Het bericht ‘Rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «rijksoverheid.nl was dupe van DDoS-aanval»?1
Ja.
Klopt het bericht dat rijksoverheid.nl en diverse andere websites plat werden gelegd door een DDoS-aanval? Is er meer bekend over de achtergrond van de aanval? Was er sprake van ingekochte «pesterij» om de sites plat te leggen of was dit een mogelijk rookgordijn om een hack of andere besmetting te verhullen?
Ja, dat bericht klopt. Eventuele motieven of achtergronden bij deze aanval zijn vooralsnog niet bekend. Het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangifte gedaan.
In hoeverre behoren de getroffen websites tot de vitale infrastructuur? Is het essentieel dat websites als rijksoverheid.nl ten alle tijden beschikbaar zijn voor publiek? Of is het platleggen van de websites «slechts» een hinderlijke overlast waar we eens in de zoveel tijd rekening mee moeten houden?
De getroffen websites maken geen deel uit van de vitale infrastructuur. Uiteraard zijn zij wel van groot belang voor het informeren van de burgers.
Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen. Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
In hoeverre zou het bieden van een back-up in geval van een cyberaanval soelaas kunnen bieden aan het publiek? Wat zouden de kosten zijn van zo’n back-up en acht de regering die kosten proportioneel?
Voor de getroffen sites bestaat een back-upvoorziening, die echter ook getroffen bleek. De leverancier zal een verbeterplan opstellen waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het NCSC nauw betrokken zijn. Onderdeel van dat plan zal zijn te regelen, dat deze back-up voorziening bij een DDoS aanval wel kan worden ingeschakeld.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Binnen hoeveel tijd kon de overheid de burger informeren over de problemen op de websites en zijn hiervoor alternatieve kanalen beschikbaar?
De rijksoverheid heeft per direct de telefonische (1400) en e-mail beantwoording van de dienst voor publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» ingezet om burgers te informeren over de storing. Daarnaast is ook het Twitterkanaal «Informatie rijksoverheid» gebruikt om de volgers te informeren.
Na het oplossen van de storing zijn alle vragen die bij het loket zijn binnengekomen alsnog per mail of telefoon beantwoord.
Het rapport met adviezen voor de aanpak van vogelgriep van de dierenbescherming |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Dierenbescherming «Diervriendelijker aanpak vogelgriep – Geef ze een griepprik en een betere uitloop» met adviezen voor de aanpak van vogelgriep?1
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel dat de Dierenbescherming geeft over de huidige aanpak van de vogelgriep?
Er is het afgelopen decennium veel vooruitgang geboekt met betrekking tot een maatschappelijk verantwoorde dierziektebestrijding, waaronder vogelgriep:
Op dit moment loopt een evaluatie van de bestrijding van de vogelgriepuitbraken van eind 2014, uitgevoerd door organisatie adviesbureau Berenschot. Voor de zomer zal ik u dit evaluatierapport met daarbij mijn reactie daarop toesturen.
Deelt u de mening van de Dierenbescherming dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn op het gebied van dierenwelzijn bij de aanpak van de vogelgriep?
Ik blijf streven naar verbeteringen op het gebied van dierenwelzijn tijdens een uitbraak van een dierziekte. Ik laat bijvoorbeeld onderzoek uitvoeren naar vogelgriepvaccins die niet per injectie maar met verstuivers kunnen worden toegediend. Met deze methode zou het op termijn mogelijk kunnen worden om grote aantallen dieren in korte tijd te vaccineren. Ook staat de acceptatie van vaccinatie in het internationale handel hoog op mijn agenda. Maar voor beide onderwerpen geldt dat er slechts langzaam vooruitgang wordt geboekt.
Bent u bereid de adviezen van de Dierenbescherming mee te nemen in een nieuw plan van aanpak van de vogelgriep? Zo ja, welke adviezen? Zo nee, waarom niet?
Samengevat zijn de voorstellen van de Dierenbescherming sympathiek, maar niet allemaal uitvoerbaar, zeker niet binnen de voorgestelde tijdslijn. Zo kan dit najaar niet worden gestart met vaccinatie van commercieel pluimvee omdat er geen goed werkend vaccins beschikbaar is. Daarbij zal het grootschalig preventief vaccineren van Nederlands pluimvee tegen vogelgriep leiden tot veel en langdurige exportbeperkingen.
Aan een aantal onderwerpen waar de Dierenbescherming over adviseert werk ik al:
Ten slotte stelt de Dierenbescherming voor om de structuur van de pluimveesector te wijzigen en uitloopbedrijven te weren uit waterrijke gebieden. In mijn Kamerbrief van 13 april 2015 over onderzoek vrije uitloop en laagpathogene vogelgriep heb ik u geïnformeerd over de relatie tussen het risico van vogelgriep en waterrijke gebieden. Ik zal hierover met de pluimveesector in gesprek gaan.
De mogelijke bewapening van Nederlandse onbemande vliegtuigen (drones) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat bij de VS is verzocht om een onderdeel aan te schaffen (Multi-Spectral Targeting Systems (MST)-B), waardoor de vier Amerikaanse Reapers die u wilt aanschaffen, bewapend kunnen worden?1
Zoals beschreven in de B-brief van 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16) wil Defensie een Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE-UAV) systeem aanschaffen. Defensie heeft de intentie een dergelijk systeem van «de plank» te kopen. De MQ-9 Reaper voldoet als enige aan de eisen in de behoeftestelling. Daarom heeft Defensie in de Verenigde Staten informatie gevraagd over vier Reaper toestellen en bijbehorende middelen in de standaard «van de plank» configuratie. In die configuratie beschikt een Reaper over een Multi-spectral Targeting System (MTS-B) dat voorziet in de vereiste daglicht- en infraroodcamera functionaliteit. Het MTS-B systeem kent daarnaast andere functies zoals afstandsmeting met behulp van laser of laseraanwijzing van objecten. Het feit dat de Reaper in een standaardconfiguratie beschikt over een MTS-B met alle daarin opgenomen functionaliteiten doet niet af aan het feit dat de Nederlandse behoefte geen betrekking heeft op een MALE-UAV als wapendrager. Mocht daaraan in de toekomst alsnog behoefte zijn, informeer ik u daarover.
Kan het (MTS)-B onderdeel gebruikt worden om raketten af te vuren? Zo ja, waarom wilt u dit aanschaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u niet voorziet dat de Nederlandse drones de komende 15 jaar bewapend zullen worden? Hoe rijmt u dat met bovenstaande?3
Bewapening van de MALE-UAV is momenteel niet aan de orde.
Klopt het dat Nederlandse militairen nog dit jaar in de VS gaan trainen in het gebruik van drones? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze militairen betrokken raken bij targeted killings door Amerikaanse drones?4
Met oog op de tijdige beschikbaarheid van de capaciteit, heeft Defensie bij de Amerikaanse overheid vier MQ-9 opleidingsplaatsen aangevraagd om kennis en expertise ten aanzien van het opereren met deze klasse onbemande vliegtuigen op te bouwen. Als die worden toegewezen, zullen twee piloten en twee sensor-operators de opleiding gaan volgen. Deze opleidingsplaatsen worden niet uit het projectbudget bekostigd. Het is uitgesloten dat deze militairen tijdens hun opleiding betrokken raken bij wapeninzet.
