeld opleveren van de aantallen binnen Europa, en de mogelijkheid van vergelijking tussen verschillende lidstaten bieden.
Uitzettingen van vreemdelingen naar Guinee |
|
Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
In hoeverre werkt de Guineese ambassade te Brussel samen met de Guineese taskforce in Nederland? Hoe vaak komt het voor dat een vreemdeling zowel aan de ambassade in Brussel als aan de taskforce wordt gepresenteerd? Hoe vindt samenwerking en/of onderlinge afstemming dan plaats?
De afspraken rondom de inzet van taskforces zijn gemaakt met zowel het Guineese ministerie van Veiligheid en Burgerbescherming als met het Guineese ministerie van Buitenlandse Zaken, waaronder de diplomatieke vertegenwoordiging ressorteert. De werkwijze met Guinee is dat een aanvraag tot afgifte van een (vervangend) reisdocument wordt ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee in Brussel. Een groot deel van de vreemdelingen voor wie een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument is ingediend, is in persoon gepresenteerd bij deze vertegenwoordiging. De vreemdelingen die nog niet gepresenteerd waren dan wel aan wie nog geen (vervangend) reisdocument was afgegeven, zijn gepresenteerd aan de taskforce. Voorts is de Guineese diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel over elke taskforce die in 2012 heeft plaatsgevonden van tevoren geïnformeerd en is de mogelijkheid geboden deel te nemen aan de taskforce. Hiervan heeft de diplomatieke vertegenwoordiging in 2012 geen gebruik gemaakt. De Dienst Terugkeer en Vertrek coördineert, plant en begeleidt de presentaties van de vreemdelingen bij zowel de taskforces als bij de diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel.
Waarom zijn de presentaties van Guineese vreemdelingen aan de taskforce uitgesteld?
Ervan uitgaande dat deze vraag betrekking heeft op de taskforce die voor mei 2013 gepland was, kan ik u enkel berichten dat de Guineese autoriteiten de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben laten weten dat om voor de Guineese autoriteiten moverende redenen een taskforce op de geplande datum niet kon plaatsvinden.
Klopt het dat er onenigheid is tussen de Guineese taskforce en de Guineese overheid, ondanks dat zij allebei vertegenwoordiger zouden moeten zijn van de Guineese autoriteiten? Zo ja, kunt u aangeven wat er precies speelt en hoe de verhoudingen liggen?
Van onenigheid tussen de Guineese taskforce en de Guineese overheid is mij niets bekend. Over de achtergronden van de toegangsweigering van een gezin tot Guinee heb ik uw Kamer eind 2012 per brief geïnformeerd.
Zijn er op dit moment vreemdelingen die van de Guineese taskforce een «titre de voyage» hebben gekregen? Zo ja, hoeveel? Wanneer vindt hun uitzetting plaats?
In de administratie van de Dienst Terugkeer en Vertrek bevinden zich nog steeds vreemdelingen waaraan een «titre de voyage» is verstrekt. Door de taskforce zijn in 2012 circa 100 vervangende reisdocumenten afgegeven. Van deze 100 vreemdelingen is ongeveer een derde gedwongen teruggekeerd naar Guinee. Het moment van daadwerkelijke terugkeer is afhankelijk van verschillende factoren, bijvoorbeeld of de vreemdeling verwijderbaar is.
Bent u bereid om deze vragen binnen een week te beantwoorden en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te zetten en de uitzettingen naar Guinee op te schorten?
Ik heb u deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen. Er is op dit moment voor mij geen aanleiding om uitzettingen naar Guinee op te schorten.
Het nieuws dat het gehoor van de Nederlandse jeugd nog verder is verslechterd |
|
Roelof van Laar (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de Nationale Hoorstichting het gehoor van de Nederlandse jeugd in twee jaar tijd 6% slechter is geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat inmiddels 38% van jonge mensen een verslechterd gehoor heeft, terwijl dat grotendeels vermijdbaar is?
Gehoorschade als gevolg van hard geluid is een maatschappelijk probleem. De belangrijkste bronnen van geluidsbelasting bij jongeren die kunnen leiden tot gehoorschade zijn langdurig luisteren naar te harde muziek via persoonlijke muziekdragers en veelvuldig bezoek aan uitgaansgelegenheden, evenementen en festivals. Dat hierdoor permanente gehoorschade kan worden opgelopen, is extra schrijnend in de wetenschap dat het overgrote deel van deze gehoorschade bij jongeren voorkomen had kunnen worden. Over het aantal jongeren dat gehoorschade door te harde muziek heeft opgelopen zijn geen recente cijfers bekend. Ik heb het RIVM gevraagd om hier onderzoek naar te doen, zodat we over recente cijfers kunnen beschikken. Ik verwacht de uitkomst van dit onderzoek in het najaar. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg preventie van 30 mei jl. heb toegezegd, zal ik dit onderzoek aan de Tweede Kamer sturen.
Deelt u voorts de mening dat alles op alles moet worden gezet om het aantal jonge kinderen met verslechterd gehoor snel terug te dringen? Hoe gaat u dat aanpakken?
Ik ben van mening dat actie op het gebied van het tegengaan van gehoorschade door harde muziek bij jongeren nodig is. Ik zal dit thema in het Nationaal Programma Preventie opnemen, zodat het in samenhang met andere leefstijlgerelateerde thema’s opgepakt kan worden. Daarnaast zal ik in het najaar met de betrokken partijen om de tafel gaan zitten om gezamenlijk een aanpak voor het probleem af te spreken in de vorm van een convenant.
Deelt u bovendien de mening dat in het plan van aanpak moet worden opgenomen dat in uitgaansgelegenheden het geluid de limiet van 100 decibel niet mag overschrijden? Kunt u dit toelichten? Welke middelen staan u ten dienste om dat te bereiken?
Tijdens het gesprek met de betrokken partijen over de gezamenlijke aanpak van gehoorschade door te harde muziek in het najaar zullen we ook spreken over een verantwoorde geluidslimiet. Deze geluidslimiet kan dan in de convenantafspraken worden opgenomen. Daarnaast is er de optie van het wettelijk vastleggen van een geluidslimiet. Maar ik wil nog niet vooruitlopen op de vraag of een maximale geluidslimiet via wetgeving vastgelegd zou moeten worden. Ik wil eerst het overleg met de betrokken partijen in het najaar en de werking van het convenant tussen mij en de muzieksector afwachten en op basis van de uitkomsten daarvan de wenselijkheid en mogelijkheid van een wettelijk vastgelegde maximale geluidslimiet beoordelen.
Deelt u voorts de mening dat er in elke uitgaansgelegenheid een decibelindicator moet hangen, zodat jongeren zelf kunnen zien hoe hard het geluid is en inzien dat ze oordoppen moeten gebruiken? Kunt u dit toelichten? Bent u bereid te onderzoeken hoe dat het beste gerealiseerd kan worden?
Een decibelmeter is een handig instrument om inzichtelijk te maken wat het geluidsniveau is. Bezoekers van gelegenheden kunnen dan real-time bekijken hoe hard de muziek staat. Maar alleen een decibelmeter ophangen zal naar mijn mening weinig opleveren. Er is met het keurmerk Oorveilig van de Nationale Hoorstichting in zeven clubs ervaring opgedaan met het ophangen van een decibelmeter, maar het blijkt dat die maatregel alléén geen effect op het gedrag van de bezoekers heeft. Het is dus niet zo dat bezoekers weggaan of oordoppen indoen als ze op de decibelmeter zien dat het geluidsniveau boven de 103 decibel uitkomt. Voor de aanpak van gehoorschade door te harde muziek in uitgaansgelegenheden en bij evenementen en festivals is een integrale aanpak nodig waarbij ook voorlichting en informatieverstrekking belangrijk zijn.
Wat zijn de resultaten van de evaluaties van respectievelijk het Keurmerk Oorveilig en het Convenant Geluidsbeheer Muzieklocaties die in december 2012 geëvalueerd zouden worden? Zijn er aanpassingen in het beleid doorgevoerd op basis van deze evaluaties? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Nationale Hoorstichting van het keurmerk Oorveilig blijkt dat er bij vrijwel alle deelnemende clubs sprake was van een groot aantal overschrijdingen van de afgesproken maximale geluidsnorm van 103 decibel. De werking van het Convenant Geluidsbeleid Muzieklocaties kon niet adequaat worden geëvalueerd, omdat geen monitoring en/of rapportage van de geluidsniveaus plaats heeft gevonden. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie en andere recente onderzoeken van de Nationale Hoorstichting heb ik besloten om in het najaar van dit jaar met de betrokken partijen om tafel te gaan zitten om een convenant met de muzieksector te tekenen. Daarnaast zal de preventie van gehoorschade door te harde muziek bij jongeren een plek krijgen in het Nationaal Programma Preventie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Preventiebeleid op 30 mei 2013?
Nee, daarvoor was de termijn van één dag te kort.
Het schieten van zogende dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager schiet moedervos dood, vier babyvosjes wees»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schieten van zogende dieren, zoals in dit geval, onaanvaardbaar dierenleed met zich meebrengt voor de verweesde jongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dergelijk dierenleed te voorkomen?
Het schieten van zogende dieren moet voorkomen worden, onder andere vanwege het onnodige leed dat dat kan veroorzaken voor de achterblijvende jongen. Een goede jager zal in principe niet in de dracht- en zoogperiode vossen doden. Ik verwijs u naar mijn brief van 23 mei jl., Kamerstuk 31 581, nr. 20.
Bent u bereid een jachtverbod in te stellen tijdens de draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van populatiebeheer en schadebestrijding, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.
Hoe verhoudt het afschieten van dieren in de draag- en zoogtijd en het verweesd achterlaten van onverzorgde jongen zich in uw optiek tot de in de Flora- en Faunawet opgenomen zorgplicht? Bent u van mening dat in dit geval vervolging ingesteld zou moeten worden tegen de betreffende jager wegens het verzaken van de zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 2 van de Flora- en faunawet vloeit voort dat het gebruik van alternatieve methoden in de rede ligt voordat overgegaan wordt tot het doden van dieren, waarvoor een landelijke of provinciale vrijstelling geldt. De zorgplicht in artikel 2 van de Flora- en faunawet bepaalt immers dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd. Als er effectieve schadebestrijdingsmethoden zijn die minder belastend of ingrijpend zijn voor de flora en fauna dan afschot, dienen deze methoden eerst aangewend te worden.
