Ongewenste gevolgen van de premiekorting voor oudere werknemers |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Voor hoeveel werknemers ontvangen werkgevers op dit moment een premiekorting?
In de monitor arbeidsmarkt die tweemaal per jaar aan de Kamer wordt aangeboden, wordt gerapporteerd over het aantal lopende premiekortingen. De meest recente rapportage dateert van april 20141. Uit deze monitor blijkt dat er ultimo augustus 2013 35.200 lopende premiekortingen (m.i.v. 1 januari 2013 mobiliteitsbonussen) voor oudere werknemers zijn.
Heeft u de cijfers van het aantal werknemers van 50 jaar of ouder die na 3 jaar werken met premiekorting in vaste dienst zijn genomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De premiekorting voor ouderen is er op gericht de kansen op het vinden van een baan voor uitkeringsgerechtigde ouderen te laten toenemen, door het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken deze groep in dienst te nemen. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting aan de slag blijven, is er geen voorkeur of dit bij dezelfde of een andere werkgever gebeurt. De premiekorting richt zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Dit vergroot hun werkervaring, kennis en vaardigheden en daarmee ook hun kansen op werk, ook bij andere werkgevers. Daarom is vanuit het doel van de premiekorting geen urgentie om te onderzoeken in welke mate ouderen na 3 jaar werken in vaste dienst genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de 25 werkgevers die het meeste werknemers met premiekorting in dienst hebben? Zo nee, waarom niet?
Zijn er sectoren waar er substantieel meer gebruik wordt gemaakt van premiekortingen?
Er zijn signalen dat werkgevers in de taxibranche oudere werknemers ontslaan en inruilen voor werknemers met premiekorting; bent u bereid na te gaan of het middel premiekorting in deze branche het gewenste resultaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze signalen zijn mij niet bekend. Hoewel het wenselijk is dat oudere werknemers na afloop van een premiekorting in vaste dienst genomen worden, richt de premiekorting zich vooral op het bevorderen van de uitstroom naar werk van oudere uitkeringsgerechtigden. Met name ouderen hebben deze ondersteuning nodig, omdat zij moeizaam uitstromen uit een uitkering. Door de middelen te richten op het bevorderen van het in dienst nemen van ouderen wordt aangesloten bij de problematiek die ouderen ervaren. Daarmee worden overheidsmiddelen zo efficiënt mogelijk ingezet (zie ook antwoord bij vraag 2).
Het ligt bovendien niet voor de hand dat werkgevers de premiekorting en de proefplaatsing aangrijpen om oudere werknemers te ontslaan om vervolgens andere oudere werklozen aan te nemen. Tijdens een dienstverband investeren werkgevers namelijk in bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden van personeel. Dit kan zowel door het aanbieden van formele scholing als door het leren op de werkvloer plaatsvinden. Nieuwe medewerkers beschikken vaak niet voldoende over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om optimaal in een bepaald beroep te functioneren. Het bijbrengen van deze kennis en vaardigheden vergt daarom doorgaans inwerktijd. Deze inwerktijd of scholing gaat doorgaans gepaard met kosten voor de werkgever, omdat nieuwe werknemers nog niet volledig productief ingezet kunnen worden. Het is daarom vaak niet rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen.
Wat is uw reactie op het feit dat de vacaturesite voor taxichauffeurs Taxiwerq nadrukkelijk de uitkeringsvorm uitvraagt bij dit sollicitatieformulier: http://www.taxiwerq.nl/solliciteren?
In de gelijke behandelingswetgeving is het hebben van een uitkering geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is het vragen naar een uitkeringsachtergrond in een sollicitatieformulier wel verboden. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt en de werkgever hem dientengevolge niet voor een functie in aanmerking laat komen.
In onderhavige casus lijkt echter sprake van het omgekeerde; uitkeringsgerechtigden lijken een pre te hebben. Overigens kunnen er ook andere beweegredenen dan de premiekorting een rol spelen om de uitkeringsvorm uit te vragen, bijvoorbeeld in verband met scholingsfaciliteiten van de uitkeringsinstanties. Dit draagt bij aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betreffende groepen.
Is het waar dat de loonkosten gedurende 3 jaar ruim 25.000 euro lager kan zijn, indien de werknemer tussen de 50 en 61 jaar oud is en vanuit de WW gaat werken, ten opzichte van een werknemer waarbij geen premiekorting en proefplaatsing van toepassing is? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De premiekortingsregeling houdt in dat een werkgever die een uitkeringsgerechtigde werknemer van 50 jaar of ouder (of een arbeidsgehandicapte werknemer) in dienst neemt, een premiekorting mag toepassen van maximaal € 7.000 euro, gedurende maximaal 3 jaar. Gedurende de 3 jaar in totaal derhalve € 21.000. De proefplaatsing houdt in dat UWV toestaat dat een werknemer met een uitkering van het UWV twee maanden mag komen werken op proef met behoud van uitkering. Tijdens de proefplaatsing is er geen loon verschuldigd. Overigens moet de werkgever bij de inzet van een proefplaatsing wel de intentie hebben om direct aansluitend aan de proefplaatsing de werknemer een baan aan te bieden van dezelfde omvang voor minimaal 6 maanden. Onderzoek heeft aangetoond dat de premiekorting een licht positief effect heeft op de uitstroomkansen van ouderen. De premiekorting en de proefplaatsing kunnen net het duwtje in de rug zijn voor een werkgever om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen.
De afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde uittreedleeftijd toegenomen. De sterke stijging van de uittreedleeftijd is ook zichtbaar in een stijging van de arbeidsparticipatie van ouderen. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen eenmaal werkloos zijn geworden. Zij vinden dan moeizaam een baan. Van de werklozen van 55 jaar heeft gemiddeld genomen 45 procent binnen één jaar een baan gevonden. Bij werklozen van 60 jaar is dit percentage gedaald tot bijna 20 procent. De premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden en de proefplaatsing grijpen aan bij deze problematiek en bevorderen de baankansen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Derhalve acht ik het financiële voordeel gerechtvaardigd.
Per 1 januari 2013 zijn de regels rond premiekorting aangepast; in de memorie van toelichting staat: «De focus verschuift van het in dienst houden naar het in dienst nemen van oudere werknemers»; acht u het wenselijk dat door proefplaatsing en premiekorting het voor werkgevers aantrekkelijk is om oudere werknemers te ontslaan en in te ruilen voor oudere werkzoekenden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het bovenstaande is aangegeven, is de premiekorting voor uitkeringsgerechtigde ouderen voornamelijk bedoeld om de uitstroomkansen van deze groep mensen te vergroten. Dat sluit het best aan op de knelpunten op de arbeidsmarkt. De positie van mensen die in dienst zijn is over het algemeen beter. Het is daarom kostbaar en niet nodig om werkgevers financieel te ondersteunen voor mensen die al in dienst zijn. Bovendien is het waarschijnlijk lang niet altijd rendabel voor werkgevers om personeel te ontslaan en nieuw personeel in dienst te nemen waarvoor de loonkosten lager liggen. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om de regeling te wijzigen op dit punt.
Bent u bereid om een onderzoek te (laten) doen naar de effectiviteit van premiekorting en de gevolgen die de premiekorting heeft voor oudere werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarbij geen premiekorting van toepassing is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er is al eens eerder onderzoek verricht naar de effectiviteit. Uit onderzoek van SEO3 blijkt dat de mobiliteitsbonus tot 13% extra banen leidt in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn circa 5.000 extra banen voor oudere werkzoekenden. Een mobiliteitsbonus kan dus net een extra duwtje in de rug geven om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Het gebruik van de regeling wordt jaarlijks bijgehouden en gepubliceerd via de monitor arbeidsmarkt en in 2019 zal de regeling worden geëvalueerd. Derhalve zie ik nu geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van premiekortingen in relatie tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
De gevolgen van het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en Trade in Services Agreement (TISA) voor financiële regulering |
|
Jasper van Dijk (SP), Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het gelekte voorstel van de EU dat betrekking heeft op «regulatory coöperation» op het gebied van financiële regulering?1
Ja.
Klopt het dat de EU de VS onder druk zet omdat de VS de regulering van financiële dienstverlening wil uitzonderen van TTIP, aangezien deze in de VS (mede door de invoering van de Dodd-Frank Act) op diverse terreinen strenger is dan in de EU?2
Nee, dat klopt niet. De EU heeft bij de VS aangegeven interesse te hebben om in TTIP bepalingen op te nemen over de regulering van financiële dienstverlening. Tot nu toe is de reactie van de VS terughoudend, omdat de VS van mening is dat afspraken hierover beter in andere bilaterale fora aan bod kunnen komen, zoals het bestaande Financial Markets Regulatory Dialogue (FMRD). De EU vindt dat, gezien de vele veranderingen en nieuwe regelgeving sinds de crisis, er een modern raamwerk moet komen om snel en transparant samen te kunnen werken aan een stabiel financieel systeem.
Deelt u de mening dat uit het voorstel blijkt dat de EU via de «regulatory cooperation»-bepaling in TTIP inzet op het terugdringen van bestaande regulering (bijvoorbeeld met betrekking tot de handel in derivaten in het buitenland) en het voorkomen van toekomstige regulering die de belangen van financiële bedrijven in de EU en VS zou kunnen schaden?3
Nee, ik deel deze mening niet. Het doel van de EU is niet om in TTIP internationale standaarden op het gebied van financiële regulering op te stellen of af te zwakken. Deze standaarden worden in internationale fora als de G20, de Financial Stability Board en het Basel Comité afgesproken. TTIP verandert deze situatie niet.
Het doel van de EU in TTIP is om een institutioneel raamwerk te creëren waarin regelgevende autoriteiten van de EU en de VS kunnen samenwerken en elkaar kunnen consulteren bij de uitwerking van deze internationaal afgesproken standaarden op het gebied van financiële regulering. Door potentiële conflicten eerder op te merken en samen op te pakken, is de inzet juist een versterking van de financiële stabiliteit.
Erkent u dat het risico bestaat dat wanneer het voorstel van de EU wordt overgenomen in TTIP, regelgeving die in de EU juist strenger is dan in de VS (zoals bijvoorbeeld op het terrein van High Frequency Trading (HFT) en hedge fondsen) mogelijk wordt verzwakt?4
Nee.
De inzet van de EU is niet om in TTIP afspraken te maken over de inhoud van financiële regelgeving.
Kunt u aangeven wat uw inzet is wat betreft TISA, het verdrag over Handel in Diensten?
De Nederlandse inzet in TISA (Trade in Services Agreement) is gericht op een verbeterde toegang voor onze dienstverleners tot buitenlandse markten, het recht op gelijke behandeling van buitenlandse en binnenlandse dienstverleners, en het maken van eenduidige afspraken over onderwerpen die de handel in diensten faciliteren en nu nog niet in de GATS (General Agreement on Trade in Services, 1994) geregeld zijn, zoals e-commerce en overheidsaanbestedingen.
Wanneer zich voldoende partijen bij de TISA-onderhandelingen hebben aangesloten, zal ik mij bovendien inzetten om TISA onder het raamwerk van de WTO te brengen om zo de continuïteit van het mondiale handelssysteem te waarborgen. Tenslotte zal ik mij hard maken om de Minst Ontwikkelde Landen zonder tegenprestatie gebruik te laten maken van de voordelen uit dit akkoord wanneer het is afgerond.
Klopt het dat de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening veel ingrijpender zijn dan de huidige General Agreement on Trade in Services (GATS)-regels als het gaat om het in stand houden van de bestaande liberalisatie en regulering («standstil»), waardoor het in de toekomst moeizaam en kostbaar zal worden om liberalisatie terug te draaien?5
Nee, voor Nederland zijn de voorlopige bepalingen in TISA aangaande financiële dienstverlening niet ingrijpender dan de huidige GATS-regels.
