De ernstige gevolgen van de in 2013 doorgevoerde accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de persberichten van de Vereniging van Nederlandse Brouwers, en de branchevereniging van merkhouders van gedistilleerde dranken Spirits NL, waarin melding wordt gemaakt van de ernstige gevolgen van de in 2013 doorgevoerde accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken?1
Ja.
Is het waar dat voor de sector gedistilleerd als geheel in 2013 slechts 3 miljoen extra aan accijnzen werd binnengehaald, maar dat circa 10 miljoen liter sterke drank minder werd verkocht, hetgeen overeenkomt met een zesde van de totale omzet? Erkent u dat er een directe relatie is tussen verhoging van accijnzen enerzijds, en daling van omzetten anderzijds, met als gevolg dalende btw- en accijnsinkomsten voor de schatkist?
De realisaties van de accijnsopbrengsten in 2013 komen beschikbaar bij het Financieel Jaarverslag (FJR) 2013, net zoals de gerealiseerde ontvangsten in 2013 van alle andere belastingsoorten. Het FJR wordt jaarlijks op de derde woensdag in mei aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor de btw-ontvangsten geldt dat deze afhankelijk zijn van het geconsumeerde aantal liters alcoholhoudende dranken en de gemiddelde verkoopprijs van deze liters. De accijnsontvangsten op alcohol zijn gebaseerd op het door fabrikanten en handelaren aan detaillisten verkochte volume en zijn afhankelijk van het gemiddelde alcoholpercentage of, voor bier, het extractgehalte, uitgedrukt in percenten Plato. Er kan derhalve geen één op één relatie worden gelegd tussen accijnsontvangsten en btw-ontvangsten.
Is het waar dat de verhoging van de accijns op sterke dranken met 10% in 2013 voor bier heeft geleid tot een marktdaling van 3% en dat hierdoor het verlies aan btw-inkomsten (€ 28 miljoen) groter is dan de extra accijnsinkomsten in 2013 (naar verwachting € 24 miljoen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar, dat een marktdaling van ruim 3% – nog afgezien van indirect banenverlies leidt tot een verlies van 300 directe banen bij brouwerijen?
Het CBS registreert de (directe) werkgelegenheid per sector. Het CBS geeft niet per sector aan hoeveel werknemers ten behoeve van deze sector in andere sectoren werken (indirecte werkgelegenheid). Evenmin kan een directe relatie worden gelegd met de accijnsverhoging van 2009. De werkgelegenheid hangt af van veel economische factoren.
Is het waar, dat de directe en indirecte werkgelegenheid in de sector na 30% bieraccijnsverhoging in 2009 in de periode 2008–2012 met 14,7% is gedaald?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat vooral zelfstandige slijterijen, handelsondernemingen en distilleerderijen vaak familiebedrijven – de prijs betalen voor opeenvolgende verhogingen van accijnzen op gedistilleerde dranken en dat zij ook de prijs betalen voor oneerlijke concurrentie met het buitenland? Kunt u een overzicht geven van faillissementen in de sector sinds 2008?
Het accijnstarief voor overige alcoholhoudende producten (waaronder gedistilleerd) is sinds 2006 hetzelfde gebleven. Naar aanleiding van het Begrotingsakkoord 2013 is het tarief voor overige alcoholhoudende producten per 1 januari 2013 verhoogd. De maatregelen in het Begrotingsakkoord 2013 waren nodig om de overheidsfinanciën structureel te verbeteren. Hiervoor zijn moeilijke maatregelen nodig, die van iedereen in de samenleving een bijdrage vragen. In de Grenseffectenrapportage van september 2013 is uitgebreid ingegaan op de effecten van deze accijnsverhoging.2 Hierin werd geconcludeerd dat er op dat moment onvoldoende aanleiding was om in macro-termen een derving van enige omvang toe te rekenen aan grenseffecten, gezien de ontwikkeling van de accijnsopbrengsten van alcoholhoudende dranken in 2013. Overigens neemt Nederland, wat betreft de hoogte accijnstarieven van overige alcoholhoudende dranken, een middenpositie in tussen Duitsland en België.
Uit contact met het CBS is gebleken dat een overzicht van faillissementen in de drankensector niet beschikbaar is. Het CBS beschikt alleen over een zeer grofmazige indeling van faillissementen, waaruit de faillissementen in de drankensector niet kunnen worden afgeleid.
Deelt u de mening dat drank-accijnsverhogingen «méér kapot maken dan ons lief is», en dat niet alleen de consument en de producent aantoonbare schade ondervinden, maar ook de schatkist?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de sector dat wie rationeel naar de accijnscijfers kijkt, ziet dat een accijnsverlaging niet alleen goed kan zijn voor de sector en de consument, maar óók voor de schatkist?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u bij de algemene evaluatie van de (gevolgen van) accijnsverhogingen ook de gederfde btw-inkomsten als gevolg van omzetdalingen betrekken?
Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om de uitkomsten van een evaluatie van de gevolgen van de accijnsverhoging van diesel en LPG, met name voor verkopen in de grensstreek, met beide Kamers te zullen delen. De uitkomsten van deze evaluatie verwacht ik in de tweede helft van mei aan de Kamers te kunnen sturen. De evaluatie zal plaatsvinden aan de hand van leveranties van oliemaatschappijen en analyse van de accijnsopbrengsten van diesel en LPG. De btw-afdracht over de omzet van pomphouders hangt niet alleen af van de verkochte hoeveelheid brandstof, maar ook van de brandstofprijzen. Tevens verkopen pomphouders niet alleen brandstof maar ook andere producten. Daarnaast drukt op de verkoop voor zakelijk gebruik geen btw. Het onderscheid naar zakelijk en niet-zakelijk verkeer is relevant om het btw-effect te berekenen. Als het grenseffect alleen optreedt bij zakelijk verkeer is er geen BTW-derving. Als het alleen niet-zakelijk verkeer betreft is er wel een BTW-effect. Voor een goede analyse op de btw-ontvangsten is een meer diepgaand onderzoek nodig waarvoor geen tijd is, gegeven de druk om zo snel mogelijk inzicht te geven in de verkoop van liters brandstof. De btw-afdracht kan daardoor niet in de evaluatie van de accijnsverhoging worden betrokken.
De financiële sleuteltabel van het Ministerie van Financiën2 geeft indicatief de budgettaire opbrengsten en dervingen weer van wijzigingen in de belastingen; acht u de sleuteltabel voor 2014 nog betrouwbaar, waar het de opbrengst van alcoholaccijnzen betreft? Zo neen, wanneer past u de tabel aan?
De sleuteltabel wordt jaarlijks herijkt en geeft tot de eerstvolgende publicatie een betrouwbaar indicatief beeld van de budgettaire opbrengsten en dervingen van wijzigingen in de belastingen. In de sleuteltabel wordt geabstraheerd van mogelijke gedragseffecten (in lijn met de begrotingsregels). Gedragseffecten kunnen zich natuurlijk wel voordoen.
Over allochtone homohaters uit Amersfoort |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is zijn eigen schuld»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw over het gegeven dat er opnieuw een man is weggeterroriseerd vanwege zijn geaardheid en naar eigen zeggen het slachtoffer is van (doods)bedreigingen, discriminatie, scheldkanonnades, het bekogeld worden met stenen tijdens het uitlaten van de hond, het uit zijn handen trappen van boodschappentassen, beschadigingen aan zijn auto en andere pesterijen door «een stuk of 30 tot 40 allochtone jongeren» uit de wijk?2
Ik vind het onacceptabel als mensen op grond van hun seksuele voorkeur, genderidentiteit of welke andere grond dan ook gepest en gediscrimineerd worden en zich daardoor niet veilig voelen zichzelf te kunnen zijn. Dat geldt voor de woonomgeving, maar ook voor andere domeinen zoals school, werk, sport en zorg.
Deelt u de visie dat niet de slachtoffers van bedreiging, intimidatie en geweld de wijk horen te verlaten, maar dat het gewelddadige tuig zou moeten vertrekken? Zo neen, waarom niet?
Daders moeten worden aangepakt en slachtoffers beschermd. Dat is het uitgangspunt van aanpak van pesten en discriminatie voor iedere lokale veiligheidsdriehoek (burgemeester, openbaar ministerie en politie). Het is aan de rechter om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen. Uitzetten van mensen met de Nederlandse nationaliteit is hierbij niet aan de orde.
Om daders te kunnen bestraffen, evt. via gedwongen verlaten van de wijk, moet het slachtoffer aangifte doen én moet er sluitend bewijs zijn. Dat laatste is in geval van pesten en discriminatie vaak lastig. Ook dan is het echter belangrijk dat het gezag zich laat zien, voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is goede communicatie tussen betrokken instanties, slachtoffer en buurt van essentieel belang.
Mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik ondersteunen acties om de alertheid van gemeenten en de aangiftebereidheid van lhbt’s te vergroten en de opvang van slachtoffers te verbeteren, onder meer via samenwerking met lokale COC-afdelingen, anti-discriminatievoorzieningen en Roze in Blauw (het roze politienetwerk) en de landelijke Gay-Straightalliantie «Natuurlijk Samen». Daarnaast ondersteunen mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik verschillende activiteiten van gemeenten (G4) en lhbt-organisaties om de veiligheid en sociale acceptatie van lhbt’s te vergroten in kringen waarin homoseksualiteit gevoelig ligt.
Deelt u de mening dat de massa-immigratie en islamisering de emancipatie van homo's in de weg staan, gezien het feit dat allochtonen procentueel fors zijn oververtegenwoordigd in statistieken over anti-homogeweld3 en niet-westerse allochtonen homoseksualiteit zien als «iets van westerlingen en ongelovigen en de afwijzing legitimeren vanuit de religie?4 Zo neen, hoe ziet u dit dan?
Nee. Uit het politieonderzoek dat u aanhaalt blijkt dat zowel slachtoffers als daders van anti-homogeweld in de openbare ruimte vaak autochtone jongemannen zijn. Afgezet tegen de omvang van bevolkingsgroepen zijn bij de daders jongens met een Marokkaanse achtergrond inderdaad oververtegenwoordigd. De cijfers geven echter weinig informatie over anti-homogeweld in de woonomgeving. Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 2013, komt naar voren dat in religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksualiteit gemiddeld inderdaad lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders, met name als homoseksualiteit «dichtbij» komt: in de openbare ruimte, op school, in het eigen gezin. De meerderheid staat echter neutraal tot positief tegenover het idee dat homoseksuelen hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen. Tenslotte: een gebrek aan sociale acceptatie betekent niet automatisch geweld tegen lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders.
Bent u bereid eindelijk te stoppen met het beleid van pappen en nathouden en zo spoedig mogelijk in te zetten op zwaardere straffen, huis- en wijkuitzettingen, uitzetting van criminele vreemdelingen en criminelen met een dubbele nationaliteit (na denaturalisatie)? Zo neen, waarom laat u de problemen alleen maar groeien?
Zie antwoord vraag 3.
Een gevaarlijke Zwitserse jeugdcrimineel die in Nederland in een luxueus hotel is geplaatst |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gewelddadige Zwitser in Nederlands wellness-hotel»?1
Ja.
Klopt het dat een Zwitserse jeugdcrimineel met een ellenlang strafblad door de Zwitserse overheid is overgeplaatst in een luxueus hotel in Nederland, waar hij zijn opleiding tot professioneel thaibokser voort kan zetten?
Uit navraag bij de Zwitserse autoriteiten op 7 maart 2014 is het volgende gebleken. Het gaat om een jeugdige Zwitser die in Zwitserland is veroordeeld. Hij heeft enkele dagen in Nederland onder begeleiding in een hotel verbleven. Dit betrof tijdelijke huisvesting in het kader van zijn resocialisatietraject en dus geen overplaatsing. Volgens de Zwitserse autoriteiten was er geen indicatie van vluchtgevaar noch van een gevaar voor de Nederlandse samenleving.
De Zwitserse autoriteiten hebben om hen moverende redenen er niet voor gekozen voorafgaand aan of tijdens dit verblijf contact op te nemen met de Nederlandse autoriteiten. Dit had wel behoren te gebeuren. Het al dan niet weigeren van de toegang van betrokkene tot Nederland was gezien het voorgaande niet aan de orde. Verder was betrokkene ten tijde van het contact met de Zwitserse autoriteiten op 7 maart 2014 al uit Nederland vertrokken.
Heeft Zwitserland deze overplaatsing in overleg met Nederland gerealiseerd? Zo ja, vindt u het normaal om criminelen te importeren, ze ook nog eens op te leiden tot professionele vechters en onze samenleving aan de risico’s hiervan bloot te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederland al genoeg (geïmporteerde) criminelen heeft en dat deze gast de toegang tot Nederland geweigerd had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Draagt de Nederlandse belastingbetaler op welke wijze dan ook bij aan dit belachelijke begeleidingstraject?
Nee.
Bent u bereid per direct een einde te maken aan deze onzin en de crimineel per direct terug te sturen naar Zwitserland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het betreffende luxe hotel over een speciale trainingsruimte voor jeugdige delinquenten beschikt? Zo ja, wat kost dat de belastingbetaler en bent u bereid de Kamer te voorzien van alle informatie daarover?