Ik doe geen uitspraak over het vervolgen van personen in individuele zaken. Die beslissing is aan het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat de opvangcentra voor wilde dieren belangrijk werk verrichten? Zo ja, bent u bereid om opvangcentra voor wilde dieren financieel bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Het werk dat door de opvangcentra wordt verricht is waardevol en wordt door vele mensen gewaardeerd, getuige de donaties die zij van particulieren ontvangen. De opvangcentra zijn private ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor hun eigen bedrijfsvoering. Verder verwijs ik u naar mijn brief van 3 juni jl., 2013D22780.
Hoe verhoudt het afschieten van een zogende vos zich tot uw aanname in uw brief d.d. 23-05-2013 dat het schieten van drachtige dieren indruist tegen de weidelijkheidsregels, die de jagers hanteren voor een goede en betamelijke uitvoering van hun vak en staan de genoemde weidelijkheidsregels het schieten van zogende dieren en het onverzorgd achterlaten van hulpbehoevende dieren wel toe? Zo ja, in hoeverre brengt dat wijziging in uw standpunt dat er van weidelijkheidsregels bescherming zou uitgaan voor dieren in de draag- en/of zoogtijd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De extra ambtenaren door herintredende overheidsdiensten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de volgende afspraak in het regeerakkoord: «Met de organisaties van werknemers bespreken we het openstellen van de laagste ambtelijke loonschalen, zodat medewerkers in facilitaire functies eventueel in dienst genomen kunnen worden»?
Ja.
Hoe verklaart u dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt? Op basis van welke berekeningen blijkt dat deze maatregel kosteneffectief is?
Als gevolg van het door u aangehaalde regeerakkoord is in de afgelopen periode onderzoek gedaan naar het al dan niet inbesteden van tot op heden uitbesteed werk. Dit met als doel om medewerkers in de lage loonschalen weer in eigen dienst te nemen. In de Hervormingsagenda Rijksdienst die ik uw Kamer heb aangeboden heb ik aangegeven langs welke lijnen ik dit wil realiseren. We dienen als rijksoverheid wel een aanzienlijke taakstelling te realiseren en hebben rekening te houden met deze financiële randvoorwaarden. Een van de uitgangspunten is daarom dat als uitbesteden leidt tot een kwalitatief gelijke dienstverlening voor minder geld, dit de voorkeur heeft. Om dit na te gaan laat ik nu business cases opstellen waarin de financiële gevolgen worden berekend van het eventueel inbesteden van werk dat door medewerkers in de lagere loonschalen wordt uitgevoerd. De uitwerking en besluitvorming op deze business cases is nog niet afgerond.
Kunt u inzicht geven in de diensten die deze afspraak betreft?
Zoals bij 2 aangegeven zijn er nog geen afspraken gemaakt. De daarvoor noodzakelijke business cases worden nu uitgewerkt. De bij punt 2 genoemde onderzoeken vinden plaats op de terreinen als beveiliging, post- en koeriersdiensten, printactiviteiten, schoonmaak en catering.
Om hoeveel mensen gaat het? Hoeveel van deze mensen komen in vaste dienst?
Zoals aangegeven wordt op dit moment gewerkt aan de business cases die dit inzicht moeten geven. Deze zijn nog niet afgerond en ik kan u daar daarom nu nog geen uitsluitsel over geven.
Op welke termijn geeft u uitvoering aan deze afspraak? Wat zijn de financiële gevolgen hiervan?
Per domein wordt bekeken welke mogelijkheden er liggen en wat de termijn is waarop we eventueel tot inbesteding kunnen overgaan. We hebben ook te maken met lopende contracten die we moeten respecteren. Daar waar inbesteding een rol zal gaan spelen, zullen we dat eerst doen op het moment dat de contracten zijn uitgediend. Dat zal in de praktijk neerkomen op een geleidelijke overgang van activiteiten naar de rijksdienst. Wat betreft de financiële gevolgen verwijs ik naar datgene dat ik daarover heb gezegd in de Hervormingsagenda en wat ik bij antwoord 2 kort heb samengevat.
Kunt u toelichten waarom dit nodig is? Welk maatschappelijk belang wordt hiermee gediend?
Met deze onderzoeken voldoe ik aan het regeerakkoord zoals door u in vraag 1 is bedoeld. Waar mogelijk worden mensen in lage loonschalen in vaste dienst genomen, waardoor het Rijk meewerkt aan de verbetering van de positie van flexwerkers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wanneer we als Rijk meer van deze functies binnen de eigen organisatie openstellen biedt dit ook meer kansen om mensen met een arbeidshandicap aan te stellen en daarmee invulling te geven aan de afspraken uit het sociaal akkoord. Overigens wil ik hierbij direct met klem aantekenen dat het aannemen van arbeidsgehandicapten zeker niet beperkt mag zijn tot de lage loonschalen.
Op welke manier en op welke termijn wordt «aandacht gegeven aan het vergroten van het aantal functies in de laagste loonschalen»?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Gaat u hier speciale cao-afspraken over maken en nieuwe regels voor introduceren?
Dat valt te bezien. Veel van de functies waar we onderzoek naar doen zijn nu niet aanwezig binnen het Rijk. Maar binnen de bestaande afspraken is het mogelijk om voor deze nieuwe werkzaamheden bij het rijk op de lagere loonschalen nieuwe functies te creëren binnen het Functiegebouw Rijk. Mocht de situatie zich voordoen dat de genoemde business cases aantonen dat bepaalde functies in de lage loonschalen bij het Rijk structureel beter betaald worden dan in de private sector en dit een belemmering is voor het openstellen van lagere loonschalen, dan zal ik nagaan op welke manier bestaande CAO afspraken hierover aangepast moeten worden.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot een kleinere, effectievere en efficiëntere overheid?
Zoals aangegeven hanteren we het uitgangspunt dat we diensten die worden uitgevoerd in de lagere loonschalen uitbesteden als de markt deze goedkoper en met de zelfde kwaliteit kan uitvoeren. Met andere woorden, we zullen alleen die lage loon diensten gaan oppakken die we op een even efficiënte wijze als de markt kunnen uitvoeren. Bij deze analyse kijk ik niet alleen naar kwantitatieve, maar ook naar kwalitatieve voordelen. Op deze manier sluit deze maatregel aan op de doelstelling om te komen tot een kleinere, effectievere en efficiënter overheid.
Wat zijn de effecten van deze afspraak voor andere werkplaatsen?
Deze maatregel sluit aan op het streven van dit kabinet om ook meer mensen met een arbeidshandicap in het reguliere arbeidsproces een plek te geven. Dit kan betekenen dat de activiteiten welke ik mogelijk weer binnen het Rijk zelf zal laten uitvoeren, voor een deel ook zullen worden uitgevoerd door mensen die nu in de sociale werkvoorziening zitten. Maar ik kan u op dit moment nog niet aangeven om hoeveel personen dit gaat.
Het bericht ‘Plan voor verkoop pingegevens winkels in ijskast na golf van kritiek’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Plan voor verkoop pingegevens winkels in ijskast na golf van kritiek»?1 Equens ziet voorlopig af van de verkoop van pingegevens, maar dus nog niet definitief; wat vindt u daarvan?
Ja. Zoals ook aangegeven in de Kamervragen gesteld door de leden Schouw en Koolmees (beide D66) delen wij de zorgen die door verschillende banken en ook de Consumentenbond zijn geuit. Wij vinden het verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is.
De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen is van toepassing op alle financiële instellingen die; (i) lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Banken; (ii) aangesloten zijn bij Rabobank Nederland; of (iii) lid zijn van het Verbond van Verzekeraars. Deze gedragscode, die in 2010 door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is goedgekeurd, geeft aan dat Equens bewerker is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) waar het gaat om het in opdracht van banken verwerken van betalingsgegevens. In die hoedanigheid staat het Equens niet vrij om de haar toevertrouwde persoonsgegevens voor andere doeleinden te verwerken dan de afwikkeling van het betalingsverkeer. De gedragscode voorziet in artikel 5.3 onder voorwaarden in de vervaardiging van geaggregeerde groepsprofielen.
Equens heeft aangegeven dat de wijze waarop zij analyses en voorgenomen rapportages maakt van de door haar als bewerker gebruikte gegevens neerkomt op het verwerken van gegevens die niet of niet langer zijn aan te merken als persoonsgegevens. Het onafhankelijke CBP is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het CBP kan, als het daar aanleiding toe ziet,een uitspraak doen over de verenigbaarheid met de gedragscode of de Wbp.
Klanten kunnen volgens artikel 11 bij gepercipieerde niet naleving van de gedragscode zich wenden tot de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD). Voorwaarde is dat eerst de interne klachtenprocedure van de Financiële instelling is doorlopen. Afhankelijk van de inhoud van de klacht kan de betrokkene zich ook rechtstreeks tot het CBP dan wel de bevoegde rechter wenden.
Kunt u bevestigen dat alle banken in Nederland de «Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen» hebben onderschreven, waarin staat dat persoonsgegevens verder niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Voldoen de plannen van Equens (die tijdelijk in de ijskast zijn gezet) aan deze gedragscode? Zo ja/nee, waarom (niet)? Wat is de juridische status van de deze gedragscode, bijvoorbeeld als het gaat om afdwingbaarheid door de klanten van de banken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke (juridische) mogelijkheden hebben banken om de verkoop van dit soort gegevens over het pingedrag eventueel tegen te gaan? Welke (juridische) mogelijkheden heeft het Rijk om dit tegen te gaan? Wie is formeel eigenaar van de pingegevens?
Equens heeft op 24 mei 2013 bekendgemaakt tot nader order alle voorgenomen activiteiten te staken.2 Daarbij heeft het bedrijf aangegeven dat het slechts verdere stappen overweegt wanneer er een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Hiertoe heeft Equens besloten opnieuw met banken en andere betrokken stakeholders in overleg te treden. Banken kunnen actie ondernemen tegen Equens als de voorwaarden van de dienstverleningsovereenkomst met Equens niet worden nageleefd.
Mocht Equens besluiten het plan weer op te pakken dan kan het CBP als onafhankelijk toezichthouder, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek starten.