Nederland en veel andere EU-landen hebben zich sinds 1994 in de GATS verplicht aan de principes van vrije markttoegang voor en gelijke behandeling van buitenlandse financiële dienstverleners. Deze principes zullen door Nederland in TISA worden herbevestigd en niet worden uitgebreid of afgezwakt. Regulering van de financiële sector blijft uiteraard mogelijk, indien dit op non-discriminerende wijze gebeurt.
Daarnaast heeft Nederland zich in 1997, net als de andere landen van de toenmalige Europese Gemeenschap, gebonden aan de Understanding on Commitments in Financial Services, waarin WTO-leden extra verplichtingen op het gebied van financiële diensten aan zijn gegaan. In deze Understandingis al een zogenaamde «standstill»-bepaling opgenomen. Dit wil zeggen dat het in principe niet mogelijk is om bestaande liberalisering in de financiële sector terug te draaien. Dezelfde «standstill»-bepaling is ook onderdeel van het huidige TISA-voorstel over financiële dienstverlening. Niet alle landen die deelnemen aan de TISA-onderhandelingen hebben zich in 1997 namelijk gebonden aan de Understanding.
Een belangrijke uitzondering op deze «standstill»-bepaling is de vrijheid die WTO-leden hebben om prudentiële maatregelen te nemen om de integriteit en stabiliteit van hun financiële systeem te waarborgen. Deze bepaling is terug te vinden in artikel 2 van de Annex on Financial Services van de GATS en is ook onderdeel van de huidige TISA voorstellen over financiële dienstverlening. Alle WTO-leden, en in de toekomst naar verwachting ook de deelnemers aan TISA, behouden het recht om de handel in financiële diensten aan banden te leggen om het eigen financiële systeem stabiel te houden, of consumenten of investeerders te beschermen.
Klopt het dat het resultaat van TISA waarschijnlijk zal worden overgenomen in TTIP?6
Het zal niet zo zijn dat het resultaat van TISA één op één zal worden overgenomen in TTIP, vanwege de grote verschillen tussen deze twee onderhandelingen.
In TISA onderhandelen 23 zeer verschillende landen uitsluitend over handel in diensten. TTIP is een bilaterale onderhandeling tussen alleen de EU en de VS en bestrijkt veel meer handelspolitieke onderwerpen dan alleen handel in diensten. Het is nog niet te voorspellen welk akkoord eerder zal zijn afgerond.
Mijn verwachting is dat de afspraken over diensten in TTIP op het gebied van markttoegang en aanvullende bepalingen verder zullen gaan dan in TISA. De TISA-onderhandelingen worden immers gedaan door een groep van landen die erg van elkaar verschilt qua ontwikkelingsniveau, waardoor het moeilijker is om een ambitieus resultaat te bereiken.
Kunt u aangeven in hoeverre de voorlopige bepalingen aangaande «regulatory coöperation» in TISA en TTIP verschillend dan wel overeenkomstig zijn?
De TISA-voorstellen zijn met name gebaseerd op de bestaande Annex on Financial Services en de Understanding on Commitments in Financial Services. De EU voldoet al aan beide verdragen. Wat betreft regelgevende samenwerking gaat het om voorstellen die een inspanningsverplichting geven ten aanzien van transparantie. Dit betekent dat partijen bijvoorbeeld beloven zich in te spannen om nieuwe financiële regelgeving kenbaar te maken aan het brede publiek en hen de mogelijkheid geven hier commentaar op te geven.
Het voorstel van de EU voor regelgevende samenwerking in TTIP gaat verder. Dit verplicht partijen bijvoorbeeld om elkaar vooraf te consulteren wanneer zij internationaal afgesproken standaarden gaan implementeren. Daarnaast stelt de EU voor onderzoek te doen naar de opties voor wederzijdse erkenning van elkaars regelgevend kader, om zo onder meer onnodige handelsbarrières en inconsistenties voor bedrijven weg te nemen. Het gaat hier nadrukkelijk niet om een vooraf in TTIP opgelegde wederzijdse erkenning van elkaars financiële regels, maar slechts een eerste verkenning naar de mogelijkheden en uitwerking van dit principe.
Het bericht 'Moldaviërs halen Roemenen in' |
|
Harm Beertema (PVV), Barry Madlener (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moldaviërs halen Roemenen in»?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse transportbedrijven bedienen zich van het zogenaamde uitvlaggen? In hoeverre heeft u er zicht op dat de aansturing bij het uitvlaggen daadwerkelijk gebeurt vanuit het andere land?
Het is niet bekend hoeveel Nederlandse transportondernemingen zich in het buitenland hebben gevestigd en daarmee zijn «uitgevlagd».
De Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) heeft hiervoor navraag gedaan bij de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO). Echter, de NIWO heeft alleen gegevens van de in Nederland gevestigde bedrijven. Indien zich in dit bestand wijzigingen voordoen, bijvoorbeeld wanneer het aantal vergunningbewijzen bij een onderneming daalt, kan dit verschillende oorzaken hebben.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kan bij wegcontroles situaties aantreffen, waarbij het vermoeden ontstaat dat de aansturing nog steeds gebeurt door een Nederlandse vestiging. Dit kan bijvoorbeeld op basis van de vrachtbrief, overlegde contactgegevens of een internetadres. Bij een dergelijk vermoeden doet de ILT, in samenwerking met de Inspectie SZW, nader onderzoek.
Hoeveel Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hebben sinds de openstelling van de arbeidsmarkt voor Roemenen, Bulgaren en Polen hun baan verloren?
Het is niet bekend hoeveel Nederlandse vrachtwagenchauffeurs sinds de openstelling van de arbeidsmarkt voor Roemenen, Bulgaren en Polen hun baan hebben verloren. In het kader van de aanpak van schijnconstructies laat ik onderzoek doen naar de omvang van verdringing in meerdere sectoren, waaronder de transportsector.
Hoeveel Moldaviërs kunnen aanspraak maken op een Roemeens paspoort of werkvergunning, hoeveel Macedoniërs op Bulgaarse paspoorten en werkvergunningen en hoeveel Oekraïeners op Hongaarse en/of Roemeense paspoorten en werkvergunningen? Hoeveel chauffeurs uit deze landen werken voor Nederlandse bedrijven?
Het is ons niet bekend hoeveel personen van buiten de EU aanspraak kunnen maken op een paspoort van een EU-lidstaat. Nationaliteitswetgeving is geen bevoegdheid van de Europese Unie en iedere lidstaat heeft derhalve eigen wetgeving op basis waarvan vastgesteld wordt wie recht heeft op de betreffende nationaliteit. Datzelfde geldt voor de toelating tot de arbeidsmarkt en het verstrekken van tewerkstellingsvergunningen voor personen van buiten de EU.
Hoeveel chauffeurs uit Moldavië, Macedonië en Oekraïne werkzaam zijn voor Nederlandse bedrijven is niet bekend.
Bent u, door de ervaringen in het genoemde artikel, eindelijk overtuigd van het feit dat paspoorten en rijbewijzen gewoon te koop zijn in Oost-Europa?2 Zo neen, waarom niet?
Paspoorten worden verleend op basis van de nationaliteitswetgeving van de door u genoemde landen. Bij de Nederlandse ambassades van de door u genoemde landen zijn geen gevallen van gekochte rijbewijzen bekend.
Deelt u de mening dat parkeerplaatsen voor vrachtwagenchauffeurs geen campings zijn en dat het koken op gascomfoors grote gevaren met zich meebrengt? Bent u van plan aan deze praktijken een einde te maken en streng te handhaven? Zo neen, waarom niet?
Verzorgingsplaatsen langs de snelwegen zijn bedoeld voor het doorbrengen van een korte rust. Het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen is niet afgestemd op langer verblijf. Daarnaast wordt er ook binnen de bebouwde kom door vrachtwagenchauffeurs gebruik gemaakt van locaties om te overnachten en de weekenden door te brengen. Het is aan de desbetreffende gemeenten te bepalen of dit kan worden toegestaan of niet. Bekend is dat in de gemeenten Vlaardingen en Spijkenisse vanwege de geconstateerde overlast inmiddels maatregelen zijn genomen om dit aan banden te leggen.
Het koken op gascomfoors is een zaak van openbare orde en veiligheid. Het handhaven hiervan is geen taak van de ILT of Rijkswaterstaat. Het handhaven van de openbare orde is de verantwoordelijkheid van politie en justitie.
Bent u bereid om de Nederlandse beroepschauffeur te beschermen tegen oneerlijke concurrentie, o.a. door veel meer capaciteit bij politie en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vrij te maken voor controles en handhaving? Zo neen, waarom niet?
Bij brief van 5 maart jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 468) heeft de Minister van I&M het inventariserend onderzoek van de ILT naar overtreding van de cabotageregels aangeboden. Daarbij heeft de Minister van I&M aangegeven, in elk geval tijdelijk de extra inzet van de ILT, die was ingezet in het kader van dit onderzoek, te continueren.
Sinds 2011 werkt de Inspectie SZW nauw samen met de ILT bij de aanpak van schijnconstructies in de transportsector. In 2013 heeft de Inspectie SZW in samenwerking met de ILT 23 transportbedrijven geïnspecteerd op naleving van de verschillende wetten op het gebied van arbeidsmarktproblematiek en wegvervoer. Deze risicogestuurde inspecties richtten zich op transportbedrijven die zich voornamelijk bezig houden met internationaal transport.
De samenwerking van de Inspectie SZW met de ILT is in 2014 voortgezet. De focus ligt op het beroepsgoederenvervoer over de weg. De Inspectie SZW, ILT en Belastingdienst wisselen gegevens uit ten behoeve van een integrale risicoanalyse voor de aanpak van schijnconstructies in de transportsector.
Het speciale team van de Inspectie SZW ondersteunt ook de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Om deze rol goed te kunnen vervullen heeft de Inspectie SZW vanaf eind 2013 diverse vertegenwoordigers van de sociale partners geïnformeerd over de rol en taken van de Inspectie bij de ondersteuning van cao-handhaving en zijn zij uitgenodigd om meldingen te doen. Dit heeft tot op heden geleid tot twaalf verzoeken om ondersteuning. Het eerste rapport van bevindingen is inmiddels afgerond en overgedragen aan de verzoekende instantie, die de resultaten van dit onderzoek kan gebruiken in een civiele procedure om daarmee correcte naleving van de cao-voorwaarden af te dwingen. Dit betreft een zaak in het internationale wegtransport.
Bent u bereid alsnog de grenzen voor werknemers uit Oost-Europa te sluiten en daarmee de Nederlandse arbeidsmarkt te beschermen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Met zijn open en internationaal georiënteerde economie profiteert Nederland van de Europese Unie en de bijbehorende verworvenheden. Bovendien zou het sluiten van de arbeidsmarkt voor werknemers uit Oost-Europa de instemming van alle 28 EU-leden vergen. Dit is geen reële optie. Het kabinet heeft echter wel oog voor de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen. De vaak slechtere sociaaleconomische positie van migranten uit Midden- en Oost-Europa kan leiden tot onwenselijke sociale situaties en maatschappelijke overlast. Arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa mag niet leiden tot oneerlijke concurrentie en een race naar de bodem voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden. Daarom zijn er in de afgelopen jaren veel acties in gang gezet. Kabinet en gemeenten werken onder meer aan het aanpakken van schijnconstructies, het verbeteren van de registratie van EU-burgers, het voorlichten van EU-arbeidsmigranten en het aanpakken van malafide uitzendbureaus.
De bijwerkingen van de Nuvaring |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel waarin gewag wordt gemaakt van het onder de pet houden van onwelgevallige complicaties van de Nuvaring bij de registratie van de Nuvaring in de VS?1 2
Ik heb het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) gevraagd mij hierover te informeren.
