Grote geldproblemen bij de recherche |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Recherche op zwart zaad»?1
Ja.
Klopt het dat het geld bij de recherche om dit jaar en volgend jaar overuren uit te betalen op is?
De politie is een organisatie die 24x7 moet kunnen inspelen op zich voordoende situaties. Dit vraagt om het tijdig afstemmen van de inzet van personeel op de vraag naar politiediensten en om de nodige flexibiliteit. Overuren maken daar onderdeel vanuit. Overuren zijn echter niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Met het oog op gezondheid, veiligheid en welzijn van de medewerkers en hetgeen hierover is geregeld in de Arbeidstijdenwet, dienen overuren tot het noodzakelijke te worden beperkt.
Uitgangspunt van de werkgever is daarom dat overuren, binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels en zo veel mogelijk rekening houdend met de wensen van de medewerker, primair binnen het rooster worden gecompenseerd door vrije tijd (tijd voor tijd) en dat voor ieder uur overwerk een toeslag van € 6 wordt betaald. Compenseren in vrije tijd is niet altijd mogelijk. In dat geval worden de overuren in geld gecompenseerd. Hiervoor is er per eenheid budget beschikbaar.
In Amsterdam zijn dit jaar veel onderzoeken gestart naar aanleiding van onder andere liquidaties en was inzet nodig voor diverse grootschalige optredens. Op grond daarvan heeft politiechef Aalbersberg in reactie op het genoemde krantenartikel aangegeven dat een groot deel van het overurenbudget 2014 in Amsterdam al is aangesproken, waardoor nog zorgvuldiger moet worden omgegaan met het resterende budget.
Ik verwijs u tevens naar de beantwoording van de vragen over het beleid omtrent overuren van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228) en van het lid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229).
In hoeverre deelt u de zorgen dat zowel observatie- als arrestatieteams dreigen het werk neer te leggen?
Politiemensen zijn zeer betrokken bij hun vak en zijn flexibel als het gaat om werktijden. Dat waardeer ik zeer. Ik begrijp daarom dat deze discussie de medewerkers raakt. Ik ga ervan uit dat leiding en medewerkers in deze gezamenlijk tot oplossingen komen.
Hoe duidt u de alarmerende uitlating van politiechef Aalbersberg dat er een capaciteitstekort dreigt en politiewerk zal blijven liggen? Om welk soort onderzoeken gaat het dan?
Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie beschikbaar. De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. Ook is er de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de opsporing. De vraag naar politiecapaciteit en politiexpertise is echter divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Waar nodig kan steun vanuit anderen eenheden worden verleend.
Deelt u de visie dat er minimaal een miljard geïnvesteerd dient te worden in de capaciteit van de politiemacht? Zo nee, waarom niet?
Die visie deel ik niet. De politie beschikt over een adequate capaciteit en middelen. Prioritering daarvan zal altijd aan de orde zijn.
Het bericht ‘Extra bezuinigingen bij Justitie door tegenvallers’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Extra bezuinigingen door tegenvallers» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Het bericht uit de Telegraaf is mij bekend. Verder, zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Deelt u de mening dat na de forse bezuinigingen op zowel de Dienst Justitiële Inrichtingen als het Openbaar Ministerie (OM) er absoluut niet nog meer bezuinigd kan en mag worden op veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Voor de budgettaire ontwikkelingen op de begroting van VenJ verwijs ik u naar de (suppletoire) begrotingswetten van mijn ministerie. Op Prinsjesdag 2014 wordt de begroting van VenJ voor 2015 verzonden aan het parlement. Hierin wordt ingegaan op de voorziene ontwikkelingen voor 2015, inclusief eventueel bijgestelde ramingen, maatregelen en intensiveringen. Naast doelmatigheidswinst op bijvoorbeeld de strafrechtketen, wat meer doen met minder middelen betekent, intensiveert dit kabinet de uitgaven voor veiligheid.
De overheid is verder gebonden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, evenals aan de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof).
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen (politie, OM, rechterlijke macht en het gevangeniswezen) niet verder bezuinigd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van niet (verder) bezuinigen op veiligheid in Nederland zwaarder weegt dan het belang van het braafste jongetje van de klas te willen zijn in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien blijkt dat er sprake is van (een) financiële tegenvaller(s) op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie deze op te vangen door te stoppen onnodige strafwetgeving uit de Europese Unie te implementeren om op deze manier kosten te besparen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle voorstellen voor nieuwe Europese regelgeving, beoordeelt Nederland ook ieder voorstel voor een richtlijn op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking op noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is van groot belang of het voorstel bijdraagt aan belangen waaraan Nederland hecht, zoals een effectieve opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit. Ook de mogelijke financiële gevolgen van het voorstel worden in kaart gebracht en bij de onderhandelingen is de inzet erop gericht deze zoveel mogelijk te beperken. Als een richtlijn eenmaal door de Raad en het Europese parlement is aanvaard, rust op Nederland de verplichting deze binnen de geldende implementatietermijn om te zetten in nationale regelgeving. De suggestie te stoppen met implementatiewetgeving van vastgestelde richtlijnen zal dan ook niet worden gevolgd.
Deelt u de mening dat van het bestaan van een wachtlijst bij Reclassering Nederland een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij, aangezien dit betekent dat er blijkbaar steeds meer taakstraffen worden opgelegd en er dus lichter wordt gestraft aangezien de criminaliteit is verhard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen, door onder andere wetgeving aan te passen om aan deze trend een einde te maken?
Nee, deze mening deel ik niet. Wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland wijst erop dat werkstraffen effectiever zijn dan (korte) gevangenisstraffen. Naar mijn oordeel is de werkstraf een nuttige straf voor naar verhouding lichte delicten. Met het opleggen van een werkstraf wordt aan de ene kant tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige hiervoor dient te worden gestraft. Aan de andere kant kan door het opleggen van de werkstraf worden voorkomen dat de veroordeelde uit de samenleving wordt gehaald en wordt hij gedwongen zich nuttig te maken voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht. Een werkgestrafte kan zijn straf ondergaan zonder daarbij zijn baan en woning te verliezen. Het niet hebben van arbeid/inkomen en huisvesting zijn immers criminogene factoren.
In dit kader merk ik wel op dat ik van mening ben dat de werkstraf alleen dient te worden opgelegd voor delicten waarbij dit passend is. Voor delicten die een grote impact hebben op de samenleving is de werkstraf mijns inziens geen geschikt middel. Om die reden is op 1 januari 2012 de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf dan ook beperkt. Sinds die datum is het niet langer mogelijk om een werkstraf op te leggen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven die een «ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit» ten gevolge hebben.
Een snelle executie van taakstraffen is een van mijn beleidsprioriteiten. Zoals ik reeds uiteen heb gezet in mijn brief van 1 september 20142 komt deze prioriteit door de stijgende vraag onder andere werkstraffen, onder druk te staan. Mede om deze reden heb ik in de voornoemde brief ook maatregelen aangekondigd waarmee ik verwacht het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Bent u bereid maatregelen te treffen inhoudende de samenvoeging van de drie reclasseringsorganisaties, aangezien dit ook kosten bespaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) heb aangegeven, hebben de drie reclasseringsorganisaties op mijn verzoek in 2013 een plan van aanpak opgesteld voor de verdere verbetering van de onderlinge samenwerking (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Zoals ik heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) over een mogelijke nieuwe speler op de reclasseringsmarkt, wordt momenteel een verkenning uitgevoerd naar alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders is daarbij één van de alternatieven, evenals het bij één organisatie concentreren van de uitvoering van reclasseringstaken. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 16 september 2014 te beantwoorden?
Ja.
Het uitblijven van de rechtszaak tegen een parlementariër op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat het bijzonder slecht is voor het vertrouwen van mensen op Sint Maarten in de politiek dat de rechtszaak tegen parlementariër Patrick Illidge niet eerder zal starten dan na maart 2015?1
Het is niet aan mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een oordeel te vellen over de termijn waarop strafzaken in Sint Maarten door het OM en het Gemeenschappelijk Hof worden afgedaan, hoe groot het belang van een tijdige afwikkeling ook mag zijn. Evenmin beschik ik over informatie over welke personen door het OM van Sint Maarten als verdachten worden gehoord.
Deelt u de opvatting, dat een onderzoek naar een parlementariër dat al twee jaar duurt, bij mensen het oordeel bevestigt dat op Sint Maarten zaken tegen politici op de lange baan worden geschoven?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de verdenkingen in deze zaak (het aannemen van 150.000 dollar smeergeld, het bevorderen van illegale prostitutie en illegaal wapenbezit) serieus genoeg zijn om haast te maken met deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat andere politici, die bij de komende verkiezingen mogelijk verkozen worden, als (mede)verdachte in deze zaak zijn gehoord?
Zie antwoord vraag 1.
Kan Patrick Illidge na de verkiezingen gewoon gebruik maken van de riante wachtgeldregeling op Sint Maarten?
Een beslissing hierover is aan de daartoe bevoegde instantie in Sint Maarten.
Het bericht ‘Kweekschool voor criminelen’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de inhoud van het artikel «Kweekschool voor criminelen», waaruit blijkt dat een jeugdgevangenis met te weinig therapie een kweekschool is voor harde criminaliteit, mede in het licht van uw eerdere beoordeling dat «we anno 2014 er gewoon veel beter voorstaan met de kwaliteit»?1 2
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling. In antwoord op vragen van het lid Kooiman (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2983) eerder deze maand, over dit artikel, geef ik aan dat er de afgelopen jaren juist talrijke maatregelen zijn genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Voorbeelden zijn de verkleining van de groepen, de hogere opleidingseisen voor pedagogische medewerkers en de gedragsinterventies.
In het artikel wordt expliciet verwezen naar JJI De Hartelborgt. De personeelsbezetting is bij deze JJI een aandachtpunt geweest. In antwoord op recente vragen van het lid Marcouch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 49) ben ik ingegaan op de personeelsbezetting bij JJI Hartelborgt naar aanleiding van doorlichtingsonderzoeken van de gezamenlijke inspecties3. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) staat benoemd dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn achter het veronderstelde hoge ziekteverzuim van medewerkers binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Executieve functies binnen DJI (en dus ook binnen JJI) worden gezien als substantieel bezwarende functies. In de JJI’s verblijft de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland die veelal zware strafbare feiten hebben gepleegd. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Het merendeel van de JJI populatie heeft licht verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychische problemen en/of weinig sociale vaardigheden. Dat maakt dat de begeleiding van deze groep jongen een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren is een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Kunt u meer inzicht geven in de gemiddelde ziekteverzuimpercentages binnen de JJI's in de periode tot en met juli 2014, uitgesplitst per JJI?
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
Er is een dalende lijn te zien in het ziekteverzuim over 2014. In de eerste vier maanden van 2014 lag het gemiddelde op 7,8%. Dit gemiddelde is gedaald naar 7,2%.
Amsterbaken
8,6%
De Hartelborgt
8,7%
De Heuvelrug
9,5%
De Hunnerberg
4,9%
Den Hey-Acker
10,0%
Het Keerpunt
5,6%
Lelystad
6,2%
Juvaid*
7,5%
Teylingereind
4,1%
* exclusief ondersteunende diensten
De verzuimcijfers lopen per inrichting redelijk uiteen. Dit heeft onder meer te maken met lokale omstandigheden waaronder de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en de diversiteit in kort, midden en lang ziekteverzuim. Daarbij komt dat de sluiting van JJI’s, het afstoten van locaties van inrichtingen en de reorganisatie tot onrust heeft geleid bij het JJI personeel.
