Het verwisselen van identiteitspapieren |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van het Vara tv-programma RamBam van 11 maart 2013?1
Ja.
Kloppen de feiten, zoals in de uitzending getoond? Zo nee, wat was er dan niet waar?
Ja. De in de uitzending van RamBam getoonde feiten komen overeen met de gebeurtenissen in Amsterdam. Onvermeld bleef, maar wel vermeld in het persbericht van de gemeente Amsterdam van 14 februari 2013, dat de gemeente Amsterdam zelf de frauduleuze handelingen van de programmamakers aan het licht heeft gebracht en heeft stopgezet. Er is direct aangifte gedaan van de fraude gepleegd door de programmamakers van RamBam met betrekking tot de mislukte aanvraag van een ID-kaart, de geslaagde aanvraag van een frauduleus verkregen ID-kaart en van de in opvolging daarvan onderkende fraude bij de ondertrouw.
Klopt het dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Financiële instellingen als banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht de gegevens van een identiteitsbewijs te controleren en vast te leggen. Een dergelijke verplichting geldt niet voor voertuigenverhuurbedrijven, maar zij mogen in ieder geval als zij lid zijn van brancheorganisatie BOVAG bij de verhuur van een auto of voorafgaand aan een proefrit kopieën van identiteitsdocumenten maken.
Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft in juli 2012 voor de private sector richtsnoeren gepubliceerd voor de identificatie en verificatie van persoonsgegevens. De bijlage van dit document biedt een handleiding voor private partijen hoe identiteitsdocumenten en -kenmerken op echtheid gecontroleerd kunnen worden.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren.
Is het waar dat iemand met een paspoort van een ander de marechaussee te Schiphol kan passeren? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in de uitzending wordt getoond? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor te grote veiligheidsrisico’s worden gelopen en wat gaat u op welke termijn hier tegen doen?
De werkwijze van de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van de grensbewakingstaak op Schiphol is erop gericht te voorkomen dat personen met valse of vervalste documenten dan wel met een paspoort of een identiteitsdocument van iemand anders de grens kunnen passeren. Bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit wordt de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole waar de Koninklijke Marechaussee uitgebreider onderzoek kan verrichten met daar beschikbare apparatuur om vast te stellen of de identiteit van de aanbieder van het paspoort overeenkomt met de gegevens van het paspoort.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat een reiziger met een paspoort van iemand anders de grenscontrole kan passeren. De Koninklijke Marechaussee zal in de documentopleidingen en -trainingen van de grenswachters extra aandacht besteden aan de feitelijke controle van reisdocumenten en de verificatie of reisdocument en de houder ook daadwerkelijk bij elkaar horen. Tevens vinden er interne kwaliteitscontroles plaats om de grenswachters scherp te houden.
Wat is het nut van biometrische kenmerken in paspoorten als iemand met het paspoort van een ander toch de marechaussee op Schiphol kan passeren?
Op basis van de biometrische kenmerken in paspoorten kan de identiteit van personen beter worden vastgesteld. De foto in de chip van het document wordt bij geautomatiseerde grenscontrole met de persoon vergeleken. Het gebruik van biometrie in het grensproces is in ontwikkeling en wordt nog niet volledig toegepast. Op dit moment wordt bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole van de Koninklijke Marechaussee.
Zowel geautomatiseerde controle middels biometrische kenmerken als handmatige controle is geen 100% garantie dat lookalike fraude nooit zal slagen. Geautomatiseerde vergelijking middels biometrische kenmerken heeft echter zeker een toegevoegde waarde bij het zoveel mogelijk voorkomen van lookalike fraude.
Deelt u de mening dat het aanvragen van een identiteitskaart met een foto van een ander onmogelijk zou moeten zijn en ook zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom vindt u dat? Hoe is het dan mogelijk dat het dan toch eenmaal blijkt te lukken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is ongewenst dat iemand die een identiteitskaart aanvraagt, daarbij onopgemerkt de foto van iemand anders kan inleveren. Dat leidt er namelijk toe dat degene die op de foto staat, met het document dat op iemands anders naam staat identiteitsfraude kan plegen. Uit het feit dat het in één van de twee gevallen toch is gelukt een foto van iemand anders in te leveren, blijkt dat een fout is gemaakt. Het is helaas niet te uit te sluiten dat een medewerker van een gemeente onterecht een foto accepteert.
Wat zegt het bovenstaande over de betrouwbaarheid van beide identiteitsbewijzen en over de wijze waarop de identiteit van de houder van het bewijs wordt gecheckt of beiden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen feit dat iemand een document van iemand anders gebruikt en het feit dat op een document onjuiste gegevens staan. In het eerste geval is sprake van (poging) tot lookalike fraude. Met het document als zodanig is echter niets mis.
Indien gegevens die op een document staan niet juist zijn, bijvoorbeeld omdat er verkeerde foto op staat, dan is het document onbetrouwbaar. Bij een controle moet er op vertrouwd kunnen worden dat de op het document vermelde gegevens, waaronder de foto, correct zijn. Het moge duidelijk zijn dat de identiteitscontrole aan de hand van de foto niet adequaat is indien iemand met het document van iemand anders de grens kan passeren of een auto kan huren. Dit geldt ook als een foto van iemand anders wordt geaccepteerd bij de aanvraag van een identiteitskaart. Belangrijk is dan ook dat betreffende medewerkers voldoende zijn opgeleid om identiteitsfraude te herkennen. Dit is een punt van aandacht. Ten aanzien van de grenspassage verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
In samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken is in 2012 een project opgezet voor verdere verbetering van het opleidingsstelsel voor ambtenaren burgerzaken. Daarmee kan de kwaliteit van de vaststelling en registratie van identiteit verder worden verbeterd.
Daarnaast vindt dit jaar een doorlichting plaats van het aanvraag- en uitgifteproces van de reisdocumenten. Er wordt gekeken welke risico’s er zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pogingen tot het begaan van bovenstaande (strafbare) feiten voortaan geen kans van slagen meer hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Selectie in het mbo |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Selectie in het mbo schiet haar doel voorbij»?1
Ja.
Deelt u de zorg van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs over het selecteren aan de poort door mbo-instellingen?
Het onderzoek van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs naar het toelatingsbeleid in het middelbaar beroepsonderwijs bevat naar mijn oordeel geen resultaten op grond waarvan de conclusie zou kunnen worden getrokken dat de selectie haar doel voorbij schiet. Volgens het rapport zijn de deelnemende instellingen (6 roc’s, 1 aoc en 1 vakschool) geselecteerd op diversiteit in de organisatie van het toelatingsbeleid. De zorg van het ECBO over selectie aan de poort deel ik niet. Instellingen hebben er belang bij studenten binnen te halen. Dat zij daarbij streven naar een optimale studiekeuze en een adequate plaatsing van studenten juich ik toe. Dat mag echter niet ertoe leiden dat degenen die zijn aangewezen op het beroepsonderwijs buiten de deur worden gehouden. Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols houden. Overigens wil ik benadrukken dat de student een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het maken van een studiekeuze.
Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel onderwijsinstellingen en om hoeveel jongeren het gaat die jaarlijks toegang wordt ontzegd tot een vervolgopleiding in het mbo?
Op dit moment ontbreekt de informatie om uw vraag te kunnen beantwoorden. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden.
Deelt u de opvatting dat, in ogenschouw nemend dat een vmbo-diploma toegang geeft tot het mbo, het onwenselijk is dat er in toenemende mate sprake is van selectie aan de poort? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe u scholen voor mbo gaat stimuleren alle leerlingen in het bezit van een vmbo-diploma toegang te geven tot het voor hen passende niveau van onderwijs?
Ja.
Bve-instellingen moeten volgens artikel 1.3.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bij de uitvoering van hun taak zorgen voor:
Die zorgplicht hebben alle mbo-instellingen en gezamenlijk moeten zij ervoor zorgen dat alle jongeren met een vmbo-diploma die zich bij een mbo-instelling melden, in een passende opleiding terechtkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden. Mocht blijken dat er een toenemende problematiek is, dan zal moeten worden overwogen of voor de mbo-instellingen er een stringentere verplichting met betrekking tot de toelating moet komen.
Het bericht “NPO 1 wordt nieuwe naam voor Nederland 1” |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NPO 1 wordt nieuwe naam voor Nederland 1»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, welk besluit van de Kamer ligt hieraan ten grondslag?
Dit bericht is juist. De voorgestelde naamswijziging is aan de publieke omroep zelf. De politiek gaat niet over de vorm en inhoud van de programma’s, ook niet over de merknamen van de publieke omroep. Het gaat hier om de onafhankelijkheid van de publieke omroep; het is niet wenselijk dat de politiek hier invloed op heeft.
Deelt u de mening dat deze naamswijziging wat voorbarig is gezien het feit dat:
Zoals onder vraag 2 aangegeven gaat de politiek niet over de namen van de publieke zenders. In algemene zin vind ik het goed dat de publieke omroep werkt aan een sterk profiel. De publieke omroep is immers van iedereen en voor iedereen. In een sterk veranderend medialandschap waarin vele (internationale)mediamerken actief zijn is het belangrijk dat de publieke omroep goed vindbaar en herkenbaar blijft.
Hoe kwalificeert u het bericht dat voor de domeinnaam npo1.nl een ton betaald zou zijn?
Ik verwijs u graag naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger op 27 april 2012 naar uw Kamer heeft gestuurd over dit onderwerp.2 Dit antwoord komt er in het kort op neer dat de NPO eigen verantwoordelijkheid draagt over de inzet van zijn budget, en hier jaarlijks verantwoording over aflegt.
Heeft de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een marketingbudget? Zo ja, hoe groot is dit? Zo nee, waaruit zijn deze kosten gefinancierd?
Het marketingbudget maakt onderdeel uit van het Marketing & Communicatie budget van de NPO. Uit dit budget wordt de promotie van de gehele landelijke publieke omroep bekostigd, worden campagnes gefinancierd voor alle zenders, platformen en voor afzonderlijke programma’s. In 2011 heeft BCG de hoogte van het Marketing & Communicatie budget beoordeeld in het kader van het onderzoek naar efficiëntiemaatregelen bij de landelijke publieke omroep. Op basis van (benchmark)analyses stelde BCG vast dat er fors bespaard kon worden op deze kosten. Er is inmiddels een besparing van 27% op dit budget gerealiseerd. Het marketingbudget bedraagt in 2013 circa 6,4 miljoen euro. De NPO legt jaarlijks verantwoording af over de middelen in de (financiële) Terugblik en het Jaarverslag. Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.
Kunt u aan de Kamer toezeggen dat er verder geen marketinggelden worden uitgegeven aan het promoten van de merknaam «NPO», voordat de Kamer een mogelijke beslissing neemt over de rol van de NPO en welke rol de merknaam NPO hierin speelt?
Nee, zoals ik in antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat de politiek niet over de merknaam van de publieke omroep en de marketingkosten.
Het niet verlenen van het mantelzorgcompliment en de vrijstelling erfrechtbelasting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de aflevering van TV-uitzending over mantelzorgers?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat mantelzorgers die zorgen voor mensen met een indicatie voor een verzorgingshuis maar thuis wonen, omdat ze op een wachtlijst staan of uit voorzorg, geen mantelzorgcompliment ontvangen? Deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is? Kunt u uitleggen wat hier de inhoudelijke reden voor is? Deelt u voorts de mening dat deze groep, gelet op het feit dat zij geen verhoogde vrijstelling van de erfrechtbelasting tot € 600 000 krijgt, wat dit betreft onevenredig hard wordt benadeeld? Wat gaat u hier aan doen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte en ook bekend met de kritiek daarop.