Er is geen sprake geweest van een behandeling in het hotel. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de overige vragen.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Nederland nog verder afglijdt naar dit soort «behandelmethodes», nu we hebben kunnen lezen hoe links beleid in Zwitserland heeft geleid tot dit schokkende in de watten leggen van criminelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Zorggroep Oude en Nieuwe Land honderdduizenden euro's verspilt aan zweverige managementcursussen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «honderdduizenden euro’s aan Sezen managerscursussen bij Zorggroep Oude en Nieuwe Land»?1
Ja.
Hoeveel onvrijwillig afgedragen belastinggeld en onvrijwillig afgedragen zorgpremiegeld verspilde Zorggroep Oude en Nieuwe Land aan deze zweefcursussen voor haar managers?
De instelling heeft bekend gemaakt2 dat zij over een periode van 3 jaar gemiddeld € 285.000 per jaar heeft besteed aan advies, coaching en scholing van intramurale en extramurale teams.
Is Zorggroep Oude en Nieuwe Land onbekend met uw megabezuinigingen op de ouderenzorg van meer dan 4 miljard euro waaronder de sluiting van de verzorgingshuizen en het halveren van de thuiszorg?
De Zorggroep Oude en Nieuwe Land is bekend met de kabinetsvoornemens gericht op hervorming van de langdurige zorg.
Klopt het dat de voorzitter van de Raad van Bestuur, de heer Van Soelen, de zweefcursussen af neemt bij het bureau Sezen waar zijn vrouw een bestuursfunctie vervult? Deelt u de mening dat dit riekt naar de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Zorggroep Oude en Nieuwe Land heeft, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, middelen besteed aan advies, coaching en scholing van intramurale en extramurale teams. Volgens deze instelling is de vrouw van de heer Soelen sinds 2011 onbezoldigd bestuurslid bij bureau Sezen. De beoordeling of hier sprake is (schijn) van belangverstrengeling ligt primair bij de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft dit expliciet afgewogen en geconcludeerd dat er hier geen sprake is van belangenverstrengeling.
Klopt het dat bij Zorggroep Oude en Nieuwe Land vorig jaar 1 extern financieel manager 25.000 euro per maand toucheerde? Klopt het dat deze grootgraaier ingevlogen werd door het bedrijf Bascole dat een dochteronderneming is van het bureau Sezen dat de zweefcursussen verzorgde? Deelt u de mening dat dit riekt naar de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
De Zorggroep heeft, zo stelt zij, via bemiddeling van Bascole – dat gelieerd is aan Sezen – een interim leidinggevende voor de afdeling financiën en automatisering in dienst gehad. De jaarverslagen over 2013 moeten nog worden ingediend.
Indien er sprake is van een salariëring die op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNP), dient te worden vermeld in het jaarverslag, zal dat bij de publicatie van het jaarverslag over 2013 blijken. Ook hier geldt dat het aan de Raad van Toezicht is om te beoordelen of in dit concrete geval sprake is van belangenverstrengeling.
Klopt het dat de Raad van Toezicht deze toestand heeft goedgekeurd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik verwijs u naar mij antwoord op vraag 4 en 5.
Klopt het dat het bedrijf Sezen ook zweefcursussen verzorgde voor het college van BenW in de Noordoostpolder en dat wethouder Ruifrok (PvdA) mede daarom moest vertrekken? Zo ja, waarom gaan deze toestanden dan gewoon nog door maar dan bij een zorginstelling?
Het oordeel over cursussen voor lokale bestuurders laat ik aan de lokale democratie. Wat betreft zorginstellingen geldt dat het primair aan hen zelf is om te bepalen welke uitgaven worden gedaan voor opleidingen en cursussen. De Raad van Toezicht ziet hier op toe.
Hoe kan het dat het opnieuw niet het Ministerie van VWS zelf is die dit soort misstanden aan het licht brengt en uit bant maar in dit geval de lokale partij ONS Noordoostpolder?
Ik verwijs u naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Het bericht ‘Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid niet veilig op straat en in eigen huis kunnen verblijven en dat er direct een oplossing moet komen voor deze problematiek?
Ja, ik vind het onacceptabel dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid zich niet veilig voelen. Verder kan ik me voorstellen dat bij de burgers een gevoel van onbegrip overheerst in dergelijke situaties. Duidelijk is dat dergelijk gedrag vraagt dat de lokale driehoek er bovenop zit, het gezag zich laat zien en de voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is een goede informatievoorziening binnen de gemeente cruciaal en communicatie tussen de betrokken instanties – en richting slachtoffers en de buurt – van essentieel belang. Het is dus de taak van lokale autoriteiten om
deze problemen in de gemeente op te lossen. Mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en ik dragen er zorg voor dat de randvoorwaarden voor een goede communicatie en informatievoorziening aanwezig zijn.
Hoeveel gelijksoortige gevallen van bedreiging, mishandeling en terroriseren omwille van geaardheid vinden jaarlijks in Nederland plaats? Hoe staat het met de aangiftebereidheid van slachtoffers? Zijn hier cijfers over beschikbaar?
Het rapport van de Nationale Politie «Anti-homogeweld in Nederland, een analyse van (dreiging van) fysiek anti-homogeweld» van 22 januari 2014 toont een landelijk beeld van de aard en omvang van geweld tegen homoseksuelen. Daarvoor werd gekeken naar de registratie bij de politie in de periode van 1 januari 2009 tot september 2013. In die periode waren er 769 meldingen, wat neerkomt op een gemiddelde van drie meldingen per week. De cijfers geven geen compleet beeld van het aantal gevallen van anti-homogeweld, omdat lang niet alle zaken bij de politie worden gemeld. Het meest voorkomende type delict is mishandeling (31,5%), daarna bedreiging (16,9%) en zware mishandeling (6,7%). Verder zijn er gevallen geregistreerd van diefstal met geweld, openlijke geweldpleging, straatroof en vechtpartij/ruzie.
Specifieke cijfers over de aangiftebereidheid van slachtoffers van discriminatie op basis van seksuele geaardheid zijn niet bekend. Voor het vergroten van de aangiftebereidheid onder deze groep is eind 2013 door het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD-politie) een campagne gestart. Het doel hiervan is de bewustwording te vergroten zodat altijd aangifte wordt gedaan. De campagne loopt gedurende zes maanden en bestaat onder andere uit een banner op de homepage van gay.nl en advertenties in geschreven media zoals de Gaykrant, Gay & Night en Zij aan Zij. Het kabinet werkt thans aan de vormgeving van een landelijke campagne om bewustwording en aangifte- en meldingsbereidheid van burgers te vergroten, zoals destijds is toegezegd in het AO van 14 maart 2013. Daarbij wordt de wens van gemeenten en veldpartijen, om de campagne te richten op het mobiliseren van medemensen en maatschappelijk middenveld om klachten namens slachtoffers in te dienen, meegenomen.
Begrijpt u het onbegrip van de burger over dergelijke terreur? Wat bent u van plan te ondernemen om tot een oplossing van deze problematiek te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke belemmeringen die adequaat optreden tegen deze vorm van terreur voorkomen?
De wettelijk beschikbare instrumenten om ongewenst gedrag in de woonomgeving tegen te gaan volstaan. Door gemeenten kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, zoals gedragsaanwijzingen op basis van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, cameratoezicht, opnameapparatuur, een alerteringsysteem voor slachtoffers, aware-kastjes met een opvolgingsprotocol, een mobiele politiepost of het inzetten van de ME.
Om een goed beeld te krijgen van de omstandigheden van het geval, moet de wijkagent vroegtijdig contact leggen met de melders. De wijkagent dient snel zicht te krijgen op de dadergroep en de kwestie snel op te schalen naar het Regionaal Discriminatie Overleg en de lokale driehoek.
Bent u bereid de lokale autoriteiten te ondersteunen bij het oplossen van dit probleem?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven hebben de Minister van OCW en ik maatregelen genomen om gemeenten te ondersteunen. Wanneer een gemeente daar behoefte aan heeft ben ik altijd bereid om met hen in gesprek te gaan om te bezien aan welke aanvullende ondersteuning behoefte bestaat.
Problemen met foute overschrijvingen met IBAN |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de klachten van bankklanten dat er bij IBAN niet meer wordt gekeken bij overboekingen of de opgegeven naam en het opgegeven rekeningnummer overeenkomen?
Ja.
Klopt het dat er als er bij IBAN één cijfer (van de in totaal 18 cijfers) verkeerd wordt ingevuld, het geld naar de verkeerde persoon wordt overgemaakt en dat het dan aan de klant zelf is om dat geld terug te krijgen? Zo ja, waarom is dit het geval? Waarom wordt de naam niet gecontroleerd door banken bij IBAN? Zou dat niet heel veel ellende voorkomen?
Een typefout bij het invoeren van een IBAN resulteert vrijwel altijd in een onjuist IBAN, zodat ook geen geld naar een verkeerde persoon of bedrijf kan worden overgemaakt. Het IBAN is namelijk opgebouwd als een zelf-controlerend rekeningnummer en kent een geïntegreerde controle op basis van de (wiskundige) modulo 97-proef.1 Het controlegetal van het IBAN ondervangt type- of schrijffouten. De naam-nummercontrole werd in het «oude» Nederlandse betalingsverkeer met name voor oud-Postbanknummers gebruikt. De oud-Postbanknummers kennen geen geïntegreerde controle. Binnen het betalingsverkeer met uitsluitend gebruik van het IBAN heeft de naam-nummercontrole dus geen meerwaarde. Het gebruik van het IBAN is niet de oorzaak van onjuiste overboekingen, maar juist een oplossing hiervoor.
Daarnaast is de naam-nummercontrole een proces dat erg foutgevoelig is. Het leidt er namelijk ook toe dat betalingen op basis van juist ingevoerde rekeningnummers worden tegengehouden doordat de meegegeven namen niet exact overeenkomen met de tenaamstellingen van de rekeningen (dit speelt bijvoorbeeld veel bij en/of rekeningen). Zowel consumenten als bedrijven ondervinden hier nadeel van doordat betalingen niet worden uitgevoerd.
Heeft u ook verschillende signalen ontvangen van mensen die abusievelijk geld verkeerd overmaakten en daarvan problemen ondervonden? Zijn er cijfers bekend over hoeveel misbetalingen er sinds de invoering van IBAN zijn geweest? Zo ja, in hoeverre is er sprake van een duidelijke stijging sinds de invoering van IBAN?
Het komt voor dat consumenten en bedrijven op basis van een verkeerd ingevoerd rekeningnummer geld overmaken naar een ander rekeningnummer dan bedoeld. Bijvoorbeeld doordat een factuurnummer i.p.v. een rekeningnummer wordt ingevuld.
Tijdens de huidige «duale periode», de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN, zien de Nederlandse banken een stijging van het aantal misbetalingen. Deze problematiek is vooral aan de orde bij oud-Postbankrekeningnummers, die geen zelf-controlerende functie kennen. Een foutief ingevoerd oud-Postbankrekeningnummer kan namelijk door een conversiedienst automatisch omgezet worden in een correct opgebouwde (maar onbedoelde) IBAN.2
Een voorzichtige inschatting van deze problematiek geeft aan dat gedurende deze duale periode, ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand naar een onjuist (of onbedoeld) rekeningnummer worden overgeboekt. De bedragen die hiermee onjuist worden overgeboekt variëren sterk. Maar de inschatting van De Nederlandsche Bank is dat 18 miljoen euro per maand onjuist wordt overgeboekt. Dit resulteert in een bedrag ongeveer 200 miljoen euro op jaarbasis. Gemiddeld komt 77,5% van de onjuist overgeschreven bedragen binnen dit proces terug. Het restant, grofweg 50 miljoen euro op jaarbasis, kan door de overschrijver buiten het bancaire proces op juridische gronden teruggevorderd worden.
Waarom is het wel mogelijk om incasso-opdrachten te storneren maar foutieve overboekingen niet? Welke mogelijkheden zijn er om het terughalen van foutieve overboekingen te vergemakkelijken zonder dat het risico op wanbetalingen toeneemt?
Een overboeking wordt geïnitieerd door een consument of bedrijf, op basis van het ingevoerde rekeningnummer. Dit is een onherroepelijke betaling aan een begunstigde en dat geeft de begunstigde zekerheid. Banken moeten er uiteraard voor zorgen dat opdrachten conform de ingevoerde gegevens verwerkt worden maar rekeninghouders hebben een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het invullen van de correcte rekeningnummers.
Zoals bevestigd door de Nederlandse rechter kan en mag een bank geen invloed uitoefenen op de verwerking van een via internetbankieren gegeven opdracht tot overboeking. Dit is een finale (of onherroepelijke) betaling aan een begunstigde en dat geeft de begunstigde zekerheid. Om deze reden kan er ook geen sprake zijn van een zorgplicht voor de bank.3 Bij incasso-opdrachten is stornering wel mogelijk omdat deze opdrachten niet geïnitieerd worden door de betaler maar door de begunstigde. Dit storneringsrecht is onderdeel van de productvoorwaarden en de consumentenbeschermingsmaatregelen van de (standaard-)incasso.
Om het terugvorderen van onjuiste overboekingen voor klanten te faciliteren hebben banken het (interbancaire) proces «onverschuldigde betalingen» ingericht. Hierbij neemt de bank van de overschrijver contact op met de onterechte ontvanger. Dit is een zorgvuldig proces omdat dit anders de mogelijkheid biedt om onder valse voorwendselen overboekingen terug te laten boeken. Zo is de medewerking vereist van de onterechte ontvanger. Indien de overschrijver en ontvanger er middels het proces «onverschuldigde betalingen» niet onderling uitkomen, kan het geld door de overschrijver met een juridische procedure teruggevorderd worden.
