De berichten dat online met aanschaf van bitcoins een semi-automatisch wapen is aangeschaft en een tiener zichzelf gedood heeft met een omgebouwd pistool |
|
Eddy van Hijum (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de waarde is van uw pogingen, sedert het schietincident in Alphen a/d Rijn de dato 9 april 2011, teneinde de Nederlandse wapenwetgeving aan te scherpen nu het klaarblijkelijk zo eenvoudig is via internet illegaal wapens aan te schaffen?1
De maatregelen die naar aanleiding van het incidenten in Alphen aan den Rijn genomen zijn, hebben betrekking op het legaal wapenbezit en niet op de problematiek van illegale wapenhandel en -bezit.
Bestond de aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) bij wijze van proef met bitcoins een illegaal wapen aan te schaffen, uit concrete signalen dat dit in de praktijk al mogelijk was?
De zaak is begonnen in het kader van een verkenning van de mogelijkheden van de Bitcoin door politie en OM. Al vlot bleek het relatief eenvoudig om illegale goederen aan te schaffen. Vervolgens werd een opsporingsonderzoek ingesteld naar de aanbieder van de goederen.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het door het OM bestelde vuurwapen onopgemerkt is gebleven bij de grenscontrole in Nederland en hoe is het volgens u mogelijk dat dit niet is ontdekt?
Ja, het is verontrustend dat dergelijke wapens onopgemerkt blijven aan de grens. Het proces post- en koerierszendingen is een massaal proces met een hoge doorloopsnelheid. Met name door de nog altijd toenemende populariteit van aankopen via internet neemt dit proces een enorme vlucht. Dagelijks worden in dit proces door de Douane vele controles uitgevoerd, waarbij hulpmiddelen zoals een scan worden gebruikt. In die enorme stroom aan pakketten wordt op basis van risicoselecties gescand c.q. gecontroleerd.
In haar zoektocht naar de balans tussen afdoende risico afdekking en het kunnen blijven bevorderen van de logistieke goederenstroom, onderzoekt de Douane doorlopend de mogelijkheden van verdergaande informatieverzameling, intelligence methodieken en innovatie in scan- en detectiemiddelen. Daarnaast heeft de Douane een start gemaakt met het opzetten van een (sociale) mediacampagne die dit jaar zal worden geïntroduceerd aan het brede publiek. Doel van deze media campagne is om de Nederlandse bevolking te informeren over de do’s en don’ts bij het bestellen van goederen uit het buitenland via internet.
Op welke wijze ondernemen de betrokkenen instanties (politie, douane, OM, KMar) actie teneinde bij de grens illegale vuurwapens te onderscheppen en moet dit toezicht geïntensiveerd worden? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven en binnen welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer is het mogelijk via het zogeheten «Tor-netwerk» illegaal wapens te kopen en zijn u meer virtuele plaatsen bekend waar dit wordt aangeboden?
Naar zijn aard leende het zogeheten TOR-netwerk zich voor de illegale verkoop van wapens vanaf het moment dat het ontstaan is. Of het TOR-netwerk daadwerkelijk meteen van het begin af aan hiervoor gebruikt is, is mij niet bekend. OM en politie zijn bekend met meer virtuele plaatsen waarop wapens illegaal worden aangeboden.
Bent u op de hoogte van de mate waarin (illegale) wapens Nederland worden binnengesmokkeld? Op welke wijze dragen opsporingsinstanties er zorg voor dat eventueel binnengesmokkelde wapens zo snel mogelijk worden opgespoord?
Door het stelsel van wapenverlofverlening is de omvang van legaal wapenbezit bij defensie, politie, sportschutters, jagers en verzamelaars bekend. Over de omvang van het illegale wapenbezit in Nederland, daaronder begrepen de invoer van illegale of illegaal ingevoerde wapens, zijn geen betrouwbare cijfers voorhanden. Schattingen lopen uiteen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens die in Nederland in omloop zijn. Welk deel hiervan uit het buitenland afkomstig is, is niet bekend. Zodra door opsporingsinstanties kennis wordt genomen van illegaal ingevoerde wapens of voornemens daartoe, wordt hierop actie ondernomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door minderjarigen online alarm- en luchtdrukpistolen met scherpe munitie kunnen worden besteld en in Nederland worden afgeleverd, met inbegrip van losse onderdelen waarmee het zeer eenvoudig is de betreffende wapens in elkaar te zetten?2
Ja, dit is niet alleen onwenselijk maar bovendien onwettig. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen uiteen heb gezet, is voor het in elkaar zetten van vuurwapens de nodige kennis en vaardigheid vereist.3
Kunt bovendien ingaan op de mogelijkheid (voor minderjarigen) deze pistolen in België of Duitsland aan te schaffen om deze vervolgens zonder enige vorm van controle de Nederlandse grens te laten passeren?3
Binnen de EU bestaat vrij verkeer van goederen; van grenscontrole zoals aan de buitengrenzen van de EU is dan ook geen sprake. Buitenlandse aanbieders van (vuur)wapens dienen zich te vergewissen van de wet- en regelgeving van het land waar zij hun producten naar uitvoeren. Ook de ontvanger van de goederen dient zich te vergewissen van vigerende wet- en regelgeving. Overigens geldt ook voor België en Duitsland de regel dat de koper van een vuurwapen moet kunnen aantonen meerderjarig te zijn.
Hoe gaat u met het oog op bovenstaande vragen de controles bij de grenzen verscherpen, mede in het licht van de toezegging van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de koninklijke marechaussee meer ruimte te verschaffen voor mobiele grenscontroles?4
De toezegging van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had geen betrekking op verscherpte controles op de invoer van illegale wapens of de illegale invoer van wapens maar op het vreemdelingentoezicht. Ik acht het huidige controle- en handhavingsregime afdoende.
Wat is de mate waarin Nederlandse en buitenlandse, specifiek de Amerikaanse, ministeries en opsporingsdiensten gezamenlijk optrekken teneinde de strafbare activiteiten die gepaard gaan met het bitcoin-betalingsverkeer, op te sporen? Bent u van mening dat de mate van toezicht en opsporing geïntensiveerd dient te worden?
In nationaal verband wordt onder andere door het Financieel Expertise Centrum (FEC) gekeken naar ontwikkelingen op dit terrein. In het FEC wordt samengewerkt door opsporing en toezichthouders en wordt gekeken naar trends en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor het toezicht en de opsporing van strafbare feiten.
In internationaal verband wordt door de Financial Action Task Force (FATF) op dit moment een onderzoek voorbereid naar «virtual currencies» in algemene zin waaronder ook bitcoins vallen. In FATF-verband wordt constant onderzoek gedaan om typologieën te ontwikkelen voor witwassen en terrorisme financiering die de toezichthouders en opsporing kunnen gebruiken bij de handhaving. Nederland en de VS zijn beide landen die in deze projecten een substantiële bijdrage leveren. Signalen vanuit FEC, FATF of een ander gremium, in zijn algemeen of specifiek over bitcoins, zullen door de betrokken departementen worden opgepakt en indien nodig geadresseerd.
Een voorbeeld van succesvolle internationale samenwerking op dit gebied is de zaak «Silk Road». Silk Road was een website die gebruik maakte van het verborgen TOR-netwerk en gecreëerd om de gebruikers te faciliteren in de handel in illegale middelen. Als betaalmiddel werd uitsluitend bitcoins gebruikt. Door deze opzet in een TOR-netwerk en de betaling met bitcoins was het voor de gebruikers mogelijk om anoniem te blijven. In deze zaak werkten 17 verschillende landen, waaronder Nederland, samen aan de opsporing en vervolging. Door een succesvolle samenwerking kon de Amerikaanse overheid in september 2013 de oprichter en eigenaar van «Silk Road» aanklagen. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de schriftelijke vragen die hier destijds over zijn gesteld.6
Bent u voorts van mening dat, al dan niet in samenspraak met uw internationale collega’s, het bestaande wettelijk instrumentarium moet worden uitgebreid teneinde virtuele netwerken waar wapens worden aangeboden, te verbieden of anderszins (straf)rechtelijk aan te pakken? Zo ja, hoe wilt u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat ik binnen afzienbare termijn naar de Raad van State verwacht te kunnen sturen, voorziet onder andere in het creëren van een expliciete wettelijke bevoegdheid voor de politie om op afstand een computer te betreden.
Deelt u de opvatting dat «het nu aan de politiek is» te beslissen of deze cryptografische wijze van betalingsverkeer verboden moet worden, nu blijkt dat dit gelieerd is aan criminele activiteiten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?5
Nee. Financiële transacties ten behoeve van criminele activiteiten zijn niet voorbehouden aan cryptografische betalingsvormen; ook met reguliere valuta en betalingsvormen vinden criminele activiteiten plaats.
De beoordeling van euthanasie door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «KNMG: Toetsing euthanasie moet op de schop»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. In de beantwoording op de overige vragen treft u onze mening hierover aan.
Waarom trekken toetsingscommissies de richtlijnen van beroepsgroepen soms in twijfel, of worden deze niet meegenomen in de oordeelsvorming? Kunt u aangeven hoe toetsingscommissies behoren om te gaan met de richtlijnen van de beroepsgroep? Behoren richtlijnen van de beroepsgroep niet de maatstaf te zijn voor de oordeelsvorming van de toetsingscommissies? Zo nee, waarom niet?
Standpunten en richtlijnen van wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen spelen een belangrijke rol bij de toetsing van euthanasiemeldingen door de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte). Zoals ook tijdens de evaluatie van de Euthanasiewet werd geconcludeerd, is er sprake van een belangrijke wisselwerking: «Oordelen van de commissies beïnvloeden standpunten van beroepsorganisaties, maar ook vormen die standpunten voor de commissies vaak een nuttig referentiekader». De Rte hebben een eigen verantwoordelijkheid en zijn op grond van de wet niet gehouden de richtlijnen te volgen, maar toetsen de meldingen aan de Euthanasiewet. Daarbij beoordelen zij tevens of er naar heersend wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en naar de in de medische ethiek geldende normen, aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Richtlijnen vormen een maatstaf voor de beoordeling, maar artsen mogen «afdoende beargumenteerd» afwijken van een richtlijn van hun beroepsgroep. Wanneer een richtlijn van de beroepsgroep en de toetsing door de Rte niet synchroon lopen, kan dit aanleiding zijn voor onduidelijkheid. Daarom is het van groot belang dat duidelijk is hoe de Rte toetsen en welke normen zij daarbij hanteren. Het evaluatierapport was hier kritisch over: «Welke normen de commissies hanteren ten aanzien van specifieke thema’s is overigens niet in alle gevallen eenvoudig vast te stellen, doordat de formuleringen in de jaarverslagen soms niet duidelijk zijn en de website met geanonimiseerde uitspraken niet up-to-date is». Om hieraan tegemoet te komen hebben wij recent extra middelen beschikbaar gesteld om de website versneld te moderniseren en hierop ook het beoordelingsproces inzichtelijker te maken. Dit zal onder meer gebeuren door de wijze waarop de oordelen worden weergegeven beter aan te laten sluiten bij de wensen van de gebruikers van de website, waaronder veel artsen. Ook zal de zoekfunctie worden verbeterd. Ten slotte zal er een overzicht worden gemaakt van de beoordelingen van de Rte over de afgelopen periode, zodat de ontwikkeling van het beoordelingskader van de Rte meer transparant wordt. Het aanbestedingstraject voor de website zal deze maand van start gaan.
