Het door Internationaal Strafhof vrijgesproken verdachten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de heer Ngudjolo op Nederlands grondgebied is vrijgelaten, hoewel het Internationaal Strafhof de verantwoordelijkheid heeft met derde landen afspraken te maken over de overbrenging van vrijgesproken verdachten? Betekent dit dat het Internationaal Strafhof haar plicht conform het zetelverdrag niet is nagekomen?
De rechters van het Internationaal Strafhof hebben de heer Ngudjolo in eerste aanleg vrijgesproken en zijn onmiddellijke invrijheidstelling gelast. Daaruit volgt niet het recht om in Nederland te verblijven. Uitgangspunt is dat het Internationaal Strafhof na vrijspraak zo spoedig mogelijk passende voorzieningen dient te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst of een derde staat. Uit het Zetelverdrag volgt dat de Nederlandse autoriteiten gehouden zijn om dit proces te faciliteren. Nederland heeft Ngudjolo conform het Zetelverdrag vervoerd naar het vertrekpunt uit Nederland. Betrokkene heeft tijdens dit proces verzocht om asiel. De behandeling van het verzoek maakt dat tot dusver overbrenging van betrokkene naar een derde land – voor zover hij niet terug kan keren naar de Democratische Republiek Congo – nog niet heeft plaatsgevonden.
Wat is de uitkomst van het gesprek dat u 15 februari jl. heeft gehad met de President van het Internationaal Strafhof? Welke «structurele» afspraken heeft u voor ogen?
Op 15 februari jl. hebben wij met de President van het Internationaal Strafhof gesproken over structurele afspraken met betrekking tot de procedure van overbrenging van getuigen, verdachten, vrijgesprokenen en veroordeelden van en naar het Internationaal Strafhof. Met de president van het Internationaal Strafhof hebben wij afgesproken dat Nederland en de griffie van het Internationaal Strafhof nadere afspraken zullen vormgeven.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Spekman en Timmermans over de weigering door Nederland op instigatie van het Internationaal Strafhof vier Congolese getuigen toe te laten tot de Nederlandse asielprocedure? Kunt u aangeven of zij nog gedetineerd zijn, wat de status van hun asielprocedure is en of er maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat soortgelijke gevallen zich in de toekomst nog zullen voordoen?
Ja. Deze uit buitenlandse detentie overgekomen getuigen zijn nog gedetineerd door het Internationaal Strafhof. Wat betreft de stand van de procedure hanteer ik het uitgangspunt dat ik niet inga op individuele zaken. De casuïstiek wordt betrokken bij het opstellen van de in het antwoord op vraag 2 genoemde structurele afspraken.
Is het mogelijk dat getuigen of vrijgesproken verdachten worden uitgesloten van asielbescherming omdat zij onder de 1F clausule van het VN Vluchtelingenverdrag vallen, terwijl zij niet naar hun land van herkomst kunnen worden teruggestuurd op basis van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, wat zal de status zijn van deze mensen en wat zal uw beleid zijn ten aanzien van deze mensen?
Het is mogelijk dat ten aanzien van al dan niet gedetineerde getuigen of vrijgesproken verdachten die in Nederland asiel aanvragen wordt geoordeeld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Daarbij kan het zijn dat tegelijkertijd ten aanzien van hen wordt geoordeeld dat zij niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst vanwege een reëel risico op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Het is de verantwoordelijkheid van het Internationaal Strafhof om na getuigenis of vrijspraak zo spoedig mogelijk passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst of een derde staat. Voor hen die niet zonder meer kunnen terugkeren naar het land van herkomst dient het Internationaal Strafhof maatregelen te treffen opdat zij een veilig heenkomen vinden, in hun land van herkomst dan wel in een derde land. Voor zover deze personen op Nederlands grondgebied zouden komen te verblijven geldt voor hen het beleid gelijk andere vreemdelingen aan wie in Nederland artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.
Bent u ervan op de hoogte dat sommige Rwandese verdachten die door het Rwanda Tribunaal in Arusha zijn vrijgesproken al jaren in Tanzania in een safehouse verblijven omdat zij niet veilig terug kunnen keren naar Rwanda en geen enkel derde land bereid is hen op te nemen? Is het mogelijk dat een soortgelijke situatie zich in Nederland kan voordoen ten aanzien van op basis van artikel 1F uitgesloten door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en vrijgesproken verdachten?
De situatie van de door u genoemde personen in Tanzania is mij bekend. In de structurele afspraken met het Internationaal Strafhof zal aandacht worden besteed aan het voorkomen van de door u geschetste situatie.
Bent u van mening dat een uiterst onwenselijke situatie zal ontstaan als door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en/of vrijgesproken verdachten in de Nederlandse illegaliteit zullen verdwijnen als niet uitzetbare 1F-er? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunnen door het Internationaal Strafhof opgeroepen getuigen en vrijgesproken verdachten die in Nederland op basis van artikel 1F van asielbescherming zijn uitgesloten, op basis van de Wet Internationale Misdrijven door het Nederlands openbaar ministerie worden vervolgd voor vermeende misdrijven die niet door het Internationaal Strafhof ten laste zijn gelegd?
Het kan voorkomen dat Nederland zelf rechtsmacht heeft en deze rechtsmacht ook kan uitoefenen over personen die als verdachte, getuige of anderszins ten behoeve van en op bevel of verzoek van het Internationaal Strafhof door de Nederlandse autoriteiten over Nederlands grondgebied naar het terrein van het Internationaal Strafhof worden geleid. Een eventuele aangifte tegen een persoon die naar het Internationaal Strafhof wordt geleid, of na vervulling van zijn taken of na afronding van zijn proces aldaar weer op de terugweg naar zijn staat van herkomst is, zal de officier van justitie reeds moeten afwijzen op de grond van strijdigheid met volkenrechtelijke verplichtingen die op Nederland als gastland van het Strafhof rusten (zie onder andere artikel 87 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof en artikel 16 Wet internationale misdrijven). Indien betrokkene na een periode van vijftien dagen waarbinnen vertrek uit Nederland redelijkerwijs mogelijk was, nog in Nederland verblijft, vervalt deze immuniteit (artikel 87 lid 2 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof).
Ben u van mening dat Nederland ten aanzien van mensen met een 1F status op basis van het aut dedere, aut judicare principe een plicht heeft tot vervolging van deze personen over te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag is een vreemdelingrechtelijke tegenwerping, tot stand gekomen na een bestuursrechtelijke procedure. Een dergelijke toets is wezenlijk anders dan de toets die geldt voor de vraag of strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd en mogelijk is. Een plicht om te vervolgen kan ten aanzien van een beperkt aantal misdrijven in sommige gevallen voortvloeien uit het internationale recht op grond van het aut dedere aut judicare-beginsel. Ook hier gaat het echter om wezenlijk andere criteria dan die gelden in het kader van de 1F-toets. Uit het enkele feit dat aan een persoon artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen vloeit dan ook geen strafrechtelijke vervolgingsplicht voort ten aanzien van die persoon.
Het preventief vastzetten van ‘gevaarlijke eenlingen’ in verband met de troonswisseling |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel personen als zogeheten «gevaarlijke eenling» zijn opgepakt dan wel in de gaten zijn gehouden in verband met de troonswisseling op 30 april 2013?
Onder meer na Koninginnedag 2009 en Dodenherdenking 2010 is er in het algemeen en specifiek rondom zogenaamde Nationale Evenementen meer aandacht voor dreiging en risico dat kan uitgaan van eenlingen.
Met de term potentieel gewelddadige eenlingen wordt gedoeld op personen die zonder medewerking van anderen een dreiging vormen in woord of gedrag, als gevolg van een individueel doorlopen proces richting geweld. De potentieel gewelddadige eenling kan zich manifesteren in vele gedaanten: als een zogenoemde «straattaaldreiger1», als een verwarde of gefixeerde eenling, als een zogenoemde «systeemhater» of als een ideologisch geradicaliseerde eenling. De laatstgenoemde categorie valt onder de noemer terrorisme. Dat is niet vanzelfsprekend voor de eerste drie categorieën, al hebben hun daden en de effecten daarvan veel overeenkomsten met terrorisme.
Uitgangspunt is dat de politie zich richt op het zo spoedig mogelijk in beeld krijgen van potentieel gewelddadige eenlingen om in te kunnen schatten of er gevaar van deze personen uitgaat in relatie tot het specifieke evenement en/of de personen die hier aanwezig zijn en om zo nodig snel te kunnen interveniëren. Voor bekende potentieel gewelddadige eenlingen kan een plan van aanpak worden opgesteld met de beste wijze van interveniëren. De aanpak is erop gericht deze personen tijdig te signaleren en door middel van een persoonsgerichte aanpak de dreiging weg te nemen, te reduceren of hanteerbaar te maken tot een aanvaardbaar laag risico. De aanpak kan variëren van toeleiding tot zorg, een bezoek van de wijkagent en/of een aandachtsvestiging voor politiemensen ten tijde van het evenement.
In de aanloop naar de troonswisseling zijn door het bevoegd gezag een twintigtal personen in beeld gebracht en in een overzicht gezet. Op het overzicht staan personen die als potentieel gewelddadige eenlingen kunnen worden aangemerkt, aangevuld met personen die door hun gedrag in het verleden een mogelijk risico vormden voor een ongestoord verloop van de troonswisseling en/of daarbij gevaar konden veroorzaken in een menigte.
Tijdens de troonswisseling gold voor een deel van de personen op het overzicht de afspraak dat zij binnen het voor het publiek vrij toegankelijke gebied rondom de Dam (de zogenaamde ring 3) slechts geobserveerd dienden te worden. Een eventuele opdracht tot interventie naar aanleiding van de observatie was nadrukkelijk voorbehouden aan het bevoegd gezag in het beleidscentrum.
Voor 11 personen op de lijst was de waarschijnlijkheid en ernst van een verstoring dusdanig dat de politie door de burgemeester gemachtigd was, zonder tussenkomst van het beleidscentrum, van die personen te vorderen zich direct uit de ring 3 te verwijderen. Het niet voldoen aan deze vordering is strafbaar. Afspraak was dat in dergelijke gevallen tot aanhouding kon worden overgegaan.
Van een aantal personen bleek in de aanloop naar de troonswisseling dat de waarschijnlijkheid op verstoring van het evenement laag was omdat deze personen verbleven in een psychiatrische kliniek of detentiecentrum.
Met betrekking tot het verloop van de onterechte aanhouding van twee demonstranten op de Dam ten tijde van de troonswisseling verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2361, ingezonden 3 mei 2013) en Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2357, ingezonden 6 mei 2013) van uw Kamer.
Kunt u toelichten welk beleid het Openbaar Ministerie (OM) en de politie in de aanloop naar en tijdens nationale evenementen hanteren ten aanzien van die zogeheten «gevaarlijke eenlingen»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke categorieën personen (kunnen) worden aangemerkt al zogeheten «gevaarlijke eenling»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welk concreet risico aanleiding kan zijn voor het OM en de politie om zogeheten «gevaarlijke eenlingen» op te pakken en preventief vast te houden gedurende evenementen?