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus ligt op preventief handelen. Oftewel niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of dit voorkomen kan worden door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming.
Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de vier maandelijkse P&C gesprekken de aanpak van het ziekteverzuim een terugkerend bespreekpunt.
Klopt het dat de ziekteverzuim-streefnorm voor 2014 nog steeds 4,5% bedraagt? Hoe verhouden de resultaten uit de beantwoording op de vorige vraag zich tot deze streefnorm?3
Ja, de genoemde 4,5% is de Verbaannorm. Dit is een algemene norm die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert waarbij slechts beperkt rekening gehouden is met substantiële bezwarende functies. Het is dan ook niet reëel om onderdelen waar veel executief personeel werkt strikt langs de Verbaannorm te meten. De sectorale streefnorm voor het ziekteverzuim ligt voor 2014 op 6,5%. Hierin zijn de substantieel bezwarende functies verdisconteerd. De hiervoor gepresenteerde tabel laat zien dat een aantal inrichtingen nog niet op het niveau van de sectorale streefnorm zit.
Klopt het dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage 10,6% bedroeg in 2012 in plaats van de gestelde 8,5% en in 2013 tot en met juli van dat jaar 9,7% in plaats van de gestelde 7,5%?4
In het jaarplan 2012 was de streefnorm 8,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2012 bedroeg 10,4%. In het jaarplan 2013 was de streefnorm 7,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2013 bedroeg 8,9%. Medio 2013 is een tussenbalans opgemaakt en bedroeg het verzuimpercentage 9,7%. Het ziekteverzuim bij de JJI’s vertoont sinds 2012 een dalende lijn. De streefnorm voor 2014 ligt op 6,5%. In de eerste vier maanden van 2014 lag het verzuim gemiddeld op 7,8%, dit is gedaald naar gemiddeld 7,2% tot en met augustus 2014.
Kunt u aangeven wat de ziekteverzuimpercentages bedragen van de overige organisatieonderdelen binnen DJI (Gevangeniswezen, Directie Forensische Zorg, Directie Bijzondere Voorzieningen, Landelijke Diensten, Hoofdkantoor DJI) tot en met juli 2014?
Informatie over de afgelopen jaren staan in de DJI jaarverslagen op www.dji.nl.
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
JJI
7,2%
DBV
6,1%
Forzo*
6,0%
GW
7,2%
Landelijke diensten
5,0%
Hoofdkantoor DJI
5,3%
* exclusief particuliere instellingen
Klopt het dat bij De Hartelborght in Spijkernisse één op de vijf groepsleiders thuis zit en soms hele teams tegelijkertijd zijn uitgeschakeld? Deelt u de mening dat dit niet alleen heel vervelend is voor de medewerkers zelf, maar dat dergelijke situaties ook nadelig zijn voor de behandeling van de jongeren en daarmee samenhangend een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de samenleving als geheel?
Nee, de beweringen over De Hartelborgt herken ik niet. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 voor wat betreft JJI De Hartelborgt. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u, als het Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) binnen DJI voor 2014 al heeft plaatsgevonden, de resultaten hiervan doen toekomen aan de Kamer? Kunt u voorts in de beantwoording van deze vragen aangeven wat de uitkomsten zijn van de beoordeling van medewerkers ten aanzien van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s?
Het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) van DJI vindt plaats in de periode april 2014 tot en met het voorjaar van 2015. Voor de rijks JJI’s is de afname van het MTO gepland in het voorjaar van 2015. De bevindingen zijn voor intern gebruik en leiden indien nog tot aanpassingen van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s.
Kunt u meer inzicht geven waarom de afgelopen jaar de gestelde normen ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage binnen de JJI's niet gehaald zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de werking van het «Eigen Regiemodel» dat ziekteverzuim moet terugdringen en hoe wordt dit programma ervaren door leidinggevenden zelf?
Het «Eigen Regiemodel» betreft een vorm die in de praktijk zijn meerwaarde bewijst op het moment dat leidinggevenden de rol van «casemanager» op de juiste manier oppakken. Aandacht en sturing in combinatie met de benodigde begeleiding heeft ook geleid tot een daling van het verzuim in de periode 2012–2013.
Welke instrumenten, behalve de Fysieke Vaardigheids Toets en functioneringsgesprekken, zijn er nog meer voorhanden binnen de JJI’s om preventieve maatregelen te nemen tegen ziekteverzuim?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft onrust over reorganisaties binnen DJI (sluitingen en reductie van personeel) zijn weerslag op het ziekteverzuim binnen het gevangeniswezen in het algemeen en meer specifiek op de jeugdgevangenissen?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal JJI’s dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het JJI personeel tot onrust geleid. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de sluiting niet tot kwaliteitsverlies geleid. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Op welke onderdelen en streefnormen werd gedoeld met de opmerking in het jaarplan 2014 dat DJI door de reorganisaties verwacht dat «de gestelde norm niet op alle onderdelen wordt gehaald?»5
Deze opmerking is in het algemeen gemaakt voor DJI. Er wordt gedoeld op die onderdelen die rechtstreeks te maken hebben met reorganisatie/sluiting en er wordt gedoeld op de Verbaannorm.
In hoeverre is de verwachting zoals beschreven in de vorige vraag tot nu toe realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014?
Deze verwachting is bij een aantal inrichtingen realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014. Bij een aantal inrichtingen DJI breed, die gesloten of gereorganiseerd wordt, is de Verbaannorm niet gerealiseerd.
Een kogel voor een allochtoon gezin |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Kogel voor allochtone familie: jihad niet in onze straat»?1
Ja.
In hoeverre zijn er al verdachten opgepakt voor de trieste bedreiging van dit gezin met kleine kinderen?
De politie heeft meerdere keren contact gehad met het gezin. Alleen ten aanzien van de bezorging van een kogel is aangifte gedaan. Het onderzoek naar aanleiding van deze aangifte loopt. Over de stand van zaken van dit opsporingsonderzoek kan ik u geen mededelingen doen.
Op welke wijze wordt de veiligheid van het betreffende gezin gewaarborgd nu blijkt dat na de bekrassing van de auto, dreigbrieven met hakenkruizen en een steen door het raam er zelfs een kogel is bezorgd?
Over eventuele beveiligingsmaatregelen ten aanzien van dit gezin kan ik u geen mededelingen doen.
In hoeverre ziet u de multiculturele spanning in onze samenleving groeien en welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het tij te keren?
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote diversiteit aan (godsdienstige) levensbeschouwingen, opvattingen en levensstijlen. Dit is een groot goed. Vrijheid en openheid van de samenleving, verankerd in de Grondwet en in mensenrechtenverdragen, maken deze pluriformiteit mogelijk. Dit neemt niet weg dat er ook spanningen aanwezig kunnen zijn tussen de verschillende uitgangspunten. Ik onderken de maatschappelijke spanningen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan. Mede om die reden heeft het kabinet in het recent aangeboden actieprogramma integrale aanpak jihadisme een breed pakket aan maatregelen aan uw Kamer gepresenteerd. Deze maatregelen zijn onder meer gericht op het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Verder treedt de lokale driehoek op indien er sprake is van dreiging voor de veiligheid en openbare orde. Indien een dergelijke dreigende situatie ontstaat, zal onder regie van de burgemeester een casus-gericht interventieplan worden opgesteld.
Stappen van het Openbaar Ministerie tegen GeenStijl |
|
Martin Bosma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar foto’s op website GeenStijl.nl»?1
Ja.
Acht u het ook opvallend dat «Dood aan de Joden» tot weinig actie leidt bij de politiek en het bestuur, terwijl deze fotomontage van een regent met krijtstrepen wel onmiddellijk tot actie leidt?
Iedere zaak wordt door het Openbaar Ministerie op zijn eigen merites beoordeeld. Voor beide genoemde zaken heeft het OM bezien of er aanleiding was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Er is dus geen sprake van dat de ene zaak niet tot actie heeft geleid en de andere wel.
Is de vrijheid van meningsuiting wel in goede handen bij dit kabinet?
Jazeker. Overigens is de vrijheid van meningsuiting niet absoluut. Vandaar dat het OM is nagegaan of hier strafrechtelijke grenzen waren overschreden. Dat bleek niet het geval.
Het bericht ‘Nog even en de olifant is uitgestorven’ |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nog even en de olifant is uitgestorven»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan de recente alarmerende berichten over de rappe afname van diverse wilde dierenpopulaties (olifanten, neushoorns, leeuwen etc.)?
Het kabinet zal zich via multilaterale fora en programma’s en projecten blijven inzetten landen te ondersteunen in hun strijd tegen stroperij en illegale handel in producten van wilde dieren (zie o.a. Kamerstuk 28 286, nr. 724, 13 februari 2014).
Erkent u dat het behoud van bedreigde diersoorten en hun leefomgeving deel uitmaakt van het behoud van de mondiale publieke goederen, en dat met name lage en middeninkomenslanden in Afrika en Azië de dupe zijn van de desastreuze gevolgen van (georganiseerde) stroopactiviteiten? Zo ja, hoe verhoudt de zeer succesvolle illegale handel in (producten van) beschermde diersoorten zich tot uw ambities aangaande de global public goods, zoals onder meer verwoord in Wat de wereld verdient en uw brief Versterking van de positie van Nederland in mondiale waardeketens?2
Ja. Het behoud van en het waarborgen van Internationale Publieke Goederen, waaronder ook de bedreigde diersoorten en hun ecosystemen, is in ieders belang. Dit geldt des te meer gezien de veiligheidsrisico’s rondom de internationaal georganiseerde stroperij voor de soorten en de lokale bevolking. De onvoorzien hoge toename in de illegale handel in ivoor e.d. kan volgens het kabinet slechts in gezamenlijkheid op het mondiale speelterrein worden aangepakt. In de gehele keten wordt getracht de stroperij en de handel een halt toe te roepen. Dit betekent inzet op de bescherming van ecosystemen en behoud van biodiversiteit; de controle van handelsstromen bij grensstreken en havens; regelgeving, internationale afspraken en bewustwordingscampagnes ten aanzien van de handel in en het gebruik van ivoor en andere dierlijke materialen tot en met de handhaving van die afspraken en regels. Nederland draagt daar, zoals uit deze beantwoording blijkt, substantieel aan bij.
Kunt u aangeven welk deel van het ontwikkelingsbudget besteed wordt aan het verbeteren van de bestrijding van het aanrichten van schade aan in het wild levende dieren c.q. de vervolging van wilde fauna? Kunt u daarbij aangeven welke bilaterale afspraken er gemaakt worden, en met welke landen?
Voor de bestrijding van wildlife crime wordt nagenoeg geen ontwikkelingsbudget ingezet.
Voor de komende vier jaar is binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, één miljoen euro per jaar vrijgemaakt om specifieke programma’s en projecten te financieren in de strijd tegen stroperij en de illegale handel in wilde dieren (referte Kamerstuk 28 286, nr. 724). De projecten beslaan de gehele keten van de illegale handel.
In april 2014 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken i.s.m. het Global Initiative Against Transnational Organized Crime een internationale bijeenkomst in Den Haag, met daarin aandacht voor de koppeling tussen handhaving en ontwikkelingssamenwerking bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Bij deze bijeenkomst was ook expliciete aandacht voor «Wildlife/Environmental and Natural Resource Trafficking». Rond dezelfde tijd lanceerden het WNF en het Vredespaleis ook een internationaal platform in Den Haag ter bestrijding van internationale wild life crime.»
Kunt u toelichten aan welke landen Nederland technische assistentie verleent in de vorm van onder andere douane en forensische expertise? In hoeverre werpt dit beleid zijn vruchten af in de strijd tegen illegale handel in dieren en dierproducten?