Bij de invoering van het mantelzorgcompliment was de gedachte achter het alleen verstrekken van het compliment aan iemand met een extramurale AWBZ-indicatie, dat mensen met een intramurale AWBZ-indicatie, geen of veel minder een beroep hoeven te doen op mantelzorg, omdat zij in een instelling zouden verblijven. In de praktijk blijkt nu echter dat deze situatie anders is. Omdat mensen bijvoorbeeld een intramurale AWBZ-indicatie kunnen krijgen maar ondertussen thuis worden verzorgd. Dit, omdat voor iemand in een instelling in de buurt nog geen plek is of omdat men toch liever zelf door de naaste(n) wil worden verzorgd.
Ik begrijp dat het als onrechtvaardig kan worden ervaren dat iemand die in de hiervoor beschreven situaties mantelzorg verleent, niet voor het mantelzorgcompliment en – indien hij of zij wel aan alle overige voorwaarden daarvoor voldoet – ook niet voor de aan het mantelzorgcompliment gekoppelde verhoogde vrijstelling voor de erfbelasting in aanmerking komt. Daarbij moet ik wel direct aantekenen, dat een oplossing zowel uitvoeringstechnisch als budgettair niet eenvoudig is.
Zoals u bekend is, heeft mijn ambtsvoorganger in een brief aan uw Kamer van 29 maart 2012 aangekondigd de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel te willen heroverwegen. Voor de zomer zal ik de Kamer nader informeren over het mantelzorgcompliment.
Kent u de brief van 29 maart 2012, waarin uw ambtsvoorganger aangeeft tot een fundamentele heroverweging van de regeling mantelzorgcompliment te komen? Deelt u die opvatting ook? Zo ja, wanneer komt die heroverweging en wordt een mantelzorgcompliment voor deze groep meegenomen? Kunt u aangeven of het mantelzorgcompliment behouden blijft? Kunt u voorts aangeven of het mantelzorgcompliment een voorwaarde blijft voor de vrijstelling erfrechtbelasting?
Zie antwoord op vraag 2.
Is de voorlichting richting mantelzorgers intussen verbeterd over het mantelzorgcompliment en de koppeling met de vrijstelling van de erfbelasting? Hoe kunnen mensen dit weten? Is het voor mensen ook duidelijk wat de voorwaarden zijn voor de vrijstelling van de erfbelasting?
De informatievoorziening naar de mantelzorger over het mantelzorgcompliment en de koppeling met de vrijstelling van de erfbelasting is inderdaad verbeterd. De Sociale Verzekeringsbank heeft, als uitvoerder van het mantelzorgcompliment, de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast en verwijst daarbij voor meer informatie over de voorwaarden door naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Bovendien is de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting opgenomen in de brief waarmee zorgvragers worden uitgenodigd een mantelzorgcompliment aan te vragen voor hun mantelzorger.
Het niet kunnen vinden van een goede behandelplek voor kinderen/jongeren met een zorgindicatie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat sommige kinderen/jongeren, die een zorgindicatie hebben, geen behandelplek kunnen krijgen via Bureau Jeugdzorg, omdat geen enkele zorgaanbieder het aandurft vanwege de complexiteit van de problemen van het kind/de jongere?
Ik ben ervan op de hoogte dat het voorkomt dat het, ondanks een indicatie voor geïndiceerde (jeugd)zorg, tijd en moeite kan kosten om een behandelplek te vinden voor jeugdigen vanwege de complexiteit van hun problemen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit soms leidt tot een uithuisplaatsing in plaats van het leveren van zorg?
Ik ben niet op de hoogte van concrete situaties waarin dit het geval is. Ik kan echter niet uitsluiten dat door het uitblijven van behandeling er aanleiding kan zijn voor een uithuisplaatsing. Dat gebeurt zo veel mogelijk op vrijwillige basis, dus met toestemming van ouders en kinderen. Wanneer het voor de opvoeding of verzorging van kinderen noodzakelijk is om een kind uit huis te plaatsen, kan een kind gedwongen uit huis geplaatst worden. Dat gebeurt met behulp van een machtiging uithuisplaatsing. Gedwongen uithuisplaatsing is alleen mogelijk als andere middelen gefaald hebben of een grote kans hebben te falen. Een gedwongen uithuisplaatsing gebeurt zorgvuldig en kan alleen via rechterlijke tussenkomst worden bewerkstelligd om zo de rechten van betrokkenen te waarborgen.
De meeste uithuisplaatsingen vinden plaats in pleeggezinnen of in de residentiële jeugdzorg. Een rechterlijke machtiging voor opname in de gesloten jeugdzorg kan slechts worden verleend indien er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedproblemen en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat dit soms leidt tot opname in een gesloten instelling, hoewel de zorgvraag een ambulante is?
Ik ben niet op de hoogte van een concrete situatie waarin sprake is van opname in een gesloten instelling als de zorgvraag een ambulante is. Ook is mij niet bekend om hoeveel kinderen/jongeren het gaat die in een dergelijke situatie terecht komen. Jeugdzorg Nederland verzamelt op mijn verzoek bij de jeugdzorginstellingen informatie of er vaker kinderen in een dergelijke situatie komen omdat andere behandelmogelijkheden niet beschikbaar bleken te zijn. Er is sprake van een verkeerde inzet van zorg en inzet van middelen als door het uitblijven van ambulante zorg de problematiek van een jeugdige escaleert met als gevolg opname in een gesloten inrichting. In het huidige stelsel moeten de bureaus jeugdzorg dit kunnen signaleren en daarover de provincies voor wat betreft de inkoop van zorg adviseren. Ik wacht de berichtgeving van Jeugdzorg Nederland af, alvorens ik beslis over nadere maatregelen. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Weet u om hoeveel kinderen/jongeren het gaat die in een dergelijke situatie terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunnen ouders dan doen?
Een uithuisplaatsing en/of een opname in een instelling voor gesloten jeugdzorg vergt altijd een machtiging van een rechter. De rechter weegt de argumenten van alle betrokkenen, dus ook die van de ouders.
Als u de problematiek onderkent, wat is dan uw analyse van het probleem? Wat is de oorzaak hiervan? Wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Onrust over VKB-regeling’ |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onrust over VKB-regeling»?1 2
Ja.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de regeling haastig is opgetuigd en dat hiermee een ongelijk speelveld is ontstaan?
De inhoudelijke invulling van de nieuwe aanpak Veiligheid kleine bedrijven (Vkb) heeft in overleg met brancheverenigingen en experts plaatsgevonden. Hiertoe is vanaf halverwege 2012 brede afstemming gezocht. Om met de beperkte beschikbare financiële middelen een zo groot mogelijk effect te bereiken, is de keuze gemaakt om de voorheen geldende subsidieregeling niet voort te zetten, maar een andere richting en inrichting van de aanpak te ontwikkelen. In november 2012 is de nieuwe aanpak voor de duur van een overgangsjaar door de brancheorganisaties en andere belanghebbenden in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing akkoord bevonden, waarna de officiële communicatie hierover kon plaatsvinden en de inrichting kon starten. De inrichting is in een tijdsbestek van twee maanden voltooid. Dit is inderdaad een korte tijd, maar ik hecht een dermate groot belang aan de continuïteit in de ondersteuning aan kleine bedrijven dat ik deze ondanks de beperkte beschikbare tijd wilde realiseren.
Binnen de nieuwe aanpak Vkb is er voor gekozen om maatregelen bij voorkeur aan te bieden via vaste pakketten, met als doel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen te vergroten. Ten behoeve van een gelijk speelveld heeft voor de samenstelling van de pakketten een open inschrijving plaatsgevonden, welke kenbaar is gemaakt in beveiligingsvakbladen. Door deze open inschrijving is ruimte geboden aan de leveranciers en fabrikanten, die de markt kennen en goed kunnen inschatten wat op een gestandaardiseerde en eenvoudige manier het beste kan worden aangeboden, een concurrerend aanbod te doen. Vervolgens is een keuze gemaakt voor producten, leveranciers of fabrikanten op basis van de beste prijs/kwaliteit verhouding in combinatie met de verwachte effectiviteit.
Kent u het bericht dat inschrijvende bedrijven niet op de hoogte zijn gesteld van de exacte criteria? Kunnen deze criteria openbaar gemaakt worden?
Het bericht is bekend. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is verantwoordelijk voor de uitvoering de nieuwe aanpak en heeft binnen de door mijn ministerie gestelde kaders deels een eigen handelings- en beoordelingsvrijheid. Door middel van een open inschrijving heeft het CCV partijen gevraagd pakketten aan te leveren die passen bij de betrokken doelgroep. In de uitnodiging zijn de criteria niet gespecificeerd.
Door het CCV is omwille van de onafhankelijkheid een externe, onafhankelijke deskundige partij ingehuurd om de voorstellen voor pakketten die door de leveranciers zijn ingediend te beoordelen op basis van prijs/kwaliteit verhouding en beoogde effectiviteit. Deze onafhankelijk adviseur is geselecteerd op basis van zijn ruime ervaring in de beveiligingsbranche en betrokkenheid bij de ontwikkeling van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO). De keuze voor pakketten is geen besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht en hiertegen is geen bezwaar of beroep mogelijk.
Klopt het dat slechts één onafhankelijke adviseur een oordeel kan vellen over de bedrijven die een pakket hebben ingediend en er geen beroepsprocedure mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er slechts één toeleverancier voor deze pakketten is aangewezen?
Nee. Er worden verschillende algemene pakketten aangeboden, waarvoor verschillende leveranciers zijn geselecteerd. De pakketten zijn vastgelegd in een productencatalogus en worden in het najaar van 2013 geëvalueerd. Aan de hand daarvan wordt al dan niet tot een nieuwe uitvraag bij leveranciers overgegaan.
Deelt u de mening dat de gang van zaken niet strookt met de werkwijze zoals voorgesteld in de «Aanbieding Evaluatie tijdelijke subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven» van 10 mei 2012?
Nee, deze mening deel ik niet.
In de brief (kamernummer 28 684, Nr. 354) van 10 mei 2012 is in een samenvatting de evaluatie weergegeven, waarin zowel positieve zaken als belangrijke aanbevelingen voor verbetering staan vermeld. Het gebleken stimulerende effect van een bijdrage aan investeringen door kleine bedrijven is de reden geweest voor voortzetting van een dergelijke ondersteuning. De schaarse middelen worden gerichter ingezet, terwijl het doel en de kern van de ondersteuning zijn gehandhaafd.
Kunt u verklaren dat de aangeboden pakketten rond het subsidiebedrag van 1000 euro liggen en tevens aangeven of de aangeboden pakketten aan de gestelde eisen voldoen?
De prijzen variëren per pakket. De prijzen van de pakketten zijn gepubliceerd via www.hoeveiligisuwzaak.nl .
De pakketten zijn geselecteerd door het CCV op basis van het advies van de onafhankelijk deskundig adviseur aan de hand van de eerder genoemde criteria. Hiermee voldoen ze aan de gestelde eisen.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de subsidietrajecten in het kader van de VKB regeling 2013 transparant zijn en te garanderen dat dit zal leiden tot een gelijk speelveld voor aanbieders en afnemers?