Eigendom van gegevens in privaatrechtelijke zin is moeilijk denkbaar. Gegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke zaken of vorderingsrechten. Wel heeft de verantwoordelijke in de zin van de Wbp, gelet op de doelstellingen van de gegevensverwerking, mogelijkheden om de gegevens te verwerken (zoals bewaren, inzien, doorgeven of wissen). Het is denkbaar dat meerdere instanties kunnen worden aangemerkt als verantwoordelijke voor de verwerking van pingegevens, ieder met hun eigen verantwoordelijkheid op grond van de Wbp.
Hoe past de actie van Equens in de brief met de kabinetsvisie op e-privacy «op weg naar gerechtvaardigd vertrouwen» van 24 mei 2013 en de brief van het kabinet over bescherming persoonsgegevens van 29 april 2011?
Het is een van de hoofdboodschappen van de recente kabinetsvisie op e-privacy dat het voorzichtig omgaan met persoonsgegevens essentieel is om het maatschappelijk vertrouwen in digitale systemen te behouden. In de brief en notitie van 29 april 2011 is de visie op de rol van de overheid en de daarmee samenhangende ICT-veiligheid aan de orde gesteld.
Voldoet hetgeen Equens van plan is/was aan de privacyrichtlijn en -wetgeving? Wat is de mening van de privacywaakhond College Bescherming Persoonsgegevens over deze casus?
Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 2. Het CBP heeft naar aanleiding van het opschorten van de voorgenomen activiteiten door Equens meegedeeld nu geen aanleiding te zien een onderzoek in te stellen.
Op BNR heeft de minister van Financiën aangegeven dat hij vindt dat betalingsverwerker Equens definitief af moet zien van de verkoop van transactiegegevens aan winkeliers; ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft opgeroepen een streep te zeggen door het plan van Equens; hoe zorgt u ervoor dat dit ook gaat gebeuren?
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat met dit soort gegevens uitermate voorzichtig wordt omgegaan en dat dat ook is gebleken uit alle onrust die is ontstaan? Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken, het College Bescherming Persoongegevens, Equens en eventueel andere betrokken partijen in gesprek te gaan en (nadere) afspraken te maken over het waarborgen van de privacy van de klanten van de banken (in brede zin)? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad van groot belang dat voorzichtig met pingegevens wordt omgegaan en dat alle privacyaspecten van dit plan goed worden bezien en in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gehandeld.
Verschillende banken en ook de Consumentenbond hebben vraagtekens gezet bij dit plan. Wij delen deze zorgen van de partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is. Het ligt voor de hand dat het door Equens aangekondigde nadere overleg wordt gevoerd tussen Equens en het bankwezen en eventuele andere stakeholders. Zij kunnen een zienswijze vragen aan het CBP. Wij verwijzen verder naar het antwoord op vraag 3.
Het rapport “Schaatsaccommodatie voor de topsport” |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Schaatsaccommodatie voor de topsport»1?
Ja.
Klopt het dat het Rijk een bijdrage van 200 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld aan Almere en dat Icedome hiervan in de exploitatie zal profiteren?
Nee, dit klopt niet.
Is de in het rapport genoemde bijdrage van 200 miljoen euro of een deel daarvan, beschikbaar voor de financiering van het project en of de subsidiëring van topsportevenementen? En zo ja, hoeveel? Zo nee, op basis waarvan kan de gemeente hier dan op anticiperen in het rapport?
Nee, er is geen bijdrage beschikbaar gesteld voor de financiering van het project en of de subsidiëring van topsportevenementen. Mogelijk anticipeert de gemeente op inbreng van de opbrengst van de rijksgronden, waarover in het Integraal Afsprakenkader (IAK) Almere d.d. 29 januari 2010 een principe-afspraak is gemaakt.
Klopt het dat het hier gaat om de gelden voor het Rijk-Regioprogramma Almere-Amsterdam-Markermeer (RRAAM) of één van de andere IJmeerprojecten? Zo nee, kunt u aangeven om welke gelden het dan precies gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het Rijk toezeggingen gedaan over eventuele ondersteuning waarvan de Icedome in de exploitatie zal profiteren? Zo ja, welke?
Nee.
Hoe verhoudt een bijdrage aan de exploitatie van een topsportlocatie zich tot de oorspronkelijke bedoelingen om met RRAAM-gelden de bereikbaarheid te verbeteren?
Er is geen sprake van een bijdrage van het Rijk aan de exploitatie van een topsportlocatie.
Het bericht dat een moskee in Amsterdam Slotervaart onder ‘Koeweits gezag’ staat |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Koeweit aan de macht in buurtmoskee Slotervaart»?1
Ja.
Klopt het dat een (top)ambtenaar van het ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit bestuursvoorzitter is/wordt van de Blauwe Moskee in Amsterdam Slotervaart? Zo nee, klopt het dat hij voorzitter is van het bedrijf dat eigenaar is van het gebouw en dat de moskee runt? Zo nee, op welke andere wijze is deze persoon bij de moskee betrokken?
De bestuursvoorzitter van de stichting Europe Trust Nederland is de heer Alqawari. Deze stichting is eigenaar van de Blauwe Moskee. Of en in hoeverre de heer Alqawari gelieerd is of was aan het ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit is bij de Rijksoverheid niet bekend.
Wat is uw opvatting over deze leidende rol van een overheidsorganisatie uit Koeweit bij een gebedshuis in Nederland en over de invloed die daarmee gepaard gaat? Wat is uw algemene opvatting over de sturing door buitenlandse mogendheden van Nederlandse moskeeën en daarmee indirect aan Nederlandse moslims?
Om te komen tot een volledige integratie in de Nederlandse samenleving is het van belang dat migranten kennisnemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en deze ook verinnerlijken. Het is niet acceptabel als zij onder druk worden gezet door buitenlandse overheden of organisaties. Voor buitenlandse mogendheden is het mogelijk om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met (voormalige) onderdanen, zolang dit de integratie in de Nederlandse samenleving niet belemmert. Het is toegestaan om gebruik te maken van buitenlandse financiering om gebedshuizen te stichten.
In welke mate is deze moskee gefinancierd met geld van de overheid van Koeweit?
De aankoop van de Blauwe moskee is grotendeels gefinancierd door het ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit.
Wat is uw opvatting over het (mede) financieren door andere landen van gebedshuizen in Nederland? Deelt u de mening dat daarmee automatisch grote invloed gepaard gaat, die niet altijd strookt met het doel van de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Welk doel/bestemming had de bouw van deze moskee in de wijk Slotervaart? Klopt het dat deze vooral tot doel had om als buurtcentrum te functioneren, waar alle wijkbewoners laagdrempelig activiteiten konden ontplooien? Deelt u de mening dat dit faliekant mislukt is, nu de moskee zich vooral op islamitische bekeerlingen richt en er preken worden gehouden om de superioriteit van moslims ten opzichte van niet moslims uit te dragen?
Bij de bouw van de moskee ging het primair om een gebouw om het islamitische geloof te kunnen uitoefenen. Daarnaast heeft stichting de Blauwe Moskee een maatschappelijke doelstelling om bruggen te slaan met de wijk en de samenleving.
Vanwege de scheiding van kerk en staat is het aan het moskeebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop het geloof wordt beoefend binnen de grenzen van de wet. Het oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld is nadrukkelijk niet toegestaan.
Als buurtbewoners ontevreden zijn over de wijze waarop de moskee de maatschappelijke doelstelling invult is het van belang dat er een gesprek plaatsvindt tussen de buurtbewoners en het moskeebestuur om hier afspraken over te maken.
Acht u al deze omstandigheden wenselijk? Welke landelijke of lokale mogelijkheden zijn er om dit probleem aan te pakken en om te waarborgen dat buurtbewoners daadwerkelijk het buurtcentrum krijgen dat zij voor ogen hadden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een zo compleet mogelijk overzicht geven van de moskeeën in Nederland die worden geleid, nadrukkelijk gestuurd of overwegend beïnvloed door (iemand uit) een ander land?
De Kamer is eerder geïnformeerd over de risico’s van buitenlandse financiering (TK 2008–2009, 29 754, nr. 145). In deze brief staat dat financiering, zowel binnenlands als buitenlands, altijd met invloed gepaard kan gaan. De gevolgen voor de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving zijn niet altijd eenduidig vast te stellen.
Mogelijke maatregel is de inzet vanuit moskeeën om de risico’s die gepaard kunnen gaan met buitenlandse financiering te beperken. Dit door de weerbaarheid van moskeeën te vergroten. De laatste jaren wordt zowel binnen als buiten de moskee op een kritische manier gesproken over de mogelijke invloed van buitenlandse financiering.
Andere maatregelen liggen op het terrein van toezicht, handhaving en sancties. In die gevallen waar het vermoeden bestaat dat de Nederlandse wet wordt overtreden door buitenlandse organisaties die in Nederland moskeeën financieren, kan er onderzoek worden ingesteld. Het Openbaar Ministerie heeft bijvoorbeeld een strafrechtelijke en civielrechtelijke toezichtstaak als het gaat om het functioneren van stichtingen.
Ook is er in 2009 een handleiding ontwikkeld voor gemeenten om eventuele façadepolitiek bij religieuze instellingen te herkennen. Dit kan spelen bij organisaties die naar buiten toe een aanpak verkondigen gericht op integratie in de samenleving, terwijl er naar binnen toe een andere boodschap wordt verkondigd die zorgt voor afsluiting van de samenleving.
Op 4 juni jl. is de motie Segers c.s. (29 754, nr. 221) over een onderzoek naar financiële steun vanuit onvrije landen aangenomen. De Tweede Kamer zal door de minister van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van deze motie over dit onderwerp worden geïnformeerd.
Zijn er indicaties dat dit leidt tot een meer orthodoxe invulling van het islamitische gebedswerk in de moskeeën? Zijn er indicaties dat hierdoor radicalisering kan worden bevorderd? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er indicaties dat dit de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving belemmert? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze wordt aan moskeeën zoals de Blauwe Moskee en andere kerkelijke instellingen subsidie verstrekt? Is aan deze moskee ook subsidie verstrekt? Wordt aan bestuursvoorzitters, zoals van de Blauwe Moskee, die in dienst zijn van de Koeweitse overheid, eveneens subsidie verstrekt ten behoeve van de moskee? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Is er afdoende controle hoe dit geld wordt besteed? Kunt u aangeven op welke wijze de belastinginning plaatsvindt als de financiering van moskeeën in buitenlandse handen ligt?