Zie antwoord op vraag 4. De meeste projecten en programma’s die een rol kunnen spelen in de strijd tegen stroperij zijn op dit moment in voorbereiding of pas opgestart. De toenemende internationale betrokkenheid bij dit onderwerp heeft geleid tot meer inbeslagnames van partijen ivoor in Afrika en het opleggen van hogere straffen aan stropers en handelaren. Daarnaast worden met enige regelmaat delegaties van landen in Nederland ontvangen voor het uitwisselen van kennis en expertise.
Deelt u de mening van het Wereld Natuur Fonds (WNF) dat stroperij moeilijk is aan te pakken doordat er internationale criminele syndicaten achter de slachtingen zitten?
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale handel in dieren en producten van dieren de regionale en internationale veiligheid bedreigt, omdat terreurgroepen als Al Shabab, de Janjaweed en de Oegandese rebellengroep LRA een deel van hun activiteiten financieren met de inkomsten uit deze handel? Zo ja, ziet u mogelijkheden om, in het kader van beleidscoherentie en de 3d-benadering van het kabinet, een deel van het budget uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) vrij te maken voor de bestrijding van illegale handel en haar uitwassen?
Er zijn inderdaad aanwijzingen dat terreurgroepen een deel van hun financiering krijgen uit deze activiteiten. Het is lastig om deze beweringen daadwerkelijk uit onafhankelijke bronnen bevestigd te krijgen. Dit maakt de taak van handhavende organisaties ingewikkeld.
Binnen het Budget Internationale Veiligheid is ruimte voorzien voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en de potentieel zeer negatieve gevolgen ervan op veiligheid en stabiliteit in ontwikkelingslanden. Hierover vindt momenteel nog interdepartementale afstemming plaats.
Welke mogelijkheden ziet u om – in samenwerking met INTERPOL, EuropOL en andere internationale handhavingsorganisaties- de organisaties die de drijfveer achter stroperij en illegale handel vormen in kaart te brengen en hun activiteiten op dit terrein te bestrijden?
Nederland ondersteunt in internationale fora o.a. initiatieven om de internationale samenwerking op het gebied van handhaving te ondersteunen. Nederland heeft in 2013 een bijeenkomst van het International Consortium on Combatting Wildlife Crime (ICCWC) gefinancierd. In dit consortium werken CITES UNODC, WCO en Interpol en de Wereldbank samen. Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 worden ook projecten van organisaties binnen en buiten ICCWC gesteund.
In hoeverre dringt u er in de diplomatieke betrekkingen met China, waar de vraag naar ivoor, neushoornhoorns en andere van bedreigde dieren afkomstige producten enorm stijgt, op aan dat de autoriteiten meewerken aan de strijd tegen de import van illegale goederen?
Nederland is zich bewust van de noodzaak om de vraag naar (producten van) wilde dieren terug te dringen. Nederland ondersteunt daartoe o.a. een project (TRAFFIC) gericht op vraag reductie in China. Het project richt zich vooral op bewustwording van het middenkader van de autoriteiten.
In hoeverre maakt u gebruik van de diplomatieke betrekkingen met Afrika en Azië om aandacht te vragen voor de versterking van de strijd tegen stroperij en de illegale handel in dieren en dierproducten?
Zowel in multilateraal verband als via de ambassades worden de zorgen over de toename van stroperij en illegale handel onder de aandacht van organisaties en landen gebracht. Nederland pleit met name binnen CITES maar recentelijk ook binnen UNEP (United Nations Environment Programme) en Interpol voor een sterke inzet op dit thema.
Kunt u aangeven in hoeverre u, als «honest broker» in de onderhandelingen over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s), die waarschijnlijk ook een hoofdstuk met het oog op douaneversterking bevatten, zich inspant om de illegale handel in ivoor, neushoornhoorns en dergelijke tegen te gaan?
Handel in ivoor, neushoornhoorns en dergelijke is een punt van zorg. Nederland benadert dit probleem tot nu toe vooral vanuit de versterking en modernisering van de douane en het vraagstuk van duurzaamheid, o.a. in het kader van de vrijhandelsverdragen die de Europese Unie met derde landen sluit. Ook in de Economische PartnerschapsAkkoorden (EPA’s) die de Europese Unie onderhandelt met diverse Afrikaanse regio’s worden afspraken gemaakt over douane en het faciliteren van de handel. Het versterken van de douanediensten in deze regio’s baant uiteindelijk de weg voor eerlijker handel en kan ertoe bijdragen dat fraude, ontduiking en illegale handel worden gelimiteerd.
Kunt u aangeven wat uw inspanningen zijn op Europees niveau om het thema illegale handel in dieren en dierproducten met gelijkgezinde landen onder de aandacht van de Europese Commissie te brengen? Zijn er nog andere manieren waar u kansen ziet om vanuit uw rol de strijd tegen deze illegale handel onder de aandacht te brengen in bilaterale en multilaterale betrekkingen?3
De Europese Commissie heeft begin dit jaar een mededeling inzake wildlife crime gepubliceerd. Op 8 april heeft het Kabinet uw Kamer een reactie op de mededeling gestuurd (Kamerstuk 22 112-1827, 8 april 2014). Nederland heeft deelgenomen aan de conferentie die de Commissie over de mededeling organiseerde. De Commissie heeft aangegeven eventuele vervolgstappen over te laten aan de nieuw te benoemen Commissie.
Bent u bereid om de resolutie van het Europese parlement, gericht op de aanpak van stroperij en de illegale handel in dieren en dierproducten, te steunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 12,
Door Israël gevangengenomen Palestijnse parlementariërs |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «PLO condemns deportation of Palestinian MP by Israel»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de in het bericht aangekondigde deportatie van de Palestijnse parlementariër Khalida Jarrar door de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over het besluit van een Israëlische militaire rechtbank om PLC-lid Khalida Jarrar vanwege veiligheidszorgen over te brengen naar Jericho en haar daar voor een periode van zes maanden onder toezicht te plaatsen, zonder haar inzage in de bewijslast te verlenen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht is de aanwijzing van een gedwongen verblijfplaats geoorloofd als uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke maatregel dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet en verwacht van Israël dat het de betreffende regels van het humanitair oorlogsrecht strikt zal naleven.
Kunt u aangeven hoeveel Palestijnse parlementariërs op dit moment door Israël gevangen worden gehouden dan wel onder huisarrest zijn geplaatst?
Op 1 september bevonden 36 PLC-leden zich in Israëlische detentie.
Deelt u de mening dat deze parlementariërs niet opgesloten dienen te zijn, maar vrijelijk hun werk als volksvertegenwoordiger moeten kunnen doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Israëlische ambassadeur hierom te ontbieden om erop aan te dringen dat de gevangengenomen Palestijnse parlementariërs worden vrijgelaten? Zo neen, waarom niet?
Er is regelmatig contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Israëlische ambassade in Nederland. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om de Israëlische ambassadeur te ontbieden.
De angst van joodse burgers in de Haagse Schilderswijk |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Deel van joden in Schilderswijk wil vertrekken na rellen»?1
Ja.
Bent u bekend met de onrust en de angst die er bestaat onder joodse burgers, zeker ook bij de groep die woont in de Haagse Schilderswijk, als gevolg van de recente golf van het islamitisch antisemitisme die over ons land trekt?
Het kabinet deelt de zorgen over de antisemitische incidenten die recent in Nederland hebben plaatsgevonden. Om die reden nemen we het initiatief om met betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Iedereen moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat, en wordt hard aangepakt door het kabinet.
De burgemeester van Den Haag is in zijn verantwoording aan de gemeenteraad op 14 augustus 2014 ingegaan op de situatie in de Schilderswijk.
Zijn er, naast stappen om joodse instellingen te beschermen, ook extra veiligheidsmaatregelen getroffen teneinde joodse burgers te beschermen, vooral op plekken met een verhoogd risico? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden aanvullende maatregelen genomen bij diverse joodse instellingen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan locaties met een verhoogd risico. Deze maatregelen zijn primair genomen om de aanwezige joodse burgers binnen deze instellingen te beschermen. Over de aard en omvang van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de groep joodse burgers die plannen heeft Nederland te verlaten als gevolg van het groeiende antisemitisme?
Het kabinet blijft in gesprek met de joodse gemeenschap, gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties om te peilen wat er binnen de gemeenschappen leeft. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s. Wij zijn niet voornemens tevens een onderzoek zoals in de vraag wordt gesuggereerd te verrichten.
In hoeverre erkent u dat het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van het opkomend islamitisch antisemitisme faalt?
Het kabinet stemt de bestrijding van discriminatie af op de omstandigheden in de samenleving. In aanvulling op de ingezette maatregelen ter bestrijding van discriminatie, waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief, neemt het kabinet extra stappen zoals in het antwoord op vragen 2 en 4 beschreven. Verder zal op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader zijn de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Centraal Joods Overleg overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren.
Iedereen in Nederland draagt een eigen verantwoordelijkheid om elkaar met wederzijds respect tegemoet te treden. We juichen initiatieven van burgers en instellingen om dat te bevorderen dan ook toe, zoals het initiatief van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie. Er is geen eenvoudige maatregel te nemen die zorgt dat discriminatie definitief tot het verleden behoort. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie.
Het bericht ‘Samenleving elk jaar voor 30 miljard getild’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Samenleving elk jaar voor 30 miljard getild» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Ja, het bericht ken ik. Ervaringen van diverse onderzoekers in Nederland en in het buitenland leren dat van de totale omvang van fraude hoogstens een zeer globale inschatting gemaakt kan worden en dat deze inschattingen zeer uiteenlopen. Het onderzoek waar het artikel naar verwijst, bestaat uit een optelsom van allerlei nationale en internationale onderzoeken die soms zeer grove schattingen en grote bandbreedtes geven. Het bedrag van 30 miljard kan ik dan ook niet bevestigen.
Deelt u de mening dat fraude, in welke vorm dan ook, nooit mag lonen en altijd keihard aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het voorkomen en bestrijden van fraude van groot belang, evenals het terughalen en afpakken van onrechtmatig of anderszins ten onrechte ontvangen overheidsgelden en langs criminele weg verkregen vermogen. Het kabinet zet daarom in op een rijksbrede en programmatische aanpak van fraude. Het actieplan van het Kabinet tegen fraude heb ik uw Kamer gestuurd bij brief van 20 december 20132 en is aan de orde geweest tijdens het debat met uw Kamer over fraude in Nederland op 15 mei jongstleden. De aanpak richt zich onder meer op het fraudebestendiger maken van wet- en regelgeving en systemen, een krachtdadige aanpak van fraudeurs, het verhogen van de pakkans en het afpakken van frauduleus verkregen gelden. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van dit jaar een voortgangsrapportage sturen over de rijksbrede aanpak van fraude.
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat fraude nooit zal lonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de pakkans van fraudeurs omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de pakkans van fraudeurs te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat indien de in het betreffende artikel vermelde vormen van fraude keihard aangepakt zouden worden, in één klap alle andere bezuinigen op veiligheid onnodig zouden worden en er juist geïnvesteerd zou kunnen worden in veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1. De aanpak van fraude brengt kosten en baten met zich mee. De baten vallen niet vanzelfsprekend toe aan dezelfde partijen die de kosten maken. Baten zoals versterking van het vertrouwen in de overheid, het handelsverkeer en financiële instellingen zijn bovendien lang niet altijd te kwantificeren in financiële zin. Om deze redenen kan een kosten-batenbenadering niet doorslaggevend zijn bij het vormgeven van de fraude-aanpak. Het voorkomen en bestrijden van fraude dient een breder doel, namelijk het handhaven van de norm dat fraude niet acceptabel is en het optreden tegen personen die zich niet aan de gestelde normen houden. Dit is van groot belang voor het vertrouwen in de rechtsstaat en om het draagvlak bij burgers voor collectieve voorzieningen te behouden.