Wat vindt u van het pleidooi van de KNMG dat er een gebrek is aan mogelijkheden om geschillen over uitspraken in voorkomende gevallen voor te leggen aan een met rechtseenheid belaste onafhankelijke instantie? Wilt u dit idee onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wij sluiten onze ogen niet voor de wijze waarop de Rte kritisch worden gevolgd. Er zijn momenteel verschillende ontwikkelingen op dit terrein gaande en het is goed dat de betrokkenen bij de praktijk van dit gevoelige en belangrijke onderwerp elkaar daarbij scherp houden. Wij kunnen ons voorstellen dat het pleidooi voor een dergelijke instantie een gevolg is van het feit dat de beoordeling van meldingen door de Rte nog niet voldoende transparant is en dat de KNMG het in uitzonderingsgevallen niet eens is met deze oordelen. Een dergelijke geschilleninstantie achten wij niettemin niet wenselijk, omdat het niet zou bijdragen aan het oplossen van beide genoemde punten. Het is heel goed mogelijk dat de KNMG in bepaalde gevallen het niet eens is met de beoordeling door de Rte. Beiden hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid waaraan wij niet willen afdoen.
Voor wat betreft de transparantie het volgende. De Rte toetsen zorgvuldig en onafhankelijk aan de zorgvuldigheidscriteria uit de wet. De rechtseenheid wordt bevorderd doordat de Rte in hun werkwijze steeds streven naar uniformering van de beoordeling. Zo zijn het voorzittersoverleg, het secretarissenoverleg en de themabijeenkomsten bedoeld om bij te dragen aan deze uniformiteit. Bovendien worden alle voorgenomen «onzorgvuldig verklaringen» voor commentaar aan alle leden van alle commissies gestuurd. Bijzondere meldingen die «zorgvuldig» zijn verklaard, worden inclusief oordeel ter kennisname rondgestuurd. Deze werkwijze heeft uniformering van de beoordeling tot resultaat. Wij zullen de coördinerend voorzitter verzoeken blijvend aandacht te schenken aan de nadere uniformering van de oordelen, zodat de rechtszekerheid en transparantie verder worden bevorderd. Ons inziens zal het zeer beperkte aantal verschillen van inzicht over uitspraken ook zeer beperkt blijven.
Voor zaken waarin de Rte tot het oordeel zijn gekomen dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld voorziet de Euthanasiewet in het vervolg. Deze zaken worden altijd doorgezonden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar Ministerie (OM). De IGZ beoordeelt of de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn en of herhaling kan worden voorkomen. In voorkomende gevallen kan de IGZ een maatregel nemen of een tuchtprocedure starten. Ook belanghebbenden hebben overigens de mogelijkheid een tuchtprocedure te starten als zij daar aanleiding toe zien. Het College bepaalt aan de hand van het dossier, het Rte-oordeel en de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek. Ook de reactie van de IGZ kan bij die beoordeling worden betrokken. Deze beslissing wordt ter instemming aan de minister van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Het strafrecht is in dit soort zaken ultimum remedium, maar in gevallen waarin vervolging is geïndiceerd, zal het OM tot vervolging overgaan, tenzij opportuniteitsoverwegingen zich hiertegen verzetten. In het uiterste geval staan voor belanghebbenden rechtsmiddelen open tegen deze beslissing (artikel 12, Wetboek van Strafvordering). In de jaarverslagen van de Rte is terug te vinden hoe het OM en de IGZ zaken hebben afgehandeld.
Voor zaken waarin de Rte hebben geoordeeld dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, geldt dat dit in vrijwel alle gevallen een eindoordeel is. Echter, als er nieuwe, zwaarwegende feiten bekend worden, bijvoorbeeld door aangifte van een derde of door een melding bij of door de IGZ, kan het OM te allen tijde de zaak nader onderzoeken en zo nodig vervolging instellen. Wij achten het niet wenselijk dat in andere situaties bezwaar tegen een Rte-oordeel openstaat. Dit zou afbreuk doen aan de rechtszekerheid voor artsen en zou er toe kunnen leiden dat de meldingsbereidheid van artsen afneemt.
Heeft een gesprek met de KNMG over de toetsing van de Regionale Toetsingscommissies al plaatsgevonden, aangezien in het algemeen overleg Euthanasie van 19 december jl. de minister van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat hij, wanneer hij een signaal zou krijgen vanuit de KNMG over behoefte aan aanpassing van toezicht, hij in gesprek zou gaan? Zo ja, wat is de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, wilt u spoedig een afspraak over dit onderwerp maken?
Er is regelmatig contact met de KNMG over medisch-ethische onderwerpen. Medio 2013 is, in het kader van periodiek overleg met de KNMG, ook gesproken over de brief waarin de KNMG zijn standpunt over de evaluatie van de euthanasiewet en over de toetsing van Rte-oordelen kenbaar heeft gemaakt. Dit onderwerp heeft niet specifiek op de agenda gestaan. Wij hebben de KNMG uitgenodigd voor een gesprek om het standpunt van de KNMG hierover nader te vernemen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de zeer binnenkort te houden tweede termijn van het algemeen overleg Euthanasie, waarvan op 19 december 2013 de eerste termijn heeft plaatsgevonden?
Ja.
De inschakeling van bijstandsgerechtigden tijdens de kerstdrukte bij PostNL |
|
John Kerstens (PvdA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Post sorteren, met gratis werkers»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in deze situatie sprake was van een opstapje naar werk of om een tegenprestatie voor de bijstandsuitkering?
Uit informatie die van de betrokken partijen is ontvangen, blijkt dat er in deze situatie geen sprake is van een tegenprestatie, maar van het verrichten van tijdelijk regulier werk bij PostNL door uitkeringsgerechtigden uit de regio.
PostNL had gedurende de kerstdrukte extra personeel nodig. Via verschillende kanalen is het benodigde extra personeel geworven, waaronder de inzet van bijstandsgerechtigden uit de regio via een uitzendbureau.
Kunt u aangeven of er in deze situatie sprake was van regulier werk, dat tegen cao-loon betaalt dient te worden? Indien dit het geval is, waarom zijn deze bijstandsgerechtigden dan niet tijdelijk tegen cao-loon aan het werk geweest, in plaats van werken met behoud van hun uitkering?
Er is hier sprake van regulier werk, waarvoor de bijstandsgerechtigden het reguliere loon, gelijk aan andere flexwerkers hebben ontvangen. Voor de uitgevoerde werkzaamheden heeft PostNL ook een marktconform tarief aan het uitzendbureau betaald. Doordat er sprake is van een uitkeringssituatie, wordt het ontvangen loon verrekend met de uitkering, waarbij een maximale vrijlating per maand van toepassing is.
Wat vindt u van de constructie waarbij gemeenten een uitzendbureau inschakelen om de bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen, maar hierdoor het zicht op mogelijk verdringing van reguliere arbeid verliezen?
Er is geen sprake van verdringing maar van regulier tijdelijk betaald werk door bijstandsgerechtigden. Hierdoor kunnen zij werkervaring opdoen en meer perspectief krijgen op een nieuwe baan. Ook tijdelijk werk via een uitzendbureau kan een opstap naar een nieuwe baan betekenen. De gemeenten en UWV werken al jaren samen met uitzendbureau’s om mensen met een uitkering naar werk te bemiddelen.
Deelt u de mening dat gemeenten afspraken moeten maken met uitzendbureaus over het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid bij het inzetten van bijstandsgerechtigden? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het onderhavige geval hebben een aantal bijstandgerechtigden tijdelijk regulier werk gevonden. Er is geen sprake van werken met behoud van uitkering of van een tegenprestatie.
Wanneer komt u met de toegezegde heldere spelregels voor gemeenten en bijstandsgerechtigden, zodat duidelijk is wat zij van elkaar mogen verwachten als het gaat om werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie?
Bij de Begrotingsbehandeling SZW 2014 is door de Tweede Kamer gevraagd om spelregels op te stellen, zodat verdringing van werknemers als gevolg van activiteiten in het kader van de tegenprestatie door uitkeringsgerechtigden wordt voorkomen.
De VNG, Divosa en SZW bezien welke spelregels er voor gemeenten kunnen worden opgesteld, die behulpzaam zijn ter voorkoming van verdringing als er een tegenprestatie WWB wordt gevraagd. Het is de bedoeling om deze spelregels in het voorjaar gereed te hebben.
De benoeming van de Venozolaanse consul in Aruba |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat Venezuela een persoon tot consul in Aruba heeft aangesteld die verdacht wordt van betrokkenheid bij drugshandel ten gunste van een terroristische organisatie?1 Zo ja, sinds wanneer is betrokkene consul in Aruba?
Nee. Van Venezuela is geen verzoek ontvangen om een nieuwe Venezolaanse Consul (Generaal) op Aruba te plaatsen.
Staat deze persoon nog steeds op een of meer lijsten van de Verenigde Staten van verdachten van drugshandel?2 3
Uit openbare bron is bekend dat de in de berichtgeving genoemde persoon sinds 12 september 2008 op de Specially Designated Nationals and Blocked Persons List van de Treasury Department van de Verenigde Staten staat. De Minister van Veiligheid en Justitie doet geen uitspraken over niet-openbare lijsten van de Verenigde Staten of internationale opsporings- en aanhoudingsverzoeken.
Is tegen deze persoon een internationaal opsporings- en aanhoudingsverzoek van kracht of van kracht geweest? Zo ja, kunt u aangeven door wie, wanneer en ter zake waarvan dat bevel is uitgevaardigd c.q. eventueel is ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Indien een of meer van de vorige vragen met «ja» wordt beantwoord, deelt u dan de mening dat een dergelijke consul in het Koninkrijk der Nederlanden niet geaccepteerd zou moeten worden? Wat gaat u dan in deze doen?
Gezien het antwoord op vraag 1 is deze vraag niet aan de orde.
Is deze benoeming aan de orde geweest tijdens het bezoek van een hoge Nederlandse delegatie aan Venezuela in november 2013? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Discriminerende zorgverzekeraars die een spotgoedkope zorgverzekering met nul eigen risico aanbieden aan uitsluitend buitenlanders |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over de spotgoedkope zorgverzekeringen met nul eigen risico die uitsluitend gelden voor buitenlanders?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (een daling van 22%).
Waarom komen alleen buitenlandse werknemers in aanmerking voor een dergelijke superzorgpolis?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden veel geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Verzekeraars spelen dus in op problematiek bij specifieke groepen. Zo zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Wordt het kwijtschelden van het eigen risico bij buitenlandse werknemers ingegeven door het feit dat het eigen risico toch niet te innen valt, omdat ze dan al weer uit Nederland vertrokken zijn?