Is het waar dat met opzet gegevens van vier vrouwen zijn achtergehouden, waaruit bleek dat bij de Nuvaring de opname van hormonen in het lichaam gepaard ging met pieken en zogenaamde «bursteffects» hebben plaatsgevonden?
Dit heeft het CBG uitgezocht en dit bleek niet het geval te zijn. Het CBG heeft de grafieken ontvangen van alle vrouwen die aan het betreffende onderzoek hebben deelgenomen. Deze zijn meegenomen bij de beoordeling van het dossier waarop de handelsvergunning is afgegeven. De betreffende studie heeft overigens geen doorslaggevende rol gespeeld in de afweging van de werkzaamheid en risico’s.
Hoe beoordeelt u het feit dat farmaceut MSD; het bedrijf dat Organon heeft overgenomen, een afkoopsom van 100 miljoen in de VS heeft betaald aan duizenden gebruiksters en nabestaanden van de Nuvaring, vanwege het achterhouden van informatie inzake bijwerkingen als trombose en embolie?
In het artikel van «De Correspondent» wordt gesteld dat een schikking is getroffen, en dat MSD niet schuldig is bevonden aan het achterhouden van informatie. Ik heb overigens te maken met de situatie in Nederland, en het CBG heeft mij verzekerd dat geen informatie is achtergehouden.
Staat het inmiddels vast dat de Nuvaring meer kans op trombose geeft dan de zogenaamde tweede generatie anticonceptiva? Zo ja, hoeveel meer bedraagt deze kans naar verhouding?
Het relatieve tromboserisico bij de Nuvaring is verhoogd ten opzichte van tweede generatie anticonceptiva. Het absolute risico op trombose bij alle gecombineerde hormonale anticonceptiva blijft naar het oordeel van het CBG zeer laag, zeker in verhouding tot de grote omvang van het gebruik en de effectieve preventie van ongewenste zwangerschappen. Tijdens het gebruik van orale anticonceptiva van de tweede generatie ligt het tromboserisico tussen de 5 en 7 gevallen per 10.000 vrouwen. Het tromboserisico tijdens het gebruik van de Nuvaring ligt tussen de 6 en 12 gevallen per 10.000 vrouwen.
Vorig jaar zijn de derde en vierde generatie anticonceptiva, waaronder de Nuvaring, op Europees niveau herbeoordeeld door het Europees Geneesmiddelenagentschap(EMA).
De conclusies van de herbeoordeling van de EMA waren in november 2013 als volgt:
Het CBG heeft op zijn website een informatiedossier geplaatst, met daarin een overzicht van het tromboserisico van anticonceptiva.
Hoeveel meldingen van trombose en embolie zijn er bij het bijwerkingencentrum Lareb binnen gekomen sinds de introductie van de Nuvaring in Nederland? Is in verhouding tot andere anticonceptiva deze bijwerking vaker gemeld?
Tot en met 3 juli 2014 heeft het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb 443 meldingen ontvangen na gebruik van Nuvaring. Eén melding kan meerdere bijwerkingen bevatten; zo werden in deze meldingen 658 mogelijke bijwerkingen doorgegeven. In totaal is er 93 maal een veneuze trombose of embolie als mogelijke bijwerking gemeld, waaronder één melding van overlijden. Op basis van het aantal meldingen alleen is het niet raadzaam een vergelijking te maken op het risico op het krijgen van een trombose of embolie tijdens het gebruik van Nuvaring in vergelijking met de andere (orale) anticonceptiva. Omdat er veel factoren zijn die het al dan niet melden van bijwerkingen beïnvloeden, waaronder bijvoorbeeld aandacht in de media, dient met zich voor het vergelijken van risico’s tussen middelen te baseren op hierop gericht epidemiologisch onderzoek.
Wat is het oordeel van het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) over deze kwestie voor de situatie in Nederland? Hoe is de registratie in Nederland tot stand gekomen? Is dit allemaal lege artis (volgens de regelen der kunst) gebeurd? Gaat het College deze zaak tot op de bodem uitzoeken? Welke stappen gaat het College ondernemen? Gaat het College zijn mening herzien inzake registratie en/of gebruiksvoorwaarden van de Nuvaring?
De beoordeling heeft plaatsgevonden conform de vastgestelde normen. Het CBG heeft deze zaak inmiddels uitgezocht en er is geen informatie achtergehouden door de firma. De door «De Correspondent» aangedragen grafieken zijn meegenomen in de beoordeling.
Het College ziet geen reden stappen te ondernemen of zijn mening te herzien, dit mede gelet op de resultaten uit de Europese herbeoordeling van vorig jaar.
Is het gebruik van de Nuvaring wel gewenst als er veiliger alternatieven voor handen zijn? Is er wijziging gekomen in uw oordeel na het bekend worden van deze nieuwe informatie?3
Het CBG vindt het belangrijk dat er voor zowel artsen als patiënten een keuzemogelijkheid is. Niet alle vrouwen reageren immers hetzelfde op een bepaald anticonceptivum. Er zijn vrouwen die tweede generatie anticonceptiva niet goed verdragen. De voorkeur van het CBG blijft om te starten met een pil van de tweede generatie en alleen over te stappen naar een derde generatie anticonceptiemiddel als de vrouw een pil van de tweede generatie niet verdraagt.
Is de huidige bijsluiter adequaat? Moet in de bijsluiter niet nadrukkelijker worden gewezen op de grotere kans op trombose en embolie in vergelijking met de tweede generatie anticonceptiva? Gaat het CBG hiertoe opdracht geven?4
Ja, de huidige bijsluiter is is onlangs herzien als gevolg van de Europese herbeoordeling. Er wordt nadrukkelijk gewezen op de kans op trombose en hoe deze kans zich verhoudt tot het tromboserisico van de tweede generatie anticonceptiva.
Ten aanzien van de bewustwording van het tromboserisico worden ook andere maatregelen genomen. Zo is er onder andere educatief materiaal ontwikkeld. Daarover hebben gesprekken plaatsgevonden tussen het CBG, het NHG en de KNMP. Doel hiervan is dat (potentiële) gebruiksters meer gerichte en actuele risico-informatie krijgen over trombose en over de verschillen in risico op trombose tussen de verschillende gecombineerde hormonale anticonceptiemiddelen. Zij kunnen daardoor een beter geïnformeerde keuze maken welk anticonceptiemiddel het meest geschikt is en, samen met zorgverleners, alerter zijn op mogelijke bijwerkingen.
Het bericht dat een stijgend aantal stagiairs fulltime werkt zonder enige vergoeding |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u de door CNV Jong en StudentenBureau gesignaleerde trend bevestigen dat een toenemend aantal stagiairs geen of nauwelijks enige stage vergoeding ontvangt?1 Zo ja, waaraan schrijft u deze trend toe? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ik beschik niet over aanvullende informatie om de trend te bevestigen die CNV Jong en StudentenBureau signaleren en die veroorzaakt zou worden door de slechte arbeidsmarkt.
Wanneer is er in uw ogen sprake van een stage? Is dat alleen indien deze onderdeel vormt van een reguliere opleiding? Zijn er andere omstandigheden waaronder werkzaamheden als stage aangemerkt kunnen worden? Dienen alle overige werkzaamheden als werk aangemerkt te worden?
De term stage wordt gebruikt voor een grote diversiteit in het leren van een beroep in de praktijk en hij wordt gebruikt voor zowel leerlingen in het vmbo als pas afgestudeerden op wo-niveau. Het is niet zo dat alleen sprake van een stage kan zijn indien deze exclusief onderdeel is van een opleiding.
Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). De meest kenmerkende criteria van een stage zijn2:
Het is van belang dat er altijd wordt gekeken naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage. Als de feitelijke omstandigheden niet voldoen aan bovenstaande criteria, is geen sprake van een stage. Als het gaat om werk (werkervaring), zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene aanspraak op het wettelijk minimumloon. Ook een inwerkperiode zal niet als stage worden aangemerkt.
Hoeveel stages worden er jaarlijks in Nederland doorlopen en wat is daarbij de gemiddelde stagevergoeding? Wat is het aantal stages en bijbehorende gemiddelde vergoeding per sector? Hoeveel procent van de stagiairs in Nederland ontvangt geen enkele vergoeding voor hun stage?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Het aantal stages per opleiding en dus ook per student kan verschillen en hangt af van de leermogelijkheden in de leerbedrijven en de wijze waarop de onderwijsinstelling de opleiding heeft ingericht.
In het mbo is de beroepspraktijkvorming een verplicht onderdeel van de opleiding van iedere student. De praktijkopleiding van een student van de beroepsopleidende leerweg (bol) wordt vaak stage genoemd. Dit in tegenstelling tot de praktijkopleiding van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Deze staat bekend als leer(werk)baan. Voor beide leerwegen is het afsluiten van een praktijkleerovereenkomst verplicht en de praktijkopleiding van de beroepsbegeleidende leerweg wordt doorgaans verricht op basis van een arbeidsovereenkomst. Een beloning op het niveau van ten minste het wettelijk minimum(jeugd)loon is dan vereist. In 2013 volgden ongeveer 369.000 studenten een mbo opleiding via de beroepsopleidende leerweg en 125.000 via de beroepsbegeleidende leerweg.
Het aantal hbo-studenten bedroeg in 2013 ruim 420.000. Welk deel daarvan stage loopt, is niet bekend.
Klopt het dat in Europees verband stagevergoedingen in Nederland relatief laag zijn? Hoe verklaart u dat? Wat vindt u daarvan?
Uit het rapport «The experience of traineeships in the EU», waarnaar in het in vraag 1 genoemde artikel uit de NRC wordt verwezen, blijkt dat 32 procent van de stagiairs in Nederland van mening is dat de stagevergoeding die men ontvangt voldoende is om te voorzien in de basiskosten voor het levensonderhoud. Voor de EU ligt dit percentage gemiddeld hoger, namelijk op 46 procent. Daar staat tegenover dat volgens hetzelfde onderzoek blijkt dat in Nederland 57% van de stagiairs een vergoeding krijgt, terwijl dat percentage voor de EU gemiddeld op 40 procent ligt.
Op basis van deze cijfers kan ik geen waardeoordeel geven. Elk land heeft zijn eigen werkwijze en praktijken. Daarnaast geldt bijvoorbeeld dat in Nederland de studiefinanciering doorloopt tijdens de stage. Stagiairs zijn voor hun basis levensbehoeften in principe niet alleen afhankelijk van de vergoeding die zij voor hun stage ontvangen.
Vindt u dat een stagiair te allen tijde recht heeft op een redelijke stagevergoeding? Zo ja, wat is volgens u een redelijke stagevergoeding? Hoe kan in uw ogen de redelijkheid van een stagevergoeding worden vastgesteld? Zo niet, onder welke omstandigheden heeft een stagiair in uw ogen geen recht op een stagevergoeding?
Er bestaat geen wettelijke verplichting om een stagevergoeding te betalen. Relevant is in dit verband dat de werkzaamheden van de stagiair niet zijn gericht op het verrichten van productieve arbeid of het behalen van omzet of winst. Het is uiteraard mogelijk om op basis van een individuele of collectieve overeenkomst een vergoeding toe te kennen aan de stagiair. Het is aan sociale partners om daar afspraken over te maken.
Vindt u het acceptabel wanneer stagiairs onkosten maken ten behoeve van hun stage, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat?
In een aantal sectoren of bedrijven zijn afspraken gemaakt over een minimale stagevergoeding. In het kader van goed werkgeverschap wordt daarbij van het stagebedrijf verwacht dat het, indien nodig, afspraken maakt met de stagiair over een eventuele onkostenvergoeding. Voorzover de stage plaatsvindt in het kader van een opleiding heeft ook de betrokken onderwijsinstelling een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er in elk geval geen onnodige (on)kosten door de student ten behoeve van de stage worden gemaakt.
