Een teruggeleiding van een 10-jarig meisje naar haar vader in de Verenigde Staten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de feiten, zoals beschreven in NRC Handelsblad1 en Hart van Nederland2 over de teruggeleiding van Jasmijn (10 jaar) naar de Verenigde Staten? Zo niet, op welke punten niet?
Herinnert u zich de eerdere discussie in de Kamer, in hoeverre de hoofdregel uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag «eerst terug en dan praten» soms strijdig is met het belang van het kind zoals onder andere neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Kunt u, in het licht hiervan, de vraag beantwoorden waarom Nederland zo terughoudend is in het toepassen van de uitzondering in het Haags Kinderontvoeringsverdrag dat kinderen niet teruggeleid hoeven te worden indien zij zich verzetten of dit anderszins niet in het belang van het kind is?
Wat is uw reactie op de constatering dat veel andere landen, zoals Duitsland, ruimhartiger omgaan met de weigeringsgronden voor teruggeleiding uit dit Verdrag? Ziet u redenen en mogelijkheden de gangbare praktijk in Nederland op dit punt aan te passen?
Is het waar dat het 10-jarige meisje op weg naar school is besprongen door een team agenten, bijgestaan door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij het meisje schoppend, gillend en huilend in een auto is gezet en direct op het vliegtuig naar de Verenigde Staten is gezet, zonder afscheid te kunnen nemen van haar moeder die ondertussen geboeid is afgevoerd zonder te kunnen overleggen met haar advocaat? Als dit inderdaad waar is, wat is hier dan allemaal fout gegaan?
Had deze concrete teruggeleiding niet anders gekund en gemoeten? Is het Samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoeringszaken3 correct nageleefd, zoals het uitgangspunt «dat alles zo rustig mogelijk verloopt voor het kind»? Had deze terugkeer, indien deze al noodzakelijk was, niet veel beter en zorgvuldiger voorbereid kunnen en moeten worden?
Waarom is aan de gearresteerde moeder pas gelegenheid geboden contact te leggen met haar advocaat nádat Jasmijn was teruggeleid, waardoor een eventueel kort geding tegen de teruggeleiding onmogelijk werd? Welke rechten zijn hier geschonden? Is dit doelbewust gebeurd? Hoe wordt voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals zal gebeuren?
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat de moeder van Jasmijn reeds financieel geruïneerd was door de kostbare eerdere (echtscheidings)procedure in de Verenigde Staten, waardoor er feitelijk geen geld meer was voor een nieuwe procedure? Bent u bekend met het feit dat dit probleem zich vaker voordoet, zeker in relatie met de Verenigde Staten? Welke oplossing zou hier volgens u voor moeten komen?
Wat is uw reactie op het feit dat er in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, maar ook in Canada, sprake is van strafrechtelijke vervolging van degene die het kind onrechtmatig heeft meegenomen naar het buitenland, met als gevolg dat er na teruggeleiding geen mogelijkheid bestaat voor deze ouder ook naar dit land te komen teneinde het kind te bezoeken en/of te procederen? Herinnert u zich de eerdere discussie hierover in de Kamer? Bent u bereid ook op dit punt met voorstellen te komen teneinde dit probleem op te lossen?
Bent u bereid, al dan niet via de Centrale Autoriteit, in contact te treden met de autoriteiten in de Verenigde Staten over deze zaak, teneinde een geschikte oplossing te treffen waarbij in ieder geval de veiligheid van het kind gewaarborgd is?
De uitzending van Zembla van 30 april jl. en de schriftelijke verklaring van het ministerie van Veiligheid en Justitie aangaande het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft de Nederlandse overheid ook de verantwoordelijkheid na te gaan of de afgifte van (vervangende) reisdocumenten wel op een ordentelijke en juridisch zuivere wijze worden afgegeven? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat dit «een verantwoordelijkheid van de autoriteiten van dit betreffende land is»?1
Zembla besteedde in de uitzending van 1 mei jl. aandacht aan het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee. De toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en ik hebben uw Kamer hierover reeds enkele malen schriftelijk geïnformeerd2 en het onderwerp is ook in diverse overleggen met uw Kamer aan de orde geweest.3 Voorts heb ik, gelet op de belangstelling van uw Kamer voor dit dossier, het Memorandum of Understanding tussen de Nederlandse en Guineese autoriteiten vertrouwelijk ter inzage gelegd bij uw Kamer.
Voorts heeft de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer onderzoek gedaan naar de terugkeer naar Guinee, waaronder naar de status van de afgegeven reisdocumenten. Zij zal hierover verslag uitbrengen in haar jaarverslag 2013 dat naar verwachting begin juni zal verschijnen.
Terugname van eigen onderdanen is een internationaal gewoonterechtelijke verplichting van staten. Zoals ik ook in de eerdere beantwoording heb aangegeven, is het aan de landen zelf om de praktische invulling van deze verplichting vorm te geven en de toegang van de eigen onderdanen tot het grondgebied te waarborgen. Veel landen geven voor de terugkeer (vervangende) reisdocumenten af. Andere landen waarborgen de toegang op andere wijze, in sommige gevallen zelfs zonder dat (vervangende) reisdocumenten worden afgegeven.
Het is niet aan de Nederlandse overheid uitspraken te doen over of bepaalde (vervangende) reisdocumenten ten behoeve van terugkeer al dan niet rechtsgeldig zouden zijn. Dat is aan de autoriteiten die op basis van het betreffende document toegang verlenen tot het grondgebied. Het zou ook niet passen wanneer buitenlandse autoriteiten door Nederland afgegeven documenten voor grensoverschrijding van eigen onderdanen in twijfel zouden trekken.
De Guineese minister van Veiligheid Diané heeft op 30 april jl. tegenover de Nederlandse ambassadeur in Dakar, die ook Nederland in Guinee vertegenwoordigt, verklaard dat «de procedures door Guinee zelf weliswaar niet altijd zijn gevolgd, maar dat er niets illegaals of onrechtmatigs heeft plaatsgevonden».
Het bovenstaande geldt niet alleen voor Guinee, maar ook voor andere landen zoals Armenië.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring van de douane van Guinee die aangeeft dat de verstrekte reispapieren van uitgezette Guineeërs niet rechtsgeldig zijn anders dan het antwoord dat dit in de praktijk zelden tot problemen leidt? Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Burgerbescherming en van de Minister voor de Guineese Diaspora en de douane van Guinee? Wat is uw reactie op de stelling dat reisdocumenten zijn afgegeven door een ministerie wat al enkele jaren niet meer bestaat? Stelt u – gezien uw schriftelijke reactie – dat – zolang het uitzetten succesvol blijkt – er voor Nederland geen probleem bestaat?
Zie antwoord vraag 1.
Is het uw overtuiging dat (juridische) problemen of twijfels over de reispapieren niet bestaan zolang de autoriteiten in Guinee de uitgezette vreemdelingen toelaten? Op welke wijze doet dit recht aan de praktijk van corruptie in Guinee? Heeft de Nederlandse overheid geen enkele verantwoordelijkheid wanneer er gerede twijfel ontstaat over de uitgifte van reispapieren, bijvoorbeeld wanneer een ambtenaar niet bevoegd blijkt te zijn deze documenten te ondertekenen en af te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft uw ministerie ooit signalen ontvangen dat de reispapieren verstrekt door Guineese autoriteiten niet rechtsgeldig zouden zijn? Zo ja, wanneer was dat? Heeft uw ministerie deze signalen ooit onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, ontstaat met deze passieve houding niet het risico dat Nederland bijdraagt aan de corruptie in derde landen en/of de rechten van uitgezette vreemdelingen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u er niet voor de reispapieren exclusief door de Guinese ambassade in Brussel af te laten geven? Bent u bereid het uitzettingsbeleid naar Guinee grondig te herzien en tot dat moment geen vreemdelingen meer uit te zetten waarvan de reispapieren zijn afgegeven door een taskforce of andere ambtenaren die daartoe niet gemachtigd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de vreemdelingen die zijn uitgezet naar Guinee daadwerkelijk beschikken over de Guineese nationaliteit? Lopen de vreemdelingen, waarvan nu wordt gesteld dat zij met ongeldige papieren Guinee zijn binnengekomen, gevaar? Bent u bereid deze vreemdelingen op enige wijze te monitoren?
Er is geen enkele indicatie dat de door Guinee teruggenomen onderdanen niet zouden beschikken over de Guineese nationaliteit. Een finale check door de Guineese autoriteiten heeft plaats aan de grens. In het individuele geval waarin op grond van uitlatingen van één gezinslid zelf aan de grens twijfel rees over de nationaliteit, zijn betrokkenen terug vervoerd naar Nederland.
De beslissing van de IND om iemand geen vergunning te verlenen, wordt zorgvuldig genomen waarbij alle bekende informatie uit het land van herkomst wordt meegewogen en waarin de vreemdeling wordt bijgestaan door een rechtsbijstandverlener. Ook vindt vrijwel altijd nog toetsing plaats door de rechter. Ik ben dan ook geen voorstander van monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer. Daarbij is bovendien van belang dat monitoring door de Nederlandse overheid niet past binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het immers ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Bent u bekend met vergelijkbare problematiek uit andere landen, waaronder bijvoorbeeld Armenië, waarbij twijfels bestaan over de rechtsgeldigheid van de verstrekte documenten? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze problemen en van de betreffende landen, inclusief de door u genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van open standaarden bij de doventolkdienst KPN Teletolk |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden die uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens u, op 14 november 2013 aan de Kamer gestuurd heeft op vragen van de leden Van Laar, Oosenbrug en Otwin van Dijk over de nieuwe telefoonbemiddelingsdienst?1
Ja.
Zijn er inmiddels nieuwe aanbieders van Total Conversation-software toegetreden tot de Nederlandse markt? Zo nee, weet u waarom dit nog niet gebeurd is?
Er zijn tot nu toe geen nieuwe aanbieders van Total Conversation (TC)-software toegetreden tot de Nederlandse markt.
KPN is met Omnitor, een Zweeds bedrijf, en Ives, een Frans bedrijf, al enige tijd geleden een procedure gestart om de TC-producten van deze bedrijven toegankelijk te maken voor KPN Teletolk.
De procedure met Omnitor is afgerond en er is aangetoond dat KPN Teletolk toegankelijk is voor het product EcTouch van Omnitor. Dit product wordt nog niet aangeboden op de Nederlandse markt. De procedure met Ives is nog niet afgerond en er moet nog een aantal technische problemen worden opgelost.
Is het waar dat de software voor KPN Teletolk en SignCall geleverd worden door hetzelfde bedrijf waardoor de facto een met subsidie en premiegeld gefinancierd monopolie bestaat? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie? Zo nee, waarom is dit niet waar?
De software voor het platform van KPN Teletolk en voor Signcall is geleverd door nWise, een Zweeds bedrijf.
Deze software is door SignCall in 2012 geïntroduceerd op de Nederlandse markt om de weggevallen tekstdienst van AnnieS op te vangen. Dit bedrijfje leverde indertijd een tekstdienst voor doven via de Blackberry. Na het faillissement van AnnieS was dringend een interim-oplossing nodig om de gevolgen voor de dovenwereld op te vangen. Dat is toen mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie. De introductie van deze software staat volledig los van de introductie van KPN Teletolk.
Bent u op de hoogte van signalen dat het systeem van KPN Teletolk niet voldoet aan de open standaard van Total Conversation? Betekent het dat wanneer het systeem van KPN Teletolk hier niet aan voldoet, KPN niet voldoet aan de eisen van de Telecommunicatiewet?
De Total Conversation-standaard die het systeem van KPN Teletolk gebruikt is de standaard die is voorgeschreven in de desbetreffende wetgeving. KPN voldoet daarmee aan de eisen die de Telecommunicatiewet stelt. Binnen de standaard zijn er echter op details verschillende mogelijkheden voor implementatie, waardoor voor volledige interoperabiliteit soms overleg tussen aanbieders van verschillende varianten nodig is. Dat vergt van beide kanten bereidheid tot overleg en technische afstemming. KPN heeft mij bericht dat zij steeds met haar leveranciers overleg voert en zo nodig diepgaand onderzoek laat doen om technische problemen die zich voordoen op te lossen.
Op welke wijze dwingt u af dat de standaard van Total Conversation op correcte wijze door KPN geïmplementeerd wordt? Waar kunnen organisaties en bedrijven die hieraan twijfelen hun bevindingen overleggen?
De klachten zijn mij bekend. Het gaat hier om een Frans bedrijf. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kunnen binnen de voorgeschreven standaard op detail verschillen bestaan. Het is daarom zaak dat de betrokken bedrijven deze met elkaar afstemmen. Dat kan betekenen dat beide partijen aanpassingen zullen moeten doen om volledige interoperabiliteit te bereiken waarbij de beste oplossing voor de gebruiker voorop moet staan. Voorts kan een partij zich tot de ACM, de toezichthouder op de naleving van de Telecomwetgeving, wenden, indien zij denkt dat de Telecommunicatiewet niet of niet correct wordt nageleefd.