De personen die als potentieel gevaarlijk bij de politie in beeld zijn rondom nationale evenementen kunnen niet zomaar worden «opgepakt of vastgehouden». Individuen kunnen door de politie alleen worden aangehouden of in verzekering worden gesteld als op dat moment tegen hen een verdenking bestaat van (onder andere het voorbereiden van of het doen van een poging tot het) het plegen van een strafbaar feit. Voor de regeling van de aanhouding en de inverzekeringstelling en de daartegen aan te wenden rechtsmiddelen verwijs ik naar Boek, titel IV, afdeling 1 van het Wetboek van Strafrecht. In andere gevallen is er geen wettelijke grond voor strafvorderlijke vrijheidsbenemende of – beperkende maatregelen door politie of het openbaar ministerie.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Welke rechtsmiddelen staan deze «gevaarlijke eenlingen» ter beschikking indien zij hun preventieve opsluiting dan wel opgelegde beperkingen willen aanvechten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten in hoeverre deze zogeheten «gevaarlijke eenlingen» de kans lopen bij ieder nationaal evenement preventief te worden vastgehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het KPMG-rapport dat Nederland tot de middenmoot behoort van landen die actief zijn met fiscale stimulering van vergroening?
In de Green tax index van KPMG worden op 9 verschillende groene beleidsterreinen de scores van 21 landen vergeleken. In deze studie worden verschillende punten toegekend aan groene belastingen dan wel groene belastingvoordelen op basis van de potentie van de maatregel om het gedrag te beïnvloeden. Deze puntentoedeling is subjectief. Daarnaast is het onderzoek kwalitatief of, zoals KPMG zelf aangeeft, «indicatief» en niet in eerste instantie bedoeld om landen te vergelijken. Interessant is wel dat de Green tax index van KPMG groene belastingvoordelen afzonderlijk in kaart brengt.
Uit de OESO-studie «Taxation, Innovation and the Environment» uit 2011 blijkt dat Nederland een van de koplopers is op het gebied van milieubelastingen. In deze studie wordt voor alle OESO-landen de opbrengst van milieubelastingen gerelateerd aan het BBP. Alleen Denemarken heeft volgens die studie naar verhouding een groter aandeel milieubelastingen dan Nederland. Onder andere door de invoering van de opslag duurzame energie zal de opbrengst van belastingen en heffingen op energie de komende jaren fors stijgen.
Ook andere studies van de OESO laten zien dat Nederland ten opzichte van andere landen vooroploopt op het gebied van milieubelastingen. Onderstaande figuren komen uit het OESO rapport «Taxing Energy Use, a graphical analysis, 2013.» In deze grafieken is nog geen rekening gehouden met de per 1 januari 2013 ingevoerde Opslag duurzame energie.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar in Nederland ingevoerd op rijksniveau?
In het Begrotingsakkoord 2013 is een aantal vergroeningsmaatregelen opgenomen die per 2013 zijn ingevoerd. De energiebelastingtarieven op aardgas zijn verhoogd, de vrijstelling in de kolenbelasting voor elektriciteitsproductie is afgeschaft en de tariefsdifferentiatie voor mobiele werktuigen en tractoren (rode diesel) is afgeschaft.
Ook per 1 januari 2013 is de opslag duurzame energie ingevoerd. De opslag duurzame energie vindt plaats via een opslag op de energierekening analoog aan de energiebelasting. In het regeerakkoord is opgenomen dat deze opslag in 2013 € 100 miljoen aan opbrengst moet realiseren ter dekking van de uitgaven voor de SDE+. Structureel moet de opslag vanaf 2020 € 3 miljard gaan opleveren. Dit staat dan gelijk aan ruim 85% van de huidige opbrengst van de energiebelasting. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven een verlaagd energiebelastingtarief voor lokale duurzame energie in te voeren.
De BPM die oorspronkelijk op de catalogusprijs was gebaseerd, is stapsgewijs omgebouwd naar een volledige CO2-heffing. Het percentage catalogusprijs als component van de grondslag voor de BPM was in 2010 27,4%, in 2011 19,0% en in 2012 11,1%. De catalogusprijs is sinds 1 januari 2013 geen component meer van de belastinggrondslag voor de BPM; de BPM wordt sindsdien uitsluitend nog berekend op basis van de absolute CO2-uitstoot. De CO2-grenzen in de BPM worden jaarlijks aangescherpt en aangepast aan de inflatie
Tot en met 2013 geldt in de MRB tijdelijk een nul-tarief voor zeer zuinige auto's (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km). Tot en met 2015 geldt een vrijstelling in de MRB voor auto’s die 50 gram CO2 of minder per kilometer uitstoten. Voorts wordt de vrijstelling voor oldtimers vanaf 1 januari 2014 afgeschaft waarbij de hobbyklassiekers worden ontzien.
Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in 2012 en 2013 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 0%-tarief voor de bijtelling. Voor personenauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 2014 en 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 7%-tarief voor de bijtelling. Ook de grenzen voor 14% en 20% bijtelling wijzigen de komende jaren.
Met ingang van 1 januari 2014 zal de accijns op diesel met 3 cent per liter en die op LPG met 7 cent per liter worden verhoogd.
Naast voornoemde maatregelen zijn er ook bestaande faciliteiten die het investeren in bepaalde bedrijfsmiddelen bevorderen. Een actueel overzicht van groene belastingen en groene belasting elementen is opgenomen in het antwoord op vraag 5.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar beperkt of verdwenen op rijksniveau?
De afvalstoffen-, grondwater- en verpakkingenbelastingen zijn per 1/1/2012 afgeschaft. Afgezet tegen de relatief geringe opbrengst van deze belastingen waren de uitvoeringskosten van deze belastingen relatief hoog. Beleidsmatig hadden deze instrumenten bovendien weinig toegevoegde waarde omdat op de betrokken beleidsterreinen al gerichte regulering tot stand is gekomen die effectief aanhaakt op de activiteiten op dat gebied.
De korting in de BPM voor een dieselroetfilter affabriek is vervallen per 1 januari 2011, omdat tegenwoordig alle auto’s al beschikken over een roetfilter.
Tot slot is de heffingskorting groen beleggen in stappen teruggebracht van 1,3% naar 0,7%. Wel is besloten om deze heffingskorting niet verder af te bouwen.
Deelt u de mening van Barend van Bergen, partner bij KPMG Advisory, dat fiscale vergroening positieve effecten heeft op innovatie, milieu en duurzaamheid? Zo ja, bent u vanuit dit oogpunt bereid meer werk te maken van fiscale vergroening?
Ik deel de mening dat fiscale vergroening positieve effecten kan hebben op innovatie, milieu en duurzaamheid. Om die reden is de afgelopen jaren al veel aan fiscale vergroening gedaan en kennen we veel groene belastingen en belastingelementen.
Tabel 1 geeft daarvan een overzicht. In dit schema zijn innovatie-stimulerende belastingen/belastinguitgaven niet opgenomen. Ook is niet gekeken naar groene «onderdelen» van faciliteiten, zoals de stimulering van het milieu via de ANBI-regeling en de giftenaftrek of de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot extra leenruimte voor energiebesparende verbeteringen aan het huis.
De ruimte voor vergroeningsmaatregelen wordt begrensd door een aantal randvoorwaarden, zoals de mogelijke gevolgen voor het level playing field en beperking van grenseffecten. Dit beperkt de mogelijkheden om vergroening te stimuleren door een verschuiving van vaste lasten naar variabele lasten, bijvoorbeeld via verhoging van de accijns.
Energiebelasting (op elektriciteit en gas)
4.277
Opslag duurzame energie (ter financiering van de SDE+)
100
Accijns op benzine (incl. COVA = voorraadheffing)
3.941
Accijns op diesel/LPG (incl. COVA)
3.880
Kolenbelasting
105
Verlaagd btw-tarief op het aanbrengen van energiebesparing-gericht isolatiemateriaal aan woningen (ouder dan 2 jaar)
Ca. –37
Motorrijtuigenbelasting (MRB) (gedifferentieerd naar gewicht en dus indirect op brandstofverbruik en dus CO2-uitstoot)
3.541
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) (met als grondslag de CO2-uitstoot van het voertuig en met vrijstelling voor zeer-zuinige auto’s)
1.266
Belasting op zware motorrijtuigen
134
Gedifferentieerde bijtelling op basis van CO2-uitstoot voor de «auto van de zaak» met vrijstelling van bijtelling voor zeer zuinige auto’s (auto’s met een uitstoot van minder dan 50 gr/km)
–254
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s
–250
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s
–9
Belasting op leidingwater
127
Groen beleggen: vrijstelling box 3
–74
Groen beleggen: heffingskorting
–42
Energie-investeringsaftrek (EIA)
–151
milieuinvesteringsaftrek (MIA)
–101
Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (Vamil)
–24
Vrijstelling bos- en natuurterreinen box 3
–7
Natuurschoonwet
nb
Vrijstelling natuurgrond overdrachtsbelasting
–5
Bosbouwvrijstelling in winstsfeer
–1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer in winstsfeer
–8
Geluidsheffing burgerluchtvaart (I&M)
55
56
49
42
35
Belasting op verontreiniging oppervlaktewater van Rijkswaterstaat (I&M)
30
23
15
22
20
Heffing verontreiniging oppervlaktewater van waterschappen (Waterschappen)
1.238
1.249
1.088
1.127
1.174
Rioolheffing (gemeentelijk)
1.094
1.163
1.246
1.302
1.363
Bron: CEP 2013 en voor lokale belastingen CBS.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen werkgelegenheid en fiscale vergroening in het licht van een opmerking van voornoemd KPMG-partner dat fiscale stimulering van vergroening ook bijdraagt aan de werkgelegenheid en ook de Europese Commissie lidstaten aanmoedigt om meer werk te maken van fiscale vergroening, omdat dit bijdraagt aan het creëren van meer werkgelegenheid?
Het is goed om te bedenken dat een milieubelasting in feite ook een belasting op arbeid is, zij het een indirecte. Via hogere prijzen daalt de koopkracht van de werknemer immers. De Studiecommissie Belastingstelsel2 concludeerde daarom in 2010 dat een schuif van de inkomstenbelasting naar milieubelastingen – zoals bij invoering van de Regulerende Energiebelasting is gebeurd – alleen positief voor de arbeidsmarkt zal zijn indien de verlaging van de inkomstenbelasting vooral bij werkenden neerslaat. Een andere mogelijkheid is een terugsluis via de WW-premies voor werkgevers. Ook hier geldt echter dat deze verlaging van de arbeidskosten in ieder geval deels teniet wordt gedaan door de opwaartse druk op de lonen als gevolg van de hogere energiekosten (via de inflatie). De commissie concludeerde verder dat grote effecten op de CO2-uitstoot op dit moment vooral te bereiken zijn via internationaal gecoördineerde acties, zoals een verhoging van de minimumtarieven en de introductie van een duidelijker CO2-element in de energiebelastingrichtlijn, het verbreden van het instrument van emissiehandel en het afschaffen van de internationale accijnsvrijstellingen voor de (zee)scheepvaart en de luchtvaart.
Overigens zal de werkgelegenheid in «groene» sectoren als gevolg van de fiscale vergroening wel stijgen – omdat «groene» producten in relatieve zin goedkoper worden –, maar dit zal naar verwachting worden gecompenseerd door een afname van de werkgelegenheid in andere sectoren.
Hoe beoordeelt u, meer speciefek, de relatie tussen het geven van fiscale voordelen aan vergroeners en de werkgelegenheid? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen het effect op de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar) en het structurele effect op de werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen fiscale «boetes» op vervuiling en de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar)?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de analyse van het Centraal Planbureau (CPB) die schat dat het structurele effect van fiscale boetes op de werkgelegenheid positief is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vanuit het oogpunt van het stimuleren van de werkgelegenheid bereid meer werk te maken van fiscale vergroening? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangeven, kent Nederland al relatief veel groene belastingen en groene belastingelementen ten opzichte van andere landen. Volgens de studiecommissie belastingstelsel brengt het verhogen van bestaande milieubelastingen maar beperkte milieueffecten met zich mee o.a. vanwege samenloop met het emissiehandel systeem en grenseffecten.3 Nieuwe milieubelastingen bereiken het meeste effect wanneer ze Europees worden ingevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld in het wijzigingsvoorstel van de richtlijn energiebelastingen voorgesteld de tarieven meer te baseren op een CO2-deel en een energiedeel. Het kabinet vindt dit een interessante gedachte.