De Inspectie van het Onderwijs houdt scherp toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving t.a.v. schoolkosten en vrijwillige deelnemer- of ouderbijdragen.
Zaken als reiskosten komen, net zoals dat geldt voor de begeleide onderwijsuren, in ieder geval voor rekening van de student. Studenten van 18 jaar en ouder hebben recht op een OV-kaart. Als het wetsvoorstel Studievoorschot door het parlement wordt aanvaard, hebben ook mbo-studenten jonger dan 18 jaar recht op een OV.
Kan het fulltime meedraaien als stagiair, zonder enige vorm van directe begeleiding, wel gezien worden als stage? Zo ja, hoelang zou fulltime zo’n inzet maximaal kunnen duren? Zo nee, welke minimale begeleiding is nodig om van een stage te kunnen blijven spreken?
Voor iedere stage geldt dat er altijd voldoende en deskundige begeleiding vanuit het leerbedrijf en vanuit de instelling beschikbaar dient te zijn. In het mbo geldt bovendien dat een bedrijf dat deze begeleiding niet kan bieden, de erkenning als leerbedrijf kan verliezen. Hoe lang een stage kan duren en wat de minimale omvang van de begeleiding zou moeten zijn is niet in een generieke norm uit te drukken. Dit is onder andere afhankelijk van het niveau van de stage, de aard van de (eventuele) opleiding, de wijze waarop de opleiding en stage zijn georganiseerd en van de kennis en kunde van de stagiair. In voorkomende gevallen zal op basis van de feiten en omstandigheden in redelijkheid moeten worden beoordeeld of de begeleiding voldoende is en de duur van de stage in goede verhouding staat tot het leerplan en de vaardigheden die men met de stage beoogt te ontwikkelen. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.
Is er alleen sprake van een stage indien deze onderdeel vormt van een reguliere opleiding? Zo ja, is dan altijd sprake van werk indien dit niet het geval is? Zo nee, onder welke voorwaarden kan er eveneens sprake zijn van een stage?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid nadere regels te stellen aan de voorwaarden en condities waaraan een stage moet voldoen, alsmede de stagevergoedingen? Zo ja, op welke wijze en wanneer bent u voornemens dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn inziens niet nodig om naast de criteria die ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 aanvullende eisen te stellen.
Overigens zijn voor de beroepspraktijkvorming in het mbo specifieke voorwaarden opgesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de erkenningsreglementen van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Indien organisaties voldoen aan de gestelde criteria met betrekking tot de aanwezigheid van werkzaamheden die passen bij een specifieke beroepsopleiding, het bieden van voldoende en deskundige begeleiding en een veilige werkomgeving, kan een erkenning als leerbedrijf worden afgegeven. De onafhankelijke opleidingsadviseurs van de kenniscentra beoordelen de leerbedrijven hierop. De stagevergoedingen behoren tot de verantwoordelijkheid van het leerbedrijf zelf.
Vindt u dat de Inspectie SZW op deze onbetaalde werkzaamheden door stagiairs moet gaan controleren?
Het verrichten van een stage zonder dat daar een financiële beloning tegenover staat is als zodanig geen overtreding. Een beloning is immers niet vereist. Bestaat het gerede vermoeden dat feitelijk geen sprake is van een stage maar van het verrichten van arbeid dan zal de Inspectie SZW op basis van concrete klachten een onderzoek instellen.
Het bericht dat JSF’s aan de grond staan omdat ze zo gemakkelijk in brand vliegen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alle Joint Strike Fighter aan de grond»?1
Een Amerikaans F-35A toestel heeft op 23 juni jl. de start afgebroken nadat zich een ernstige storing aan de vliegtuigmotor voordeed waardoor in de directe omgeving van de motor brand ontstond. Als voorzorgsmaatregel is direct besloten het vliegen met de F-35 (alle typen) tijdelijk op te schorten. De Amerikaanse luchtmacht heeft vervolgens een onderzoek ingesteld om de oorzaak van het incident te achterhalen. Hoewel het onderzoek nog niet volledig is voltooid, is intussen wel vastgesteld dat er sprake blijkt te zijn van een zeer specifieke combinatie van factoren die tot deze storing heeft geleid. Hierop is door de Amerikaanse luchtvaartautoriteiten geconcludeerd dat het verantwoord is om vluchten met de overige F-35»s te hervatten. Op 15 juli jl. hebben de Amerikaanse en Britse luchtvaartautoriteiten hun toestellen, met inachtneming van enkele voorzorgsmaatregelen, weer vrijgegeven voor vluchten. Zo worden de motoren tijdelijk vaker geïnspecteerd en mogen de toestellen tijdelijk niet aan hoge G-krachten worden blootgesteld. Totdat het onderzoek volledig is voltooid zullen deze voorzorgsmaatregelen van kracht zijn. Dit kan nog enkele weken tot maanden duren. De Nederlandse militaire luchtvaartautoriteit heeft de Nederlandse F-35 toestellen op vrijdag 18 juli jl. weer vrijgegeven. In de daarop volgende week zijn de vluchten met Nederlandse F-35»s hervat.
Hoe lang blijven de JSF’s aan de grond staan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken wat de consequenties zijn voor het opleverschema van de JSF?
Ik zie op dit moment geen directe relatie tussen dit incident en het leverschema van de Nederlandse toestellen. Op grond van de huidige planning worden de eerstvolgende Nederlandse toestellen in 2019 afgeleverd.
Kunt u aangeven of er ook financiële consequenties zijn verbonden aan het feit dat de JSF zo gemakkelijk in brand vliegt voor de levering van de Nederlandse JSF’s?
Er is op dit moment nog geen duidelijkheid over eventuele financiële consequenties van dit incident. Het onderzoek, en daarmee de oorzaken en de eventueel daaruit voortvloeiende maatregelen, moet eerst worden afgewacht.
Tijdens het Algemeen Overleg over de informatievoorziening inzake het project Vervanging F-16 van 1 juli jl. heeft het lid Sjoerdsma (D66) gevraagd in de voortgangsrapportages informatie te verstrekken over incidenten bij het F-35 programma en de eventuele consequenties daarvan. Ik heb toegezegd dit te doen. In algemene zin geldt dat ik incidenten en de consequenties daarvan, ook op financieel gebied, in de periodieke voortgangsrapportages zal melden, zodra bekend.
Bent u, ondanks de hoeveelheid incidenten en voortdurende tegenslagen met de JSF, zoals de software-problemen en het gemakkelijk in brand vliegen, er nog steeds van overtuigd dat u met een budget van ruim 4,5 miljard euro 37 JSF’s voor Nederland kan aanschaffen en gebruiken per 2019? Waarop baseert u dat vertrouwen?
Het F-35 programma bevindt zich nog in de ontwikkelfase waarbij technische testen aan het toestel worden uitgevoerd. Die fase is bedoeld problemen op te sporen en die op te lossen. Eerder geconstateerde problemen zijn of worden naar behoren opgelost. Ik vertrouw erop dat het F-35 Joint Program Office en de leveranciers ook een passende oplossing zullen vinden voor deze kwestie.
In aanloop naar het besluit de F-16 te vervangen door de F-35 is vastgesteld dat Defensie binnen de budgetten 37 toestellen kan aanschaffen en exploiteren. In de jaarrapportage die u in september ontvangt, zal ik opnieuw ingaan op de inpasbaarheid van 37 toestellen binnen het budget.
Kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Europese Centrale Bank vanaf september 2014 een bedrag van 400 miljard euro beschikbaar stelt ten behoeve van kredietverlening door banken aan bedrijven, en dit bedrag in 2015 en 2016 wellicht verder laat oplopen tot 1000 miljard euro?1
Ja. De ECB heeft in juni jl. aangekondigd tegen gunstige voorwaarden langer lopende financiering te verstrekken aan alle banken in het eurogebied. De hoeveelheid die banken kunnen lenen is afhankelijk van hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en consumenten, uitgezonderd hypotheekleningen. De ECB beoogt hiermee de financieringscondities voor banken te versoepelen en kredietverstrekking aan de reële economie te stimuleren. De omvang van de door de ECB verschafte liquiditeit hangt uiteindelijk af van de vraag ernaar van de bankensector.
Hoe verklaart u dat de kredietverlening van banken aan het bedrijfsleven in de afgelopen jaren afnam, ondanks eerdere steunprogramma's van de Europese Centrale Bank? In hoeverre zullen deze steunmaatregelen naar uw verwachting nu wel doorwerken naar de kredietverlening in Nederland?
Met monetair beleid kan een centrale bank de financieringskosten van banken beïnvloeden. Het monetair beleid van de afgelopen jaren heeft een drukkend effect gehad op de inleenkosten, waarmee beoogd is ook de uitleenkosten van banken te drukken. Dat kan de kredietverlening bevorderen.
Een inschatting van het effect van de nieuwe Targeted Longer-Term Financing Operations (TLTROs) van de ECB is op dit moment moeilijk te geven. Ook dit programma zal naar verwachting een drukkend effect hebben op de financieringskosten van banken. Daarnaast is de hoeveelheid en de looptijd van de financiering die banken via dit nieuwe programma bij de ECB kunnen lenen gekoppeld aan hun uitstaande en nieuwe kredietverlening aan bedrijven en huishoudens (uitgezonderd hypotheken), wat banken een prikkel geeft tot additionele kredietverlening. Deze prikkel wordt sterker wanneer marktrentes stijgen, omdat de ECB-leningen een vast laag tarief hebben. Deze prikkels zijn voor Nederlandse banken mogelijk echter minder sterk dan voor andere Europese banken, omdat ze gemiddeld genomen een goede toegang hebben tot de kapitaalmarkten en in Europees perspectief reeds lage financieringskosten hebben. Toch profiteren ook zij van de grotere hoeveelheid liquiditeit in de markt en het drukkende effect hiervan op hun financieringskosten. Enkele banken hebben aangegeven te overwegen direct van de faciliteiten gebruik te maken.
De ontwikkeling van de kredietverlening in Nederland wordt de afgelopen jaren echter met name door andere factoren gedreven dan de financieringskosten voor banken (zie het antwoord op vraag 3). Het kabinet speelt met het 8 juli jl. aan u toegezonden Aanvullend Actieplan mkb-financiering2 in op deze factoren.
Kunt u aangeven in hoeverre de beperkte kredietverlening door banken aan het MKB wordt veroorzaakt door 1) minder vraag naar krediet, dan wel 2) beperking van het kredietaanbod door banken vanwege balansversterking, scherpere risicotaxaties en de verzwakte vermogenspositie van ondernemingen?
Op de dag dat deze vragen gesteld werden, is uw Kamer middels het hiervoor genoemde Aanvullend Actieplan mkb-financiering geïnformeerd over de ontwikkelingen met betrekking tot de beperking van de kredietverlening aan het mkb. Volgens dit Actieplan zijn zes factoren van invloed op de ontwikkeling van mkb-financiering.
De eerste bevinding is dat de krimp in de kredietverlening in belangrijke mate samenhangt met de daling van de vraag naar krediet van het mkb als gevolg van de laagconjunctuur. Ten tweede wordt kredietverlening bemoeilijkt doordat het mkb dat nog wel krediet aanvraagt, vaak een zwakke financiële positie heeft. Ten derde zijn banken strenger geworden bij het toezeggen van kredieten, geconfronteerd met de toegenomen risico’s. Ten vierde zijn er structurele factoren die financiering van het mkb moeilijker maken dan van het grootbedrijf. Voor verschaffers van financiering is het relatief kostbaar om een goede risico-inschatting te maken in het mkb. Ten vijfde is het Nederlandse mkb, net als het mkb in veel andere Europese landen, voor externe financiering sterk afhankelijk van banken en zijn alternatieve financieringsbronnen (nog) te beperkt van omvang om de kredietverlening door banken aan te vullen. Ten zesde zijn de banken in het proces van balansversterking, wat een invloed kan hebben op de kredietverlening. Het drukkende effect hiervan op de kredietverlening is echter beperkt, zo blijkt uit het onderzoek.