Valt de door u gewenste aanschaf van vier Reapers minstens 50 miljoen euro duurder uit? Wat is hiervan de oorzaak? Wat worden de totale kosten voor aanschaf?5
Defensie is nog in afwachting van Amerikaanse informatie over het product en de prijs. Ik verwacht dat Defensie die informatie binnen afzienbare tijd ontvangt, waarna die zal worden beoordeeld. Naar verwachting kan ik de Kamer in de loop van 2015 informeren over de gecombineerde C/D-fase. Verder verwijs ik u naar mijn reactie – die u gelijktijdig ontvangt – op het verzoek van de vaste commissie voor Defensie over hetzelfde onderwerp (ingezonden op 12 februari jl. met kenmerk 2015Z02322/2015D05276).
De manier waarop de politie omgaat met vermeend valse aangiftes van seksueel geweld |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Het slachtoffer van seksueel geweld verklaar(d)t»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over slachtoffers van seksueel misbruik?2
Ja.
Deelt u de conclusie in bovengenoemd artikel dat de drempel te hoog is tot het melden of aangifte doen van seksueel geweld jegens kinderen voor de slachtoffers en hun ouders op dit moment? Zo ja, werpt de kritische houding van de politie bij een melding een drempel op voor het doen van aangifte? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Slachtoffers van zedendelicten zijn kwetsbaar en het onderzoek in zedenmisdrijven, waaronder de bejegening van aangevers van zedenmisdrijven, vergt specifieke deskundigheid. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in juli en november 20143 toegelicht dat hij de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen onderschrijft om onnodige drempels bij het informatieve gesprek van de politie met (minderjarige) slachtoffers van zedendelicten zoveel mogelijk weg te nemen. Hij heeft daarbij ook gemeld dat de politie en het openbaar ministerie (OM) al bezig waren met het verbeteren van het informatieve gesprek.
Het is van belang om te realiseren dat in zedenzaken de dader in verreweg de meeste gevallen een bekende van het slachtoffer is, terwijl de ervaring leert dat slachtoffers het moeilijk vinden aangifte te doen tegen een bekende. Bovendien is in veel van deze zaken het resultaat van het onderzoek juist in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van de verklaringen van het slachtoffer, doordat technisch bewijs en/of indirecte getuigen vaak ontbreken. In het verleden hadden slachtoffers geregeld het gevoel dat zij door de politie voor het blok werden gezet om onmiddellijk te beslissen om aangifte te doen. Het voorgaande heeft ertoe geleid dat het informatieve gesprek is ingevoerd. Daarin wordt onder meer duidelijk gemaakt dat het gesprek het startsein kan zijn voor opsporing en vervolging en wat het slachtoffer te wachten staat als het strafrechtelijk traject in gang wordt gezet. Na het informatieve gesprek krijgt het slachtoffer in principe bedenktijd om te beslissen of hij/zij al dan niet aangifte wil doen.
Al in de fase van het informatieve gesprek moet de politie uitgaan van de onschuldpresumptie om te voorkomen dat een onschuldige wordt vervolgd. Een aangifte van een zedendelict kan immers voor een onterecht beschuldigde grote gevolgen hebben, zowel op emotioneel, relationeel, maatschappelijk als op economisch gebied.
De politie moet in het informatieve gesprek zodoende zorgen voor de balans tussen de wettelijk vereiste correcte bejegening van het slachtoffer, laagdrempeligheid, het objectief voorlichten van het slachtoffer, het verzamelen van aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek en het hanteren van de onschuldpresumptie jegens de mogelijke dader. Daarbij zijn zorgvuldigheid, controleerbaarheid en neutraliteit geboden. Het voorkomen van valse aangiften mag niet leiden tot een bejegening van het slachtoffer waarbij er op voorhand vanuit wordt gegaan dat de aangifte vals is. In de hiervoor genoemde brieven aan uw Kamer is aangegeven dat een zeker onbedoeld ontmoedigend effect van het informatieve gesprek nooit kan worden uitgesloten. Daarin wordt het slachtoffer immers geïnformeerd over stappen in het strafproces die moeilijk en zwaar kunnen zijn voor een slachtoffer. Onnodige drempels voor het doen van aangifte dienen echter te worden weggenomen. Tegen deze achtergrond werken de politie en het OM aan het optimaliseren van het informatieve gesprek.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het pas na lange tijd doen van een melding of van inconsistente verklaringen geen indicaties zijn voor het afleggen van een valse verklaring? Zo ja, deelt u de mening dat deze kenmerken niet gebruikt zouden mogen worden als een indicatie voor een valse verklaring? Zo nee, waarom niet?
De politie en het OM hebben mij meegedeeld dat er geen sprake van is dat de eventuele valsheid van een verklaring wordt vastgesteld op basis van (een lijst van) kenmerken. Een verklaring wordt beschouwd in relatie tot de resultaten van het rechercheonderzoek. Aanwijzingen, zoals inconsistentie in een verklaring, zijn relevant om te bepalen waarop het rechercheonderzoek gericht moet zijn. Door de resultaten van het rechercheonderzoek vervolgens in relatie tot de verklaring te bezien, kan blijken of er sprake is van een valse verklaring, bijvoorbeeld doordat opgevraagde camerabeelden van een openbare ruimte niet overeenkomen met de verklaring. Uit het voorgaande vloeit voort dat er in zijn algemeenheid niets te zeggen is over de betekenis van een lang na de pleegdatum afgelegde en/of inconsistente verklaring.
Gaat de politie uit van de door de onderzoekers genoemde misvattingen ten aanzien van kenmerken van valse verklaringen? Zo ja, betekent dit dat er ten onrechte verklaringen als vals worden aangemerkt en er daarom geen vervolging plaats vindt? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er in de aanwijzing opsporing en vervolging van het Openbaar Ministerie inzake seksueel geweld veel nadruk ligt op het voorkomen van valse aangiften? Zo ja, is er wellicht sprake van teveel nadruk en wat gaat u in dat geval doen om dat te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
In de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik wordt enerzijds aandacht besteed aan de omgang met het slachtoffer als getuige, en anderzijds wordt het belang omschreven dat professionals in het strafrechtelijk traject open blijven staan voor de mogelijkheid dat een verklaring of aangifte bewust of onbewust onjuist kan zijn. Ik ben van mening dat de aandachtsverdeling in balans is.
Deelt u de mening dat, zolang niet duidelijk is op grond van welke kenmerken valse aangiften kunnen worden getraceerd, er extra voorzichtigheid geboden is voordat een aangifte als vals wordt gekenmerkt? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er gedegen onderzoek nodig is welke kenmerken wel een indicatie kunnen zijn voor valse aangiften? Zo ja, op welke wijze gaat u dit onderzoek inrichten en wanneer kunnen de resultaten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen zie ik geen aanleiding om opdracht te geven tot het verrichten van een dergelijk onderzoek.
De bestedingen van de overheid aan onderzoek en innovatie |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Minder overheidsgeld voor onderzoek»?1
Ja.
Op basis van welke cijfers maakt het Rathenau Instituut deze inschatting? Komt u op basis van uw gegevens tot dezelfde berekening? Onderschrijft u de strekking van het bericht dat er de komende jaren minder geld gaat vanuit de overheid naar onderzoek en innovatie?
Het Rathenau Instituut heeft de voorpublicatie Totaaloverzicht Wetenschap en Innovatie (TWIN) 2013–2019 gemaakt op basis van de departementale begrotingen zoals die op Prinsjesdag 2014 aan het parlement zijn aangeboden. Later dit voorjaar verschijnt het definitieve TWIN dat het Rathenau Instituut naar de Tweede Kamer zal zenden. TWIN is een jaarlijks overzicht dat gebruikt wordt om de rijksmiddelen voor onderzoek en innovatie inzichtelijk te maken. Het beeld dat het TWIN schetst komt overeen met dat van voorgaande jaren; er is sprake van een daling van de publieke investeringen. Dit komt met name door eerdere taakstellingen. In historisch perspectief liggen de publieke investeringen nog op een relatief hoog niveau en komen deze in 2017 uit op het niveau van voor de crisis.