Wilt u in samenspraak met de sector de mogelijkheden om foutieve overboekingen te voorkomen en, indien nodig, terug te halen inventariseren? Zo ja, wilt u dit onderwerp op de agenda zetten voor het volgende Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)?
Het gebruik van het IBAN blijkt niet de oorzaak van het fenomeen «foutieve boekingen», het biedt juist een oplossing hiervoor. Om deze reden is het naar mijn mening niet nodig dit onderwerp op de agenda te (laten) zetten van de volgende MOB-vergadering van 21 mei 2014.
Het Nationaal Forum Sepa-migratie (NFS) adviseert mede om deze reden ook voor consumenten zo snel mogelijk te migreren naar SEPA en geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de overgangsperiode na 1 augustus nog met enige tijd te verlengen. Bij de formulering van dit advies zijn, in overleg met consumentenorganisaties, de voor- en nadelen voor consumenten uitgebreid afgewogen. Naar aanleiding van deze uitgebreide afweging lijkt het volgens de NFS-leden en mijzelf het meest verstandig om de conversiediensten voor consumenten niet langer dan tot 1 augustus van dit jaar aan te bieden.
Boringen naar onconventioneel gas in Oekraïne |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Altijd Wat over de boringen naar onconventioneel gas (schaliegas) van Shell in Oekraïne?1
Ja.
Is het gebruik van open bassins voor de opslag van vervuilde boorvloeistof en frackwater toegestaan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder voorwaarden. Het gaat hier om tijdelijke bassins. In Nederland is het gebruik van open bassins om tijdelijk (boor) vloeistoffen in op te slaan niet als zodanig verboden bij de wet. Wel is via een uitgebreid vergunningen systeem gereguleerd dat de (tijdelijk aanwezige) bassins (indien gebruikt) aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.
Vindt u het acceptabel dat een Nederlands bedrijf in het buitenland dergelijke opslagtechnieken toepast? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om Shell te bewegen deze techniek niet toe te passen?
Ja, mits voor deze tijdelijke bassins wordt voldaan aan de vigerende regelgeving en dat Shell zich ervan heeft verzekerd geen extra milieuschade toe te brengen.
Bent u bereid bij Shell navraag te doen waarom in Oekraïne deze technologie wordt toegepast en niet gebruik wordt gemaakt van opslag in gesloten tanks?
Ja, dat heb ik gedaan. Shell gebruikt alleen open bassins in het conventionele gas exploratie project voor de tijdelijke opslag van boorvloeistoffen, inclusief een vloeistofdichte afdekking van de bodem. Dit is conform Oekraïense wet- en regelgeving.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het contract dat Shell heeft gesloten met de Oekraïense staat een derde contractpartner is opgenomen, namelijk het Oekraïense bedrijf Nadra Yuzisvka? Bent u ervan op de hoogte dat 10% van de winsten van dit bedrijf gaan naar het bedrijf SPK Geoservice?
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ja, daar ben ik van op de hoogte.
Bent u op de hoogte van de vermoedens van corruptie gekoppeld aan SPK Geoservice en de mogelijke banden met de Oekraïense ex-president Janoekovitsj en zijn aanhang?
Ja.
Bent u bereid bij Shell navraag te doen over contractpartner Nadra Yuzivska en de vermoedens van corruptie die verbonden zijn aan het bedrijf SPK Geoservice?
Ja, dat heb ik inmiddels gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereidt bij Shell navraag te doen wie de eigenaars zijn van SPK Geoservice?
Ja, dit is overigens openbare informatie.
Vindt u dat Shell zich volledig houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van milieu? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Shell hier aan gaat voldoen?
Tot dusver heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat Shell in de Oekraïne niet conform de OESO Richtlijnen handelt.
Vindt u dat Shell zich volledig houdt aan de OESO richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van corruptiebestrijding? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Shell hier aan gaat voldoen?
Shell heeft – naar eigen zeggen – uitgebreid due diligence uitgevoerd naar SPK Geoservice en haar aandeelhouders, zoals verificatie van persoons- en bedrijfsgegevens op basis van diverse internationale sanction & embargo lijsten en law enforcement databases, en interviews met de aandeelhouders van SPK en met personen die met SPK hebben samengewerkt. Er is ook uitgebreid onderzoek gedaan naar de tender proces waarin SPK haar aandeel in het Yuzivska project heeft gewonnen. Op basis van die onderzoeken was er geen aanleiding om corruptie te vermoeden. Ik heb Shell gevraagd de ontwikkelingen rondom dit bedrijf nauwlettend te volgen.
Ruzie binnen de perinatale zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ruzie binnen de perinatale zorg»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de monodisciplinaire richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Obsteterie & Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) niet goed op elkaar zijn afgestemd?
In de geboortezorg wordt gestreefd naar integrale zorg. Het College Perinatale Zorg (CPZ) werkt op landelijk niveau aan een zorgstandaard integrale geboortezorg waarmee de «witte vlekken» tussen de verschillende richtlijnen en protocollen worden opgelost. Het CPZ realiseert dit met alle betrokken partijen in de geboortezorg en dat zijn er meer dan alleen verloskundigen en gynaecologen. De landelijke zorgstandaard vormt de basis voor de regionale geboortezorg. Dat betekent dat alle acties in de geboortezorg in de toekomst op regionaal niveau met elkaar zijn afgestemd en afgesproken en terug te vinden zijn in de nieuw te maken protocollen, zorgpaden en dergelijke. Waar dat nu nog niet het geval is, zal dit in de komende periode moeten worden opgepakt.
Kunt u uitleggen waarom het de beroepsgroepen maar niet lukt te komen tot regionale integrale geboortezorgstandaarden? Op welke termijn wilt u dat regionale integrale geboortezorgstandaarden wel tot stand zijn gekomen? Welke mogelijkheden heeft u om daar voor te zorgen? Hoe en wanneer gaat u deze inzetten?
In alle regio’s, maar in verschillende fasering, is men bezig de kwaliteit van de geboortezorg te verbeteren. Waar partijen in de regio tegen aan lopen is dat het veel tijd en energie vraagt om, naast het andere werk, met elkaar te komen tot een gezamenlijk gedragen programma of plan voor de regionale geboortezorg. Sommige regio’s zijn in dit proces verder gevorderd dan andere. De regio’s presenteren zich op de website www.goedgeboren.nl van het CPZ. Niet alleen vergt het tijd en energie van de zorgverleners om dit naast hun andere werk te doen, ze hebben bij het komen tot een gezamenlijk plan ook specifieke ondersteuning nodig. En deze ondersteuning is niet overal beschikbaar of wordt beschikbaar gesteld. Ik wil samen met het CPZ en zorgverzekeraars nagaan hoe regio’s hierbij beter kunnen worden gefaciliteerd. Wat de regio’s in ieder geval zal helpen is dat het CPZ verwacht in de tweede helft van 2014 de eerste versie van de landelijke zorgstandaard geboortezorg te kunnen vaststellen. Deze landelijke zorgstandaard dient in elke regio vertaald te worden naar een regionaal geboortezorgprogramma.
Vindt u het ook zo schrijnend dat afstemmingsproblemen tussen de NVOG en de KNOV ten koste gaan van de gezondheid van baby’s en moeders?
Om de afstemmingsproblemen tussen de NVOG en de KNOV te helpen oplossen zijn VWS-ambtenaren afgelopen december met deze partijen en het CPZ in gesprek gegaan. In het gesprek zijn de verschillen van inzicht tussen partijen aan de orde gekomen en zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop deze verschillen worden aangepakt. Daarbij is de keuze gemaakt om het CPZ het voortouw te geven. Het CPZ komt één dezer dagen met een rapportage over de samenwerking in de geboortezorg. Ik heb afgesproken deze rapportage aan u toe te sturen.
Wat gaat u doen om integrale samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen te bevorderen nu blijkt dat de KNOV haar leden oproept om vooral de zelfstandige rol van de verloskundige als zorgverlener en poortwachter te beschermen? Wat vindt u van de houding van de KNOV?
Ik vind een oproep om «oude» posities te beschermen niet passen bij het streven om te komen tot integrale geboortezorg. Ik keur een dergelijke oproep dan ook af. Het moet in de zorg niet gaan over het beschermen van posities, het moet gaan over het geven van de juiste zorg op het juiste moment aan de juiste patiënt/cliënt. Bij integrale zorg is het de kunst om elkaars expertise te leren kennen, te waarderen en te benutten bij het gezamenlijk verlenen van zorg.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KNOV het College Perinatale Zorg (CPZ) liever in een adviserende rol dan in een besluitvormende rol ziet, terwijl de beroepsgroepen er zelf niet uit lijken te komen?
Het CPZ is ingesteld om de adviezen uit het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte te doen implementeren. De uitvoering van de adviezen vindt plaats in de regio’s, daar wordt daadwerkelijk zorg verleend. Ik denk niet dat het doel van het CPZ kan worden bereikt vanuit een louter adviserende rol. Het CPZ moet leiding nemen om zaken voor elkaar te kunnen krijgen. Het CPZ benut daarbij de expertise van professionals in de geboortezorg. Dat betreft overigens naast verloskundigen en gynaecologen nog een breed scala aan andere zorgprofessionals zoals bijvoorbeeld kinderartsen, (Obstetrie en Gynaecologie) verpleegkundigen en kraamverzorgenden.
Bent u van plan om de rol en de instrumenten van het CPZ te versterken zodat zij dwingender kan optreden ter bevordering van integrale samenwerking binnen de perinatale zorg? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de indruk dat het CPZ goed uit de voeten kan in haar huidige positie en met haar huidige bevoegdheden. Als het CPZ zelf behoefte heeft aan verandering van haar huidige status en bevoegdheden dan ben ik bereid om daar met het CPZ over te overleggen.
Heeft u de indruk dat zowel de NVOG als de KNOV zich maximaal inzetten om tot integrale geboortezorg en optimale afstemming en samenwerking te komen? Zo nee, wat zou er moeten veranderen?
Ik heb de indruk dat partijen oprecht zijn in hun wens zijn om te komen tot integrale geboortezorg. Partijen hebben echter een verschillende visie op hoe integrale geboortezorg er uit zal komen te zien. Beide partijen verrichten activiteiten die bijdragen aan integrale geboortezorg. Er worden echter ook activiteiten ondernomen die contraproductief zijn aan integrale geboortezorg. Ik vind dat de partijen die zich verbonden hebben aan het CPZ ook de verplichting hebben hun achterbannen te stimuleren naar die integrale aanpak van de geboortezorg. Het domeindenken hoort voorbij te zijn. Belangrijkste punt waar partijen naar mijn idee aan moeten werken is het gebrek aan onderling vertrouwen.
Een slachtoffer die niets wist van het verlof van haar verkrachter |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Slachtoffer van verkrachter wist niets van verlof»?1
Ja.
Klopt het dat een zedenslachtoffer in Zandvoort door een fout van het Openbaar Ministerie niet op de hoogte is gesteld van het proefverlof van haar verkrachter?
Het klopt dat dit slachtoffer niet door het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over het verlof van haar dader. In deze kwestie heeft het Openbaar Ministerie echter conform het beleid gehandeld. Een van de voorwaarden voor het verstrekken van informatie over een veroordeelde door het Informatiepunt Detentieverloop, dat onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie valt, is namelijk dat de veroordeelde tot aan de zitting in preventieve hechtenis moet hebben gezeten. In deze kwestie stond de veroordeelde niet geregistreerd aangezien hij niet in Nederland in voorarrest had gezeten.
Het Openbaar Ministerie is zich bewust van de consequenties van dit beleid voor slachtoffers, zoals in deze zaak. Daarom herziet het Openbaar Ministerie zijn beleid over de informatieverstrekking in het kader van de invrijheidsstelling en bekijkt of er aanleiding is om de voorwaarden voor de actieve informatieplicht aan te passen. Het Openbaar Ministerie streeft er naar dit herziene beleid rond de zomer gereed te hebben.
Deelt u de mening dat het een enorme schok voor het slachtoffer moet zijn geweest om er ineens achter te komen dat de man, die haar vanaf haar tiende jaar ernstig misbruikt heeft, vrij rond loopt in haar woonplaats en zich daar na zijn vrijlating ook definitief zal vestigen? Zo nee, waarom niet?
Het slachtofferbeleid is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van rauwelijkse confrontaties tussen slachtoffers en daders. Om die reden informeert het Openbaar Ministerie, desgewenst, slachtoffers en nabestaanden over het verlof van gedetineerden. In deze zaak is dat niet gebeurd, omdat de veroordeelde om bovengenoemde reden niet stond geregistreerd bij het Informatiepunt Detentieverloop. Ik kan mij de schok voor het slachtoffer goed voorstellen. Zoals aangegeven is ook het Openbaar Ministerie zich bewust van dergelijke consequenties en geeft dit aanleiding om het beleid op dit punt te herzien.
Hoe kon deze fout gemaakt worden en wat gaat u eraan doen om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waar zijn al die mooie woorden gebleven over slachtoffers die mee mogen praten over de aan het verlof te verbinden voorwaarden, nu blijkt dat het slachtoffer zelf navraag moest doen om erachter te komen of er überhaupt wel voorwaarden waren opgelegd?