Het btw-tarief voor dirigenten |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «KNMO vraagt duidelijkheid over BTW tarief dirigenten»1 en «VNK richt zich tot politiek over btw-tarief dirigenten»2
Ja.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities voor een uitvoering door een vaste dirigent?
Voor repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens die door het publiek kunnen worden beluisterd of aanschouwd, geldt het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars. Voor de toepassing van dit verlaagde btw-tarief is niet relevant of de repetities worden geleid door een vaste of een ingehuurde (invallende) dirigent.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities niet voor een uitvoering door een vaste dirigent?
Voor het leiden van repetities die niet samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens die door het publiek kunnen worden beluisterd of aanschouwd, geldt het algemene btw-tarief. Voor de toepassing van het algemene btw-tarief is niet relevant of de repetities worden geleid door een vaste of een ingehuurde (invallende) dirigent.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities voor een uitvoering door een ingehuurde (invallende) dirigent?
Zie antwoord vraag 2.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities niet voor een uitvoering door een ingehuurde (invallende) dirigent?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens onder het verlaagde tarief vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt dit tevens voor het leiden van repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens door een dirigent?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat elke repetitie van een uitvoerend musicus voor een optreden onder het 6%-tarief valt, maar dat de Belastingdienst bij dirigenten alleen bij een generale repetitie een afdracht tegen het 6%-tarief accepteert? Zo ja, waarom worden uitvoerende musici en dirigenten anders behandeld?
Nee, voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars is geen verschil in behandeling tussen repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor de optredens van musici en dirigenten.
Welk besluit over de toelichting op Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968 geldt er voor post B 14 en B 17? Klopt het dat het besluit van 10 juni 2010 niet geldig is, omdat deze vervallen is, en dat het besluit van 27 oktober 2011 ook niet geldig is, omdat de passage over post B 14 en B 17 alleen gold voor tijdvakken tot 1 juli 2011 in verband met de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten?3
De Belastingdienst onderschrijft de uitspraak van de rechtbank en heeft geen hoger beroep aangetekend tegen die uitspraak. De dienst van een vaste dirigent bestaande in het leiden van repetities valt derhalve onder het verlaagde btw-tarief wanneer die repetities samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens. Dit standpunt zal worden opgenomen in een nieuw besluit over goederen en diensten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt dat binnenkort in de Staatscourant zal worden gepubliceerd.
Op welke wijze houdt de Belastingdienst in haar beleid met betrekking tot het btw-tarief voor dirigenten (zie vraag 2 tot en met 7) rekening met de uitspraak van Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2011 dat optredens en de repetities die daarmee nauw samenhangen en daarvoor noodzakelijk zijn, één economische prestatie vormen die onder het lage btw-tarief valt?4
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze moet een dirigent aantonen dat de repetitie noodzakelijk is voor een optreden?
Voor de toepassing van het juiste btw-tarief zal voor de Belastingdienst duidelijk moeten zijn dat het koor of orkest één of meer optredens verzorgt die door het publiek kan c.q. kunnen worden beluisterd of aanschouwd. Een dirigent kan dit aantonen door een bescheid (bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van het koor cq. het orkest) te bewaren in zijn administratie waaruit dit blijkt.
Op welke wijze en op basis van welke maatstaven toetst de Belastingdienst artistiek inhoudelijk of een repetitie in dienst van een optreden staat of als «vrijetijdsbesteding» kan worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 11.
Gelden de regels voor dirigenten tevens en op dezelfde wijze voor de begeleiders van koren?
Als een begeleider dezelfde prestatie verricht als een dirigent, te weten het leiden van repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor de optredens van koren dan geldt ook daarvoor het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars. Als een begeleider andere prestaties verricht dan is daarop het algemene btw-tarief van toepassing.
Het aankomende rouleren van stemrechten binnen de ECB |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ECB past vergaderschema aan»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat openbaarmaking van de notulen van de ECB-bestuursvergaderingen ten goede komt aan de transparantie van het beleid van de ECB?
Ja.
Klopt het dat het ECB-bestuur voornemens is eens in de zes weken in plaats van eens in de vier weken te vergaderen? Wat zijn hierbij de overwegingen?
Ja. ECB-President Draghi heeft dit aangekondigd tijdens een persconferentie op 3 juli jl. De belangrijkste overweging is dat monetair beleid is gericht op de middellange en lange termijn, en dat de bijbehorende beleidsbeslissingen niet worden genomen op basis van kortetermijnoverwegingen. Daarnaast geeft een zeswekelijkse vergadering meer tijd voor de publicatie van de notulen ten opzichte van de afgelopen en aankomende vergadering.
Op 12 juli 2013 heeft u mijn vragen beantwoord over de invoering van stemrechtroulatie binnen de ECB bij toetreding van een nieuw lid tot de eurozone en inmiddels is bekend dat Litouwen per 1 januari 2015 de euro zal invoeren; betekent dit dat het roulatiesysteem met betrekking tot de stemrechten tijdens bestuursvergaderingen van de ECB per 1 januari 2015 wordt ingevoerd?
Ja.
Het roulatiesysteem voorziet in een maandelijkse roulatie van stemrechten, waarbij Nederland als onderdeel van de groep met de grootste economie en financiële sector van roulerende lidstaten, eens in de vijf maanden één maand haar stemrecht zou verliezen; welk effect heeft het aanpassen van de vergaderfrequentie van het ECB-bestuur op het roulatiesysteem? Als de frequentie in de toekomst verder wordt verlaagd, kunnen bankpresidenten, waaronder die van Nederland, dan gedurende lange tijd geen stemrechten uitoefenen of blijft de beperking een maand?
Bij toetreding van Litouwen bestaat de eurozone uit negentien landen. Op basis van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) treedt vanaf dat moment een roulatiesysteem in werking waarbij slechts vier van de vijf centralebankpresidenten van lidstaten uit de groep van vijf grootste lidstaten (op basis van omvang economie en financiële sector) tegelijkertijd stemrecht hebben. Nederland behoort op dit moment tot deze groep. Concreet betekent dit dat een centralebankpresident uit deze groep vier maanden achter elkaar mag stemmen, en daarna een maand niet. De andere groep, bestaande uit veertien landen, heeft elf stemmen. Concreet betekent dit dat een centralebankpresident afkomstig uit deze groep elf maanden achter elkaar mag stemmen, en daarna drie maanden niet.
De Governing Council blijft nog steeds twee keer per maand vergaderen, maar vanaf 2015 zal slechts eens in de zes weken een monetaire beleidsvergadering plaatsvinden. Dit heeft geen effect op het roulatiesysteem, stemrechten wisselen nog steeds elke maand door. Zowel bij de groep van vijf grote landen als bij de andere groep leidt dit er niet toe dat centralebankpresidenten van bepaalde landen nadeel ondervinden of juist profiteren als gevolg van de lagere frequentie van monetaire beleidsvergaderingen. Op de lange termijn stemmen centralebankpresidenten binnen een groep even vaak.
Bij twintig landen is dit niet langer het geval, dan zullen bepaalde centralebankpresidenten in de groep van kleinere lidstaten vaker stemrecht hebben dan anderen. In deze situatie zal de periode zonder stemrecht in deze groep namelijk vier maanden duren, en in een periode van vier maanden vinden soms twee en soms drie monetaire beleidsvergaderingen plaats. Hierdoor is het mogelijk dat sommige centralebankpresidenten structureel twee keer stemrecht mislopen, en andere structureel drie keer. Om deze ongelijkheid te voorkomen zal het roulatiesysteem moeten worden aangepast zodat de centralebankpresidenten binnen elke groep een gelijke frequentie van stemrecht hebben op monetaire vergaderingen van de Governing Council. De frequentie waarmee stemmen moeten rouleren is niet vastgelegd in het Verdrag, alleen het aantal stemmen per groep. Zodoende kan de Governing Council besluiten om de roulatiefrequentie aan te passen.
Een verdere verlaging van de frequentie van monetaire vergaderingen is op dit moment niet aan de orde. Mocht dit in de toekomst gebeuren, dan zal op dat moment bepaald moeten worden of dit een aanpassing van het roulatiesysteem vereist.
Weet u wanneer de stemrechtloze periode voor de president van de Nederlandsche Bank aanvangt en heeft u inmiddels de beschikking over een overzicht van de schuivende stemverhoudingen tussen de bankpresidenten van de lidstaten?
Nee. De ECB heeft hier nog geen besluit over gepubliceerd.
Bent u van mening dat de invloed van de Nederlandse president van de centrale bank in het ECB-beleid voldoende gewaarborgd blijft na invoering van dit systeem?
Ook in de huidige situatie waarin elke centralebankpresident stemrecht heeft, is het mogelijk dat er een monetaire beleidsbeslissing wordt genomen waar de Nederlandse (of een andere) centralebankpresident het niet mee eens is. Dit is inherent aan een systeem waar met meerderheid kan worden beslist in plaats van op basis van unanimiteit.
Centralebankpresidenten houden echter altijd recht om te spreken tijdens monetaire vergaderingen, ook op momenten dat zij geen stemrecht hebben. Dit draagt bij aan een evenwichtige besluitvorming, zoveel mogelijk op basis van consensus. Voor de geloofwaardigheid en het draagvlak van monetair beleid is het essentieel dat beleidsbeslissingen op brede steun kunnen rekenen binnen de Governing Council. Het is daarom ook onwaarschijnlijk dat een bepaalde groep gelijkgestemde centralebankpresidenten een beleidsbeslissing zal forceren waar alleen een meerderheid voor bestaat dankzij de in die maand geldende allocatie van stemrechten. Een dergelijke beslissing kan immers bij een volgende stemming weer ongedaan gemaakt worden. Daarom brengt het roulatiesysteem de geloofwaardigheid en draagvlak van monetair beleid niet in gevaar. Met de publicatie van de notulen, die de overwegingen van de Governing Council bij een bepaalde beslissing verduidelijken, zullen de geloofwaardigheid en het draagvlak van monetair beleid juist toenemen.
Ten aanzien van het momentum van het aanpassen van de stemrechten geldt dat de aanpassing geen politieke beslissing is, maar is vastgelegd in Protocol 4 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Daarin staat dat stemrechtroulatie in principe al begint bij zestien centralebankpresidenten, maar dat de Governing Council het recht heeft om dit uit te stellen totdat er negentien leden zijn. Van dit recht is gebruikgemaakt, en op dit moment zijn er geen juridische mogelijkheden om stemrechtroulatie verder uit te stellen.
Is het mogelijk dat gelijkgestemde lidstaten gelijktijdig stemrecht verliezen, waardoor (tijdelijke) onevenwichtigheden in het beleid van de ECB kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
De rol van de ECB midden in de crisis is nauwelijks te onderschatten, bovendien is draagvlak voor het monetaire beleid in crisistijd onder de bevolkingen van alle lidstaten zeer belangrijk; wat vindt u in dit licht van het momentum van het aanpassen van de stemrechten? Hoe oordeelt u over de situatie dat het kan voorkomen dat centrale bankiers van grote landen bij majeure monetaire besluiten geen stemrecht hebben? Ziet u dat eveneens als een risico voor het draagvlak voor het monetaire beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met discussies in andere landen over dit roulatiesysteem? Bent u eventueel bereid voorstellen te steunen die er zorg voor dragen dat presidenten stemrecht behouden tijdens alle vergaderingen?