Op dit moment investeert het kabinet ongeveer € 6 miljard per jaar in onderzoek en innovatie. De omvang van de publiek uitgevoerde R&D ligt in Nederland boven het EU- en het OESO-gemiddelde (in 2013 was dit voor Nederland 0,84% van het BBP, het EU- en OESO-gemiddelde was 0,69%). Conform de afspraken uit het regeerakkoord en de begrotingsafspraken worden de uitgaven in onderzoek geïntensiveerd. Zo verhoogt het kabinet de structurele bijdrage (regeerakkoord) aan NWO van € 25 mln. in 2014, tot € 75 mln. in de achtereenvolgende jaren 2015, 2016 en 2017, en € 100 mln. vanaf 2018. Daarnaast is met de begrotingsafspraken 2014 met ingang van 2015 € 25 mln. beschikbaar gekomen voor de open competitie bij NWO.
Verder hebben de begrotingsafspraken 2014 van het kabinet met D66, ChristenUnie, SGP en de coalitiepartijen geleid tot een bedrag van € 50 mln. met ingang van 2015 voor matching van Europese subsidies, als hefboom op de stijgende Europese middelen in Horizon 2020.
Naast deze intensiveringen is de inzet van het kabinet er op gericht om meer private financiering uit te lokken door vermindering van specifieke subsidies, de inzet van fiscale instrumenten en een structurele financiering van het topsectorenbeleid in publiek-private programma’s en projecten. Nederland bevindt zich internationaal gezien in de voorhoede als het gaat om het aandeel van fiscale R&D-faciliteiten. Volgens cijfers van het CBS is er sprake van het aantrekken van de private investeringen (1,08% van het BBP in 2011, 1,14% in 2013).
Ook met de nationale wetenschapsagenda wil het kabinet meer private investeringen uitlokken doordat men gezamenlijk gaat programmeren op maatschappelijke uitdagingen en economische kansen. Dit zal tevens leiden tot sterkere benutting van ontwikkelde kennis.
Welke definitie voor innovatie wordt er gebruikt door het Rathenau Instituut? Hanteert u dezelfde definitie?
Het Rathenau Instituut, de rijksoverheid en het CBS verstaan onder innovatie het komen tot nieuwe of sterk verbeterde producten, processen of diensten en administratieve, organisatorische of marketinginnovatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 30 991, nr. 14).
Kunt u voortaan in de begroting een totaaloverzicht opnemen van de bestedingen die het Rijk doet aan onderzoek en innovatie?
Het kabinet hecht eraan dat het onafhankelijk instituut Rathenau een overzicht maakt dat inzicht biedt in de hoogte van de publieke middelen van het Rijk voor onderzoek en innovatie. Deze cijfers komen terecht in een onafhankelijke publicatie en niet in de begroting.
In het verleden ontving de Tweede Kamer verschillende overzichten met wisselende presentaties van cijfers over publieke investeringen in onderzoek en innovatie. Het kabinet heeft daarom in 2012 aangekondigd te streven naar integratie van deze overzichten in het toenmalige jaarlijkse overzicht Totale Onderzoek Financiering van het Rathenau Instituut (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 338, nr. 114). Dit streven leidde vorig jaar tot het eerste TWIN (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 29 338, nr. 135).
De herkomst-etikettering op vlees |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Europarlement een resolutie heeft aangenomen die aandringt op het verplichten van de herkomstetikettering van vlees in verwerkte producten?1 2
Ja.
Bent u bereid vervolgstappen te nemen naar aanleiding van de aanname van deze resolutie? Zo ja, welke vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
De Europese verordening over de verstrekking van voedselinformatie aan Consumenten ((EU 1169/2011) biedt de mogelijkheid om te komen tot de aanduiding van de herkomst van vlees als ingrediënt. De Verordening legt de bevoegdheid om voorstellen voor nadere regels te doen bij de Europese Commissie.
Het Europees parlement vraagt nu expliciet aan de Europese Commissie om deze voorstellen te doen. De Europese Commissie zal binnenkort aangeven hoe zij invulling geeft aan deze wens.
Op 21 maart 2014 heb ik u geïnformeerd over mijn standpunt in deze: ik sta positief tegenover het voorstel om herkomst- of oorsprongsetikettering voor «vlees als ingrediënt» te verplichten op het niveau van lidstaat of derde land. De lasten die dit met zich meebrengt voor het bedrijfsleven en de toezichthouder moeten wel proportioneel zijn. De wens van Europees parlement komt overeen met mijn standpunt.
Zodra dit onderwerp op de agenda staat bij de betreffende Raad in Brussel, zal bovengenoemd standpunt ingebracht worden.
Bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op verdere uitwerking van deze resolutie om te komen tot daadwerkelijke regelgeving? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid nu al aanpassingen in de Warenwet te plegen naar aanleiding van deze aangenomen resolutie, om daarmee in Nederland de herkomstetikettering van vlees op verwerkte producten te verplichten, aangezien een rapport van de Europese Commissie aantoont dat 90% van de ondervraagden deze etikettering graag wil? Zo ja, welke aanpassingen gaat u plegen, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zal niet vooruitlopen met aanpassingen in de Warenwet, omdat er sprake is van één EU-markt en er blijvend sprake moet zijn van een gelijk speelveld en dat deze maatregel geen concurrentieverstoring mag veroorzaken. Alleen met Europees vastgestelde regelgeving kan dit worden gerealiseerd.
De komst van een islamitische geweldsprediker naar Rijswijk |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze haatbaard komt naar Rijswijk»?1
Ja.
Klopt het dat «sjeik» Muhammad Hassan banden heeft met de extremistische moslimsbroederschap met zijn motto: «Allah is ons doel, de profeet onze leider, de koran onze wet, de jihad onze weg en sterven voor Allah onze grootste hoop»?
Mohammed Hassan is een salafistische (ultraconservatieve) prediker van Egyptische komaf. Het salafisme in Egypte is, in tegenstelling tot de organisatie van de Moslimbroederschap, niet hiërarchisch of gecentraliseerd. Salafistische geleerden als Mohammed Hassan hebben invloed gewonnen door hun preken op o.a. satelliettelevisie. Mohammed Hassan is geen lid van de Moslimbroederschap, maar dat betekent niet dat hij niet sympathiek staat tegenover de doelstellingen van die beweging. Hij hield zich tot 2011, net als veel andere salafistische predikers, afzijdig van de politiek.
In de periode na het aftreden van voormalig president van Egypte Mubarak hebben de salafisten zich nadrukkelijker geuit met betrekking tot de politieke koers van het land. Mohamed Hassan stond achter president Morsi en de implementatie van de nieuwe constitutie in 2012. Na de afzetting van president Morsi in 2013 en de massale vervolging van de Moslimbroederschap heeft Mohammed Hassan getracht te bemiddelen tussen de beweging en de nieuwe leiding van Egypte. Dit heeft echter geen doorbraak opgeleverd. Mohammed Hassan heeft zich vervolgens aan het nieuwe klimaat aangepast door zich terughoudend op te stellen. Dit is hem overigens op kritiek komen te staan van moslimbroeders en meer politiek radicale salafisten. Zij verwijten hem bijvoorbeeld het veroordelen van het geweld van ISIS in Syrië maar het «negeren» van de vervolging van zijn geloofsbroeders in eigen land. Er is kortom een band tussen Mohammed Hassan en de moslimbroederschap, maar die is niet eenduidig te duiden.
In hoeverre deelt u de visie dat predikers als Muhammad Hassan, die oproepen tot geweld tegen onder anderen afvalligen, een gevaar vormen voor de openbare veiligheid?