Kent u klachten van aanbieders van Total Conversation-software dat zij technische problemen hebben bij het aansluiten op het platform van KPN Teletolk? Wat raadt u deze bedrijven aan om te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het voor gezonde marktverhoudingen goed zou zijn wanneer er meerdere aanbieders van Total Conversation-software actief worden op de Nederlandse markt? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat dit binnen zes maanden gerealiseerd is?
Ja. De Total Conversation-software die in het kader van de bemiddelingsdienst wordt gebruikt, is gebaseerd op open standaarden en is voor iedereen beschikbaar en iedereen kan daar op aansluiten. Dat is zo geregeld in het Besluit en de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Er is dus beoogd te voorzien in een open markt, waarop meerdere aanbieders van Total Conversation-software actief kunnen zijn. Met het Franse bedrijf, zo heeft KPN mij meegedeeld, vindt nog steeds afstemming plaats en naar verwachting zal dit binnen zes maanden tot een oplossing leiden.
Het bericht dat de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van de Navo Rusland tot tegenstander verklaarde |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NATO official: Russia now an adversary»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van de Navo heeft uitgesproken dat de Navo nu Rusland als een tegenstander beschouwt?
Plv. SG NAVO Vershbow heeft niet namens het Bondgenootschap gesproken; hij heeft zijn eigen mening gegeven.
Waarop is diens uitspraak gebaseerd dat Rusland de Navo als tegenstander ziet?
Dat is het Kabinet niet bekend.
Wie heeft deze plaatsvervangend Secretaris-Generaal gemachtigd om Rusland tot tegenstander van de Navo te verklaren?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u dat deze uitspraak een toegevoegde waarde heeft? Zo ja, waaruit bestaat die dan?
Nee, de NAVO-ministers hebben begin april afgesproken dat de praktische NAVO-samenwerking met Rusland in het kader van de NAVO-Rusland Raad wordt opgeschort, maar dat het diplomatieke kanaal openblijft. Voor Nederland blijft een strategisch partnerschap van de NAVO met Rusland het langere termijndoel, hoezeer de huidige situatie de voorwaarden daarvoor ook onder druk heeft gezet
Sprak de plaatsvervangend Secretaris-Generaal ook namens het Navo-lid Nederland?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee, Vershbow heeft immers niet namens het Bondgenootschap gesproken; hij heeft zijn eigen mening verwoord.
Gaat u er voor pleiten dat de Navo deze uitspraak terugneemt? Zo nee, waarom niet?
Nee, belangrijker dan de vraag of Rusland momenteel al dan niet een tegenstander is van de NAVO, is de vraag welke gevolgen de crisis in Oekraïne moet hebben voor de relatie tussen de NAVO en Rusland. De discussie daarover is gaande binnen het Bondgenootschap, mede in aanloop naar de ministeriële bijeenkomsten op het niveau van de Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken in juni en de NAVO-top in september 2014.
Wilt u elk van deze vragen afzonderlijk en uiterlijk 13 mei 2014 beantwoorden?
Ja.
Het bericht "Blinde paniek door zorgbrief" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Blinde paniek door zorgbrief»?1
Ja.
Bent u voornemens een brief te versturen aan 800.000 AWBZ-zorggeïndiceerden? Zo ja, sinds wanneer bestaat dit voornemen?
Neen.
Het – volgens de van toepassing zijnde privacyregels – zorgvuldig informeren van de huidige AWBZ-cliënten over de veranderingen in de langdurige zorg vind ik zeer belangrijk. Daarom zullen cliënten via verschillende kanalen vanuit het Rijk geïnformeerd worden. Er zal vanuit VWS geen persoonlijke brief worden verstuurd over de gegevensoverdracht of over de persoonlijke situatie. VWS is ten eerste juridisch niet bevoegd om over de gegevens van cliënten te beschikken. Een dergelijke brief zou ten tweede slechts algemene informatie over de veranderingen in de langdurige zorg kunnen bevatten en geen informatie over de persoonlijke veranderingen voor de cliënt.
Heeft u ervan kennis genomen dat uit het krantenbericht is op te maken dat u nog niet weet wanneer de brief verstuurd gaat worden, en wat de inhoud daarvan zal zijn? Weet u dat inmiddels wel? Zo nee, wanneer weet u dat wel, en bent u bereid de Kamer daarover te informeren? Zo ja, wat is de inhoud van de brief, en wanneer wordt deze verstuurd?
De inhoud van het krantenbericht is mij bekend. In verband met zorgvuldige communicatie naar mensen, kies ik er voor om de communicatie over de veranderingen in de langdurige zorg als volgt vorm te geven. Eerst zullen cliënten geïnformeerd worden door het Rijk over het waarom, wat en wanneer van de veranderingen via berichtgeving in kranten, folders, websites, radio, televisie en bijeenkomsten. Het gaat niet alleen om informatie over wat gaat veranderen, maar ook over de continuïteit van zorg, zoals geborgd in het overgangsrecht in de relevante wetten.
Hierna zullen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als ZBO’s concreter worden geïnformeerd over wat er in de persoonlijke situatie verandert. Gezien het belang en de verantwoordelijkheid van het Rijk zal VWS met deze partijen faciliteren, bijvoorbeeld met voorbeeld-teksten, folders en een helpdesk. Daarnaast zal VWS alle communicatie die de komende maanden vanuit gemeenten, zorgverzekeraars en ZBO’s in de richting van AWBZ-cliënten wordt gestuurd, in kaart brengen en op elkaar afstemmen.
Een en ander wordt overigens pas concreet ingang gezet wanneer en indien de Eerste kamer met de Wmo 2015 heeft ingestemd.
Kunt u in deze brief ingaan op de specifieke gevolgen voor de geadresseerde in kwestie? Anders gezegd: weet de geadresseerde concreet wat er precies gaat wijzingen in de zorg en ondersteuning die hij/zij krijgt na het lezen van de brief? Zo ja, hoe komt u aan deze informatie? Zo nee, welke zin heeft het dan een dergelijke brief te versturen, daarbij in acht nemend de onrust die u veroorzaakt?
Door het informeren van mensen via de hierboven uitgelegde stappen zullen zij eerst algemeen geïnformeerd worden over de veranderingen en continuïteit in de zorg en ondersteuning waarna vervolgens gemeenten, zorgverzekeraars en andere organisaties hen concreet over de persoonlijke situatie zullen informeren. Gemeenten ontvangen, binnen 10 werkdagen na publicatie van de Wmo 2015 in het Staatsblad, een beperkte set van gegevens zodat zij met dezse clienten in gesprek kunnen en passende zorg en ondersteuning per 2015 voor cliënten kunnen vormgeven.
Heeft u een sluitende administratie van alle mensen die zorg uit de AWBZ ontvangen? Indien iemand de bewuste brief niet ontvangt, betekent dit dan dat betrokkene gewoon zijn oude rechten behoudt? Bij wie ligt de bewijslast? Indien die bij u ligt, hoe gaat u dan zorgdragen voor een sluitend systeem?
Het CAK beschikt uit hoofde van haar kerntaak over de gegevens van mensen die AWBZ zorg gebruiken, die ouder zijn dan 18 jaar. Het CIZ beschikt uit hoofde van haar kerntaak over de gegevens van mensen die zij hebben geïndiceerd. De gegevens van het CAK en CIZ zijn niet aan VWS verstrekt. VWS beschikt niet, en is niet bevoegd om te beschikken, over individuele gegevens van AWBZ-geindiceerden.
Het overgangsrecht, waaraan u in uw vraag refereert, is adequaat geregeld in de vigerende wet- en regelgeving.
Zijn de zorginstellingen (op het gebied van V&V, VG, LG en GGZ) betrokken bij het voornemen AWBZ-zorggerechtigden te informeren? Zo ja, zijn zij voorbereid op de vele verzoeken om informatie die zij krijgen?
Ja. In de werkafspraken transitie hervorming langdurige zorg, die ik in maart met onder andere de koepels van aanbieders heb gemaakt, is communicatie een belangrijk onderwerp. Met de ondertekenaars van de werkafspraken ben ik in overleg over de verdere uitwerking van de communicatie richting cliënten en de wijze waarop vragen en verzoeken om informatie adequaat, tijdig en in samenspraak opgepakt kunnen worden.
Zijn de gemeenten betrokken bij het voornemen AWBZ-zorggerechtigden te informeren? Zo ja, zijn zij voorbereid op de vele verzoeken om informatie die zij krijgen? Zo ja, zijn zij rond de zomer al in staat aan te geven in hoeveel gevallen zij een nieuw indicatiebesluit gaan nemen die consequenties kan hebben voor de hoeveelheid zorg en ondersteuning die mensen tot 1 januari 2015 krijgen?
Ja. Met de VNG ben ik in overleg over de communicatie en hoe de gemeenten zich kunnen voorbereiden op verzoeken om informatie. Na het ontvangen van cliëntgegevens in juli en de contractering van aanbieders voor 1 oktober zullen gemeenten inzicht kunnen geven aan cliënten over de inrichting van de ondersteuning gedurende het overgangsjaar 2015 en de ondersteuning na afloop van het overgangsrecht in 2015.
Indien zorginstellingen en gemeenten de vele vragen over de gevolgen niet meer aankunnen, heeft uw ministerie dan een helpdesk voor verontruste zorgontvangers? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze in te richten?
Ja. Het CAK richt op verzoek van VWS per 1 september een centrale helpdesk in, die bereikbaar is met een gratis viercijferig telefoonnummer. Deze helpdesk is bedoeld als centrale vraagbaak, waar mensen met algemene vragen over de wijzigingen per 2015 terecht kunnen. Hierbij kan de helpdesk algemene vragen van mensen beantwoorden en hiermee ondersteunend werken voor gemeenten en zorginstellingen. Vragen over de specifieke situatie in de gemeente of instelling zullen door de gemeenten en instellingen zelf worden beantwoord.
Is het niet merkwaardig dat alle AWBZ-gerechtigden aangeschreven worden, terwijl er voor hen overgangsrecht geregeld is, maar de Wmo-gerechtigden niet door u geïnformeerd worden over de gewijzigde wet, aangezien voor hen geen overgangsrecht geldt?
Het overgangsrecht in de Wmo 2015 is van toepassing op AWBZ-gerechtigden waarvan de ondersteuning overgaat naar de Wmo 2015. De rechten van «bestaande» Wmo-cliënten vloeien voort uit de door de gemeente afgegeven beschikkingen. Dat betekent dat het juridisch gezien ook aan gemeenten is om wijzigingen in die rechtsbetrekking aan te brengen Dit omvat ook het op behoorlijke wijze afbouwen van verstrekte rechten en het hanteren van een redelijke termijn waarop rechten eventueel aflopen. De VNG heeft de gemeenten met een ledenbrief geadviseerd over de wijze waarop zij overgangsrecht voor huidige Wmo-cliënten kunnen vormgeven.
Bent u ervan overtuigd dat de overgangstermijnen en het overgangsrecht van de Wmo 2015 veel te krap zijn, waardoor er veel onzekerheid voor zorgontvangers en zorgverleners zal zijn het komende jaar en grote problemen in de uitvoering, bijvoorbeeld als gevolg van de vele bezwaar- en beroepzaken?
Neen. Voor zorgverleners is een extra zekerheid ingebouwd doordat gemeenten voor 1 oktober helderheid moeten bieden richting de aanbieder over de contractering in 2015. Het overgangsrecht van een jaar geldt voor mensen die op grond van AWBZ indicatie overgaan naar de Wmo 2015 tenzij de indicatie eerder afloopt. Het overgangsrecht voor beschermd wonen is vijf jaar. Deze overgangsrechten kunnen de toets van de Algemene wet bestuursrecht en het EVRM doorstaan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het inrichten van hun toegangsfunctie met ingang van 1 januari 2015, inclusief een procedure voor klachtenafhandeling. Hier zal ik ook op monitoren de komende periode.
Indien uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat u niet in staat bent aan te geven wat de specifieke consequenties zijn voor zorgontvangers, wat vindt u dan van de stelling dat de invoering van de zorghervormingen te snel gaat?
Ik ben het niet eens met de stelling.
De inzet van stakingsbrekers door de NS |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Arbeidsinspectie (thans: de Inspectie SZW) een onderzoek instelt naar de inzet van stakingsbrekers door de NS?1 Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Waadi (de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). In artikel 10 van deze wet is een verbod tot stakingsbreking opgenomen. Dit houdt in dat een uitzendonderneming geen arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een onderneming waar een staking plaatsvindt als hierdoor de staking gebroken wordt. De Inspectie SZW heeft een melding ontvangen van de FNV dat er sprake zou zijn van stakingsbreking. De informatie die de FNV heeft geleverd is echter nog niet concreet genoeg om een onderzoek te starten. Daarom is de FNV om aanvullende informatie gevraagd. Deze informatie is nog niet ontvangen.