Er is geen sprake van het kwijtschelden van het eigen risico. Het eigen risico wordt verzekerd via de aanvullende verzekeringen en daarvoor wordt extra premie betaald. Zie verder mijn reactie op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gewone Nederlanders ernstig gedupeerd worden door dit soort constructies, omdat de zorg voor hen alleen maar duurder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn reactie op vraag 2 bieden verzekeraars herverzekeringen van het eigen risico aan specifieke doelgroepen aan, om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien. «Gewone Nederlanders» hebben hier derhalve financieel baat bij.
Verzekeraars hebben na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening (commissie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. De verzekeraars die een dergelijke verzekering ook aan studenten aanboden, hebben besloten dit uit te faseren. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 1 aan de orde is gekomen, blijkt uit de marktscan van 2013 dan ook dat het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk is gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%). Minder dan 2% van de verzekerden heeft het eigen risico herverzekerd.
Bent u bereid hier onmiddellijk een einde aan te maken, en de zorgverzekeraars te verplichten dergelijke polissen ook aan Nederlanders aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen niet verbieden. Daarnaast is de de vraag of dat verstandig zou zijn. Deze verzekeringen worden niet alleen aan buitenlandse seizoensarbeiders aangeboden, maar bijvoorbeeld ook aan minima en bijstandsgerechtigden.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen, wel heb ik de NZa opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Het artikel “Patiënten in verkeerde bedden” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Patiënten in verkeerde bedden»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Op 6 februari heb ik over intramurale herstelzorg na ziekenhuisopname een brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat (veelal oudere) patiënten noodgedwongen langer in het ziekenhuis moeten verblijven omdat er geen adequate nazorg voor hen is, hetzij doordat zij door de aangescherpte regels niet meer in een verzorgingshuis terecht kunnen, hetzij doordat zij onvoldoende opvang of zorg thuis hebben?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten langer dan medisch noodzakelijk in het ziekenhuis zijn opgenomen doordat de zorg in de thuissituatie niet afdoende kan worden geregeld. Ik vind het wel van belang dat zowel patiënten en zorgverleners zich inspannen om te kijken wat er mogelijk is om zorg in de thuissituatie te regelen zodat de patiënt na een ziekenhuisopname niet afhankelijk is van intramurale herstelzorg. In mijn brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) van 6 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik voor de groep die daadwerkelijk niet in een thuisomgeving terecht kan en aangewezen is op intramurale herstelzorg heb besloten om in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg na ziekenhuisopname opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen de regels zodanig strikt hanteren dat patiënten, die mogelijk nazorg behoeven, onvoldoende zorg of hulp thuis hebben, maar niet terecht kunnen in een verzorgingshuis, worden ontslagen uit het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat iedereen die na opname in een ziekenhuis verdere zorg nodig heeft, deze ook moet ontvangen? Zo ja, hoe gaat u dit beter organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die na een ziekenhuisopname verdere zorg nodig hebben, deze ook moeten ontvangen. Hierbij moet in de eerste plaats gekeken worden hoe deze zorg in de thuissituatie kan worden geboden. Zorgorganisaties hebben reeds diverse stappen gezet om de benodigde zorg met behulp van mantelzorg samen met de professionele zorgverleners thuis aan de cliënt te bieden. Als de zorg thuis niet afdoende kan worden geregeld, is zorg in een intramurale instelling gewenst. Voor het continueren van tijdelijke AWBZ-opnames in verband met herstelzorg heb ik, zoals hiervoor al aangegeven, voor 2014 maatregelen genomen. Verder kan ik zeggen dat ik in samenhang met alle plannen rondom de hervorming langdurige zorg zal bezien of, en zo ja, welke acties er nodig zijn bij het regelen van deze zorg in 2015.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleeg- en verzorgingshuizen appartementen die leeg staan als zorghotel verhuren aan mensen die nazorg behoeven? Welke haalbare oplossing ziet u voor mensen met een laag inkomen in een dergelijke situatie, die zo’n arrangement niet kunnen betalen?
Ik ben ermee bekend dat er zorgaanbieders zijn die vastgoed aanbieden als zorghotel. Voor patiënten waarvan de zorg niet in de thuisomgeving kan worden gerealiseerd en dus «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» na een ziekenhuisopname acht ik het niet wenselijk dat cliënten geconfronteerd worden met voor hen hoge kosten voor alternatieve vormen van intramurale herstelzorg. Daarom heb ik besloten om voor deze patiënten in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat door deze ontwikkeling andere patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen kunnen worden, en dat er wellicht een opstopping ontstaat?
Ik heb geen signalen dat patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen worden.
Bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling een zeer ongewenst en kostenverhogend effect is van het ingezette beleid in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven heb ik geen signalen dat deze ontwikkeling zich voordoet.
Welke acties gaat u ondernemen om de doorstroom van en nazorg aan ouderen na ziekenhuisopname te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
De afwijzing van coöperatie scholen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen steun staatssecretaris voor coöperatie-scholen»?1
Ja.
Wat zijn uw overwegingen geweest om een goed initiatief als de coöperatie van kleine scholen die dreigen om te vallen, af te wijzen?
Ik ben het met u eens dat het plan op onderdelen een goed initiatief is. Het plan bevat kansrijke elementen die behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van de gevolgen van leerlingendaling. Het gaat daarbij over de voorgestelde samenwerking tussen pabo’s en kleine scholen, het vergroten van de betrokkenheid van de gemeenschap bij de school en het multifunctioneel gebruik van schoolgebouwen. Ik zie hiervoor in de huidige wet- en regelgeving geen belemmeringen. Ook zonder experimenteerruime kunnen de initiatiefnemers daar nu al mee aan de slag.
Op een aantal andere waardevolle onderdelen van het plan onderneem ik zelf actie. Ik start een aantal projecten, waaronder een project waarbij ICT wordt ingezet om kinderen van verschillende scholen, dorpen en kernen op een innovatieve manier met elkaar in contact te brengen. Daarnaast pak ik de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs door samenwerking tussen kleine scholen op.
Het plan bevat echter ook een aantal punten dat ik niet kan ondersteunen. Het gaat daarbij over het onderbrengen van verschillende scholen in een coöperatie om zo aan de opheffingsnorm te voldoen, die daarbij wel de volledige bekostiging voor alle afzonderlijke scholen ontvangt. Ook wordt mij gevraagd een al opgeheven school te heropenen. Daarmee zou ik ingrijpen in besluitvormingsprocessen die wettelijk op lokaal niveau zijn belegd. Tot slot wil men dat ik scholen bij besturen weg haal om aan de ouders te geven. Dat tast de wettelijk geregelde bevoegdheid van schoolbesturen aan. Ik zie dan ook geen mogelijkheid om op deze punten experimenteerruimte te bieden.
Waarom wordt een coöperatie van scholen niet gezien als een vorm van samenwerking die in het kader van krimp belangrijk is voor het behoud van kleine scholen (laatste school in een dorp)?
Om samenwerking tussen scholen te laten slagen, is het van belang dat er lokaal draagvlak is voor de beslissingen bij ouders, gemeenten en de betrokken schoolbesturen. Samenwerking kan ik niet vanuit Den Haag regelen, maar zal op lokaal niveau tot stand moeten komen. In het geval van het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond» is het draagvlak voor deelname aan de coöperatie niet in afdoende aanwezig. Ook doorkruist het plan een op lokaal niveau weloverwogen besluit van de gemeenteraad om de school in Kats te sluiten. Ik kan dit besluit niet terugdraaien, want dan zou ik ingrijpen in de bevoegdheden die expliciet bij de gemeente liggen.
In het plan wordt voorgesteld om zeven scholen samen te laten gaan in één coöperatie. De initiatiefnemers beogen daarmee de zeven verschillende scholen samen aan de opheffingsnorm te laten voldoen, waar dat als afzonderlijke scholen niet lukt. Daarmee stellen zij echter impliciet voor om de opheffingsnormen los te laten.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die is verstuurd naar de betrokken scholen in verband met het initiatief coöperatie-scholen?
Ik stuur u hierbij de brief die ik aan de heer S. H. heb verzonden.2 Hierin vindt u mijn volledige reactie op het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond».
Het bericht dat verboden wapens gemakkelijk in buurlanden verkrijgbaar zijn |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlanders in Duitsland en België een alarmpistool of gasdrukpistool kunnen aanschaffen, wapens die in Nederland verboden zijn en gemakkelijk zijn om te bouwen met alle veiligheidsrisico’s van dien?1
Hoe is het mogelijk dat wapenverkopers vlak over de grens aan Nederlanders wapens kunnen verkopen die in Nederland verboden zijn en zonder dat controle plaatsvindt op verkoop, aanschaf en invoer?
Welke maatregelen zijn in Nederland van kracht om de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens tegen te gaan en hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen?
Bent u voornemens naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te treffen teneinde de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens in Nederland aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen?
Bent u voornemens de aanschaf van verboden wapens en het daarmee gepaarde veiligheidsprobleem te bespreken met uw ambtsgenoten in Duitsland en België en aan te dringen op maatregelen, zoals bijvoorbeeld verplichte paspoortcontrole en verkoopregistratie? Zo ja, op welke termijn? Kunt u de Kamer over de uitkomst informeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid dit grensoverschrijdende probleem aan te kaarten in Brussel, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad, en ook daar aan te dringen op gezamenlijke maatregelen ten minste binnen het Schengengebied? Zo nee, waarom niet?
Uitsluiting van autoverzekering op grond van leeftijd |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ouderen bij verschillende verzekeraars en aanbieders van verzekeringsproducten, waaronder de Hema, geen autoverzekering kunnen afsluiten vanwege hun leeftijd?1 Is het waar dat, ondanks het feit dat de Hema nu haar beleid heeft aangepast, nog steeds ongeveer één derde van de verzekeraars géén nieuwe klanten accepteert die 64 jaar of ouder zijn?
Ik heb kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van dinsdag 24 januari 2014.
De Consumentenbond geeft aan dat autoverzekeraars de afgelopen jaren de leeftijdsgrenzen voor nieuwe klanten hebben verruimd. De bond stelt op zijn website dat in 2011 meer dan de helft van de autoverzekeraars (19 van de 35) nog een leeftijdsgrens hanteerde. In 2012 was dit afgenomen tot ongeveer één derde. Toen hanteerden 17 van de 43 onderzochte autoverzekeraars een leeftijdsgrens of accepteerden verzekerden vanaf een bepaalde leeftijd alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals minimaal vijf schadevrije jaren, maximale cataloguswaarde van de te verzekeren auto of acceptatie vanaf 70 jaar alleen na overleg.2 In de informatie van de Consumentenbond wordt één verzekeraar genoemd, die een leeftijdsgrens van 65 jaar hanteert voor het afsluiten van een nieuwe verzekering, tegenover drie verzekeraars die het op 70 jaar houden. Ik heb geen reden om aan de cijfers van de Consumentenbond te twijfelen.
Bent u van mening dat weigering van een autoverzekering enkel op grond van leeftijd een vorm van leeftijdsdiscriminatie is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd in dit concrete geval ongerechtvaardigd is, en derhalve leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik echter niet beoordelen. Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen te hanteren en daarbij in beginsel de leeftijd van de verzekerde mee te wegen.