De ondersteuning in het kader van de aanpak vkb in het overgangsjaar 2013 wordt nauwkeurig geregistreerd en in de loop van het jaar geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bezien of aanpassing van (onderdelen van) de aanpak voor verdere vergroting van doelmatigheid en doeltreffendheid benodigd is.
De recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore, waarbij onder andere 180 huizen zijn afgebrand? Heeft de Nederlandse ambassade hierop gereageerd? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom is er geen reactie geweest van de Nederlandse Ambassade?
Ja. De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens een recent bezoek aan Lahore de aartsbisschop van Lahore zijn medeleven betuigd.
Bent u bekend met het feit dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab (waaronder Asad Ashraf) en een lid van het nationale parlement (Riaz Malik), beiden leden van de regerende politieke partij PML-N, deel hebben genomen aan het geweld?1 Zo ja, deelt u de mening dat zij als politici een voorbeeldrol hebben? Bent u tevens van mening dat zij door hun voorbeeldrol mede verantwoordelijk zijn voor het geweld?
In het rapport van de Asian Human Rights Commission staat vermeld dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab en van het nationaal parlement hebben deel genomen aan het geweld. Geconfirmeerde informatie hierover is niet beschikbaar. Zowel Nederland als de EU bepleiten bij de Pakistaanse autoriteiten de voortvarende aanpak en berechting van alle daders van geweld tegen religieuze minderheden, en zeker ook die van de recente aanval op christenen in Lahore.
Bent u bekend met het feit dat het geweld voortkomt uit een geschil over landrechten, waarbij de blasfemiewetgeving is misbruikt om de christenen van het land te verdrijven? Zo, ja wat is hierover uw mening?
Ja, dit heb ik vernomen en baart mij zorgen. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de blasfemiewetgeving uiterst gevoelig voor misbruik.
Heeft de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan gesproken over het aanpassen van de blasfemiewetgeving om misbruik te voorkomen? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan zowel bij de Pakistaanse autoriteiten als bij het maatschappelijk middenveld misbruik van de blasfemiewetgeving aan de orde gesteld. Gesprekspartners gaven aan dat conservatieve islamitische politieke partijen en militante groeperingen het publieke debat over noodzakelijke aanpassingen van de blasfemiewetgeving belemmeren.
Deelt u de mening dat in het ontbreken van een goed onderwijssysteem, aangezien in het onderwijscurriculum een negatief beeld wordt neergezet over minderheden, vrouwen en India, een belangrijke oorzaak kan worden gezien van de negatieve beeldvorming over minderheden? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor de pilot Godsdienstvrijheid om de negatieve beeldvorming te doorbreken?
Ja. Stereotypering van met name religieuze minderheden in het leerplan en de lesboeken is een belangrijke, zij het niet enige oorzaak, van negatieve beeldvorming. De Nederlandse regering is met u van mening dat inzet op het onderwijscurriculum positieve gevolgen kan hebben voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Inzet op dit specifieke terrein kwam ook naar voren als één van de aanbevelingen in de analyse die in het kader van de pilot godsdienstvrijheid is uitgevoerd. De rol van de pilot godsdienstvrijheid is complementair aan de meer grootschalige inzet van andere donoren in de onderwijssector. Onlangs is het door Nederland gefinancierde UNICEF programma «Onderwijs en Vredesopbouw» in Pakistan gestart waarbij met name wordt ingegaan op voorgenoemde problematiek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich moet inzetten voor strikte mensenrechten benchmarks bij de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag tussen Pakistan en de Europese Unie (GSP+) om zo de mensenrechten te bevorderen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten. Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing aan deze criteria bepleiten.
Het capaciteitsverlies van de Koninklijke Marechaussee door het handhaven van het qat-verbod |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Qat blijft Nederland binnenkomen» d.d. 12 maart 2013?1
Ja.
Erkent u dat de Koninklijk Marechaussee veel capaciteit verliest door het handhaven van het qat-verbod?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) wordt niet specifiek ingezet voor de handhaving van het qatverbod. Handhaving door de KMar vindt plaats als de KMar stuit op qat tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. In het geval van de uitzending van Een Vandaag was dit vanuit het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Van het totale aantal handhavingsincidenten binnen het MTV in januari en februari 2013 was slechts in 1% van de zaken sprake van qat. De registratie van ingezette uren binnen het MTV vindt vooral plaats op basis van het primaire operationele proces (te weten Controle MTV en Afhandelen binnen MTV). Dit betekent dat er in de registratie van uren geen onderscheid wordt gemaakt naar soort vangst of incident.
Hoeveel capaciteit kost de handhaving van dit verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel uur besteedt de Marechaussee aan handhaving en opsporing van qat-handel? Hoeveel controles worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er door het handhaven van het qat-verbod minder tijd is voor andere controles?
Uiteraard is het zo dat de beschikbare handhavingscapaciteit over het hele veld waarvoor handhavingsdiensten verantwoordelijk zijn verdeeld moet worden. Dit betekent echter niet dat de handhaving hierdoor in kwaliteit zou inboeten. De beschikbare capaciteit wordt zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet.
Ten koste van welke andere controles gaat het handhaven van het qat-verbod?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het qat-verbod geleid tot minder qat-gebruik?
Er zijn nog geen gegevens voorhanden waaruit zou blijken dat het qatverbod leidt tot minder qatgebruik, dat de straatwaarde van qat hetzij gestegen, gedaald dan wel gelijk gebleven is en of een eventueel hogere prijs de illegale handel en criminaliteit zal bevorderen.
Klopt het dat sinds het qat-verbod de straatwaarde van qat is gestegen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevordert een hogere prijs van verboden qat de illegale handel en de criminaliteit?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de illegale handel van qat en de straatoverlast toegenomen? Kunt u cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
Er zijn geen gegevens voorhanden die een toename van illegale handel en straatoverlast bevestigen.
Is de import en/of export van qat toegenomen? Kunt u concrete cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
In 2012 werd 854.000 kilogram qat in Nederland geïmporteerd. Sinds de strafbaarstelling van qat zal de omvang van de import vanzelfsprekend fors zijn gedaald. Ik heb slechts cijfers over de inbeslaggenomen hoeveelheid qat, niet over de omvang van de illegale invoer van qat.
Klopt het dat het verslavingsprobleem van qat-gebruikers niet is veranderd sinds het qat-verbod?
Daarover zijn geen gegevens bekend. Problematisch qatgebruik wordt niet afzonderlijk als hulpvraag in het systeem Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) geregistreerd. Voor zover Somaliërs een beroep doen (en de afgelopen jaren hebben gedaan) op verslavingszorg is dat vooral vanwege problematisch gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
Welke maatregelen zijn er genomen om het verslavingsprobleem van qat-gebruikers te verminderen? Wilt u zich inzetten voor een verbetering van de verslavingszorg voor deze doelgroep?
Somaliërs weten de verslavingszorg te vinden indien zij problemen hebben met het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. De verslavingszorg als zodanig behoeft op dit punt geen verbetering. Maatregelen om problematisch qatgebruik terug te dringen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit verbetering van de toeleiding van problematische qatgebruikers naar zorg. Gemeenten waarin een belangrijk deel van de problematische qatgebruikers verblijft kunnen daar, bijvoorbeeld door samenwerking met lokale organisaties, invulling aan geven.
Welke effecten heeft het qat-verbod op het gebruik van andere legale en illegale drugs?
Er zijn geen indicaties uit de Somalische gemeenschap of uit de verslavingszorg dat er sprake is van een verschuiving naar andere middelen.
Kunt u aangeven welke gemeenten overlast hebben van qat-gebruikers?
Dat zijn onder meer de gemeenten Tilburg en Groningen. Deze gemeenten hebben eerder ook verzocht om een verbod van qat.
Kunnen deze gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de incidenten afdoende aanpakken?
Alle handelingen met qat zoals omschreven in de Opiumwet zijn strafbaar. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kunnen gemeenten thans overgaan tot het sluiten van panden van waaruit qat wordt verhandeld. Waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast ook worden aangepakt via de APV. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de openbare orde.
Bent u bereid de mogelijkheden van het gebruik van de APV ter bestrijding van qat-overlast bij gemeenten onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 16.
De berichtgeving over de NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijk schending van mededingingsregels |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving over de opgelegde NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijke schending van mededingingsregels?1 Hebben deze veroordeelde bedrijven recent meegedaan in de aanbesteding voor het Valysvervoer en zijn deze bedrijven ook de bedrijven die deze tender lijken te hebben gewonnen? Aan welke regels hebben de veroordeelde bedrijven zich niet gehouden dat dit leidt tot zo’n hoog boetebedrag?
Ja, de berichtgeving is mij bekend. Op 27 februari jl. heb ik uw Kamer hier per brief (TK 2012–2013, 25 847, nr. 112) over geïnformeerd.
Het betreffen twee zaken in de periode 2007–2011 waarbij gezamenlijke afspraken zijn gemaakt over aanbestedingen voor taxivervoer in de regio Rotterdam die naar de mening van de NMa onder het kartelverbod vallen. De vermeende overtredingen hebben geen betrekking op de aanbesteding van het Valysvervoer zelf.
Bent u, gelet op de hoogte van deze boetes, nog steeds van oordeel dat de continuïteit van het Valysvervoer gewaarborgd is, ook nu deze boetes binnen de exploitatie van deze bedrijven moet worden terugverdiend?
Bij besluit van 8 oktober jl. is voorlopig gegund aan de Combinatie. Op 28 november 2012 ben ik door de Combinatie vertrouwelijk geïnformeerd over de twee boetebesluiten en zijn mij tevens de twee boetebesluiten aangeboden.
Een zorgvuldige afweging begint met het beschikken over de daarvoor noodzakelijke, volledige informatie. Die informatie, waaronder de inhoud van de boetebeschikkingen inclusief de bedragen, is mij beschikbaar gesteld door de Combinatie. Met het oog op de continuïteit van het Valysvervoer heeft één van de combinanten mij op 16 januari 2012 desgevraagd inzicht gegeven in haar financiële positie. Als gevolg daarvan heb ik er vertrouwen in dat de continuïteit van het Valysvervoer bij de Combinatie is gewaarborgd.
Overigens benadruk ik dat er op dit moment geen sprake is van een definitieve gunning. Zoals ik in de brief van 27 februari jl. aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitspraak in kort geding afwachten alvorens ik overga tot het sluiten van een overeenkomst met de Combinatie. De procedure leidt ertoe dat de door mij gemaakte afweging ook door een rechter wordt getoetst.
Waren de volledige inhoud en de boete-omvang van de boetebeschikkingen van de NMa bij u bekend toen zeer onlangs door u het besluit werd genomen om het Valysvervoer definitief aan deze bedrijven te gunnen? Heeft u meegewogen wat de invloed van dit bedrag is op de stabiliteit en (financiële) continuïteit van de nieuwe combinatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer, al dan niet vertrouwelijk, informeren over de weging van de aspecten waarop de gunning tussen de twee hoogst eindigende bedrijven heeft plaatsgevonden?
De offertes van alle inschrijvers zijn beoordeeld op basis van de objectieve beoordelingscriteria die genoemd zijn in het Beschrijvend Document van de aanbesteding (hoofdstuk 4/bijlage).
Met betrekking tot het (nieuwe) inzicht van de NMa-boetebesluiten is de afweging gemaakt of de Combinatie al dan niet alsnog dient te worden uitgesloten. Deze afweging staat los van de behaalde scores bij de beoordeling van de offertes.