Is het waar dat de Arbeidsinspectie aan de NS toestemming heeft gegeven om treinen door een ander bedrijf te laten schoonmaken? Kunt u uiteenzetten waarom dat wel of niet is gebeurd?
De Inspectie SZW geeft een bedrijf nooit toestemming om een staking te breken. Wel heeft de Inspectie SZW op verzoek van de NS de bestaande wet- en regelgeving toegelicht. Zij heeft hierbij aangegeven dat de rechter bepaalt of sprake is van stakingsbreking. De Inspectie SZW onderzoekt enkel de feiten en omstandigheden.
Wilt u aan de NS omstandig duidelijk maken dat het breken van stakingen een schending is van fundamentele werknemersrechten? Zo nee, waarom niet?
Tot dusver is niet gebleken dat er sprake is stakingsbreking door de NS. Er is dan ook geen reden de NS hierop aan te spreken. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de Inspectie SZW de NS de bestaande wet en regelgeving reeds toegelicht.
Het bericht 'Varkensexport lijdt onder capaciteitsprobleem NVWA' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Varkensexport lijdt onder capaciteitsprobleem NVWA»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onvoldoende dierenartsen beschikbaar heeft om alle aangevraagde klepkeuringen voor varkens op de boerderijen uit te voeren? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen hiervan zijn op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid en de export?
Gebleken is dat de naleving door de leden en het toezicht daarop van de controlerende instanties ten aanzien van het kwaliteitssysteem Quality systems Livestock Logistics (QLL) tekort schoot. Uit de audit van de NVWA bleken veel administratieve fouten en overtredingen met een potentieel risico voor dierenwelzijn en diergezondheid. Ik heb daarom per 1 maart 2014 de toezichtarrangementen voor QLL ingetrokken. Als gevolg hiervan keurt de NVWA sinds 1 maart jl. de te exporteren varkens niet langer in de stal (stalkeuring), maar bij het opladen aan de klep (klepkeuring). Deze manier van keuren kost meer tijd en vraagt, bij een gelijkblijvende vraag, meer capaciteit van de NVWA. Als gevolg daarvan heeft de NVWA tijdelijk op piekmomenten een tekort aan dierenartsen. Ik heb u hier in mijn brieven van 26 juni 2013 (Kamerstuk 26 991, nr. 363) en 27 januari 2014 (Kamerstuk 26 991, nr. 393) over geïnformeerd. Daarbij is tevens aangegeven dat de NVWA de knelpunten zoveel als mogelijk probeert te beperken.
De NVWA voert per dag gemiddeld zo’n 450 tot 500 exportkeuringen levend vee (incl. pluimvee) uit. In de periode vanaf 1 maart 2014 tot 9 mei 2014 zijn er vijf dagen geweest waarop in totaal 51 keuringen naar de volgende werkdag moesten worden verschoven. Het niet kunnen uitvoeren van keuringen op de aangevraagde dag heeft geen gevolgen voor het dierenwelzijn en diergezondheid. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de oplossing wordt gevonden om de dieren te laten keuren op een exportverzamelplek maar dat niet alle aanvragen voor een exportkeuringen worden toegekend? Zo ja, kunt u aangeven wat de kosten voor de ondernemers zijn als gevolg hiervan?
Ondernemers hebben de mogelijkheid om uit te wijken naar een verzamelcentrum (VC). Door efficiëntere inzet van NVWA-dierenartsen kunnen alle aanvragen daar in principe worden afgehandeld. Aan de VC’s is, op het moment dat geconstateerd werd dat de planning knelde (24 april jl.), de mogelijkheid geboden om met verruimde openingstijden te werken (van 4.00 uur tot 22.00 uur, dit was van 7.00 uur tot 18.00 uur). De NVWA brengt zowel bij een keuring op een boerderij als op een VC hetzelfde tarief in rekening. Wel zal het VC nog een bedrag in rekening brengen voor zijn dienstverlening.
Deelt u de zorgen dat de capaciteitsproblemen bij NVWA leiden tot een aantasting van het dierenwelzijn en diergezondheid en de exportpositie? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
De capaciteitsproblemen leiden niet tot aantasting van het dierenwelzijn en diergezondheid, maar wel tot problemen in het economisch verkeer op het moment dat keuringen naar de volgende werkdag verplaatst worden. De knelpunten die ontstaan worden zoveel als mogelijk beperkt, onder meer door verruimde openingstijden te hanteren voor de verzamelcentra. Hiermee zijn echter nog niet alle capaciteitsproblemen weggenomen. De NVWA heeft twintig extra dierenartsen aangenomen. Met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de knelpunten wordt een deel van de dierenartsen versneld opgeleid. Na afronding van de module klepkeuring export varkens, die zij begin juni volgen, worden zij ingezet om het capaciteitsprobleem voor het grootste deel op te lossen. Naar verwachting zullen de twintig dierenartsen in de tweede helft van 2014 het volledige opleidingstraject afgerond hebben en operationeel zijn, waarmee het capaciteitsprobleem dan zal zijn opgelost.
Het bericht dat Suriname van de Toescheidingsovereenkomst af wil |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Suriname wil einde aan rechten «Suri-Nederlanders»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van Suriname om de Toescheidingsovereenkomst op te zeggen? Welke stappen zijn of worden er in deze richting gezet?
Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst (hierna: TO) is verdragsrechtelijk niet mogelijk. In 2005 maakte de toenmalige Surinaamse regering kenbaar de TO op te willen zeggen. Nederland is geen voorstander van beëindiging van de TO, zolang de rechten die een bepaalde groep Surinaamse Nederlanders aan de TO kunnen ontlenen niet voldoende zijn gewaarborgd. In 2010 vond de laatste onderhandelingsronde plaats. Vanuit de huidige Surinaamse regering zijn vooralsnog geen initiatieven genomen om de onderhandelingen voort te zetten.
Is er ambtelijk overleg met Suriname over de wens tot opzegging van het verdrag? Indien ja, kunt u toelichten hoe deze dialoog verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Suriname stelt dat het verdrag nooit heeft gewerkt en het ook nooit zal werken, terwijl u stelt dat de mening dat het verdrag nooit heeft gewerkt niet wordt gedeeld?
Het primaire doel van de TO was – in het licht van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – de toekenning van nationaliteit te regelen van Nederlanders van Surinaamse afkomst. Dat doel is bereikt.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke terreinen, Suriname zich niet aan de in het verdrag overeengekomen afspraken houdt?
Zie het antwoord op vraag 4; het hoofddoel van de TO is bereikt. De onderhandelingen tussen Suriname en Nederland naar aanleiding van de Surinaamse wens tot beëindiging van de TO concentreerden zich met name op de leden 2 en 3 van artikel 5 van de TO en de aldaar geformuleerde rechten van een groep Nederlanders van Surinaamse afkomst. Deze bepalingen worden in de praktijk door Suriname niet nageleefd. Zoals laatstelijk aan uw Kamer medegedeeld in de brief van 26 augustus 2011 van mijn ambtsvoorganger2 heeft Nederland begrip voor het feit dat Suriname bepaalde van die rechten, met name grondwettelijke rechten zoals actief en passief kiesrecht, wil voorbehouden aan personen met de Surinaamse nationaliteit. Waar het gaat om bijvoorbeeld rechten met betrekking tot reizen en het verwerven van grond dienen deze rechten echter onverkort gewaarborgd te blijven.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe Surinaamse diasporawet die de Toescheidingsovereenkomst zou moeten vervangen, veel minder ver gaat dan het huidige verdrag met Nederland? Indien ja, kunt u toelichten op welke punten de diasporawet minder ver gaat?
De nieuwe Surinaamse diasporawet heeft een geheel andere vorm en karakter dan de TO. De diasporawet is immers geen nationaliteitsregeling. Voor zover de vraag doelt op een vergelijking van de diasporawet met de in het antwoord op vraag 5 genoemde bepalingen van de TO, deelt het kabinet die opvatting niet, omdat de diasporawet een veel grotere groep personen betreft. Van vervanging is bovendien geen sprake zolang de TO nog van kracht is.
Is het kabinet bereid om, zoals eerder gesuggereerd, naar het Internationaal Gerechtshof te stappen als Suriname de Toescheidingsovereenkomst eenzijdig naast zich neer zou leggen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 2 en 3. De TO is niet beëindigd. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland naar het Internationaal Gerechtshof stapt.
De zware en zinloze mishandeling van een voorbijganger |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Man (19) in kritieke toestand na uitgaansgeweld in Gulpen»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de walging van deze laffe groepsmishandeling van een onschuldige voorbijganger?
Mishandeling, zowel individueel als in groepsverband, keur ik ten zeerste af en is niet te tolereren.
Kunt u aangeven of er inmiddels verdachten zijn aangehouden? Zo ja, hoeveel?
Het onderzoek naar dit incident is nog in volle gang. Verschillende verdachten zijn inmiddels aangehouden en gehoord. In verband met de belangen van opsporing en vervolging kan ik verder geen uitspraken doen over dit incident.
Deelt u de visie dat daders van zware mishandeling lange gevangenisstraffen tegemoet dienen te zien en nooit weg mogen komen met een taakstraf?
De officier van justitie bepaalt in individuele gevallen welk strafbaar feit ten laste wordt gelegd. De rechter legt vervolgens een passende straf op. Indien sprake is van zware mishandeling bepaalt de wet dat de rechter niet mag volstaan met het opleggen van enkel een taakstraf, maar kan een taakstraf alleen in combinatie met een vrijheidsbenemende straf of maatregel worden opgelegd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde te zorgen dat het tuig dat verantwoordelijk is voor deze zware mishandeling zo spoedig mogelijk achter de tralies verdwijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Kermisgeweld door allochtone jongeren |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jongeren terroriseren kermis»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw dat vrouwelijke kermisbezoekers bespuugd en uitgescholden werden en winkelend publiek uit de buurt belaagd en bekogeld?
Uit onderzoek van de politie eenheid Noord-Holland is gebleken dat op woensdagavond 30 april 2014 vrouwelijke kermisbezoekers lastig zijn gevallen door een groep jongeren op de kermis in IJmuiden. Hierbij zijn personen bespuugd en zijn kermisexploitanten die te hulp schoten verbaal geïntimideerd.
Ik betreur deze gebeurtenissen.
De politie heeft geen meldingen ontvangen van winkelend publiek of winkeliers die belaagd zijn of overlast hebben ondervonden.
Hoe duidt u het gegeven dat het wederom Marokkaanse jongeren zijn die zorgen voor onrust en ellende in de publieke ruimte?
De afkomst van de groep jongeren die voor overlast heeft gezorgd in IJmuiden was divers. Het merendeel van deze groep heeft de Nederlandse nationaliteit.
Overlastgevend en crimineel gedrag komen bovendien niet exclusief onder Marokkanen voor.
Op welke wijze gaat u zorgen dat niet de ondernemers en consumenten wijken maar dat het intimiderende en gewelddadige tuig wordt opgepakt en vastgezet? Hoeveel overlastgevers zijn er aangehouden na het incident?
De aanpak van overlast en criminaliteit vraagt een stevige inzet van repressieve en preventieve maatregelen. Het lokaal bestuur heeft de nodige instrumenten om op te treden tegen overlast en criminaliteit. Het is aan het lokaal bestuur om te beoordelen welke maatregelen worden ingezet.
Het politieonderzoek naar dit incident is nog niet afgerond. In overleg met het openbaar ministerie wordt bekeken of sprake is van strafbare feiten en welke mogelijkheden er zijn voor opsporing en vervolging.
Wanneer wordt er nu eindelijk werk gemaakt van het zwaarder straffen en vastzetten van dit soort figuren? Op welke wijze wordt voorkomen dat criminelen er vanaf komen met een taakstraf?
Het is aan de rechter om in individuele zaken te beoordelen welke straf passend is. De wet bepaalt dat de rechter een taakstraf alleen in combinatie met een vrijheidsbenemende straf of maatregel mag opleggen, indien de veroordeelde in de vijf jaar voorafgaand aan het strafbare feit voor het plegen van een soortgelijk misdrijf een taakstraf heeft verricht. Indien iemand herhaaldelijk voor overlast zorgt – door het plegen van misdrijven – kan de rechter dus niet volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Het alarmerende bericht dat de integriteit van trustkantoren in het geding is |
|
Henk Nijboer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de conclusies van het onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB), waaruit zou blijken dat trustkantoren onaanvaardbare risico’s nemen met cv-structuren, bestuurders hun uitvoerende en controlerende functies niet scheiden, controle van de herkomst van gestald vermogen ontbreekt en misstanden vaak niet tot verbetering leiden?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de stevige kritiek van DNB, de trustsector risico’s meebrengt voor onze economie en dat er daarom reden is voor waakzaamheid en er snelle actie wordt verlangd van de toezichthouder? Zo ja, welke aanvullende acties zal DNB inzetten en welke verbeteringen zal zij afdwingen? Welke maatregelen neemt het Ministerie van Financiën zelf?