De gehanteerde acceptatienormen verschillen per verzekeraar en hangen samen met onder meer ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële situatie van een verzekeraar. Acceptatienormen van verzekeraars komen tot stand op basis van verzamelde statistische gegevens. Risicobepalende factoren zijn lichamelijke en geestelijke conditie, schadeverleden en andere individuele omstandigheden van de aspirant-verzekerde. Deze factoren kunnen samenhangen met leeftijd. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik ben van mening dat verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren. Zij moeten zich daarbij mede bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De meeste verzekeraars doen dit ook op een zorgvuldige wijze.
De acceptatienormen kunnen overigens worden bijgesteld en de praktijk wijst uit dat dit regelmatig gebeurt. Indien een verzekeraar bijvoorbeeld een groter marktaandeel wenst te veroveren, kan hij besluiten zijn acceptatienormen te versoepelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat verzekeraars in de praktijk leeftijdsgrenzen voor de verkrijging van een autoverzekering onvoldoende communiceren en motiveren? Bent u met de Consumentenbond eens, dat de toelichting van verzekeraars op, en de communicatie over het acceptatie- en premiebeleid beter zouden kunnen en moeten zijn?2 Welke stappen onderneemt u om u hiervoor actief in te zetten?
Verzekeraars en verzekeringstussenpersonen zijn verplicht om hun cliënten voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product (artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht). In de Beleidsregel Informatieverstrekking (Stcrt. 2013, 26584) heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uitgewerkt wat volgens haar de relevante kenmerken voor uiteenlopende producten zijn. Onder een relevant kenmerk van een product wordt verstaan een productkenmerk waarover de consument informatie nodig heeft om een product te kunnen begrijpen. De consument moet na het lezen van de relevante kenmerken weten wat hij mag verwachten van het product. Voor wat betreft autoverzekeringen noemt de AFM onder meer:
Verzekeraars worden geacht zich hiernaar te richten. De AFM heeft kennis genomen van de constateringen van de Consumentenbond en zal hier in haar toezicht aandacht aan besteden. De AFM heeft daarvoor een breed scala aan toezichtinstrumenten en zal handelen waar dit effectief kan zijn.
Het Verbond van Verzekeraars verstrekt onder meer via internet (www.allesoververzekeren.nl ) algemene informatie over verzekeringen, waaronder algemene informatie over verschillen in premies bij autoverzekeringen. Desgevraagd heeft het Verbond van Verzekeraars mij laten weten dat de constateringen van de Consumentenbond de aandacht van het Verbond hebben en dat het Verbond deze bevindingen ook onder de aandacht van zijn leden zal brengen.
Wat is momenteel de stand van zaken met betrekking tot de Europese «Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid», welke richtlijn er onder andere voor moet gaan zorgen dat leeftijdsdiscriminatie bij dienstverlening niet meer mogelijk zal zijn?
Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.
Het richtlijnvoorstel houdt de mogelijkheid open dat lidstaten voor de verstrekking van financiële diensten proportionele verschillen in behandeling toestaan wanneer het gebruik van leeftijd of handicap voor het betrokken product een essentiële factor is in de risicobeoordeling, op basis van relevante en accurate statistische gegevens.
Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hetgeen onder meer betekent dat de besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit. De onderhandelingen tussen de lidstaten zijn gaande, maar hebben tot dusver niet tot overeenstemming geleid en verlopen zeer moeizaam vanwege de onduidelijkheid over de financiële en juridische implicaties van het richtlijnvoorstel. Ook de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt, en op het doorvoeren van zodanige aanpassingen dat de financiële gevolgen sterk gemitigeerd worden.
Nederland heeft met een positieve grondhouding onderhandeld over dit richtlijnvoorstel met als doel het bereiken van consensus tussen de lidstaten. Deze inzet is onveranderd. Gezien het feit dat alle lidstaten moeten instemmen met een onderhandelingsresultaat en de uiteenlopende posities van lidstaten is de verwachting echter dat het onderhandelingsproces zeer moeizaam zal blijven verlopen.
Kunt u aangeven waarom precies de onderhandelingen over deze richtlijn «zeer moeizaam» verlopen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u ten volle in te zetten voor de spoedige totstandkoming van deze Richtlijn en hoe gaat u dat de komende tijd concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid buiten de Europese richtlijn om op nationaal niveau een verbod op leeftijdsdiscriminatie bij goederen en diensten in de wet op te nemen? Zo nee, kunt u de reden daarvan toelichten?
Het kabinet heeft geen plannen om, vooruitlopend op de Europese richtlijn, op nationaal niveau een voorstel te doen voor wetgeving betreffende ongelijke behandeling op grond van leeftijd op het terrein van goederen en diensten. Dit geldt te meer nu het aantal autoverzekeraars dat nieuwe verzekerden op basis van hun leeftijd weigert, is afgenomen zonder dat wetgeving hen daartoe heeft verplicht.
Het bericht dat fabrikanten van levensmiddelen verdoezelen hoeveel suiker in producten zitten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond pakt fabrikanten aan»1 over levensmiddelenfabrikanten die op creatieve wijze het woord suiker vermijden om producten zo gezonder te doen lijken dan ze zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het hanteren van meer dan 50 verschillende benamingen voor suiker er voor zorgt dat de consumenten op het verkeerde been worden gezet, doordat zij denken dat het om verschillende ingrediënten gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee. Het is wettelijk (Europese verordening) verplicht om in de lijst met ingrediënten op het etiket elk ingrediënt van een levensmiddel met de specifieke naam te vermelden. Ingrediënten als bijvoorbeeld basterdsuiker, honing, geconcentreerd appelsap worden alle gebruikt om een levensmiddel te zoeten, maar zijn verschillend. Deze ingrediënten moeten dan ook met hun specifieke naam worden vermeld. Daarnaast is in Nederland het Warenwetbesluit suikers van kracht. Hierin zijn definities opgenomen voor verschillende vormen van suikers en is vastgelegd welke benamingen zijn toegestaan.
Al deze ingrediënten komen in de voedingswaardedeclaratie terug als «suiker» en in de calorievermelding.
Is het waar dat het wettelijk niet toegestaan is «zonder toegevoegde suikers» te vermelden op het etiket als er vruchtensapconcentraat, zoals geconcentreerd appel- of druivensap, aan het product is toegevoegd? Zo ja, waarom heeft de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit hier niet ingegrepen?
Ja. Voor de voedingsclaim «zonder toegevoegde suikers» geldt dat deze alleen is toegestaan als aan het product geen mono- of disacchariden of andere vanwege hun zoetkracht gebruikte levensmiddelen zijn toegevoegd. Als een levensmiddel van nature suikers bevat en de voedingsclaim «zonder toegevoegde suikers» wordt gebruikt, moet ook de volgende vermelding op het etiket staan: «dit product bevat van nature aanwezige suikers».
De NVWA heeft de afgelopen jaren een aantal malen onderzoek gedaan naar voedingsclaims op levensmiddelen. Bij overtredingen werden de fabrikanten gewaarschuwd. Bij herhaalde overtreding maakte de NVWA een boeterapport op. De resultaten van deze onderzoeken zijn te raadplegen op www.nvwa.nl .
Welke vermelding op het etiket is vereist op basis van de Warenwet als er suiker in een product zit? Welke vermelding op het etiket acht u wenselijk om de duidelijkheid over suikergehaltes van producten voor de consument te verbeteren?
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de vermelding van suiker als ingrediënt (in de ingrediëntenlijst) en de vermelding van suiker als voedingsstof (in de voedingswaardedeclaratie). Zie ook het antwoord op vraag 2 over de verplichte vermelding in de ingrediëntenlijst en de voedingswaardedeclaratie.
Als er bijvoorbeeld honing in een levensmiddel is verwerkt dan moet «honing» in de lijst met ingrediënten worden vermeld en niet «suiker». Honing bevat van nature suiker en deze komt in de voedingswaardeclaratie tot uiting.
Vermelding van de voedingswaarde is op dit moment nog niet verplicht. Momenteel staat op circa 80% van de etiketten al de voedingswaardedeclaratie. Bij een groot deel hiervan wordt ook de hoeveelheid suiker vermeld. Voor deze voedingsinformatie wordt onder suiker(s) verstaan: alle in voedsel aanwezige mono- en disachariden, met uitzondering van polyolen.
Vanaf 13 december 2016 wordt op grond van de nieuwe Europese Verordening voedselinformatie voor consumenten de vermelding van de voedingswaarde verplicht op het etiket. De aanwezige hoeveelheid van het voedingsstof suiker per 100 gram moet dan vermeld worden.
Wat is uw oordeel over het feit dat verborgen suikers ook in producten voor kinderen zitten, met claims als «afgestemd suikergehalte voor je peuter» of «een verantwoord tussendoortje»?
Ook op etiketten van levensmiddelen voor kinderen staat de lijst met ingrediënten en vaak de voedingswaardeinformatie vermeld. Wanneer een voedingsclaim wordt gebruikt, is de voedingswaardedeclaratie verplicht.
Het is mogelijk dat de vermeldingen «afgestemd suikergehalte voor je peuter» en «een verantwoord tussendoortje» claims zijn, waarvoor de Verordening voor voedings- en gezondheidsclaims van toepassing is. Of bepaalde claims zijn toegestaan of voldoen aan de wetgeving hangt van meerdere factoren af (zoals de plaats op de verpakking, andere reclame-uitingenen etc.). De NVWA beoordeelt dit per geval.
Naar mijn mening zit er ten algemene nog teveel suiker in ons levensmiddelenaanbod.
Daarom heb ik in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling met verschillende aangesloten partijen, waaronder de levensmiddelenindustrie, afgesproken om voor 2020 de energiedichtheid van levensmiddelen te verlagen via reductie van suiker en/of (verzadigd) vet en/of portiegrootte. Levensmiddelen die bedoeld zijn voor kinderen krijgen hierbij de prioriteit. Bovendien span ik mij in om met betrokken partijen te overleggen om te komen tot een gezond aanbod in schoolkantines, kinderopvang, sportkantines etcetera.
Deelt u de mening dat juist op producten voor kinderen klip en klaar op het etiket moet staan dat het product suiker bevat? Gaat u dit aanpakken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Preventiebeleid op 27 januari 2014?
Het wederom afwijzen door de rechter van een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod aan een delinquent |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen en antwoorden over de bevoegdheid van burgemeesters ten aanzien van de terugkeer en inpassing van (ex-) gedetineerden en delinquenten?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2014 waarin wederom een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod door de rechter wordt beëindigd?
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevoegdheden van burgemeesters bij de terugkeer van delinquenten in de samenleving? Is uw oordeel naar aanleiding van deze uitspraak veranderd? Bent u nog steeds van mening dat burgemeesters voldoende in staat zijn hun verantwoordelijkheid voor de openbare orde afdoende uit te oefenen?