De stichting Rohamaa was voornemens om op 8 maart aanstaande een liefdadigheidsgala in Rijswijk te organiseren. Voor deze gelegenheid wilde de stichting diverse predikers uit het buitenland laten spreken. Over de sprekers van buiten de EU die door de stichting Rohamaa uitgenodigd waren, is veel maatschappelijke onrust ontstaan. De verdere voorbereidingen van de bijeenkomst in Rijswijk vonden plaats in een tijdsgewricht dat er in Nederland grote maatschappelijke ongerustheid bestaat over de risico's van het jihadisme. Hiermee komen naast vraagstukken rondom de vrijheid van meningsuiting ook vraagstukken rondom de openbare orde aan bod. De visa van een drietal sprekers zijn ingetrokken met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust. De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet.
Bent u bereid geweldspredikers, waaronder Muhammad Hassan, tot persona non grata te verklaren en hen de toegang tot ons land te weigeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. In geval van een rechtspersoon is (verboden verklaring en) ontbinding alleen mogelijk als het doel en/of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde.
Uitspraken dat binnen het Openbaar Ministerie extra officieren van Justitie zijn aangesteld |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat bedoelde u met uw uitspraak dat er binnen het Openbaar Ministerie (OM) extra officieren van justitie zijn aangesteld? Hoeveel zijn dat er? Wat bedoelt u met het woordje «extra»?1
Vanaf 2014 vindt binnen het Openbaar Ministerie (OM) een intensivering plaats voor de aanpak van terrorisme en radicalisering. De intensivering ziet onder meer op de uitvoering van de strafrechtelijke maatregelen zoals verwoord in het actieprogramma integrale aanpak jihadisme. In het kader van deze intensivering zijn zeven zeer ervaren officieren van justitie boven de formatie aangesteld voor de aanpak van terrorisme en radicalisering. Deze zeven officieren van justitie waren reeds elders binnen het OM werkzaam en hun opengevallen functies worden opgevuld met nieuw aan te trekken personeel.
In 2015 wordt deze capaciteit verder uitgebreid. Hier wordt de intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 ingezet, zoals bedoeld in vraag 2.
Doelt u met uw uitspraak «Boven op de bestaande. Dat is de extra bijdrage die in de begroting voor uitbreiding van het Openbaar Ministerie is opgenomen»2 op de intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 waartoe in het kader van de begrotingsonderhandelingen 2015 is besloten?3 Ontkent u dat er tegenover deze intensivering van 5 miljoen euro voor het jaar 2015 een bezuiniging van 80 miljoen euro staat (cumulatief, gerekend vanaf kabinet Rutte-I) zodat er per saldo een bezuiniging van 75 miljoen euro overblijft?
Aangezien het hier extra taken betreft waarvoor extra personeel wordt aangesteld, dienen deze additioneel beschikbaar gestelde middelen niet te worden gezien als een correctie op de eerder genoemde rijksbrede taakstelling van dit kabinet.
Kwamen de officieren van justitie die zich nu door deze intensivering met jihadisme bezig houden van buiten het OM? Zo ja, wat is hun achtergrond? Indien deze officieren van justitie van binnen het OM komen, welke functies en taken vervulden zij voordat zij met de aanpak van jihadisme werden belast?
De extra officieren van justitie werkten al binnen het OM. Het betreft personen die binnen het OM jarenlange ervaring hebben opgebouwd als officier van justitie.
Wie doet nu het vorige werk van de officieren van justitie die door de verzachting van de bezuiniging binnen het OM zijn belast met de aanpak van jihadisme?
Het College van Procureurs-generaal heeft mij in dit verband medegedeeld dat om het reguliere werk doorgang te kunnen laten vinden en om te voorkomen dat nieuwe zaken niet worden opgepakt, de opengevallen functieplaatsen van deze zeven officieren van justitie worden opgevuld met nieuw aan te trekken personeel.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen een week te beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het personeelsbestand van de Belastingdienst |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven uit hoeveel fte het managementteam van de Belastingdienst bestaat? In hoeverre is dit aantal de afgelopen tien jaar gewijzigd?1
Het Managementteam van de Belastingdienst bestaat op dit moment uit totaal 12 leden, te weten de Directeur Generaal Belastingdienst, vier MT-leden met een concernverantwoordelijke portefeuille (CIO, CFO, Fiscale aangelegenheden en HR&Communicatie), de Algemeen Directeur Belastingen en de Algemeen Directeur Douane, de directeuren van Toeslagen, FIOD, Centrale Administratie en Belastingtelefoon en de directeur DG Belastingdienst.
De omvang van de topstructuur (schaal 16 en hoger in de leidinggevende functies) wordt jaarlijks afgestemd met en goedgekeurd door het Ministerie van BZK. Sinds 2005 jaar is de afspraak met BZK dat de leiding aan de top wordt uitgevoerd binnen de bandbreedte van 100 managers in schaal 16, 25 in schaal 17 en 6 in schaal 18.
Vergeleken met de situatie van tien jaar geleden is de inrichting van de organisatie van de Belastingdienst sterk veranderd, maar de afgesproken aantallen zijn gelijk gebleven. Na 2004 zijn Toeslagen en Belastingtelefoon ingericht, beide met een directeur formatief op schaal 17, passend binnen de 25 schalen 17. In 2009 is besloten na de McKinsey rapportage tot het aanstellen van een CIO, een extra schaal 18. In 2010 is vanwege de wijziging van de besturing van Belastingen een algemeen directeur Belastingen aangesteld, ook een extra schaal 18. Beide functies passen binnen de afspraken met BZK over de omvang van schaal 18. In 2014 is voor de versterking van de integrale advisering aan de dienstleiding de functie van directeur DGBel aan het MT toegevoegd, niveau schaal 17 en passend binnen de afspraak van 25 schalen 17. De Directeur-generaal is lid van de topmanagementgroep binnen de Algemene bestuursdienst.
Kunt u aangeven hoeveel aan fte beschikbaar is voor de uitvoering binnen de Belastingdienst? In hoeverre is dit aantal de afgelopen tien jaar gewijzigd?
Alle cijfers zijn in fte’s (fulltime equivalenten), betrekking hebbend op ambtelijk personeel (dus exclusief externen en uitzendkrachten).
Tot. Uitvoering (incl. staf)
28.249
27.583
666
Kunt u die cijfers specificeren voor de Heffing en de Inning?
Er wordt geen aparte administratie bijgehouden die per belastingmiddel specificeert hoeveel mensen werken voor heffing respectievelijk bijzondere inning.
Hoeveel mensen zijn binnen ieder cluster (Centrum voor Infrastructuur en Exploitatie, Centrum voor Applicatieontwikkeling en onderhoud, Belastingtelefoon, et cetera) belast met uitvoerende werkzaamheden en hoeveel mensen zijn belast met managementtaken? Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze verhouding de afgelopen tien jaar is gewijzigd?
Vanwege de organisatorische veranderingen van de afgelopen tien jaar is een precieze vergelijking per dienstonderdeel van de situatie 2004–2014 niet goed mogelijk. Het bedrijfsonderdeel B/CICT is opgesplitst in resp. B/CAO en B/CIE. Er zijn twee nieuwe bedrijfsonderdelen gevormd, Belastingtelefoon en Toeslagen. Het bedrijfsonderdeel B/CPP (Centrum voor Proces- en Productontwikkeling) is opgeheven en de taken daarvan zijn verdeeld over de primaire processen.