In de slachtoffergesprekken hoort de officier van justitie aandacht te besteden aan de wensen en behoeften bij de uitvoering van een straf of maatregel, bijvoorbeeld over bijzondere voorwaarden als een contactverbod of een gebiedsverbod. Op basis van geluiden uit de praktijk blijkt dat dit nog kan worden geïntensiveerd. De huidige stand van zaken op dit onderwerp is, dat het OM slachtoffers en nabestaanden vraagt naar hun belangen en wensen met betrekking tot de executievoorwaarden die worden opgelegd bij een straf of maatregel.
Het inwinnen van informatie bij slachtoffers gebeurt op verschillende momenten: via het gesprek dat de officier van justitie of de advocaat generaal heeft met het slachtoffer, en daarnaast ook vanuit het Informatiepunt Detentieverloop (IDV), aangezien de doorlooptijd van vonnis tot einde detentie soms lang duurt, en in die periode de belangen of wensen van slachtoffers veranderd kunnen zijn.
Momenteel bekijkt het OM hoe het berichtenverkeer ten aanzien van de bijzondere voorwaarden die voor slachtoffers relevant zijn tussen de diverse betrokken OM-onderdelen kan worden geoptimaliseerd. Op deze manier zorgt het OM ervoor dat de wensen en behoeften van slachtoffers en nabestaanden worden gehoord.
Klopt het dat daders niet geregistreerd worden bij het Informatiepunt Detentieverloop (dat slachtoffers onder andere op de hoogte houdt van een verlof) als zij niet als verdachte in Nederland in voorarrest hebben gezeten? Zo ja, bent u bereid om te regelen dat ook deze gevallen worden geregistreerd bij het Informatiepunt Detentieverloop? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Zie het antwoord op vraag 2.
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst? Kunt u bij elk van de gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
Vielen de presentaties binnen het Nederlandse beleid, zoals dat in de OESO is afgesproken en met de Kamer gedeeld onder andere op het gebied van substance-eisen?
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen, bij voorkeur nog voorafgaand aan de besloten technische briefing over het stallen van geld door de Oekraïense elite in Nederland die 11 maart aanstaande plaatsvindt?
Wie heeft de deelnemers voor de bijeenkomst in november op de Nederlandse ambassade in Kiev uitgenodigd? Bent u bereid een deelnemerslijst voor deze bijeenkomst met de Kamer te delen?
Hoeveel bijeenkomsten – en in welke landen – staan er de komende vier maanden op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
In de beantwoording van eerdere vragen1 wordt aangegeven dat conform Europese wetgeving onderzoek naar de identiteit van de uiteindelijk belanghebbenden wettelijk verplicht is voor banken en trustkantoren; hoeveel meldingen zijn er in de periode 2010–2013 door banken en trustkantoren gedaan van verdachte transacties en of vermoeden van witwaspraktijken met betrekking tot gelden uit Oekraïne?
Hoe verhoudt dit aantal meldingen zich tot de hoeveelheid kapitaal dat van Oekraïne naar en door Nederland stroomt?
Bij hoeveel van deze meldingen is overgegaan tot vervolging?
Is deze meldingsplicht van vermoeden van fraude of witwassen door trustkantoren en financiële instellingen (die hun geld verdienen met het stallen van vermogens) niet een kwestie van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Conform internationale afspraken gaat de Nederlandse wetgeving tegen witwassen uit van verplichtingen voor zogenoemde poortwachters: instellingen die door hun dienstverlening toegang bieden tot het Nederlandse financiële stelsel. Daartoe behoren financiële instellingen en trustkantoren, maar ook bijvoorbeeld advocaten en notarissen. Deze instellingen zijn verplicht zelf onderzoek te doen naar de identiteit en achtergrond van hun cliënten en transacties van hun cliënten. Met hun expertise zijn de instellingen daartoe het beste uitgerust en kunnen zij het best boordelen of een transactie ongebruikelijk is. Zulke transacties moeten zij melden bij de Financial Intelligence Unit – Nederland. Toezichthouders zoals de Nederlandse Bank (DNB) controleren of instellingen deze verplichtingen naleven. Zo heeft DNB vorig jaar nog maatregelen genomen ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk maandag 10 maart 2014 te beantwoorden?
Ja.
Mogelijke contacten van Kamerleden met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u (of uw medewerker(s) / ambtenaren) – buiten de plenaire- en commissievergaderingen om – contact heeft (/ hebben) met (individuele) Kamerleden over individuele gevallen binnen het vreemdelingenbeleid?
Ja. Deze wijze van contact bestaat al gedurende vele jaren, ook onder mijn voorgangers.
De contacten zien op feitelijke informatie over zaken die aangekaart zijn bij Kamerfracties of zaken waarvan bijvoorbeeld in de media een bepaald beeld is geschetst. Er zijn Kamerleden die alvorens te besluiten of zij hierover Kamervragen willen stellen of anderszins willen interveniëren, zich eerst langs deze weg willen laten informeren over de feiten. Deze (ambtelijke) bijstand vindt plaats om te voorkomen dat Kamerleden mogelijk op basis van onjuiste aannames Kamervragen stellen of interventies plegen. Deze contacten kunnen zowel per mail, in briefvorm, als ook telefonisch plaats hebben. Er bestaat geen overzicht op basis waarvan kan worden aangegeven hoe vaak genoemde contacten plaats hebben.
Evenmin is aan te geven of en hoe vaak deze contacten uiteindelijk leiden tot de in de vraag genoemde interventies. In een deel van de gevallen volgt op het informeel contact, alsnog een formele interventie (brief) of een Kamervraag. Wel kan ik aangegeven dat het zoeken van contact door een Kamerlid als zodanig nimmer aanleiding kan zijn voor een interventie in een procedure of zelfs vergunningverlening.
Zo ja, kunt u de aard van deze contacten toelichten, aangeven hoe vaak deze contacten hebben plaatsgevonden en hoe vaak deze contacten hebben geleid tot een ingreep, bijvoorbeeld het gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid of het uitstellen van een uitzetting die zonder het contact achterwege was gebleven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat openheid over deze contacten, het verloop hiervan en het resultaat hiervan vereist is, zodat de Kamerleden die niet bij dit soort overleg zijn betrokken toch hun controlerende taak kunnen uitoefenen? Zo neen, waarom niet?
Ik meen dat het nagaan van de juistheid van feiten alvorens te besluiten om Kamervragen te stellen begrijpelijk is vanuit de wens om geen onnodige Kamervragen te stellen. Ook kan het verifiëren van de feiten bijdragen aan het voeren van het juiste debat.
Wanneer op basis van de juiste feiten het debat wordt gevoerd of nadere Kamervragen worden gesteld, zal dit dienstig kunnen zijn voor alle bij het onderwerp betrokken Kamerleden.
Hoe verhoudt uw werkwijze dat (tijdens debatten of bij de beantwoording van Kamervragen) niet op individuele zaken wordt ingegaan zich met het (mogelijke) gegeven dat dit buiten de debatten om wel gebeurt?
Dat ik terughoudend ben met het verstrekken van informatie over individuele zaken aan uw Kamer of in het publieke debat botst niet met de mogelijkheid voor Kamerleden om bij mij feitelijke (individuele) informatie te verifiëren.
Deelt u de mening dat achterkamertjespolitiek, die zich afspeelt buiten de waarneming van (de meeste) Kamerleden, ook op het gebied van vreemdelingenzaken achterwege dient te blijven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier in het vervolg vorm aan geven?
Nu de hier beschreven werkwijze voor alle Kamerleden en fracties gelijk is en deze werkwijze tot doel heeft uw Kamer in de gelegenheid te stellen op basis van correcte feiten uw parlementaire werkzaamheden te vervullen, ben ik van mening dat er geen sprake is van «achterkamertjespolitiek». Om diezelfde reden acht ik het niet opportuun deze mogelijkheid voor de leden van uw Kamer te beperken.
Het Masterplan Toekomst IJsselmeer |
|
Arie Slob (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies: Drie jaar niet vissen in IJsselmeer» en «Bond eist compensatie voor IJsselmeervissers»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de mediation over de IJsselmeervisserij nog niet is afgerond, omdat er met het advies nog geen totaalpakket ligt met de benodigde financiële middelen?
Ik acht het van groot belang om met een totaalpakket voor de IJsselmeervisserij te komen, inclusief inzet van financiële middelen. Inzet van middelen uit het voorgestelde transitiefonds, op dit moment € 2,25 miljoen, moet gericht zijn op het bieden van perspectief aan visserijondernemers.
Deelt u de mening van de opstellers van het Masterplan Toekomst IJsselmeer dat er voor het transitiefonds naast het aanvangsbudget van € 2,25 miljoen, waaraan de verschillende partijen hebben bijgedragen, meer structurele financiering nodig is voor herstel van ecologie en visstand, de versterking van de visserijketen en visserijbedrijven, het stimuleren van de omschakeling naar duurzame visserijtechnieken door sport- en beroepsvissers en voor het uitbouwen van de recreatiefunctie van het IJsselmeer?
Het budget van € 2,25 miljoen, dat beschikbaar is gesteld voor transitie naar een duurzame visserij op het IJsselmeer, moet zich richten op een transitie naar een duurzame visserij en herstel van ecologie en visstand. Indien er aanvullend infrastructurele maatregelen nodig zouden zijn, moet daarvoor aanvullende financiering worden gevonden.
Ik wijs in dit verband bijvoorbeeld op de ontwikkeling van de «Markerwadden» waar specifieke financiering voor toegezegd is.
Bent u bereid voor de structurele voeding van dit fonds een relatief gering deel van de opbrengsten uit delfstofwinning (zand) of andere exploitaties (windmolens) in het IJsselmeergebied te gebruiken, zodat deze structurele voeding vanaf 2016 geregeld is?
Het beleid en regelgeving ten aanzien van de door u genoemde activiteiten betreffen mede het beleidsveld van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het kabinet zal op korte termijn reageren op het Masterplan.
Deelt u de mening van de opstellers van het Masterplan Toekomst IJsselmeer dat het noodzakelijk is de visserij op het IJsselmeer voor langere tijd stil te leggen en deelt u de mening dat stilliggen voor een periode van drie jaar slechts tijdelijk helpt als niet tegelijk het aantal visvergunningen structureel wordt gereduceerd?
Binnen twee weken zal ik met mijn reactie op het Masterplan en mijn voorstellen voor een totaalpakket komen.
Deelt u de mening dat het knelpunt met de visstand op het IJsselmeer meerdere oorzaken heeft en dat deze oorzaken lang niet allemaal worden beïnvloed door de vissers en deelt u de mening dat een belangrijke oorzaak de verandering van de waterkwaliteit is?
In het Algemeen Overleg Visserij van 28 november 2013 heb ik op vragen van het lid Geurts (CDA) toegezegd u in maart 2014 te informeren over wat op dit moment bekend is over de relatie tussen de visstand en stuurvariabelen als nutriënten, visserij, schelpdieren, en dergelijke, in de Nederlandse binnenwateren. Deze informatie ontvangt u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, op korte termijn.
Deelt u de mening dat niet van de vissers kan worden gevraagd te stoppen met vissen of zo lang stil te liggen zonder compensatie voor hun investeringen in visvergunningen, materiaal en schepen, zoals eerder ook met de kokkelvissers is gebeurd, en deelt u de mening dat de echte duurzame oplossing het uitkopen van een groot deel van de IJsselmeervissers is en kunt u aangeven hoeveel geld hiervoor nodig is?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid bij te dragen aan de financiering van een dergelijke warme sanering inclusief een overbruggingsregeling van drie jaar voor de vissers die hun vergunning houden en hiervoor geld in te zetten uit de opbrengsten van zandwinning en realisatie van windmolens in het gebied en kunt u aangeven hoeveel geld hiervoor nodig is?
De door mij toegezegde € 1 miljoen is bedoeld voor transitie naar een duurzame visserij en is derhalve niet bedoeld voor sanering. Wat betreft het aanwenden van opbrengsten uit zandwinning, en/of realisatie van windmolens verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er snel duidelijkheid moet komen nu u het visplan heeft afgekeurd en de vissers daarmee per direct in een patstelling terecht zijn gekomen? Bent u bereid, gezien deze nijpende situatie, op korte termijn deze uitkoopregeling te realiseren en kunt u aangeven wanneer u dit besluit neemt?
Ik heb begin februari het Visplan ontvangen en dat als onvoldoende beoordeeld waarop ik de PO in de gelegenheid heb gesteld om op de afwijzingsgronden te reageren alvorens ik mijn definitieve afweging inzake het Visplan maak.
Het ouderschapsplan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Kinderen van de rekening»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De situatie van kinderen in een vechtscheiding is schrijnend. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik willen dat de situatie van deze kinderen verbetert. Daartoe hebben wij bij brief van 31 maart 2014 een uitvoeringsplan naar uw Kamer gestuurd.
Wanneer bent u van plan om het toegezegde beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren naar de Kamer te sturen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het ouderschapsplan alle onderzoeken hierover naast elkaar gelegd dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke onderzoeken neemt u mee?
Ja. Op 20 december 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het WODC rapport «Evaluatie ouderschapsplan» aan uw Kamer aangeboden3. Dit onderzoek is een eerste verkenning. Voor een uitgebreidere evaluatie verwijst het WODC naar te verschijnen resultaten van universitaire projecten, waar het WODC niet bij betrokken is (voor een overzicht, zie pagina 18 van het rapport). De voortgang van deze projecten volg ik met belangstelling.
Wilt u het onderzoek van Ed Spruijt en Inge van der Valk van de Universiteit van Utrecht, waarnaar in het artikel wordt verwezen, betrekken bij het opstellen van het beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren?