Mijn oordeel over de bevoegdheden van burgemeesters bij terugkeer van delinquenten is niet gewijzigd naar aanleiding van de uitspraak van 21 januari 2014 van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland in een voorlopige voorziening. Wanneer er sprake is van een concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor moet worden gevreesd heeft de burgemeester voldoende mogelijkheden om maatregelen te nemen.
Vindt u nog steeds dat er geen behoefte is aan (een vorm van) advies door de burgemeester aan het Openbaar Ministerie en/of de rechter bij de besluitvorming rond de terugkeer van ex-gedetineerden of personen die nog als verdachte gelden van een strafbaar feit?
Ik verwijs naar mijn in vraag 1 aangehaalde antwoorden op eerdere vragen die de leden Van der Steur en Dijkhoff hebben gesteld. De hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter geeft mij geen aanleiding tot een ander oordeel.
Deelt u in het licht van deze derde rechterlijke uitspraak de mening dat het wenselijk is de mogelijkheden van burgemeesters voor de handhaving van de openbare orde te versterken, bijvoorbeeld door middel van een gebiedsverbod, zonder overigens de mogelijkheid van een beroep op de rechter uit te sluiten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bovengenoemde uitspraken geven mij geen aanleiding de mogelijkheden die burgemeesters hebben om de openbare orde te handhaven, te versterken. De uitspraak van 21 januari jl. bevestigt dat bij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde wel degelijk een gebiedsgebod kan worden opgelegd, mits deugdelijk onderbouwd met objectief verifieerbare feiten en omstandigheden.
Het sluiten van de apotheekdiensten in Lelystad na 22.00 uur |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de nachtservice van de apotheek in Lelystad gesloten is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht waarover de heer Van Gerven (SP) eveneens Kamervragen heeft gesteld.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de nachtservice voor inwoners die ‘s nachts dringend medicatie nodig hebben?
Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek.2 Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd door apothekers.
Het feit dat er ‘s nachts geen apotheek geopend is in Lelystad betekent niet dat er ‘s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Lelystad of dat er zal moeten worden gereisd door de patiënt of zijn vertegenwoordiger.
Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkoper manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd.
Klopt het dat de nachtservice gesloten is omdat de betreffende zorgverzekeraar de vergoeding die nodig is voor het open houden van de nachtservice van apotheken niet wil verlenen?
Blijkens het nieuwsbericht van omroep Flevoland (zie onderstaande link) hebben de apothekers aangegeven dat zo weinig mensen gebruik maken van de nachtapotheek dat de nachtapotheek daardoor onbetaalbaar is geworden. In een interview met omroep Flevoland geeft zorgverzekeraar Achmea aan dat de nachtapotheek in Lelystad een erg dure voorziening is (300 keer zo duur als de gewone apotheek). Achmea geeft verder aan dat spoedmedicatie voor het beperkte aantal patiënten zal worden betrokken van de apotheek van het Flevoziekenhuis in Almere waarbij de spoedmedicatie ook zal worden thuisbezorgd per taxi: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1386317 .
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat de meer dan 75.000 inwoners van Lelystad nu 35 kilometer 's nachts moeten reizen om spoedmedicatie te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat bij meerdere middelgrote steden de nachtservice gesloten gaat worden omdat de zorgverzekeraar niet langer wil vergoeden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn waarbij deze ontwikkeling zich voordoet. Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur.
Nogmaals merk ik op dat een gezamenlijk dienstapotheek niet de enige organisatievorm is om de farmaceutische spoedzorg te organiseren. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 4 en 9 waar gewezen wordt op de zorgplicht van zorgverzekeraars en van apothekers en op het toezicht van de NZa en de IGZ.
Is het sluiten van de nachtservice in middelgrote steden niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Het sluiten van een nachtservice is als zodanig niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars of die van apothekers. Bepalend is of spoedmedicatie tijdig beschikbaar is voor de patiënten die dat nodig hebben. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 4, 5 en 9 waar is ingegaan op de zorgplicht van zorgverzekeraars en apothekers en het toezicht daarop door de NZa en de IGZ.
Hoe verhoudt het sluiten van de nachtapotheken zich tot de kabinetswens om mensen langer thuis te laten wonen, en dat ook verantwoord mogelijk te maken?
Er is geen directe relatie tussen beide, hoewel het thuis bezorgen van spoedmedicatie past in de wens om mensen langer thuis te laten wonen.
Welke norm hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor de bereikbaarheid van beschikbare nachtapotheken, en levert de ontstane situatie in Lelystad strijd met deze norm op? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen veldnorm opgenomen voor de bereikbaarheid van beschikbare nachtapotheken in de Nederlands Apotheeknorm 2006 (NAN) waaraan de IGZ kan toetsen. In het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 12 december 2012 heb ik aangegeven dat er geen afstandcriterium is vastgesteld maar dat wel een tijdscriterium van 45 minuten overeenkomstig het beleid bij ziekenhuizen geldt. Of de ontstane situatie strijd oplevert met deze norm staat ter beoordeling van de IGZ.
Wat moeten ouderen in Lelystad doen die geen eigen vervoer hebben, en afhankelijk zijn van vervoer van derden als ze ‘s nachts spoedmedicatie nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat VN-organisatie Unesco een internationale tentoonstelling over de geschiedenis van het Joodse volk heeft geschrapt, omdat hiermee het vredesproces in het Midden-Oosten in gevaar zou worden gebracht?1
Kunt u inzicht geven in de achtergronden van deze beslissing en hoe beoordeelt u dit besluit?
UNESCO heeft verklaard dat het uitstel deels is gelegen in zorgen geuit door de Arabische landen, deels in het feit dat UNESCO en het Simon Wiesenthal Center nog geen volledige overeenstemming over de inhoud van de tentoonstelling hadden bereikt. Het kabinet verwelkomt het besluit van UNESCO de tentoonstelling alsnog te laten plaatsvinden in juni.
Klopt het dat dit besluit is genomen na protest van 22 Arabische landen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in navolging van onder meer Canada en de VS, en zo mogelijk met steun van andere Europese landen, uw diepe onvrede over dit besluit uit te spreken richting Unesco en er met kracht op aan te dringen dat de tentoonstelling alsnog doorgang vindt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen / acties gaat u ondernemen indien Unesco onverhoopt volhardt in haar weigering om deze tentoonstelling over het Joodse volk te organiseren?
Het kabinet gaat er vanuit dat UNESCO en het Simon Wiesenthal Center overeenstemming zullen bereiken over de uitstaande kwesties en dat de tentoonstelling zal plaatsvinden in juni.
De mogelijke dubbele bankenbelasting van Nederlandse banken |
|
Helma Neppérus (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Welke acties heeft u tot dusver ondernomen om het probleem van dubbele bankenbelasting te voorkomen nadat de motie van de leden Neppérus, Koolmees en Omtzigt van 18 april 20121 is aangenomen en uw brief van 27 september 2012?2
Op 12 juni 2013 is een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting gesloten met het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK). In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 27 september 20123 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is beschreven dat, naast het VK, ook met Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea contact zou worden gezocht met het oog op het sluiten van een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
In 2012 en 2013 is Duitsland op zowel ambtelijk als politiek niveau gewezen op de Nederlandse wens te komen tot een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Duitsland bleek echter niet geïnteresseerd in een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland. Volgens Duitsland zou voor deze problematiek bij voorkeur een oplossing in het kader van de Richtlijn over de sanering van banken moeten worden gezocht. Van Duitse zijde werd voorts aangevoerd dat ook het bankenbelastingverdrag met het VK al de nodige weerstand in de Bundestag had opgeroepen.
Met België hebben in het voorjaar van 2013 besprekingen op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In deze besprekingen bleek dat bij België geen belangstelling voor een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting bestond. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft nadien hierover in de zomer van 2013 persoonlijk overleg gevoerd met de Belgische Minister van Financiën. Dat heeft echter niet geleid tot een ander perspectief. In tegenstelling tot de Nederlandse bankenbelasting betrekt de Belgische bankenbelasting slechts de passiva van de enkelvoudige balans van een Belgische kredietinstelling in de heffing (territoriaal systeem). Aldus worden Belgische kredietinstellingen ten aanzien van hun buitenlandse dochters niet geconfronteerd met dubbele bankenbelasting. Omdat de passiva van in het buitenland (Nederland) gelegen vaste inrichtingen onderdeel uitmaken van de balans van de (Belgische) generale onderneming, bestaat ten aanzien van in Nederland gelegen vaste inrichtingen van Belgische kredietinstellingen wel kans op dubbele bankenbelasting. Dit doet zich in de praktijk echter niet voor vanwege de doelmatigheidsvrijstelling van € 20 miljard in de Nederlandse bankenbelasting. Om deze redenen heeft België geen belang bij een wederkerige regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
Ook Slowakije en Hongarije zijn in 2013 benaderd met een voorstel om besprekingen over een bankenbelastingverdrag te starten. Van deze landen is nog geen officiële reactie ontvangen.
Nog in 2012 is aan Zuid-Korea meerdere malen de wens voor het sluiten van een bankenbelastingverdrag overgebracht. Ook van die zijde werd afhoudend gereageerd. In februari 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën bij een bezoek aan dat land de dubbele bankenbelasting aan de orde gesteld, tot nu toe zonder het door Nederland gewenste resultaat.
Een veelgebruikt argument van de landen die zijn benaderd om geen verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting te willen sluiten is dat in deze landen geen bankenbelasting wordt geheven maar een zogeheten «resolutieheffing». De met deze heffing geïnde gelden komen ten goede aan een resolutiefonds en niet aan de algemene middelen. Door het door die landen gepercipieerde andere karakter van de bankenheffing achten deze landen het niet wenselijk dubbele heffing te vermijden.
Hoe verloopt de voortgang voor het verkrijgen van aanpassing van het belastingverdrag met de genoemde landen in de brief van 27 september 2012 (Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea) waarbij mogelijk dubbele bankenbelasting wordt geheven? Welke resultaten met deze landen zijn er geboekt? Verwacht u spoedig het overleg over de aanpassing van belastingverdragen af te ronden, zoals met het Verenigd Koninkrijk is gebeurd, om dubbele bankenbelasting te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het resultaat voor de bankensector en de vermijding van dubbele belasting in de praktijk tot nu toe bij de genoemde wijziging van het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012, zoals gemeld in de eerder genoemde brief van 27 september 2012?
De vermijding van dubbele bankenbelasting op grond van de wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012 (hierna: het Besluit) is op dit moment beperkt. Hierbij zij opgemerkt dat op basis van het Besluit Nederland eenzijdig voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting door verrekening toe te staan van in het buitenland geheven bankenbelasting, met de in Nederland te betalen bankenbelasting bij in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken en in Nederland actieve bijkantoren van buitenlandse banken. Het Besluit voorziet dus niet in het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele belasting voor dubbele bankenbelasting aan in Nederland gevestigde banken die in andere landen bankenactiviteiten verrichten door middel van aldaar gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren.
Alleen in relatie tot het Verenigd Koninkrijk is het Besluit toegepast om dubbele bankenbelasting te vermijden. Nu binnenkort een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk in werking treedt zal in de toekomst de vermijding van dubbele bankenbelasting volgens de bepalingen van dit verdrag geschieden.