Management1) 2014
Management 2004
Verschil
Uitvoering 2014
Uitvoering 2004
Verschil
Belastingen
783
714
69
15.338
15.434
– 96
Douane
234
244
– 10
4.342
4.939
– 597
B/CA
84
72
12
1.564
1.075
489
BelastingTelefoon
40
40
793
0
793
Toeslagen
37
37
717
0
717
FIOD
50
67
– 17
1.230
1.116
114
DGBel
11
13
– 2
222
166
56
B/CFD
70
65
5
1.153
1.006
147
B/CKC
36
22
14
575
481
94
B/CAO (voorheen deel van B/CICT)
66
66
1.404
0
1404
B/CIE (voorheen deel van B/CICT)
61
61
911
0
911
voorheen B/CICT
0
275
– 275
0
2.908
– 2.908
voorheen B/CPP2)
0
4
– 4
0
458
– 458
Totaal
1.472
1.476
– 4
28.249
27.583
666
Onder management wordt verstaan lijnmanagement (dus excl. projectleiders).
Het betreft een afgesloten administratie waarbij het onderscheid in management en overige individuele functies op een andere wijze was geregistreerd.
In 2010 is afgestapt van het collegiaal management, waarbij het management van een dienstonderdeel gezamenlijk alle teams in dat onderdeel aanstuurde. In het collegiaal management was bij verschillende onderdelen sprake van zelfsturende teams. Deze verandering betekende een andere besturingsfilosofie en daarmee ook een andere indeling van de managementstructuur. Uitgangspunten van het P&O-beleid zijn dat iedere medewerker recht heeft een leidinggevende, niet alleen voor de sturing, maar ook in de personele zorg, en dat in de stijl van leidinggeven aandacht behoort te zijn voor de professionele ruimte van de medewerker.
Voor de span of control wordt als stelregel 1:25 aangehouden, met mogelijke uitzonderingen voor zeer gespecialiseerde teams (denk bijvoorbeeld aan fiscale teams die banken en verzekeraars behandelen). Dat betekende in sommige gevallen dat extra teamleiders nodig waren. Kijkend voor het totaal van de Belastingdienst naar de verhouding aantal uitvoerenden (in fte’s) op één manager, dan is het beeld als volgt: in 2014 1:19.2 (1.472/28.249) en in 2004: 1:18.7 (1.476/27.583).
Kunt u per loonschaal (1 t/m 18) aangeven hoeveel fte en hoeveel medewerkers hieronder vallen binnen de Belastingdienst? Kunt u tevens aangeven hoeveel fte en medewerkers hier tien jaar geleden onder vielen?2
In onderstaande tabel is de bezetting per schaal in 2014 en 2004 opgenomen. Daarnaast zijn er binnen de Belastingdienst groepsfuncties (B t/m I), die met een range van BBRA-schalen correspondeert. Deze range is apart inzichtelijk gemaakt.
Schaal
2014 in fte
2004 in fte
Verschil 2014–2004
Schaal 18
6
5
1
Schaal 17
27
15
12
Schaal 16
118
102
16
Schaal 15
170
216
– 46
Schaal 14
718
1.030
– 312
Schaal 13
739
364
375
Schaal 12
1.011
735
276
Schaal 11
1.522
1.033
489
Schaal 10
1.411
1.258
153
Schaal 09
748
1.042
– 294
Schaal 08
696
856
– 160
Schaal 07
399
728
– 329
Schaal 06
519
711
– 192
Schaal 05
355
664
– 309
Schaal 04
516
105
411
Schaal 03
7
509
– 502
Schaal 02
0
1
– 1
Schaal 01
0
45
– 45
Groepsfunctie
GF I+
schaal 14–16
567
–
567
GF I
schaal 11–13
1.522
1.220
302
GF G
schaal 9–11
–
1
– 1
GF F
schaal 9–11
4.493
3.611
882
GF E
schaal 7–9
4.678
4.365
313
GF D
schaal 7–8
327
470
– 143
GF C
schaal 5–7
7.547
7.584
– 37
GF B
schaal 3–5
1.625
2.389
– 764
Overig
294
–
294
30.0151)
29.059
956
In de tabel bij vraag 4 zijn de 294 medewerkers «overig» niet opgenomen. Dit verklaart het verschil in de totalen over 2014 tussen vraag 4 (1.472 + 28.249 = 29.721) en vraag 5 (30.015).
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 wordt de omvang van de topstructuur (schaal 16 en hoger in de leidinggevende functies) goedgekeurd door het Ministerie van BZK. De afspraak met BZK is dat de leiding aan de top wordt uitgevoerd binnen de bandbreedte van 100 managers in schaal 16, 25 in schaal 17 en 6 in schaal 18. De feitelijke bezetting van managers in schaal 16 ligt op dit moment rond de 85; dat heeft er mee te maken dat op hetzelfde managementniveau ook managers in schaal 15 zijn ingedeeld, die afhankelijk van de zwaarte van hun functie en de persoonlijke ontwikkeling van die manager kunnen doorgroeien naar schaal 16, mits het aantal van 100 niet wordt overschreden. Over de afgelopen tien jaar is er dus geen groei van het aantal managers binnen de topstructuur.
In bovenstaande tabel is voor 2014 een bezetting opgenomen van 118 fte in schaal 16. Dit aantal ziet niet alleen op de medewerkers in leidinggevende functies, maar ook op medewerkers in specialistische functies in de vaktechniek. Een deel van deze medewerkers is geplaatst in de groepsfunctie I+. Dit verklaart ook de bezettingsafname in de schalen 14 en 15 tussen 2004 en 2014.
Kunt u een vergelijking maken tussen de Belastingdienst en andere Rijksdiensten wat betreft de omvang en de inschaling van het management?
Ter beantwoording van deze vraag is contact opgenomen met het Ministerie van BZK. Voor de rijksdienst in zijn totaliteit is de verhouding management/uitvoering 14.4. Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven, is de verhouding management/uitvoering bij de Belastingdienst 19.2.
Is het aantal M1- en M2-managers bij de Belastingdienst de afgelopen jaren gewijzigd? Zo ja, hoeveel M1- en M2-managers waren er tien jaar geleden en hoeveel zijn er nu?
De termen M1 en M2 worden nog steeds gebruikt maar hebben in feite hun relevantie verloren met de huidige inrichting. Bij de inrichting van de managementlaag wordt tegenwoordig gesproken over MT- leden, directeuren en plaatsvervangend directeuren en teamleiders.
Management (M0/M1)
176
201
– 25
Teamleiders (M2)
1.296
1.274
22
Totaal
1.472
1.476
– 4
Door afrondingsverschillen kan de som van de onderdelen verschillen van het totaal.
Is het aantal fte aan managers in dezelfde verhouding verminderd als het aantal fte dat belast is met uitvoerende taken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Anders dan in de vraag wordt verondersteld is er geen sprake van vermindering van het aantal fte belast met uitvoerende taken. Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat in de periode 2004–2014 de uitvoering met 666 fte is toegenomen, ofwel 2,4%. Uit het antwoord op vraag 7 blijkt dat het management in dezelfde periode is afgenomen met 4 fte, ofwel –0,3%.
Heeft de reorganisatie die vanaf 2003 is doorgevoerd, waarbij de vijf doelgroepdirecties zijn komen te vervallen, geleid tot een vermindering van het aantal fte en aantal medewerkers binnen het management?
In 2003 zijn de doelgroepdirecties opgeheven en vervangen door belastingregio’s met elk een regiodirecteur. Per 1 januari 2013 is een nieuw besturingsmodel bij het bedrijfsonderdeel Belastingen ingevoerd. De dertien belastingregio’s hebben plaatsgemaakt voor vier lijndirecties ingericht per segment: Semi Massale Processen (SMP), Particulieren, Dienstverlening en Bezwaar (PDB), Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Grote Ondernemingen (GO). De reorganisatie heeft tot doel het toezicht en de dienstverlening voor de toekomst op peil te houden en tegelijkertijd de processen goedkoper te maken door deze opnieuw te ontwerpen en te concentreren. Een vergelijking met tien jaar geleden is niet goed mogelijk vanwege het verschil in takenpakketten toen en nu.