Waarom vindt u het bovenproportioneel om de gunning niet te heroverwegen, terwijl er een vergrijp heeft plaatsgevonden dat een boete van € 9 miljoen rechtvaardigde? In hoeverre is juist dit besluit niet bovenproportioneel in de richting van de andere inschrijvers? Hebben de andere inschrijvers recent ook een boete van de NMa gekregen voor een vergelijkbaar vergrijp?
Nadat ik door de Combinatie ben geïnformeerd over de geschetste ontwikkelingen heb ik mij met de vereiste zorgvuldigheid, rekening houdend met de belangen van alle inschrijvers, beraden over de vraag of deze boetebesluitenen al dan niet dienen te leiden tot uitsluiting van de Combinatie. De afweging die ik daarbij heb gemaakt is uitgebreid toegelicht in de brief waarnaar ik bij antwoord 1 heb verwezen. Ik ben niet bekend met recentelijk opgelegde boetes bij de overige inschrijvers.
Het bericht “ziekenhuizen mogen abortus niet weigeren” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het radio-optreden over abortus van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja.
In hoeverre vallen de opmerkingen van de minister van OCW te rijmen met artikel 20 van de Wet afbreking zwangerschap en met het uitgangspunt van de wet dat abortus een beslissing is waarover de arts en de betrokken vrouw in samenspraak beslissen, en dat een arts niet verplicht is om medewerking te verlenen?
De Wet afbreking zwangerschap (Waz) kent inderdaad de bepaling (artikel 20) dat niemand de verplichting heeft een vrouw een behandeling te geven, die is gericht op het afbreken van een zwangerschap. Ook kan niemand worden verplicht tot medewerking aan een dergelijke behandeling. Wel is een arts verplicht medische gegevens te verstrekken aan een arts die de behandeling wel wil uitvoeren, mits de vrouw in kwestie daarvoor toestemming heeft gegeven.
Deelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het uitgangspunt dat een ziekenhuis niet verplicht is om abortus aan te bieden aan ieder die erom vraagt, mede in het licht van het feit dat abortus in principe een strafbaar feit is, en dat abortus alleen mag plaatsvinden als een ziekenhuis een vergunning heeft?
Het antwoord op deze vraag staat wat mij betreft niet in het licht van strafbaarheid, maar mijn beleid ten aanzien van ziekenhuiszorg is erop gericht dat ziekenhuizen zelf mogen beslissen in welke zorg zij zich specialiseren en van welke zorg het ziekenhuis vindt dat ze beter elders kan worden geboden.
Hoe beoordeelt u het bericht2 dat de Raad van Bestuur «na een zorgvuldig besluitvormingsproces van een jaar» tot een standpunt is gekomen in relatie tot het feit dat het personeel hierbij niet is betrokken of erover geïnformeerd is?
De Raad van Bestuur is bevoegd om te bepalen hoe besluitvorming tot stand komt en hoe dit vervolgens wordt gecommuniceerd naar het personeel. Ik zie dit als een interne aangelegenheid.
Kunt u aangeven welke besluitvormingsprocedure de Raad van Bestuur doorlopen heeft? In hoeverre is de Medisch Ethische Commissie betrokken bij de deze procedure?
Zie mijn antwoord op vraag 4. De besluitvormingsprocedure is een interne aangelegenheid. Het betrekken van een Medisch Ethische Commissie is niet verplicht en het is evenmin een verplichting voor een ziekenhuis om over een dergelijke commissie te beschikken.
Welke wettelijke plicht heeft een Medisch Ethische Commissie?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Is het u bekend dat 300 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur? Kunt u garanderen dat de positie van gewetensbezwaarden is veilig gesteld conform de Wet afbreking zwangerschap? Op welke wijze krijgen gewetensbezwaarden volledig en tijdig informatie over een ingreep, gericht op beëindiging van een zwangerschap?
Het is mij bekend dat medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat deze medewerkers abortus niet hoeven uit te voeren, noch hieraan hoeven mee te werken. Dit recht wordt bekrachtigd door artikel 20 van de Waz. Ik verwacht dat de positie van gewetensbezwaarden hiermee voldoende is veiliggesteld.
Het bericht dat jeugdzorg steeds meer zelfstandige ondernemers krijgt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Begrijp ik uit uw beantwoording van eerdere vragen dat de Inspectie Jeugdzorg niet direct toezicht uitoefent op de particuliere zorgaanbieders, maar via de hoofdaannemer? Vindt u dit een wenselijke situatie? Is er daardoor sprake van meer risico op de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de kinderen/jongeren?1
Zoals aangegeven in antwoord op uw vorige vragen over particuliere onderaannemers in de jeugdzorg, is in het protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer afgesproken dat de provinciaal gesubsidieerde zorgaanbieder (de hoofdaannemer) er zorg voor draagt dat de Inspectie Jeugdzorg (hierna IJZ) via haar toezichttaak kan controleren of de particuliere onderaannemer verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De hoofdaannemer draagt er zorg voor dat de IJZ toegang heeft tot de particuliere onderaannemer waar de cliënt verblijft. De IJZ voert dus rechtstreeks bij de onderaannemer toezicht uit.
In april publiceert de IJZ een rapport over onderaannemers in de jeugdzorg. Zoals gebruikelijk zal ik tegelijkertijd dit rapport, vergezeld van een beleidsreactie, aan uw Kamer aanbieden.
Op basis van welke feiten komt u tot uw oordeel dat de kwaliteit van het particuliere zorgaanbod is gewaarborgd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen2 heeft aangegeven dat de kwaliteitseisen die de Wet op de Jeugdzorg stelt aan gesubsidieerde aanbieders onverminderd gelden voor de particuliere aanbieders en daarmee dus ook voor de particuliere gezinshuizen? Wat is daarvan de stand van zaken? Met welke feiten kunt u onderbouwen dat de Wet op de Jeugdzorg op dit vlak goed wordt toegepast door de particuliere aanbieders, waaronder de particuliere gezinshuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 5.
Bestaan particuliere zorgaanbieders wettelijk gezien?
De term particuliere zorgaanbieders bestaat niet in de Wet op de jeugdzorg. Ook andere wetgeving kent dit begrip niet als zodanig. In de praktijk worden instellingen die jeugdzorg leveren en die niet rechtstreeks (maar via een onderaannemerconstructie) van de provincie of stadsregio subsidie ontvangen, zo aangeduid.
Wat is de wettelijke basis van het toezicht dat nu wordt uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg op de particuliere zorgaanbieders?
Het systeem van de Wet op de jeugdzorg is zodanig ingericht, dat de verplichtingen die in de wet zijn opgenomen met betrekking tot het leveren van verantwoorde zorg en de consequenties die hieraan zijn verbonden als deze verantwoorde zorg niet wordt geleverd, zich richten tot de gesubsidieerde zorgaanbieder (de hoofdaannemer). Deze is te allen tijde verantwoordelijk voor de geleverde zorg, ongeacht of hij de zorg zelf of via een ander levert.
De Wet op de jeugdzorg verbiedt gesubsidieerde zorgaanbieders nietom bij de uitvoering van hun werkzaamheden gebruik te maken van derden (onderaannemers). Dit houdt in dat gesubsidieerde zorgaanbieders contracten kunnen sluiten met particuliere instellingen, die in hun opdracht de daadwerkelijke hulpverlening bieden. De gesubsidieerde zorgaanbieder heeft, zoals hierboven gezegd, wel de verplichting om verantwoorde zorg te leveren. Deze plicht geldt te allen tijde, dus ook als de zorgaanbieder de daadwerkelijke zorg uitbesteedt aan de derde.
Via deze plicht tot verantwoorde zorg kan door de IJZ toezicht worden gehouden op de particuliere instellingen waar de door de gesubsidieerde zorgaanbieder geplaatste kinderen daadwerkelijk verblijven. De gesubsidieerde zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de IJZ via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder daadwerkelijk verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De zorgaanbieder draagt er dan ook zorg voor dat de IJZ toegang heeft tot de particuliere instelling waar de cliënt verblijft. Dit kan bijvoorbeeld als eis worden opgenomen in het contract dat de zorgaanbieder met de particuliere zorgaanbieder afsluit.
Hoe vaak wordt toezicht uitgeoefend door de Inspectie Jeugdzorg op de hoofdaannemers? Vindt dit toezicht periodiek plaats? In welke situaties wordt toezicht uitgeoefend?
Het toezicht op de hoofdaannemers valt onder de reguliere toezichtactiviteiten van de Inspectie Jeugdzorg. De hoofdaannemers zijn immers zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg en daarmee de vaste toezichtobjecten van deze inspectie. Zij worden als zodanig onderworpen aan het reguliere toezichtregime (risico-gestuurd toezicht, thematisch toezicht, eventueel calamiteitentoezicht, jaarlijkse verantwoording). Hoe de zorgaanbieders invulling geven aan hun hoofdaannemerschap is nu specifiek onderwerp van onderzoek geweest. In de toekomst wordt ook dit aspect opgenomen in het reguliere toezichtregime.
Op welke wijze wordt er toezicht uitgeoefend op particuliere zorgaanbieders, waarbij de zorg wordt geregeld via een persoonsgebonden budget? Wordt dit toezicht uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Geldt dit, in vervolg op de vorige vraag, ook in situaties waarin de zorgaanbieder geen instelling is maar een persoon? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
De heffing door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel voor het jaar 2013 |
|
Selçuk Öztürk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten van ondernemers in de detailhandel waarin zij klagen over het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), dat voor het jaar 2013 een heffing heeft ingesteld die hoger ligt dan het voorgaande jaar?
Ja.
Hoe beoordeelt u de heffing van het HBD voor 2013 in het licht van het voornemen in het regeerakkoord dat de product- en bedrijfschappen (PBO’s) zullen worden opgeheven?
Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Het HBD-bestuur heeft aangegeven, vanwege de aanstaande opheffing, bij het vaststellen van de algemene heffing te zijn uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Overigens zijn de inkomsten die via bestemmingsheffingen worden verkregen, ten behoeve van branchespecifieke activiteiten, wel flink afgenomen.
Deelt u de mening dat de heffingsplichtigen persoonlijk, correct en volledig moeten worden geïnformeerd over de hoogte en besteding van de heffing voor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ondernemingen die een heffing van het HBD hebben ontvangen, hebben bij de factuur een toelichtende folder van HBD ontvangen. Ook de begrotingen van het HBD evenals andere financiële stukken zijn vrij toegankelijk via de website van het HBD. Ik ben van mening dat heffingsplichtigen daarmee voldoende geïnformeerd kunnen zijn over de heffing en besteding van de heffing in 2013.
Hoeveel fte’s zullen verloren gaan als het HBD wordt opgeheven?
Op het moment dat het HBD is gestart met het traject tot afbouw telde het 73 fte. De afgelopen jaren is gewerkt aan het terugdringen van de omvang en reserves van de product- en bedrijfschappen. HBD heeft in de afgelopen jaren de reserves teruggebracht tot 68% van de jaarlijkse exploitatielast. Deze reserve is onvoldoende om de totale kosten van afbouw, waaronder het sociaal plan, te dekken. Zoals aangegeven bij vraag 1 is dat een van de redenen waarom de hoogte van de algemene heffing is toegenomen.