Ten behoeve van de WODC evaluatie van het ouderschapsplan zijn door de Universiteit Utrecht gegevens aangeleverd. Deze evaluatie, en derhalve ook deze gegevens, hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik betrokken in het uitvoeringsplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren, dat u op 31 maart 2014 heeft mogen ontvangen. Van recenter onderzoek van de Universiteit Utrecht, op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het ouderschapsplan tot meer vechtscheidingen leidt, ben ik overigens niet op de hoogte.
Welke gevolgen zijn er bekend over het wegvallen van de behandeling van relatieproblematiek zonder psychiatrische diagnose uit het basispakket? Bent u bereid het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) nader advies te vragen over het opnemen van hulp bij relatieproblematiek in het basispakket?
Die gevolgen zijn mij niet bekend. Het CVZ heeft in 2012 een advies uitgebracht over geneeskundige GGZ in het verzekerde pakket. Een van de conclusies was dat (psychosociale) hulp bij werk- en relatieproblematiek niet tot het domein van de geneeskundige GGZ behoort. Dit omdat een psychiatrische of psychische stoornis ontbreekt die geneeskundige behandeling behoeft. Om te bevorderen dat alleen zorg wordt vergoed die verzekerd is, heeft het CVZ voorgesteld expliciet in de Regeling zorgverzekering te regelen dat hulp bij relatieproblemen, die al niet onder de te verzekeren geneeskundige GGZ viel, niet in het Zvw-pakket zit. De Regeling zorgverzekering is in die zin per 1 januari 2013 gewijzigd.
Ik ga het CVZ dus niet vragen om een nader advies in deze.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de effectiviteit van programma’s die gericht zijn op de ondersteuning van partnerschap en/of de bemiddeling bij echtscheiding?
Echtscheiding en kindermishandeling zijn prioriteiten binnen de programmalijn Hulpmiddelen van het ZonMw programma «Effectief werken in de jeugdsector». Dit najaar worden subsidierondes opengesteld waarbinnen het mogelijk is voorstellen in te dienen voor effectiviteitsonderzoek naar interventies en instrumenten. In overleg met ZonMw wordt bezien op welke wijze onderzoek naar de interventies, gericht op emotionele ondersteuning van ouders na een vechtscheiding en het vormgeven van het hernieuwd ouderschap, hierin een plaats kan krijgen.
Het ZonMw-programma «Effectief werken in de jeugdsector» loopt van 2012 tot en met 2019. In december 2013 is binnen de programmalijn Kind en Gezin een project gestart dat een verdere beschrijving en (theoretische) onderbouwing geeft van een eigen kracht versterkende methodiek voor kleuters in (echt)scheidingssituaties: Stoere Schildpadden.
Wat is de stand van zaken betreffende het programma «Effectief werken in de jeugdsector» waarbij «echtscheiding» een prioritair thema is?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht op welke wijze Centra voor Jeugd en Gezin op dit moment hulp bieden bij relatieondersteuning en bijdragen aan het signaleren van ouderlijke conflicten? Zo ja, hoe doen ze dit? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het ZonMw programma «Zorg voor Jeugd» is het relatieondersteunend aanbod vanuit het CJG in augustus 2009 in kaart gebracht. Hieruit is gebleken dat de Centra voor Jeugd en Gezin relatieondersteunende programma’s aanbieden. Dit past inhoudelijk ook in het basismodel van het CJG: het voorkomen van langdurige spanningen in het gezin komt het welbevinden van het kind ten goede. In enkele CJG’s in Nederland is ook een aanbod aan gezinnen rondom scheiding beschikbaar. Er is echter geen landelijke dekkend netwerk. Met de gemeentelijke pilots, zoals genoemd in het uitvoeringsplan, aangehecht bij de brief van 31 maart 2014, wordt gestimuleerd dat op termijn wordt toegewerkt naar een landelijk dekkend netwerk.
Is er een landelijk dekkend netwerk van programma’s die gericht zijn op relatieondersteuning en vermindering ouderlijke conflicten? Zo ja, om welke programma's gaat dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte, dat vechtscheidende ouders vaak hulp mislopen (met alle gevolgen voor de kinderen) omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed in het basispakket en ouders in vechtscheiding zich vaak niet psychiatrisch willen laten onderzoeken (uit angst kinderen kwijt te raken)?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat het CVZ relatieproblematiek niet ziet als een geneeskundige behandeling waardoor het niet wordt vergoed in het basispakket. Gemeenten kunnen er voor kiezen om hulp bij ouderlijke conflicten in te kopen in hun zorgpakket vanaf 2015. Ik ben momenteel met gemeenten aan het bekijken hoe zij bij de transitie van de jeugdhulp zo effectief mogelijk hun hulpverleningsaanbod bij scheiding kunnen inrichten.
Zoals genoemd in de brief van 31 maart 2014, wordt binnen de gemeentelijke pilots bezien op welke wijze relatieondersteuning en mediation onderdeel van het totale pakket kunnen uitmaken.
Op welke wijze wordt hulp bij «ouderlijke conflicten» nu vergoed en door welke instanties wordt deze zorg momenteel geleverd?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat Achmea gigantische winst maakt op de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht dat Achmea 259 miljoen euro winst heeft gemaakt op de basisverzekering en 62 miljoen euro op de aanvullende verzekering?1
Ik neem het bericht van Achmea voor kennisgeving aan.
Kan de conclusie worden getrokken dat de winst over 2013 in werkelijkheid op 619 miljoen euro ligt omdat naast 259 miljoen euro winst op de basisverzekering en 62 miljoen euro winst op de aanvullende verzekering ook nog sprake is van een incidenteel resultaat van 298 miljoen euro waarvan 90 miljoen aan goodwill is afgeboekt?
Uit de jaarcijfers van Achmea blijkt dat Achmea over het premiejaar 2013 een operationeel resultaat behaald heeft van € 259 miljoen op de basisverzekering en € 62 miljoen op de aanvullende verzekering. Het incidentele resultaat van € 298 miljoen valt als resultaat boekhoudkundig in 2013, maar is het gevolg van vrijgevallen voorzieningen getroffen in 2012 en mogelijk eerdere jaren. De € 298 miljoen moet worden gezien als resultaat uit voorgaande jaren.
Kan de conclusie worden getrokken dat Achmea de indruk wil wekken dat de winst op haar zorgverzekeringen lager is dan deze in werkelijkheid is door het toepassen van boekhoudkundige handigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga ervan uit dat Achmea rapporteert volgens de wettelijke internationale boekhoudregels IFRS. Het uitsplitsen van het totale resultaat in een structureel deel en een incidenteel deel is mijns inziens een waardevolle toevoeging ten opzichte van enkel het vermelden van het totale resultaat. Dit komt ten goede aan de transparantie over het behaalde resultaat.
Hoeveel van de 273 miljoen euro die is uitgekeerd aan dividend is afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies? Welk deel van de opgebrachte premies voor de basisverzekering wordt door Achmea niet besteed aan zorg?
Achmea heeft mij laten weten dat er geen sprake is van dividenduitkeringen afkomstig uit de voor de basisverzekering opgebrachte premies. Het resultaat uit zorgactiviteiten blijft in het zorgbedrijf van Achmea en wordt dus niet gebruikt voor dividenduitkeringen.
Gemiddeld wordt van elke euro ingelegde zorgpremie voor de basisverzekering 96 cent besteed aan zorgkosten. Aan bedrijfsvoering en opbouw van (wettelijke) reserves wordt respectievelijk 3 en 1 cent van een premie-euro besteed.
Is het wat u betreft acceptabel dat Achmea op deze manier omgaat met premies die door alle Nederlanders gezamenlijk moeten worden opgebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dit geld nuttig in te zetten in de zorg in plaats van dat het op de bankrekening van Achmea terecht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van de reserves die zorgverzekeraars tot op dit moment hebben aangelegd? Kunt u daarbij per zorgverzekeraar aangeven wat de vereiste solvabiliteit is van 11% is en wat de werkelijke solvabiliteit per verzekeraar is?2
Basisverzekering plus aanvullende verzekering
Aanwezige solvabiliteit
Vereiste solvabiliteit
Achmea
1.780
1.2221
ASR
111
56
CZ
2.017
840
De Friesland
272
125
DSW/Stad Holland
307
112
ENO
60
25
Menzis
1.049
534
ONVZ
263
103
VGZ
1.736
1.083
Zorg en Zekerheid
259
104
7.854
4.204
(Bron: DNB)
Bron: Achmea. Cijfers Achmea wijken af ten opzichte van bron DNB aangezien Achmea in 2013 de definitie van solvabiliteit heeft aangepast aan de marktstandaard, in plaats van double gearing.
Deelt u de mening dat het publieke belang en de transparantie erbij gediend zou zijn wanneer Achmea wordt opgesplitst in een publieke zorgverzekeringstak en een private schadeverzekeringstak? Zou dit Achmea ook de mogelijkheid ontnemen om kosten toe te schrijven aan de publieke tak die in de private tak zijn gemaakt alsmede het uitkeren van dividend over zorgverzekering?
Ik deel deze mening niet. Het publieke belang en de transparantie zijn in de huidige opzet van het zorgverzekeringstelsel (reguleerde marktwerking) in voldoende mate geborgd. Daarvoor is de voorgestelde splitsing niet nodig. In de huidige constellatie ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toe dat alleen zorgkosten die voldoen aan de voorwaarden van de Zorgverzekeringswet, publiek gefinancierd kunnen worden. De externe accountant controleert of de zorgverzekeraar voldoende transparant maakt dat de financiële verantwoording voldoet aan de boekhoudkundige regels.
De meeste zorgverzekeraars hebben gekozen voor de rechtsvorm «onderlinge waarborgmaatschappij» (een vereniging zonder winstoogmerk). In deze rechtsvorm is dividenduitkering aan aandeelhouders uitgesloten.
Deelt u de mening dat de winst die Achmea maakt in schril contrast staat met het gegeven dat mensen hun thuiszorg kwijt dreigen te raken en ouderen gedwongen moeten verhuizen en/of niet meer in het verzorgingshuizen terecht kunnen als gevolg van bezuinigingen? Bent u bereid de winst van Achmea (en andere zorgverzekeraars) in te zetten om deze bezuinigingen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk de winst van Achmea (en andere zorgverzekeraars) in te zetten om bezuinigingen te voorkomen. De door u aangehaalde voorbeelden vallen onder verschillende delen van ons zorgstelsel.
Bovendien blijven behaalde resultaten van Achmea op zorgverzekeringen in de entiteiten van het zorgbedrijf en is zodoende beschikbaar voor verzekerden. Reserves komen op de lange of korte termijn ten goede aan de premie. Ook zijn voor structurele uitgaven structurele inkomsten noodzakelijk.
Misbruik van camerabeelden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte na intiem filmpje op «Marokkaanse Hoerenpagina'»?1
Ja.
Deelt u de mening dat camerabeelden die door een overheids- of private instelling op de openbare weg zijn vastgelegd voor bewakingsdoeleinden niet voor andere doelen dan beveiliging mogen worden gebruikt? Zo ja, welke regelgeving bestaat er ten aanzien van het misbruik van camerabeelden voor andere doelen en wat kunnen de sancties zijn in het geval van gebleken misbruik? Zo nee, waarom niet?
Artikel 9, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Dat sluit zodoende op zichzelf niet uit dat verdere verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden gerechtvaardigd kan zijn, mits de afweging die op grond van artikel 9, tweede lid, Wbp moet worden gemaakt redelijkerwijs tot die uitkomst kan leiden. Daarbij dienen omstandigheden te worden betrokken zoals de verwantschap tussen het oorspronkelijke en beoogde doeleinde van verwerking, de aard van de gegevens, de gevolgen voor de betrokkene, de wijze van verkrijging van de gegevens en de mate waarin wordt voorzien in passende waarborgen voor de betrokkene. Sanctionering op grond van de Wbp is pas aan de orde als de verantwoordelijke een overtreding van artikel 9 Wbp zou laten voortduren. In dat geval is het College bescherming persoonsgegevens op grond van artikel 65 Wbp bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
In dit concrete geval gaat het om beelden gemaakt door een beveiligingscamera van een gebouw van de Rijksgebouwendienst, dat in gebruik is bij Rijkswaterstaat in Utrecht. Wanneer op deze beelden personen herkenbaar in beeld worden gebracht en die beelden ook worden beoordeeld of opgeslagen, is er doorgaans sprake van het verwerken van persoonsgegevens. Die verwerking moet dan primair ten dienste staan aan het doel waarvoor de verwerking plaatsvindt, te weten bewakings- en beveiligingsdoeleinden. In dit geval zijn de beelden anderhalf jaar nadat ze zijn gemaakt op Facebook geplaatst met de kennelijke bedoeling de beelden in bredere kring te verspreiden. Als op de beelden personen voor derden – behorende tot de kring van ontvangers van de beelden – herkenbaar in beeld worden gebracht, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens voor een ander doel dan het doeleinde waarvoor de beelden oorspronkelijk zijn verzameld. Bovendien zouden op de beelden intieme handelingen te zien zijn. In dat geval is er gehandeld in strijd met de wet omdat er geen sprake is van het gerechtvaardigd verder verwerken van de beelden in de zin van artikel 9, tweede lid, Wbp. Uit het in vraag 1 aangehaalde bericht maak ik op dat de betreffende Facebook-pagina ondertussen is verwijderd.