Het Aanvullend Actieplan mkb-financiering bevat een uitgebreide toelichting op bovenstaande bevindingen.
Bent u het er mee eens dat de kredietwaardigheid van bedrijven in het MKB verbeterd kan worden door de eigen vermogenspositie te versterken? Bent u bereid te verkennen hoe het verstrekken van risicodragende leningen door familieleden, (oud-)ondernemers en dergelijke aan MKB-bedrijven kan worden gestimuleerd door – eventueel tijdelijk – de (fiscale) Tante Agaathregeling opnieuw te introduceren?
Zoals in de Kamerbrief over het Aanvullend Actieplan mkb-financiering is aangegeven, hecht het kabinet sterk aan een gezonde financieringstoegang van het Nederlandse mkb. Op korte termijn is het van belang dat met name het kleinste mkb de kans krijgt zijn eigen vermogenspositie te verbeteren.
Het kabinet heeft daarom besloten marktpartijen te gaan ondersteunen bij het oprichten van een achtergestelde leningenfonds (AGL)-fonds en een extra impuls van € 100 miljoen te geven aan investeringen via business angels en participatiemaatschappijen. Voor innovatieve starters en mkb in een vroege ontwikkelingsfase wordt de regeling Vroege Fase Financiering permanent gemaakt. Op deze manier wordt het aanbod van risicodragend vermogen voor het mkb vergroot, zodat het mkb meer mogelijkheden krijgt om zijn eigen vermogen te versterken.
Zoals de brief over het Aanvullend Actieplan tevens meldt, zal het kabinet fiscale maatregelen, zoals ook voorgesteld in de Agenda StartUpNL van het lid Lucas, op onder meer effectiviteit beoordelen, maar blijft het terughoudend met het invoeren van (nieuwe) fiscale maatregelen. In de brief over de voortgang van het Bedrijfslevenbeleid, zult u dit najaar nader geïnformeerd worden over dit onderwerp.
Het bericht dat Congolese getuigen van het Strafhof ondanks zorgen toch uitgezet zijn |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Congolese getuigen Strafhof ondanks zorgen toch uitgezet»?1
Wat is uw reactie op het onderzoek van Amnesty International wat erop wijst dat het justitiële systeem van de Democratische Republiek Congo niet voldoende uitgerust is om de rechten van deze gedetineerde getuigen beschermen?2
Wat is uw reactie op de zorgen van zowel Amnesty International als Human Rights Watch dat deze getuigen in de Democratische Republiek Congo het risico lopen op slechte behandeling, een oneerlijk proces en zelfs de doodstraf?
Klopt het dat (een aantal van) deze getuigen al jarenlang gedetineerd waren zonder enige vorm van proces in de Democratische Republiek Congo, voordat zij naar Nederland kwamen om te getuigen? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak dat dat zij bij terugkeer geen reëel risico lopen op een «flagrant denial of justice»?
Klopt het dat deze uitzetting gebaseerd is op toezeggingen van de Democratische Republiek Congo aan het Internationaal Strafhof en niet aan Nederland? In hoeverre kan Nederland zich beroepen op toezeggingen die gedaan zijn aan een derde partij in een dergelijke overeenkomst?
Kunt u (in fte) uiteenzetten wat voor capaciteit het Strafhof heeft om de veiligheid en het proces van deze getuigen in de Democratische Republiek Congo te monitoren?
Het is de verantwoordelijkheid van het Strafhof om, op grond van artikel 93, zevende lid, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut) na getuigenis door een getuige die als gedetineerde uit een ander land is overgebracht, passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst. Hierbij neemt het Strafhof de bepalingen van de Rules of Procedure and Evidence in acht, die zien op het zo nodig treffen van beschermende maatregelen. Het Strafhof, onder wiens verantwoordelijkheid betrokkenen in gedetineerde toestand zijn overbracht naar de detentie eenheid van het Strafhof, heeft bepaald dat de gedetineerde getuigen na afloop van hun getuigenis dienden terug te keren naar de Democratische Republiek Congo in overeenstemming met het Statuut en de daarop ziende afspraken tussen de Democratische Republiek Congo en het Strafhof. Nederland respecteert uiteraard, met inachtneming van haar andere internationaalrechtelijke verplichtingen, de uitspraken van het Strafhof. Getuigenbescherming is essentieel voor het functioneren van het Strafhof. Het Strafhof is hiervoor verantwoordelijk en neemt die verantwoordelijkheid zeer serieus. Zo heeft het Strafhof maatregelen genomen ter bescherming van de getuigen tegen mogelijke represailles na terugkeer in de Democratische Republiek Congo vanwege hun getuigenis. Die maatregelen houden onder meer in dat medewerkers van het Strafhof de vreemdelingen in de Democratische Republiek Congo regelmatig bezoeken om hun veiligheidssituatie te beoordelen. Ook zal het Strafhof toezicht houden op gerechtelijke procedures tegen hen. Ik ben niet bekend met de omvang van de capaciteit die het Strafhof tot haar beschikking heeft om de bovengenoemde verantwoordelijk vorm te geven; deze getuigenbescherming valt onder de verantwoordelijkheid van het Strafhof.
Welke instrumenten heeft het Strafhof om te interveniëren als de rechten van deze getuigen toch geschonden worden in de Democratische Republiek Congo?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat Nederland als gastland van het Internationaal Strafhof een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van deze getuigen?
Zoals bekend acht ik monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer niet passen binnen een stelsel waarbij na zorgvuldige toelatingsprocedures en toetsing door de rechter vertrouwd moet kunnen worden op de uitkomst van die zorgvuldige procedure. Dat geldt ook in deze zaken. In deze bijzondere zaak geldt, zoals in de beantwoording hierboven al weergegeven, bovendien dat het Strafhof afspraken heeft gemaakt met de Democratische Republiek Congo ten behoeve van de drie getuigen. Nederland staat hier buiten.
Bent u bereid om actief contact te onderhouden met de Congolese autoriteiten over het welzijn en de procedure van de drie getuigen?
Zie antwoord vraag 8.
Kan de Nederlandse ambassade intensief contact onderhouden met lokale advocaten van de drie getuigen?
Zie antwoord vraag 8.
Verhoging van de ziektewet-uitkering van uitzendkrachten |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen « Ziektegeld is te hoog?»1
Ja.
Klopt het dat uitzendkrachten die dit jaar ziek worden 7% meer ziektewetuitkering krijgen dan vorig jaar?
Volgens het bericht zijn de uitkeringen op grond van de Ziektewet voor uitzendkrachten met 7% gestegen als onvoorzien gevolg van de wijziging van de dagloonregels met ingang van 1 juni 2013. Er is in dit verband geen relatie met de modernisering van de Ziektewet. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 327, nr 15) in het kader van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is ingegaan op de verwachte effecten van de nieuwe dagloonregels op basis van een steekproef in ruim 400 bestaande dossiers. Uit dit onderzoek bleek dat de gemiddelde hoogte van het dagloon met de nieuwe wijze van vaststellen niet significant zou afwijken van de gemiddelde hoogte van het dagloon onder het oude regime. Effecten voor individuele uitkeringen deden zich wel voor bij alle niveaus van het dagloon en waren evenredig verdeeld over alle niveaus. Werknemers met een relatief laag loon zouden in de nieuwe methode van dagloonberekening gemiddeld genomen een iets hoger dagloon hebben en het omgekeerde zou gelden voor mensen met een relatief iets hoger loon. Bij uitzendkrachten was de variatie in effecten groter dan bij andere dienstbetrekkingen.
In eerdergenoemde brief heb ik ook toegezegd de effecten van de nieuwe dagloonregels door het UWV te laten monitoren en uw Kamer daarover te informeren. UWV houdt een monitor bij met de hoogte van de daglonen die door UWV zijn vastgesteld voorafgaande aan en doorlopend na invoering van de nieuwe regels. Tot nu zijn uit de monitor gegevens bekend tot en met einde 2013 en eerste gegevens over de periode tot en met juni 2014. UWV constateert geen trendbreuk in de gemiddelde hoogte van de daglonen van de ziektewetuitkeringen van de populatie die aanspraak heeft op ziekengeld bij het UWV. Ook voor de populatie van uitzendkrachten is geen trendbreuk en lastenverzwaring geconstateerd.
Was dit bij invoering van de Modernisering Ziektewet voorzien? Zo ja, waar is daar melding van gemaakt? Zo nee, bent u het er mee eens dat dit een onverwachte en enorme lastenverzwaring voor werkgevers is?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt deze lastenverzwaring veroorzaakt door niet-succesvolle re-integratie inspanningen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waarvan de rekening bij de werkgever wordt gelegd?
De constatering in het persbericht, die ik als hiervoor aangegeven niet kan staven, staat per definitie los van de inspanningen van UWV, aangezien het in dit persbericht om private uitvoering voor eigenrisicodragende werkgevers gaat.
Wat kan en gaat u doen om deze lastenverzwaring voor werkgevers te beperken?
Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen in verband met lastenverzwaring. De monitor van UWV van de door UWV vastgestelde daglonen zal worden gecontinueerd. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de monitor en de evaluatie van de wet.
Een antisemitische oproep tot geweld tijdens de Haagse pro-ISIS-demonstratie |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met de rapportage van Omroep West over de pro-ISIS demonstratie in de Haagse Schilderswijk?1
Ik heb kennis genomen van de bedoelde reportage en hetgeen daarin, voor zover verstaanbaar, is gezegd.
In hoeverre bent u op de hoogte van het feit dat er tijdens deze demonstratie in Den Haag verwezen werd naar Khaybar, benaming voor de historische gebeurtenis en plaats waar honderden joden werden afgeslacht door het leger van Mohammed?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er door de uitspraak «Khaybar Khaybar, ya yahud, Jaish Muhammad, sa yahud» («Joden, herinner je Khaybar, het leger van Mohammed keert weder») sprake is van bedreiging en een oproep tot geweld? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze vorm van antisemitisme aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, zet het Kabinet zich in om antisemitisme in Nederland te bestrijden.2 Mensen hebben het recht op bescherming tegen discriminatie, racisme en antisemitisme. Discriminatoire uitingen zijn dan ook strafbaar.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat naar aanleiding van deze demonstratie diverse aangiften zijn gedaan. Momenteel worden deze verzameld. Naar aanleiding van deze aangiften en de uitzending van Omroep West zal het Openbaar Ministerie beoordelen of er sprake is van strafbare uitlatingen.
Inlichtingenverstrekking door Nederlands leger aan leger van Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland helpt leger Mali in strijd tegen Toearegs»?1
Ja.
Is het de bedoeling van de VN dat het conflict tussen de regering van Mali en opstandelingen langs de weg van onderhandelingen wordt opgelost?
Ja. De VN streven een politieke oplossing na voor het Malinese conflict.
Is de uitspraak van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, dat de machthebbers in Bamako eigenlijk niets zien in dat plan, nog steeds juist? Zo neen, wat is er dan veranderd en waar blijkt dat uit?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat van de regering in Bamako gevraagd mag worden duidelijker en harder aan het politieke proces te werken. Tijdens een recent bezoek aan Mali heeft hij deze boodschap nog eens overgebracht. Zowel president Keita als premier Mara heeft gezegd een politieke oplossing na te streven.