Ja. In het licht van bovenstaande antwoorden acht ik een wijziging van het Verdrag op dit punt echter niet noodzakelijk.
Het bericht "Focus op: toegang op orde/crisisopvang" |
|
Vera Bergkamp (D66), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat op de website van het Ministerie van VWS en de VNG staat te lezen: «Een verwijzing via de huisarts, jeugdarts en medisch specialist moeten in het nieuwe stelsel echter wel gezien worden als een rechtstreekse doorverwijzing naar de niet vrij toegankelijke jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. De gemeente mag hier niet nog «tussen» zitten, maar kunnen hierop sturen door de inkoopafspraken die zij maken met jeugdhulpaanbieders.»1? Aan welke inkoopafspraken, waarmee gestuurd kan worden op de rechtstreekse doorverwijzing van o.a. huisartsen, dacht u toen u deze tekst accordeerde?
In de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij een jeugdhulpaanbieder.
Na een dergelijke verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts staat echter meestal nog niet vast of en zo ja welke vorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Er is in de route waarbij de toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts verloopt eigenlijk sprake van een soort tweetrapsraket. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die de basis van zijn professionele handelen vormen (stap 2).
Bij de behandeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie. In deze contractsafspraken kan door de gemeente bijvoorbeeld opgenomen worden dat de jeugdhulpaanbieder bij het vaststellen wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn rekening houdt met de behoeften en de persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders alsmede met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders. Ook kan afgesproken worden dat de jeugdhulpaanbieder bij zijn beoordeling de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of de ouder mee moet wegen. Op deze manier kan de gemeente aan haar verplichtingen voldoen. De gemeente kan dus op een hoger niveau (dus niet per individueel geval) sturen op de inzet van jeugdhulp, en zal niet op de stoel van de professional gaan zitten.
Tevens kunnen gemeenten afspraken maken over het leveren van spiegelinformatie en benchmarkgegevens tussen de gemeenten en de zorgaanbieders. Dit is te vergelijken met wat de verzekeraars nu doen binnen de Zvw. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij zeer schaarse of kostbare behandelingen, zal op individueel niveau afstemming met de gemeente moeten plaatsvinden. Ook in de Zvw bestaat deze mogelijkheid voor zorgverzekeraars. Zij kunnen bijvoorbeeld de eis stellen dat voor de vergoeding van zeer dure operaties vooraf toestemming moet worden gevraagd aan de verzekeraar.
Op welke manier zouden dergelijke afspraken in strijd kunnen zijn met de rechtstreekse doorverwijzing, zoals vastgelegd in de Jeugdwet naar aanleiding van het amendement-Keijzer (33 684, nr.28)?
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en de verantwoordelijkheid om passend aanbod van jeugdhulp beschikbaar te stellen waarnaar de huisarts rechtstreeks kan verwijzen. Het niet ingekocht zijn of gecontracteerd hebben van een bepaalde vorm van jeugdhulp kan nooit een reden zijn van niet leveren van jeugdhulp, wanneer een jeugdige of zijn ouders een specifieke vorm van jeugdhulp écht nodig hebben. Tevens kunnen gemeenten de noodzakelijke jeugdhulp niet weigeren als deze in overeenstemming is met de professionele standaarden.
Wel kan het zo zijn dat een gemeente met bepaalde jeugdhulpaanbieders geen overeenkomst heeft gesloten. De gemeente kan hiervoor gekozen hebben omdat zij andere jeugdhulpaanbieders heeft gecontracteerd waarmee een vergelijkbaar voorziening beschikbaar is of waarmee hetzelfde resultaat bereikt kan worden.
Het is in het uiterste geval aan de rechter om te toetsen of de gemeente met de door haar geboden voorziening voldoet aan de jeugdhulpplicht.
Mocht blijken dat een gemeente bij de inkoop van jeugdhulp in strijd met de Jeugdwet handelt, dan staat mij het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht op grond van de Gemeentewet ter dienst. Dat betekent dat ik in het uiterste geval ten laste van de gemeente overeenkomsten kan sluiten met aanbieders die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de jeugdhulpplicht.
Indien onverhoopt strijd met de Jeugdwet ontstaat in de contracten met jeugdhulpaanbieders, hoe reageert u daar dan op? Welke middelen staan u ten dienste? Gaat u deze aanwenden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens gemeenten te informeren hoe strijd met de wet te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid rechtstreekse doorverwijzers te informeren over de mogelijkheid dat, wanneer zij door verwijzen naar een jeugdhulpaanbieder die geen contract heeft met de gemeente, de jeugdhulp toch betrokken kan worden door middel van een persoonsgebonden budget? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Als een jeugdige op grond van een verwijzing door een arts of een diagnose door de jeugdhulpaanbieder uiteindelijk een behandelvorm nodig heeft die niet in het gemeentelijke aanbod voorkomt en de gemeente heeft ook geen voorziening die daarmee vergelijkbaar is of waarmee hetzelfde resultaat bereikt kan worden, dan zal de gemeente er op grond van de jeugdhulpplicht voor moeten zorgen dat de jeugdige of ouder toch de jeugdhulp krijgt die hij nodig heeft. Een van de opties is dat de gemeente ervoor kiest om een dergelijke situatie op te lossen met een pgb. Echter kan een gemeente ook voor een andere oplossing kiezen, bijvoorbeeld het alsnog inkopen van een bepaalde voorziening. Het is dus aan de gemeente om daarvoor een passende oplossing te vinden, mits wordt voldaan aan de jeugdhulpplicht. Hierover is meermaals duidelijk richting gemeenten gecommuniceerd, zowel door de Vereniging Nederlandse Gemeenten als door het Rijk.
Scholen die ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er waar van de constatering van de stichting Leergeld dat scholen ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in de Leeuwarder Courant van 20 augustus 2014 «Verzet tegen «verplichte» schoolkosten voor ouders» en ik betreur het ten zeerste als ouders zich onder druk gezet voelen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) registreert de meldingen die via email of telefonisch bij het Loket binnenkomen op het onderwerp «ouderbijdrage». Het blijkt dat het aantal meldingen, de afgelopen twee schooljaren, ongeveer gelijk is gebleven; 95 in 2012/2013 en 97 in 2013/2014.
Klopt de constatering van stichting Leergeld dat er een tendens bestaat dat steeds meer ouders hiermee worden geconfronteerd?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld van een vmbo-opleiding waarbij leerlingen voor € 200,– een gereedschapskist met inhoud moesten aanschaffen, maar waarbij deze leerlingen zonder die aanschaf de opleiding niet kunnen volgen?
Voorop staat dat toelating tot een school in geen geval afhankelijk kan zijn van een bijdrage van de ouders, dat is helder geregeld in artikel 27, tweede lid van de WVO. Iedere school moet een transparante toelatingsprocedure hanteren.
Voor sommige lesmaterialen, zoals gereedschap, ontvangt de school geen financiële bijdrage van de overheid. De gedachte hierachter is dat het gaat om lesmateriaal dat langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en (door het zelf aan te schaffen) het eigendom wordt van de leerling. De school kan ouders wel melden dat er een gereedschapskist met toebehoren aangeschaft moet worden. In dat geval kan de school op vier manieren handelen:
Ik wil benadrukken dat de school verantwoordelijk is voor een heldere communicatie over haar schoolkostenbeleid.
Daarom moet de schoolgids inzicht verschaffen in dit beleid. Ook de medezeggenschapsraad heeft een belangrijke rol. De oudergeleding binnen deze raad heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid van de school. Op deze wijze is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van de school en de ouder. Ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid heb ik een brochure over schoolkosten opgesteld en verspreid onder ouders en leerlingen die in de medezeggenschapsraad zitten («Schoolkosten en onderwijstijd». Informatie voor ouders en leerlingen in de medezeggenschapsraad in het voortgezet onderwijs).
Hoe ziet u erop toe dat scholen de regels voor schoolkosten niet overtreden?
Vanaf het schooljaar 2012/2013 is het toezicht op de naleving van het schoolkostenbeleid in het reguliere toezicht van de inspectie opgenomen. Dit betekent dat de inspectie controleert of scholen zich op dit punt aan de wet houden. Daarnaast let de inspectie ook op de horizontale verantwoording van scholen van het schoolkostenbeleid zodat ook ouders invloed hebben op de invulling hiervan.
Welke consequenties verbindt u eraan als een school op zo’n wijze ouders onder druk zet om niet verplichte schoolkosten te betalen?
De inspectie heeft hierin een belangrijke rol. Als de inspectie in haar toezicht overtredingen tegenkomt, zal zij er op aandringen dat de scholen deze overtredingen herstellen, en zo nodig handhavend optreden.
Kunt u benoemen welke scholen u de afgelopen drie jaar op de vingers heeft moeten tikken vanwege dergelijke praktijken?
Nee. De inspectie heeft als beleid dat zij geen individuele scholen noemt.
De 'mogelijke genocide' in Irak en de maatregelen die Nederland verplicht is te nemen, zoals het onmiddellijk stoppen van alle jihad reizen van Nederlanders en het voornemen tot een jihad reis strafbaar maken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer geschreven heeft: «Het kabinet is van mening dat IS(IS) vermoedelijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid en genocide.» en verder « Het verschil tussen deze drie misdrijven is relevant voor opsporing en vervolging. Maar in de huidige situatie gaat het allereerst om preventie, en het staken en voorkomen van deze misdrijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat nu u het vermoeden heeft uitgesproken van genocide, Nederland zich in deze situatie dient te houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het «Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide»?
Als partij bij het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide is Nederland verplicht de bepalingen ervan te goeder trouw ten uitvoer te leggen. Deze verplichting geldt ongeacht de kwalificatie van een situatie door het kabinet.
Deelt u de mening dat uit dit verdrag, waarvan artikel 1 expliciet stelt: « De Verdragsluitende Partijen stellen vast, dat genocide, ongeacht of het feit in vredes- dan wel in oorlogstijd wordt bedreven een misdrijf is krachtens internationaal recht, welk misdrijf zij op zich nemen te voorkomen en te bestraffen.», concrete verplichtingen voortvloeien?
De partijen bij het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide hebben zich gecommitteerd al het mogelijke te doen, in overeenstemming met het internationaal recht, om genocide te voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte dat het internationaal hof van justitie in haar uitspraak in de zaak van Bosnië – Herzegovina tegen Servië – Montenegro van 26/2/2007 over de toepassing van deze conventie (de zaak over de genocide in Srebrenica) expliciet stelt dat:
Ja. Het kabinet wijst in dit verband in het bijzonder op de uitleg die door het Internationaal Gerechtshof is gegeven aan de verplichting genocide te voorkomen, in paragraaf 430 van bovengenoemde uitspraak van het Hof van 26 februari 2007.
Deelt u de mening dat Nederland zowel moreel als juridisch verplicht is om alles te doen om mensen met een Nederlands paspoort die genocide plegen en/of medeplichtig zijn aan genocide voor de rechter te krijgen en dat voorkomen moet worden dat meer jihadisten zich aansluiten bij de terroristische organisatie IS(IS) om misdaden – waaronder genocide – te plegen of daaraan medeplichtig te zijn, mede in het licht van artikel 3 van het verdrag dat ook medeplichtigheid aan genocide, rechtstreeks en openbaar oproepen, evenals het samenspannen voor genocide strafbaar stelt?
Het is noodzakelijk om in overeenstemming met het internationaal recht al het mogelijke te doen om ernstige internationale misdrijven te voorkomen en te berechten.