Rijkswaterstaat heeft met de betrokken personen gesproken en aangegeven te betreuren dat de camerabeelden openbaar zijn gemaakt. Rijkswaterstaat verleent volledige medewerking om uit te zoeken wie de camerabeelden vanaf de beveiligingsmonitor heeft opgenomen. Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf hadden in dat kader afgesproken uit te zoeken wie de camerabeelden heeft gemaakt en daaraan gevolgen te verbinden. Aangezien de politie ondertussen een strafrechtelijk onderzoek verricht naar deze zaak, hebben Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf besloten dit politieonderzoek af te wachten.
Hoe worden personen die beelden van bewakingscamera’s bekijken getraind en geïnstrueerd ten aanzien van het omgaan met die beelden? Zijn er in het geval een dergelijke persoon camerabeelden met aanstootgevende of kwetsende beelden openbaar maakt disciplinaire maatregelen mogelijk?
Rijkswaterstaat heeft over dit concrete geval het volgende toegelicht. Het toenmalige, private beveiligingsbedrijf dat zorgde voor de beveiliging van het betreffende gebouw kende opleidingen en trainingen waarin ondermeer het werken met bewakingscamera’s was opgenomen. Daarnaast kende het interne instructies, een integriteitsprotocol en een protocol cameratoezicht. Medewerkers van het beveiligingsbedrijf die werkzaam waren in een meldkamer met cameratoezicht kregen, conform de eisen die genoemd zijn in de overeenkomst met Rijkswaterstaat, de opleiding «centralist particulier en overheidsgebouwen». In het integriteitsprotocol zijn bepalingen en verboden opgenomen die kunnen leiden tot disciplinaire maatregelen als een medewerker niet handelt volgens de geldende instructies.
Kan het opnemen en verspreiden van beelden van mensen die zich onbespied wanen, strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Onder omstandigheden kan het strafbaar zijn om, met een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, een afbeelding te maken van een persoon die zich bevindt op een voor het publiek toegankelijke plaats. Dit is opgenomen in artikel 441b Wetboek van Strafrecht (Sr). Een vergelijkbare strafbaarstelling voor het gebruik van een verborgen camera in woningen en andere niet openbare plaatsen is opgenomen in artikel 139f Sr. Deze bepalingen richten zich tot een ieder en hebben tot doel te voorkomen dat in onze samenleving verborgen camera’s op ongecontroleerde wijze worden gebruikt.2
Deelt u de mening dat het op internet plaatsen van beelden van personen door derden met de intentie die personen te schande te zetten ongewenst is en in voorkomende gevallen ook strafbaar? Zo ja, in welk opzicht kan er sprake van strafbaarheid zijn en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Het op internet plaatsen van beelden waardoor opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangetast kan strafbaar zijn op grond van artikel 261 Sr (smaad). Op grond van deze strafbepaling kan vervolging of een andere strafrechtelijke interventie plaatsvinden.
Naar aanleiding van een aangifte onderzoekt de politie deze concrete zaak. Ik kan daarover vanwege de belangen van opsporing en vervolging geen nadere mededelingen doen.
Wat kan er gedaan worden om slachtoffers die op dergelijke beelden staan, aan te zetten tot het doen van aangifte? In hoeverre kan daarbij de identiteit van de aangever worden beschermd of afgeschermd?
Het doen van aangifte is primair een verantwoordelijkheid van degenen die slachtoffer zijn of kennis hebben van een strafbaar feit. Voor zover het binnen mijn invloedsfeer ligt hun aangiftebereidheid te vergroten, heb ik daartoe een aantal maatregelen genomen3. Deze bestaan uit het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het verbeteren van de kennis en expertise van de politiemedewerkers die aangiften opnemen, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van aangiften.
Het relevante criterium voor het afschermen van de identiteit van een aangever is de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke, bedreigende situatie.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de stand van zaken van de in het bericht genoemde aangifte?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat social media websites niet altijd geneigd zijn om mee te werken aan het verwijderen van aanstootgevende pagina’s waarop willoze slachtoffers staan? Zo ja, kan het op een dergelijke website laten staan van voor het slachtoffer kwetsende of beledigende beelden ook voor een dergelijke website strafbaar zijn, bijvoorbeeld omdat daarmee het delict wordt voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Gebruikers kunnen social media websites vragen een aanstootgevende pagina te verwijderen als de beelden op deze pagina in strijd zijn met de gebruikersvoorwaarden. Zoals ik hiervoor aangaf, blijkt de betreffende Facebook-pagina ondertussen te zijn verwijderd.
De bereidheid van social media websites om mee te werken met het verwijderen van gegevens van hun website kan afhangen van de vraag in welk land de internet service provider (ISP) zich bevindt, de strafbaarheid van de inhoud van de gegevens naar het nationaal recht van dat land en de opvattingen van dat land over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting.
Als het gaat om afbeeldingen waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld, zoals kinderpornografische afbeeldingen, kan onder omstandigheden ook de eigenaar van een website waarop de beelden zijn geplaatst strafbaar zijn als deze de beelden niet verwijdert. Kwetsende of beledigende beelden zijn geen beelden waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld.
De Huisjesmelker van het Jaar 2014 |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verkiezing van de Huisjesmelker van het Jaar die voor de achtste keer is uitgereikt?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het juryrapport waaruit blijkt dat de Huisjesmelker van het Jaar uit Groningen ernstig in gebreke is gebleven bij de verhuur van kamers aan studenten en levens in gevaar heeft gebracht?2
Het juryrapport «Huisjesmelker van het jaar – verkiezing 2014» brengt misstanden bij de verhuur van een aantal studentenkamers in Groningen aan het licht. Het is goed dat er aandacht is voor huisjesmelkerij en de onwenselijke woonomstandigheden die hierdoor worden veroorzaakt. Het kabinet zet zich dan ook in om huisjesmelkerij tegen te gaan, onder meer door wetgeving aan te passen en het handhavingsinstrumentarium van gemeenten uit te breiden.
Wat gaat u, gelet op het feit dat ROOD al acht jaar klachten ontvangt over een huisjesmelker uit Utrecht, concreet doen om het (structureel) uitbuiten van huurders, zoals studenten, tegen te gaan en op welke termijn?
Huurders en gemeenten hebben een breed palet aan instrumenten tot hun beschikking om structurele uitbuiting tegen te gaan. Huurders kunnen in gesprek treden met de verhuurder en/of de huurcommissie benaderen als zij een verstoring ervaren in het woongenot. Wanneer deze stappen onvoldoende effect hebben kan een huurder, waar het gaat om de staat van het gebouw, de gemeente benaderen om overtredingen te handhaven. Gemeenten zijn bevoegd om herstelsancties (last onder dwangsom en last onder bestuursdwang) op te leggen, een gebouw te sluiten en beheer over te nemen en in het uiterste geval over te gaan tot onteigening.
Momenteel ben ik bezig het handhavingsinstrumentarium van gemeenten uit te breiden. Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet vergroot ik het handhavinginstrumentarium van gemeenten om effectiever op te treden tegen misstanden. Het voorstel tot wetswijziging is dinsdag 12 maart door uw Kamer goedgekeurd. De intentie is – afhankelijk van de goedkeuring door de Eerste Kamer – dit wetsvoorstel op 1 juli 2014 in werking te laten treden. In het wetsvoorstel wordt o.a. voorgesteld een bestuurlijke boete Woningwet in te voeren en de beheermaatregel te wijzigen.
Tot slot kan een verhuurder op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk vervolgd worden. Als bijkomende maatregel, naast bijvoorbeeld (voorlopige) hechtenis, kan de strafrechter een beroepsverbod opleggen dan wel een onderneming tijdelijk stilleggen. In het geval van een huisjesmelkers is een beroepsverbod hetzelfde als een verhuurverbod.
Als het voorstel tot wijziging van de Woningwet, o.a. bedoeld om huisjesmelkerij aan te pakken, wordt aangenomen, hoe zijn wantoestanden zoals in Groningen te voorkomen? Graag een toelichting op uw antwoord.3
Het voorgestelde instrumentarium biedt gemeenten de mogelijkheid om effectiever op te treden tegen ongewenste praktijken. Zo wordt het mogelijk om een boete op te leggen aan de eigenaar of gebruiker als binnen twee jaar weer een overtreding wordt begaan. Daarnaast kan beheer van gebouwen worden overgenomen zonder het gebouw te sluiten en wordt eenvoudiger om de door de beheerder gemaakte kosten te verhalen. Tevens wordt het mogelijk om eigenaargericht te handelen. Als een gebouw van een bepaalde eigenaar in beheer is genomen kan een tweede gebouw van diezelfde eigenaar, zonder dossieropbouw, in beheer worden genomen als een overtreding wordt geconstateerd. Hiermee wordt beoogd dat misstanden, zoals in Groningen, niet voort kunnen duren en dat een gemeente effectief kan optreden door de eigenaar of gebruiker te bestraffen of tijdelijk het beheer over te nemen en de misstanden te herstellen.
Hoe staat u ten opzichte van een landelijk vergunningstelsel voor de verhuur van kamers?
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten door het vaststellen van een huisvestingsverordening reeds een vergunningsplicht instellen voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte (kamers). Ik zie derhalve geen toegevoegde waarde in het instellen van een landelijk vergunningstelsel.
Bent u van mening dat er actiever toezicht moet komen op de veiligheid van verwarmingsinstallaties, geisers en dergelijke, om veiligheidsrisico’s tegen te gaan? Bent u daarnaast van mening dat er beter gecontroleerd moet worden op brandveiligheid? Graag een toelichting op uw antwoord.
Eigenaren of huurders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de brand- en installatieveiligheid van kamerverhuurpanden. Toezicht door gemeenten op deze panden is belangrijk, maar gemeenten hebben beleidsvrijheid om de wijze waarop en mate waarin zij dit toezicht uitvoeren zelf te bepalen (zie artikel 7.2 Besluit omgevingsrecht (Bor)). Het is dus aan een afzonderlijke gemeente om te bepalen of er actiever toezicht moet komen of beter moet worden gecontroleerd. Burgemeester en Wethouders leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. De provincies zijn verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht.
Wat is de stand van zaken wat betreft de 16.000 nieuwe studentenkamers, die voor 2016 gerealiseerd moeten zijn, zoals beloofd zijn in actieplan studentenhuisvesting?4
De productie van de 16.000 studenteneenheden verloopt op schema. In de periode 2011- augustus 2013 zijn er 5.957 wooneenheden opgeleverd. In augustus 2013 waren er 2.771 eenheden in aanbouw en 3.393 eenheden in voorbereiding. Het totale aantal gerealiseerde, in aanbouw en in voorbereiding zijnde aantal eenheden bedraagt ruim 12.0005. Voor de zomer zend ik u de jaarlijkse voortgangsbrief Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting toe, waarin ik u zal informeren over de gerealiseerde eenheden tot eind 2013.
Bent u van mening dat het aantal van 16.000 extra wooneenheden voldoende is, gezien het feit dat er nu al 30.000 kamers te kort zijn en het aantal studenten groeit?
De afspraak dat er tussen 2011 en 2016 16.000 extra wooneenheden worden bijgebouwd, is gemaakt met de sociale studentenhuisvesters, verenigd in Kences. Zij huisvesten momenteel ongeveer 35% van de studenten die uitwonend zijn in de stad waar zij studeren. Naast de sociale studentenhuisvesters hebben ook commerciële aanbieders een taak in het realiseren van studentenhuisvesting. Ik ga er van uit dat, zoals ook in voorgaande jaren gebleken is, bij een toenemende vraag aan studentenhuisvesting het groeiende aanbod van categorale studentenhuisvesting gepaard gaat met een toename van huisvesting verzorgd door commerciële en particuliere aanbieders. De afgelopen periode heb ik een aantal maatregelen getroffen waardoor het voor aanbieders van studentenhuisvesting aantrekkelijker is om eenheden te realiseren, zoals het terugbrengen van de oppervlakte-eis voor zelfstandige eenheden in het Bouwbesluit.
De monitor studentenhuisvesting 2013 laat zien dat de groei van studenten de aankomende jaren licht afneemt. Hierdoor is de jaarlijkse productie van studentenhuisvesting momenteel groter dan de stijging van het aantal uitwonende studenten, dat resulteert in het feit dat met de bouw van de 16.000 extra wooneenheden al een deel van het tekort wordt weggebouwd. Tevens ben ik van mening dat het een risicovolle strategie is om de groei van het aantal studenten hoofdzakelijk op te vangen met categorale studentenhuisvesting, omdat niet alle studenten in dit segment willen wonen en leegstand zich in dit segment als eerste zal voordoen. Tenslotte zie ik goede mogelijkheden voor het realiseren van studenteneenheden in leegstaand commercieel en maatschappelijk vastgoed. Ik ben van mening dat de bouw van 16.000 extra wooneenheden door sociale studentenhuisvesters momenteel voldoende is.
Hoe gaat u de motie Paulus Jansen om de uitspraak van de huurcommissie een bredere werking te laten hebben bij onzelfstandige woonruimten uitvoeren? Graag een toelichting op uw antwoord5
In mijn brief van 10 februari 2014 (TK 2013–2014, 33 698, nr. 12) heb ik aangegeven dat ik het in de motie verzochte onderzoek zal uitvoeren en dat ik u hierover, naar verwachting, begin 2015 zal kunnen rapporteren.