In de relatie tot de andere landen zijn de bepalingen ter vermijding van dubbele bankenbelasting in het Besluit tot nu toe niet toegepast. Daarbij speelt een rol dat heffing van Nederlandse bankenbelasting ten laste van in Nederland gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren door de doelmatigheidsvrijstelling in de praktijk niet plaatsvindt en Nederland ook aan het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele bankenbelasting aan buitenlandse moedervennootschappen of buitenlandse hoofdhuizen in de praktijk niet toekomt.
Overigens is het op grond van het Besluit niet in alle gevallen voorgeschreven dat Nederland belastingvermindering verleent ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Op basis van het Besluit verleent Nederland vermijding van dubbele belasting bij dochtervennootschappen of bijkantoren van buitenlandse banken als het land waar de moedervennootschap of het hoofdhuis is gevestigd in een omgekeerde situatie ook voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting. Met deze voorwaarde wordt beoogd te voorkomen dat andere landen geen belang hebben bij het sluiten van een bilateraal verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland, omdat Nederland in alle gevallen eenzijdig vermijding van dubbele belasting zou verlenen. Nederland heeft dit zogenoemde «reciprociteitvereiste», gezien de beperkte toepassing van het Besluit, tot nu toe echter nog in geen enkel geval ingeroepen.
Een toename in de diefstal van Canta’s (voertuigen voor invaliden) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met cijfers van de Amsterdamse politie betreffende de diefstal van Canta’s?1
Ja.
Zijn er cijfers bij u bekend die een indicatie geven van het landelijk beeld van Canta-diefstallen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, in hoeverre corresponderen de cijfers uit Amsterdam met het landelijk beeld?
Alle aangiften van misdrijven, dus ook diefstallen van Canta’s, worden opgenomen en bijgehouden in het bedrijfsprocessensysteem (BVH) van de politie. Doordat de hoedanigheid van een Canta niet voor een ieder direct duidelijk is, wordt de diefstal hiervan in BVH soms geregistreerd als diefstal van een invalidenwagen of van een vergelijkbaar voertuig, zoals een brommobiel. Het werkelijke aantal gestolen Canta’s is derhalve niet goed herleidbaar uit BVH. Op mijn verzoek heeft de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) een analyse gemaakt uit het Vermiste Auto Register inzake diefstal van Canta’s. Uit deze analyse blijkt dat diefstal van Canta’s overwegend een probleem van (Stadsregio) Amsterdam is, waar circa 74% van de diefstallen worden gepleegd.
In hoeverre worden cijfers van diefstallen van invalidevoertuigen accuraat bijgehouden? Klopt het dat ruis ontstaat in de cijfers door foute registratie van diefstallen, bijvoorbeeld door Canta’s als brommobiel te registreren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van de Amsterdamse politie dat een kentekenplicht voor gemotoriseerd gehandicaptenvoertuig mogelijk de aantrekkelijkheid van het stelen van een Canta kan verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een dergelijke kentekenplicht voor Canta’s landelijk in te voeren?
Een kentekenplicht voor gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen kan tot gevolg hebben dat Canta’s minder aantrekkelijk zijn voor diefstal en zou de mogelijkheden voor opsporing van gestolen Canta’s kunnen vergroten. Daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat Canta’s momenteel geen officieel identificatienummer zoals een chassisnummer of een voertuig identificatienummer (VIN) hebben, maar uitsluitend een intern fabrieksnummer, dat alleen in het dealersysteem is geregistreerd en niet voldoet aan de internationaal gestelde eisen ten aanzien van voertuigregistratie.
De verwachting is dat bij invoering van een kentekenplicht uitsluitend vanuit de optiek van diefstalpreventie, de administratieve lasten niet opwegen tegen de potentiële baten.
Bent u van plan andere maatregelen te nemen tegen de toegenomen diefstal van Canta’s? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen van diefstal van een voertuig is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de eigenaar of gebruiker. De VbV adviseert Canta-eigenaren en de zorginstellingen die deze verstrekken om een VbV/SCM goedgekeurd brom/scootervolgsysteem in te laten bouwen, bij welk advies ik mij aansluit. Een dergelijk volgsysteem vergemakkelijkt de opsporing na diefstal.
Het bericht ‘Situatie rond gastouderopvang is onveilig’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van RTV Utrecht «Situatie rond gastouderopvang onveilig»?1
Bij gastouderopvang kiezen ouders bewust voor één gastouder die zij vertrouwen en waarbij zij inschatten dat deze een veilige omgeving kan bieden voor hun kind. Met deze individuele gastouder gaan de ouders een opvangrelatie voor hun kind aan en hebben zij veelvoudig contact. Het is voor ouders een verschrikking als de vertrouwensrelatie met hun gastouder wordt geschaad en hun kind niet veilig wordt opgevangen.
De zaak genoemd in de uitzending van RTV Utrecht dateert van voor 2010. Vanaf 2010 is reeds een groot aantal acties ingezet ter professionalisering van de gastouderopvang. Daarnaast hebben gastouderbureaus een belangrijke functie in de borging van de kwaliteit van de gastouderopvang gekregen. Met het oog op het verhogen van de veiligheid zijn recent een aantal nieuwe wettelijke maatregelen doorgevoerd. Hiermee is op het terrein van veiligheid een belangrijke stap voorwaarts gezet. Waar het gaat om veiligheid blijft daarnaast een alerte houding bij iedereen in de sector van belang.
Ik verwijs daarnaast naar het visiedocument kwaliteit gastouderopvang dat onlangs door de brancheorganisatie kinderopvang is opgesteld. Daarmee wordt vanuit het werkveld zelf richting gegeven aan de verdere ontwikkeling van de gastouderopvang.
Kunt u de Kamer een landelijk overzicht verschaffen van het aantal gastouders en het percentage gastouders dat in 2013 bezocht is door de inspectie? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen aangekondigde en onaangekondigde bezoeken? Kunt u toelichten waarom u al dan niet tevreden bent over deze percentages?
Sinds 2012 moeten alle nieuwe gastouders vóór registratie geïnspecteerd worden. De kwaliteitseisen worden zo veel mogelijk bij het onderzoek voor registratie getoetst: de documenten en gegevens worden gecontroleerd en er vindt doorgaans een inspectie op de locatie plaats. Deze inspecties vinden in de regel aangekondigd plaats.
Bestaande, geregistreerde gastouders worden niet jaarlijks gecontroleerd, zoals de andere vormen van kinderopvang. Onder deze gastouders vindt er elk jaar een steekproefsgewijze controle plaats. Gemeenten moeten jaarlijks minimaal tussen de 5 en 30 procent van de gastouders onderzoeken. Ook ten aanzien van deze gastouders geldt dat de inzet van de inspecteur in veel gevallen aangekondigd plaatsvindt om te voorkomen dat de toezichthouder voor een dichte deur komt te staan.
Er zijn 51.954 gastouders op enig moment in 2013 ingeschreven geweest in het Landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (LRKP). Daarvan zijn 7.009 gastouders nieuw ingeschreven in het LRKP. De inspecties van de nieuwe gastouders zijn vrijwel allemaal aangekondigd (98%) in verband met een onderzoek voor registratie.
Van de het gehele jaar ingeschreven gastouders (33.130) is 10% gecontroleerd, 63% van deze inspecties heeft aangekondigd plaatsgevonden.
Deze cijfers2 liggen binnen de bovengenoemde bandbreedte waarmee voldaan wordt aan de wettelijke vereisten.
Ziet u aanleiding voor het verhogen van het minimale percentage te controleren gastouders? Kunt u dit toelichten?
Momenteel zie ik geen aanleiding voor het verhogen van het minimale percentage te controleren gastouders. Gemeenten voldoen in het algemeen aan de wettelijke vereisten en er zijn recent maatregelen genomen waarmee de verantwoordelijkheid van gastouderbureaus ten aanzien van de geleverde kwaliteit door de bij hen aangesloten gastouders vergroot is.
Bij de gastouderopvang ligt de nadruk op een uitgebreide controle van de gastouder bij de toegang tot het stelsel. Daarna wordt jaarlijks per gastouderbureau een percentage van het gastouderbestand gecontroleerd. Dit percentage is ten minste vijf, maar de feitelijke omvang wordt vooral bepaald op basis van het functioneren van het gastouderbureau.
Bij het jaarlijkse inspectieonderzoek bij het gastouderbureau worden ook allerlei eisen met betrekking tot de gastouder gecontroleerd. De toezichthouder beoordeelt dan in ieder geval de volgende onderwerpen: de pedagogische praktijk, activiteiten voor de bemiddeling, begeleiding en evaluatie van de gegeven opvang, de verklaringen omtrent het gedrag van de gastouder, de risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat gastouders meer verantwoording afleggen over hun werk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Bij gastouderopvang kiezen ouders juist bewust voor één gastouder die zij vertrouwen en waarbij zij inschatten dat deze een veilige omgeving kan bieden voor hun kind. Met deze gastouder gaan de ouders een persoonsgebonden opvangrelatie voor hun kind aan. De ouders hebben vervolgens veelvoudig contact. De gastouder informeert de vraagouder dagelijks over de gang van zaken tijdens de opvang. De verantwoording die gastouders afeggen over hun werk zit daarmee al verankerd in de wijze waarop ouders en gastouders met elkaar omgaan en de vertrouwensrelatie die zij onderling hebben.
Hoe definieert u de huidige arbeidsrechtelijke positie van gastouders?
In de gastouderopvang wordt doorgaans gewerkt met modelovereenkomsten ontwikkeld door de Brancheorganisatie kinderopvang. Gastouderopvang is mogelijk in de woning van de gastouder of in de woning van de vraagouder.
In het geval de opvang plaatsvindt in de woning van de gastouder bepaalt de gastouder hoe de opvang verloopt en wordt de opvang op de wijze die de gastouder voorstaat ingericht. De gastouder kan de opvang van het gastkind eventueel combineren met eigen werkzaamheden in haar huishouden en/of de zorg voor haar eigen kinderen. Daardoor is er in die situatie in het algemeen geen gezagsrelatie tussen vraagouder en gastouder3.
Wanneer de gastouderopvang plaatsvindt in de woning van de gastouder wordt doorgaans gewerkt met een overeenkomst van opdracht (ovo) tussen de gastouder (opdrachtnemer) en de vraagouder (opdrachtgever). Het gastouderbureau is geen partij bij deze overeenkomst van opdracht. Zowel opdrachtnemer als opdrachtgever zijn in beginsel vrij om de overeenkomst van opdracht ten alle tijden (met in achtneming van de opzegtermijn) tussentijds op te zeggen. Het overgrote deel van de gastouders vangt de kinderen op in de eigen woning.
Met de Belastingdienst is Brancheorganisatie Kinderopvang in 2011 overeengekomen dat, indien de modelovereenkomsten van de Brancheorganisatie Kinderopvang worden gebruikt, de Belastingdienst er doorgaans van uit gaat dat bij opvang bij de woning van een gastouder er geen gezagsrelatie is4.