Ja, zoals ik in mijn eerdere reactie op het DNB onderzoek heb aangegeven (brief van 14 mei jl) vind ik resultaten van het onderzoek door DNB verontrustend. De aard van het trustbedrijf brengt meer dan gemiddelde risico’s met zich mee. Van het trustkantoor wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat het trustkantoor hen toegang verleent tot de financiële markten.
Het toezicht op trustkantoren is een van de speerpunten van DNB. In dat verband voert DNB naast het reguliere toezicht op trustkantoren ook regelmatig onderzoeken naar specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering van trustkantoren uit. Als gevolg van het laatste onderzoek naar functiescheiding en CV structuren bij trustkantoren heeft dit geleid tot formele maatregelen. Daarnaast laten de recente vervolg acties van het Openbaar Ministerie bij een aantal trustkantoren zien dat de resultaten van het DNB onderzoek de basis kunnen vormen voor een strafrechtelijke onderzoek.
Binnenkort zal ik de nieuwe Regeling Integere Bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren (RibWtt 2014) publiceren. Met deze regeling worden de regels rond de integere bedrijfsvoering voor trustkantoren aangescherpt. Voorziene inwerkingtreding is 1 januari 2015. In de regeling zullen aanvullende specifieke eisen worden gesteld aan de bedrijfsvoering van trustkantoren. Zo zullen de nieuwe regels trustkantoren verplichten om een derdelijns controlefunctie, een auditfunctie, in te voeren en periodiek een analyse te maken van de risico’s die zijn verbonden aan de bedrijfsvoering én aan de dienstverlening van het trustkantoor.
In hoeverre dragen de vorig jaar door het kabinet genomen maatregelen bij aan het voorkomen van schadelijke belastingontwijking via trustkantoren?2 Ziet u naar aanleiding van het onderzoek van DNB aanleiding voor aanvullende maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die het kabinet vorig jaar heeft genomen waren gericht tegen het gebruik van schakelvennootschappen in Nederland met zo weinig economische betekenis dat de vraag gerechtvaardigd is of deze vennootschappen (meestal BV’s) terecht een beroep doen op een door Nederland gesloten belastingverdrag. Die problematiek staat los van het gebruik van Nederlandse besloten CVs zoals die in het DNB rapport wordt beschreven. De in het rapport beschreven structuren lijken er meer op gericht de balans tussen enerzijds aftrekbare kosten en anderzijds de belasting over diezelfde vergoeding te verbreken.
Een besloten CV is een samenwerkingsverband waarbij naar Nederlands recht de deelnemers belastingplichtig zijn en niet de CV zelf. Indien die deelnemers niet in Nederland wonen, en in Nederland geen vaste inrichting hebben, kan Nederland dus ook bij hen geen belasting heffen over de vergoeding die de CV ontvangt. Indien de deelnemers in hun woonland wel direct belastingplichtig zijn voor die inkomsten hebben zij een eigen verantwoordelijkheid om deze inkomsten in hun woonstaat aan te geven. Uiteraard zal de Nederlandse belastingdienst, binnen de daarvoor geldende regelingen, de autoriteiten van andere landen alle gewenste informatie verstrekken over de behandeling van CV’s in Nederland.
Wat is uw antwoord op de vraag van DNB of een internationale structuur met een Nederlands cv nog wel past binnen het aanbod van trustkantoren?3 Welke rol spelen trustkantoren en cv’s in fiscale constructies als de «Double Irish with a Dutch Sandwich»? Hoe beoordeelt u dergelijke fiscale constructies conform de letter en hoe conform de geest van de Nederlandse wetgeving?
Het aanbieden van diensten door trustkantoren waarbij gebruikt wordt gemaakt van CV’s vind ik risicovol. Op grond van de bepalingen van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) hebben trustkantoren de verplichting zich te vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten alvorens hen toegang te verlenen tot de Nederlandse financiële markten. Dit wordt de poortwachtersfunctie genoemd. Bij het gebruik van complexe CV structuren lijkt het vervullen van de poortwachterfunctie niet goed mogelijk en is er een risico dat het trustkantoor wordt misbruikt voor het witwassen van crimineel geld. Een trustkantoor dat dit risico niet afdoende afdekt bijvoorbeeld door onvoldoende zicht op de uiteindelijk belanghebbende, handelt in strijd met de Wtt.
In structuren die bekend staan onder diverse «sandwich» beschrijvingen gaat het niet om het in aftrek brengen van een vergoeding in het buitenland die in Nederland bij de CV buiten de belasting blijft. Dergelijke «sandwich» structuren spelen een rol bij het beperken van bronheffingen in het land waar een vennootschap actief is en waar die vennootschap ook belastingplichtig is voor de daar behaalde winst.
Voor zover dergelijke structuren in strijd zijn met de letter van de Nederlandse wet worden zij uiteraard door de Nederlandse Belastingdienst bestreden. Datzelfde geldt wanneer bestrijding aan de hand van de Nederlandse leer van fraus legis kansrijk lijkt.
Van structuren waarbij wordt ingespeeld op kwalificatieverschillen tussen nationale rechtssystemen kan moeilijk gezegd worden dat ze in strijd zijn met letter of geest van die nationale systemen. Internationaal wordt tegen dit soort structuren actie ondernomen, met name in het OESO/G20 project tegen Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) waaruit de eerste conclusies en aanbevelingen dit jaar verwacht worden. Nederland speelt daarin een actieve rol.
Is een maatregel als een verplichte certificering voor bestuurders van trustkantoren wenselijk? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u verder om de integriteit en kwaliteit van bestuurders van trustkantoren beter te bewaken?
DNB controleert of de bestuurders en beleidsbepalers van het trustkantoor deskundig en betrouwbaar zijn. Op grond van de RibWtt 2014 is het bestuur van een trustkantoor verantwoordelijk voor de integere bedrijfsvoering en draagt het zorg voor inbedding van deze procedures, regels en normen in het volledige bedrijfsproces en voor controle op de naleving hiervan. Daarnaast heeft de trustsector het initiatief genomen om elkaar te controleren teneinde het aanzien van de sector te verbeteren. Dit zal geschieden door middel van een certificeringsysteem van de brancheorganisatie Holland Questor. Een dergelijk privaat certificeringsysteem kan behulpzaam zijn om het imago van de trustsector te verbeteren.
Sturend gedrag van zorgverzekeraars |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht door zorgverzekeraars» en de begeleidende brief aan uw adres van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Ja.
Wat vindt u van het rapport en de begeleidende brief van de NZa?
Ik heb u op 27 mei jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 517) mijn reactie op dit rapport toegestuurd.
Wat vindt u ervan dat sommige zorgverzekeraars de transparantie van het aanbod bewust vertroebelen? Bent u het eens met de conclusie van de NZa dat hierdoor de transparantie en solidariteit van het stelsel onder druk staan?
De NZa constateert dat sommige zorgverzekeraars zich richten op bepaalde (aantrekkelijke) doelgroepen. Ik ben het met de NZa eens dat ook al is dit wettelijk toegestaan, het «sturen» van verzekerden door zorgverzekeraars onwenselijke gevolgen kan hebben vanuit het oogpunt van toegankelijkheid en solidariteit. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb geschreven, sta ik achter de acties die de NZa inzet naar aanleiding van de bevindingen in het rapport. In aanvulling daarop zal ik, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd in het dertigledendebat van donderdag 17 april, de NZa vragen om expliciet aandacht te schenken aan vormen van indirecte risicoselectie. Verder heb ik in deze brief ook aangegeven op welke manier ik invulling geef aan de aanbevelingen die de NZa aan het kabinet doet. Gegeven de acties die worden ingezet, zie ik nu gaan aanleiding voor verdere juridische aanscherping.
Bent u het eens met de constatering van de NZa dat de (praktische) drempels die sommige verzekeraars opwerpen voor de toegang tot de basisverzekering «juridisch toelaatbaar» zijn? Zo ja, geeft dat u aanleiding om het juridisch kader rond de in het rapport genoemde sturingsmethodes aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de omvang van de praktijk dat de aanvullende verzekering wordt ingezet als sturingselement om de instroom in de basisverzekering te beïnvloeden?
De NZa geeft in haar rapport aan dat het risico op selectie via aanvullende verzekeringen nog beperkt is. De NZa constateert dat er ruim voldoende verzekeringen zijn waar geen toelatingseisen worden gesteld, en dat aanvullende verzekeringen vaak modulair worden aangeboden naast de basisverzekering. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de aanvullende verzekering de beleidsvrijheid van zorgverzekeraars is. De NZa zal de ontwikkelingen rond de aanvullende verzekeringen goed blijven volgen. De NZa constateert het volgende: «als er signalen komen dat zorgverzekeraars actiever inzetten op de aanvullende verzekering om verzekerden te selecteren, dan bekeken dient te worden of nadere maatregelen nodig zijn». Daar sluit ik me bij aan.
Bent u bereid de NZa te vragen nader onderzoek te doen naar de relatie tussen acceptatievoorwaarden voor de aanvullende verzekering en de (feitelijke) toegankelijkheid van de basisverzekering? Bent u bereid daar ook bij te laten betrekken wat de invloed is van acceptatievoorwaarden voor de aanvullende verzekering op de (feitelijke) mogelijkheid voor consumenten om van verzekeraar te wisselen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de opmerking van de NZa dat de meeste verzekeraars het aantal weigeringen van aanvullende verzekeringen niet bijhouden? Bent u bereid zorgverzekeraars te verplichten hierover informatie bij te houden en te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u dat de NZa duidelijkheid heeft over de vraag of zij binnen de huidige regelgeving een verplichte uniforme inschrijfwijze voor zorgverzekeringen kan afdwingen? Bent u bereid de NZa indien nodig extra bevoegdheden te geven om een uniforme wijze van inschrijving afdwingbaar te maken? Overweegt u ook andere maatregelen om hiertoe te komen? Zo ja, welke?
De NZa is de actiepunten op dit moment aan het oppakken, en zal hier uiterlijk aan het eind van de eerste helft van 2015 over terugkoppelen. Ik wil de uitkomsten van het onderzoek van de NZa afwachten, voor ik eventueel verdere stappen overweeg.
Kunt u een overzicht geven van de verdere maatregelen die u van plan bent te nemen naar aanleiding van het hiervoor genoemde rapport van de NZa?
Zoals beschreven in mijn brief, en zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd in het dertigledendebat van 17 april jongstleden, zal ik de NZa vragen om expliciet aandacht te schenken aan vormen van indirecte risicoselectie. Ik zal de NZa verzoeken om – voor zover nog mogelijk – in de Marktscan 2013 hier reeds op in te gaan.
In de brief heb ik ook aangegeven op welke manier ik invulling geef aan de aanbevelingen die de NZa aan het kabinet doet. Ik ben het eens met het advies van de NZa om de kwaliteit van het risicovereveningsmodel te blijven verbeteren. De verbetering van het ex ante risicovereveningsmodel is voor het kabinet een permanent aandachtspunt.
De NZa geeft het kabinet ook in overweging te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om een explicietere wettelijke regeling te maken om aan te geven welke premiekortingen wel en welke premiekortingen niet zijn toegestaan. Ik vind het belangrijk dat de NZa alert blijft op de rol die premiekortingen kunnen spelen bij het «sturen» van groepen verzekerden. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, zal de NZa expliciet aandacht schenken aan vormen van indirecte risicoselectie. De ontwikkelingen rond premiekortingen zijn hier onderdeel van.
Het bericht “Zeker 10.000 ongelukken door slecht Nederlands” |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeker 10.000 ongelukken door slecht Nederlands»?1
Ja
Onderschrijft u, net als de Stichting van de Arbeid, de stelling dat wetgeving en veiligheidsinstructies weinig zin hebben als er sprake is van een taalbarrière? Zo ja, welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De Stichting van de Arbeid laat zich niet uit over de zin van wetgeving als sprake is van een taalbarrière. Volgens de Stichting worden belangrijke veiligheidsinstructies en -procedures in bedrijven door de taalbarrière slecht begrepen en in praktijk gebracht. De handreiking van de Stichting biedt daar oplossingen voor.
Zoals in de handreiking wordt vermeld moet een werkgever op basis van een risico-inventarisatie en -evaluatie maatregelen nemen. Zo ook voor taalgerelateerde veiligheidsrisico’s. Een werkgever moet werknemers doeltreffend voorlichten en instrueren over de risico’s en maatregelen, dus op een wijze die de werknemers begrijpen. Werknemers moeten deze volgen en naleven.