Het bericht “Bumpy start for Pan European MOOCS” |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het Science Guide bericht «Bumpy start for Pan European MOOCs»?1
Ja.
Bent u bekend met Open Educational Resources (OER) en Massive Open Online Courses (MOOCs) en bent u bekend met het OpenupEd initiatief; een pan Europees platform voor MOOCs waaraan ook de Nederlandse Open Universiteit deelneemt?
Ja.
Is het waar dat in de Verenigde Staten 32% van de studenten minimaal één online cursus volgt? Kunt u een inschatting geven van het aantal studenten dat in Nederland gebruik maakt van online onderwijs?
Als ik me beperk tot hoger onderwijs is de enige mij bekende bron waarin een vergelijkbaar cijfer gepresenteerd wordt het rapport «Going the Distance: Online Education in the United States, 2011» van de Babson Survey Research Group. Daarin wordt het aantal studenten aan graadverlenende instellingen voor postsecundair onderwijs dat zich voor ten minste één online module inschrijft in het najaar van 2010 geschat op 31,3% van het totale aantal inschrijvingen. Een jaar later is het aantal inschrijvingen voor een online cursus in het najaarsemester van 2011 gestegen naar 6.7 miljoen, een toename van 570.000 studenten ten opzichte van het jaar daarvoor (http://www.onlinelearningsurvey.com/highered.html ).
Hoeveel studenten in het Nederlandse hoger onderwijs gebruik maken van online onderwijs is niet bekend. De studenten aan de Open Universiteit kunnen aangemerkt worden als studenten die online onderwijs volgen. In 2011 verwelkomde de OU 5.750 nieuwe studenten. Gedurende dat jaar hadden 25.938 studenten de beschikking over inschrijvingsrechten. Vele van de overige universiteiten en hogescholen bieden online onderwijsmateriaal aan, zoals webcolleges, en in toenemende mate ook open leermateriaal. Voorts bieden ook de particuliere onderwijsinstellingen die in het hoger onderwijs actief zijn online onderwijs aan. Hiervan bestaan geen centrale registraties.
Opvallend is de recente toename van het aantal studenten die deelnemen aan open online onderwijs. Op Coursera, een platform voor massive open online courses (MOOC’s) dat in april 2012 is gestart, hadden zich in mei 2013 3.5 miljoen «studenten» ingeschreven voor een van de 370 cursussen van de 69 universiteiten die toen bij Coursera waren aangesloten. Ook het aanbod van open courseware is de laatste tien jaar wereldwijd sterk toegenomen.
Welke mogelijkheden ziet u voor ICT ondersteund leren in het algemeen en MOOCs in het bijzonder voor het onderwijs in Nederland? Zijn er initiatieven om dit te bevorderen of bestaan er regulerings- of wettelijke beperkingen die een ontwikkeling in de weg staan? Zo ja, welke?
ICT-ondersteund leren en open online onderwijs bieden voor het Nederlandse hoger onderwijs grote kansen. Open online onderwijs breekt door, en het Nederlandse hoger onderwijs heeft de potentie om een van de koplopers te worden. In SURF werken hogescholen, universiteiten en onderzoeksinstellingen sinds 1987 samen aan grensverleggende ICT-innovaties, met als doel de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek te verbeteren. Open online onderwijs, MOOC’s en Open Educational Resources zijn prominente aandachtsgebieden binnen SURF, onder meer binnen het innovatieprogramma Open Educational Resources.
Een prominent overheidsinitiatief op het gebied van Open Educational Resources is Wikiwijs, dat in 2010 gestart is en waaraan ook het hoger onderwijs deelneemt. Wikiwijs is een open op internet gebaseerd platform, waar docenten open leermiddelen kunnen vinden, gebruiken (door)ontwikkelen en delen. Wikiwijs richt zich niet op leerlingen en studenten.
Nederland steunt de OER Declaration van UNESCO, en is betrokken bij het Opening up Education initiatief van de Europese Commissie.
Op dit moment ben ik mij aan het oriënteren op wat MOOC’s voor het hoger onderwijs kunnen betekenen en wat de rol van de overheid hierbij zou kunnen of moeten zijn. Opheffen van mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving voor de geschetste ontwikkeling maakt hiervan deel uit. Ik heb uw Kamer toegezegd hierover in het komend najaar een beleidsbrief te sturen.
Radarproblemen door windturbines |
|
Raymond de Roon (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wind turbines could allow enemy jets to sneak into British airspace»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Britse Ministerie van Defensie, dat windmolens de militaire radarwaarnemingen kunnen hinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder bepaalde omstandigheden kunnen windmolens en andere hoge bouwwerken radarbeelden verstoren door de reflectie en verstrooiing van radarsignalen.
Doen zich in Nederland situaties voor waarbij windmolens de militaire radarwaarneming van mogelijk vijandelijke vliegtuigen kunnen belemmeren en/of waarbij windmolens kunnen zorgen voor valse radarmeldingen van in werkelijkheid niet aanwezige vliegtuigen?
Ook in Nederland kunnen windmolens radarwaarnemingen hinderen. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de brief van de minister van I&M van 25 april 2012 (Kamerstuk 31 936, nr. 110). Bij de bouw van windmolens gelden in Nederland specifieke regels die zijn vastgelegd in de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro). Rond elke militaire radar ligt een zogeheten radarverstoringsgebied met een straal van 75 kilometer. Bij elkaar beslaan deze verstoringsgebieden het grootste deel van Nederland. Daarbinnen moeten alle bouwplannen voor windturbines aan de hand van een speciaal hiertoe ontwikkeld rekenmodel worden getoetst op mogelijke verstoring van de radarbeelden. Is de verstoring volgens dit model te groot dan kan het project niet, of alleen in gewijzigde vorm doorgaan. Verder worden de radarsystemen aangepast om de gevoeligheid voor verstoring door windmolens te verminderen.
Hoe vaak hebben zich sinds 2010 in Nederland dergelijke valse radarmeldingen voorgedaan en hoe is op dergelijke valse radarmeldingen gereageerd? Heeft dit wel eens geleid tot het inzetten van Nederlandse straaljagers? Zo ja, hoe vaak?
Bij elke radarmelding wordt een protocol gevolgd om het dreigingsniveau vast te stellen. Daarbij zijn sinds 2010 negen valse radarmeldingen geregistreerd. Omdat bij de uitvoering van het protocol steeds tijdig duidelijk werd dat het om een valse melding ging, is in geen enkel geval een jachtvliegtuig ingezet.
Wordt u tevoren geïnformeerd of geraadpleegd over voornemens tot het plaatsen van windmolens? Zo ja, heeft u juridische mogelijkheden om de plaatsing van windmolens te voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor militaire radarwaarnemingen? Hoe vaak heeft heeft u dergelijke middelen ingezet en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Het (voorbarig publiceren van het) advies omtrent etikettering van producten uit Joodse nederzettingen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het etiketteren van Israëlische nederzettingenproducten een politiek besluit is, geboren uit frustratie over het nederzettingenbeleid, en geenszins te maken heeft met de juridische vereisten van het voorkomen van «consumentenmisleiding», daar de Nederlandse en Europese wetgeving omtrent misleiding resp. uit 1991 en 2000 stammen en tot voor kort het labellen van Joodse nederzettingenproducten nooit een issue was?
Er is geen sprake van een besluit tot specifieke etikettering van producten uit nederzettingen. Het gaat hier om het geven van voorlichting aan bedrijven over correcte etikettering van producten. Dat is een technische kwestie. Hiermee wordt gehoor gegeven aan een uitdrukkelijk verzoek van het Nederlandse bedrijfsleven om voorlichting over bestaande EU-regelgeving, alsmede aan afspraken gemaakt door de Raad van ministers van de EU in mei vorig jaar.
Zo nee, kunt u dan de koppeling uitleggen die de minister van Buitenlandse Zaken zelf maakte tijdens het PvdA Grote Midden-Oostendebat tussen enerzijds zijn frustratie over het nederzettingenbeleid en anderzijds zijn inzet om ervoor te zorgen dat Europese consumenten in de supermarkt aan etiketten kunnen zien dat ze in illegale nederzettingen zijn gemaakt, zodat ze weten wie ze daarmee ondersteunen?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het etiketteren van Israëlische nederzettingenproducten een discriminerend besluit is, aangezien dergelijke etikettering niet gebruikt wordt voor territoriale disputen zoals Tibet, Noord- Cyprus, Kahsmir, Kosovo et cetera? Zo nee, waarom niet?
De bestaande-EU regelgeving over het weergeven van de herkomst van producten geldt voor alle producten die in de EU worden geïmporteerd, ongeacht land van herkomst.
Kunt u toelichten waarom het op 6 maart 2013 door Agentschap NL gepubliceerde «Advies inzake herkomstetikettering voor producten uit door Israël bezette gebieden» binnen enkele dagen van de website Agentschap NL verwijderd werd?2
AgentschapNL heeft onbedoeld een concept advies op de website geplaatst, terwijl consultaties binnen de EU en nationale besluitvorming nog niet waren afgerond. Zodra deze vergissing is opgemerkt, is het concept advies van de website verwijderd.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de minister-president tegenover NOS aangaf dat minister «Timmermans de komende weken een voorstel zal doen aan de ministerraad», omtrent implementatie van de EU-raadconclusies, en het kabinet «er de komende weken nog nader over zal spreken», terwijl het Advies inzake herkomstetikettering via Agentschap NL al lang en breed de deur uit was?3
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voorts aangeven of de minister-president foutief geïnformeerd was, daar hij ten onrechte tegenover NOS stelde dat Duitsland producten uit nederzettingen labelt?
De minister-president doelde op Denemarken, dat, evenals het VK, een advies aan Deense supermarkten heeft uitgebracht over correcte etikettering van producten uit nederzettingen.
Is het waar dat het advies nog in de conceptfase was, zoals Haaretz stelt4, en dus voortijdig op de website Agentschap NL is gepubliceerd? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke actie heeft u ondernomen richting het Nederlandse bedrijfsleven om dit te rectificeren, daar de inhoud van het advies nog steeds vindbaar is op websites als afg.nl ?
Zie de beantwoording op vragen 4 en 5.
AgentschapNL heeft de Nederlandse brancheorganisaties verzocht het bericht, indien reeds overgenomen, te verwijderen van hun websites.
Bent u bereid te onderzoeken of het voorbarig publiceren van het advies een negatief effect heeft gehad op de import en verkoop van Israëlische producten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiertoe geen aanleiding.
Deelt u de overtuiging dat het moreel en historisch gezien verwerpelijk is de «verboden te kopen bij Joden-oproep» van radicale organisaties (zoals de ook in Nederland actieve BDS) te faciliteren door middel van gewijzigde etikettering? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een dergelijke kwalificatie niet gepast voor het geven van voorlichting aan het Nederlandse bedrijfsleven over bestaande Europese regelgeving.
Bent u ervan op de hoogte dat president Abbas meermaals heeft gezegd dat er geen Jood in het toekomstige Palestina mag wonen, terwijl er in Israël miljoenen Arabieren wonen?5 Deelt u de mening dat Joden overal ter wereld moeten kunnen wonen, dus ook in Judea en Samaria? Zo ja, hoe rijmt u dit met het ontmoedigen van het kopen van hun producten?