President Keita heeft een speciale gezant ten behoeve van het onderhandelingsproces aangesteld. Deze gezant heeft gesproken met (gewapende) groeperingen in Ouagadougou, Nouakchott en Algiers en een plan opgesteld (feuille de route) voor de onderhandelingen. Inmiddels zijn in Algiers voorbereidende besprekingen gevoerd tussen de Malinese regering enerzijds en zes groeperingen uit het noorden anderzijds. Op 24 juli jl. hebben deze besprekingen geresulteerd in de ondertekening door alle betrokken partijen van een routekaart voor de definitieve onderhandelingen. Deze onderhandelingen zullen naar verwachting begin september starten. Speciaal Vertegenwoordiger Koenders is hier nauw bij betrokken.
Waarom helpt het Nederlands leger dan met het verzamelen van inlichtingen over de opstandelingen, die soms gedeeld worden met het leger van Mali en welke dat leger kan gebruiken in de gewapende binnenlandse strijd in dat land?
Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger. De Nederlandse bijdrage aan de All Sources Information Fusion Unit (ASIFU), onderdeel van de vredesoperatie van de VN in Mali (MINUSMA), verwerft, analyseert en produceert inlichtingen namens, voor en ten behoeve van MINUSMA. Deze inlichtingen worden alleen gedeeld met de VN en staan ter beschikking van de Force Commander, de Head of Mission, de MINUSMA-brigades, de regionale VN-hoofdkwartieren en de civiele componenten van MINUSMA. Hieraan zijn geen restricties verbonden, met uitzondering van bronbescherming. Het is aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van MINUSMA past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Ziet u aanleiding om te verhinderen dat door de Nederlandse krijgsmacht verzamelde inlichtingen worden gedeeld met regering en/of leger van Mali? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Beloningen bij netbeheerder Liander |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bij Liander verdienden vorig jaar 34 mensen (veel) te veel»?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over beloningsbeleid bij netbeheerders?2
Ja.
Is het waar dat 34 mensen in dienst bij Liander in 2013 meer verdienden dan de WNT-norm?3 Hoeveel van deze mensen vallen onder de WNT en voor hoeveel van deze 34 mensen was het overgangsrecht uit de WNT van toepassing? Is het waar dat er elf gouden handdrukken (van meer dan € 75.000) zijn uitgekeerd in 2013? Passen deze handdrukken binnen de WNT?
Uit het jaarbericht van Liander over 2013 blijkt dat er zeven topfunctionarissen (de directeur en de voorzitter en leden van de Raad van Commissarissen) en 17 andere functionarissen een bezoldiging hadden boven het wettelijk bezoldigingsmaximum. Tevens ontvingen elf niet-topfunctionarissen een ontslagvergoeding die naar rato van de omvang van het dienstverband het wettelijk bezoldigingsmaximum van € 228.599 te boven gaat. Aan topfunctionarissen zijn in 2013 geen ontslagvergoedingen toegekend. Voor de topfunctionarissen geldt normering; voor de andere groep alleen openbaarmaking. De zeven topfunctionarissen vielen volgens het jaarbericht allen onder het overgangsrecht. Drie leden van de Raad van Commissarissen voldoen overigens vanaf 27 maart 2013 aan de WNT-norm.
Wat zegt het grote aantal salarissen dat boven de WNT-norm ligt over de organisatiecultuur van deze netbeheerder? Deelt u de mening dat deze beloningen absoluut niet passen bij een publiek bedrijf met gebonden klanten en gereguleerde tarieven? Zo nee, waarom niet?
Het aantal salarissen boven de WNT-norm op dit moment is een gevolg van de historische ontwikkeling van salarissen in de publieke en semipublieke sector. Deze ontwikkeling was de aanleiding tot de WNT, die ook bij regionale netbeheerders tot een gematigder beloningsbeleid zal leiden. Daar zal de sector in de toekomst op worden afgerekend.
Wat is het verschil tussen de berekening van salaris volgens de WNT en de berekening volgens internationale accountantsregels, die Liander in het jaarverslag zegt te volgen?4 Leidt dit verschil tot hogere salarissen bij netbeheerders? Hoe zit dit bij andere instellingen die onder de WNT vallen?
Liander gebruikt in het jaarbericht over 2013 het bezoldigingsbegrip van de WNT, dat nader wordt toegelicht in de Regeling bezoldigingscomponenten WNT (Staatscourant 2014, nr. 6628) en de Beleidsregels toepassing WNT (Staatscourant 2014 nr. 6629). Alliander (waar Liander een onderdeel van is) gebruikt voor het weergeven van de bestuurdersbeloningen in het jaarverslag over 2013 de richtlijnen van de International Financing Reporting Standards (IFRS). Bij IFRS vindt waardering en boekhouding plaats volgens fair value of actuele waarde. Dit betekent dat kosten en baten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben en niet op het kasmoment. Deze methode leidt niet tot een andere salariëring, het gaat alleen om een boekhoudkundig verschil in toerekeningssytematiek.
Is de volgende bewering van de zegsvrouw van Liander juist: «Volgens de WNT mag je nu nieuwe topmannen aannemen met een salaris boven de norm»?5 Zo nee, kunt u Liander hierop aanspreken?
Deze bewering is niet correct. Uit navraag blijkt echter dat de zegsvrouw onjuist zou zijn geciteerd. Zij sprak over «medewerkers» en niet over «topmannen». Voor medewerkers die geen topfunctionaris zijn, is de uitspraak wel correct. Overigens bevestigt Liander geen nieuwe medewerkers aan te nemen boven de WNT-norm.
Heeft u inzicht in het effect van de WNT op de arbeidsmobiliteit van topfunctionarissen in deze sector? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
De WNT-gegevens over het verslagjaar 2013 van de organisaties uit deze sector konden tot 1 augustus worden doorgegeven. Voor het einde van 2014 zal op basis van alle verzamelde gegevens een rapportage naar de Kamer worden gestuurd. Hoewel bij deze eerste rapportage nog geen vergelijkingsmateriaal uit voorgaande jaren beschikbaar is, streef ik ernaar om hierin een eerste indicatie van de effecten van de WNT te kunnen geven.
Gevaarlijke jihadisten die buiten beeld zijn |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kunt u aangeven waarom er onder Europese inlichtingendiensten niet of nauwelijks namen worden uitgewisseld van jihadisten?1
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
In hoeverre deelt u de visie dat het wegvallen van grenzen in Europa heeft geleid tot meer onveiligheid nu onder andere jihadisten zich ongemerkt over grenzen kunnen begeven?
Het is evident dat het wegvallen van structurele controles aan de Europese binnengrenzen meebrengt dat personen, waaronder ook personen met minder goede intenties, zich gemakkelijker in Europa kunnen verplaatsen. De toegenomen samenwerking binnen Europa heeft niet alleen betrekking op het vrije verkeer van personen, maar ook op veiligheidsgebied. Deze samenwerking is verbeterd, en zal nog verder verbeteren. Een voorbeeld van deze samenwerking zijn de acties die ik op JBZ-gebied met mijn Europese collega’s heb afgesproken met de kopgroep bij de informele raad in Milaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Wanneer besluit u tot invoering van grenscontroles nu de grond om dat te kunnen doen, namelijk ernstige bedreiging van de openbare orde, aanwezig is?
Een dergelijk besluit is wat mij betreft niet aan de orde. Voor het instellen van de tijdelijke binnengrenscontrole moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen als restrictief worden opgevat. Tijdelijke herinvoering van grenscontroles kan alleen als uiterste middel. Een beoordeling dient plaats te vinden in hoeverre de tijdelijke maatregel de bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid voldoende kan verhelpen, en of de maatregelen tot die bedreiging in verhouding staan. Op dit moment staat het inzetten van deze uiterste maatregelen niet in verhouding tot de effectiviteit daarvan. Ik voorzie wel een pakket aan andere maatregelen dat ik uiteen zal zetten in een nationaal actieprogramma. Zie mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om gegevensuitwisseling tussen de verschillende inlichtingendiensten over jihadisten te optimaliseren?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden De Graaf, Helder en Wilders met kenmerk 2014Z13074.
Alinea’s uit het AIVD-rapport ‘Transformatie van het jihadisme in Nederland’ |
|
Martin Bosma (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de alinea’s uit het rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland» van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) waarin gesproken wordt over een bekende dawa-salafist en andere salafisten die aan jonge kinderen «onverdraagzame, anti-integratieve en zelfs jihadistische geloofsopvattingen» overdragen?1
Ja.
Wat is de naam van de genoemde dawa-salafist en hoe heet de islamitische instelling voor opvoeding en educatie waaraan hij verbonden is? Hoe wordt deze instelling bekostigd?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over operationele aangelegenheden.
In het algemeen geldt dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie doorlopend de noodzaak tot nieuwe, aanvullende of verscherpte wettelijke voorzieningen tegen het licht houd. Indien noodzakelijk zal ik direct optreden en zorgen voor gerichte versterking van het wettelijk instrumentarium. Op dit moment achten wij het creëren van aanvullende administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding niet noodzakelijk. Het Openbaar Ministerie (OM) beschikt over toereikende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon bij verdenking van een terroristisch misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten ingezet worden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het bevriezen van financiële tegoeden.
Bent u bereid de genoemde dawa-salafist in administratieve detentie te nemen, uit te zetten en de instelling te sluiten en dit ook toe te passen in alle vergelijkbare gevallen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de lessen door de in het rapport genoemde salafistische moslims alleen aan moslimkinderen en -jongeren aangeboden of ook aan niet-moslims?
De lessen waar in het rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland» aan gerefereerd wordt, zijn bedoeld voor de vorming van islamitische jeugd. Ik heb aanleiding noch aanwijzingen om aan te nemen dat de lessen ook worden aangeboden aan niet-moslims.
Hoeveel minderjarige moslimbekeerlingen telt Nederland en hoeveel komen daar jaarlijks bij?
Deze cijfers zijn niet bekend omdat dergelijke informatie niet geregistreerd wordt.
Registratie acht ik ook niet wenselijk.
Welke stappen gaat u ondernemen om het overdragen van onverdraagzame, anti-integratieve en jihadistische opvattingen aan kinderen en jongeren te bestrijden?
Mijn collega's van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 29 augustus jl. het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme aan uw Kamer verstuurd. Het doel van het Actieprogramma is drieledig: beschermen van de democratische rechtsstaat, bestrijden en verzwakken van de jihadistische beweging in Nederland, en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering (2014Z14564).
Met de Agenda Integratie wordt daarnaast bijgedragen aan de democratische vorming van jongeren langs de lijnen «Omgaan met anderen en verinnerlijken van waarden», «Grenzen stellen en opvoeden» en «Meedoen en zelfredzaam zijn». Voor een uitgebreide beschrijving van de verschillende beleidslijnen en bijbehorende beleidsinstrumenten verwijs ik naar de Agenda Integratie die uw Kamer op 19 februari 2013 heeft ontvangen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (kamerstuk 32 824 nr. 7).
Persbericht van de onderzoeksraad |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de onderzoeksraad voor veiligheid met als kop «Veiligheidstekorten opgelost, wel aandachtspunten bij 336 Squadron Koninklijke Luchtmacht»?1
Ja.
Herkent u de constateringen van de onderzoeksraad dat (1) de Koninklijke Luchtmacht niet aan de – door Defensie opgestelde – militaire luchtvaarteisen, de MAR OPS-1, voldoet, (2) dat deze nog niet volledig zijn ingevoerd en (3) dat de veiligheidscultuur bij het 336 Squadron meer aandacht behoeft?