De toepassing van de Warmtewet, naar aanleiding van het Algemeen overleg Energie van 18 februari 2014 |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zeggen hoe de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vastgestelde maximale tarieven onder de Warmtewet worden geëvalueerd?
Het maximumtarief dat warmteleveranciers in rekening mogen brengen wordt vastgesteld door ACM. Als een leverancier een hogere prijs dan de maximumprijs hanteert, kunnen afnemers een klacht indienen bij ACM en wordt de prijs van rechtswege gesteld op de maximumprijs. Als een leverancier meer posten in rekening brengt dan toegestaan of een meer dan redelijke prijs vraagt voor het ter beschikking stellen van een warmtewisselaar dan zal ACM de leverancier verplichten om dit tarief naar beneden bij te stellen. Indien nodig kan ACM daarbij handhavingsmiddelen inzetten.
De formule op basis waarvan ACM de prijs vaststelt is opgenomen in een AMvB. Voor een aantal componenten van de formule zijn parameters vastgelegd in een ministeriele regeling. Omdat technologische ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de parameters is er voor gekozen om deze vast te leggen in een ministeriële regeling en deze te laten monitoren door het Warmte Expertise Centrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Aan het Warmte Expertise Centrum is gevraagd om een update van de monitor te maken.
ACM heeft recent bij een aantal grote leveranciers informatie opgevraagd. Hiermee kan inzicht worden gekregen in de toepassing van de maximumprijs door warmteleveranciers. In het algemeen overleg van 18 februari waarin ik heb toegezegd knelpunten rondom de uitvoering van de Warmtewet in kaart te brengen, heb ik aangegeven de Tweede Kamer in het tweede kwartaal te informeren over de bevindingen en conclusies. In dat kader zal ik ook ingaan op de inventarisatie van ACM en de monitor van de parameters door het Warmte Expertise Centrum.
Kunt u toelichten hoe onder de Warmtewet de redelijkheid van het tarief voor een warmtewisselaar wordt getoetst?
Bij de vaststelling of het tarief voor een warmtewisselaar redelijk is kijkt ACM naar de werkelijke kosten, inclusief de vermogenskosten, die een warmteleverancier maakt. ACM heeft op grond van de wet de bevoegdheid om hier gedetailleerde informatie over op te vragen bij leveranciers. Op dit moment heeft een dergelijke toets nog niet plaatsgevonden. Zoals aangegeven heeft ACM onlangs informatie opgevraagd bij een aantal grote warmteleveranciers. Daarbij is ook dit onderwerp betrokken.
Hoe lang mogen onder de Warmtewet jaarlijkse aansluitkosten in rekening worden gebracht?
Artikel 2 van de Warmtewet bepaalt welke posten bij een warmteverbruiker in rekening mogen worden gebracht, namelijk:
De maximumprijs is opgebouwd uit verschillende vaste en variabele kosten. De vaste kosten bestaan uit verschillende componenten, waaronder de periodieke aansluitvergoeding zoals die ook bij gas in rekening wordt gebracht. Aangezien de gassituatie als referentie dient bij de vaststelling van de maximumprijs, vormt de periodieke aansluitvergoeding voor gas een onderdeel van de vaste kosten voor warmte. De periodieke aansluitvergoeding is bedoeld voor de instandhouding van het net.
De Warmtewet bevat geen regulering voor de eenmalige aansluitbijdrage die wordt bepaald bij de aanleg van een nieuw warmtenet. Reden hiervoor is dat de hoogte van deze bijdrage het resultaat is van een onderhandeling tussen de projectontwikkelaar en de warmteleverancier, waarbij vaak ook de gemeente is betrokken. Na onderhandeling berekent de projectontwikkelaar de bijdrage in het algemeen door in de woningprijs. Het kan zijn dat in sommige gevallen de eenmalige aansluitbijdrage in termijnen wordt afbetaald via de energierekening. Hoewel de Warmtewet dus geen regulering bevat voor de eenmalige aansluitbijdrage betekent dit niet automatisch dat warmteleveranciers deze niet in rekening kunnen brengen. ACM geeft aan dat afspraken die in het verleden met verbruikers zijn gemaakt om de eenmalige aansluitbijdrage in termijnen af te betalen in beginsel van kracht blijven.
De Warmtewet gaat uit van de maximale aansluitcapaciteit van de warmtemeter (100kW); onduidelijk is echter hoe een verbruiker onder de warmtewet valt indien meerdere verbruikers (grote en kleine) via één gasaansluiting (van meer dan 100kW) warmte afnemen; moet bijvoorbeeld per huurder een gedeelte van de maximale aansluitcapaciteit worden «berekend/toegedeeld» of moet in dat geval wel worden gekeken naar het daadwerkelijk verbruik en mag daarbij worden omgerekend van m3 gas naar kW?
De wet heeft als doel om consumenten die warmte afnemen te beschermen. Die bescherming betreft zowel de bescherming tegen te hoge tarieven als het bieden van voorzieningszekerheid. De wet geldt voor alle afnemers met een aansluitcapaciteit die kleiner is dan of gelijk is aan 100 kW. Om die reden is in artikel 1 onder g. van de Warmtewet opgenomen dat een verbruiker een persoon is «die warmte afneemt van een warmtenet en een aansluiting heeft van maximaal 100 kilowatt».
In bepaalde warmtesituaties is sprake van centrale aanvoer van warmte die vervolgens over verschillende afnemers wordt verdeeld, zogenaamde blokverwarming. Ook in die situaties geldt de bescherming die met de wet is beoogd, ook al is er in die gevallen niet altijd sprake van een duidelijke individuele aansluiting, bijvoorbeeld omdat de warmteleidingen door de muren van de woning of het bedrijfspand lopen. In artikel 8a van de Warmtewet is voor die gevallen opgenomen hoe de kosten over afnemers worden verdeeld. Daarbij wordt uitgegaan van het daadwerkelijk verbruik uitgedrukt in gigajoules. Dit is nodig omdat het variabele deel van de maximumprijs wordt uitgedrukt in gigajoules. In bepaalde warmtesituaties wordt in een centrale verwarmingsinstallatie gas omgezet naar warmte. In die gevallen is het praktisch dat in het gebouw ook sprake is van een meting in gigajoules.
Kunt u toelichten hoe om moet worden gegaan met een verhuurder die zelf geen beschikking heeft over het warmtenet? De wet lijkt er nu altijd van uit te gaan dat de feitelijke leverancier een warmteovereenkomst moet sluiten met de daadwerkelijke verbruiker; de ACM noemt op haar website als voorbeeld een huurder die rechtstreeks een contract moet sluiten met de VvE van de verhuurder; betekent dit dan ook dat in alle onderhuursituaties (zowel woonruimte als kantoorruimte) de hoofdverhuurder altijd verplicht is een rechtstreeks contract te sluiten met de onderhuurder of mag de hoofdverhuurder leveren aan de huurder die daarna doorlevert aan de onderhuurder? In het eerste geval: hoe verhoudt dit zich tot de contractsvrijheid (zowel nationaal als Europees) van partijen (er bestaat immers geen rechtstreekse contactuele verhouding tussen de hoofdverhuurder en de onderhuurder)? In het tweede geval: moet de huurder dan als verbruiker of als leverancier in de zin van de wet worden aangemerkt?
De wet bepaalt niet dat het net in eigendom moet zijn van de leverancier. Wanneer de warmteleverancier en de eigenaar van het net niet dezelfde (rechts)persoon zijn dan moeten er afspraken worden gemaakt over het beheer van het net. Dergelijke afspraken werden ook voor de inwerkingtreding van de wet al gemaakt en kunnen dus worden voortgezet. Wel zien we dat de inwerkingtreding van de wet leidt tot formalisering van dergelijke afspraken, die in het verleden soms impliciet waren.
In het geval van verhuurders kan er sprake zijn van twee verschillende situaties. Ten eerste kan sprake zijn van een verhuurder waarvan de huurders worden beleverd door een warmteleverancier. Die warmteleverancier kan het eigendom hebben over het netwerk in het gebouw waarin de huurders wonen of hij heeft afspraken gemaakt over het beheer van dit netwerk met de verhuurder. Dat maakt geen verschil. Van belang is de contractuele relatie van de huurders met de warmteleverancier die er bovendien in de regel ook al was voordat de Warmtewet in werking trad. In deze situatie brengt de wet derhalve geen verandering.
Ten tweede kan er sprake zijn van een verhuurder waarbij de warmtekosten opgenomen zijn in huurovereenkomsten met de huurders. In dat geval is de verhuurder de warmteleverancier en dient deze zich dus te houden aan de Warmtewet. Ook in dit geval beoogt de wet geen veranderingen aan te brengen in de verhoudingen tussen de partijen. Wanneer de verhuurder geen eigenaar is van het warmtenet in het gebouw waarin zijn huurders wonen, zal hij over het beheer van het net afspraken maken, bijvoorbeeld door middel van een exploitatieovereenkomst.
Het bericht dat het personeel van Ambulance Amsterdam gesteund door Abvakabo vanmiddag een petitie indient waarin het vertrek wordt geëist van de directie |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht dat het personeel van Ambulance Amsterdam gesteund door Abvakabo vanmiddag (5 maart 2014) een petitie indient waarin het vertrek wordt geëist van de directie?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over de onrust bij het personeel van Ambulance Amsterdam. Ik heb begrepen dat een deel van die onrust wordt veroorzaakt door veranderingen die worden doorgevoerd in de bedrijfsvoering na de fusie tussen de gemeentelijke ambulancedienst en Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA) van enige jaren terug. De verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering ligt bij de Regionale Ambulancevoorziening (RAV), ik ga daar niet over. Maar de RAV dient natuurlijk wel te allen tijde aan de gestelde eisen aan de ambulancezorg te voldoen en verantwoorde zorg te verlenen, daar mag geen misverstand over bestaan.
Naar aanleiding van eerdere signalen hierover eind 2013 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het toezicht op Ambulance Amsterdam geïntensiveerd. Indien de IGZ constateert dat in de regio Amsterdam onaanvaardbare risico’s bestaan voor de kwaliteit van de ambulancezorg dan zal zij daar op handhaven en passende maatregelen treffen.
Is het waar dat sinds de fusie tussen de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam en Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA) er problemen bestaan op de werkvloer? Kunt u exact aangeven waaruit die problemen bestaan?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heb ik begrepen dat aanpassingen in de bedrijfsvoering, voortvloeiend uit de fusie, leiden tot onrust onder het personeel. Vakbonden hebben hierover eind 2013 de publiciteit gezocht naar aanleiding van een (intern) medewerkerstevredenheidsonderzoek. Aspecten die door werknemers zijn genoemd betreffen hoge werkdruk, de kwaliteit van het gebruikte materieel en het inzetten van rapid responders in plaats van Advanced Life Support (ALS)-ambulances die ook voor patiëntenvervoer geschikt zijn.
Is het waar dat het materiaal verouderd is en regelmatig dienst weigert? Zijn er situaties geweest dat dit gevaar voor de patiënt heeft opgeleverd?
De IGZ heeft het toezicht op de RAV Amsterdam geïntensiveerd. De IGZ heeft geen specifieke meldingen of signalen over verouderd materieel ontvangen. Indien de IGZ onaanvaardbare risico’s constateert voor de kwaliteit van zorg dan zullen passende maatregelen worden genomen.
Hoe reageert u op het gegeven dat op grond van de Tijdelijke wet ambulancezorg er nu ook solo-ambulances in de vorm van een motor of fiets naar een ongeval mogen worden gezonden wat met zich meebrengt dat bij ernstig letsel de reguliere ambulance alsnog moet komen?
Onder de Tijdelijke wet ambulancezorg is zorgdifferentiatie inderdaad toegestaan. Differentiatie kan in bepaalde gevallen beter en doelmatiger tegemoet komen aan de benodigde zorg voor de patiënt dan het standaard inzetten van een volledig uitgeruste ALS-ambulanceauto die patiënten kan vervoeren. Denk hierbij aan de voordelen van de snelheid van een motor of soloambulance of het comfort voor de patiënt van een zorgambulance. Maar in de regelgeving is ook vastgelegd dat zorgdifferentiatie alleen mag plaatsvinden aan de hand van sectorbreed vastgestelde inzetcriteria. Hier ligt een belangrijke rol voor de centralisten op de meldkamer ambulancezorg. Zorgdifferentiatie mag immers niet ten koste gaan van verantwoorde zorgverlening, de RAV dient dat ook ten behoeve van het interne kwaliteitsbeleid te bewaken. De richtlijn «First en rapid responder» wordt op dit moment overigens door de sector geactualiseerd.
Herkent u het beeld dat een woordvoerder van Abvakabo schetst dat deze zogenaamde vervoersdifferentiatie problemen met zich meebrengt? Kunt u in dit verband reageren op de volgende uitspraak die werd gedaan door een ambulancemedewerker van Ambulance Amsterdam in de enquête die de SP in de zomer van 2013 hield onder ambulancemedewerkers: «We hebben Rapid Responders. Deze zijn er binnen de wettelijke tijd, maar hebben geen vervoersoptie. Allemaal indekkingspolitiek»?
Zorgdifferentiatie, onder meer in de vorm van rapid responders, is een element dat thuis hoort in de hedendaagse ambulancezorg. Het ontbreken van een vervoersoptie bij de rapid responders is inderdaad een gegeven. Maar dat is geen probleem indien ze op de juiste manier worden ingezet. Sterker nog, rapid responders leveren dan juist een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de ambulancezorg voor de patiënt.