Vanuit het principe van de scheiding van kerk en staat wordt door de Rijksoverheid geen subsidie verstrekt aan religieuze instellingen voor de uitoefening van het geloof. Wel wordt op lokaal niveau aan verschillende religieuze instellingen subsidie verstrekt voor maatschappelijke activiteiten die in een kerk of moskee plaatsvinden, bijvoorbeeld voor huiswerkbegeleiding van jongeren. In het geval van de Blauwe Moskee is door de gemeente Amsterdam geen subsidie verstrekt.
Religieuze instellingen, zoals moskeeën, kunnen in aanmerking komen voor de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) binnen de fiscale regelgeving. De fiscale regelgeving maakt hierbij geen onderscheid tussen verschillende wijzen van financiering van religieuze instellingen.
Het bericht 'Chinese hackers stelen ontwerp JSF en Patriot-raket' |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chinese hackers stelen ontwerp JSF en Patriot-raket»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft het bekend zijn van het ontwerp en de technische gegevens voor de potentiële voorsprong die het JSF-toestel zou hebben op andere toestellen?
Het Amerikaanse ministerie van Defensie gaat om veiligheidsredenen niet in op berichten over mogelijke infiltraties van hun computersystemen. Dat geldt ook voor specifieke tegenmaatregelen. Wel is mij bekend dat vrijwel dagelijks, net zoals in andere landen, wordt getracht via het internet in computersystemen in te breken. Het Amerikaanse ministerie van Defensie neemt dergelijke pogingen zeer serieus en bestrijdt die intensief. Bij het ontwerp en de inrichting van computersystemen die vertrouwelijke informatie bevatten, wordt terdege rekening gehouden met de bescherming daarvan. Zo is hooggerubriceerde informatie niet opgeslagen op systemen die vanuit het internet toegankelijk zijn. Aangezien de data over de operationele capaciteiten van de F-35 hoog gerubriceerd zijn, is toegang tot deze informatie door digitale inbraak nagenoeg uitgesloten. De operationele veiligheid van de F-35 is niet in gevaar.
Zoals bekend neemt Defensie de beveiliging van vertrouwelijke informatie zeer serieus. De MIVD is voortdurend actief om (digitale) spionage tegen Defensie en met Defensie verbonden bedrijven te onderkennen en te verstoren. Hiertoe werkt de MIVD nauw samen met partnerdiensten in het buitenland. Dit geldt ook voor vertrouwelijke en hoog gerubriceerde informatie en de informatiesystemen waarop deze informatie is opgeslagen.
De berichtgeving in de media berust op een in de Verenigde Staten uitgevoerd onderzoek naar Cyber Security. Het openbare deel van het rapport
Voor het F-35 programma is eerder gerapporteerd over een incident in 2007 waarnaar het artikel in de Washington Post ook verwijst. Zie ook de antwoorden van 22 april 2009 op vragen van het lid Brinkman (Kamerstuk 26 488, nr. 175) naar aanleiding van dit incident.
Welke gevolgen heeft het bekend zijn van het ontwerp en de technische gegevens voor het ontwikkelen van land- en luchtwapensystemen tegen de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft dit voor de potentiële veiligheid van het JSF-toestel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen kan het stelen van de ontwerp van de JSF hebben voor de ontwikkeling van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Welke financiële gevolgen zijn te verwachten indien het ontwerp en de ontwikkeling van de JSF zullen worden aangepast als gevolg van het stelen van het huidige ontwerp van dit wapensysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke maatregelen er zijn genomen door respectievelijk Lockheed Martin, het Pentagon en de Amerikaanse overheid als gevolg van het stelen van het ontwerp van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van het stelen van het ontwerp van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
De steun van Nederlandse moslims voor jihadgangers naar Syrië |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moslim begrijpt Syrië-ganger»?1
Ja
Deelt u de visie dat het feit dat bijna driekwart van de moslims jihad-gangers richting Syrië als helden ziet, behalve walgelijk ook tekenend is voor het islamitische begrip voor geweld?
Het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd bevestigt de sterke emotionele betrokkenheid van Marokkaans- en Turks-Nederlandse moslims bij het conflict in Syrië en de brede steun voor de strijd(ers) tegen het Syrische regime. De steun voor jihadistische motieven en jihadistische facties in het Syrische conflict is in dit onderzoek niet onderzocht.
Ik deel de veronderstelling dat er enorme steun heerst onder moslims voor jihadisten derhalve niet. Op basis van de stellingen die zijn gehanteerd in het onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat de geënquêteerde moslims in meerderheid uitreizigers met jihadistische intenties steunen.
Ziet u het gevaar van de enorme steun van moslims in Nederland voor de jihad-reizigers richting Syrië en bent u bereid verder onderzoek te doen naar deze vijfde colonne? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen de enorme steun onder moslims voor jihadisten die naar Syrië zijn vertrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Het gezag van het Internationaal Strafhof in Afrika |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Afrikaanse Unie het Internationaal Strafhof (ICC) beschuldigt van een «Afrikanenjacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Hailemariam Desalegn, van de Afrikaanse Unie? Wat is uw reactie op het feit dat de Afrikaanse Unie zich heeft uitgesproken tegen vervolging van de Keniaanse president Uhuru Kenyatta en vicepresident William Ruto door het Internationaal Strafhof?
Het kabinet is het oneens met de uitspraken van de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Hailemariam Desalegn, waarin wordt geïmpliceerd dat het ICC vooringenomen zou zijn. Deze uitspraken zijn temeer opmerkelijk gezien het feit dat de helft van de Afrikaanse situaties die het ICC behandelt (of behandeld heeft) naar het ICC zijn verwezen door de Staten zelf (Uganda, Democratische Republiek Congo, Centraal-Afrikaanse Republiek en Mali) of door de VN Veiligheidsraad (Sudan en Libië). Slechts twee Afrikaanse situaties worden onderzocht op initiatief van de Aanklager van het ICC: Kenia en Ivoorkust. Het ICC is een onafhankelijke juridische instelling die zijn werk doet op basis van het Statuut van Rome. Besluiten over de vervolging van verdachten worden genomen door de onafhankelijke aanklager en eventueel getoetst door de rechters van het ICC.
Wat is uw reactie op het verzoek van de Afrikaanse Unie om de zaak tegen Uhuru en Ruto door te verwijzen naar lokale Keniaanse rechtbanken? Vindt u dat Kenia in staat is om deze verdachten zelf op een adequate wijze te berechten? Vindt u het wenselijk dat een eenmaal gestart proces bij het ICC teruggehaald wordt door een land? Heeft het naar uw mening de voorkeur dat het Internationaal Strafhof zich over deze zaken buigt,? Zo ja, hoe gaat u dat proberen te stimuleren?
Het is aan het Internationaal Strafhof om te beoordelen of de Keniaanse autoriteiten bereid en in staat zijn om verdachten te vervolgen. In mei 2011 heeft het Internationaal Strafhof een Keniaanse betwisting van de rechtsmacht («admissibility challenge») afgewezen, omdat Kenia niet genoeg bewijs had geleverd dat het de drie verdachten Francis Kirimi Muthaura, Uhuru Muigai Kenyatta en Mohammed Hussein Ali zelf vervolgde. Het is aan de verdediging van de verdachten om te beslissen of de rechtsmacht van het ICC opnieuw wordt betwist.
Wat zijn de gevolgen voor de positie van het Internationaal Strafhof van deze anti-Strafhof campagne?
De uitspraken die verschillende aanwezigen tijdens de Afrikaanse Unie-top hebben gedaan hebben geen formele gevolgen voor het ICC. Ze zijn echter niet goed voor het draagvlak van het ICC in verschillende landen. Het ICC zal zich moeten inspannen om, met hulp van de statenpartijen en het maatschappelijk middenveld, meer steun te verwerven in Afrika.
Wat was uw bijdrage tijdens de jubileumtop van de Afrikaanse Unie? Op welke wijze heeft u met de Afrikaanse leiders gesproken over het Internationaal strafhof? Kunt u een verslag van de top aan de Kamer sturen waarbij u met name ook ingaat op de kritiek op het Internationaal Strafhof?
De deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 25 mei jl. aan de jubileumtop van de AU diende om het belang te onderstrepen dat Nederland hecht aan de AU als partner. Daarnaast vormde de top de mogelijkheid te netwerken met regeringsleiders, ministers en andere aanwezigen. De Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders hebben het ICC-dossier besproken tijdens het besloten gedeelte van de top op 26 en 27 mei. Hierbij waren EU-lidstaten niet uitgenodigd. Aansluitend heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens haar bezoek aan Uganda in gesprek met President Museveni aangedrongen op steun aan en samenwerking met het ICC.
Wat zult u in het algemeen doen om de positie van het Strafhof in Afrika in het algemeen en in Kenia in het bijzonder te verstevigen?
Nederland spant zich bilateraal en in EU-verband in om de positie van het ICC in Afrika te verbeteren. Nederland doet dit onder meer door (bij te dragen aan) het organiseren van seminars over het ICC in Afrika, door een bezoekersprogramma voor verschillende Afrikaanse landen naar Nederland te organiseren en door het verwerven van steun voor het werk van het ICC met behulp van stille diplomatie. Waar mogelijk trekt Nederland samen met de Europese Unie en andere gelijkgestemde partners op.
Ruimtelijke ordening op zee |
|
Pieter Litjens (VVD), Johan Houwers (VVD), Remco Dijkstra (VVD), André Bosman (VVD), Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle plannen, visies, richtlijnen, verordeningen etc. waar een vorm van ruimtelijke ordening op zee in voorkomt? Kunt u in ieder geval daarin betrekken: Nationaal Waterplan, Richtlijn maritieme ruimtelijke ordening, Structuurvisie Windenergie op Zee, Natura2000, Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Kaderrichtlijn water, Kaderrichtlijn mariene strategie, vervoerscorridors?