Ik herken de constateringen van de Onderzoeksraad dat de Koninklijke Luchtmacht nog niet aan de MAR OPS-1 voldoet en dat deze nog niet volledig zijn ingevoerd. Die invoering is momenteel wel volop gaande. Zo worden onder andere de inrichting van de organisatie aangepast, rollen en taken vastgelegd en procedures en handboeken verder ontwikkeld. Naar verwachting is de invoering eind van dit jaar voltooid. Vervolgens vindt een evaluatie plaats en een audit door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA).
MAR OPS-1 stelt eisen aan de reguliere bedrijfsvoering voor een veilige vlucht. Op het moment dat niet aan de eisen kan worden voldaan doordat er geen sprake is van reguliere bedrijfsvoering, zoals bij militaire missies het geval is, wordt een risicoanalyse gemaakt en waar nodig maatregelingen genomen (zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7).
Binnen de Koninklijke Luchtmacht en het 336 squadron wordt veel aandacht besteed aan het creëren van een veiligheidscultuur waarin medewerkers zich vrij voelen om (vermeende) incidenten te bespreken en te melden. Bovendien wordt de veiligheidscultuur meegenomen in de audits en inspectiebezoeken van de MLA.
Het rapport bevestigt dat deze aandacht rendeert. De Onderzoeksraad heeft immers vastgesteld dat in de periode 2007–2013 het aantal geregistreerde meldingen is toegenomen, inbegrepen de C-130 Hercules gerelateerde meldingen. Alle meldingen zijn behandeld en er zijn maatregelingen genomen die bijdragen aan de verdere verbetering van de veiligheidscultuur.
Herkent u de constatering van de onderzoeksraad dat geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoen?
De Onderzoeksraad verwijst hierbij naar twee verschillende zaken. De gemelde veiligheidstekorten zijn opgelost. Daar is op dit moment dus geen probleem meer. De Onderzoeksraad constateert tegelijkertijd dat het van belang is meer aandacht te geven aan de veiligheidscultuur. Daarmee wordt bedoeld een cultuur waarin medewerkers zich vrij voelen melding te maken van (vermeende) veiligheidsrisico’s, zodat deze kunnen worden opgelost (zie ook het antwoord op vraag 2). De Onderzoeksraad heeft geen nader onderzoek gedaan naar de veiligheidscultuur binnen 336 Squadron.
Hoe beoordeelt u de ogenschijnlijk tegenstrijdige conclusies van de onderzoeksraad dat enerzijds de veiligheidscultuur meer aandacht behoeft en dat anderzijds geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Als u de conclusie herkent dat de veiligheidscultuur meer aandacht behoeft, aan welke specifieke onderdelen van die veiligheidscultuur wordt dan meer aandacht gegeven?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is gesteld, wordt binnen de squadrons van de Koninklijke Luchtmacht veel aandacht besteed aan de veiligheidscultuur. De veiligheidscultuur komt veelvuldig aan de orde tijdens bijvoorbeeld supervisiecursussen, vlieg- en grond veiligheidsdagen en opleidingen. Het melden van (vermeende) veiligheidsrisico’s met als doel deze op te lossen, lessen te trekken en voorvallen in de toekomst te voorkomen staat hierbij centraal. De MLA (toezichthouder) stelt bij audits en inspectiebezoeken de veiligheidscultuur, waaronder ook de rol van leidinggevenden, steeds centraal.
Herkent u de constatering van de onderzoeksraad dat door de uitzenddruk in de afgelopen jaren de grenzen van veilig werken zijn opgezocht?
Defensie streeft een zo veilig mogelijke werkomgeving na. Risico’s bij een militaire inzet in conflictgebieden zijn echter nooit geheel uit te sluiten. De aard van het militaire werk brengt dat met zich mee. Bij alle inzet wordt een analyse gemaakt en worden risico’s gewogen. Waar nodig worden maatregelen genomen.
Destijds heeft de risicoafweging, waarbij ook de uitzenddruk is meegenomen, geleid tot de maatregel om met de C-130 vanaf een vliegveld buiten Afghanistan te opereren en enkel in te zetten voor relatief eenvoudige transportvluchten.
Daarmee is voldoende gewaarborgd dat crews niet onbevoegd en (te) onervaren zijn ingezet.
Hoe beoordeelt u de conclusie «er kan niet uitgesloten worden dat zij (vliegers rv) onbevoegd en (te) onervaren zijn ingezet bij tactische vluchten»?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben deze conclusies effecten op de thans lopende militaire missies en militaire operaties? Leidt dit bijvoorbeeld tot minder vluchten dan beoogd?
Het onderzoek wijst uit dat geen van de gemelde veiligheidstekorten zich momenteel nog voordoet. Enerzijds omdat de vermeende tekortkomingen niet allemaal zijn aangetoond en anderzijds omdat naar aanleiding van de gemelde tekortkomingen maatregelen zijn getroffen. De conclusie van de Onderzoeksraad heeft daarom geen effect op thans lopende militaire missies en operaties. Veiligheid en de veiligheidscultuur zijn beide zeer belangrijk en zijn onlosmakelijk verbonden aan militaire missies en operaties. Aan beide aspecten wordt bij de voorbereidingen en tijdens militaire missies voortdurend aandacht besteed.
Het bericht dat Nederland inlichtingen over Toearegs verstrekt aan het Malinese leger |
|
Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland helpt leger Mali in strijd tegen Toearegs?»1
Het bericht bevat verschillende onjuistheden. Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger, zoals in het artikel wordt gesteld (zie ook beantwoording vragen 2 en 7). Minister Timmermans heeft niet gezegd dat de Malinese regering niets ziet in het plan van de VN om een politieke oplossing te bereiken. Tot slot zijn er geen aanwijzingen dat de Malinese regering door middel van provocatie samenwerking tussen Toearegs en jihadisten wil bewerkstelligen zodat buitenlandse militairen beide groeperingen zouden bestrijden.
Is het waar dat Nederland inlichtingen verstrekt aan het Malinese leger «die kunnen helpen Toearegs aan te vallen»? Is deze werkwijze in overeenstemming met het mandaat van de VN-missie?
Nederland deelt geen inlichtingen met het Malinese leger. De Nederlandse bijdrage aan de All Sources Information Fusion Unit(ASIFU), onderdeel van de vredesoperatie van de VN in Mali (MINUSMA), verwerft, analyseert en produceert inlichtingen namens, voor en ten behoeve van MINUSMA. Deze inlichtingen staan ter beschikking van de Force Commander, de Head of Mission, de MINUSMA-brigades, de regionale VN-hoofdkwartieren en de civiele componenten van MINUSMA. Hieraan zijn geen restricties verbonden, met uitzondering van bronbescherming. Het is aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van de missie past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Nederland kiest evenmin de kant van een van de strijdende partijen. Als onderdeel van de VN-missie MINUSMA voeren Nederlandse militairen het mandaat van de missie uit. Onderdeel daarvan is het versterken van de operationele coördinatie met het Malinese leger, binnen de kaders van de Ouagadougou Akkoorden. Een van de andere taken is samenwerken met de Malinese autoriteiten en hen te ondersteunen bij het op gang brengen van een inclusief en geloofwaardig onderhandelingsproces.
Deelt u de mening dat Nederland als deelnemer aan de VN-missie geen kant zou moeten kiezen tussen de strijdende partijen en dat deze werkwijze daarom onaanvaardbaar is? Zo ja, wat onderneemt u om hieraan een eind te maken? Zo nee, hoe kunt u verwachten dat de Toearegs meewerken aan VN-bemiddeling, als Nederland tegelijk steun verleent aan het Malinese leger?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Commandant der Strijdkrachten (CDS) heeft gezegd dat de steun aan het Malinese leger de positie van de VN als bemiddelaar niet in gevaar zou brengen, omdat de Toearegs «het niet door hebben als een aanval van het Malinese leger gebaseerd is op VN-inlichtingen vergaard door Nederlanders»? Hoe oordeelt u over deze zienswijze?
De Commandant der Strijdkrachten heeft deze uitspraken niet gedaan. Hij heeft onderstreept dat de door Nederland verzamelde inlichtingen bestemd zijn voor de VN. Zoals gezegd is het aan de VN om te bepalen of het binnen het mandaat en de strategie van de missie past om inlichtingen te delen met de Malinese regering.
Is dit geen opmerkelijke redenering, aangezien de Toearegs dankzij deze informatieverstrekking aan de pers nu zeker op de hoogte zullen zijn van de Nederlandse steun aan het Malinese leger?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de «machthebbers in Bamako» niets zien in de bemiddeling van VN-gezant Bert Koenders tussen de Malinese regering en de Toearegs? Wat betekent dit voor het verzoeningsproces?
De VN-Veiligheidsraad heeft MINUSMA ingesteld op verzoek van de Malinese autoriteiten. De Malinese regering heeft ingestemd met het mandaat van de missie. Mede dankzij de inspanningen van Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal (SVSG) Koenders en voorzitter van de Afrikaanse Unie president Aziz ondertekenden de regering en de gewapende groeperingen na de gewelddadigheden in Kidal op 23 mei een staakt-het-vuren. Er is geen aanleiding om te concluderen dat de machthebbers bezwaar zouden hebben tegen bemiddeling door SVSG Koenders.
Tijdens een recent bezoek van Minister Timmermans aan Mali heeft zowel president Keita als premier Mara gezegd een politieke oplossing na te streven. Zij realiseren zich dat daarvoor compromissen moeten worden gesloten. Ook de diverse groeperingen in het noorden hebben zich tot onderhandelen bereid verklaard. Inmiddels zijn in Algiers voorbereidende besprekingen gevoerd tussen de Malinese regering enerzijds en zes groeperingen uit het noorden anderzijds. Op 24 juli jl. hebben de besprekingen geresulteerd in de ondertekening door alle betrokken partijen van een routekaart voor de definitieve onderhandelingen. Deze onderhandelingen zullen naar verwachting begin september beginnen. SVSG Koenders is hier nauw bij betrokken.
Dit neemt niet weg dat er binnen de Malinese regering bewindspersonen zijn die een agressievere toon aanslaan om zo een reactie van de Toearegs uit te lokken. De grootste uitdaging blijft de bevolking in het noorden en zuiden effectief bij het verzoeningsproces te betrekken.
Deelt u de mening dat Nederlandse steun aan het Malinese leger contraproductief is omdat het de strijd verergert en het de doelstellingen van de VN-missie ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Slechts één kliniek voor protonenbestraling' |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Slechts één kliniek voor protonenbestraling»?1
Ik heb aan vier centra een vergunning verleend voor protonentherapie op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV). Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over dit onderwerp van de Kamerleden Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 590) en Bouwmeester (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1320) staat het individuele verzekeraars vrij om bijvoorbeeld slechts bij één of twee centra protonentherapie in te kopen indien zij daarmee voldoende zorg hebben ingekocht om aan hun zorgplicht te voldoen.
Deelt u de mening dat dit lijkt op een kartelafspraak door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de mededingingsregels. Het is dan ook aan de ACM om te toetsen of sprake is van kartelafspraken die de concurrentie beperken. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat er bij hun plannen omtrent protonenbestraling geen strijdigheid met de mededingingsregels ontstaat.
Bent u bereid deze zaak aan zowel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voor te leggen en aan te dringen op forse boetes voor deze vorm van kartelvorming? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) kan ingrijpen wanneer er sprake is van aanmerkelijke markmacht waardoor een onderneming zich onafhankelijk van concurrenten of de wens van consumenten kan gedragen. De NZa ziet echter niet toe op het kartelverbod. Het toezicht hierop is ondergebracht bij de ACM. De ACM kan bij kartelafspraken een boete opleggen aan partijen die afspraken maken waarbij de concurrentie beperkt wordt. Ik heb begrepen dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de plannen aan de ACM zal voorleggen om ervoor te zorgen dat er geen strijdigheid is met de mededingingsregels.