De handreiking van de Stichting ondersteunt werkgevers en werknemers op branche- of sectorniveau bij het behandelen van taalgerelateerde risico’s in arbocatalogi.
Deze aanpak past in het stelsel van doelvoorschriften in het publieke domein en de uitwerking daarvan (middelvoorschriften) in het private domein. Met behulp van een handreiking of arbocatalogus kiezen werkgevers en werknemers in sectoren en bedrijven de praktische maatregelen die het best bij hun situatie past.
Bent u het er mee eens dat het de hoogste tijd is dat voor het waarborgen van goede en veilige arbeidsomstandigheden niet langer gegrepen wordt naar meer wet- en regelgeving, maar dat veel meer gekeken wordt naar de praktische uitvoerbaarheid daarvan?
In de kern ben ik het met u eens en is dat ook de lijn in het beleid voor gezond en veilig werk. Met de wijziging van de Arbowet per 2007 is het beleid gericht op een wettelijk kader van doelvoorschriften dat ruimte biedt voor praktische invulling door werkgevers en werknemers. De overheid ondersteunt werkgevers en werknemers bij de invulling van doelvoorschriften, onder meer met kennisontwikkeling, subsidies aan branches voor het opstellen en implementeren van arbocatalogi en aan de Stichting van de Arbeid voor het bevorderen en ondersteunen daarvan.
In het geval aanpassing van arbowetgeving nodig is, wordt ondermeer door het raadplegen van werkgevers en werknemers en door internetconsultatie rekening gehouden met de praktische uitvoerbaarheid.
Wetgeving is vooraleerst een juridisch instrument, waarmee verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Om normadressaten, naast eerdergenoemde arbocatalogi, bij te staan bij de naleving gaat wetgeving vergezeld van voorlichting en andere instrumenten. Op het terrein van de arbowetgeving is daarvoor het arboportaal ingericht (www.arboportaal.nl), geeft de Inspectie SZW brochures uit en informatie op haar site (www.inspectieszw.nl), en is veel voorlichtingsmateriaal beschikbaar.
Vindt u dat het feit dat zeker 10.000 mensen een ongeluk krijgen op de werkvloer omdat ze niet goed Nederlands spreken, een indicatie is dat we het doel voorbijgeschoten zijn met alle wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsomstandigheden?
Nee. Zoals in antwoord 2 gemeld laat ook de Stichting van de Arbeid zich niet uit over de zin van wetgeving in relatie tot taal op de werkvloer. De arbowetgeving richt zich hoofdzakelijk tot de werkgever die maatregelen moet nemen ter bescherming van zijn werknemers. In het geval een werknemer de voertaal in het bedrijf niet goed beheerst zal de werkgever dat als risico signaleren en passende maatregelen nemen. De handreiking van de Stichting of een relevante arbocatalogus ondersteunt de werkgever daarbij. Dat desondanks ongelukken gebeuren, betekent niet dat wet- en regelgeving geen effect hebben. De arbowetgeving normeert een basisniveau van arbeidsomstandigheden, creëert een gelijk speelveld en bevordert gezond en veilig werk. De samenleving, maar zeker ook het bedrijfsleven heeft daar baat bij.
Welke mogelijkheden ziet u om de aandacht te verleggen naar de praktische uitvoerbaarheid van dergelijke wet- en regelgeving?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de praktische uitvoerbaarheid de aandacht.
Daarnaast is er veel overleg met sectoren en ondersteun ik deze met stimuleringsprogramma’s op het terrein van arbeidsveiligheid, zelfregulering en duurzame inzetbaarheid.
Met betrekking tot taal kan ik melden dat ik in het kader van het integratie- en inburgeringsbeleid voornemens ben om met werkgevers afspraken te maken teneinde taal op de werkvloer een impuls te geven.
Op het arboterrein is de aandacht voor wetgeving al enige jaren verlegd naar inzet van andere instrumenten en naar ondersteuning bij naleving. Met genoegen zie ik ook veel initiatieven in sectoren om gezond en veilig werken te bevorderen, waaronder tools om risico’s door taalverschillen of laaggeletterdheid te beheersen die een plek krijgen in de arbocatalogi van werkgevers en werknemers.
Deelt u de mening dat het beheersen van de Nederlandse taal essentieel is voor het kunnen voldoen aan alle veiligheidseisen en instructies op de werkvloer?
Strikt genomen is het antwoord nee. Niet in alle bedrijven is de Nederlandse taal de voertaal. Daarnaast dienen de veiligheidseisen en -instructies in bedrijven aan te sluiten bij de mogelijkheden van de werknemers.
Het verbeteren van de beheersing van de Nederlandse taal van werknemers, zodanig dat zij werk- en veiligheidsinstructies begrijpen zal echter in z’n algemeenheid de veiligheid op de werkvloer vergroten. Een betere beheersing van het Nederlands kan voor werkgevers tevens leiden tot hogere productiviteit en kwaliteit, lager ziekteverzuim, flexibeler inzetbaarheid, betere werksfeer, minder stress, betere omgang met klanten, etc. Een betere beheersing van het Nederlands is dus in meerder opzichten van belang voor werkgevers.
De strijd tegen hennep en het dumpen van illegaal afval in Noord-Brabant |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «De drugsbaronnen winnen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de burgemeester van Uden dat het voor de Brabantse taskforce «dweilen met de kraan open» is?2
Ik erken dat de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit gepaard gaat met uitdagingen en vraagt om een lange adem. Maar het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde drugscriminaliteit onderschrijf ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit, waaronder de drugscriminaliteit, hard aanpakken. We zijn er nog niet: daarom zal stevig ingezet blijven worden op de aanpak van de criminaliteit achter hennep en synthetische drugs, alsmede de daarmee samenhangende dumpingen.
Deelt u de mening dat het legaliseren van hennepteelt niet de oplossing is voor de drugsproblematiek in de provincies Noord-Brabant en Limburg?
Die mening deel ik. Het standpunt van dit kabinet is dat legalisering of regulering van hennepteelt geen oplossing biedt voor de drugsproblematiek. De aard en omvang van de hennepteelt hangt niet enkel samen met de bevoorrading van coffeeshops, maar dient een veel bredere internationale afzetmarkt. Bovendien is legalisering van hennepteelt anders dan voor medicinaal of wetenschappelijk gebruik niet mogelijk, omdat internationale verdragen dit verbieden. Ook gaan voorstanders van legalisering of regulering er ten onrechte van uit dat dit zal leiden tot een besparing op de handhavingscapaciteit. Illegale teelt zal blijven bestaan en daar zal tegen blijven moeten worden opgetreden.
Bedoelde u in antwoorden op eerdere vragen over handhaving op het terrein van drugsafvaldumping in de natuur aan te geven dat er voldoende capaciteit in deze provincies beschikbaar is om drugsafval in de natuur op te sporen en om te handhaven?3
In mijn antwoord op de betreffende vragen van de leden Jacobi en Rebel heb ik gewezen op het belang van een gezamenlijke aanpak van drugsdumpingen. Daarbij heb ik gewezen op de aanpak in Noord-Brabant. In deze provincie werken gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties, politie en OM samen bij de aanpak van drugsdumpingen.
Daarnaast is om de problemen omtrent dumpingen van drugsafval aan te pakken de capaciteit bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) verdubbeld. Dat zware criminaliteit door criminele samenwerkingsverbanden verbonden is met de problematiek omtrent hennep en synthetische drugs is bekend en de aanpak is daar dan ook op afgestemd.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u dan aangeven of u nog steeds de mening bent toegedaan dat er voldoende capaciteit beschikbaar is voor deze opsporing en handhaving, niet alleen gezien de toename van het aantal dumpingen tot 150 vondsten in 2013, maar ook gezien de zwaardere criminaliteit die eraan verbonden is (zoals de recente liquidaties in Uden aantonen)?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft een nauwere samenwerking met Duitse en Franse autoriteiten als gevolg dat de opsporingscapaciteit van politie en justitie in de provincies Noord-Brabant en Limburg wordt uitgebreid?
Ik ben nog in gesprek met mijn Duitse, Franse, Belgische en Luxemburgse ambtgenoten om te bezien hoe we de gezamenlijke inspanningen om de georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden kunnen intensiveren. De insteek is niet zozeer een uitbreiding van de opsporingscapaciteit in de grensregio’s, maar eerder het vergroten van de effectiviteit van de samenwerking en het introduceren van innovatieve werkwijzen om ook de criminele organisaties achter de internationale drugshandel een gevoelige klap toe te brengen. Met Frankrijk, België en Luxemburg verwacht ik daartoe later dit jaar een actieprogramma te kunnen presenteren.
Welke concrete afspraken heeft u verder gemaakt met uw Duitse en Franse collega’s om de drugsproblematiek en de hieraan gerelateerde geweldsdelicten verder aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de Wet milieubeheer in voldoende mate een wettelijk kader biedt om het illegaal dumpen van afval tegen te gaan?4
De Wet milieubeheer biedt in voldoende mate een wettelijk kader om tegen het illegaal dumpen van afval op te treden. Om op te treden en de kosten te kunnen verhalen dient echter wel eerst te worden achterhaald wie er verantwoordelijk is voor de dumping. In Noord-Brabant wordt daarom in het kader van de gezamenlijke aanpak van drugsdumpingen door de politie en het OM onderzoek gedaan om de daders van een dumping te achterhalen.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is dat het Openbaar Ministerie het dumpen van drugsafval ook als zodanig gaat registreren, zodat meer inzicht wordt verkregen in de precieze aantallen van drugsafvaldumpingen en de daarop volgende strafvervolging/strafoplegging zoals geïnde geldboetes en/of gevangenisstraffen? Zo ja, gaat u hier dan ook concreet werk van maken? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van dumpingen van drugsafval in Nederland kan helpen om een actueel beeld te verkrijgen van de situatie en om mogelijke verbanden te leggen met productieplaatsen. Wanneer de politie bij een dumping wordt ingeschakeld wordt dit geregistreerd in het BVH-systeem (Basis Voorziening Handhaving). Ik zie geen aanleiding voor een aparte registratie door het OM.
Heeft de door de provincie Noord-Brabant geïnitieerde werkgroep om illegale drugsafvaldumpingen te onderzoeken u en/of de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu al de resultaten van dit onderzoek toegezonden? Zo ja, kunt u de onderzoeksresultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer verwacht u hiervan de resultaten?
Er is door mij of de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu geen rapportage van onderzoeksresultaten vanuit de werkgroep ontvangen en er is ons ook geen rapportage in het vooruitzicht gesteld. Ik heb naar aanleiding van de werkzaamheden van de werkgroep wel een gesprek gevoerd met een gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant en de burgemeester van Heusden, waarover hieronder meer.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van uw belofte om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een waarborgfonds waaruit de kosten van het bestrijden van illegale drugsafvaldumpingen betaald kunnen worden?5
In mijn antwoord op de voornoemde vragen van de leden Jacobi en Rebel heb ik uw Kamer gemeld dat de provincie Noord-Brabant de haalbaarheid onderzoekt van een waarborgfonds. De provincie heeft mij verzocht om dit fonds (mede) te vullen uit Pluk Ze-gelden. Daarover heb ik op 6 mei 2014 een gesprek gevoerd met een gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant en de burgemeester van Heusden. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 mei 2014 heb laten weten heb ik in dit gesprek gemeld dat de begrotingssystematiek het niet toelaat om Pluk Ze-gelden in te zetten om de kosten van gedupeerden van drugsdumpingen te vergoeden.7 Deze gelden vloeien, net als verkeersboetes, in de algemene middelen en kan ik dus niet zelfstandig besteden of oormerken. Wel ben ik, zoals in mijn brief aangegeven, bereid om een (financiële) bijdrage te leveren om de kennis over de aanpak van drugsdumpingen in Noord-Brabant ook voor andere provincies beschikbaar te stellen.
Welke rol ziet u weggelegd voor de Staat ten aanzien van dit waarborgfonds?
Zie antwoord vraag 11.
Op wie (uzelf, de gemeenten, de provincie Noord-Brabant) doelde u in de antwoorden op eerdere vragen toen u stelde dat gekeken moeten worden naar nieuwe initiatieven om te voorkomen dat natuurorganisaties telkens voor de kosten van drugsdumpingen moet opdraaien?6
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u zelf al initiatieven aangedragen om deze drugsafvaldumpingen tegen te gaan, behalve het door u onderzochte waarborgfonds waar de provincie Noord-Brabant voor heeft gepleit?
Zie antwoord vraag 11.