Nee. Verder ben ik van mening dat discriminatie op basis van etnische afkomst of religieuze overtuiging te allen tijde ongeoorloofd is.
Kunt u de breuk toelichten met de beleidslijn van het vorige kabinet, die omvatte dat handelssancties niet als middel gebruikt dienen te worden om het Midden-Oosten Vredesproces te beïnvloeden?6
Zoals hierboven betoogd is er geen sprake van een handelssanctie. Er is ook geen sprake van een breuk met de beleidslijn van het vorige kabinet: het EU-besluit van mei 2012 om bestaande EU-regelgeving die van toepassing is op producten uit Israëlische nederzettingen strikter te handhaven is genomen ten tijde van het vorige kabinet.
Deelt u de mening dat speciale etikettering van nederzettingenproducten indruist tegen het WTO-verdrag dat stelt dat labeling geen onnodige obstakels voor internationale handel mag vormen?7 Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van speciale etikettering van nederzettingenproducten. De EU-regelgeving betreffende etikettering is niet in strijd met het WTO verdrag.
Bent u bereid, alvorens advies uit te brengen aan de ministerraad in het kader van zorgvuldigheid, in gesprek te gaan met de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die, omdat zij het etiketteren niet steunen, uitgesloten werden van de EU conferentie, alsook met de Manufacturers Association of Israël?8 Zo nee, waarom niet?
De vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de vergunningplicht Autoriteit Financiële Markten (AFM) op het gebied van onder andere curatele en bewindvoering?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in de beantwoording heeft aangegeven dat het, gezien de wettelijke plicht om een rekening te openen en het toezicht waar de bewindvoerder thans onder staat, het uws inziens niet nodig is om te eisen dat een bewindvoerder in de zin van Boek 1 van het BW een Wft-vergunning nodig heeft om te voldoen aan zijn wettelijke plicht tot het openen van een rekening, dat u in samenspraak met de AFM een vrijstelling zou vormgeven en dat u, om onduidelijkheid over de vergunningplicht in de tussentijd te voorkomen, ervoor zou zorgen dat de vrijstelling zou gelden vanaf de dag dat de beantwoording van eerdergenoemde vragen is verzonden?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het desondanks voorkomt dat een bank van een bewindvoerder een AFM-vergunning eist? Klopt het dat de reden daarvan zou zijn dat men weliswaar stelt op de hoogte te zijn van uw toezegging maar dat die nog niet officieel bekrachtigd zou zijn?
De door het lid Oskam beschreven problematiek is mij bekend; de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders heeft mij een afschrift gestuurd van haar brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) waarin zij aandacht vraagt voor de problemen die bewindvoerders ondervinden bij het openen van bankrekeningen.
In februari jongstleden heb ik toegezegd om bewindvoerders vanaf dat moment vrij te stellen van de vergunningplicht voor bemiddelen met betrekking tot het openen van bankrekeningen. Het doel van die toezegging was er mede in gelegen om de markt zekerheid te bieden in de periode tussen mijn toezegging en de publicatie van de vrijstelling, zodat marktpartijen daarop kunnen anticiperen. Ik heb de NVB daarom gevraagd haar leden te wijzen op mijn toezegging en mijn bedoeling daarmee. De NVB heeft mij toegezegd dat te zullen doen. Om alle onduidelijkheid te voorkomen, streef ik ernaar om de toegezegde vrijstelling zo snel mogelijk, dat wil zeggen voor 1 juli 2013, te publiceren. De vrijstelling zal, zoals toegezegd, terugwerkende kracht hebben tot en met 26 februari jongstleden.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat banken volledig op de hoogte zijn van en handelen conform uw toezegging om bewindvoerders vrij te stellen van de AFM-vergunningplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Het aantal verkeersdoden in 2012 |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
In uw brief1 over het aantal verkeersdoden in 2012 schrijft u dat het aantal ouderen (65-plus) dat omkomt in het verkeer hoog blijft: 244 van de 650; kunt u aangeven wat u gaat doen om het aantal verkeersdoden van 65 jaar en ouder terug te dringen?
In september 2012 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd (kamerstuk 29 398 nr 340) over 23 extra maatregelen die ik samen met decentrale overheden, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstituten heb afgesproken om de verkeersveiligheid met fietsers en ouderen voorop, te verbeteren.
Bent u ook in overleg met de ouderenbonden en organisaties als Veilig Verkeer Nederland, de Fietsersbond en de ANWB om ook dit specifieke probleem aan te pakken? Zo niet, staat u daar voor open?
Ja. Sinds 2009 doe ik dat structureel met het programma «Blijf Veilig Mobiel» waarin 10 organisaties op landelijk niveau samenwerken om senioren te stimuleren langer veilig mobiel te blijven: ANBO, ANWB, CG-Raad, Fietsersbond, NVVS, Oogvereniging, PCOB, samenwerkende ROV’s, Unie KBO en Veilig Verkeer Nederland. Ik ondersteun het samenwerkingsverband inhoudelijk en financieel. Op de website www.blijfveiligmobiel.nl vindt u tips, tests en praktische informatie over verschillende soorten vervoer. Daarnaast brengen de betrokken organisaties de ontwikkelde informatie onder de aandacht van hun achterban.
Uit de cijfers komt naar voren dat meer dan de helft van het aantal verkeersdoden op de fiets een 65-plusser was; kunt u aangeven wat het aantal ongelukken met gewone fietsen en wat het aantal ongelukken met elektrische fietsen was?
De reguliere politieregistratie geeft hiervoor geen aparte cijfers. Daarom heb ik onderzoek naar ongevallen met de elektrische fiets laten uitvoeren door VeiligheidNL. Dit rapport is beschikbaar op de website van VeiligheidNL. Een van de conclusies is dat de kenmerken van een elektrische fietsongeval met senioren niet afwijken van de kenmerken voor fietsongevallen met senioren in het algemeen. Ook heb ik de SWOV opdracht gegeven tot een nadere dieptestudie naar ongevallen onder fietsende senioren. Deze resultaten verwacht ik eind 2013.
Bent u bereid om het voertuigreglement zodanig aan te passen dat fietsen voor ouderen veiliger wordt?
Auto’s worden steeds veiliger voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Dat komt door Europese voertuigeisen en doordat de voertuigindustrie zelf auto's steeds veiliger maakt. De EuroNCAP rating (het systeem waarbij veiliger auto's meer sterren krijgen, tot maximaal 5) speelt hierbij een centrale rol. Het is voor auto's sinds 2009 niet mogelijk 5 sterren te behalen zonder bescherming voor kwetsbare verkeersdeelnemers te bieden. Ook Nederland draagt bij aan kennis om auto’s veiliger te maken voor kwetsbare verkeersdeelnemers. Zo heb ik met de ontwikkeling van de fietsersairbag een impuls gegeven. In november 2012 is het prototype gedemonstreerd.
Aanpassen van de Regeling Voertuigen is nog niet aan de orde. Daarvoor zijn deze technieken niet ver genoeg ontwikkeld. Daarnaast moet op Europese schaal draagvlak voor dergelijke verplichtingen zijn, omdat deze voertuigeisen altijd op Europese schaal worden vastgesteld.
Senioren kunnen zelf ook maatregelen nemen. Op mijn verzoek heeft de Fietsersbond in 2012 seniorvriendelijke fietsproducten getest zoals spiegels en trappers. De resultaten zijn door de partners van Blijf Veilig Mobiel onder de aandacht gebracht bij hun achterban.
In de bijlage bij uw brief wordt aangegeven dat er in 2012 doden als gevolg van een ongeluk met een gemotoriseerd invalidenvoertuig te betreuren vielen en dat het vaak ouderen zijn die bij dergelijke ongelukken om het leven komen; welke maatregelen wilt u nemen om dit aantal, en het aantal bestuurders van scootmobielen dat na een ongeval in het ziekenhuis belandt, terug te dringen?
Blijf Veilig Mobiel heeft een cursusboek «Scoot veilig» ontwikkeld en begin vorig jaar aan alle Nederlandse gemeenten aangeboden. Dit cursusboek biedt een gemeente materiaal om een cursus over het veilig gebruik van de scootmobiel te kunnen geven aan nieuwe en ervaren scootmobielgebruikers. Onlangs is de keuzewijzer scootmobiel ontwikkeld om particulieren en professionals te helpen bij het maken van de juiste keuze voor een scootmobiel. De keuzewijzer wordt door de Blijf Veilig Mobiel partners onder de aandacht gebracht bij de achterban.
Daarnaast heb ik VeiligheidNL opdracht gegeven onderzoek te doen naar ongevallen met scootmobielen. Dit onderzoek wordt voor de zomer afgerond.
De inrichting van de politie dienstencentra |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw argumentatie om niet te kiezen voor één landelijk politiedienstencentrum maar dit te spreiden over drie dienstencentra, omdat daarmee optimaal tegemoet gekomen kan worden aan het behoud van bestaande en toekomstige werkgelegenheid en een maximale reisafstand van 1,5 uur bij deze keuze leidend is, omdat – gelet op de politie-cao – die maximale reisafstand nog passend is?1
Rekening houdend met een efficiëntere bedrijfsvoering en het behoud van bestaande en toekomstige werkgelegenheid is het besluit genomen tot het oprichten van één politiedienstencentrum met drie locaties. Dit maakt onderdeel uit van de totale vorming van de Nationale Politie zoals in het inrichtingsplan nationale politie en realisatieplan nationale politie is beschreven (29 628 nr. 346). De vorming van de nationale politie leidt tot een personele reorganisatie. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de vakorganisaties, onder andere in een aangepast Landelijk Sociaal Statuut (LSS).
De vorming van de nationale politie betekent onder meer dat in totaal bijna 3.100 fte van de circa 8.500 fte niet-operationele sterkte bij de NP ondergebracht worden bij de drie locaties van het politiedienstencentrum. De overige niet-operationele sterkte werkt gedeconcentreerd in de eenheden.
In mijn brief van 14 december 2012 heb ik inderdaad aangegeven dat een reisduur van 1,5 uur nog passend is. Met de vakorganisaties zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop in de reorganisatie zo veel mogelijk kan worden voorkomen dat medewerkers worden aangewezen als herplaatsingskandidaat. Het is echter niet geheel uitgesloten dat medewerkers – mede door de gemaakte keuzes bij de inrichting van de PDC-locaties – toch herplaatsingskandidaat worden. In de politie-cao (Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014) is echter een werkzekerheidsgarantie overeengekomen, waarbij met toepassing van het LSS de werkgever ervoor zal zorgdragen dat medewerkers «die bedreigd worden door de reorganisatie» een passende functie zullen krijgen binnen of buiten de politie.
De rechtspositie van de politie voorziet in een sociaal vangnet, dat in goed overleg met de vakorganisaties tot stand is gekomen. Naast de algemene toepassing van bijvoorbeeld het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp) dat voorziet in kilometervergoedingen en een verhuiskostenvergoeding, voorziet het sociaal flankerend beleid uit het LSS bij reorganisaties in onder meer salarisgarantietermijnen, een loonsuppletieregeling, een vertrekstimuleringspremie en een aanvullende kilometervergoeding (met afbouw). Ook zullen werknemers die in verband met de reorganisatie door de vorming van de Nationale Politie op een lagere functie worden geplaatst op termijn weer terug gebracht worden naar hun oude niveau.