Afschot van herten op het eiland de Haringvreter |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt het afgeven van een afschotvergunning door de provincie Zeeland om de populatie damherten te reguleren op het Natura 2000-eiland de Haringvreter?1
De provincie Zeeland heeft een Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven. Het Veerse Meer is een Natura 2000-gebied. Er zouden door het afschot negatieve effecten (verstoring) kunnen ontstaan op vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen en daarmee op beschermde Natura 2000-waarden. Daarom heeft Staatsbosbeheer een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd bij de provincie.
Is het waar dat Staatsbosbeheer het besluit tot afschot van herten op de Haringvreter heeft gebaseerd op de aanname dat 120 van deze dieren te veel is en de populatie in de toekomst zal groeien? Ze nee, op welke andere aannames?
Het besluit tot afschot van de damherten is gestoeld op de overweging dat, als gevolg van de steeds hogere dichtheid, damherten in toenemende mate zullen overzwemmen naar Noord-Beveland en daar schade aan gewassen kunnen veroorzaken en de verkeersveiligheid in gevaar kunnen brengen. Daarnaast is het zo dat de begrazingsdruk van de damherten op het eiland zelf dusdanig is, dat een groot gedeelte van de ondergroei – broedplaats voor vogels – verdwijnt c.q. verdwenen is en daarmee Natura 2000-waarden bedreigd worden.
Door het ontbreken van predatoren en het beschikbare voedselaanbod – limiterende factoren – is er geen reden te veronderstellen dat de populatie de komende jaren niet verder zal groeien. Wel zal wellicht de groeisnelheid geleidelijk afvlakken.
Uit onderzoek is gebleken dat het wegtrekken van damherten niet in eerste instantie «voedselgestuurd» is, maar eerder te maken heeft met «het sociale en explorerende gedrag van de soort» bij een groeiende populatie2.
Kunt u aangeven welke argumenten hieraan te grondslag liggen en op welk onafhankelijk onderzoek deze zijn gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een eventuele ontheffing onder de Flora- en faunawet gebaseerd zou moeten worden op onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De provincie Zeeland is in dit geval bevoegd gezag voor de eventuele verlening van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet.
Bent u bekend met het basisprincipe in de natuur dat een populatie niet verder groeit dan dat het draagkrachtniveau mogelijk maakt en dat het sterfte- en geboortecijfer elkaar in evenwicht houden?2
Het basisprincipe, dat een populatie niet verder groeit dan dat het draagkrachtniveau mogelijk maakt, is bekend. Echter, een groeiende populatie op de huidige oppervlakte heeft tot gevolg dat de dieren in toenemende mate zullen overzwemmen naar de vaste wal, op zoek naar een eigen leefgebied. Dit heeft mogelijk gevolgen in de vorm van schade aan gewassen en kan een risico opleveren voor de verkeersveiligheid.
Deelt u de mening dat het draagkrachtniveau grotendeels afhangt van de beschikbare hoeveelheid voedsel en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er onvoldoende voedsel is op de Haringvreter? Zo nee, waarom niet?
De draagkracht van een gebied hangt onder meer af van de beschikbare hoeveelheid voedsel en dat is op Haringvreter vooralsnog geen – maar mogelijk op termijn wel een – probleem.
Deelt u de mening dat afschot mogelijk niet effectief is aangezien de plaatsen van afgeschoten dieren worden opgevuld door nieuwe aanwas en afschot bij ongewijzigd voedselaanbod leidt tot meer aanwas door verhoogde vruchtbaarheid? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zo dat er elk jaar aanwas bij komt, die het aantal geschoten exemplaren mogelijk compenseert. Netto betekent dat dat de populatie bij gepland afschot niet toeneemt en dat de «overlast» daarmee ook op een gelijk niveau blijft.
Het is niet zo dat er bij geen afschot op korte termijn een daling van de populatie te verwachten is.
Deelt u de mening dat afschot van de herten kan leiden tot verstoring en het in groten getale overzwemmen van de herten, met alle gevolgen voor de dieren en verkeersveiligheid van dien? Zo nee, waarom niet?
Na het eerste (en enige) afschot van 15 dieren is op basis van uitvoerige zichtwaarnemingen geen sprake geweest van in groten getale overzwemmen van damherten.
Bent u bereid om af te zien van het afgeven van een eventuele ontheffing onder de Flora- en faunawet? Zo nee, waarom niet?
Voor het afgeven van een eventuele ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is de provincie Zeeland in dit geval het bevoegd gezag en daarmee verantwoordelijk voor het nemen van een afgewogen besluit.
De langetermijneffecten van Q-koorts |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Langetermijneffect van Q-koorts aangetoond»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat wetenschappelijk is aangetoond dat een besmetting met Q-koorts blijvende vermoeidheid kan veroorzaken en één op de drie Q-koortspatiënten na twee tot vier jaar nog altijd kampt met ernstige gezondheidsklachten?
Uit het in het artikel besproken onderzoek blijkt dat een belangrijk deel van de Q-koortspatiënten tot jaren na de infectie nog regelmatig met gezondheidsklachten kampt. Van ruim driehonderd patiënten die meewerkten aan het onderzoek vertelde meer dan 30 procent dat zij na twee jaar nog klachten hadden en een op de vijf dat zij na een jaar nog beperkt werden in hun werk. Ik heb te doen met iedereen die deze gevolgen van Q-koorts nog ondervindt. Wij zijn blij dat we met de Stichting Q-support al veel ondersteuning kunnen bieden bij de problemen die in het onderzoek genoemd worden.
Welke invloed hebben de resultaten van dit onderzoek op uw toekomstige beleid omtrent de Q-koortsbesmettingen?
Ons beleid is er op gericht te zorgen dat er zo min mogelijk Q-koortsbesmettingen optreden. De resultaten van dit onderzoek benadrukken het belang daarvan.
Gaat u de kennis die is opgedaan door dit onderzoek gebruiken om patiënten, bijvoorbeeld via hun huisarts, beter te informeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wij gaan er vanuit dat deze kennis, zoals al het wetenschappelijk onderzoek, via de medische beroepsgroep de patiënten zal bereiken. Daarnaast speelt de Stichting Q-support een ondersteunende rol hierbij. Zij zorgt niet alleen voor ondersteuning van individuele patiënten maar investeert ook in het verbeteren van de awareness bij artsen en specialisten.
Welke invloed hebben de resultaten van dit onderzoek op uw toekomstige beleid omtrent nieuwe Q-koorts- en andere zoönosen-uitbraken?
Dit onderzoek onderstreept opnieuw het belang van een goede structuur en samenwerking op het gebied van zoönosen. We hebben dit in Nederland naar aanleiding van de adviezen van het emzoo project en de uitkomsten van de evaluatie van de commissie van Dijk goed op orde. Wij hebben u hierover onder andere in onze brief van 18 mei 2011 geïnformeerd.
Worden de resultaten van dit onderzoek betrokken bij de werkzaamheden van de stichting Q-support?