De berichten 'Aardschokken ook een kans' en 'Laat het werk niet weglopen' in het Dagblad van het Noorden en RTV Noord |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen over 1.100 kleinere bouwbedrijven in Noord-Groningen die veel opdrachten aan zich voorbij zien gaan omdat grote bedrijven zijn ingesteld voor herstelwerkzaamheden in het bevingsgebied?1
Ja, ik ken de artikelen. De eigenaar van een huis met schade heeft vrije keuze voor de aannemer/het bouwbedrijf. Er is dus geen voorkeursbeleid voor grotere bedrijven die mogelijk beter ingesteld zouden zijn voor dergelijke herstelwerkzaamheden en er is alle ruimte voor marktinitiatieven en -partijen. De realiteit kan soms wel zijn dat de werkportefeuille van de kleinere bouwbedrijven in de regio niet op het juiste moment de gewenste hoeveelheid capaciteit beschikbaar heeft en dat bewoners zelf voor grotere bedrijven kiezen om zo zeker te stellen dat de schade binnen een aanvaardbare tijd wordt hersteld.
Deelt u de mening dat het herstel, veilig maken, verduurzamen en levensloopbestendig maken van de bebouwing in de aardschokregio in Noord-Groningen de noordelijke economie een impuls kan geven?
Ja, deze mening deel ik. De verwachting is dat deze werkzaamheden een positieve impuls zullen geven aan de kleinere bouwbedrijven in de regio en dat er een economisch vliegwieleffect zichtbaar zal worden van deze activiteiten naar met name aan de bouw gerelateerde branches, maar ook daarbuiten.
Wat is uw opvatting over het feit dat herstel- en compensatiewerkzaamheden 7.000 manjaren werk kan opleveren voor noordelijke werknemers, wetende dat er op dit moment 3.200 bouwvakkers nodig zijn en wellicht zelfs het dubbele?
In het nieuwsbericht wordt gesteld dat 2300 bouwvakkers nodig zijn, en mogelijk het dubbele. Ik kan echter op dit moment niet bevestigen dat deze aantallen bouwvakkers nodig zijn. De schattingen over het aantal manjaren die nodig zijn lopen uiteen. Dit zal uiteindelijk bepaald worden door de omvang van met name de preventieve versterkingswerkzaamheden. NAM verwacht een periode van opschaling aan het einde van dit jaar, nadat de uitvoeringsorganisatie die hier de regie zal nemen is opgericht. Om te voorzien in voldoende gekwalificeerde bouwvakkers worden er nu al via leergangen bouwvakkers opgeleid in het aardbevingsbestendig bouwen. Dit wordt verder uitgebouwd door de inrichting van een «Kenniscentrum» inclusief opleidingen op verschillende niveaus onder het convenant tussen het Alfa College (MBO), de Hanzehogeschool (HBO) en de RUG (WO).
Op welke wijze geeft u invulling aan de aangenomen motie van het lid Vos c.s.2 om zoveel mogelijk menskracht uit de regio in te zetten voor het noodzakelijke werk dat moet gebeuren?
Ik verwijs hier onder andere naar mijn antwoord onder 3. NAM is het proces gestart om de uitvoeringsorganisatie in te richten die de regie zal hebben over de zogenaamde drieslag (schadeherstel, preventie en waardevermeerdering.) Zoals in het ontwerp winningsbesluit is beschreven, zal de organisatie op enige afstand doch onder aansturing en verantwoordelijkheid van NAM staan en een onafhankelijk toezichtsorgaan kennen dat zal toezien op de algemene uitvoering. Over de opzet van deze organisatie en de inrichting van het toezicht wordt op dit moment gesproken met de dialoogtafel. Daarin zal ook het mogelijke dilemma tussen snelheid van invulling versus beschikbare menskracht in de regio aan de orde moeten komen. Van belang is dat de uitkomst bijdraagt aan het zekerstellen van de noodzakelijke veiligheid en past binnen de opmerkingen over de uitvoeringsorganisatie die ik verder heb verwoord in het ontwerpbesluit.
Op welke wijze past het initiatief voor het oprichten van «Groningen versterkt», een facilitair bedrijf dat zorg draagt voor herstel van de aardschokschade, marktconforme uurtarieven en het bestek hierin?
Als minister van Economische Zaken juich ik nieuwe economische initiatieven toe, juist als deze uit de markt en uit de regio komen. Zoals gezegd is het proces er nu op gericht om de uitvoeringsorganisatie in te richten die de integrale aanpak van schadeherstel, preventie en waardevermeerdering nader invult. Aangezien de kaders van deze uitvoeringsorganisatie nog niet zijn vastgesteld, kan ik op dit moment niet beoordelen in hoeverre en op welke wijze dit initiatief zou passen.
Het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 800.000 AWBZ-cliënten aanschrijft over de veranderingen in de langdurige zorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Storm van vragen verwacht na massamailing VWS» en «VWS schendt privacy van 800.000 burgers»?1 2
Ja.
Wat is de juiste procedure om AWBZ-cliënten te informeren over wijzigingen in de langdurige zorg en als gevolg daarvan wijzigingen in de zorg en ondersteuning die zij krijgen met inachtneming van de van toepassing zijnde privacyregels?
Bij het informeren van cliënten over de veranderingen in de langdurige zorg staan zorgvuldigheid en het volgen van de van toepassing zijnde privacyregels centraal. Doel van het informeren is dat huidige AWBZ-cliënten weten waarom de veranderingen plaatsvinden en wat er wanneer voor hen verandert.
Het informeren van cliënten zal als volgt plaatsvinden. Eerst zal er sprake zijn van algemene informatie over de hervorming via verschillende kanalen vanuit het Rijk. Cliënten zullen geïnformeerd worden over het waarom, wat en wanneer van de veranderingen via berichtgeving in kranten, folders, websites, radio, televisie en bijeenkomsten. Het gaat daarbij niet alleen om informatie over wat gaat veranderen, maar ook over de continuïteit van zorg, zoals geborgd in het overgangsrecht in de relevante wetten. Hierna zullen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als ZBO’s concreter worden geïnformeerd over wat er in de persoonlijke situatie verandert. Gezien het belang en de verantwoordelijkheid van het Rijk zal VWS deze partijen faciliteren, bijvoorbeeld met voorbeeld-teksten, folders en een helpdesk. Daarnaast zal VWS alle communicatie die de komende maanden vanuit gemeenten, zorgverzekeraars en ZBO’s in de richting van AWBZ-cliënten wordt gestuurd, in kaart brengen en op elkaar afstemmen. Een en ander wordt overigens pas concreet ingang gezet wanneer en indien de Eerste kamer met de Wmo 2015 heeft ingestemd.
Er zal vanuit VWS geen individuele brief worden verstuurd over de gegevensoverdracht of over de persoonlijke situatie. VWS is juridisch niet bevoegd om over de gegevens van cliënten te beschikken.
Heeft u zich aan deze procedure gehouden? Indien u zich niet aan deze procedure gehouden heeft wat zijn de redenen daarvoor?«
Ik houd mij hierbij aan de geldende wetgeving. Aan gemeenten zal, op grond van de Wmo 2015, een beperkte set van gegevens over AWBZ-cliënten die per 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten zullen vallen, beschikbaar worden gesteld. De gegevens zijn afkomstig van CIZ en zorgkantoren. Op basis van deze gegevens kunnen gemeenten vervolgens de gesprekken met deze burgers aangaan en passende zorg en ondersteuning voor cliënten vormgeven. In artikel 8.2 van Wmo 2015 staat deze gegevensoverdracht omschreven.
In het geval de berichten kloppen, is het waar dat alleen het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de gegevens van alle 800.000 burgers beschikken waar de brief naartoe wordt gestuurd? Zo ja, hebben deze organen die gegevens aan het Ministerie van VWS vertrekt? Zo nee, hoe is het ministerie aan deze gegevens gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer krijgen gemeenten met inachtneming van de van toepassing zijnde privacyregels de persoonsgegevens van AWBZ-zorggerechtigden?
Het beschikbaar stellen van de beperkte set van persoonsgegevens van cliënten die vanaf 1-1-15 via de Wmo 2015 onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid gaan vallen aan gemeenten, start binnen 10 werkdagen nadat de Wmo 2015 is gepubliceerd in het Staatsblad. De gemeenten ontvangen de gegevens tot begin 2015, zodat gemeenten beschikken over gegevens van alle cliënten die vanaf 2015 onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen.
Het bericht ‘Antifraudecomputer in taxi zo lek als mandje’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Antifraudecomputer in taxi zo lek als mandje» en het in het artikel genoemde onderzoek van Vallenduuk Advocaten?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel, en op de genoemde bezwaren en beweringen dat de Boordcomputer Taxi (BCT) een aantasting van de privacy zou zijn, fraudegevoelig zou zijn en ook niet op tijd geleverd zou kunnen worden? Kunt u aangeven hoe aan deze bewaren tegemoet wordt gekomen? Welke doelstellingen worden beoogd met de BCT?
Fraude met de BCT valt niet geheel uit te sluiten, maar de fraudegevoeligheid is ten opzichte van de huidige handmatige wijze van registratie van ritten en rij- en rusttijden zeer beperkt.
Hiermee kunnen de hoofddoelstellingen van de BCT worden gerealiseerd: een effectievere en efficiëntere controle door handhavende instanties en meer gelijke concurrentievoorwaarden tussen taxibedrijven.
Van aantasting van de privacy is geen sprake. Bij het opstellen van de specificaties voor de BCT (2009/2010) zijn destijds alle afwegingen daarover in overleg met de taxibranche gemaakt. Ook het College Bescherming Persoonsgegevens heeft toen aangegeven dat voldoende rekening is gehouden met de privacybelangen van betrokkenen.
De specificaties voor de BCT zijn in 2010 gepubliceerd. Fabrikanten hebben meer tijd nodig gehad om een werkende en door de RDW typegoedgekeurde BCT op de markt te brengen. Daarom heb ik in mei 2013 besloten de datum van verplichting te verzetten van 1 oktober 2013 naar 1 juli 2014.
Welke acties zijn er gezamenlijk met de taxibranche ondernomen om het BCT-systeem zo goed mogelijk te implementeren? Bent u er van op de hoogte dat de voertuigen van vele taxibedrijven en/of -centrales reeds waren voorzien van goed functionerende computersystemen? Zo ja, waarom is hier dan aan voorbij gegaan?
Met vertegenwoordigers van de taxibranche, KNV Taxi en individuele ondernemers, met de fabrikanten, met de RDW en met de Belastingdienst heeft mijn ministerie regelmatig overleg gevoerd over de specificaties van de BCT, de regelgeving voor de BCT en de invoering van de BCT.
Ik ben ermee bekend dat taxibedrijven dataterminals gebruiken voor overdracht van gegevens. Deze computersystemen hebben evenwel niet de benodigde functionaliteiten van de BCT (digitale handtekening, uniforme registratie, opslag in voertuig) en voldoen daarom niet aan de uitgangspunten en doelstellingen van de BCT.
Kan nogmaals onderbouwd worden wat de meerwaarde is van de zogenoemde digitale handtekening? Deelt u de mening dat zonder deze verplichting het BCT-systeem tegen lagere kosten en al veel eerder geïmplementeerd had kunnen worden?
Voor effectieve handhaving van de taxiregels is essentieel dat de in de BCT geregistreerde gegevens juist, onweerlegbaar en volledig zijn. Voor de borging daarvan is een digitale handtekening vereist. Met de digitale handtekening krijgen de BCT-gegevens rechtskracht. De digitale handtekening vervangt de handgeschreven handtekening op de papieren registratie van gegevens.
Een BCT zonder digitale handtekening is geen reële en werkbare optie.
Klopt de bewering in het bericht dat het BCT-systeem nog niet in de praktijk is getest? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en welke stappen gaat u ondernemen als blijkt dat de BCT niet functioneert? Zo nee, kunt u ingaan op de in het bericht genoemde kritiek en de resultaten uit de test?
Fabrikanten zorgen ervoor dat de door hen ontwikkelde en gefabriceerde BCT’s worden getest. De RDW toetst de BCT’s op basis van de testrapporten aan de opgestelde specificaties. Als alles in orde is, verleent de RDW de typegoedkeuring.
Vervolgens is het aan de fabrikanten om eventuele problemen met het functioneren van hun BCT’s, die intussen zijn ingebouwd in taxi’s, op te lossen.
Klopt het bericht dat u de inbouwperiode voor de BCT gaat verlengen?2 Zo ja, wat is de aanleiding om tot verlenging van de termijn over te gaan en welke garanties kunt u geven dat de deadlines voor het installeren van de BCT en de subsidieaanvragen nu wel haalbaar zijn?
Zoals ik u in mijn brief van 12 mei 2014 heb laten weten handhaaf ik de feitelijke datum van verplichting van een werkende BCT op 1 juli 2014. Maar ik heb besloten dat taxiondernemers, die vóór 1 juni 2014 een BCT hebben besteld, nog tot 1 september 2014 subsidie kunnen aanvragen conform de voorwaarden van de subsidieregeling.