Welke acties onderneemt u op dit moment om personen op wie Nederland invloed kan uitoefenen, zoals mensen met een Nederlands paspoort, te beïnvloeden en ervoor te zorgen dat zij niet langer genocide plegen of niet afreizen om genocide te plegen of daaraan medeplichtig zijn door zich aan te sluiten bij het genocide plegende IS(IS)?
Het kabinet wendt alle beschikbare middelen aan om een uitreis met als doel aansluiting te vinden bij IS(IS) te belemmeren. De dreiging die voor Nederland uitgaat van IS(IS) vraagt om een krachtige aanpak. Momenteel vindt er een intensieve informatie-uitwisseling en samenwerking plaats tussen internationale en nationale partners waarbij reisbewegingen, contacten en andere relevante zaken worden gedeeld. Daarnaast worden uitreizen ontmoedigd en belemmerd middels SIS-signalering, het bevriezen van tegoeden en het signaleren van paspoorten. Bij de aanpak om een uitreis te voorkomen wordt samengewerkt met eerstelijns professionals in velerlei disciplines en het brede maatschappelijk middenveld.
Het kabinet heeft uw Kamer inmiddels het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme toegestuurd, waarin maatregelen zijn opgenomen die het kabinet neemt om de jihadistische beweging in Nederland en uitreis te bestrijden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Veiligheid en Justitie al vele malen zijn grote zorgen heeft uitgesproken over het feit dat jongeren afreizen naar Syrië en dat hij in mei 2013 zou gaan onderzoeken of de Nederlandse nationaliteit ingetrokken kon worden voor een jihadreis?
Ja.
Hoeveel mensen met een Nederlandse paspoort hebben zich naar schatting van de Nederlandse veiligheidsdiensten aangesloten bij IS(IS), voor mei 2013 en daarna?
Het is bekend dat circa 130 Nederlanders zijn uitgereisd om deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië en Irak. Een aantal hiervan heeft zich aangesloten bij IS(IS). Verder kan het kabinet hierover in het openbaar geen uitspraken doen.
Bent u bereid het wetsvoorstel – dat op 11 juli 2014 is goedgekeurd door de rijksministerraad3 – waarin onder meer is opgenomen dat deelname aan een terroristisch trainingskamp verlies van dubbele nationaliteit betekent, voor het eind van het zomerreces aan de Kamer te sturen, inclusief een spoedadvies van de Raad van State, een repliek en mogelijk een nota van wijziging die ook het voornemen voor een jihadreis strafbaar stelt?
Het wetsvoorstel zal dezer dagen bij de Kamer worden ingediend.
Welke maatregelen kunt en zult u nemen om ervoor te zorgen dat het (bijna) onmogelijk wordt voor iemand met een Nederlands paspoort om zich aan te sluiten bij IS(IS)?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u intern of extern juridisch advies gevraagd over de gevolgen van de uitspraken die u gedaan heeft, zoals vermeld in de eerste vraag? Zo ja, bij wie en kunt u dat advies openbaar maken?
Over deze kwestie heeft het Kabinet verschillende malen intern juridisch advies ontvangen. Dat advies is meegenomen in de beantwoording van de verschillende vragen van uw Kamer. Het kabinet verwijst in dat verband naar de beantwoording van de Kamervragen over IS(IS) en de situatie in Irak van 11 augustus 2014 en naar de Kamerstukken 23 432, nr. 389 en 21 501-02, nr. 1410.
Bent u bereid de extern volkenrechtelijk adviseur te vragen een spoedadvies uit te brengen over de consequenties van de uitspraak «Het kabinet is van mening dat IS(IS) vermoedelijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdaden tegen de menselijkheid», de verplichtingen die daaruit voorvloeien voor Nederland en dat advies openbaar te maken?
Ja. De externe volkenrechtelijk adviseur is om advies gevraagd.
Kunt u deze vragen voor het eind van het zomerreces beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De zorgen van de gemeente Raalte over de beperkte dekking van het C2000-netwerk |
|
Peter Oskam (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de gemeente Raalte over de beperkte dekking van het C2000-netwerk?1
Ja.
Klopt het dat er rondom Heeten sprake is van een witte vlek waar de dekking van het netwerk ontbreekt? Kunt u aangeven wat hiervan concreet de consequenties zijn voor de communicatie tussen de hulpdiensten (politie, brandweer en ambulance) in geval van een calamiteit in het gebied?
De mate van dekking voor C2000 is geen statisch gegeven. Zo worden er door de hulpdiensten nog jaarlijks enkele witte vlekken van (zeer) beperkte omvang gemeld. Door de bouw van woonwijken, industriegebieden en flatgebouwen kunnen ook nieuwe dekkingsproblemen ontstaan. Op dit moment zijn er 24 openstaande dekkingsproblemen, waaronder Heeten. Acht dekkingsproblemen zijn in behandeling.
De prioriteit voor het wegwerken van dekkingsproblemen wordt bepaald door jaarlijks een ordening naar urgentie aan te brengen aan de hand van twee met de hulpdiensten overeengekomen, criteria: het aantal geregistreerde incidenten in het betreffende gebied over het afgelopen jaar en de aanwezigheid van risico-objecten zoals opgenomen in de provinciale risicokaarten. Jaarlijks worden de acht meest urgente dekkingsproblemen opgelost door het bijplaatsen van extra antennemasten.
De oorspronkelijke doelstelling, zoals afgesproken bij de start van C2000, was om in Nederland een dekkingsgraad van 95% te realiseren. Op dit moment is de dekkingsgraad voor C2000 97,7%. Dit percentage neemt geleidelijk toe naarmate er meer antennemasten worden bijgeplaatst.
In de gebieden waar tijdelijke dekkingsproblemen aan de orde zijn kunnen hulpverleners ter plaatse met elkaar communiceren door middel van rechtstreeks « portofoon – portofoonverkeer» waarbij geen gebruik wordt gemaakt van het C2000-netwerk. Voor de communicatie met de meldkamer kan gebruik worden gemaakt van mobiele telefonie.
Kunt u aangeven hoeveel witte vlekken het netwerk C2000 op dit moment over het hele land nog kent? Is het uw voornemen om te komen tot een volledige dekking? Zo ja, in welk tempo worden de dekkingsproblemen weggewerkt en hoe worden daarbij de prioriteiten bepaald?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de gemeente Raalte over het dekkingsprobleem van het C2000-netwerk bij Heeten? Bent u bereid om het probleem aan te pakken? Zo ja, wanneer?
Ik deel de zorg van de gemeente Raalte. Op basis van mijn huidige inzichten voorzie ik dat het probleem in Heeten in 2015 kan worden opgelost. Aan de hand van het geactualiseerde overzicht van openstaande dekkingsproblemen kan ik hierover in januari 2015 een definitieve beslissing nemen.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Michiel van Nispen , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ja.
Kunt u in aanvulling hierop reageren op de noodkreet van de praktijk over de kwaliteit van lijkschouwing?2
Er bestaat in het kader van het kwaliteitsbeleid betreffende het medisch handelen een richtlijn lijkschouw, die is opgesteld door de Vakgroep Forensische geneeskunde van GGD NL, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Een lijkschouw is een vorm van «maatwerk». Wanneer het feitelijk handelen afwijkt van de handelingsinstructies van de bedoelde richtlijn dient degene die afwijkt van de richtlijn, de gevolgde werkwijze en de motivatie voor het afwijken registreert. Er is ook ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. In deze gevallen zullen de afwijkende afspraken, als aanvulling op de standaard-richtlijnen, in de uitvoeringsorganisatie moeten worden vastgelegd. Het registeren van afwijkingen is een vereiste in het kader van de HKZ-certificatie (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector).
Erkent u dat er niet alleen sprake is van een Amsterdams probleem, maar van een landelijk probleem, aangezien het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), de Vakgroep Forensische Geneeskunde en de Gezondheidsraad in adviezen letterlijk stellen dat vervolgopleidingen ontoereikend zijn en dit niet alleen gevolgen heeft voor de kwaliteit maar ook voor de kwantiteit? Zo ja, kunt u hierop aanvullend op uw eerdere antwoorden reageren?3 Zo nee, waarom niet?
Sinds de wijziging in de Wet op de lijkbezorging van januari 2010 mogen uitsluitend artsen die adequaat geschoold zijn en ingeschreven in een register, benoemd worden tot gemeentelijk lijkschouwer. Tot januari 2013 gold een overgangsregeling. Tot dat moment konden (forensisch) artsen die niet waren ingeschreven in een register benoemd zijn als gemeentelijk lijkschouwer. Nu deze overgangsperiode is verstreken, worden de forensisch artsen die ingeschreven staan in het register van het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) bekwaam geacht en wordt de kwaliteit voldoende geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Indien de FMG van mening is dat de huidige eisen onvoldoende zijn, kan de FMG zelf de eisen tot registratie verhogen en daarmee de kwaliteit van de beroepsgroep naar een nog hoger niveau tillen. Ik zag en zie daarom geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt uw interpretatie van het rapport van de Gezondheidsraad, namelijk dat de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep gecompenseerd zal kunnen worden, zich tot de conclusie van de Gezondheidsraad dat «de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep deels gecompenseerd zal kunnen worden» maar «de instroom een punt van zorg blijft» en «het te verwachten tekort een ernstige bedreiging inhoudt voor de forensisch-medische beroepsuitoefening»?4 Waarom lopen uw conclusie en die van de Gezondheidsraad zo uiteen?
Klopt het dat inmiddels zowel het FMG als het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) deskundige forensische artsen registreren? Hoe verhouden de inschrijvingseisen zich tot elkaar en welke voorwaarden hanteren beide? Waarom is inschrijving in het FMG blijkbaar niet voldoende?
Het FMG-register is een register van artsen in de forensische geneeskunde. Uitsluitend artsen die als forensisch arts in dit register zijn ingeschreven, kunnen worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer. Het NRGD-register heeft ten doel de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die voldoen aan de door het College gestelde kwaliteitseisen, te bevorderen. In het NRGD-register worden aan de geregistreerde deskundigen op het gebied van de forensische pathologie nadere eisen gesteld met betrekking tot onder meer de kennis van het strafrecht en de rol van de deskundige daarin; de onderzoekvaardigheden en het vermogen om onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer op te treden. De functies van de twee registers zijn zodoende verschillend. Waar het register bij het FMG ziet op de kwaliteit van de beroepsbeoefenaar als zodanig, heeft het NRGD tot doel de kwaliteit van deskundigen in strafzaken te borgen.
Klopt het dat u de opleiding tot forensisch arts niet wil financieren omdat hiervoor geen wettelijke basis is en omdat volgens u een register het bewijs is dat er voldoende kwaliteit aanwezig is?5
Gezien de kwaliteitsborging via de registers en de jaarlijkse instroom in de basisopleiding tot forensisch arts zie ik vooralsnog geen aanleiding om overheidsfinanciering te overwegen.
Deelt u de mening dat het bestaan van een register niet direct betekent dat het niveau van de opleiding op peil is? Zo ja, kunt u dit dan uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bestaan van een register houdt in dat er over inhoud, duur en niveau van de gevolgde opleiding openbare afspraken zijn gemaakt waaraan de opleiding worden getoetst.
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) respectievelijk het College Geneeskundige Specialismen (CGS) bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft de kwaliteitseisen vastgesteld voor de opleiding tot forensisch arts FMG, respectievelijk de opleiding tot forensisch arts KNMG. Het register van het FMG bevat de forensisch artsen, die de 1-jarige basisopleiding tot forensisch geneeskundige hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts FMG. Het register van de KNMG bevat de artsen die de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts KNMG.