Welke reserves heeft het HBD voor een sociaal plan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de heffingen voor 2013 nodig om de opheffing van het HBD te bekostigen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om het HBD ervan te doordringen dat heffingssplichtigen volledig en correct moet worden voorgelicht over de hoogte van de heffing in het licht van de plannen in het regeerakkoord over de opheffing van de PBO’s?
Ik ben van mening dat er, naast de geldende wettelijke verplichtingen en het daarop gehouden toezicht, geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht op CNV Publieke zaak " Herregistratie BIG- register'' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht op CNV Publieke zaak «Herregistratie BIG- register»?
Ja.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van voorbehouden handelingen (bij)scholing vergt? Zo ja, bent u dan van mening dat er op de werkvloer voldoende scholing plaatsvindt?
De Wet BIG maakt onderscheid tussen het uitvoeren van voorbehouden handelingen op eigen indicatie en in opdracht. Uitsluitend de in artikel 36 en 36a van de Wet BIG benoemde beroepsbeoefenaren zijn zelfstandig bevoegd om voorbehouden handelingen op eigen indicatie te verrichten. Het gaat om artsen, tandartsen en verloskundigen (artikel 36) en verpleegkundig specialisten en physician assistants (artikel 36a). Zelfstandig bevoegden zijn alleen bevoegd indien ze ook bekwaam zijn de genoemde handeling behoorlijk te verrichten. Het is verboden dat andere beroepsbeoefenaren dergelijke handelingen op eigen indicatie verrichten. Andere beroepsbeoefenaren mogen wel in opdracht van een zelfstandig bevoegde dergelijke handelingen uitvoeren. De opdrachtnemer (bijv. een verzorgende) moet bekwaam zijn om de handeling uit te voeren en de opdrachtgever moet voorzien – voor zover redelijkerwijs nodig – in het geven van aanwijzingen, het verzekeren van toezicht en in de mogelijkheid tot tussenkomst.
In alle gevallen speelt bekwaamheid dus een belangrijke rol. Ik deel de mening dat scholing een belangrijk instrument is om bekwaamheid te verkrijgen en onderhouden. Naast scholing speelt ook ervaring een rol in het verkrijgen en onderhouden van bekwaamheid. De vraag of op de werkvloer voldoende scholing plaatsvindt kan ik niet generiek beantwoorden. Het is de verantwoordelijkheid van de zelfstandig bevoegde om zich te vergewissen van de bekwaamheid van de opdrachtnemer. Wat betreft de bij- en nascholing van beroepsbeoefenaren geldt dat de beroepsgroep zelf aan zet is. Zij bepalen de inhoud en de daarop afgestemde duur van de opleidingen. Dit wordt afgestemd met de vragen en wensen van de werkgevers. Het is de verantwoordelijkheid van instellingen om verantwoorde zorg te leveren. Onderdeel van het leveren van verantwoorde zorg is het voorzien in de aanwezigheid van voldoende bevoegd en bekwaam personeel.
Wat zou u ervan vinden als blijkt dat steeds meer instellingen in de gehandicaptenzorg professionals met een lage kwalificatie of een niet aansluitende opleiding voorbehouden handelingen laten uit voeren?
Zoals bij vraag 2 aangegeven mogen voorbehouden handelingen alleen uitgevoerd worden indien men daartoe bekwaam is.
Wat vindt u van het feit dat de Wet big (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) geen betrekking heeft op zorgverleners (MBO niveau 2 en 3), waardoor deze professionals zich niet kunnen beroepen op de grondslag: «zich bekwaam achten is bevoegd zijn»? Waar kunnen medewerkers zich melden als zij voorbehouden handelingen moeten uitvoeren waar zij niet bevoegd voor zijn?
Het is juist dat er geen beroepen op MBO niveau 2 of 3 zijn opgenomen in de Wet BIG die een zelfstandige bevoegdheid ten aanzien van voorbehouden handelingen kennen. Het is niet juist dat de Wet BIG in zijn geheel niet van toepassing is op zorgverleners met MBO niveau 2 en 3. De regeling voorbehouden handeling zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 is van toepassing op alle beroepsbeoefenaren. Zorgverleners op MBO niveau 2 en 3 kunnen in opdracht voorbehouden handelingen verrichten, onder de voorwaarden die zijn beschreven in de Wet BIG. Het is niet toegestaan dat medewerkers voorbehouden handelingen verrichten waar ze niet bekwaam voor zijn. Indien medewerkers zich zorgen maken over hun eigen bekwaamheid ten aanzien van voorbehouden handelingen kunnen ze dit bij hun werkgever of indien nodig bij hun vakbond aangeven.
Is u bekend dat een werknemer risico loopt op het maken van fatale fouten als deze onvoldoende geschoold is om voorbehouden handelingen uit te voeren en dan persoonlijk, juridisch en tuchtrechtelijk aansprakelijk is?
Het risico op fouten kan inderdaad toenemen als personeel onvoldoende geschoold is voor de te leveren zorg. Voor zover de werknemer BIG-geregistreerd is, is het tuchtrecht van toepassing op zijn beroepsmatig handelen. Zowel werknemer als werkgever kunnen aansprakelijk zijn indien zij strafrechtelijke of civielrechtelijke normen hebben overtreden. Of daar sprake van is hangt af van de omstandigheden en de geldende normen.
Deelt u de mening dat de werkgever niet van eerdergenoemde zorgverleners (MBO niveau 2 & 3) mag vragen om deze handelingen bij de zorgvrager uit te voeren als zij daar niet voor geschoold en of opgeleid zijn? Welk toezicht houdt de Inspectie hierop?
Een werkgever mag niet van een zorgverlener vragen een handeling te verrichten waartoe hij niet bekwaam is. Bekwaamheid kan verkregen en onderhouden worden door opleiding, scholing en/of ervaring. De inspectie houdt toezicht op het verlenen van verantwoorde zorg door instellingen. Zij houdt onder andere toezicht op de regeling voorbehouden handelingen zoals opgenomen in de Wet BIG. Zo wordt bij een inspectiebezoek nagegaan of de instelling werkt met een uitvoeringsverzoek (opdrachtverlening) voor het verrichten van voorbehouden en risicovolle handelingen en of vastgelegd is dat de instelling te allen tijde beschikt over voldoende bevoegd en bekwaam personeel.
Kinderen die noodgedwongen bij hun ouders moeten aankloppen ondanks een ontbrekende band of voogdij |
|
Nine Kooiman (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de geanonimiseerde brief, die melding maakt van het feit dat een kind, om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs, contact op moet nemen met de vader waarmee het kind geen contact heeft omdat vader de moeder heeft vermoord?1
Hoeveel leerlingen of studenten moeten noodgedwongen contact opnemen met een ouder, waarmee een slechte of ontbrekende relatie is (bijvoorbeeld vanwege mishandeling, verdwijning of detentie), om op die manier in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel leerlingen of studenten komen niet in aanmerking voor een aanvullende beurs omdat zij – om welke reden dan ook – onmogelijk in contact kunnen komen met hun ouder(s) vanwege zulke extreme omstandigheden? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel ouders, die niet het ouderlijk gezag hebben omdat er sprake is van een voogdij-maatregel, hebben kinderen die wel een aanvullende beurs ontvangen? Hoeveel ouders hebben kinderen bij wie het niet lukt deze aanvullende beurs te ontvangen? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, wanneer een ouder geen voogdij meer heeft, het kind niet aan zou hoeven kloppen bij deze ouder om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met een oplossing te komen voor leerlingen of studenten in dergelijke zeer moeilijke situaties, zodat zij niet financieel «gestraft» worden voor het (wan)gedrag van hun ouder(s)?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het slachtofferbeleid op 28 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
Iraanse gasexport naar Nederland e.a. |
|
Raymond de Roon (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran beats sanctions»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het effect van de bestaande sancties tegen Iran?
De Iraanse gassector heeft al langer te lijden onder de internationale sancties. Door het gebrek aan buitenlandse investeringen en financiering worden gasvelden onvoldoende ontwikkeld waardoor de gasproductie minder hard groeit. Op grond van die gegevens beoordeel ik de sancties als effectief. Naar verwachting leggen de sancties, die in december 2012 van kracht werden, een verdere druk op de Iraanse gassector. Het effect kan evenwel worden vergroot: zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de Iraanse bewering dat dat land, ondanks de sancties, toch in 2012 gas heeft geëxporteerd naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Nee. De sancties op de import van gas waarmee de aanschaf, invoer en vervoer van aardgas uit Iran worden verboden zijn van kracht geworden op 21 december 2012 (EU verordening 1263/2012). Hierdoor is er geen sprake van overtreding van sancties indien voor die datum gas naar Nederland is geëxporteerd.
Wilt u ook bevorderen dat er een internationaal onderzoek plaatsvindt naar Iraanse gasexporten naar andere landen? Zo neen, waarom niet?
De EU-sancties hebben een territoriale werking. Zij zien toe op het handelen van EU-onderdanen en handelingen binnen het grondgebied van de EU. Zij houden geen Iraans exportverbod in, maar een absoluut EU-importverbod. Alleen sancties die door de VN-Veiligheidsraad worden aangenomen hebben een wereldwijde werking. Iraanse export naar landen buiten de EU levert geen schending van de EU-sancties op. De EU heeft niet de mogelijkheid om een dergelijk handelen door Iran te voorkomen. Wel voert de EU een actieve lobby bij derde landen om zich bij de sancties aan te sluiten.
De politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
In hoeverre maakt het fonds dat op 8 maart jl.1 door u is aangekondigd onderdeel uit van de Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW)? Of bent u voornemens om dit in een apart fonds onder te brengen?
Het oorspronkelijke FLOW-fonds heeft 34 partners. Het «Women on the Frontline» programma wordt betaald uit de ophoging van 10 miljoen die voor FLOW middels een amendement van de Tweede Kamer beschikbaar is gesteld. Zo worden onze inspanningen in de MENA-regio uitgebreid.
Op grond van welke overwegingen heeft u gekozen voor de landen Syrië, Bahrein, Jemen, Irak, Egypte, Tunesië en Libië?
Het overkoepelende doel van het Women on the Front Line-programma is het versterken van vrouwenorganisaties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika om de volledige en gelijkwaardige participatie van vrouwen in de veranderende samenlevingen in deze regio te bevorderen, in het bijzonder in Tunesië, Egypte, Libië, Jemen, Bahrein, Syrië en Irak. Om dit overkoepelende doel te bereiken zijn er op twee niveaus subdoelen geformuleerd.
Deze landen zijn gekozen tegen de achtergrond van het proces van maatschappelijke transformatie, waarin zij zich bevinden. Een ander aspect is de meerwaarde (kennis, contacten, etc.) die de uitvoerende organisaties Hivos, Oxfam Novib en PricewaterhouseCoopers (PwC) hebben in deze landen. Daarnaast kunnen naast deze landen ook regionale (MENA) initiatieven worden ondersteund. Deze regionale partners kunnen ook in andere landen werkzaam zijn.
Wat zijn de exacte doelstellingen van het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het fonds op alle afzonderlijke landen toegespitst (tailer made) of is er sprake van een one-size-fits-all aanpak?
Het fonds ondersteunt tailor-made de geselecteerde organisaties in hun werk en aanpak.
Is ten aanzien van het toegezegde geld ook steeds voorzien in evaluaties over onder meer bestedingen en behaalde resultaten? Zo ja, op welke wijze, door wie en wanneer vinden deze evaluaties plaats?