De ruimtelijke ordening van het Nederlandse deel van de Noordzee is neergelegd in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (NWP), dat voor de ruimtelijke aspecten een structuurvisie is in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Het beleid, inclusief de ruimtelijke opgaven en keuzes voor de zee uit het NWP is nader uitgewerkt in de bijlage Beleidsnota Noordzee van het NWP1 en vastgelegd in beleidsregels in het Integraal Beheerplan Noordzee (IBN). Samen geven deze documenten een integraal afwegingskader voor het gebruik van de zee.
Essentieel voor de overheidactiviteit ruimtelijke ordening is dat bij de toekenning van gebruiksfuncties aan de schaarse ruimte een afweging moet plaatsvinden van alle bij de situering van die functies betrokken belangen. De Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening vormen het wettelijk kader voor de ruimtelijke ordening op de Noordzee.
In de structuurvisiekaart van het NWP is aangegeven waar welke activiteiten op zee kunnen plaatsvinden, zoals locaties voor het winnen van hernieuwbare (wind)energie. De recent in procedure gebrachte Structuurvisie Windenergie op Zee betreft een partiële herziening van het NWP met als oogmerk windenergiegebieden mogelijk te maken voor de Hollandse Kust en in het gebied ten noorden van de Wadden. In die zin werkt het als ruimtelijk ordeningsinstrument. Voor specifieke gebieden vindt op meer detailniveau uitwerking plaats in afzonderlijke processen gericht op het vinden van de exacte locaties voor toekomstige windparken. In het IBN staat het afwegingskader voor nieuwe initiatieven die ruimte vragen.
Voor hernieuwbare energie is Europese regelgeving van kracht, onder meer de Richtlijn Hernieuwbare Energie en de Verordening voor grensoverschrijdende samenwerking aan transnationale energienetwerken. Deze regelgeving richt zich niet direct op ruimtelijke ordening op zee.
In de structuurvisiekaart in het NWP zijn de onder de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) aangewezen en nog aan te wijzen Natura2000 gebieden opgenomen. Deze zijn geselecteerd op basis van aanwezige en volgens de richtlijnen te beschermen natuurwaarden. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot uitbreiding van de werking van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet naar de Exclusieve Economische Zone (EEZ), volgt -na een voorhangprocedure in beide Kamers – nationale aanwijzing van de natuurgebieden. Daarna kunnen de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. De richtlijnen werken door in het gebruik van de ruimte, maar zijn niet zelfstandig gericht op ruimtelijke ordening op zee. Wel heeft de bescherming van Natura 2000-gebieden externe werking: activiteiten buiten de Natura 2000-gebieden die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen zijn vergunningplichtig onder de Natuurbeschermingswet. Zo lang de werking van de Natuurbeschermingswet zich niet uitstrekt tot de EEZ, vindt op grond van het IBN een soortgelijke toets op natuurwaarden plaats in het kader van andere vergunningprocedures voor de activiteit.
Tevens zijn in de structuurvisiekaart de internationaal vastgestelde scheepvaartroutes opgenomen. Vaststelling van dergelijke routes verloopt via een vaststellingsproces in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Dit op verzoek van een verdragspartij zelf, na afstemming met relevante buurlanden.
In de structuurvisiekaart is ook het kustfundament aangegeven. Dit omvat de duinen, strand en zee tot de –20 m lijn. Binnen dit kustfundament zijn restricties voor bouwwerken en tevens is zandwinnen daar in principe niet toegestaan. Dat is vastgelegd in de Waterwet, de Beleidslijn kust en in het Besluit Algemene regels Ruimtelijke Ordening.
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) bevat geen specifiek ruimtelijk ordeningsbeleid voor de zee. In de uitwerking geldt wel dat voor bepaalde gebieden beperkingen gelden voor de toegang van specifieke visserijen, zoals de 12 en de 3 mijlszone en gebieden die zijn ingesteld in het kader van bestandsbeheer (bv Scholbox, realtime closures).
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), die tot doel heeft voor 2020 een goede milieutoestand van de zee te bereiken, bevat de verplichting om maatregelenpakketten te maken om die goede toestand te bereiken, mocht het bestaande beleid onvoldoende zijn. Hiertoe bevat deze richtlijn een artikel die de lidstaten verplicht om ruimtelijke beschermingsmaatregelen te treffen. Indirect werkt de richtlijn dus door in het ruimtelijk ordenen van de zee. Het kabinet heeft het voornemen om ruimtelijke beschermingsmaatregelen te nemen voor de bodem van het Friese Front en Centrale Oestergronden, die neerslaan in het Nationaal Waterplan in 2015. Daarnaast zullen de doelen die in de Mariene Strategie Deel I zijn geformuleerd om de goede milieu toestand te bereiken, worden opgenomen in het NWP. Deze doelen vormen daarmee een beleidsmatig kader voor de ruimtelijke ordening op zee.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) raakt geen ruimtelijke ordening op zee. Wel valt het beleid voor de Wadden onder de KRW, ruimtelijkordeningstechnisch is er voor de Wadden een PKB.
Het VN Zeerechtverdrag (UNCLOS) regelt de rechten en plichten van derden op zee. Daarmee is het van invloed op de maatregelen die Nederland zelfstandig kan treffen ten aanzien van de ordening van functies op zee. Een nadere toelichting vindt u in de bijlage bij de brief over de afweging over een rijksbestemmingsplan (TK 2011–2012, 29 675-118 blg 119942).
Het OSPAR verdrag is gericht op het beschermen van het maritieme milieu in de Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan (inclusief de Noordzee). Dit verdrag biedt geen expliciete grondslag voor ruimtelijke ordening op zee of grensoverschrijdende consultatie over sociaal en economische effecten van plannen. In het kader van OSPAR worden internationale afspraken gemaakt over ambities en maatregelen. Deze worden indien nodig geïmplementeerd in Europees instrumentarium als KRM en VHR. Zo is in dit verband afgesproken te werken aan coherente mariene beschermde gebieden. Deze afspraak komt Nederland na via het netwerk van natuurgebieden op zee. Ook worden ervaringen uitgewisseld over hoe natuur en milieu samenhangen met ruimtelijke planvorming. Zo wordt in OSPAR verband samengewerkt aan een beter begrip van (cumulatieve) effecten van gebruik (bijvoorbeeld de effecten van windenergie op natuur). Dat kan weer input zijn voor ruimtelijke planvorming.
Het Espoo verdrag en de Europese Richtlijnen voor consultatie in verband met grensoverschrijdende milieueffecten zijn geen ruimtelijke ordeningsinstrumenten, maar regelen een belangrijk aspect van het proces tot goede ruimtelijke afstemming en ordening in internationaal verband.
Ten aanzien van de Richtlijn Maritieme Ruimtelijke Ordening (MRO) merk ik op dat het hier om een voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn gaat dat is uitgebracht op 12 maart 2013. In het kabinetsstandpunt van 24 januari 2011 (TK 2011–2012, 22 112, nr. 1129) over MRO is opgenomen dat Nederland op dit terrein de Europese dimensie bij voorkeur niet invult met bindende regelgeving. In het BNC fiche van 12 april 2013 over het voorstel van de Europese Commissie is aangegeven hoe het kabinet het richtlijnvoorstel ziet vanuit het huidig perspectief, waarbij ook de rechtsbasis, subsidiariteit en proportionaliteit aan de orde komen.
Kunt u een korte omschrijving geven van de verschillende plannen, visies, richtlijnen etc. op deze lijst? Kunt u de relatie tussen de plannen, visies, richtlijnen etc. onderling in kaart brengen? Kunt u in een overzicht, bij voorkeur in kaartvorm, aangeven waar overlap in ruimtelijke ordeningsbeleid zit tussen deze plannen, visies, richtlijnen, verordeningen etc.?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie verplicht de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen om de goede milieutoestand te bereiken in hun mariene wateren. Hierbij dient rekening te worden gehouden met vigerend beleid als VHR, KRW, GVB en relevante zeeverdragen als OSPAR en IMO. De KRM is daarmee in feite een integrerend kader dat vanuit het oogpunt van de ecosysteembenadering bestaand beleid met elkaar verbindt om zodoende te beoordelen waar nog aanvullende actie nodig is om de goede milieutoestand te bereiken.
Voor een overzicht van wet- en regelgeving verwijs ik graag naar het schema in bijlage 12 waarin schematisch is aangegeven welke wetgeving waar op het Nederlands deel van de Noordzee van toepassing is. Voor een ruimtelijk kaartbeeld verwijs ik u naar de Beleidsnota Noordzee 2009–2015 met de structuurvisiekaart daarin en het Integraal Beheerplan Noordzee uit 2011, waarin tevens kaartbeelden zijn opgenomen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte treft u een meer gestileerde kaart aan.
In 2015 wordt het ruimtelijke beleidskader geactualiseerd bij de periodieke herziening van het NWP. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals die momenteel voortvloeien uit Natura2000, KRM of IMO (herziening scheepvaartroutes) zullen in een nieuw kaartbeeld worden geïntegreerd.
Kunt u van elk plan, elke visie of richtlijn aangeven of dit/deze op nationaal of Europees niveau is of wordt vastgesteld? Kunt u in u uw antwoord aangeven hoe Nederland invulling geeft aan het Europese beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en water met betrekking tot de zee?
Het Nationaal Waterplan is nationaal vastgesteld. De KRM, KRW, de Vogel- en Habitat Richtlijnen, de strategische en project milieueffectenrichtlijnen, de Richtlijn hernieuwbare energie en de Verordening over transnationale energienetwerken en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid zijn Europese regelgevingen die op Europees niveau worden vastgesteld. Voor de visserij geldt specifiek dat de Europese Commissie exclusief bevoegd is en initiatiefrecht heeft.
Nederland heeft de Europese richtlijnen geïmplementeerd in nationale regels en beleid en houdt bij het beleid voor de zee rekening met de Europese verplichtingen en doelstellingen. Dat betekent dat de KRM met het Natura 2000 beleid de basis vormt voor een duurzaam en veilig gebruik van de zee.
Beleidsmatig is in Europees verband een pleidooi gehouden voor het toepassen van maritieme ruimtelijke ordening door de lidstaten onder het beginsel van subsidiariteit. Dit is onder meer bevestigd in de Limassol-verklaring over Blauwe Groei. De verklaring van de informele ministeriële conferentie in oktober 2012 roept op tot transparantere planning voor investeringen en een evenwichtige aanpak voor de betrokken sectoren en belanghebbenden te bewerkstelligen, door uitvoering te geven aan maritieme ruimtelijke ordening en een geïntegreerd beheer van de kustzones in de lidstaten en in hun grensgebieden, om te zorgen voor samenhang met ecologische, maatschappelijke en economische doelstellingen. Nederland heeft met het NWP reeds invulling gegeven aan dit Europese beleid. Verdragsrechtelijk heeft de EU geen zelfstandige bevoegdheid tot het opleggen van ruimtelijke ordening.