Waarom heeft u vier vergunningen voor de bouw van protonenbestralingscentra afgegeven?
Ik heb aan alle vier vergunningaanvragers een WBMV-vergunning afgegeven voor het verrichten van protonentherapie aangezien zij allemaal voldeden aan alle in de Regeling protonentherapiegestelde voorwaarden. Ik heb dit toegelicht in bovengenoemde antwoorden op de Kamervragen van Kamerlid Van Gerven.
Is dit de marktwerking in de zorg die u voor ogen heeft?
Protonentherapie betreft een bijzondere medische verrichting waarvoor overheidsregulering op grond van de WBMV in de rede ligt. Ik heb dan ook binnen de mogelijkheden die de WBMV biedt voorwaarden gesteld waaraan aanbieders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de vergunning en ik heb op geleide van de door het CVZ (nu Zorginstituut Nederland) geraamde vraag het aanbod geconcentreerd. Het goed nadenken over welke zorg in welke omvang moet worden ingekocht door verzekeraars om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen maakt onderdeel uit van het reguliere proces in de zorg.
De voorgenomen aanpassing van het Sportbesluit |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de staatssecretaris van Financiën op 21 mei 2014 aan partijen in de sport heeft aangegeven dat het kabinet van plan is het Sportbesluit (Besluit van 27 oktober 2011) verregaand aan te passen?
Op 21 mei 2014 heeft op ambtelijk niveau een overleg plaatsgevonden over diverse sportgerelateerde onderwerpen. Daarbij waren medewerkers van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Belastingdienst, vertegenwoordigers van NOC*NSF, een aantal sportbonden, de Vereniging Nederlandse Gemeenten, en de Vereniging Sport en Gemeenten aanwezig. Tijdens het overleg is aangegeven dat het arrest van het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) van 19 december 2013, zaaknr. C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club, hierna: Bridport) aanleiding is om over de btw-vrijstelling die van toepassing is op «de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden,» na te denken (artikel 11, lid 1, onderdeel e van de Wet op de Omzetbelasting 1968, hierna: Wet OB).
Voor de volledigheid merken wij op dat het voorgaande niets van doen heeft met aanpassing van de Toelichting bij Tabel I van de Wet OB voor zover het gelegenheid geven tot sportbeoefening betreft (Besluit van 27 oktober 2011, in de vraag «Sportbesluit» genoemd). In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen wordt dan ook niet naar dit beleidsbesluit verwezen.
Indien ja, wat zijn volgens u de financiële gevolgen van dat besluit voor de niet-commerciële sportbeoefening in Nederland? Wat vindt u van de bewering van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) dat dit besluit alleen al voor de G32 een negatief effect gaat betekenen van € 200 miljoen op jaarbasis? Wat zijn volgens u de totale kosten voor de niet-commerciële sportbeoefening?
Wij hebben vernomen dat de Vereniging Sport en Gemeenten een inschatting heeft gemaakt van de financiële gevolgen. Een onderbouwing van het bedrag is (vooralsnog) niet met ons gedeeld. De berekening gaat naar alle waarschijnlijkheid ervan uit dat de sportvrijstelling ook gaat gelden voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties waardoor de btw op de investeringen in deze accommodaties en het onderhoud niet langer aftrekbaar is. Op dit punt verwijs ik naar het antwoord hierna op de vragen 5 en 3. Naast de juridische EU-context vragen diverse aspecten hier om een afweging die wij in alle zorgvuldigheid willen maken, juist vanwege het belang hiervan voor de sport, maar ook voor de uitvoering van de btw-wetgeving door de belastingdienst die onder andere in de sfeer van sportaccommodaties met het bestrijden van oneigenlijke constructies te maken heeft. Tot slot is er het budgettaire aspect. Wij zullen een en ander de komende tijd daarom met inachtneming van alle omstandigheden nader bezien.
Klopt het dat een interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest de basis is voor initiatieven van de staatssecretaris van Financiën om het Sportbesluit verregaand aan te passen? Kunt u de overwegingen bij die interpretatie toelichten? Zijn er ook andere interpretaties mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust bij gemeenten zoals Amersfoort, waar het verregaand aanpassen van het Sportbesluit kan leiden tot uitstel dan wel afstel van geplande investeringen in de sportinfrastructuur? Wat vindt u daarvan?
Wij zijn op de hoogte van de onrust bij gemeenten. Wij willen dan ook nogmaals benadrukken dat een weloverwogen keuze zal worden gemaakt. De resultaten hiervan kunnen bij gelegenheid van de Fiscale Verzamelwet 2015 (en dus niet bij Belastingplan 2015) aan de Kamer worden voorgelegd.
Op welke wijze heeft er afstemming tussen u beiden plaatsgevonden over de interpretatie van het Bridport and West Dorset Golf Club-arrest? Kwam u beiden onafhankelijk tot dezelfde conclusie?
Gevolgtrekkingen van Europese jurisprudentie voor de omzetbelastingwetgeving liggen primair op het terrein van de Staatssecretaris van Financiën. Het behartigen van belangen van de sport ligt primair op het terrein van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het is gebruikelijk dat beide Ministeries met elkaar overleggen over beleids- en wetswijzigingen die het terrein van de sport raken.
Het klopt dat het arrest Bridport de aanleiding is voor het nadenken over de sportvrijstelling. Wanneer mede rekening wordt gehouden met eerdere jurisprudentie en de sportvrijstelling bij voorkeur niet langer kwetsbaar zou moeten zijn voor verdere jurisprudentie ligt het voor de hand om de vrijstelling uit de btw-richtlijn in de Nederlandse wetgeving over te nemen, waarbij ook het ter beschikking stellen van sportaccommodaties onder de vrijstelling komt te vallen. Zoals gezegd, alle aspecten die samenhangen met de onderhavige problematiek worden nog onderzocht. Zo worden de juridische, financiële, organisatorische, administratieve en uitvoeringsgevolgen onderzocht.
Wat zijn volgens u de eventuele negatieve gevolgen voor de sport in Nederland van dit besluit? Hoe kunnen die eventuele negatieve gevolgen worden gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn kunt u duidelijkheid verschaffen aan gemeenten en beheersstichtingen van sportfaciliteiten, zodat exploitatieconsequenties helder zijn en investeringen in sportinfrastructuur weer kunnen worden hervat?
Zie antwoord vraag 4.
"Gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens" |
|
Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State, waarin kortweg werd aangegeven dat de wet niet toestaat dat gemeentes inkomenspolitiek bedrijven?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat lagere overheden (i.c.gemeentes) de behoefte voelen het zich niet houden aan breed onderschreven normen omtrent beloningen door organisaties waarmee zij contracten afsluiten in bijvoorbeeld de zorg, te laten meewegen in hun beslissing al dan niet met dergelijke organisaties in zee te gaan? Zo nee, waarom niet?
Excessieve beloningen in de (semi-)publieke sector zijn onwenselijk. Dit geldt niet alleen op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau. Het is daarom goed dat ook gemeenten en provincies oog hebben voor evenwichtige, verantwoorde en maatschappelijk aanvaardbare beloningsverhoudingen Ik kan me derhalve voorstellen dat zij dit laten meewegen bij het wel of niet in zee gaan met dergelijke organisaties.
Herinnert u zich de motie Segers/Fokke (Kamestuk 33 715, nr. 12) over dit onderwerp?
Ja
Kunt u inmiddels iets melden over de voortgang en eventuele (tussen-)resultaten van de gesprekken die u mede naar aanleiding van bovenbedoelde motie bent aangevangen met het Interproviciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo nee, wanneer denkt u verslag te kunnen doen?
De mogelijkheden voor de normering van topinkomens door decentrale overheden zijn inmiddels verkend samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), en met de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierin is ook de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron meegenomen, waarnaar het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» verwijst. Ik stuur de VNG en het IPO binnenkort een brief met de conclusies van de verkenning en zal – zoals ik in mijn brief van 10 juli 2014 aan de Tweede Kamer heb aangekondigd – de Tweede Kamer hier vervolgens nader over informeren.
Bent u voornemens voorstellen te doen om de wetgeving in dezen dusdanig aan te passen dat een en ander wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Awb biedt voldoende mogelijkheden voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 25 juni jl. waarnaar in het artikel wordt verwezen, had de gemeente – kort gezegd – een met de Awb strijdige verplichting in de Algemene subsidieverordening opgenomen, waardoor deze verplichting onverbindend was. De rechtbank was reeds tot die conclusie gekomen en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
Zoals ook blijkt uit het voorgaande, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden (meer) zouden zijn voor normering van topinkomens van functionarissen van door hen gesubsidieerde instellingen. Gemeenten en provincies kunnen nog steeds voorwaarden opnemen die «aan de voorkant» van het subsidieproces voorkomen dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd. Eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen mag dus niet.
Ik ben daarom niet voornemens de wetgeving aan te passen. Wel ben ik bereid om de VNG en/of het IPO desgewenst te faciliteren bij het uitwerken van bijvoorbeeld model-verordeningen of -regelingen.
Het bericht “Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke jihadist vaak buiten beeld»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een bron binnen de veiligheidsdiensten spreekt van een Europese gatenkaas en het feit dat deze bron meldt dat buitenlandse jihadisten hier niet bij de diensten bekend zijn waardoor ze hier vrij kunnen bewegen?
In Europees verband wordt intensief samengewerkt door zowel inlichtingendiensten als door politie en justitie. Nederland heeft het initiatief genomen om de betrokken inlichtingendiensten intensief en in georganiseerd verband te laten samenwerken. Deze samenwerking is intensiever dan ooit. Over de aard van de samenwerking tussen inlichtingendiensten, kunnen in het openbaar geen concrete mededelingen worden gedaan.
Bent u, na deze zoveelste melding van naderend onheil, eindelijk tot het inzicht gekomen dat het direct weer invoeren van grensbewaking, het preventief oppakken van terugkerende Syrië- en Levantgangers, het oppakken en uitzetten van teruggekeerde Syrië- en Levantgangers en een immigratiestop uit islamitische landen de eerste voorwaarden zijn om jihadgangers buiten de grens te houden? Zo neen, waarom volhardt u in uw weigering deze maatregelen te nemen?
Er worden in Nederland, conform de Schengengrenscode, diverse vormen van grenscontrole toegepast. Het deelnemen aan en trainen voor terrorisme is een misdrijf. Het Openbaar Ministerie beslist over de vervolging van jihadgangers. De overige genoemde maatregelen zijn onverenigbaar met onze grondwet en verdragsrechtelijke verplichtingen.
Het nemen van gerichte maatregelen tegen de huidige jihadistische dreiging wil ik invullen op de wijze zoals ik in het actieprogramma dat ik uw Kamer dit najaar heb toegezegd uiteen zal zetten. Met het nationale actieprogramma wil ik de gemaakte afspraken met de kopgroep van Europese JBZ-Ministers, inclusief afspraken over gegevensuitwisseling tussen Europese lidstaten, implementeren2.
Een van de maatregelen in dat actieprogramma is het verzamelen en gebruiken van reisgegevens voor de bestrijding van zware criminaliteit en terrorisme. Ik verwacht uitreis en terugkeer van jihadisten in Nederland beter te kunnen detecteren en tegengaan met een uitbreiding van de huidige bevoegdheden en toepassing van nieuwe technologie die het verzamelen en gebruiken van reisgegevens van jihadisten door bevoegde diensten mogelijk maakt. Landen die hiervan reeds gebruik maken boeken succes met deze maatregel, waarvan ik dan ook veel van verwacht.
Deelt u de mening dat u, door het niet nemen van de in vraag 3 genoemde maatregelen, medeplichtig bent wanneer er in Nederland bloed vloeit vanwege de jihad? Zo neen, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Ter onderbouwing verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.