Momenteel is de Korpschef in overleg met de medezeggenschap om te bezien hoe de inrichting van de drie locaties van het PDC de desbetreffende medewerkers raakt en wordt er afgesproken hoe uitvoering wordt gegeven aan de afspraken in de politie-CAO en het LSS.
Klopt het dat in het huisvestingsplan voor de ondersteunende diensten gehele diensten alsnog ondergebracht worden bij één van de dienstencentra? Waarom heeft u voor een dergelijke spreiding gekozen?2
Ja. De geconcentreerde taken van het PDC worden op basis van inhoud en noodzakelijke samenhang gehuisvest op één of meerdere van de drie PDC-locaties. Dit heeft ertoe geleid dat bepaalde ondersteunende diensten geheel ondergebracht worden bij één PDC-locatie. Op die manier wordt het best gehoor gegeven aan de afspraken uit het Inrichtingsplan dat het korps zo snel mogelijk in werking komt en dat de benodigde verbetering van effectiviteit en efficiency in de bedrijfsvoering wordt gerealiseerd.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere voornemen om rekening te houden met het huidige personeel en de afspraken in de politie-cao? Deelt u de mening dat door het onderbrengen van diensten in één van de drie dienstencentra (en dus niet te kiezen voor een gelijkmatige spreiding van diensten over deze drie dienstencentra) u deze afspraken niet na kunt komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent deze keuze voor het huidige ondersteunende personeel dat nu niet gespreid gaan worden over de drie dienstencentra?
Slechts een deel van de ondersteunende taken wordt ondergebracht bij één van de drie PDC-locaties. Het overige deel van de ondersteunende taken van elke eenheid wordt dicht bij de eenheden, in circa 50 gemeenten, gehuisvest.
De gevolgen voor medewerkers zijn sterk afhankelijk van de functie die men nu uitvoert. De basisregel is: mens volgt functie. Afhankelijk van de matching met het Landelijk Functiehuis Nationale Politie (LFNP) en het plaatsingsproces worden de gevolgen voor het personeel inzichtelijk.
Klopt het dat met dit plan de helft van alle arbeidsplaatsen op ondersteunend gebied komt te vervallen, waardoor dus ongeveer 5.200 banen verloren gaan? Zo ja, waarom is het nodig zoveel arbeidsplaatsen te schrappen? Wat is het gevolg voor de kwaliteit van het politiewerk?
Nee. In het Inrichtingsplan is aangegeven dat in het korps bijna 8.500 fte werkzaam zal zijn in de niet-operationele sterkte. Ten tijde van het opstellen van het Inrichtingsplan was bijna 11.000 fte werkzaam in de niet-operationele sterkte. Door het concentreren, professionaliseren en uniformeren van de bedrijfsvoering is het mogelijk om deze reductie van circa 2.500 fte waar te maken. Hierbij blijft de kwaliteit van de uitvoering minimaal behouden. Inmiddels is de volledige niet-operationele sterkte door tijdelijke extra fte’s voor het Aanvalsprogramma IV vastgesteld op circa 9.000 fte. Door de vacaturestop volgend op het vrijwillige vertrek en de natuurlijke uitstroom van medewerkers is de hoeveelheid medewerkers in de niet-operationele sterkte momenteel gedaald naar circa 10.500 fte. De komende jaren is dus sprake van een verdere daling van het aantal arbeidsplaatsen met circa 1.500 fte. Ook dit zal worden opgevangen met natuurlijk verloop. Met het oog op de werkzekerheidsgarantie, kan ik u verzekeren dat er voor deze daling geen gedwongen ontslagen zullen vallen.
Hoe gaat u uw afspraak met de bonden nakomen om deze reorganisatie zo sociaal mogelijk te laten verlopen? Kunt u aangeven wat u voor deze mensen gaat doen? Kunnen zij binnen de politieorganisatie aan het werk blijven? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat zij elders aan een baan komen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe definitief is dit huisvestingsplan? Gaat u hierover nog in overleg met de bonden en de ondernemingsraden? Zo nee, waarom niet?
De formatieverdeling PDC is een aangelegenheid die formeel de medezeggenschap toekomt en niet de vakorganisaties. De verdeling is dan ook als voorgenomen besluit ter advies voorgelegd aan de medezeggenschap, de centrale ondernemingsraad van het korps. De korpschef voert met hen als bestuurder in de zin van de WOR het overleg. De vakorganisaties hebben tegelijkertijd vragen gesteld over het voorstel. De korpsleiding zal deze vragen uiteraard beantwoorden. De Korpsleiding is zich zeer bewust van de impact die deze reorganisatie op de medewerkers heeft en spant zich ten volste in om de reorganisatie voor allen zo goed mogelijk te laten verlopen.
Het belastingtarief voor alternatieve genezers |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin voor de verschuldigdheid van omzetbelasting een magnetiseur gelijk is gesteld aan een psycholoog?1
Ja.
Hoe kan het dat gespreksbehandelingen, verricht door een alternatieve genezer, volgens de Nederlandse wet op dezelfde voet zijn vrijgesteld van omzetbelasting als psychologen, zonder dat dezelfde opleidingseisen worden gesteld en zonder dat is aangetoond dat deze behandeling ook effectief werkt en/of kwalitatief van minimaal hetzelfde niveau is? Kunt u dit toelichten?
In het tijdvak waarin de genoemde procedure speelt – 2004 tot en met 2007 – waren volgens de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) de diensten door psychologen vrijgesteld van btw. In de Wet waren geen opleidingseisen genoemd. Dit neemt niet weg dat ik van mening ben dat de vrijstelling alleen geldt voor de gezondheidskundige diensten van gediplomeerde psychologen. Het Gerechtshof legt de wettelijke term «psycholoog» alleen uit naar spraakgebruik. Dit is naar mijn oordeel een te ruime uitleg van het begrip «diensten van een psycholoog» als bedoeld in de vrijstellingsbepaling. Daarom heb ik dan ook cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Wet is aangescherpt per 1 januari 2013. Met ingang van die datum is voor de (para)medische vrijstellingsbepaling aangesloten bij de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG). De vrijstelling voor psychologische diensten is beperkt tot alleen door gezondheidszorgpsychologen (GZ-psychologen) geleverde diensten. Voor enkele differentiaties die met betrekking tot opleidingsduur en -niveau gelijkwaardig zijn aan die van een GZ-psycholoog, namelijk de kinder- en jeugdpsycholoog (inclusief specialist), de psycholoog arbeid en gezondheid en de orthopedagoog-generalist, blijft de btw-vrijstelling voorlopig gelden op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel.
Deelt u de mening dat deze uitkomst onwenselijk is? Zo niet, bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat op grond van EU-richtlijnen komt vast te staan dat behandelingen in de vorm van magnetiseren, die naar nationaal recht niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting, op grond van deze Europese regels wél moeten worden vrijgesteld van omzetbelasting? Vindt u deze uitkomst wenselijk?
De heffing van omzetbelasting vindt plaats op grond van de Wet, die gebaseerd is op de EU-Richtlijn 2006/112/EG. Volgens deze Richtlijn is vrijgesteld van btw de gezondheidskundige verzorging van de mens in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen. Lidstaten omschrijven deze medische en paramedische beroepen zelf. Daarnaast zijn lidstaten, zoals Nederland, op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie verplicht om soortgelijke gezondheidskundige diensten, die dus met elkaar concurreren, voor de btw gelijk te behandelen (Hof van Justitie van 27 april 2006, C-443/04). Van een gelijkwaardig niveau van psychologische dienstverlening door een magnetiseur is ten opzichte van een gediplomeerd psycholoog alleen sprake als blijkt dat de magnetiseur psychologische diensten verricht en een beroepsopleiding heeft gevolgd die gelijkwaardig is aan de beroepsopleiding van een gediplomeerd psycholoog.
Het Gerechtshof is er vanuit gegaan dat de opleiding van de magnetiseur gelijkwaardig is aan de opleiding van een psycholoog. Dit is een feitelijke oordeel dat in cassatie alleen kan worden bestreden als het onbegrijpelijk is. Naar mijn mening is dat het geval omdat het gerechtshof de opleiding tot magnetiseur niet heeft vergeleken met de opleiding tot academisch gevormd psycholoog. Voor de toepassing van de vrijstelling op de diensten van een magnetiseur is echter verder ook noodzakelijk dat een psycholoog dezelfde werkzaamheden verricht en daarvoor wordt vrijgesteld van btw. Bij de dienst bestaande uit het magnetiseren is dit niet het geval. Psychologen verrichten geen behandelingen door middel van magnetiseren en als ze dat zouden doen, zou daarvoor de wettelijke vrijstelling niet van toepassing zijn. Inmiddels heb ik beroep in cassatie tegen het oordeel van het Gerechtshof aangetekend. Voor de belastingplicht van andere alternatieve genezers heeft deze uitspraak geen gevolgen.
Wat vindt u ervan dat vanwege Europese regels een magnetiseur is gelijkgesteld aan een psycholoog of psychiater?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de Europese Unie niet de bevoegdheid moet hebben om te bepalen welke alternatieve geneeswijzen al dan niet vrijgesteld moeten worden van de (nationale) omzetbelastingverplichting? Zo niet, wat gaat u ondernemen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de reikwijdte van deze ruime interpretatie van deze EU-richtlijnen door het Gerechtshof? Wat betekent dit voor de belastingplicht van andere alternatieve genezers?
Zie antwoord vraag 4.
Indien cassatie wordt ingesteld en volledige beantwoording van deze vragen om die reden nog niet mogelijk zou zijn, bent u dan bereid de Kamer in uw antwoorden te informeren voor zover mogelijk en de overige antwoorden op een later moment aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Een waterproject in Israël |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kunt u aangeven of dit project van het Joods Nationaal Fonds (JNF) (mogelijk) nadelige gevolgen heeft voor de bedoeïenen in de regio? Is er een relatie tussen dit project of andere projecten van het JNF en de plannen die in Israël worden besproken om 30.000 bedoeïenen uit hun traditionele leefomgeving te verwijderen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit navraag bij onder andere een in de belangen van bedoeïenen in de Negev-woestijn gespecialiseerde Israëlische mensenrechtenorganisatie blijkt dat het grondgebied waar het project wordt uitgevoerd niet betwist is en dat er geen bedoeïenen wonen. Ook ligt het project niet in het gebied waarop de genoemde Israëlische overheidsplannen betrekking hebben.
Ten aanzien van deze overheidsplannen geldt dat over het betrokken wetsvoorstel nog moet worden gestemd in het Israëlische parlement, de Knesset. Het is nog niet bekend wanneer dit zal gebeuren, noch of er voor dit wetsvoorstel een meerderheid bestaat in de Knesset. Nederland volgt dergelijke ontwikkelingen nauwgezet.
Kunt u aangeven of als gevolg van bebossingsprojecten van het JNF ruïnes van Palestijnse dorpen zijn verdwenen en dat weide- en landbouwgronden voor Palestijnen onbruikbaar zijn geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de zogenaamde «Absentee Lands», gebieden die ooit aan Palestijnse vluchtelingen behoorden, heeft de Israëlische staat sinds zijn
oprichting nieuwe bestemmingen gevonden. KKL-JNF heeft onder meer op deze gronden bossen aangelegd met toestemming van de Israëlische overheid, die verantwoordelijk is voor het opstellen van bestemmingsplannen. De Israëlische staat heeft een regeling ingesteld ter compensatie van Palestijnse vluchtelingen aan wie dit land vroeger toebehoorde.
Deelt u de opvatting dat JNF Nederland een onwenselijke projectpartner voor prins Willem-Alexander is? Indien nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een projectpartnerschap. Zie tevens het antwoord op vraag 2 (vragen van 24 april jl.) hierboven.