Zeker. Zoals gezegd zijn wij blij dat we, met de Stichting Q-support, al veel werk maken van begeleiding, informatievoorziening en onderzoek. Via deze stichting krijgen Q-koortspatiënten extra steun. Dit is een van de aanbevelingen van de onderzoeker en de reden waarom wij de Stichting Q-support destijds hebben opgericht en financieren. De Stichting Q-support kan positief bijdragen aan het functioneren van alle Q-koorts patiënten. Zij biedt ondersteuning op alle leefgebieden: werk, inkomen, verzekeringen, behandeling en welzijn. Daarnaast stimuleert de Stichting Q-support onderzoek naar de gevolgen van Q-koorts en de behandeling ervan. Zo heeft de universiteit van Nijmegen, waar ook de nu verschenen studie is uitgevoerd, geld gekregen voor nieuwe studies naar de diagnose en behandeling van de Q-koorts.
Overigens hebben nog lang niet alle patiënten die baat kunnen hebben bij hun hulp de weg naar de Stichting gevonden en de Stichting Q-support zal alle mogelijke inspanningen verrichten om haar doelgroep te bereiken. Wij willen dit ondersteunen door bij deze wederom een oproep te doen aan alle patiënten die ondersteuning kunnen gebruiken: meld u aan bij Q-support, zij zijn er voor, zij kunnen u helpen.
Bent u bekend met de rechtszaak die een fors aantal Q-koortspatiënten, verenigd in de stichting Q-claim, aanspannen tegen de Staat?
In september 2014 heeft de Stichting Q-koorts claim de Staat aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de Q-koortsepidemie. De staat erkent echter geen aansprakelijkheid voor de geleden schade.
Bent u bekend met de oproep van de voorzitter van patiëntenorganisatie Q-uestion om het Q-koortsdossier voor de patiënten te sluiten door buitengerechtelijk een minnelijke regeling met de patiënten te sluiten?
Ja.
Bent u bereid om een rechtszaak tegen de Staat te voorkomen door in overleg te gaan met patiëntenorganisatie Q-uestion over een minnelijke regeling?
Voorop staat dat wij ons terdege bewust zijn van de gevolgen van chronische Q-koorts en het Q-koorts vermoeidheidssyndroom (QVS) voor individuele patiënten. We leven mee met alle mensen die op welke manier dan ook te maken hebben gekregen met deze ziekte. Volgens de Staat is evenwel geen sprake van onrechtmatig handelen als gevolg waarvan Q-koortspatiënten schade hebben geleden. Wij zien dan ook geen reden voor het treffen van een minnelijke regeling.
Ook al erkent de Staat geen aansprakelijkheid voor de gestelde schade, we zetten ons wel in voor Q-koortspatiënten. In de afgelopen jaren hebben we verschillende activiteiten ondernomen ten behoeve van Q-koortspatiënten. Zo is onder andere de patiëntenvereniging Q-uestion gefinancierd, een multidisciplinaire richtlijn voor QVS ontwikkeld, een onderzoeksprogramma georganiseerd en betaald waaruit meerdere onderzoeken naar QVS en chronische Q-koorts worden uitgevoerd en het onderzoek naar de beste behandeling van QVS-patiënten extra gefinancierd. In aanvulling hierop heeft het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor de stichting Q-support. We hebben hiermee beoogd onze betrokkenheid zichtbaar te maken en patiënten te helpen.
Geen donatie na euthanasie |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Donor niet welkom na euthanasie»?1
Ja.
Kunt u het juridisch kader schetsen voor orgaandonatie na euthanasie? Welke zaken zijn op dit moment juridisch nog niet uitgekristalliseerd, waardoor orgaandonatie na euthanasie een complexe zaak is voor ziekenhuizen?
Bij orgaandonatie na euthanasie is sprake van twee aparte procedures. Allereerst moet voldaan zijn aan alle zorgvuldigheidscriteria van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding om te komen tot een zorgvuldig uitgevoerde euthanasie. Na het overlijden kan worden overgegaan tot de orgaandonatie. In de Wet op de orgaandonatie is deze procedure vastgelegd. De orgaandonatie wijkt dan niet af van iedere andere postmortale orgaandonatie.
Om orgaandonatie na euthanasie mogelijk te maken, zal de euthanasie in het ziekenhuis uitgevoerd moeten worden. Meestal is het de huisarts die een euthanasie uitvoert. Dit betekent dat alle bij de euthanasie en orgaandonatie betrokken partijen goede afspraken moeten maken en dat beide procedures goed op elkaar moeten worden afgestemd.
Welke mogelijkheden ziet u om op korte termijn de juiste afspraken te maken rondom de genoemde dilemma’s voor ziekenhuizen, zoals juridische aansprakelijkheid, het betrekken van de officier van justitie en de lijkschouwer daarbij?
De handreiking orgaandonatie na euthanasie die nu op initiatief van het Maastricht UMC en het Erasmus MC wordt opgesteld, moet de praktische handvatten bieden die nodig zijn om eventuele dilemma’s afdoende te regelen.
Wat is de stand van zaken rondom de handreiking? Welke rol speelt uw ministerie en/of het Zorginstituut Nederland hierbij?
De handreiking is eind vorig jaar door de werkgroep van het Maastricht UMC en het Erasmus MC in concept voorgelegd aan alle bij euthanasie en orgaandonatie betrokken beroepsgroepen. De meeste hebben inmiddels gereageerd. Een aantal beroepsgroepen heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben voor de beoordeling. De handreiking kan overigens al op aanvraag gebruikt worden. Om er een landelijke handreiking van te maken, is het echter van belang dat alle betrokken beroepsgroepen zich in de tekst kunnen vinden.
De handreiking is een initiatief vanuit het veld. Het Ministerie van VWS is niet betrokken geweest bij het opstellen van de tekst, maar wordt wel door de werkgroep regelmatig op de hoogte gehouden over de voortgang.
Het Zorginstituut Nederland is, voor zover ik weet, niet betrokken bij het opstellen van de handreiking.
Wat is uw mening over het gegeven dat het Radboud ziekenhuis geen medewerking wilde verlenen in deze casus? Kunt u ook specifiek ingaan op de argumentatie (o.a. geen behandelrelatie) die door het Radboud ziekenhuis gebruikt is om geen medewerking te verlenen?
Als er een wens ligt om na euthanasie organen te doneren moet deze wens altijd zeer zorgvuldig worden bekeken door de betrokken artsen en het ziekenhuis waar beide procedures gaan plaatsvinden. Uit contact met de betrokken ziekenhuizen bleek dat zij voldoende bereid waren om beide wensen van de heer Mulder ten uitvoer te brengen. Er werd zeer zorgvuldig gehandeld, wat alleen niet helder genoeg naar de heer Mulder is gecommuniceerd, waardoor helaas een onduidelijk beeld is ontstaan.
In het algemeen geldt dat de uitvoerende artsen zo goed mogelijk op de hoogte moeten zijn van de voorgeschiedenis van een patiënt voor er sprake kan zijn van de combinatie van euthanasie en orgaandonatie en hiertoe kan worden overgegaan. Hiervoor maakt een behandelend arts gebruik van de informatie uit gesprekken met de patiënt, het medisch dossier en andere informatie die binnen de behandelrelatie naar voren is gekomen.
Dit algemene principe heeft het Radboud UMC verwoord in haar reactie over de wens van de heer Mulder. Ook heeft het Radboud UMC aangegeven alle ondersteuning te willen bieden wanneer het ziekenhuis waar de patiënt onder behandeling is concludeert de procedure te willen uitvoeren.
Alle betrokken partijen, waaronder het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis en het Radboud UMC hebben uiteindelijk laten weten dat er wat hen betreft geen belemmeringen waren om de wens van de heer Mulder om na euthanasie organen af te staan, uit te gaan voeren.