Reden hiervoor is dat ondernemersvereniging KNV Taxi mij dringend had verzocht om de termijn voor de subsidie te verlengen, omdat ondernemers die BCT’s hadden besteld, deze niet altijd voor 1 juli 2014 geleverd konden krijgen, onder meer door de langere leveringstermijnen van de fabrikanten. Die ondernemers zouden dan buiten hun schuld de subsidie van € 600 per BCT mislopen. Alle taxiondernemers zijn over de verruiming per brief geïnformeerd.
Het is verder aan de leveranciers en ondernemers om tijdig te voldoen aan de verplichting van de BCT.
Klopt het dat er op dit moment nog maar twee BCT-leveranciers zijn op de markt? Zo ja, verwacht u dat alle taxibedrijven en/of -centrales dit systeem op tijd kunnen installeren, ook als de inbouwperiode zou worden verlengd zoals aangekondigd in de media?
Ten tijde van de vraagstelling waren er drie leveranciers van BCT’s. Op 4 juni 2014 is over een van de leveranciers faillissement uitgesproken. Met de taxibranche en met de fabrikanten wordt overlegd over de gevolgen en eventueel te nemen maatregelen, zoals ik u in mijn brief van 6 juni 2014 heb gemeld.
Kunt u ook ingaan op de stelling van de woordvoerder van uw ministerie, volgens het krantenbericht in de Telegraaf, dat het bij het ministerie niet bekend is dat de leveranciers niet kunnen leveren?
Fabrikanten hebben desgevraagd in maart 2014 aan mijn ministerie gemeld welke aantallen BCT’s zij verwachten te leveren voor 1 juli 2014. In totaal ging het om circa 30.000 BCT’s. Nadien hebben fabrikanten niet aangegeven dat zij niet meer zouden kunnen leveren. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u ook reageren op de berichtgeving in Taxi Pro op 29 april 2014 over de reacties van de BCT-leveranciers op de mogelijke verlenging van de inbouwperiode?3
De BCT is verplicht per 1 juli 2014. In die datum komt geen verandering. Ik heb, zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, wel alsnog besloten tot verruiming van de subsidietermijn (in het belang van de taxibedrijven) op dringend verzoek van de KNV. De leveranciers gingen er tot dat moment van uit, dat de termijn niet zou worden verlengd, zoals ik eerder had aangekondigd, en waren niet onverdeeld blij met deze verlenging.
Leveranciers nemen, mede op basis van besluiten van de overheid, hun bedrijfsbeslissingen. Ik heb daarover geen oordeel.
Herkent u ook het signaal dat de BCT technische problemen ondervindt en dat met name de pincode voor veel problemen zorgt? Zo ja, heeft u dit met de taxibranche besproken? Welke aanvullende maatregelen zijn er genomen? Bent u bereid om de pincodeverplichting te laten vervallen en te werken met een online registratiesysteem?
Fabrikanten moeten eventuele technische problemen met typegoedgekeurde BCT’s oplossen. De problemen die men ervaart met de pincode zijn met de taxibranche besproken in het periodieke overleg. Naar aanleiding van dit overleg is er opnieuw via verschillende kanalen gecommuniceerd dat men de pin- en pukcode goed moet bewaren en dat deze persoonlijk zijn en dus niet met derden gedeeld mogen worden. Het is niet reëel de pincodeverplichting te laten vallen en te gaan werken met een online registratiesysteem: dit kan fraude in de hand werken.
Hoe komt het dat ondanks diverse inspanningen tot verbetering van dit proces de deadline voor het plaatsen van de BCT vanaf 2007 inmiddels al voor de achtste maal is uitgesteld?
Met potentiële fabrikanten en met de taxibranche is uitvoerig overlegd over de specificaties van de BCT. Op verzoek van de fabrikanten zijn de specificaties in 2010 gepubliceerd, zodat zij voldoende tijd hadden een BCT te ontwikkelen. De BCT-regelgeving is op 1 oktober 2011 in werking getreden, de verplichting van een BCT voor de straattaxi zou op 1 oktober 2013 ingaan. Omdat fabrikanten pas vanaf maart 2013 met BCT’s op de markt kwamen (zie ook antwoord op vraag 2), heb ik besloten de verplichting op te schuiven naar 1 juli 2014.
Zijn er andere alternatieven overwogen? Zo ja, welke, wanneer en om welke reden zijn deze afgevallen? In welke mate wordt met de BCT de fraudegevoeligheid teruggedrongen ten opzichte van bijvoorbeeld een online taxiterminal?
Er is besloten tot invoering van de BCT omdat de tot nu toe toegepaste registratie van rij- en rusttijden uiterst fraudegevoelig is. Voor de uitvoering van het apparaat is in een vroeg stadium uitvoerig overleg geweest met de taxibranche en potentiële fabrikanten. Daarbij zijn verschillende alternatieven besproken en is uiteindelijk in gezamenlijk overleg besloten tot deze variant. De andere alternatieven zijn afgevallen omdat deze onuitvoerbaar bleken of onvoldoende voldeden aan de eisen van fraudebestendigheid. Met de BCT wordt door het gebruik van pin- en pukcode en de digitale handtekening zoveel als mogelijk voorkomen dat chauffeurs met de BCT-kaart van een ander gaan rijden. Met de digitale handtekening stellen we vast dat de data die uit de BCT komen authentiek (en daarmee juist, onweerlegbaar en volledig) zijn. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het signaal dat ondernemers met een offline BCT kunnen werken en dat daarmee de fraudegevoeligheid toeneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen zijn/worden daartegen genomen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is een uitkomst van intensief overleg met de taxibranche. Taxi’s mogen (met inachtneming van fiscale gevolgen) ook voor privéritten worden gebruikt; hiervoor was een oplossing nodig. Wanneer wordt geconstateerd dat een chauffeur de BCT offline heeft staan tijdens het verrichten of aanbieden van taxivervoer, dan ontvangt hij hiervoor een boete.
Kunt u aangeven welke kosten voor het Rijk en de sector gemoeid zijn met de invoering van de BCT? Tot welke meerkosten leidt het voor de branche en welke subsidiegelden dan wel andere gelden zijn er door het Rijk aan de ontwikkeling en implementatie van de BCT besteed?
De kosten voor de rijksoverheid van de ontwikkeling van de BCT bedragen € 14,2 mln. Het gaat hierbij onder meer om kosten van personeel en inhuur van deskundigen, van het opstellen van de specificaties en van de regelgeving, van ICT en van communicatie. De kosten van de subsidieregeling bedragen € 21,9 mln. Samen is dit € 36,1 mln, die ten laste komen van de algemene middelen.
De BCT maakt het toezicht op de rij- en rusttijden en ritregistratie beter mogelijk en de kans op fraude neemt af. Ook voor de Belastingdienst wordt het eenvoudiger en efficiënter om de bedrijfsadministratie te controleren.
De kosten voor de taxibranche en voor individuele taxiondernemingen zijn niet eenduidig vast te stellen. Die kosten hangen onder meer af van het soort taxibedrijf en van de keuze voor en prijs van het type BCT. De taxibranche is in haar kosten tegemoetgekomen door een subsidie per BCT van € 600 en door de gratis omwisseling van de chauffeurspas door de chauffeurskaart. De kosten van de omwisseling, € 2,2 mln, zijn uit de algemene middelen gefinancieerd.
Tegenover deze kosten voor de ondernemer staat wel een vermindering van administratieve lasten. De exacte omvang hiervan is nu nog niet te becijferen, maar de overgang van een papieren naar een digitale registratie levert uiteraard financieel voordeel op.
Kan de BCT-problematiek meegenomen worden in de evaluatie van de taxiwetgeving dit najaar en kan daarin ook de discussie over Uber en over rij- en rusttijden worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de Taxiwet heeft als accenten de verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer en de toepassing van gemeentelijke bevoegdheden voor extra kwaliteitseisen. De invoering van de BCT loopt nog, waardoor ik een koppeling met de evaluatie van de Taxiwet niet zinvol vind. Voor de BCT volgt een aparte evaluatie eind 2015.
Over Uber zijn op 27 mei 2014 door de Minister van Economische Zaken Kamervragen beantwoord. Hierin is opgenomen dat innovatieve ontwikkelingen, zoals de taxidiensten van Uber via een app, worden meegenomen in de evaluatie van de Taxiwet.
Over de rij- en rusttijden in de taxisector heb ik naar aanleiding van de desbetreffende motie De Mos op 2 juni 2014 een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. Hierin geef ik aan dat de regels op een aantal punten worden versoepeld. Dit onderwerp hoeft dus nu nog niet te worden geëvalueerd.
Het bekladden van een huis in Almere |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woning vrouw beklad met hakenkruis»?1 Herinnert u zich voorts de eerdere vragen over stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp?2
Ja.
Is de bewoonster van het huis of zijn andere buurtbewoners op gelijkaardige wijze eerder getroffen door dergelijke uitingen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en op welke wijze?
Bij de politie en bij de gemeente Almere zijn geen signalen bekend van eerdere bekladdingen in de betreffende straat en directe omgeving.
Is er aangifte gedaan van de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard van die aangifte?
Ja, bij de politie is aangifte gedaan van vernieling, discriminatie en belediging. De politie onderzoekt de zaak.
Deelt u de mening dat het prijzenswaardig is dat buurtbewoners de bewoonster van het bekladde huis een hart onder de riem hebben gestoken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het goed zou zijn als u eveneens zou laten weten de bewoonster te steunen en dat u afstand neemt van degenen die menen hakenkruizen op de woning te moeten kladden? Zo ja, wilt u dat dan doen, bijvoorbeeld door middel van antwoord op deze vraag of anderszins?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het welzijn van de bewoners en dat is zorgelijk. Ik betreur dat dit incident heeft plaatsgevonden en ik prijs de buurtbewoners die de bewoonster van het bekladde huis een hard onder de riem hebben gestoken.
Deelt u de mening dat ook bij onderhavig voorbeeld van discriminatie en intimidatie van een buurtbewoner alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
In alle gevallen moet worden voorkomen dat slachtoffers moeten verhuizen omdat zij onderwerp zijn geworden van discriminatie of intimidatie.
Zijn de voorvallen in Almere en Duindorp incidenten of beschikt u over signalen dat er sprake is van een bredere toename van intimidatie, bedreiging of discriminatie van allochtone Nederlanders? Zo ja, over welke signalen beschikt u?
Dit voorval wordt, evenals de eerdere voorvallen in Duindorp, beschouwd als een incident. Hoewel er zorgen zijn over de verschillende incidenten die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden, kan ik deze niet aanmerken als signalen van een bredere toename van intimidatie, bedreiging of discriminatie van allochtone Nederlanders.
De resultaten van een verdiepende studie naar moslimdiscriminatie worden gepubliceerd in de politieregistratierapportage 2013, die in augustus 2014 uitkomt. Deze rapportage zal een actueel inzicht kunnen geven in de vraag of er sprake is van een stijging in het aantal incidenten.
Wat was de uitslag, verdeeld naar politieke partijen, bij de laatste landelijke en lokale verkiezingen in de wijk Duindorp in Den Haag en in de wijk in Almere waar het onderhavige incident plaatsvond?
Voor de uitslagen van de lokale verkiezingen verwijs ik u naar de websites van beide gemeenten.3
De uitslag van de laatste landelijke verkiezingen in 2012 is, voor de stembureaus die zijn gelegen in de wijk Duindorp in Den Haag, als volgt: VVD 485; PvdA 370; PVV 790; CDA 120; SP 178; D66 116; GroenLinks 34; CU 87; SGP 61; PvdD 74; Piratenpartij 9; MenS 2; Nederland Lokaal 0; LP 0; DPK 4; 50 Plus 68; LibDem 0; Anti Europa Partij 1; SOPN 3; PvdT 1.
Voor de wijk Almere Poort in Almere is deze uitslag: VVD 1061; PvdA 916; PVV 336; CDA 46; SP 255; D66 192; GroenLinks 46; CU 30; SGP 2; PvdD 51; Piratenpartij 15; MenS 5; Nederland Lokaal 2; LP 8; DPK 6; 50 Plus 22; LibDem 0; Anti Europa Partij 0; SOPN 7; PvdT 7.
De brandbrief van de regio Zuid-Oost Utrecht over de inkoop van jeugdzorg |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Voor regio Zuid-Oost Utrecht is jeugdzorg te duur» en «Brandbrief: jeugdzorg komt 15 miljoen euro te kort.»?1 2
Ja.
Kent u de brief «Risico Transitie Jeugdzorg» die de gemeente Zeist, mede namens de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug en Wijk bij Duurstede op 24 april 2014 aan u heeft gestuurd? Kunt u de Kamer daar zo snel mogelijk een afschrift van sturen?
Ja. Een afschrift van deze brief is als bijlage meegezonden.3
Wat vindt u van de zorgen van de betrokken gemeenten?