Ik merk op dat de EU regelgeving voor Natura2000 en voor hernieuwbare energie doelstellingen bevatten die op nationaal niveau en primair op het eigen grondgebied behaald dienen te worden. Grensoverschrijdende samenwerking op die punten wordt daarom door de Europese Commissie gestimuleerd via de horizontale beleidsinstrumenten van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het voorstel voor een kader voor ruimtelijke ordening op zee.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Behandelvoorbehoud Richtlijn maritieme ruimtelijke ordening op 4 juni 2013 beantwoorden?
Ja.
De financiële positie van gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt de schatting dat gemeenten € 4,4 miljard kunnen verliezen op hun grondaankopen?1 Zo nee, wat is uw schatting?
Deze schatting is gebaseerd op het onderzoek van Deloitte Real Estate, dat in opdracht van o.a. de minister van I&M is verricht. Het rapport van Deloitte Real Estate is 29 oktober 2012 naar uw Kamer gestuurd.
Bent u het eens met de wens van gemeenten om deze verliezen over meer jaren uit te smeren? Zo ja, onder welke voorwaarden kunnen zij dit doen? Zo nee, hoe moeten gemeenten deze verliezen dan nemen?
In de regelgeving, te weten het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), is duidelijk vastgelegd dat verliezen niet mogen worden geactiveerd en dus direct moeten worden genomen wanneer de verliezen bekend worden. Hiervoor is gekozen omdat de rekening een getrouw beeld moet geven van de werkelijkheid. Dit betekent dat de verliezen in de jaarrekening moeten worden verantwoord en via een eventueel rekeningtekort moeten worden verwerkt. Vaak betekent dit dat (een deel van) de verliezen ten laste van de algemene reserve worden gebracht. Wanneer de algemene reserve hierdoor negatief wordt, moet een gemeente deze negatieve stand van de algemene reserve binnen de termijn van de meerjarenraming wegwerken. Lukt dit niet, dan wordt een gemeente onder preventief toezicht van de provincie geplaatst. De provincie kan dan de gemeente toestemming geven, dit tekort in een langere periode dan 4 jaar te saneren. Hoe lang die periode is, is moeilijk te standaardiseren. Dit is vooral afhankelijk van de oorzaak en de grootte van het tekort. Over de sanering van een negatieve algemene reserve worden afspraken gemaakt met de toezichthouder, die bestuurlijk worden afgestemd én vastgelegd.
In de handreiking artikel 12 Financiële verhoudingswet wordt een termijn genoemd van maximaal 10 jaar. Deze termijn is vastgelegd met als doel om te voorkomen dat gemeenten te snel een beroep moeten doen op de collectiviteit. Immers een aanvullende uitkering ex artikel 12 wordt verstrekt uit het Gemeentefonds. Mocht een gemeente dan nog niet in staat zijn de negatieve algemene reserve weg te werken en is de OZB minimaal 120% van het landelijk gemiddelde, dan kan een gemeente een beroep doen op artikel 12-steun. Omdat tekorten op de grondexploitatie vrijwel altijd worden veroorzaakt door eigen beleidskeuzes, zal de gemeente in een artikel 12-traject eerst nog langer de tijd krijgen om het tekort weg te werken, waarbij de eigen inspanning van de gemeente niet uit het oog wordt verloren. Ook kan worden verplicht het OZB-tarief te verhogen naar 140% van het landelijk gemiddelde.
Weet u dat bij sommige gemeenten onduidelijkheid bestaat over de uitleg van regels en aanbevelingen van de commissie «Besluit begroting en verantwoording» (BBV)? Wat adviseert u gemeenten die door dit verschil in uitleg in problemen komen bij het opstellen van de financiële verantwoording over 2012, zoals de gemeente Breda?2
Ik weet dat sommige gemeenten niet altijd gelukkig zijn met de uitleg van regels en aanbevelingen van de commissie BBV. Gemeenten zijn echter niet door deze regelgeving in de problemen gekomen, maar door hun eigen keuze voor zogenaamd actief grondbeleid en het aanhouden van beperkte reserves ter afdekking van risico’s op het gebied van grondexploitatie. De notitie Grondexploitatie (bijgesteld) van de Commissie BBV van februari 2012 geeft naar mijn mening duidelijk weer hoe gemeenten de financiële consequenties van grondexploitatie in begroting en jaarrekening moeten verwerken. Het feit dat verliezen op de grondexploitatie direct moeten worden genomen, vloeit voort uit het feit dat de rekening een getrouw beeld moet geven van de werkelijkheid. Hierdoor kan geen misverstand ontstaan over de financiële positie van de gemeente en kunnen de juiste maatregelen worden genomen om tegenvallers op te vangen c.q. de financiële positie te verbeteren. De meeste gemeenten nemen in deze ook hun verantwoordelijkheid en handelen conform de regelgeving. Sommige gemeenten proberen nu op een «oneigenlijke» manier de resultaten van hun grondexploitatie te verbeteren door (al dan niet met terugwerkende kracht) sommige investeringen uit de grondexploitatie te halen en deze over een langere periode af te schrijven. Investeringen, die deel uitmaakten van de grondexploitatie en ook in de grondprijs zijn verrekend, mogen niet zomaar alsnog worden geactiveerd. Voorkomen dient te worden dat er sprake is van dubbele verantwoording (zowel in de grondprijs als in de reguliere exploitatie). Wel kan een gemeente beslissen om bepaalde investeringen met een algemeen nut (zogenaamde bovenwijkse voorzieningen) niet langer aan de grondexploitatie toe te rekenen. Dit kan voor nog te maken kosten en voor reeds gemaakte kosten maar is slechts onder voorwaarden toegestaan. Er is dan sprake van een stelselwijziging. Een raadsbesluit tot een stelselwijziging, altijd gevolgd door een begrotingsbesluit of -wijziging, dient administratief verwerkt te worden in het (begrotings)jaar waarin tot de stelselwijziging is besloten.
Naar aanleiding van vragen heeft de commissie BBV haar eigen notitie van februari 2012 en het eerder gegeven antwoord 2013.6 nog nader toegelicht door het op 26 april 2013 publiceren van de notitie «Toerekening kosten van bestedingen in openbare ruimte aan grondexploitaties». Deze notitie is een nadere verduidelijking van het eerder gegeven antwoord 2013.6 en van bestaande regelgeving. Naar de opvatting van de commissie BBV bevat de notitie van 26 april 2013 derhalve geen nieuwe regelgeving. Dit betekent dat een besluit tot het doorvoeren van een stelselwijziging voor het (alsnog) uit de grondexploitatie halen van kosten en activeren daarvan binnen de exploitatie in alle gevallen dient te voldoen aan de voorwaarden, zoals gesteld in de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013. Zo moet voor reeds gemaakte kosten onder andere per complex inzichtelijk worden gemaakt:
De begrippen causaliteit, proportionaliteit en profijt zijn uiteen gezet in de eerder genoemde notitie van februari 2012 en het gegeven antwoord 2013.6.
Wanneer op basis van deze criteria blijkt dat de gemaakte (bovenwijkse)kosten toch aan de grondexploitatie zijn verbonden, dan moeten deze kosten toegerekend worden aan de grondexploitatie. Wanneer er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden en inzichten mogen er dus ook geen reeds gemaakte kosten uit de grondexploitatie worden gehaald en worden geactiveerd. In de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013 staat ook beschreven onder welke voorwaarden het wel is toegestaan om kosten van bestedingen in de openbare ruimte niet meer aan de grondexploitatie toe te rekenen.
Ik adviseer gemeenten eventuele verliezen en in 2012 besloten stelselwijzigingen conform het BBV, inclusief daarop uitgebrachte notities door de commissie BBV, in hun jaarrekening 2012 te verwerken om zo op een transparante wijze hun financiële positie in beeld te brengen. In de begroting 2014 kunnen gemeenten aangeven wat ze gaan doen om hun financiële positie eventueel weer te verbeteren.
Regelgeving met betrekking tot drones |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Besluit Luchtfotografie vervalt»1, het bericht «vliegende opnames tot op 120 m hoogte»2 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van onbemande vliegtuigjes?3
Ja.
Betekent de intrekking per 1 juni 2013 van het Besluit luchtfotografie dat, mits aan andere voorschriften op het terrein van de luchtvaart wordt voldaan, er minder juridische belemmeringen zijn voor het maken van luchtopnamen door particulieren? Zo ja, betekent dit dan ook dat het maken van luchtopnamen waar personen opstaan wat betreft wet- en regelgeving eenvoudiger wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit luchtfotografie schreef voor dat, behoudens enkele uitzonderingen, voor luchtfotografie vanuit luchtvaartuigen een vergunning van de Minister van Defensie nodig was. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag speelde uitsluitend de beveiliging van militaire belangen een rol (artikel 76, eerste lid, onder d, van de Luchtvaartwet). De regelgeving omtrent het maken van luchtopnamen waar personen op staan is door het vervallen van het besluit niet veranderd, aangezien vergunningaanvragen onder dit besluit uitsluitend beoordeeld werden op de bescherming van militaire belangen.
Deelt u de mening dat een onbemand laagvliegend geluidsarm vliegtuigje voorzien van beeldopnameapparatuur met een hoge resolutie dat personen herkenbaar in beeld kan brengen, een relatief nieuw middel is waarmee de privacy van anderen kan worden geschonden? Zo ja, is de geldende wet- en regelgeving en ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de handhaving daarvan voldoende toegerust om dit nieuwe middel te controleren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Onbemande luchtvaartuigen zijn een relatief nieuwe ontwikkeling in de luchtvaart. Als daarbij afbeeldingen kunnen worden gemaakt die herleidbaar zijn tot personen dan kan dat een schending van de privacy opleveren. Het maken van dergelijke afbeeldingen valt overigens niet onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) als het gaat om het maken van afbeeldingen ten behoeve van uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden (artikel 2, tweede lid onder a Wbp). Het College bescherming persoonsgegevens kan handhavend optreden bij inbreuken op de Wbp. Daarnaast bieden, zoals in de in vraag 1 aangehaalde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen is toegelicht, de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om op te treden tegen het heimelijk inzetten van op een onbemand luchtvaartuig gemonteerde camera’s als het oogmerk en de mogelijkheid bestaat daarmee een persoon herkenbaar in beeld te brengen.