Daarmee leveren de registers een waarborg voor de kwaliteit van (de opleiding van) deze groepen forensisch artsen.
Kunt u alsnog uitgebreid reageren op de aanbeveling van de Gezondheidsraad om de vervolgopleiding forensische geneeskunde op dezelfde manier te financieren als andere medische vakgebieden en een leerstoel in te stellen met een bijbehorende onderzoeksgroep?6 Indien hier een wettelijke grondslag voor nodig is, bent u dan bereid om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS, opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval. Gelet op het voorgaande, meen ik dat hiervoor thans onvoldoende aanleiding bestaat.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat het voor de hand zou liggen als de kosten van de financiering voor rekening komt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, omdat forensisch artsen werken ten behoeve van de veiligheid en rechtspraak?7 Zo ja, waarom slaat u deze aanbeveling in de wind? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken Ministeries hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde. Dat laat onverlet dat de ontwikkelingen worden gevolgd. Dit is ook in lijn met de toezegging die gedaan is tijdens het Algemeen Overleg Wet op de lijkbezorging. Tijdens dit AO is met uw Kamer over de kwaliteit van de lijkschouw gesproken. Recente signalen vanuit het veld en uw Kamer zijn aanleiding om na te gaan of de kwaliteit van de lijkschouw dient te worden aangescherpt. U wordt over de uitwerking van deze toezegging medio 2015 nader geïnformeerd.
De gang van zaken bij het flitsfaillissement van Estro |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de het artikel over het faillissement van Estro en de doorstart van Smallsteps en de beschreven gang van zaken?1
Bij brief van 4 september jl. heb ik, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door de leden Pieter Heerma en Oskam van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903). Deze leden vroegen mij eveneens om mijn reactie op de gang van zaken bij de doorstart van Estro. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn beantwoording daarvan.2
Deelt u de mening dat het vreemd is als een bestuursvoorzitter en een financieel directeur op het moment dat al wordt gesproken over een faillissement nog een forse bonus krijgen uitgekeerd? Welke mogelijkheden hebben schuldeisers die nu gedupeerd zijn door het faillissement om aanspraak te maken op dit (bonus)geld? Kan dit bijvoorbeeld worden teruggevorderd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals ik uw Kamer in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Heerma en Oskam (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903) heb meegedeeld is het als Minister van Veiligheid en Justitie niet aan mij om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. De beantwoording van het eerste onderdeel van deze vraag is aan de curator in het faillissement van crèchebedrijf Estro. Het is aan hem om te onderzoeken of er inderdaad kort voor het faillissement bonussen zijn uitgekeerd en te beoordelen of dit al dan niet op oneigenlijke gronden is gebeurd.
Wat betreft de mogelijkheden om bonusgelden terug te vorderen kan ik u in algemene zin het volgende meedelen.
De curator van een besloten vennootschap kan een bonus op basis van artikel 6:203 lid 1 BW als onverschuldigd betaald terugvorderen als hij meent dat deze op onjuiste gronden is uitgekeerd. Voor naamloze vennootschappen is dat sinds 1 januari 2014 geregeld in artikel 2:135 lid 8 BW.3 Met betrekking tot het terugvorderen van een reeds uitbetaalde beloning op basis van artikel 6:203 lid 1 BW is van belang dat degene die een ander zonder rechtsgrond een geldsom heeft betaald, gerechtigd is dit bedrag van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Een voorbeeld hiervan biedt de uitspraak van Rechtbank Utrecht van 21 mei 2008 (233595/Ha Za 07–1308) waarin een intermediair op basis van een agentuurovereenkomst recht had op een bonus indien hij meer omzet maakte dan 700.000 euro. Hem was de bonus vooruitbetaald. Toen bleek dat hij de omzetgrens niet had bereikt, moest hij de bonus terugbetalen. Indien het gaat om het opzettelijk in strijd met de wet verstrekken van onjuiste gegevens, dus om leugen en bedrog, geeft artikel 2:9 BW de vennootschap – en ook de curator namens de vennootschap – die als gevolg van onbehoorlijk bestuur schade lijdt, de mogelijkheid de bestuurder aan te spreken tot vergoeding van die schade. De bestuurder is gehouden tot vergoeding van de schade indien hem een ernstig verwijt treft. Indien sprake is van leugens en bedrog, zal daarvan in de regel sprake zijn. Of daadwerkelijk sprake is van een ernstig verwijt moet door de rechter worden vastgesteld.4
De uitkering van een eventuele bonus zou voorts wellicht ook aangemerkt kunnen worden als een «faillissementspauliana». In artikel 42 van de Faillissementswet (Fw) is – kort gezegd – bepaald dat dit het geval is wanneer:
Mocht de uitkering van de bonus inderdaad te kwalificeren zijn als een «faillissementspauliana», dan kan de curator van Estro – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – de rechtshandeling op basis waarvan de uitkering van de bonus plaatsvond vernietigen en het bedrag van de bonus terugvorderen.
Bent u bereid om voor de behandeling van de in voorbereiding zijnde wetsvoorstellen, die het zogenaamde flitsfaillissement een duidelijk wettelijk kader geven, de Kamer uitgebreid te informeren over de gang van zaken rond Estro?
Het kabinet is daartoe uiteraard bereid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij brief van 9 juli jl. aangekondigd dat hij uw Kamer op de hoogte zal houden van de uitkomsten van het onderzoek door de curator naar de oorzaken van het Estro faillissement.5 Van mijn kant zal ik u verder vanzelfsprekend in het kader van het programma «herijking van het faillissementsrecht» periodiek blijven informeren over relevante praktijkontwikkelingen.
Deelt u de mening dat de gang van zaken zeker op een aantal punten onwenselijk is geweest en dat wetgeving excessen, zoals het duidelijk onverantwoordelijke gedrag van de heer Bienfait, in de toekomst zal moeten voorkomen? Welke waarborgen heeft u voor ogen om misbruik van flitsfaillisementen onmogelijk te maken?
Zoals ik al aangaf is het niet aan mij, maar aan de curator en de rechter, om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Wel kan ik u in algemene zin meedelen dat er binnen de fraudepijler onder het programma «herijking van het faillissementsrecht» wordt gewerkt aan verschillende maatregelen om de bestrijding van faillissementsfraude te verbeteren.
Zo zal er een nieuwe wettelijke regeling betreffende het civielrechtelijk bestuursverbod worden geïntroduceerd.6 In de toekomst zal bijvoorbeeld doelbewust «paulianeus handelen» door bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de onderneming in de aanloop naar een faillissement kunnen uitmonden in de oplegging van een civielrechtelijk bestuursverbod. De wet zal er in voorzien dat opgelegde bestuursverboden bij het Handelsregister zullen worden geregistreerd. Bijgevolg wordt de betrokken bestuurder als zodanig uitgeschreven en wordt tevens gewaarborgd dat hij voor de duur van het bestuursverbod – die kan oplopen tot vijf jaar – noch bestuurder noch commissaris bij een andere vennootschap kan worden. Daarmee wordt voorkomen dat hij opnieuw als bestuurder van een onderneming derden kan benadelen. Dat geldt uiteraard ook in doorstartsituaties.
Voorts worden de faillissementsdelicten in het Wetboek van Strafrecht gemoderniseerd. Doel daarbij is de effectiviteit en de bruikbaarheid van het strafrechtelijk faillissementsrecht te verbeteren.7
Verder zullen in het aangekondigde wetsvoorstel tot versterking van de positie van de curator maatregelen worden opgenomen die curatoren zullen stimuleren om bij hun onderzoek naar de oorzaken van het faillissement meer nog dan nu het geval is aandacht te besteden aan mogelijke signalen van fraude en om, wanneer deze signalen aanwezig blijken te zijn, deze te melden. Daarbij is de gedachte dat de curator de eerste is om mogelijke fraudesignalen op te pikken. Het gaat dan niet aan die wetenschap onbenut te laten.8
De vrije advocaatkeuze |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het arrest van de Hoge Raad waaruit volgt dat het recht op vrije keuze van een rechtshulpverlener niet afhankelijk mag zijn van een besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar dat de zaak door een externe rechtshulpverlener zal worden behandeld?1
De Hoge Raad heeft in zijn tussenarrest van 28 september 20122 vragen van uitleg gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof van Justitie). Vervolgens heeft de Hoge Raad arrest gewezen op 21 februari 2014 op basis van de antwoorden van het Hof van Justitie3 over de uitleg van artikel 4, eerste lid, sub a, van de richtlijn rechtsbijstandverzekering (87/344/EEG), verder: de richtlijn rechtsbijstandverzekering. De Hoge Raad concludeert daarbij dat iemand met een rechtsbijstandverzekering in natura recht heeft op vrije keuze van een rechtsbijstandverlener en dat dit recht niet afhankelijk is van een besluit van de rechtsbijstandsverzekeraar over de noodzaak om externe rechtsbijstand in te schakelen. Dit geldt zowel voor rechtszaken waarbij verplichte procesvertegenwoordiging is voorgeschreven als voor rechtszaken waarbij dat niet het geval is. Deze ontwikkeling is gunstig voor een verzekerde, die zich daardoor in voorkomende gevallen kan laten bijstaan door een advocaat van zijn keuze. Deze ontwikkeling kan overigens tot gevolg hebben dat de kosten voor dergelijke rechtsbijstand stijgen.
Kunt u toelichten welke acties door u en verzekeraars zijn ondernomen naar aanleiding van deze uitspraak?
Na de uitspraak van het Hof van Justitie is er contact geweest tussen de ministeries van Veiligheid en Justitie en Financiën en het Verbond van Verzekeraars (verder: het verbond). Het verbond heeft gemeld dat rechtsbijstandsverzekeraars en het verbond verzekerden middels informatie op de eigen websites hebben geïnformeerd. Daarnaast hebben rechtsbijstandsverzekeraars hun werkprocessen zo aangepast dat verzekerden, op het moment dat daar recht op gaat bestaan, door de medewerker of rechtshulpverlener van de rechtsbijstandsverzekeraar worden geattendeerd op de vrije keuze. Ook zijn en worden aanpassingen doorgevoerd in de polisvoorwaarden daar waar verzekeraars dit nodig achten.
Verder is met het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met het oog op een wenselijke aanpassing van de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin de rechtsbijstandverzekeringen zijn geregeld.
Bij welke gerechtelijke en administratieve procedures moet volgens het Hof van Justitie aan de verzekerde de mogelijkheid worden geboden om zelf zijn advocaat of elke andere persoon met de juiste kwalificaties te kiezen?2 Betreft het hier bijvoorbeeld ook de bezwaarfase in het bestuursrecht of een voeging in een strafzaak? Kunt u hier duidelijkheid over geven en uw antwoord toelichten?
In rechtsoverweging 22 van het Hof van Justitie hanteert het Hof de begrippen «gerechtelijke of administratieve procedures». Artikel 4 van de richtlijn rechtsbijstandverzekering geeft geen nadere duiding van deze begrippen. Het oordeel daarover is aan de rechter. In een tussenvonnis van de Amsterdamse voorzieningenrechter is recent aan de Hoge Raad de prejudiciële vraag gesteld wat wordt verstaan onder een gerechtelijke of administratieve procedure als bedoeld in artikel 4:67 van de Wet op het financieel toezicht5. Voorts vraagt de voorzieningenrechter aan de Hoge Raad of de procedure bij het UWV op grond van artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 valt onder een gerechtelijke of administratieve procedure. De Hoge Raad heeft deze prejudiciële vraag nog niet beantwoord.