Ik neem deze signalen serieus en ben hierover ook in overleg met deze specifieke regio.
De gemeenten geven aan dat zij veel extra kosten verwachten vanwege de aanwezigheid van een groot aantal instellingen in hun regio, dat intermurale jeugzorg levert voor jeugdigen onder voogdij van een gecertificeerde instelling; wat is de stand van zaken met betrekking tot uw eerdere toezegging om met de instellingen en gemeenten in overleg te treden om het probleem van hoge kosten vanwege het woonplaatsbeginsel met hen op te lossen?
Op dit moment ben ik met deze gemeenten in overleg om door middel van een verschillenanalyse helder te krijgen wat het verschil tussen de hoogte van het macrobudget en de van de zorgaanbieders uitgevraagde gegevens veroorzaakt.
Het is hierbij van belang dat in de berekening van het budget per gemeente in de meicirculaire 2014 de toepassing van het woonplaatsbeginsel is verbeterd en dat het totale macrobudget met ca. 10% is verhoogd ten opzichte van december 2013 door verbeterde gegevens en door nadere besluitvorming over de afbakening van de Jeugdwet en de toe te kennen middelen voor uitvoeringskosten en groei.
Zijn de gemeenten in de regio Zuid-Oost Utrecht door u bij het hiervoor genoemde overleg betrokken? Hoe worden gemeenten, zoals die in regio Zuid-Oost Utrecht, door u van het hiervoor genoemde overleg en de mogelijke uitkomsten daarvan op de hoogte gehouden?
Deze gemeenten zijn bij dit overleg betrokken.
Deelt u de mening van de gemeenten dat het thans bekende budget voor de regio «in grote mate onvoldoende» is? Hoe beoordeelt u het tekort van 35% dat de gemeente zelf noemen?
Ik verwacht dat de verschillenanalyse en de publicatie van het definitieve macrobudget op 28 mei aanstaande het verwachte tekort verklaart en wegneemt. Uiteraard blijf ik de situatie nauwgezet volgen.
De gemeenten geven aan op dit moment niet tot zinvolle afspraken met zorgaanbieders te kunnen komen en vragen om verstrekking van een herziene budgetindicatie; in hoeverre kunt u deze gemeenten tegemoetkomen in de meicirculaire?
De onduidelijkheid over het budget komt voor een belangrijk deel voort uit het verschil tussen de manier waarop het macrobudget is berekend en de opgave door zorgaanbieders. Op 28 mei wordt de nieuwe verdeling van het macrobudget gepubliceerd in de meicirculaire van het gemeentefonds. Naar verwachting zal dit het in deze regio geconstateerde verschil kleiner maken tussen het voor de inliggende gemeenten berekende macrobudget en de opgave van de aanbieders. Voor de oplossing van het resterende probleem heb ik deze regio hulp aangeboden door het uitvoeren van een verschillenanalyse van de hoogte van het macrobudget en de uitvraag bij zorgaanbieders. De kans is groot dat hieruit naar voren komt dat in de opgave van de zorgaanbieders op een andere manier is omgegaan met het woonplaatsbeginsel, de afbakening van de ZVW- en AWBZ-gefinancierde zorg en de verwachte groei in de komende jaren. De definitieve resultaten van deze analyse kan ik pas na het verschijnen van de meicirculaire geven. De hier genoemde verschillenanalyse is niet alleen beschikbaar voor de regio Zuid-Oost Utrecht, ook andere regio’s hebben er gebruik van gemaakt of kunnen zich daarvoor nog melden.
Is de transitieautoriteit bekend met bovenstaande problemen? Wat zal de autoriteit doen om deze problemen op te lossen?
De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) is bekend met het bovenstaande. Als de verschillenanalyse geen bevredigende uitkomsten oplevert kan het zijn dat een aanbieder uiteindelijk met te grote kortingen wordt geconfronteerd om de continuïteit van zorg in 2015 te realiseren. De betreffende aanbieder kan zich dan melden bij de TAJ. In dat geval kan de TAJ al naar gelang de individuele situatie bijdragen aan een oplossing.
Van welke gemeenten en regio’s is u bekend dat zij net als de regio Zuid-Oost Utrecht tegen budgettaire problemen aanlopen vanwege de aanwezigheid van een groot aantal specifieke jeugdzorginstellingen binnen de gemeentegrenzen?
Het is mij niet exact bekend welke andere gemeenten verwachten te maken te krijgen met financiële tekorten met betrekking tot het budget voor de jeugdzorg. Wel heb ik verschillende signalen ontvangen die wijzen op onduidelijkheid tussen een uitvraag bij zorgaanbieders en de hoogte van het macrobudget. Naar aanleiding van deze signalen heb ik gemeenten aangeboden een verschillenanalyse uit te voeren om hier meer helderheid in te krijgen. Daarnaast verwacht ik dat de publicatie van het definitieve macrobudget 2015 in de meicirculaire op 28 mei aanstaande de verschillen bij andere gemeenten zal verkleinen.
Het bericht dat politie en justitie de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit niet aan kunnen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat politie en justitie de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit niet aan kunnen?1
Ja.
Welke maatregelen neemt u om het toenemende gevaar van drugslaboratoria te beperken, de veiligheid van omwonenden van de panden te garanderen en drugscriminelen op te pakken? Hoe kunt u de effectiviteit van deze maatregelen aantonen?
De bestrijding van georganiseerde drugscriminaliteit is en blijft een topprioriteit van de politie en het OM. Bij de aanpak van synthetische drugs vindt de inzet zoveel mogelijk aan de voorkant van het proces plaats om zo het productieproces te belemmeren. Dit betekent bijvoorbeeld het bemoeilijken van de verkrijgbaarheid van hardware en chemische grondstoffen, de (pre)precursoren. Dit vereist een intensieve internationale samenwerking met de bronlanden van deze (pre)precursoren. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met landen van bestemming. Deze internationale aanpak wordt mede vormgegeven door de actieve rol die Nederland speelt in het zogenoemde EMPACT project synthetische drugs. Samen met andere EU-lidstaten en Europol wordt ingezet op het verminderen van de productie en distributie van synthetische drugs in de EU.
Ook heeft de Taskforce Brabant Zeeland de aanpak van synthetische drugs als prioritair thema. Focus daarbij is het verstoren van het productieproces door de toegang van criminelen tot cruciale kennis, kunde en grondstoffen te belemmeren. De samenwerkende diensten (waaronder OM, politie, gemeenten en Belastingdienst) richten zich daarbij tevens op het aanpakken van de kopstukken uit deze industrie (Top X) en het afpakken van het criminele geld dat ermee verdiend wordt. De aanpak is integraal waarbij telkens gekeken wordt welke partner op dat moment het beste kan acteren.
Ik kan geen harde uitspraken doen over de omvang van de georganiseerde drugscriminaliteit in Nederland. Het betreft een illegaal fenomeen waar per definitie nooit volledig zicht op is. Wel zie ik een bevestiging van de effectiviteit van de aanpak van politie en OM in het feit dat zij de doelstelling om eind dit jaar te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen naar verwachting ruimschoots zullen halen.
Kunt u aangeven wanneer precies u geïnformeerd bent van de zorgen van politie en het Openbaar Ministerie (OM) over de prioriteitsstelling en het gebrek aan capaciteit? Welke maatregelen zijn sindsdien tot eind april 2014 genomen om de problemen op te lossen?
Het is eigen aan het domein waarbinnen politie en OM actief zijn, dat er op veel prioriteiten tegelijk moet worden ingezet. Beide organisaties zijn daar ook op ingericht. Bij het in samenspraak met de regioburgemeesters en het OM vaststellen van de prioriteiten is rekening gehouden met de daarvoor benodigde capaciteit. Om nog effectiever op te kunnen treden is daarnaast in de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het kwaliteitsniveau van de recherche.
Het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde criminaliteit herken ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit hard aanpakken.
Daar komt bij dat er de afgelopen jaren een brede consensus is gegroeid over het feit dat een effectieve bestrijding van de georganiseerde misdaad een veel bredere benadering vergt dan alleen via de strafrechtelijke weg. We hebben dan ook stevig geïnvesteerd in de geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, inclusief het integraal afpakken. Dat biedt mogelijkheden aan alle partners om steeds effectiever te zijn met schaarse capaciteit. Voorbeelden zijn de samenwerking in de RIECs, in de Taskforce georganiseerde hennepteelt en de Taskforce B5 (inmiddels BZ). Naast politie en OM maken ook de Belastingdienst, de Bijzondere Opsporingsdiensten en de gemeenten onderdeel uit van de aanpak. Gezamenlijk werken zij aan een algemene verslechtering van het criminele ondernemersklimaat in Nederland.
Herinnert u zich de waarschuwing van het College van procureurs-generaal van het OM en de Raad van Korpschefs dat zij te veel prioriteiten moeten uitvoeren, waardoor de slagkracht van deze organisaties in het geding komt en dat het plafond van wat mogelijk is met de gegeven capaciteit in beeld komt?2 Zo ja, hoe kan het dat dit probleem in 2014 nog steeds bestaat, ondanks uw belofte dat in 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan om uw prioriteiten aan te passen of extra capaciteit of middelen ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet en welke alternatieven biedt u?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij het antwoord op deze vragen een overzicht toevoegen met daarin het aantal drugszaken dat de politie heeft overgedragen aan het OM, het aantal afgehandelde zaken en de straffen van de afgelopen vijf jaar? Kunt u in dit overzicht tevens aangeven hoeveel mensen zich hiermee bezig hielden? Zo nee, kunt u een schatting geven?
Cijfers met betrekking tot het aantal drugszaken, de afdoening daarvan en het aantal betrokken verdachten worden jaarlijks gepubliceerd in het Jaarbericht van de Nationale Drug Monitor. Deze jaarberichten zijn openbaar en beschikbaar via de website van het Trimbos-instituut.
Het OM houdt geen administratie bij van het aantal manuren dat aan de verschillende beleidsthema’s georganiseerde misdaad wordt besteed. Een officier kan met verschillende soorten zaken bezig zijn. Er is daarom geen kwantitatief beeld te geven van het aantal mensen dat zich bij het OM bezighoudt met de bestrijding van drugscriminaliteit.
Hebben de inspanningen van politie en het OM in de strijd tegen drugscriminaliteit daadwerkelijk geleid tot een reductie van de georganiseerde drugscriminaliteit? Zo ja, hoe kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom is dit niet gelukt?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw belofte om in 2014 de specialistische capaciteit van de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) uit te breiden? Kunt u toelichten met hoeveel fte dit is uitgebreid?
Ik herinner mij die belofte en de Nationale Politie heeft mij geïnformeerd dat de specialistische capaciteit van de LFO in de afgelopen maanden is verdubbeld.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de doelstelling om in 2014 te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen gepaard gaat met een investering in het kwaliteitsniveau van de recherche en dat deze investering eveneens in 2014 moet gerealiseerd zijn? Wat is de stand van zaken op dit punt?
Ik herinner mij die uitspraak. Er is geïnvesteerd in het kwaliteitsniveau van de recherche. Dit uit zich in een hoger aantal medewerkers bij de recherche met bijvoorbeeld financieel-economische of digitale expertise. De resultaten van de afgelopen jaren weerspiegelen dit. De doelstelling van het aantal aan te pakken criminele samenwerkingsverbanden is ruimschoots gehaald. Ook voor de komende jaren wordt er verder geïnvesteerd, hetgeen zich uit in meer medewerkers op HBO-niveau of hoger.
Hoeveel capaciteit en middelen komen de politie en het OM te kort?
De taakstelling van de afgelopen jaren bij de politie en het OM staan niet op zichzelf. Zij maken onderdeel uit van de bredere uitdaging waar dit kabinet zich mee geconfronteerd ziet, namelijk om met minder financiële middelen grote ambities te realiseren. Deze taakstellingen zijn echter altijd gepaard gegaan met een weloverwogen prioritering en een forse inspanning om te garanderen dat deze organisaties nog effectiever en efficiënter kunnen optreden. Dat politie en OM daarbij op veel prioriteiten tegelijk moeten inzetten is een bekend gegeven, evenals het feit dat er geen aanvullende middelen beschikbaar zijn die een heroverweging van bezuinigingen mogelijk maken. Desondanks heb ik alle vertrouwen in de professionaliteit van deze organisaties en hebben zij bevestigd dat dit vertrouwen terecht is. Zo is het de verwachting dat zij de doelstelling om eind dit jaar te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen ruimschoots zullen halen.
In hoeverre bent u van mening dat de bezuinigingen op het OM een negatief effect hebben op de benodigde capaciteit en middelen voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen neemt u zodat justitie de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit effectief kan aangaan?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de bezuinigingen op het OM heroverwogen dienen te worden als er sprake is van negatieve bezuinigingseffecten op de bestrijding van criminaliteit?
Zie antwoord vraag 10.