In het geval de opvang plaatsvindt in de woning van de vraagouder is er in de meeste gevallen5 sprake van een gezagsrelatie tussen de vraagouder en de gastouder6. Het is daar immers de vraagouder die bepaalt op welke wijze de opvang wordt ingericht en aanwijzingen geeft over de uitvoering van het werk. De Belastingdienst heeft in 2011 aangegeven dat in deze situatie in de meeste gevallen een arbeidsovereenkomst tussen de gastouder (werknemer) en de vraagouder (werkgever) verplicht is7. Indien aan de vereisten van de regeling dienstverlening aan huis wordt voldaan worden de werkgeversverplichtingen versoepeld. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft ook voor dienstverlening aan huis modelovereenkomsten ontwikkeld. Recentelijk is de Commissie dienstverlening aan huis ingesteld om te adviseren over een mogelijke verbetering van dienstverleners aan huis, mede in relatie tot ILO-verdrag 189 met betrekking tot domestic workers.
Wat is uw mening over de huidige gezagsverhouding tussen gastouder en gastouderbureau?
Er is geen sprake van een echte of fictieve dienstbetrekking tussen het gastouderbureau en de gastouder. Dit volgt uit het feit dat er geen loonverplichting is van het gastouderbureau ten opzichte van de gastouder. De gastouder opereert doorgaans op eigen risico en is zelf verantwoordelijk voor haar bedrijfsvoering. De in de wet kinderopvang vermelde kassiersfunctie is hier niet relevant, daar het uitoefenen van een zuivere kassiersfunctie niet wordt aangemerkt als een verplichting tot het betalen van loon, als bedoeld in het kader van een arbeidsovereenkomst. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft een model bemiddelingsovereenkomst voor het gastouderbureau en de gastouder ontwikkeld. Wanneer deze modelovereenkomst wordt gebruikt gaat de belastingdienst er doorgaans van uit dat er geen sprake is van een dienstbetrekking tussen de gastouder en gastouderbureau.
Wel is het zo dat de beoordeling door de belastingdienst of er sprake is van arbeidsovereenkomst altijd geschiedt aan de hand van de feiten en omstandigheden.
Wat vindt u van de suggestie van de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) om gastouders als kleine kinderdagverblijven verder te laten gaan?
In reactie op de suggestie van de belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) is het goed te weten dat ouders die voor gastouderopvang kiezen hier bewust voor kiezen. In totaal worden ongeveer 100.000 kinderen opgevangen door gastouders. Gastouderopvang kenmerkt zich door de kleinschaligheid. Maximaal kunnen 6 kinderen8 tegelijkertijd worden opgevangen. Gemiddeld vangen gastouders 2 kinderen op. Deze kleinschaligheid is voor ouders doorgaans een reden om voor gastouderopvang te kiezen. Uit de evaluatie Wet kinderopvang9 blijkt dat ouders tevreden zijn over gastouderopvang. Gastouderopvang biedt uitkomst voor ouders met onregelmatige werktijden of flexibele arbeid, zeker omdat de kinderopvangtoeslag is gekoppeld aan gewerkte uren. Bij gastouderopvang worden doorgaans alleen de opgevangen uren in rekening gebracht (en niet de dagdelen). Tevens zien we dat in dunner bevolkte regio’s het veelal de enige beschikbare vorm van kinderopvang in de buurt is.
Tot slot kent gastouderopvang een lagere maximum uurprijs dan opvang in een kinderdagverblijf, omdat de kosten lager liggen. Ouders die nu gebruik maken van gastouderopvang ontvangen een lagere kinderopvangtoeslag dan ouders die gebruik maken van een kindercentrum. Gastouders verder laten gaan als kleine kindercentra grijpt niet alleen in op de individuele keuze van ouders, maar heeft ook budgettaire gevolgen.
Wat vindt u van de suggestie van BOinK om gastouders in dienst te nemen van gastouderbureaus? Bent u bereid een plan te maken om gastouders in de toekomst alleen in dienstverband te laten werken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 7 kiezen ouders bewust voor deze vorm van opvang en zijn zij daar tevreden over. Dit kan of bij de gastouder thuis, of bij de vraagouder thuis. Juist deze verschillende vormen maken het mogelijk dat ouders kiezen wat bij hun persoonlijke situatie aansluit. Dit kan met een dienstverband zijn, maar dit kan ook op basis van een ovo (zie antwoord op vraag10.
Gastouderbureaus hebben, zoals in voorgaande antwoorden geschetst, ook nu al een rol en verantwoordelijkheid bij het bewaken van de kwaliteit en veiligheid van de aangesloten gastouders, ook al zijn de gastouders niet in dienst.
Het verplichten van gastouderbureaus om gastouders in dienst te nemen kan mogelijk leiden tot een verminderde afname van gastouderopvang, omdat gastouderopvang dan mogelijk te duur wordt voor de vraagouders. Wanneer gastouderbureaus een gastouder in dienst moeten nemen zal de uurprijs van een gastouder stijgen. Hierdoor zullen ouders mogelijk niet meer kiezen voor gastouderopvang en overstappen op informele opvang of kinderdagverblijven. Wanneer ouders overstappen naar kinderdagverblijven heeft dit tevens budgettaire gevolgen, omdat de kinderopvangtoeslag voor kindercentra hoger is.
Wat is uw oordeel over het feit dat sommige gastouders voor 4 of 5 verschillende gastouderbureaus werken?
Het gastouderbureau bemiddelt tussen de vraagouders die opvang zoeken voor hun kind en gastouders die deze opvang kunnen aanbieden. Gastouders kunnen ervoor kiezen om voor één gastouderbureau te werken of voor meerdere gastouderbureaus. Wanneer een gastouder bij een groot aantal gastouderbureaus staat ingeschreven kan dit mogelijk tegenstrijdigheid opleveren met betrekking tot de verschillende pedagogische beleidsplannen van de verschillende gastouderbureaus. Tevens kunnen er tegenstrijdigheden ontstaan in de verschillende inventarisaties van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s. Hoe meer er met verschillende gastouderbureaus gewerkt wordt door een gastouder, hoe hoger de kans is op dergelijke tegenstrijdigheden.
Gastouderbureaus hebben een belangrijke functie in de borging van de kwaliteit van de gastouderopvang. Vanaf 1 juli 2013 zijn ook aanvullende eisen voor gastouderbureaus opgenomen om hen meer verantwoordelijk te maken voor de naleving van de kwaliteitseisen door de gastouder. Hierdoor kan naast de gastouder, ook het gastouderbureau beboet worden bij niet naleving van verplichtingen met betrekking tot kwaliteit, door de gastouder. Uiteindelijk kan dit leiden tot uitschrijving van gastouders uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen. Het beboeten en/of uitschrijven van gastouders heeft zijn weerslag op het oordeel van de GGD over het functioneren van de gastouderbureaus. Dit kan tot intensiever toezicht en boetes leiden.
Door de bovengenoemde tegenstrijdigheden, is het voor gastouderbureaus moeilijker om te voldoen aan hun verantwoordelijkheden. Gastouderbureaus hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid en dienen restrictief om te gaan met het aangaan van bemiddelingsovereenkomsten met gastouder die reeds bij een groot aantal bureaus zijn ingeschreven.
Zoals aangegeven wordt het aantal te inspecteren gastouders per gastouderbureau onder meer bepaald op basis van het risicoprofiel van het gastouderbureau. Gastouders die bij 4 of meer gastouderbureaus zijn ingeschreven met een hoog risicoprofiel zullen eerder meelopen in risico gestuurd toezicht.
Het bericht dat “verdachten profiteren in kinderpornozaken van een te vage tenlastelegging” |
|
Magda Berndsen (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het conflict in de media tussen het Openbaar Ministerie (OM)) en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven?1
Er is sprake van een juridisch verschil van opvatting tussen een beperkt aantal (kamers van) rechtbanken en het OM over de interpretatie van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het OM is begin 2011 in kinderpornozaken overgegaan op een nieuwe wijze van tenlasteleggen. Dit was naar het oordeel van het OM noodzakelijk, omdat de oude wijze van tenlasteleggen niet meer toereikend was in zaken waarin sprake was van honderdduizenden of miljoenen bestanden. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad in 2011 dat de «oude» wijze van tenlasteleggen kan leiden tot (partiële) nietigheid van de dagvaarding.2
Het OM is van mening dat deze nieuwe vorm van tenlasteleggen voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv. In een beperkt aantal gevallen hebben rechtbanken geoordeeld dat dit niet het geval is. De twee kamers van de rechtbank Den Haag die de dagvaarding nietig verklaarden, overwogen dat de nieuwe manier van tenlasteleggen tot gevolg heeft dat uit de beschrijving niet kan worden opgemaakt of alle daarin genoemde handelingen betrekking hebben op alle afbeeldingen, of dat er ook abeeldingen zijn waarin slechts een gedeelte van de beschreven handelingen te zien is, en zo ja welke. De dagvaarding voldoet daarmee, volgens de twee kamers, niet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
Voor zover zaken vergelijkbaar zijn (nietigheid van een dagvaarding kan immers verschillende oorzaken hebben) geldt het volgende. Rechtbanken waaraan de vernieuwde tenlasteleggingen werden voorgelegd, hebben deze geaccepteerd. Uitzondering daarop vormden enkele kamers binnen de rechtbanken Den Haag, Limburg, Oost Brabant en Noord-Nederland. Zowel voor als na deze twee gevallen, hebben andere kamers binnen diezelfde rechtbanken de tenlasteleggingen wel geaccepteerd. Bij de overige rechtbanken en hoven in Nederland speelt deze discussie niet.
Klopt het dat sprake is van een verschil in zienswijze tussen het OM en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven? Zo ja, kunt u toelichten op grond waarvan het verschil van zienswijze over de tenlastelegging in kinderpornozaken bestaat en of er meer gerechten zijn waar dit conflict zich voordoet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zaken hebben vertraging opgelopen door het verschil in zienswijze? Hoeveel aanklachten zijn in dit verband vernietigd door de rechtbank en in hoeveel gevallen heeft dat geleid tot een strafverlaging voor de dader?
Enkele tientallen zaken bij de rechtbank Den Haag hebben door het hiervoor beschreven verschil in zienswijze vertraging opgelopen. Zoals aangegeven is er sprake van een nietigverklaring van vier dagvaardingen voor heel Nederland. Slechts in enkele gevallen heeft de opgelopen vertraging invloed gehad op de strafeis en de strafmaat. Van belang is dat geen enkele verdachte door dit verschil in opvatting strafvervolging is ontlopen.
Welke formele afspraken zijn er tussen het OM en de Rechtspraak over de wijze van ten lasteleggen van kinderpornozaken?