Zijn inmiddels alle polisvoorwaarden van Nederlandse rechtsbijstandsverzekeraars aangepast naar aanleiding van betreffende uitspraak? Zo nee, waarom niet en op welke termijn gaat dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn of worden het beleid danwel de polisvoorwaarden aangepast en hebben deze aanpassingen effect of al effect gehad op de hoogte van de premies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de verduidelijking van de regels voor vrije advocaatkeuze kunnen verzekerden in meer gevallen zelf een veelal duurdere externe rechtshulpverlener kiezen. Het verbond verwacht dat dit de kosten voor de rechtsbijstandsverzekeraar zal verhogen, wat ertoe kan leiden dat verzekeraars ervoor kiezen de premie te verhogen. Het is bij het verbond niet bekend of dit al is gebeurd. Overigens kent de schadeverzekeringsmarkt als geheel een zekere verzadiging, met relatief geringe groei. Dit maakt dat de concurrentie tussen verzekeraars groot is en vooral op premie plaatsvindt. Een verzekeraar die zijn premies sterk verhoogt, loopt het gevaar zichzelf uit de markt te prijzen.
Het verbond heeft verder gemeld dat een aantal verzekeraars de bestaande maximumvergoeding naar beneden heeft bijgesteld als verzekerden ervoor kiezen zich te laten bijstaan door een zelf gekozen rechtsbijstandverlener voor het voeren van een gerechtelijke of administratieve procedure. Andere verzekeraars beraden zich nog en bezien hoe vaak verzekerden zich wensen te laten bijstaan door een zelf gekozen externe rechtshulpverlener daar waar de rechtsbijstandsverzekeraar ook zelf de hulp zou kunnen bieden. Op basis van deze ervaringen kunnen zij al dan niet besluiten tot het aanpassen van de premies, het opnemen van een eigen bijdrage, of het invoeren c.q. aanpassen van een kostenmaximum.
In hoeverre worden verzekerden gewezen op de mogelijkheid om te kiezen voor een eigen advocaat als er sprake is van een gerechtelijke danwel administratieve procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Welke beperkingen worden door de verschillende rechtsbijstandsverzekeraars gesteld aan de vrije advocaatkeuze? Hoe is daarbij invulling gegeven aan het oordeel van het Europees Hof van Justitie dat het voor een verzekerde door de beperking van de vergoeding van de advocaatkosten niet onmogelijk mag worden gemaakt om een redelijke keuze te maken wat vertegenwoordiger betreft?3
In de uitspraak van het Hof van Justitie van 7 november 2013 over de vrije advocaatkeuze staat dat verzekeraars ervoor mogen kiezen de advocaatkosten, of de kosten voor een andere zelf gekozen rechtshulpverlener, te vergoeden tot een bepaald maximum. Het Hof van Justitie heeft daarbij bepaald dat de maximale vergoedingen redelijk moeten zijn; ze mogen niet tot gevolg hebben dat de verzekerde feitelijk geen keuze heeft. Dit betekent dat de verzekerde moet kunnen kiezen uit het in Nederland beschikbare aanbod van (bevoegde) deskundigen/juristen, waaronder ook de deskundigen van de rechtsbijstandsverzekeraar.
Wat zijn de consequenties voor de toegankelijkheid van het recht voor midden- en lagere inkomens die geen recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand en niet in staat zijn om een commercieel advocatentarief te kunnen betalen, door eventuele gestelde beperkingen aan de vrije advocaatkeuze?
Als deze groep een rechtsbijstandsverzekering heeft of neemt, gelden de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde consequenties ook voor hen. Er mogen voor hen niet meer of andere beperkingen aan (de vergoedingen voor) een zelf gekozen rechtshulpverlener worden gesteld dan het Hof van Justitie redelijk acht (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7).
Wat zijn de consequenties voor de gefinancierde rechtsbijstand en de voorgenomen bezuinigingen daarop?
Dergelijke consequenties zijn er niet.
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer rechtsbijstandsverzekeraars de vrije advocaatkeuze frustreren?4
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 is het verzekeraars toegestaan om beperkingen aan te brengen in de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, mits in de praktijk een redelijke keuze blijft bestaan voor de verzekerde ten aanzien van de vertegenwoordiging. Het recht op vrije advocaatkeuze blijft daarmee bestaan.
In hoeverre mag een verzekerde zelf een advocaat in de arm nemen als een rechtsbijstandsverzekeraar niet adequaat genoeg reageert op een rechtsbijstandsverzoek?
Het verbond heeft mij gemeld dat alle verzekeraars een interne klachtenprocedure hebben voor de situatie dat een verzekerde niet tevreden is over de behandeling van een geschil. Daarna bieden verzekeraars (voor particulieren) een externe klachtprocedure bij het Kifid (het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) aan. Het Kifid doet uitspraak in de vorm van bindend advies.
Verder kent elke rechtsbijstandverzekering op grond van de richtlijn rechtsbijstandverzekering, en de Nederlandse vertaling daarvan in de Wft, een geschillenregeling (second opinion) als er sprake is van een inhoudelijk verschil van mening over de behandeling van de zaak. Als de verzekerde het niet eens is met de voorgestelde aanpak van de rechtsbijstandsverzekeraar, dan kan hij aanspraak maken op deze regeling. Een onafhankelijke derde beoordeelt de zaak dan en geeft een voor de verzekeraar bindend advies.
Beide voorzieningen kunnen als uitkomst hebben dat de verzekerde alsnog beroep kan doen op de vrije advocaatkeuze nadat hij daar eerder niet voor had gekozen.
Klopt het dat Spaanse rechtsbijstandsverzekeraars ook de mogelijkheid hebben om rechtsbijstand in natura te verlenen? Op welke wijze geven zij uitvoering aan de vrije advocaatkeuze en welke beperkingen stellen zij aan het vergoeden van advocaatkosten?
De richtlijn rechtsbijstandverzekering geldt voor alle lidstaten. In artikel 3 van deze richtlijn wordt lidstaten de optie gegeven rechtsbijstandverzekering in natura toe te staan. Dit geldt dus ook voor Spanje. Mij is niet bekend of Spanje hiervan gebruik heeft gemaakt. Indien dit het geval is, geldt de uitspraak van het Hof van Justitie over de vrije advocatenkeuze ook voor Spaanse rechtsbijstandsverzekeraars.
Heeft deze uitspraak alleen gevolgen voor rechtsbijstandsverzekeraars of zijn er meerdere verzekeraars die genoodzaakt zijn om hun polisvoorwaarden aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten en daar eventueel bij aangeven wat daarin de stand van zaken is?
De reikwijdte van het arrest en de daarop gebaseerde uitspraak van de Hoge Raad is beperkt tot schadeverzekeraars die rechtsbijstand verzorgen in de vorm zoals bedoeld in de uitspraak en een uitleg hanteren die niet in overeenstemming is met de uitleg van het Hof van Justitie.
Is er reeds overleg geweest met onder andere de Bond van Verzekeraars naar aanleiding van voornoemd arrest van de Hoge Raad? Zo ja, bent u bereid om de Tweede Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoorden hiervoor.
Het bericht dat jonge criminelen in jeugdgevangenissen vaak niet worden behandeld |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichtgeving dat de begeleiding in jeugdgevangenissen faalt?1
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling van jongeren. Feit is dat in de JJI’s de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland verblijft. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Jongeren die zware strafbare feiten hebben gepleegd. Veelal is er sprake van verwaarlozing, mishandeling, alcohol en/of drugsgebruik in de sociale omgeving van deze jongeren. Daarnaast heeft het merendeel van de JJI populatie verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychiatrische problematiek en weinig sociale vaardigheden. Dit alles bij elkaar maakt dat de begeleiding van deze groep jongeren een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om het ziekteverzuim terug te dringen? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus nu meer ligt op preventief handelen. Niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of je dat kunt voorkomen door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen.
Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming. Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de 4 maandelijkse P&C gesprekken met alle inrichtingen de aanpak van het ziekteverzuim een belangrijk aandachtspunt. Juist in een periode van bezuinigingen is het van belang om een gezonde en veilige werkplek voor eenieder te behouden.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om te zorgen dat de behandeling en begeleiding voldoet? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
Zoals bekend zijn er in de afgelopen jaren talrijke maatregelen genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Ik noem hierbij de verkleining van de groepen (voor kortverblijvers van 12 naar 10 jongeren en voor langverblijvers van 10 naar 8 jongeren), de hogere eisen die worden gesteld aan de opleiding van de pedagogisch medewerkers, de invoering van de basismethodiek YOUTURN en de hantering van door de Erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie erkende gedragsinterventies voor jongeren. Op 8 mei jl.2 heb ik u geïnformeerd over het lopende onderzoekstraject gericht op het verder verbeteren van het leef- leer en werkklimaat in de JJI’s. Het leefklimaat is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van behandeling in een JJI.
Zorg en kwaliteit staan en blijven, ook in deze tijd van krimp, hoog in het vaandel staan. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u toelichten hoe het dagprogramma eruit ziet voor deze jongeren?
Het dagprogramma is gebaseerd op de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Hierin staat benoemd dat de jongere recht heeft op minimaal 77 uur per week buiten zijn kamer. Het merendeel van de dag brengt de jongere door op de groep met de andere jongeren en op school.
In de praktijk begint de dag op de groep, waarna de jongere vervolgens naar school gaat. In de middag wordt het onderwijs voortgezet. Daarnaast is er ruimte voor andere zaken als behandeling (gedragsinterventies en/of individuele gesprekken) zoals recreatie, sport enz.
Welke wijzigingen hebben er de afgelopen jaren danwel weken plaatsgevonden in het dagprogramma? Wat zijn doorgaans de redenen om af te wijken van eerder vastgestelde dagprogramma’s?
Er hebben zich geen wijzigingen in het dagprogramma voorgedaan. Het is incidenteel mogelijk dat het dagprogramma niet integraal kan worden ingevuld. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het feit dat de jongere een reprimande heeft gekregen naar aanleiding van een incident dat zich heeft voorgedaan of door ziekteverzuim (zie verder vraag 6).
Welke effecten heeft ziekteverzuim op de invulling van het dagprogramma?
Over het algemeen heeft het ziekteverzuim geen effect op het dagprogramma. Er wordt alles aan gedaan om het dagprogramma door te laten gaan, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van inhuur van personeel.
In hoeverre zal het sluiten van het aantal jeugdgevangenissen en het daarbij behorende ontslag van personeel direct effect hebben op het ziekteverzuim, de begeleiding en behandeling?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Het ziekteverzuim in 2012 en 2013 is gestegen t.a.v. 2011. In 2014 zitten de JJI’s weer rond het ziektepercentage van 2011, te weten 7,8%. Niet bekend is of dit direct te relateren is aan de krimpende sector. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de reductie in JJI capaciteit de afgelopen jaren niet tot kwaliteitsverlies geleid bij de JJI’s die bezocht zijn.
Bent u bereid om de jaarverslagen van de justitiële jeugdinrichtingen met uw reactie aan de Kamer te doen toekomen?
De jaarverslagen van de JJI’s zijn openbaar. De jaarverslagen van de particuliere JJI’s staan op de sites van de desbetreffende instellingen. De jaarverslagen van de rijks JJI’s worden verwerkt in het jaarverslag van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De rapportages worden door de sectordirectie van DJI met de directeuren van de inrichtingen besproken. Mocht er sprake zijn van ingrijpende maatregelen dan wordt uw Kamer hierover vanzelfsprekend geïnformeerd. Tevens is in de schriftelijke jaarverantwoording van het ministerie een afzonderlijk deel voor DJI opgenomen.