Ja, Hivos levert jaarlijks een financiële en inhoudelijke rapportage (over de bestedingen en behaalde resultaten) aan het ministerie. Na afloop van het programma levert Hivos een inhoudelijke en financiële eindrapportage en evaluatie in.
Alle interne procedures en regelgeving van Hivos zijn ISO 9001:2000 gecertificeerd en alle procedures worden gedocumenteerd in het Hivos kwaliteitshandboek. De naleving van deze procedures wordt geverifieerd door externe accountants. Hivos legt regelmatig projectbezoeken af en één keer per jaar vinden regionale consultaties plaats waarbij voortgang, uitdagingen en kansen worden besproken. Bevindingen worden teruggekoppeld aan het ministerie.
Op welke wijze zijn de subsidies van FLOW het afgelopen jaar besteed? Welk deel is precies naar de stimulatie van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio gegaan en hoeveel geld was met dit deel gemoeid?
Aan FLOW is het afgelopen jaar € 21.164.054 besteed. Het betreft subsidies conform contracten met 34 organisaties die eerder geselecteerd zijn voor een 4-jarige subsidie. Een tweetal van deze partners houdt zich bezig met het vergroten van politieke en economische participatie van vrouwen in de Arabische regio. Het totaal van hun budget is € 1.200.000.
Bent u op de hoogte van het «Know Me Initiative», dat gericht is op aanmoediging van politieke participatie van vrouwen en deelt u de mening dat dit initiatief van belang is voor de participatie van vrouwen en actieve steun vanuit Nederland behoeft?2 Zo ja, op welke wijze zal Nederland dit initiatief steunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van dit initiatief. Het is een nieuw initiatief van de organisatie International Centre for Development. Ik ben niet van mening dat dit initiatief steun vanuit Nederland behoeft, omdat het een niet-gespecialiseerde organisatie betreft zonder aangetoonde ervaring en expertise op dit thema. Verder constateer ik dat er reeds verschillende andere waardevolle projecten op dit terrein ondersteund worden.
Hoe ziet u de rol van het maatschappelijk middenveld in de MENA-regio bij het bevorderen van politieke participatie van vrouwen?
Actief burgerschap en een sterk maatschappelijk middenveld zijn essentieel voor vrouwen om op te komen voor hun belangen, ook in de MENA-regio. Op deze manier proberen zij ongelijke machtsverhoudingen die ten grondslag liggen aan gender ongelijkheid te wijzigen. Sterke effectieve vrouwenorganisaties vertegenwoordigen de belangen van vrouwen en eisen noodzakelijke veranderingen in het machtssysteem van een land om gelijkwaardige politieke en economische participatie van vrouwen te garanderen.
Worden vrouwenorganisaties naar uw mening voldoende betrokken bij internationale overleggen over de veiligheid in de MENA-regio? Hoe kan Nederland dit verder bevorderen?
Nee, vrouwen en hun organisaties worden momenteel niet voldoende betrokken bij internationaal overleg. Via Women on the Frontline wil Nederland vrouwen steunen hun stem duidelijker te laten doorklinken. Nederland zal ook zelf in bilaterale contacten met landen in de MENA-regio vragen vrouwen en hun organisaties meer bij internationaal overleg te betrekken.
Bent u bereid de politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio expliciet onder de aandacht te brengen in Europees verband?
Ja.
Bent u voornemens om nog andere maatregelen te nemen ter bevordering van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio?
Bilaterale en EU-steun aan landen in de MENA-regio zal moeten bijdragen aan politieke participatie van vrouwen. De minister van Buitenlandse Zaken en ik zullen verder in diplomatieke betrekkingen en besprekingen de noodzaak van politieke participatie van vrouwen en gelijkheid voor de wet aan de orde blijven stellen. Deze gesprekken voeren we, bijvoorbeeld, ook met de Syrische oppositie.
Het bericht dat ouderen steeds vaker een fatale val maken en de kans hierop door dit kabinetsbeleid toe neemt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer ouderen maken fatale val»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal ouderen dat overlijdt na een val met 18% gestegen is?
Ieder overlijden als gevolg van vallen, is een persoonlijk drama. Ik vind dan ook dat de ouderen en alle betrokkenen om hem of haar heen zich moeten inspannen om het aantal fatale vallen, en de kansen daarop, maximaal terug te dringen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de verzorgingshuizen en de zware bezuinigingen op de zorg thuis ertoe zullen leiden dat er steeds meer ouderen zullen komen te vallen, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de factsheet «Valongevallen 65-plussers» van Veiligheid.nl wordt aangegeven dat een substantieel deel van de valongevallen met een ernstige afloop plaatsvindt in of om een woonhuis. Ik vind dit een belangrijk signaal. Het is van belang dat er in de thuissituatie van ouderen extra op valveiligheid wordt gelet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef, zijn er veel mogelijkheden om de valpreventie bij thuiswonende ouderen te verbeteren. Ik kan mij voorstellen dat hier nog «winst» valt te behalen. Bij het voorkomen van valincidenten, ook in de thuissituatie, speelt ook de vraag hoever men wil gaan om valrisico’s te vermijden. Het voorkómen van ieder risico heeft ook een keerzijde, namelijk dat er zodanige (drastische) beperkingen kunnen ontstaan bij de bewegingsvrijheid van ouderen dat de kwaliteit van leven van mensen vermindert.
Deelt u de mening dat het niet langer vergoeden van de rollator uit het basispakket eraan zal bijdragen dat het aantal (fatale) vallen alleen maar zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet, dat het niet langer vergoeden van de rollator zal bijdragen aan een toename van het aantal valincidenten. Los van de vraag naar het precieze oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van een rollator en de frequentie van valincidenten, gaat het om de aanwezigheid van een rollator, en niet om wie deze betaalt. De burger heeft immers zelf een verantwoordelijkheid om voor zijn gezondheid te zorgen. Dit geldt in het bijzonder voor die zorgvormen of hulpmiddelen waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren. Om die reden is in het Begrotingsakkoord 2013 besloten de eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen, waaronder de rollator, met ingang van 1 januari 2013 niet langer te vergoeden uit hoofde van het Zvw-pakket. Bij deze beslissing waren de criteria «algemeen gebruikelijk» en «financieel toegankelijk» doorslaggevend.
De vraag hoeveel rollators er precies vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident, laat onverlet dat de eerdergenoemde eigen verantwoordelijkheid van de burger hier voorop staat. De burger kan met de aanschaf van een rollator voor lage kosten voorkomen dat hij valt, en zodoende de ernstige gevolgen voor zichzelf voorkómen.
Waarom kiest u er niet voor om de rollator weer uit het basispakket te vergoeden? Klopt het dat er 164 rollators vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident? Zo nee, kunt u aantonen waarom dit niet klopt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal (fatale) vallen omlaag te brengen?
Ik vind het nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van (fatale) vallen een zaak van alle betrokkenen, primair van de oudere en diens directe omgeving. De oudere moet zich bewust zijn van de valrisico’s in en om het eigen huis en van de mogelijkheden die er zijn om die risico’s zo klein mogelijk te laten zijn. In de sfeer van de maatschappelijke ondersteuning zijn er op lokaal niveau allerlei initiatieven om ouderen hierbij te ondersteunen. Bijvoorbeeld via periodieke preventieve huisbezoeken door seniorenadviseurs, professionele scans waarbij woningen van ouderen op valrisico’s worden doorgelicht, het inzetten van valpreventiebussen en andere laagdrempelige ideeën om ouderen te bereiken; al dan niet in samenwerking met verzekeraars. Ik vind dat een goede zaak. Ik stimuleer aandacht voor preventie van valincidenten en -calamiteiten. Ik noem bijvoorbeeld het programma Zorg voor Beter. Via het Zorg voor Beter kennisplein (www.zorgvoorbeter.nl) zijn tal van inspirerende tips en voorbeelden beschikbaar voor zorgmedewerkers om vallen te voorkomen. Ook via het Nationaal Programma Ouderenzorg, gericht op het verbeteren van de zorg voor kwetsbare ouderen, worden enkele interventies ontwikkeld die bijdragen dat het verkleinen van het valrisico. Een voorbeeld is de Senior-Stap Studie, uitgevoerd door het ouderenzorgnetwerk Nijmegen, die eind 2013 een eenvoudig toe te passen «kompas» voor mobiliteit en stabiliteit moet opleveren.
Daarnaast zijn er diverse andere projecten gericht op valpreventie, zoals projecten die via ZonMw worden uitgevoerd. Twee innovatieve voorbeelden in dit verband zijn PROFIT en FARAO. PROFIT heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de bijdrage die ICT kan leveren aan disease management bij valpreventie en behandeling. FARAO heeft tot doel om innovatieve methoden te ontwikkelen en te toetsen waarmee vallen en dreigend balansverlies kunnen worden vastgesteld en waarmee valrisico kan worden ingeschat. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld aan zorgverleners en huisartsen om de preventie van vallen te ondersteunen.
Ook op internationaal niveau heeft valpreventie aandacht. In het Ambient Assisted Living Joint Programma (AAL) werkt Nederland samen met 22 andere Europese landen en de Europese Commissie aan ICT oplossingen om de kwaliteit van leven van ouderen te verbeteren en hen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven. AAL is gericht op verschillende levensdomeinen, onder andere mobiliteit en veiligheid. In dat kader worden producten ontwikkeld als het Personal Protection and Caring System (2PCS), waarin een aantal systemen, waaronder valsensoren en alarmering, geïntegreerd worden.
Ten slotte kan ik u melden dat de Gezondheidsraad onlangs de voedingsnormen voor vitamine D heeft geëvalueerd. Voldoende inname van vitamine D houdt verband met botgezondheid. Het advies van de Gezondheidsraad aan ouderen (70+) is om dagelijks een voedingssupplement van 20 microgram in te nemen. Voor ouderen vanaf 70 jaar zijn er namelijk overtuigende aanwijzingen uit onderzoek dat 10 tot 20 microgram extra vitamine D per dag het risico een bot te breken kan verminderen. Aannemelijk is dat een dergelijke dosis vitamine D het risico op vallen kan verminderen bij kwetsbare ouderen. Het Voedingscentrum zorgt voor de communicatie van dit suppletieadvies.
Salmonellabesmetting in zalm |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wanneer komt de brief van de regering aan de Kamer die in november 2012 door de vaste commissie voor Economische zaken gevraagd is over de salmonellabesmetting in zalm waar veel mensen ziek van geworden zijn en vier doden door zijn gevallen en waarbij de commissie heeft verzocht in te gaan op het aantal steekproeven per jaar op salmonella (totaal en positief), de handhavingscapaciteit van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en voorgangers op salmonella anno nu in vergelijking met de voorgaande tien jaar, afspraken met de sector om salmonellavrij te produceren (maatregelen, resultaten) en controle, afspraken en maatregelen betreffende import?1
Betreffende brief (Kamerstuk II 26 991, nr. 344) is op 21 maart 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Kunnen de rapporten van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) over de salmonellabesmetting van zalm naar de Kamer gestuurd worden? Heeft u samen met de VWA een analyse gemaakt van de zalmcrisis, geëvalueerd waar het misging en lessen hieruit getrokken? Zo ja, kunnen deze rapporten naar de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit alsnog gebeuren?
De NVWA heeft een interne evaluatie uitgevoerd. De hier uit gekomen verbeteracties zijn en zullen opgenomen worden in het handboek Incident- en Crisisbeheersing (NHIC) van de NVWA. Zo is de interne communicatiestructuur aangepast en wordt het gebruik van situatie rapportage (sitraps) sterker benadrukt.