Nederlandse jihadisten |
|
Harry van Bommel (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse jihadisten zijn kanonnenvoer in Syrië»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse jihadist met schuilnaam «Salem» na zijn terugkeer uit Syrië enkele malen met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heeft gebeld en gefaxt om informatie te delen? Indien ja, is er nog nader contact geweest met «Salem» en onderzocht of hij bruikbare informatie had?
Ik kan in het openbaar geen concrete mededelingen doen over contacten van de AIVD.
Heeft «Salem» zoals gemeld in het artikel contact gezocht met de Nederlandse ambassade in Tripoli en is het waar dat hij daar werd «weggewuifd»? Indien ja, waarom is dit gebeurd?
Hiernaar is onderzoek gedaan op de ambassade in Tripoli. Omdat de schrijver van het artikel slechts een schuilnaam («Salem») en geen datumindicatie voor het bezoek aan de ambassade geeft, is het niet mogelijk gebleken om hierover uitsluitsel te geven.
Wat doet de overheid aan vergaring van informatie onder terugkerende Nederlandse jihadisten?
De AIVD geeft prioriteit aan onderzoek naar Jihadgang naar en terugkeer uit Syrië. Binnen dit onderzoek maakt de AIVD gebruik van verschillende typen bronnen en contacten, nationaal en internationaal. Ik kan hierover in het openbaar geen concretere mededelingen doen.
Deelt u de opvatting dat terugkerende jihadisten over waardevolle informatie kunnen beschikken die voor de overheid relevant kan zijn? Indien ja, wordt daar naar uw oordeel voldoende naar gezocht en gebruik van gemaakt?
Ik kan hierover in het openbaar geen concretere mededelingen doen.
Het uitvallen van DigiD vanwege DDoS-aanvallen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DigiD moeilijk te bereiken door een DDoS-aanval»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de kracht van de aanval beperkt was tot slechts 200 aanvragen per seconde?
Bij een DDoS-aanval (Distributed Denial of Service-aanval) worden grote hoeveelheden dataverkeer naar een website verstuurd waardoor deze onbereikbaar kan worden. DDoS-aanvallen bestaan in diverse varianten. Daarnaast bestaat de DoS-aanval (Denial of Service) aanval, hierbij is dus geen sprake van een netwerk aan betrokken systemen, maar van een enkele computer of server.
DigiD heeft te kampen gehad met meerdere DDoS-aanvallen die verschilden in aard en omvang. Elke aanval is met specifieke maatregelen bestreden.
Klopt het dat voor een dergelijke capaciteit geen botnet nodig is en dat een dergelijke aanval in theorie door een persoon thuis vanaf zijn laptop uitgevoerd zou kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het niet schokkend dat een kritische overheidsdienst zo eenvoudig uit de lucht gehaald kan worden en zo lang uit de lucht gehouden kan worden?2
Gedurende de DDoS aanvallen is DigiD niet uit de lucht geweest. Er was sprake van een beperkte bereikbaarheid van deze voorziening. Om ongewenst dataverkeer zo veel mogelijk tegen te houden is DigiD voor gebruikers in het buitenland in de periode van 28 april tot 2 mei geblokkeerd geweest.
Het belang van de continuïteit en beschikbaarheid van DigiD is zeer groot en hier wordt veel geld en menskracht in geïnvesteerd. De actualiteit van de beveiligingsmaatregelen (waaronder de nodige afweermechanismen) wordt continue bewaakt en waar nodig worden passende aanvullende maatregelen ten uitvoer gebracht. Dit laat onverlet dat DDoS-aanvallen helaas een wereldwijd probleem zijn dat op grote schaal plaatsvindt. Dergelijke aanvallen en de ongewenste gevolgen van deze verkeersopstoppingen, zijn daarom nu en in de toekomst niet uit te sluiten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat bij de aanvallen geen hacks hebben plaatsgevonden. De intrinsieke veiligheid van DigiD en de betrouwbaarheid van informatie en persoonsgegevens, zijn niet in het geding geweest.
Is DigiD niet dezelfde kritische overheidsdienst waarvoor Microsoft ten tijde van het DigiNotar-incident was gevraagd een update uit te stellen?
Na het opzeggen van het vertrouwen in DigiNotar heeft Microsoft een update gemaakt die DigiNotar certificaten in de lijst van onbetrouwbare certificaten plaatste. DigiD was één van de vele overheiddiensten die gebruik maakte van DigiNotar certificaten.
Het uitstel van de update was in zijn algemeenheid bedoeld om organisaties meer tijd te geven om de certificaten van DigiNotar te vervangen. Hierdoor voorkwam men dat, door een abrupte beëindiging van de mogelijkheid om van DigiNotar-certificaten gebruik te maken, het communicatieverkeer tussen bijvoorbeeld machines onderling («server-to-server») zou worden verstoord. Hierdoor zouden websites en onderliggende systemen moeilijker of in het geheel niet meer bereikbaar zijn.
Overigens, zoals beschreven in het rapport «Evaluatie van de rijkscrisisorganisatie tijdens de DigiNotar-crisis» van de Inspectie Veiligheid en Justitie, zou de update van Microsoft op dinsdag 6 september 2011 om 19:00 uur plaatsvinden. In de middag van 6 september laat de rijksoverheid via de website rijksoverheid.nl echter al weten dat DigiD weer veilig kan worden gebruikt (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/persberichten /2011/09/06/digid-weer-veilig.html ).
Hoe verhouden volgens u deze incidenten zich tot elkaar? Hoe kan het belang toen zo groot zijn geweest om de boel draaiende te houden, terwijl nu vrij simpel de dienstverlening alsnog stil gelegd kan worden?
Beide incidenten illustreren de toegenomen afhankelijkheid van informatiesystemen. De incidenten zijn evenwel van een andere orde. In het geval van DigiNotar was een derde partij erin geslaagd om ongeautoriseerde toegang te krijgen tot de servers van DigiNotar en vervalste digitale certificaten te genereren. Bij een DDoS-aanval is primair sprake van het verstoren van de bereikbaarheid en niet van het binnendringen in netwerken en toegang tot servers en bestanden. Zoals bij vraag 4 is vermeld, is DigiD alleen de voor gebruikers in het buitenland in de periode van 28 april tot 2 mei geblokkeerd geweest.
Welke mogelijkheden ziet u om de afhankelijkheid van enkele systemen (single points of failure) te verkleinen? Wat betekent dit voor een ontwerp van een nieuw eID?
Eén van de ontwerpcriteria die bij de ontwikkeling van het eID-stelsel als uitgangspunt zal gelden is dat het stelsel geen single points of failure kent. Daarnaast biedt het keuzevrijheid voor burgers (en bedrijven) bij het gebruik van authenticatiemiddelen. Dit betekent dat als een voorziening, zoals DigiD, door een DDoS-aanval slecht bereikbaar is, men met andere middelen alsnog overheidsdienstverlening moet kunnen bereiken.
Welke acties gaat u de komende periode ondernemen om de dienstverlening te verbeteren?
Gelet op het economisch en maatschappelijk belang van DigiD heeft Logius naar aanleiding van de aanvallen additionele en verscherpte maatregelen getroffen om de continuïteit en beschikbaarheid van DigiD, te kunnen blijven bewaken en te borgen. Logius is hierbij op het technisch vlak ondersteund en geadviseerd door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Verder verwijs ik naar de brief van mijn ambtgenoot van het ministerie van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kenmerk 386064), waarbij, mede namens de Ministers van Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor Wonen en de Rijksdienst en de Staatssecretaris van Financiën, een reactie is gegeven op de DDoS-aanvallen bij de Rijksoverheid en de in dat verband genomen en voorgenomen maatregelen.
Het ongewenst toekennen van dubbele nationaliteiten |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat kinderen, van wie in ieder geval één van de ouders een Turkse nationaliteit heeft, bij inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie automatisch de Turkse nationaliteit als tweede nationaliteit krijgen? Kan een gemeente dit achteraf niet meer ongedaan maken? Zo ja, waarom wordt dit beleid gehanteerd? Zo nee, hoe komt het dan dat het toch voorkomt in, onder andere, de gemeente Almelo?1
Het is niet juist dat kinderen, van wie in ieder geval één van de ouders een Turkse nationaliteit heeft, bij inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) automatisch de Turkse nationaliteit als tweede nationaliteit verkrijgen. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie in de GBA is niets anders dan een weergave van (rechts)feiten. In het geval van de registratie van een vreemde nationaliteit gaat het om feit dat op basis van buitenlandse regelgeving is ontstaan. In dit verband verwijs ik gaarne naar mijn antwoord van 12 november 2012 op de vragen van de leden Van Nieuwenhuizen-Wijbenga en Hennis-Plasschaert (beiden VVD) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de automatische registratie van de Turkse nationaliteit in de GBA.2 Doordat de registratie van de vreemde nationaliteit in de GBA een weergave is van de feiten die op basis van buitenlandse regelgeving zijn ontstaan, wordt de registratie van een vreemde nationaliteit in de GBA dan ook slechts beëindigd, indien op grond van de toepasselijke buitenlandse regelgeving de betrokken persoon feitelijk niet meer beschikt over de desbetreffende nationaliteit. Hier is geen sprake van beleid maar van toepassing van de Wet GBA.
Klopt het dat deze inschrijving plaatsvindt ongeacht of de ouders het kind in het Turks familieregister («Nüfus Idaresi») hebben of zullen laten inschrijven? Zo ja, waarom? Wordt bij de inschrijving in de GBA aan de ouders gevraagd of de Turkse nationaliteit als tweede nationaliteit gewenst is, en wordt gecontroleerd of het kind ook is, of wordt, ingeschreven bij het Turks familieregister? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de inschrijving van het kind in het Turks familieregister geen rol speelt bij de registratie van de nationaliteit van het kind in de GBA. Volgens artikel 43, eerste lid, van de Wet GBA worden gegevens over een vreemde nationaliteit ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht. De gegevens van het betrokken kind zijn in de GBA opgenomen met toepassing van het Turkse nationaliteitsrecht. Wat dit betreft wil ik nog op het volgende wijzen. In de bovengenoemde beantwoording van eerdere Kamervragen had ik uw Kamer gemeld dat ik, teneinde de gevolgen van de uitleg van de Turkse nationaliteitswetgeving voor de feitelijke registratie in de GBA te bepalen, de Minister van Buitenlandse Zaken had verzocht de centrale Turkse autoriteiten een toelichting te vragen op de Turkse nationaliteitswetgeving en uw Kamer daarover te informeren zodra ik die zou hebben ontvangen.
Uit de inmiddels binnengekomen reactie van de centrale Turkse autoriteiten kan worden opgemaakt dat een persoon bij geboorte uit een Turkse ouder op grond van artikel 7 van de Turkse nationaliteitswet van rechtswege de Turkse nationaliteit verkrijgt. Voor de verkrijging van de Turkse nationaliteit is het niet nodig dat de betrokken persoon bij de Turkse autoriteiten is geregistreerd. Deze registratie is slechts van belang voor het effectueren van de nationaliteit, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een paspoort of een verklaring omtrent het bezit van de Turkse nationaliteit.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten automatisch en zonder toestemming van de ouder(s) meer nationaliteiten dan alleen de Nederlandse toekennen aan een in de GBA in te schrijven kind?