Navraag bij de IGZ en bij Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft geen andere signalen opgeleverd dat vervoerdifferentiatie tot problemen leidt.
Is het waar dat in regio’s waar men vasthoudt aan de traditionele ambulance deze problemen niet ontstaan? Bent u bereid de Rapid Responder kritisch te onderzoeken en de Kamer daarover te rapporteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien een regio geen zorgdifferentiatie toepast dan is het per definitie onmogelijk dat er problemen ontstaan als gevolg van het onjuist toepassen van zorgdifferentiatie. Maar, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, ik heb geen andere signalen dat zorgdifferentiatie tot problemen zou leiden. Ik zie dan ook geen reden voor een kritisch onderzoek naar de rapid responder.
Is het waar dat het slecht gesteld is met de hygiëne in de ambulances van Ambulance Amsterdam? Kunt u in dat verband reageren op de volgende uitspraak die werd gedaan door een medewerker van Ambulance Amsterdam: «De auto's worden slechter onderhouden en schoon gehouden. Dus uitval auto's en slechte hygiëne»?
Voor de antwoorden op de vragen 7 tot en met 10 verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 1 en 3.
In hoeverre is de hygiëne in de ambulances van Ambulance Amsterdam een gevaar voor de patiënten die in deze ambulances worden vervoerd?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat personeel van Ambulance Amsterdam een enorme werkdruk ervaart? Kunt u in dat verband reageren op de volgende uitspraak van een medewerker van Ambulance Amsterdam gedaan in genoemde enquête: «Veel te veel tijdsdruk, als je een rit nog niet afgehandeld hebt word je al weer opgeroepen voor een volgende»?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat de directeur van Ambulance Amsterdam de problemen serieus genoeg neemt gezien zijn uitspraak dat «er nog wat kleine zaken verbeterd kunnen worden»?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de kwaliteit van zorg die wordt geboden door Ambulance Amsterdam? Wat heeft de IGZ tot nu toe ondernomen om de kwaliteit van Ambulance Amsterdam te waarborgen?
De IGZ heeft in de uitkomst van het eerder genoemde medewerkerstevredenheidsonderzoek en de daaruit ontstane onrust eind 2013 aanleiding gezien om in december 2013 het gesprek aan te gaan met de bestuurders van Ambulance Amsterdam. De IGZ heeft vervolgens om een periodieke verantwoording gevraagd betreffende een aantal zorgaspecten, bijzondere ontwikkelingen en mogelijke risico’s voor de patiëntenzorg. Recentelijk, op 17 februari jl. heeft de IGZ gesproken met de bestuurders over de stand van zaken op de meldkamer en bij de rijdienst. De IGZ heeft haar toezicht op Ambulance Amsterdam geïntensiveerd om in deze bijzondere omstandigheden de mogelijke risico's voor de patiëntveiligheid te kunnen monitoren en grijpt zo nodig in.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de werkdruk wordt verminderd, het materiaal weer op orde en schoon is en de rust terugkeert bij Ambulance Amsterdam?
Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven houdt de IGZ toezicht op verantwoorde zorgverlening bij de RAV en zal zij bij eventuele onaanvaardbare risico’s passende maatregelen treffen.
Het bericht ‘Boeren Dinkelland halen gelijk bij RvS’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boeren Dinkelland halen gelijk bij RvS»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom het ministerie van Economische Zaken aanvankelijk alleen Bergvennen en Brecklenkampse Veld bestempelde als Natura 2000-gebied en later ook de agrarische enclave tussen beide gebieden aan het Natura 2000-gebied werd toegevoegd?
De begrenzing van de agrarische enclave als Natura 2000-gebied dient een dubbele doelstelling. Ten eerste is de enclave noodzakelijk voor het voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen van het gehele gebied Bergvennen en Brecklenkampse Veld. Ten tweede kan de benodigde uitbreiding van de oppervlakte van een aantal natte, veelal kwelafhankelijke habitattypen zoals vochtige heiden en blauwgraslanden alleen in de agrarische enclave worden gerealiseerd.
Wat vindt u van de uitspraak van de Raad van State dat uit het besluit onvoldoende blijkt op welke wijze de agrarische gronden hydrologisch samenhangen met de gronden in het gebied zoals dat was aangemeld?
Ik zal conform het tussenvonnis van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit alsnog toereikend motiveren.
Wat vindt u voorts van de uitspraak dat de rechter zegt dat nergens staat beschreven dat het afvoeren van natuurgebied De Vetpot als Natura 2000-gebied op een andere plek moet worden gecompenseerd?
Ik lees dat niet in de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deelt u de opvatting dat de handelswijze in dit gebied weer een voorbeeld is van hoe eigenstandig een Natura 2000-gebied wordt uitgebreid zonder dat de (economische) belangen uit het gebied voldoende worden meegenomen? Zo ja, wat gaat u in de toekomst doen om de balans tussen economie en ecologie beter te borgen? Zo nee, waarom niet?
De huidige begrenzing is vastgesteld op basis van ecologische motieven. Volgens vaste jurisprudentie kan de begrenzing niet op andere gronden worden vastgesteld. De beperkte beleidsvrijheid die er bestaat, is gebruikt door in te gaan op het verzoek van de provincie Overijssel om in plaats van De Vetpot deze enclave op te nemen. De externe werking die van het gebied uitgaat, is hiermee beperkt. Er is in dit geval dus wel degelijk rekening gehouden met de (economische) belangen rondom het gebied.
Deelt u de opvatting dat het Natura 2000-gebied Bergvennen en Brecklenkampse Veld niet uitgebreid kan worden? Zo ja, bent u bereid dit aan de omgeving te communiceren en de penvoerder van het beheerplan de opdracht te geven om het beheerplan aan de oorspronkelijke gebiedsomvang aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben nog steeds van mening dat de begrenzing in het aanwijzingsbesluit noodzakelijk is om de doelstellingen van het gebied te kunnen realiseren. Het schrappen van de enclave zou de consequentie hebben dat ik genoodzaakt ben De Vetpot wederom aan het gebied toe te voegen.
Ik zal dan ook gebruikmaken van de door de Afdeling geboden mogelijkheid de motivering van de begrenzing te verbeteren. Het beheerplan behoeft op dit onderdeel dan ook niet te worden aangepast.
Het bericht ‘Adviespunt Klokkenluiders: de ambtenaar is niet goed beschermd’ |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Adviespunt Klokkenluiders: de ambtenaar is niet goed beschermd» en «Ik wil in de spiegel kunnen kijken»?1 Kent u ook het onderzoek dat het Adviespunt Klokkenluiders heeft gedaan over gemeentelijke klokkenluidersregelingen2 en de reactie van de VNG op de artikelen en het rapport?3
Ja
Is het waar dat een groot deel van de Nederlandse gemeenten niet beschikt over een openbare klokkenluidersregeling? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is?
Op grond van artikel 125quinquies, tweede lid, van de Ambtenarenwet zijn gemeenten verplicht een procedure vast te stellen voor het omgaan met vermoedens van misstanden (klokkenluidersregeling). De VNG heeft hiervoor een modelregeling ontworpen. Tot nu toe hebben 285 (van de 403) gemeenten en ongeveer 30 gemeenschappelijke regelingen de in november 2013 vernieuwde modelregeling van de VNG overgenomen. Lokaal kan besloten worden de VNG-modelregeling in zijn geheel te volgen, gedeeltelijk te volgen of een eigen regeling te treffen.
Een klokkenluidersregeling is primair bedoeld voor het melden van een vermoeden van een misstand door ambtenaren en andere mensen die werkzaam zijn voor een gemeentelijke organisatie. Een dergelijke regeling heeft dus een sterke interne werking. Voor een ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, is intranet de meest voor de hand liggende plek om zich te informeren over de toepasselijke regeling. Vindbaarheid op intranet staat dus voorop.
Ik hecht, evenals de VNG, veel waarde aan openheid en transparantie in het openbaar bestuur. Dit geldt ook voor onderwerpen als integriteit en de regelingen op dit terrein. Het belang van openbare vindbaarheid van een klokkenluidersregeling is toegenomen, zeker aangezien in de VNG-modelregeling ook ex-ambtenaren die minder dan een jaar uit dienst zijn, een vermoeden van een misstand kunnen melden. Ik onderschrijf het belang van openbare vindbaarheid.
Het is niet bekend hoeveel klokkenluiderregelingen openbaar vindbaar zijn. De door het Adviespunt Klokkenluiders vergaarde informatie is gebaseerd op een digitaal onderzoek onder een klein deel van de gemeenten (38 van 403).
Deelt u de mening van Hannah de Jong, directeur van het Adviespunt Klokkenluiders, dat «de kwaliteit en vindbaarheid van een [klokkenluiders]regeling iets zegt over het belang dat gemeenten hechten aan klokkenluiders en het ontvangen van meldingen en over de integriteit van die organisatie»? Zo ja, welke stappen onderneemt u om gemeenten (en andere overheden) ertoe aan te zetten om hun klokkenluidersregelingen openbaar te maken?
Kwaliteit en vindbaarheid van een (klokkenluiders)regeling zijn in het kader van de integriteit van een organisatie heel belangrijk. Vindbaarheid van de regeling op intranet is dus essentieel. Daarnaast zijn bij een beoordeling van de integriteit van een organisatie echter ook de cultuur van de organisatie, de breedte van het integriteitbeleid en de uitvoering en handhaving van beleid en regelgeving van groot belang.
De verantwoordelijkheid voor het voeren van integriteitsbeleid ligt primair bij de individuele overheidsorganisaties zelf. De VNG maar ook de Unie van Waterschappen vinden het belangrijk een vinger aan de pols te houden wat betreft de implementatie van de klokkenluidersregeling. Dat doen zij in samenwerking met gemeenten, waterschappen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid en andere betrokkenen, waaronder ook het Adviespunt Klokkenluiders.
Aanvullend zal ik bestuurlijk overleg gaan voeren met de betrokken koepels.
Is de stelling, in NRC-Handelsblad verwoord, juist dat gemeenten die niet de modelregeling van VNG volgen dus geen specifieke bescherming van meldende ambtenaren kennen?
Nee. Op grond van artikel 125quinquies, tweede lid, van de Ambtenarenwet hebben gemeenten de plicht een procedure vast te stellen voor het omgaan met een vermoeden van een misstand. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de ambtenaar als gevolg van het melden van zijn vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie zal ondervinden tijdens en na het volgen van de procedure. Deze bescherming wordt nog versterkt door de aanvullende verankering via de voor de gemeenten relevante rechtspositieregeling (CAR-UWO).
Deze op de Ambtenarenwet en CAR-UWO gebaseerde specifieke bescherming voor klokkenluiders is dus gekoppeld aan het hebben van een procedure voor het omgaan met vermoedens van misstanden.
Hoe beoordeelt u de bewering van de VNG dat klokkenluidersregelingen niet perse vindbaar hoeven te zijn in openbare bronnen, maar ook enkel beschikbaar kunnen zijn via het gemeentelijke intranet?4 Deelt u de conclusie van het Adviespunt dat dit onwenselijk is, «alleen al gezien het feit dat veel klokkenluidersregelingen het ook voor ex-ambtenaren mogelijk maken een melding te doen»?56 Deelt u de mening, verwoord in het beschouwende artikel «Ik wil de spiegel kunnen kijken», dat het succesvol kunnen melden van een misstand – waardoor deze dus kan worden aangepakt – behalve van goede wettelijke bescherming ook afhankelijk is van de cultuur binnen de organisatie, en dat op dit punt nog een grote uitdaging zit? Welke stappen onderneemt u in de toekomst en heeft u in het verleden ondernomen om de organisatiecultuur ten aanzien van klokkenluiden te verbeteren?
Bij het antwoord op vraag 2 is al gemeld dat naast interne vindbaarheid ook openbare vindbaarheid gewenst is. Zeker in het kader van de modelregeling van de VNG waarin ook gewezen ambtenaren de mogelijkheid hebben een melding te doen. Regelingen dienen kenbaar te zijn voor wie ze aangaan. Een regeling die verdergaande werking heeft en ook is gericht op oud-ambtenaren of anderen zal openbaar moeten zijn om voor hen toegankelijk te zijn.
Is de stelling in NRC Handelsblad juist dat het de honderd klokkenluiders die zich de afgelopen twee jaar bij de Expertgroep Klokkenluiders hebben gemeld, slecht is vergaan, zoals zou blijken uit het feit dat velen met hartproblemen en depressie te maken kregen en ze bijna allemaal hun baan kwijt raakten?6 Zo ja, ziet u hierin aanleiding tot extra stappen om tot verbetering te komen?
Klokkenluidersregelingen zijn een belangrijke steunpilaar om het melden van een vermoeden van een misstand te faciliteren en te helpen de melding te doen, maar daarnaast is inderdaad de cultuur binnen een organisatie van groot belang. Ik zal daarom de verschillende ontwikkelingen bij sectoren blijven aanmoedigen en bevorderen. Regels en het aanbieden van handreikingen en trainingen is niet voldoende. Het soms moeilijke maar noodzakelijke gesprek over integriteit moet op de werkvloer gevoerd worden. Organisaties zijn daarbij in eerste aanleg zelf aan zet, zij zullen het moeten doen. Het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) – een initiatief van het Ministerie van BZK – kan hen hierin ondersteunen. BIOS heeft diverse handreikingen opgesteld die ook bij dit thema relevant kunnen zijn, waaronder de handreiking «Aanspreken en aangesproken worden».