Omdat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) onderzoek doet naar deze zaak voert VWS geen eigen evaluatie uit. De resultaten van het onderzoek van de OvV worden na de zomer verwacht. Ik zal u deze evaluatie na het uitkomen sturen.
Kunt u een tijdsverloop sturen aan de Kamer: wanneer kwamen de eerste meldingen van voedselvergiftiging binnen; wanneer is hierop welke actie ondernomen; wanneer is bron van besmetting ontdekt; welke actie is hierop wanneer ondernomen en wanneer is hoe gepoogd de besmette zalm uit de handel te nemen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ontving 15 augustus 2012 de eerste melding van het RIVM over een lichte verhoging van het aantal ziektegevallen waarbij Salmonella Thompson werd aangetoond. Het RIVM heeft zich vanaf dat moment, in nauwe samenwerking met de GGD en NVWA, ingezet om de bron van deze (mogelijk voedselgerelateerde) Salmonella infectie te achterhalen. Het aantal gemelde ziektegevallen was de eerste weken na de signalering beperkt en niet verontrustend.
Eind september werd een plotselinge toename van het aantal gemelde patiënten gezien. Op 26 september hadden de NVWA, GGD en RIVM, op basis van het brononderzoek, duidelijke aanwijzingen dat gerookte zalm de mogelijke oorzaak was. Op die dag werd gelijk een inspectie, inclusief monstername, bij Foppen te Harderwijk uitgevoerd. Op 27 september was duidelijk dat verschillende partijen gerookte zalm van Foppen besmet waren met Salmonella DNA. Er is toen door de NVWA direct actie ondernomen. Foppen is daarbij aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om verdachte zalmproducten uit de handel te nemen. De acties die daarna door de NVWA zijn ondernomen zijn onderwerp van nader juridisch onderzoek. Om deze reden kan daarover momenteel geen informatie worden gegeven.
Het toegenomen aantal gemelde ziektegevallen dat optrad na het bekend worden van de besmettingsbron (na week 40) is deels te verklaren door de toegenomen alertheid van artsen en patiënten.
Het verloop van deze Salmonella-uitbraak is te vinden op: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/S/Salmonella_Thompson_uitbraak_2012
Waarderen de VWA en de regering het tijdsverloop en de reactiesnelheid als voldoende en waarmee wordt in deze waardering vergeleken?
Mijn inzet is om de volksgezondheid te beschermen en in het geval van voedselinfecties de mogelijke volksgezondheidsschade te minimaliseren. Ik betreur het zeer dat bij deze uitbraak mensen ziek zijn geworden en enkele van hen zijn overleden. Zoals we bij de EHEC uitbraak in Duitsland hebben gezien is het vaak niet mogelijk de bron te achterhalen. Door een goede samenwerking tussen GGD, RIVM en NVWA is het in dit geval gelukkig in relatief korte tijd wel gelukt. Hierdoor is ernstigere schade voorkomen.
Wat is het meldingsprotocol na voedselvergiftiging? Hoe is dit proces in het geval van de zalm verlopen? Hoe wordt getracht de bron op te sporen?
De NVWA beschikt over een standaard processchema met betrekking tot communicatie (intern/extern) dat voor alle meldingen bij de NVWA geldt. Dit is beschreven in het handboek Incident- en Crisisbeheersing (NHIC) van de NVWA. Bij grotere uitbraken op het terrein van voedselgerelateerde microbiële infecties werkt de NVWA nauw samen met GGD en/of het RIVM. Hierbij proberen de GGD en/of het RIVM via vragenlijsten te achterhalen waardoor patiënten ziek zijn geworden. Hiervoor verzamelt de GGD ook ontlasting (en/of braaksel) van patiënten voor microbiologisch onderzoek. Indien door epidemiologisch onderzoek duidelijker wordt wat de mogelijke infectiebron is kan de NVWA hier nader onderzoek naar doen. Hiervoor zal de NVWA monsters van de verdachte voedingsmiddelen nemen en deze nader onderzoeken.
Welke exacte wettelijke verplichting heeft een producent of importeur, zoals het bedrijf Foppen, betreffende de traceerbaarheid en in welk tijdsbestek moeten producten traceerbaar zijn?
Volgens artikel 18 van de Algemene Levensmiddelenverordening (Vo. (EG) nr. 178/2002) dienen bedrijven een adequate procedure te hebben om de traceerbaarheid van voedingsmiddelen te garanderen. Bedrijven moeten kunnen nagaan van wie zij producten hebben ontvangen en aan wie zij producten hebben geleverd.
Traceren berust op de aanpak «één stap terug, één stap vooruit». Voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven betekent dit dat zij moeten beschikken over:
Volgens het interpretatiedocument van deze Verordening2, moet de naam, het adres van de leverancier, de aard van de door hem geleverde producten en de naam, het adres van de afnemer en de aard van de aan hem geleverde producten en datum aflevering in alle gevallen snel en accuraat ter beschikking gesteld kunnen worden aan de bevoegde autoriteit. De NVWA houdt hiervoor een tijdsduur van 4 uur aan.
In hoeverre is aantoonbaar dat het bedrijf Foppen aan de wettelijke traceerbaarheidseisen voldaan heeft? In hoeverre voldeden de bedrijven waar Foppen zalm aan leverde aan de wettelijke traceerbaarheidseisen? Hoe presteerde Foppen in de ogen van de VWA met vergelijkbare bedrijven op het gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid? Krijgt elke inkomende en uitgaande batch zalm een uniek nummer bij het bedrijf?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA doen momenteel onderzoek naar deze zaak. Daarom kunnen er, zolang dit onderzoek loopt, geen details worden vrijgegeven.
Participeerde het bedrijf Foppen indertijd in een vrijwillig certificerings- of kwaliteitssysteem zoals British Retail Consortium (BRC)? Wat behelsde dit traceringssysteem en werden ook extra voedselveiligheidseisen gesteld?
Het bedrijf Foppen had in die periode zowel een BRC- als IFS (International Food Standard)-certificaat. De certificerende instantie hiervoor is SGS Nederland BV te Spijkenisse. Zowel BRC als IFS zijn geen traceringssystemen, maar zijn standaarden inzake het voedselveiligheidsplan (HACCP). Traceerbaarheid maakt wel deel uit van een voedselveiligheidssysteem. Voor de eisen die gesteld worden aan een BRC- en IFS-certificaat, verwijzen wij u door naar de betreffende certificerende instantie.
Waarom is het, ondanks wettelijke traceringssystemen, niet mogelijk gebleken om de besmette partij zalm tijdig te traceren en uit de handel te nemen? Is de wettelijke traceringssystematiek onvoldoende, heeft het bedrijf Foppen, of andere bedrijven in de keten, zich er niet aan gehouden, of is de uitvoering van het onderzoek dat de besmette partij zalm probeerde te achterhalen onvoldoende geweest? Als het geen van deze antwoorden is: hoe verklaart u dan dat de besmette zalm niet tijdig uit de handel genomen kon worden om doden en vele zieken te voorkomen of was dit onvermijdelijk?
Traceringsystemen zijn bedoeld als vangnet voor het geval de basisvoorwaarden en/of HACCP procedures hebben gefaald en er onveilige levensmiddelen op de markt terecht zijn gekomen. Tot voor kort werd Salmonella op gerookte zalm niet als een mogelijk gevaar beschouwd. Beheers- en controlemaatregelen waren hier dan ook niet specifiek op gericht. Hierdoor heeft een tijdige ontdekking van de met Salmonella besmette zalm niet plaatsgevonden. Het traceringsysteem heeft er wel voor gezorgd dat de besmette gerookte zalm uit de handel kon worden genomen. Of de tracering uiteindelijk snel genoeg is uitgevoerd wordt door het OM en de IOD onderzocht. Om die reden kan, zolang dit onderzoek loopt, geen specifieker antwoord worden gegeven op bovenstaande vragen.
Hoeveel mensen (fte) zijn voor welke periode door de VWA op deze zaak gezet? Welke pogingen zijn ondernomen om de besmette zalm te detecteren en uit de handel te nemen?
Er is sinds het eerste contact met het RIVM, op 15 augustus 2012, tot heden door de NVWA ongeveer 2500 uur aan deze zaak gewerkt. Tijdens de piek in deze uitbraak waren ongeveer 50 NVWA medewerkers van verschillende afdelingen actief betrokken bij het onderzoek naar de besmette zalm.
Het tweede onderdeel van de vraag is aan de orde in het onderzoek van het OM en de IOD naar deze zaak; om die reden kan hierop nu geen antwoord worden gegeven.
Hoeveel controles zijn er de afgelopen drie jaar geweest bij het bedrijf Foppen en wat waren de resultaten?
Het bedrijf is de laatste drie jaar 11 maal door de NVWA gecontroleerd. Tijdens deze controles zijn verschillende tekortkomingen geconstateerd. Deze tekortkomingen hadden betrekking op hygiëne en bouwkundigen aspecten, op het voedselveiligheidssysteem en op de naleving van de microbiologische criteria. Als vervolg daarop is zes keer een schriftelijke waarschuwing gegeven en één maal een boeterapport opgemaakt.
Betrof dit vooraangekondigde controles? Zo nee, hoeveel onaangekondigde controles waren er? Zo ja, waarom is het VWA-beleid om dergelijke controles vooraf aan te kondigen?
Hier ging bij het bedrijf Foppen eenmaal om een aangekondigde controle de andere controles waren niet aangekondigd. De NVWA voert bij bedrijven zowel aangekondigde als onaangekondigde controles uit. De controles op de naleving van één of meerdere specifieke onderdelen van het voedselveiligheidssysteem vinden onaangekondigd plaats. Controle van het gehele voedselveiligheidssysteem in één keer (een audit) vindt vanuit praktische overwegingen aangekondigd plaats. Dit is als zodanig ook in de in Europese regelgeving (Vo. (EG) nr. 854/2004 en Vo. (EG) no. 882/2004) geregeld. Medewerkers van het bedrijf moeten hiervoor worden vrij gemaakt en beschikbaar te zijn voor de uitwisseling van informatie met de NVWA.
In hoeverre waren dit papieren controles of zijn er ook daadwerkelijk tests en monsters genomen? Zo ja, hoeveel?
Bij het bedrijf Foppen werden alleen fysieke controles uitgevoerd, wat inhoudt dat het bedrijf daadwerkelijk bezocht is. De nadruk bij deze controles ligt op het voedselveiligheidssysteem en de naleving van procedures en wettelijk voorschriften. Bij Foppen werd de afgelopen jaren tweemaal een monstername uitgevoerd.
Hierbij wil ik opmerken dat het de verantwoordelijkheid van de producent zelf is om de veiligheid van zijn voedingsmiddelen te borgen. Voor deze borging zal hij testen moeten uitvoeren. Hierin verwijs ik ook naar mijn antwoord op uw brief met kenmerk 2012Z19221/2012D43463.
Wat is het opleidings- en ervaringsniveau van de controleurs die dergelijke controles uitvoeren en is dit opleidings- en ervaringsniveau hetzelfde of anders dan tien jaar geleden?
De NVWA verwacht sinds 1 januari 2012 dat inspecteurs een gerichte vooropleiding hebben op ten minste hbo-niveau. Daarnaast volgt de inspecteur diverse (interne) opleidingen zowel gericht op het terrein van bestuurs- en strafrecht, als op het vakgebied waarin hij/zij werkzaam is. Hierbij komen onder andere de meest recente ontwikkelingen in wet- en regelgeving en sectorkennis aan de orde.