Van formele afspraken tussen het OM en de Rechtspraak is geen sprake. Wel is door het OM zowel binnen als buiten de rechtszaal bij de rechtbanken aangedrongen op een eenduidig standpunt van de rechtspraak in deze kwestie. Het OM Den Haag zal binnenkort weer een zaak aanbrengen met de nieuwe wijze van tenlastelegging. De jurisprudentie die dit zal opleveren zal bijdragen aan meer duidelijkheid over de in de toekomst te volgen werkwijze.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de tenlasteleggingen voldoende feitelijk zijn opgesteld zodat een rechter voldoende inhoudelijk kan oordelen en een verdachte weet wat hem precies wordt verweten?
Met de nieuwe wijze van tenlasteleggen wordt enerzijds beoogd de werklast voor het OM en de politie bij het opstellen van de tenlastelegging te beperken, terwijl anderzijds de verdachte op basis van de tenlastelegging nog steeds kan vaststellen wat hem wordt verweten.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is wanneer tussen rechtbanken onderling te grote verschillen ontstaan ten aanzien van de afhandeling van kinderpornozaken?
Dat is inderdaad een onwenselijke situatie, vandaar dat de maatregelen zoals beschreven in antwoord op de voorgaande vragen worden genomen.
Bent u voornemens het OM en de Raad voor de Rechtspraak te verzoeken direct een einde te maken aan deze patstelling, zorg te dragen voor een werkbare tenlastelegging en er voor te zorgen dat geen vertragingen meer optreden in de zaken die reeds voorliggen en de Kamer hierover nader te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Een werkbezoek aan de gemeente Barneveld op 16 januari jl. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door de gemeente Barneveld en de Barneveldse Industriële Kring naar potentiële volumes om een overslag van weg naar spoor te realiseren via een railterminal? Zo nee, bent u bereid om kennis te nemen van dit onderzoek?1
Ja.
Kunt u een overzicht leveren met alle initiatieven op het gebied van inland terminals?
Met betrekking tot initiatieven voor railterminals op het gemengde net ken ik de volgende initiatieven:
Verder ben ik bekend met:
Initiatieven voor railterminals zijn de verantwoordelijkheid van marktpartijen, die eventueel ondersteund kunnen worden door belanghebbende andere partijen, zoals decentrale overheden.
Deelt u de mening dat met een railterminal in Barneveld er minder vervoer over de A1, A28 en A30 nodig is, en dat met een railterminal milieuwinst kan worden geboekt? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek in opdracht van de gemeente Barneveld naar de toekomstige exploitatie van een railterminal in Barneveld is, een inschatting gemaakt van het mogelijke jaarvolume. Het is vooralsnog onduidelijk of hiermee het vrachtverkeer op de snelwegen ook (deels) zal verminderen. Spoor, weg en binnenvaart bedienen elk deels eigen markten. Het is onzeker hoeveel vrachtverkeer in plaats van over de weg over het spoor vervoerd zal worden.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Barneveld, ProRail, en de Barneveldse Industriële kring na te gaan of een railterminal in Barneveld haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
In het beleidskader spoorgoederenknooppunten (kamerstuk 29 984 nr 230, 20 augustus 2010) staat dat het beleid van de rijksoverheid gebaseerd blijft op een bottom – up aanpak. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat initiatieven voor nieuwe terminals uit de markt dienen te komen en dat een risicodragende partij participeert. De realisatie en de exploitatie van spoorgoederenknooppunten is en blijft vooral een verantwoordelijkheid voor marktpartijen. Bij nieuwe marktinitiatieven voor railterminals zal ProRail bekijken of dergelijke projecten voldoen aan de beleidsuitgangspunten, zoals die verwoord staan in het beleidskader. Ook zal een eerste verkenning worden uitgevoerd naar de ruimtelijke mogelijkheden en de integratie in de omliggende spoorconfiguratie. Vervolgens zal ProRail het project zo goed mogelijk binnen haar mogelijkheden faciliteren, bijvoorbeeld actief meedenken over de uitwerking van de plannen.
Hoe staat u tegenover de ontwikkeling van multimodale terminals langs weg, spoor en water in zijn algemeenheid? Bent u bereid om het verder ontwikkelen van dergelijke intermodale achterlandontsluitingen ten opzichte van de havens van Rotterdam en Amsterdam mee te nemen in de Lange Termijn Spoor Agenda en het Aanvalsplan Goederenvervoer met goederenvervoerders? Zo nee, waarom niet?
Als multimodale terminals blijken te voorzien in een behoefte van de markt, sta ik hier positief tegenover. Deze bevorderen immers dat alle modaliteiten voor het goederenvervoer optimaal kunnen worden benut.
Inmiddels blijkt het huidige landelijke netwerk van inland terminals tot tenminste 2020 voldoende dekkend, mede als gevolg van de financiële ondersteuning door IenM van diverse terminalinitiatieven. Dit blijkt uit het KIM onderzoek naar multimodale achterlandknooppunten (2012). Wel is geconcludeerd dat selectieve versterking/uitbreiding van een aantal bestaande terminals op de belangrijkste (inter)nationale corridors kan zorgen voor hogere frequentie en bundeling van goederenstromen. Dit laatste is van groot belang om de groei van het transport zo efficiënt en duurzaam mogelijk te faciliteren.
Mede daarom ben ik gestart met de MIRT-onderzoeken van de twee goederencorridors: de goederencorridor Rotterdam – Arnhem/Nijmegen – Duitsland en de goederencorridor Rotterdam – Brabant/Limburg – Duitsland. Daarin kijken we breed, over alle modaliteiten, naar de brede range van mogelijke innovatieve oplossingen die regio’s en bedrijfsleven bij hun bereikbaarheidsopgaves en logistieke efficiency kunnen toepassen (nieuwe aanpak van bereikbaarheidsopgaven).
Ik zie beleidsmatige kansen voor een zeer selectieve ontwikkeling van spoorinitiatieven voor continentale containerstromen. Deze moeten gerelateerd zijn aan bestaande multimodale overslaglocaties en gelegen zijn op de drie internationale TEN-T vervoerscorridors of het internationale kernnet (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte). Dit alles om de verwachte groei van het containervervoer als gevolg van Maasvlakte 2 op te kunnen vangen en de vastgelegde modal splitpercentages (65% procent vervoer via spoor en binnenvaart in 2033) te kunnen realiseren.
Hierbij is van belang dat:
Multimodale vraagstukken kunnen via het aanvalsplan goederen aan de orde komen maar zijn niet de primaire de focus van de LTSA deel 2, maar zullen wel onderwerp van gesprek zijn in de structurele goederentafel die vanaf dit jaar is ingericht.
Het nemen van onomkeerbare maatregelen bij sluis Eefde |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de roekenkolonie die bij de sluis Eefde huist in opdracht van Rijkswaterstaat wordt verjaagd?1
Ik ben ermee bekend dat het voor de bouw van de tweede sluis volgens het voorkeursbesluit bij Eefde noodzakelijk is om een roekenkolonie te verplaatsen naar een nabijgelegen locatie.
Waarom wordt er een ontheffing op de flora- en faunawet afgegeven en worden er met het verjagen van de roeken onomkeerbare maatregelen genomen, terwijl de definitieve beslissing en vaststelling van een gewijzigd bestemmingsplan voor de aanleg van een nieuwe sluiskolk volgens het noordelijke alternatief nog niet hebben plaatsgevonden en er met de midden-west ligging een alternatief beschikbaar is?
De Dienst Regelingen heeft een ontheffing op de Flora- en Faunawet afgegeven voor het mogen verplaatsen van de roeken. De gunstige staat van instandhouding van de roek komt door het verplaatsen niet in gevaar omdat hiervoor de noodzakelijke maatregelen worden genomen, zoals het verplaatsen van nesten, het aanbieden van nestmateriaal op de nieuwe locatie en ten slotte het verplaatsen en planten van (extra) bomen.
Tegen de ontheffing is door niemand bezwaar gemaakt. Overigens worden er ter uitvoering van de ontheffing geen onomkeerbare maatregelen genomen voordat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Op 27 februari 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd (IenM/BSK-2012/27005) over mijn voorkeursbeslissing voor de bouw van een tweede sluis aan de noordzijde van de bestaande sluis. De weging van alternatieven heeft in dat kader plaatsgevonden. Het benodigde projectplan is inmiddels in voorbereiding en zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
Bent u bereid om te wachten met het nemen van onomkeerbare maatregelen en verplaatsen van de roekenkolonie tot de definitieve beslissing tot het aanleg van een nieuwe sluiskolk is genomen?
Het verplaatsen van de roeken is een zorgvuldig proces. Het kan twee jaar duren voordat alle roeken op de nieuwe locatie gaan nestelen. Het is noodzakelijk dat de geleidelijke verplaatsing van de roeken nog voor het komende broedseizoen begint. Later starten betekent dat het langer duurt voordat de tweede sluis beschikbaar is, met zowel directe als indirecte kosten en economische schade tot gevolg. Totdat de besluitvorming rond de bouw van de sluis (projectplan en bestemmingsplan) formeel is afgerond, worden er voor de roekenkolonie geen onomkeerbare maatregelen genomen. Dit betekent concreet dat er geen bomen zullen worden gekapt en het de roeken dus niet onmogelijk wordt gemaakt om op de huidige locatie te gaan nestelen.
Hoe reageert u op het bericht dat patiënten met schildklierproblemen van geneesmiddel moeten wisselen, ondanks dat de NHG-richtlijn en de KNMP-richtlijn anders voorschrijven?1 2
In tegenstelling tot wat wordt aangegeven in het door de heer Van Gerven aangehaalde blog, wordt er geen preferentiebeleid gevoerd voor Levotyroxine door zorgverzekeraars voor zover mij bekend. Voor zover wisseling plaatsvindt naar een andere variant van levotyroxine liggen daar kennelijk andere oorzaken aan ten grondslag. In zijn algemeenheid merk ik op dat op de websites van de zorgverzekeraars is na te gaan of er een preferentiebeleid wordt gevoerd voor een geneesmiddel.
Bent u er van op de hoogte dat patiënten die middelen gebruiken met de werkzame stof levothyroxine problemen kunnen ondervinden bij het overstappen naar een ander merk geneesmiddel, omdat de dosering anders is en de hulpstoffen anders zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er voorts van op de hoogte dat patiënten derhalve bij het wisselen van merk extra controle moeten ondergaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u er in dat verband van dat zorgverzekeraars patiënten dwingen over te stappen op een ander merk geneesmiddel omdat dit preferent is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de paar euro die bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken opweegt tegen de last die patiënten met schildklierproblemen hierdoor ondervinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voorrekenen hoeveel bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken? Kunt u daarnaast voorrekenen hoeveel kosten gemoeid zijn met de extra controles die moeten worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zorgverzekeraars gaan voorbij aan de richtlijnen van het NHG en de KNMP, en patiënten met schildklierproblemen dwingen over te stappen op een ander merk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts en de apotheker gaan zitten, en voorschrijven welk geneesmiddel de patiënt krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie dat zowel de NHG-richtlijn als een KNMP-richtlijn nooit door een zorgverzekeraar mogen worden overruled? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze praktijk te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naast levothyroxine nog andere geneesmiddelen waar dit probleem zich voordoet? Welke last ondervinden patiënten in die gevallen van dit beleid van de zorgverzekeraars? Wat gaat u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.