Op dit moment wordt gewerkt aan nadere regelgeving ten aanzien van modelvliegtuigen (recreatief gebruik door particulieren). Voor een toelichting daarop verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. De aanstaande inperking van gebieden waarboven modelvliegtuigen mogen vliegen betekent onder andere dat de toelaatbaarheid van het recreatief vliegen boven plekken waar zich zichtbaar vaak en/of veel mensen bevinden sterk wordt ingeperkt. Dit heeft als bijkomend gevolg dat de kans op het herkenbaar in beeld brengen van personen vanaf modelvliegtuigen kleiner wordt. Voor onbemande luchtvaartuigen (beroepsmatig gebruik door particulieren) geldt in de praktijk al dat vluchten boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten niet zijn toegestaan, tenzij daarvoor een dringende maatschappelijke reden bestaat.
Ik acht de geldende en aanstaande wet- en regelgeving hiermee voldoende toegerust om rekening te houden met het beschermen van de persoonlijke levenssfeer als het gaat om het civiele gebruik van op een onbemand luchtvaartuig gemonteerde camera’s.
Bevatten de wet- en regelgeving ten aanzien het vliegen met onbemande vliegtuigen door particulieren ook voorschriften ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, welke zijn dat dan? Zo ja, wat zijn de verschillen met betrekking tot de voorschriften voor particulieren die deze vliegtuigen bedrijfsmatig gebruiken en particulieren die dat voor privédoeleinden gebruiken? Zo nee, deelt u de mening dat, gezien de vergaande mogelijkheden om de persoonlijke levenssfeer van anderen aan te tasten, er specifieke regelgeving moet komen ter bescherming van die persoonlijke levenssfeer op dit gebied? Hoe gaat u die regelgeving vormgeven?
De wet- en regelgeving voor de luchtvaart is primair gericht op het bewerkstelligen van een veilige vluchtuitvoering. Daarom zijn hierin geen voorschriften ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer opgenomen. In de regelgeving zal wél onderscheid worden gemaakt tussen recreatief en beroepsmatig gebruik, zoals nader is beschreven in het antwoord op vraag 5. Voor de wet- en regelgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het nieuwe gebruik [met drones] van het luchtruim om voorwaarden vraagt en dat deze vliegtuigjes onder een sterk verouderde wet voor modelvliegtuigen vallen?4 Zo ja, is het in het bericht gestelde waar dat het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan regelgeving werkt? Zo ja, wat is de aard van die regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het opstellen van de regelgeving voor civiel gebruik wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderscheid gemaakt tussen modelvliegtuigen (recreatief gebruik) en onbemande luchtvaartuigen (beroepsmatig gebruik). De reeds bestaande Regeling modelvliegen wordt aangescherpt om het verschil in gebruik tussen modelvliegtuigen en onbemande luchtvaartuigen te verduidelijken. Zodra deze regeling van kracht wordt is het ook verboden om vluchten met modelvliegtuigen uit te voeren boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten.
Voor onbemande luchtvaartuigen worden momenteel regels opgesteld. Ook bij deze regeling zal het verboden zijn om vluchten uit te voeren boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten met onbemande luchtvaartuigen, tenzij hiervoor een dringende maatschappelijke reden bestaat. Gezien de diversiteit in vluchtuitvoering en de snelle technische ontwikkelingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen is solide regelgeving noodzakelijk, die is afgestemd met vergelijkbare regelgeving in diverse andere Europese landen. Tot aan het moment waarop deze regels van kracht worden, moet een bedrijf dat vluchten met een onbemand luchtvaartuig uitvoert over een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport beschikken. De eisen die worden gesteld voor het verkrijgen van de ontheffing zijn in lijn met de toekomstige regelgeving voor onbemande luchtvaartuigen.
Boogschieten op damherten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fries damhert met pijl in kop afgeschoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de dader van het beschieten van het damhert met pijl en boog inmiddels is opgespoord?
Uit onderzoek door de politie is/zijn geen verdachte(n) naar voren gekomen. Aangezien verdere aanknopingspunten ontbreken, is het onderzoek stopgezet. Zodra er nieuwe informatie binnenkomt zal het onderzoek weer worden voortgezet.
Kent u het streven van de Nederlandse Vereniging voor Boogjagers om de jacht met pijl en boog c.q. kruisboog gelegaliseerd te krijgen in Nederland?
Deze vereniging heeft dit streven nooit formeel onder mijn aandacht gebracht. Wel heb ik naar aanleiding van deze schriftelijke vragen kennis genomen van een brief, gedateerd 27 september 2011, die deze vereniging op internet heeft geplaatst, alsmede van informatie op de website van deze vereniging, waarin wordt gepleit voor het toestaan van de jacht met een boog in Nederland.
Deelt u de mening dat het beschieten van dieren met pijl en boog behalve verboden ook uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van pijl en boog voor de jacht is onder de Flora- en faunawet niet toegestaan. Het gebruik van dit middel is ongeschikt, omdat het risico op onnodig lijden voor dieren te groot is.
Kunt u aangeven of er plannen zijn de boogjacht te legaliseren?
Er zijn geen plannen om de boogjacht te legaliseren.
Passende zorg voor mensen met gespecialiseerde begeleiding met minder dan 10 uur zorg per week |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgorganisaties kunnen veel mensen die PGB verliezen geen zorg bieden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de meldactie die Per Saldo (de belangenvereniging voor mensen met een PGB) georganiseerd heeft voor mensen die door de 10-uurs grens op het persoonsgebonden budget (PGB) vanaf 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen ontvangen voor hun begeleidingsvraag, waarover in het artikel wordt gesproken?
Ja. Ik heb u hierover per brief van 18 april 2013 (TK 2012–2013, 25 657, nr. 98) geïnformeerd.
Wat is uw oordeel over het feit dat 85% van de respondenten van de meldactie van Per Saldo zegt geen passende zorg te kunnen vinden bij instellingen? Wat is uw oordeel over het feit dat 56% van alle respondenten aangeeft al bij zorginstellingen geïnformeerd te hebben en nee te horen hebben gekregen? Herkent u deze signalen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen (van 11 april jongstleden) van het lid Voortman, gaat het om een niet-representatieve meldactie waarbij het zorgkantoor niet naar hun oordeel is gevraagd. Daarmee hoeven de uitkomsten geen juiste weerspiegeling te geven van de situatie van de circa 45.000 budgethouders die op 1 januari 2014 hun pgb zullen verliezen.
Desondanks neem ik het signaal zeer serieus en begrijp ik dat mensen zich zorgen maken. Ik deel de mening dat voor alle mensen met een AWBZ-indicatie, en daarmee ook voor mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben, passende zorg beschikbaar moet zijn. Het pgb kan een goed instrument zijn om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Ik overleg, zoals ik heb aangegeven tijdens het nota-overleg van afgelopen week over de Hervorming van de Langdurige Zorg, momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10 uursmaatregel uitgewerkt kan worden en of er alternatieven zijn die passen binnen het beschikbare budgettaire kader. Ik verwacht uw Kamer begin juli hierover te kunnen informeren.
Heeft u zelf signalen ontvangen dat mensen die alleen gespecialiseerde begeleiding nodig hebben voor minder dan 10 uur per week en per 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen krijgen, geen passende zorg kunnen vinden bij instellingen? Zo ja, welke signalen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben (vaak mensen met psychiatrische aandoeningen zoals een autismespectrumstoornis of mensen met niet-aangeboren hersenletsel) passende zorg moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat mensen passende zorg ontvangen en welke mogelijkheden heeft u daarvoor? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Per Saldo over de resultaten van de meldactie en de mogelijkheden om passende gespecialiseerde begeleiding te borgen voor mensen ook als zij minder dan 10 uur begeleiding per week hebben?
Zie antwoord vraag 3.
De laatste politieke ontwikkelingen op Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de laatste politieke ontwikkelingen op Sint Maarten?1
Ja
Bent u er mee bekend dat er parlementaire steun is voor een regering bestaande uit ministers van UP, DP en het onafhankelijke statenlid Laville, waarbij laatstgenoemde genoemd wordt als Minister van Toerisme, Economische Zaken, Telecommunicatie en Vervoer?
Hoewel ik niet betrokken ben bij het formatieproces van een nieuwe regeringscoalitie op Sint Maarten, ben ik op de hoogte van dergelijke berichten. Het is echter niet aan mij om uitspraken te doen over de integriteit van mogelijke individuele kandidaat-ministers van Sint Maarten. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat een zeer strikte toets op integriteit, naar het voorbeeld van Curaçao, zeer wenselijk is. De rijksministerraad heeft dit ook bij herhaling uitgesproken.
Bent u er ook mee bekend dat statenlid Laville nog recentelijk publiekelijk heeft verklaard dat hem door de lijsttrekker van de UP een bedrag van USD 350.000,00 is geboden om weer terug te keren naar de UP?2 Bent u er ook mee bekend dat daarnaast statenlid Laville nog verdacht is van vermeend wapenbezit en bedreiging?3 Heeft u vertrouwen in de integriteit van deze beoogde Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de vicevoorzitter van de Staten aangifte heeft gedaan van poging tot omkoping door de leider van de UP?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van het onderzoek naar het kopen van stemmen door de leider van de UP bij de Statenverkiezingen van 2010? Bent u er mee bekend dat het onderzoek hier naar door de Landsrecherche sindsdien nog niet van de grond is gekomen, althans nog niet is afgerond, zoals onder meer blijkt uit publicaties?5
Rechtshandhaving valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het Openbaar Ministerie op Sint Maarten is om onderzoeken te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Ik ben als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland niet verantwoordelijk voor eventuele strafrechtelijke onderzoeken van het land Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat het kopen van stemmen een ernstig aantasting van de democratie is? Zo nee, waarom niet? Bent u voorts van mening dat een dergelijk onderzoek binnen een redelijke termijn, met het oog op de huidige omstandigheden, dient te zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Indien er stemmen worden gekocht is dat inderdaad een ernstige aantasting van elke democratie, waar dan ook. Ik ben niet in de positie om uitspraken te doen over redelijke termijnen van strafrechtelijke onderzoeken op Sint Maarten.