Wat zijn de wettelijke eisen betreffende voedselveiligheid en salmonella aan de fabrikant, en in hoeverre is dit nageleefd?
Volgens de Algemene Levensmiddelenverordening (Vo. (EG) nr. 178/2002) artikel 14, eerste en tweede lid, mogen «levensmiddelen niet in de handel worden gebracht indien zij onveilig zijn. Aanwezigheid van Salmonella op kant-en-klare, direct te consumeren, levensmiddelen zoals gerookte zalm wordt als schadelijk voor de gezondheid beschouwd. De concrete microbiologische risico’s per type levensmiddelen zijn Europees vastgesteld in Vo. (EG) nr. 2073/2005.
Het tweede onderdeel van de vraag speelt een rol in het onderzoek van het OM en de IOD naar deze zaak en om die reden kan hierop, zolang dit onderzoek loopt, geen antwoord worden gegeven.
Het bericht " Lanterfanten is gezond" |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lanterfanten is gezond»?1
Ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u van de geschetste situatie op de Amsterdamse school? Deelt u de mening dat het belangrijk is voor het jonge kind om spelenderwijs bezig te zijn en dat de geschetste situatie daarmee strijdig is? Kunt u in uw antwoord daarbij ook de situatie in Finland betrekken, waar kinderen pas op hun zesde naar school gaan, terwijl het Finse onderwijs tot het beste ter wereld behoort?
De schoolbesturen in Amsterdam hebben gezamenlijk afgesproken om toetsen af te nemen in de groepen 1 en 2. Scholen zijn dus niet verplicht om hier aan deel te nemen. Voor de leraar is het belangrijk om het onderwijsaanbod aan te laten sluiten bij het vermogen van het kind. De leraar stelt doelen voor het kind, observeert, gaat aanvullend toetsen en registreert, om zo vervolgens het kind beter te kunnen ondersteunen (opbrengstgericht werken). Ieder kind kan zo op zijn eigen niveau meedoen en krijgt zo voldoende zelfvertrouwen en uitdaging. Observeren en toetsen zijn bedoeld om kinderen te volgen in hun ontwikkeling en zijn een hulpmiddel voor de leraar. Op deze wijze kan een goed beeld worden verkregen van de vaardigheden van kinderen of van opvallende patronen in de klas. Spelen en leren hoeven elkaar niet in de weg te zitten. In dat opzicht vind ik dat het toetsen van kinderen, als onderdeel van opbrengstgericht werken, een goed initiatief en is het niet strijdig met spelenderwijs bezig zijn.
Het Finse onderwijssysteem is niet te vergelijken met het Nederlandse systeem. Kinderen gaan in Finland tot en met 6 jarige leeftijd naar de dagopvang/kinderopvang. In de dagopvang/kinderopvang in Finland staat echter ook het spelend leren centraal, is er aandacht voor beginnende geletterdheid en gecijferdheid. In dat opzicht verschilt dat niet met wat er in de voorschoolse periode in Nederland plaatsvindt. Dit geldt ook voor de leeftijd (groep 3) waarop de meeste leerlingen in zowel Nederland als Finland intensief aan de slag gaan met taal en rekenen.
Zijn er buiten Amsterdam nog meer steden die een kleutertoets verplicht hebben gesteld? Vindt u het tot de bevoegdheid van de gemeenten horen om een kleutertoets te verplichten? Is dit niet aan de scholen zelf om te bepalen? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen en zo ja welke? Deelt u de mening dat de resultaten van peuter- en kleutertoetsen wetenschappelijk gezien nogal discutabel zijn en hooguit als momentopname mogen worden gebruikt en niet als weergave van waar het kind staat in zijn ontwikkeling?
De onderwijsinspectie verwacht dat alle scholen in groep 1 en 2 minstens één maal in die twee kleuterjaren een methodeonafhankelijke toets voor beginnende geletterdheid en gecijferdheid afnemen. In meer steden worden dan ook kleutertoetsen afgenomen. Een gemeente kan het gebruik van een kleutertoets niet verplichten; het gebruik van de kleutertoets is gebaseerd op vrijwillige lokale afspraken. Ik zie geen aanleiding om te treden in lokaal gemaakte afspraken. In Amsterdam is wel instemming van schoolbesturen geweest. Peuter- en kleutertoetsen maken naast het observeren, onderdeel uit van opbrengstgericht werken, waarvan bewezen is dat dit bijdraagt aan de verhoging van resultaten van kinderen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om steeds meer nadruk te leggen op het belang van toetsen en dat uw besluit om de CITO-toetsen openbaar te maken de kwaliteit van het onderwijs verengt tot toetsen alleen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de reactie van het CITO op uw voornemen de toetsresultaten openbaar te maken, namelijk dat de toetsen niet bedoeld zijn voor het afrekenen van scholen?
RTL Nieuws heeft op 11 januari 2013 met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur gevraagd om onder andere databestanden inzake de eindresultaten van de leerlingen van groep 8 op basisscholen. Ik heb het besluit genomen om deels aan het verzoek van RTL Nieuws tegemoet te komen en de gemiddelde schoolscore van scholen openbaar te maken. Ik heb de schoolbesturen als belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld om tegen het besluit tot openbaarmaking een bezwaarschrift in te dienen en om een voorlopige voorziening aan te vragen.
Cito stelt dat de eindtoets bedoeld is als hulpmiddel bij de verwijzing naar het voorgezet onderwijs. De toets fungeert als het tweede, objectieve, gegeven naast het advies van de basisschool. Met de toets meten scholen wat leerlingen van groep 8 kennen en kunnen op het gebied van de Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en studievaardigheden. De resultaten op de toets zijn een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Maar de kwaliteit van scholen is vanzelfsprekend meer dan alleen de uitslag op een toets. Ook Cito geeft aan dat de inspectie van het onderwijs daarom het oordeel over de kwaliteit van het onderwijs niet op toetsresultaten alleen baseert. De inspectie kijkt ook naar andere aspecten van kwaliteit, zoals het didactisch handelen, het leerstofaanbod en de leerlingenzorg. Op basis daarvan geeft de inspectie een onderbouwd oordeel geven over de school.
Kortom: ik maak de resultaten van de Citotoetsen openbaar, omdat ik mij gehouden weet aan de Wob. Ik ben het eens met diegenen die aangeven dat de kwaliteit van een school meer is dan de resultaten van de toets alleen. Dit neemt echter niet weg dat de resultaten op de eindtoets een indicatie vormen van de kwaliteit en dat de inspectie hier op een evenwichtige manier mee omgaat.
Bent u bereid op korte termijn te komen met een uitgebreide visie op de ontwikkeling van het jonge kind?
Ik kom eind april met een brief aan de TK waarin ik inga op de stand van zaken rondom VVE.
Het ‘mislukken van Single European Sky’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «The future of the Single European Sky suffers another serious setback» van de Association of European Airlines (AEA), de European Business Aviation Association (EBAA), de European Low Fares Airline Association (ELFAA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA)?1
Ja.
Kunt u ingaan op de kritiek van deze organisaties dat het aannemen van het zogenaamde compromisvoorstel een behoorlijke klap is voor het bereiken van het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim?
De kritiek van de luchtvaartmaatschappijen betreft de aanpassingen van de Europese Verordening 691/2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en Verordening 1794/2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten die in hun ogen niet vergaand genoeg zijn. Het Europese prestatieschema beoogt om verplichte prestatiedoelstellingen voor luchtverkeersdienstverlening vast te stellen voor de gehele Europese Unie, die daarna worden opgelegd aan de lidstaten. De prestatiedoelstellingen betreffen kostenefficiency, capaciteit (maximale gemiddelde vertraging per vlucht), veiligheid en milieu. De lidstaten dienen plannen op FAB2-niveau op te stellen waarin wordt aangegeven hoe aan de doelstellingen invulling gaat worden gegeven.
Later dit jaar zullen de Europees brede doelstellingen voor de periode 2015–2019 worden vastgesteld. Bij het vaststellen van deze doelstellingen dient een balans te worden gevonden tussen de gewenste en noodzakelijke verbeteringen van het serviceniveau van de luchtverkeersdienstverleners aan de luchtvaartmaatschappijen op de genoemde kernprestatiegebieden en de eisen die op die gebieden redelijkerwijs aan de luchtverkeersdienstverleners gesteld kunnen worden. De luchtvaartmaatschappijen zullen in dit proces worden geconsulteerd.
De aanpassingen van de hierboven genoemde Verordeningen betreffen in overwegende mate verscherpingen in de regelgeving waarmee de druk op de lidstaten en luchtverkeersdienstverleners wordt vergroot om te komen tot betere prestaties. Er is bijvoorbeeld een verplichte boete ingevoerd wanneer luchtverkeersdienstverleners de capaciteitsdoelstelling niet behalen. Dit heeft echter tot gevolg dat de financiële risico’s toenemen voor de luchtverkeersleidingsorganisaties en in de situatie van Nederland mogelijkerwijs ook voor de Staat als eigenaar van LVNL.
De Nederlandse Staat is er verantwoordelijk voor dat luchtverkeersdienstverlening wordt verleend en dat de continuïteit van die dienstverlening wordt gewaarborgd. In potentie kunnen grotere financiële risico’s hierop een negatieve invloed hebben. In het licht van het voorgaande is met de wijzigingen van de Verordeningen gezocht naar een balans, waarbij ook de belangen van de luchtvaartmaatschappijen in het oog zijn gehouden.
Welke stappen gaat u zetten om het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim weer op de rails te zetten en dit doel versneld dichterbij te brengen?
De implementatie van het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim is een gezamenlijke activiteit van de lidstaten van de Europese Unie en enkele derde landen. Deze samenwerking biedt kansen voor significante verbeteringen in het Europese luchtruim, maar beperkt ook de ruimte voor de beïnvloeding door individuele staten. Nederland zal zich blijven richten op de implementatie van FABEC. Binnen FABEC is Nederland zeer actief in projecten over de indeling van het luchtruim en de organisatie van de luchtverkeersdienstverlening. Naast deze projecten zullen de FABEC staten een gezamenlijk prestatieplan opstellen voor de periode 2015–2019 om daarmee te voldoen aan de dit jaar vast te stellen
Europees brede prestatiedoelstellingen. Nederland zal hierbij inzetten op ambitieuze, maar ook realistische, doelstellingen. Binnen Nederland zal de uitvoering van de Luchtruimvisie voortvarend ter hand worden genomen.
De Europese Commissie heeft recent vragen gesteld aan alle Functionele Luchtruimblokken en betreffende lidstaten, waaronder aan de vijf FABEC landen die deel uitmaken van de Europese Unie, over de voortgang van de implementatie van de Functionele Luchtruimblokken. Deze vragen worden gesteld in de vorm van een zogenaamde EU pilot. De vragen komen voort uit de beoordeling van de Europese Commissie van alle Functionele Luchtruimblokken die wordt uitgevoerd aangezien de datum van 4 december 2012 waarop de Functionele Luchtruimblokken geïmplementeerd moesten zijn is verstreken. De Europese Commissie besluit over eventuele vervolgstappen nadat zij de antwoorden op de vragen en alle overige beschikbare informatie over FABEC heeft beoordeeld aan de hand van de vereisten die de Single European Sky regelgeving stelt aan Functionele Luchtruimblokken.