Zoals hiervoor is aangegeven, kennen gemeenten geen nationaliteit toe, maar registreren zij slechts het rechtsfeit dat een persoon een vreemde nationaliteit bezit. De opneming van een hier te lande geboren kind in de GBA vindt plaats op grond van de geboorteakte, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand in Nederland. De registratie van de vreemde nationaliteit van het kind geschiedt met toepassing van het bepaalde in het hiervoor genoemde artikel 43 Wet GBA. De registratie van gegevens over burgers in de GBA is niet gebonden aan een toestemming van de betrokken persoon of van diens wettelijke vertegenwoordiger(s).
Bent u op de hoogte van de problemen die deze automatische bijschrijving met zich mee brengt als een kind uiteindelijk afstand wil doen van zijn of haar dubbele nationaliteit, o.a. doordat het Turkse consulaat geen bewijs van afstand van nationaliteit kan overleggen als een persoon niet in het Turkse familieregister staat ingeschreven en doordat een gemeente, indien geen afstandsverklaring kan worden overgelegd, niet over kan gaan tot het verwijderen van de tweede nationaliteit?
Ja.
Klopt het dat personen met een Turkse nationaliteit als niet-effectieve nationaliteit, zich eerst moeten inschrijven in het Turkse familieregister om de Turkse nationaliteit te krijgen, om vervolgens direct afstand te doen teneinde zich uit te kunnen laten schrijven bij de GBA? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het juist dat de registratie van een vreemde nationaliteit in de GBA slechts wordt beëindigd, indien op grond van de toepasselijke buitenlandse regelgeving de betrokken persoon feitelijk niet meer beschikt over de desbetreffende nationaliteit. Dit kan voor betrokkene tot onwenselijke situaties leiden.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze problematiek op te lossen? Wanneer kan een oplossing tegemoet worden gezien, ook voor het in vraag 1 genoemde geval?
Zoals u weet, heeft uw Kamer op 16 april 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisregistratie personen (Brp), waarin is opgenomen dat in de basisregistratie geen gegevens over een vreemde nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap worden opgenomen. Dit betekent tevens dat reeds opgenomen gegevens in die gevallen uit de basisregistratie zullen worden verwijderd. Indien het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer wordt aangenomen en in werking is getreden, zal de aan de orde gestelde problematiek tot het verleden behoren.
Het bericht: ‘OM te traag in verkrachtingszaak’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «OM te traag in verkrachtingszaak»?1
Ja.
Klopt het dat een verkrachter van een (destijds) 14-jarig meisje strafkorting krijgt omdat de zaak om onverklaarbare redenen te lang op de plank is blijven liggen bij politie en het Openbaar Ministerie (OM)?
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat zij in een vergelijkbaar geval een gevangenisstraf van 3 jaar zou hebben geëist, conform de hiervoor geldende uitgangspunten van het OM. In plaats daarvan heeft zij vanwege het grote tijdsverloop twee jaar geëist. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Deze straf is dus hoger dan de door het OM gevorderde straf. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.
Hoeveel strafkorting heeft deze verkrachter gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Komt het vaker voor dat de redelijke termijn wordt overschreden waardoor strafkorting kan volgen zonder dat daarvoor een goede reden is?
Het komt vaker voor dat er strafkorting volgt wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Daarvoor kunnen diverse redenen zijn, zoals de werkdruk bij politie en OM of een gebrek aan zittingscapaciteit bij de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat criminelen strafkorting krijgen en dat er daarom alles aan gedaan moet worden om de redelijke termijn niet te overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het uiterst onwenselijk is dat verdachten strafkorting krijgen omdat hun zaak niet binnen een redelijke termijn wordt behandeld. Een goede en tijdige afhandeling van strafzaken is een belangrijke opdracht voor mijn ministerie. Begin 2010 is het verkorten van de doorlooptijden in de strafrechtsketen dan ook benoemd als een ketenomvattende prioriteit. Binnen de strafrechtsketen worden dan ook veel inspanningen verricht om strafzaken efficiënter te behandelen en de termijnen voor de afdoening van strafzaken te bekorten. Ik wijs u in dit verband op de invoering van de OM-afdoening, de ZSM-werkwijze en het Programma Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving.
Hoe bestaat het dat een officier van justitie zelf om strafkorting vraagt, omdat hij zelf ook geen goede reden meer kan vinden voor de enorme vertraging?
Het OM is gehouden met alle omstandigheden van het geval rekening te houden bij het formuleren van een strafeis, ook als deze omstandigheden in het voordeel van de verdachte uitvallen.
Wat is de reden van de vertraging en welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in het vervolg niet meer mogelijk is?
In de onderhavige casus bleek het niet mogelijk te achterhalen waarom niet reeds na het opnemen van de aangifte in 2003 aanvullend onderzoek is verricht.
Inmiddels worden alle aangiften in zedenzaken in Noord-Nederland binnen korte tijd na het opnemen ervan besproken met het OM. Bezien wordt welke onderzoekshandelingen nog verricht moeten worden. Daarnaast bewaakt het OM structureel de voortgang van alle zedenzaken in een maandelijks overleg. Afgesproken is dat de politie Noord-Nederland zedenzaken uiterlijk 6 maanden na het doen van aangifte instuurt naar het OM. Waar deze termijn niet wordt gehaald, is daarvoor een duidelijke aanleiding.
Ik zie in bovenstaande uiteenzetting van de gang van zaken geen aanleiding voor het nemen van maatregelen tegen personen.
Zoals ik u eerder onder meer per brief van 23 november 2012 heb gemeld stel ik een hoge prioriteit bij het versterken van de prestaties van de strafrechtketen. Zo wil ik dat de strafrechtketen zaken sneller, beter, slimmer en transparanter afdoet. Ik zal u nog voor het zomerreces informeren over mijn ambities ten aanzien van deze versterking, de doelstellingen die ik hiertoe formuleer en de maatregelen die ik tref.
Welke maatregelen zullen worden genomen tegen de hiervoor verantwoordelijke personen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat 20 procent van de illegalen medische zorg wordt geweigerd |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in Nederland een op de vijf ongedocumenteerden in 2012 geen toegang had tot medische zorg?1
Tijdens de Regeling van werkzaamheden van 16 april 2013 heeft uw Kamer verzocht om een brief over de zorg aan illegalen. Aanleiding voor deze brief is een nieuwsbericht op Joop.nl waarin wordt gemeld dat in 2012 aan illegalen in Nederland zorg is geweigerd. De minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze brief – mede namens mij – op korte termijn aan uw Kamer sturen.
Heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan de motie-Gesthuizen?2 Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u deze motie zo snel mogelijk uitvoeren?
Bij eerder genoemde brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt uw Kamer bericht over de uitvoering van voornoemde motie.
Op welke andere manieren gaat u bevorderen dat illegalen de medische zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Het schrappen van de PV-vergoeding |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u voornemens bent om de vergoeding aan gemeenten op basis van het aantal uitgeschreven bekeuringen op grond van de plaatselijke verordening af te schaffen? Zo ja, waarom? Wat zijn hiervan de gevolgen voor gemeenten?1
Ik ben nog in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de vergoedingsregeling voor gemeenten met betrekking tot de bestuurlijke strafbeschikking overlast. Zodra er meer bekend is, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe draagt dit voornemen volgens u bij aan de veiligheid van Nederland in het algemeen en van gemeenten in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat gemeenten met het schrappen van deze vergoeding financieel in de problemen kunnen komen indien zij de gemeentelijke handhaving op hetzelfde niveau willen houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat met deze maatregel de lasten geheel bij gemeenten worden gelegd en de lusten aan het rijk toekomen, aangezien gemeenten de kosten maken voor de handhaving en het rijk de opbrengsten van de bekeuringen opstrijkt? Deelt u de mening dat hiermee de bezuiniging wel erg makkelijk op gemeenten wordt afschoven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben gemeenten de vrijheid om niet langer te handhaven op deze gebieden, indien de vergoeding vanuit het rijk zou komen te vervallen? Wat betekent het voor de schatkist als gemeenten dit instrument niet meer toe zouden passen, aangezien de opbrengsten van dergelijke bekeuringen aan het rijk toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u overlast, verloedering en ander asociaal gedrag aanpakken als gemeenten niet langer (kunnen) handhaven op deze gebieden? Gaat de politie daar dan weer een rol in krijgen? Acht u dit haalbaar en wenselijk, gezien de toch al hoge werkdruk van agenten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijke alternatieven ziet u voor deze vergoedingen? Waarom heeft u dit niet onderzocht voor u besloot om de vergoeding te schrappen?2
Zie antwoord vraag 1.
De AT5 uizending "Voortvluchtige A. A. werd steeds crimineler" |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de AT5-uitzending waarin wordt gesproken over de onttrekking van A. A. aan het toezicht?1
Ja.
Is het waar dat A. A. zich heeft onttrokken aan het toezicht door zijn enkelbandje door te knippen? Zo nee, wat is er feitelijk gebeurd? Zo ja, welke procedure wordt in zo'n geval gevolgd?
Het klopt dat betrokkene zich heeft onttrokken aan het reclasseringstoezicht door zijn enkelband door te knippen. Door de enkelband te saboteren overtreedt een veroordeelde de voorwaarden die zijn verbonden aan zijn sanctie. Wanneer een enkelband wordt doorgeknipt komt hier direct een melding van binnen bij de reclassering, die daarop direct de opdrachtgever, het openbaar ministerie of de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), informeert. In principe leidt het doorknippen van een enkelband tot retourzending van het toezicht door de reclassering. De opdrachtgever beslist daarop welke reactie volgt op het niet naleven van de voorwaarden. In de onderhavige casus is volledig conform genoemde procedure gehandeld.
Welke acties zijn er ondernomen toen werd vernomen dat A. A. het enkelbandje had doorgeknipt? Had dit incident voorkomen kunnen worden?
Direct nadat de melding bij de reclassering binnenkwam is de opdrachtgever, DJI, hiervan op de hoogte gebracht. Daarop heeft DJI betrokkene in het opsporingsregister laten plaatsen.
In de onderhavige casus nam betrokkene deel aan een penitentiair programma. Elektronische controlemiddelen kunnen hierbij worden ingezet om te controleren of de veroordeelde zich aan de voorwaarden houdt. Helaas kan de inzet van deze middelen niet in alle gevallen incidenten voorkomen, ondanks adequaat handelen van de betrokken ketenpartners.
Hoe vaak onttrekken veroordeelden zich aan het toezicht door het doorknippen van een enkelbandje?
Het is in de afgelopen jaren slechts zeer incidenteel (2 à 3 keer per jaar) voorgekomen dat een veroordeelde de enkelband doorknipt en zich op die wijze onttrekt aan het toezicht door de reclassering. In alle gevallen krijgt de reclassering hier direct een melding van en wordt daaraan direct opvolging gegeven.
Betalingen aan krijgsheren, drugsbaronnen en de Taliban in Afghanistan |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «With bags of cash, C.I.A. seeks influence in Afghanistan»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat de CIA in Afghanistan tot op heden tientallen miljoenen dollars (deels) contant aan het kantoor van de Afghaanse president Karzai heeft betaald? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
De regering heeft geen informatie dat dergelijke betalingen zijn gedaan en kan daarom evenmin bevestigen dat er geen kritisch toezicht op de besteding van dergelijke betalingen zou hebben plaatsgevonden.
Kunt u eveneens bevestigen dat er geen kritisch toezicht op de besteding van dit geld is geweest en dat een groot deel ervan terecht is gekomen bij krijgsheren, van wie velen banden hebben met drugsbaronnen en de Taliban? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van de omvang van het geld van NAVO-landen dat sinds de Amerikaanse invasie van Afghanistan in 2001 direct dan wel indirect terecht is gekomen bij krijgsheren, drugsbaronnen dan wel de Taliban? Indien neen, waarom niet?