Is het vorenstaande al voldoende reden om te twijfelen aan de integriteit van Theo Heyliger, lijsttrekker van de UP en beoogd Minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2,3,4
Deelt u de mening dat na alle commotie rondom de net afgetreden Minister van Justitie Duncan er goed gelet moet worden op de screening van de nieuwe ministersploeg en dat dit van belang is voor het internationaal aanzien van Sint Maarten en daarmee van het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. De screening van aanstaande ministers is een landsaangelegenheid van Sint Maarten, geregeld in de Landsverordening integriteitbevordering ministers. Nederland is hierbij dan ook niet betrokken. Het mag echter als vanzelfsprekend worden beschouwd dat niet alleen Sint Maarten, maar ook het gehele Koninkrijk baat heeft bij een goede screeningsprocedure voor de kandidaat-ministers van Sint Maarten. De rijksministerraad heeft er bij Sint Maarten dan ook op aangedrongen werk te maken van een zorgvuldige screening bij het aantreden van een nieuwe regering. De gouverneur van Sint Maarten heeft in de formatieopdracht aan minister-president Wescot aandacht gevraagd voor het screeningsproces. Daarmee wordt zichtbaar opvolging gegeven aan de uiting van zorg van de Rijksministerraad.
Heeft u er vertrouwen in dat de screening van de beoogde kabinetsleden zorgvuldig zal worden uitgevoerd? Kunt u aangeven of Nederland hierbij zal assisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op het bericht dat Frankrijk de handelsvergunning van de Diane-35 pil en generieke varianten van de markt heeft gehaald ondanks de aanbeveling van het PRAC?1 2
In het verleden zijn Diane 35 en generieke varianten daarvan via nationale procedures toegelaten in de lidstaten van Europa. De beoordelingsautoriteiten van de lidstaten beoordelen geneesmiddelen weliswaar op basis van dezelfde wetgeving, maar overigens onafhankelijk van elkaar op basis van zelfstandig vergaarde geneesmiddelenbewakingsgegevens: het College ter beoordeling Geneesmiddelen (CBG) voor Nederland en het Agence Nationale de Securité du Médicament et des produits de santé (ANSM) voor Frankrijk. Het kan dus voorkomen dat de weging van de baten en risico’s van het ANSM afwijkt van de bevindingen van het CBG. Dat Frankrijk op grond meldingen van bijwerkingen de weging baten en risico anders inschat en tot andere maatregelen overgaat, is een nationale bevoegdheid en staat los van de beoordeling door het CBG in Nederland. Een dergelijke inschatting is nationaal tot er een uitkomst is van de Unie-spoedprocedure (zie hieronder).
De herbeoordeling van Diane-35 en generieken is deel van de geneesmiddelenbewaking zoals neergelegd in de Geneesmiddelenrichtlijn, waaraan Nederland zich als lidstaat heeft gecommitteerd. De besluitvorming van de in dat kader gestarte Unie-spoedprocedure is nog niet afgerond. Deze procedure waarborgt dat de beoordelingsautoriteiten de individueel vergaarde kennis op (tijds)efficiënte wijze delen en op basis daarvan gezamenlijk tot een eenduidige en efficiënte aanpak op Europees niveau kunnen komen en, indien aangewezen, tot geharmoniseerde maatregelen kunnen overgaan. Nog daargelaten dat ik niet bevoegd ben om handelsvergunningen in te trekken – in Nederland is er bewust voor gekozen om de toelating en het uit de handel nemen van geneesmiddelen over te laten aan het onafhankelijke CBG – vertrouw ik op de deskundigheid van het CBG om de baten en risico’s van deze geneesmiddelen te beoordelen en om Nederland tijdens deze herbeoordeling bij het Europees Geneesmiddelenbureau EMA te vertegenwoordigen. Ik kan en wil niet vooruitlopen op deze Europese besluitvorming.
Hoe reageert u op de motivatie van de Agence Nationale de Securité du Médicament (ANSM) dat de werking van de Diane-35 en generieke varianten niet opweegt tegen de risico’s die vrouwen lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de ANSM over de risico’s die het gebruik van de Diane-35 pil met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze beslissing van de ANSM voor u reden om ook de Nederlandse handelsvergunning voor Diane-35 in te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie neemt u in de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) in? Bent u voornemens daar te pleiten voor het in de ban doen van de Diane-35 pil en generieke varianten? Zo nee, waarom niet?3
Bij de verschillende geledingen van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) wordt Nederland in vertegenwoordigd door het CBG. Zo ook in de coördinatiegroep (CMDh). In die besluitvorming speel ik, noch in nationale zin, noch in Europese zin, een rol. Niet ik, maar het CBG beschikt immers over de vereiste deskundigheid op dat gebied. Tijdens deze herbeoordeling van Diane-35 en generieken treedt Nederland bovendien op als rapporteur en Frankrijk als co-rapporteur. Zoals op de websites van de EMA en het CBG is te lezen, is het Risicobeoordelingscomité op basis van de rapportage van Nederland met een meerderheid van 31 tegen 1 tot de aanbeveling gekomen om – kort gezegd – Diane-35 en generieken niet uit de handel te halen. Deze aanbeveling Is inmiddels op 30 mei jl. met dezelfde stemverhouding overgenomen door de CMDh. Zou sprake zijn geweest van unanimiteit in de CMDh, dan zou de Europese besluitvormingsprocedure hiermee zijn afgerond. Nu geen sprake is van unanimiteit dient de Europese Commissie een besluit te nemen.
Welke mogelijkheden hebben de Nederlandse autoriteiten om – in weerwil van afwegingen op Europees niveau – op basis van gezondheidsrisico’s en eigen afwegingen bepaalde medicijnen een handelsvergunning te weigeren dan wel in te trekken? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Nederlandse autoriteiten zijn in het geval van decentraal toegelaten geneesmiddelen, zoals de onderhavige, bevoegd om onafhankelijk te oordelen over de verlening, schorsing en intrekking van handelsvergunningen tot aan het moment waarop sprake is van een besluit in het kader van de nieuwe Unie-spoedprocedure. Een besluit in het kader van de Unie-spoedprocedure is bindend voor alle lidstaten. In het geval van Diane-35 is op dit moment nog geen sprake van een besluit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid dat gepland staat voor 6 juni a.s.?
Ja.
De absurde verhoging van de EU-uitgaven aan ontwikkelingshulp |
|
Barry Madlener (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU Ministers set the tone for development action»?1
Ja.
Klopt het dat er begroot is dat Nederland in 2013 € 470 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingshulp? Zo neen, om welk bedrag gaat het dan?
Nederland draagt op twee manieren bij aan Europese ontwikkelingssamenwerking.
Allereerst via de Europese begroting. Categorie IV van die begroting voorziet in de uitgaven voor het extern beleid van de Unie. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Europees Ontwikkelingsfonds dat buiten de EU-begroting valt.
Uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 20132 blijkt dat Nederland in 2013 een bedrag van € 507 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingssamenwerking, te weten € 177 miljoen via het Europees Ontwikkelingsfonds en € 330 miljoen via de EU-begroting.
In hoeverre klopt het dat de EU via het European Development Fund € 31,5 miljard wil uitgeven in de periode 2014–2020? Vanwaar deze stijging ten opzichte van de eerder begrote 29,9 miljard? Hoeveel zal Nederland hier in totaal aan bijdragen?
In het oorspronkelijk voorstel van de Europese Commissie voor het Europees Ontwikkelingsfonds 2014–2020 (EOF11)3 bedroeg de totale enveloppe voor het EOF11 € 34,3 miljard (in lopende prijzen) (€ 30 miljard in prijzen van 2011).4 De definitieve omvang van EOF11 werd bepaald tijdens de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 in het kader van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (2014–2020). Deze is aanzienlijk lager dan het oorspronkelijke Commissievoorstel en bedraagt € 30,5 miljard (in lopende prijzen) (€ 26,9 miljard in prijzen van 2011).5 Deze uitkomst is in lijn met de Nederlandse inzet. Het in het artikel genoemde bedrag van € 31,5 miljard betreft het binnen EOF11 gereserveerde bedrag van € 29 miljard voor de ACS-landen (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) en beschikbare leningen voor investeringen in de ACS-landen met een plafond van totaal € 2,5 miljard vanuit de eigen middelen van de Europese Investeringsbank (EIB).
Overigens bedraagt de omvang van het (huidige) EOF10 € 22,7 miljard in lopende prijzen voor een periode van zes jaar. Om een vergelijking met EOF11 mogelijk te maken wordt gerekend met een fictieve looptijd van 7 jaar. Uitgedrukt in prijzen van 2011 bedraagt EOF10 dan € 26,8 miljard. De omvang van EOF11 blijft derhalve nagenoeg reëel constant ten opzichte van de huidige periode. De verdeelsleutel voor de bijdragen van de lidstaten is daarnaast meer in lijn gebracht met de verdeelsleutel van het EU-budget. De Nederlandse percentuele bijdrage voor de periode 2014–2020 zal 4,78% bedragen (vergelijk: de bijdrage aan EOF10 is 4,85%).
Deelt u de visie dat het absurd is dat Nederland in 2013 meer dan 4 miljard uitgeeft aan ontwikkelingshulp terwijl in eigen land verzorgingstehuizen worden gesloten en burgers worden opgezadeld met enorme lastenverzwaringen? Zo neen, waarom niet?
In het Regeerakkoord is een forse taakstelling opgenomen met betrekking tot het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In de periode 2014 tot en met 2016 zal de ODA-begroting met jaarlijks € 750 miljoen worden verlaagd en vanaf 2017 met jaarlijks € 1 miljard. Het kabinet zet daarom in op een effectiever en efficiënter ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Daarbij focust het kabinet op thema’s waar Nederland een bijzondere meerwaarde kan bieden en wordt sterker ingezet op duurzame economische ontwikkeling en zelfredzaamheid.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde deze miljardenstroom van Nederlands belastinggeld richting de bodemloze putten van ontwikkelingshulp te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.