De middelen die NAVO-landen sinds 2001 hebben besteed in Afghanistan zijn omvangrijk. De regering heeft geen inzage in het totale bedrag. Het is niet uit te sluiten dat een deel terecht is gekomen bij informele machthebbers en opstandelingen.
Deelt u de in het artikel geuite opvatting dat de operaties van de CIA het werk van andere Amerikaanse overheidsdiensten om criminele netwerken in Afghanistan op te rollen, dwarsbomen? Indien neen, waarom niet?
Het is niet aan de Nederlandse regering om de afstemming tussen overheidsinstellingen van een NAVO partner te beoordelen.
Kunt u uitsluiten dat Nederlands geld, bijvoorbeeld geld dat aan beveiligingskosten voor Nederlandse projecten is uitgegeven2, direct of indirect terecht is gekomen bij Afghaanse krijgsheren, drugsbaronnen dan wel de Taliban? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven om wat voor bedrag het hier, bij benadering gaat?
Bij de besteding van Nederlands ontwikkelingsgeld worden zorgvuldige procedures gevolgd en worden preventieve maatregelen genomen en controles toegepast die ervoor moeten zorgen dat het geld terecht komt bij die partners waarvoor het bestemd was. Het valt niet volledig uit te sluiten dat Nederlands geld uiteindelijk terecht is gekomen bij informele machthebbers en opstandelingen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Heeft Nederland beveiligingskosten ook contant betaald?
Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld hanteert de Nederlandse regering het beleid dat beveiliging van ontwikkelingsprojecten in algemene zin de verantwoordelijkheid is van de Afghaanse politie en waar relevant, het Afghaanse leger. Ook hanteert de Nederlandse regering het beleid dat geen «beschermingsgelden» worden betaald aan militieleiders3. Indien vanwege een specifieke veiligheidssituatie extra beveiliging nodig is, kan een door de Afghaanse overheid goedgekeurd bedrijf ingehuurd worden. Zo heeft het Duitse GTZ (thans GIZ), die namens Nederland de uitvoering van het bouwproject «verharding van de weg van Tarin Kowt naar Chora» coördineerde, in overleg met en met instemming van het Afghaanse provinciaal bestuur, «Afghan Security Guards» ingehuurd en contact betaald.
Welke maatregelen zijn genomen opdat de financiële bijdragen van Nederland aan Afghanistan niet bij Afghaanse krijgsheren, drugsbaronnen dan wel de Taliban terecht zijn gekomen, en hoe is gecontroleerd dat dit ook daadwerkelijk niet is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederlandse hulpgelden worden grotendeels uitgegeven via fondsen die worden beheerd door internationale instellingen of via non-gouvernementele organisaties. Voordat financiële middelen aan een organisatie of overheidsinstelling ter beschikking worden gesteld, wordt een risicoanalyse van de desbetreffende organisatie gemaakt. Indien nodig worden aanvullende maatregelen ter controle genomen. Op deze wijze wordt de kans op misbruik van Nederlandse hulpgelden zoveel mogelijk beperkt. Bij vermoedens van fraude worden betalingen direct stopgezet en wordt nader onderzoek uitgevoerd om onrechtmatige besteding terug te vorderen.
De drama’s in de textielindustrie in Bangladesh |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ploumen: drama Bangladesh geen incident» en «Brand zet C&A op scherp»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke Nederlandse bedrijven producten laten maken in de fabriek die is ingestort? En heeft u contact gehad met deze bedrijven na het drama?
Volgens de Nederlandse brancheorganisaties voor textiel zijn er geen Nederlandse bedrijven bekend die producten laten maken in de fabriek die is ingestort.
Deelt u de opvatting dat extra regelgeving naast de OESO-richtlijnen voor Nederlandse bedrijven die produceren in Bangladesh, niet direct een oplossing is, omdat er hierdoor minder investeringen richting Bangladesh zullen gaan, zeker vanuit de kleinere Nederlandse bedrijven?
Ik ben van mening dat extra Nederlandse regelgeving geen oplossing is voor de problematiek verbonden aan de arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven verbeteringen bewerkstelligen door hun invloed in de keten aan te wenden voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van het Business Social Compliance Initiative dat er weliswaar nationale regels zijn voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken, maar dat die niet worden nageleefd en dat er door de nationale en lokale overheid niet op naleving wordt gecontroleerd?
Het is juist te stellen dat er voor de brand- en bouwveiligheid van fabrieken voldoende regelgeving bestaat, maar dat de handhaving van deze regels te wensen overlaat. Dit is deels te wijten aan een capaciteitsprobleem van de overheid (gebrekkige kennis en te weinig inspecteurs), maar ook corruptie is een probleem. Langere tijd heeft naleving geen prioriteit gehad bij de overheid in Bangladesh.
Mentaliteitsverandering bij de overheid ten aanzien van de urgentie om arbeidsomstandigheden en -veiligheid te verbeteren van arbeiders in de textielsector gaat geleidelijk. Dit proces is de laatste jaren op gang gekomen onder toenemende druk van onder andere de media, buitenlandse afnemers, overheden en maatschappelijk middenveld.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid richting landen als Bangladesh om te zorgen dat er de overheid aldaar verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen, maar vooral het naleven van regels inzake brand- en bouwveiligheid en om overtreders van die regels te straffen?
Met het oog op de EU als voornaamste afzetmarkt van de textielsector in Bangladesh trekt Nederland gezamenlijk op met andere EU- landen. De Nederlandse ambassadeur intervenieert gezamenlijk met andere EU- ambassadeurs richting de Bengaalse overheid om kwesties als brand- en bouwveiligheid bij de overheid aan de orde te stellen. Ook trekken de EU- ambassadeurs gezamenlijk op om alle betrokken partijen, waaronder Bengaalse overheid, werkgeversorganisaties, vakbonden, internationale afnemers en fabriekseigenaren, op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
De Nederlandse ambassade in Bangladesh gaat zich extra inzetten voor verbetering van arbeidsomstandigheden in de kledingsector. Nederland zal, samen met de Bengaalse Staatsecretaris voor Handel, de lokale donorgroep voor private sectorontwikkeling voorzitten. Deze groep zal alle donorinspanningen voor veilige arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh gaan inventariseren, coördineren en monitoren. Een inventarisatie van bestaande MVO-activiteiten en afspraken in de kledingsector is reeds uitgevoerd. Eén van de initiatieven is gericht op versterking van de reguliere arbeidsinspectie.
Een ander belangrijk recent initiatief is het Bangladesh Fire and Building Safety Accord waaraan steeds meer internationale modemerken zich committeren. Om overlap te voorkomen en synergie te vergroten tussen bestaande en nieuwe activiteiten, is de Nederlands-Bengaalse coördinatie van groot belang. Ook zal de donorgroep vinger aan de pols houden inzake de voortgang en te behalen resultaten. Nederland als voorzitter van de groep zal de politieke dialoog namens alle landen voeren met de overheid en werkgeversorganisaties.
Nederland zal als donor ook zelf gaan bijdragen door 9 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het verbeteren van de werkomstandigheden in de kledingfabrieken in Bangladesh. Het voorgenomen project is ter aanvulling van het Better Work project, een grootschalig project van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de International Finance Corporation voor naleving van arbeidsrechten, dat naar verwachting binnenkort van start zal gaan. De ambassade gaat het nieuwe project vormgeven met aanvullende financiële bijdragen van de internationale modemerken, zoals de ambassade ook gedaan heeft met een MVO waterzuiveringsprogramma in de textielsector. Mijn ministerie is in gesprek met de Nederlandse textielsector over hoe zij gaat deelnemen aan de Nederlandse inspanning in Bangladesh. De sector heeft voor dit doel 5 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Tot slot draagt Nederland reeds bij aan een aantal samenwerkingsprojecten in de textielsector waar ook de Bengaalse overheid bij betrokken is. Nederland heeft 200.000 euro toegezegd aan de ILO ter uitvoering van het Nationaal Actieplan Brandveiligheid in Bangladesh naar aanleiding van de brand eind vorig jaar in de Tazreen fabriek en ruim 20.000 euro aan het Duitse Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) voor acute noodhulp ten behoeve van de slachtoffers van de in april jl. ingestorte Savar fabriek.
Klopt het bericht dat het gemeentebestuur van Dhaka aangifte heeft gedaan tegen de eigenaren van het bedrijf?
Voor zover de ambassade na kan gaan, heeft de Bengaalse overheid aangifte gedaan tegen de eigenaar van het gebouw. Ook de eigenaren van de vijf kledingfabrieken die zich in het complex bevonden, zijn door de overheid aangeklaagd.
Deelt u de mening dat Nederland het juridische proces in Bangladesh moet respecteren voordat het zelf met nieuwe maatregelen en regels komt?
Ja, deze mening deel ik. De eerste verantwoordelijkheid voor het handhaven van
nationale regels voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken in Bangladesh ligt bij de Bengaalse overheid.
Is het waar dat de Nederlandse overheid deelneemt aan een dialoog van de Nederlandse brancheorganisaties in de textielsector, VGT, CBW-MITEX en MODINT, die gericht is op zelfregulering om misstanden in de textielsector aan te pakken? Zo ja, wat is het doel van die dialoog en wat zijn uw verwachtingen?
Ja, de Nederlandse overheid neemt deel aan de stakeholderdialoog van de Nederlandse textielsector. Doel van de dialoog is te komen tot een actieplan dat is gericht op verbeteringen in de keten van de textiel- en kledingindustrie. Concrete werkzaamheden binnen dit overleg zijn het gezamenlijk vaststellen van de belangrijkste problemen in de textielketen, de gewenste aanpak van deze problemen en afspraken over wie, wat, waar en hoe een bijdrage zal leveren aan de uitvoering van het actieplan. Uiteraard wordt hierbij waar dit kan, aangehaakt bij reeds bestaande internationale initiatieven. De textielsector zal op haar MVO-congres «Groen is de rode draad» op 20 juni het actieplan presenteren.
Ik heb waardering voor de inzet en initiatieven van de Nederlandse textielsector en voor de rol die maatschappelijke organisaties vervullen ook bij het agenderen van problemen. Alleen met alle partijen samen kunnen we tot een effectieve oplossing komen. Ik verwacht dat het actieplan ambitieuze en afrekenbare doelstellingen bevat om MVO-kwesties in de textielketen aan te pakken en te verbeteren.
Deelt u de opvatting dat zelfregulering en bedrijfsinitiatieven zoals BSCI en de Fair Wear Foundation goede manieren zijn om dit soort drama’s in de toekomst te voorkomen?
Ja. Door samen te werken in initiatieven als BSCI en de Fair Wear Foundation kunnen bedrijven onderling informatie delen en creëren zij meer invloed in de keten om verbeteringen van arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. Maar dit is niet voldoende. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Ook de internationale gemeenschap speelt een rol; bij het vaststellen en toezien op internationale standaarden en het verlenen van financiële en technische assistentie.
Aangezien u bij meerdere gelegenheden hebt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een koploperspositie heeft daar waar het aankomt op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, deelt u de mening dat striktere nationale regels die koploperspositie negatief beïnvloeden en dat er altijd Europese, maar liever nog internationale samenwerking gezocht moet worden?
Ik ben van mening dat Europese en internationale samenwerking essentieel is in het vormgeven van beleid op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik wil het onderwerp in overleg met Commissaris Barnier een plek geven op de Europese (handels)agenda.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg op 23 mei over uw nota beantwoorden?
Ja.