De indruk die is gewekt in de media dat het Radboud UMC vanwege haar katholieke achtergrond weigerde mee te werken aan het euthanasieverzoek en daarmee de orgaandonatie onmogelijk zou maken, is onjuist, zo stelt het Radboud UMC. Het Radboud UMC heeft de afgelopen jaren vaker een euthanasieverzoek ingewilligd en heeft ook eerder meegewerkt aan een orgaandonatie na euthanasie.
Heeft u zicht op het potentieel aan organen dat orgaandonatie na euthanasie in Nederland zou kunnen opleveren? Is bekend hoeveel mensen tot op heden in Nederland bereid zijn geweest na euthanasie hun organen ter beschikking te stellen?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Geluiden in de media dat dit zou kunnen leiden tot een verdubbeling van het aantal orgaandonoren, hebben geen wetenschappelijke onderbouwing.
In de afgelopen 5 jaar heeft er in 8 gevallen orgaandonatie na euthanasie plaatsgevonden. Mensen die een verzoek doen tot euthanasie en, in een voor henzelf en de familie zware periode, ook bereid zijn hun organen te doneren, verdienen groot respect.
Het bericht “Het Radboud UMC weigert orgaandonatie na euthanasie” |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Radboud UMC weigert organen te transplanteren van een patiënt die euthanasie wenst?1
Ja.
Is het waar dat het Radboud UMC de wens van deze patiënt om zijn organen te laten transplanteren na zijn euthanasie heeft afgewezen vanwege het ontbreken van een behandelrelatie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Om verwarring te voorkomen wil ik allereerst opmerken dat hier sprake was van een orgaandonatie, het uitnemen van organen bij een donor, en niet van een orgaantransplantatie, het plaatsen van een donororgaan in een patiënt met als doel deze patiënt te genezen. Een orgaandonatie kan in principe in ieder ziekenhuis in Nederland worden uitgevoerd, aangezien er zelfstandige uitnameteams (ZUT) actief zijn, die de uitname in ieder ziekenhuis kunnen uitvoeren. Een orgaantransplantatie kan alleen worden uitgevoerd in een van de acht transplantatiecentra in Nederland.
Als er een wens is om na euthanasie organen te doneren moet deze wens altijd zeer zorgvuldig worden bekeken door de betrokken artsen en het ziekenhuis waar beide procedures gaan plaatsvinden. Uit contact met de betrokken ziekenhuizen bleek dat er voldoende bereidheid was om beide wensen van de patiënt ten uitvoer te brengen. Er werd zorgvuldig gehandeld, wat alleen niet helder genoeg naar de patiënt is gecommuniceerd, waardoor er helaas een onduidelijk beeld is ontstaan.
Het Radboud UMC heeft aangegeven alle ondersteuning te willen bieden wanneer het ziekenhuis waar de patiënt onder behandeling is, concludeert de orgaandonatie na de euthanasie te willen uitvoeren. Alle betrokken partijen, waaronder het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis en het Radboud UMC hebben uiteindelijk laten weten dat er wat hen betreft geen belemmeringen waren om de wens van de patiënt om organen af te staan na de euthanasie uit te gaan voeren.
De indruk die is gewekt in de media dat het Radboud UMC vanwege haar katholieke achtergrond weigerde mee te werken aan het euthanasieverzoek en daarmee de orgaandonatie onmogelijk zou maken, is onjuist, zo stelt het Radboud UMC. Het Radboud UMC heeft de afgelopen jaren vaker een euthanasieverzoek ingewilligd en heeft ook eerder meegewerkt aan een orgaandonatie na euthanasie.
Heeft het Radboud UMC naar uw mening zorgvuldig gehandeld jegens deze patiënt? Hoe verhoudt artikel 460 van de Wet geneeskundige behandelovereenkomst zich tot een ziekenhuis dat orgaandonatie na euthanasie weigert? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gelet op het antwoord op de vorige vraag ben ik van mening dat het Radboud UMC zorgvuldig heeft gehandeld jegens deze patiënt. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven hadden het Radboud UMC en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis wel duidelijker moeten zijn in de communicatie richting de patiënt.
Euthanasie en orgaandonatie vallen onder respectievelijk de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en de Wet op de orgaandonatie. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst is niet van toepassing op euthanasie en orgaandonatie, maar op handelingen op het gebied van de geneeskunst met als doel iemand van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel verloskundige bijstand te verlenen.
Welke wet- en regelgeving en richtlijnen zijn van toepassing op orgaandonatie na euthanasie? Acht u deze voldoende passend voor een dergelijk zeldzaam en complex vraagstuk, waarbij zorgvuldigheid voorop moet staan?
Bij orgaandonatie na euthanasie is sprake van twee aparte procedures. Allereerst moet voldaan zijn aan alle zorgvuldigheidscriteria van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding om te komen tot een zorgvuldig uitgevoerde euthanasieprocedure. Na het overlijden kan worden overgegaan tot de orgaandonatie. In de Wet op de orgaandonatie is deze procedure vastgelegd. De orgaandonatie wijkt dan niet af van iedere andere postmortale orgaandonatie.
Euthanasie en orgaandonatie zijn beide procedures die met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd. Juist daarom zijn zorgvuldigheidseisen waaraan deze procedures moeten voldoen in de twee genoemde wetten opgenomen. Ik acht deze wetgeving dan ook voldoende passend voor de combinatie van orgaandonatie na euthanasie, zeker gelet op de volgtijdelijkheid van de procedures.
Dat de noodzaak is gebleken voor meer praktische handvatten voor het uitvoeren van de combinatie van deze procedures, doet daar niets aan af.
Deelt u de mening dat patiënten, die ernstig ziek zijn en euthanasie wensen gevolgd door orgaantransplantatie, niet in de steek gelaten mogen worden door zorgverleners in hun laatste levensfase? Zo ja, welke maatregelen kunt u treffen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Ik ben overigens niet van mening dat daarvan in dit geval sprake was. Mensen die bereid zijn hun organen te donoren na euthanasie verdienen groot respect.
Ik ben van mening dat beide procedures met grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten worden uitgevoerd en dat aan de eisen van de van toepassing zijnde wetgeving moet worden voldaan. Voor zover er praktische belemmeringen zijn bij de combinatie van euthanasie en orgaandonatie, juich ik het initiatief van het Maastricht UMC en het Erasmus MC toe om te komen tot een handreiking orgaandonatie na euthanasie toe.
Deelt u voorts de mening dat het tekort aan donororganen een groot maatschappelijk probleem vormt, en een transplantatie voor patiënten letterlijk van levensbelang is? Zo ja, bent u bereid de handen ineen te slaan, teneinde de kwaliteit en kwantiteit van donatie na euthanasie te optimaliseren?
Er is nog steeds een tekort aan orgaandonoren. Iedere orgaandonor is daarom welkom. Het is belangrijk dat deze beide procedures zorgvuldig worden uitgevoerd en dat op een zorgvuldige wijze aan de wens kan worden voldaan om euthanasie en orgaandonatie te combineren. De handreiking kan daaraan bijdragen.
Hoe vaak is de wens van een patiënt om te doneren na euthanasie in de afgelopen twee jaar afgewezen?
Mij is niet bekend hoe vaak de wens van een patiënt om te doneren na euthanasie niet kon worden uitgevoerd. Hierbij zal altijd sprake zijn geweest van een medische contra-indicatie die voor alle postmortale orgaandonaties geldt. U moet daarbij denken aan een te hoge leeftijd van de donor, de aanwezigheid van kwaadaardige tumoren of een infectie.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de acht transplantatiecentra in Nederland en de overige ziekenhuizen?
Het Masterplan Orgaandonatie heeft ervoor gezorgd dat de samenwerking tussen ziekenhuizen binnen de zeven donatieregio’s in Nederland sterk is verbeterd en verder is geprofessionaliseerd. Binnen een donatieregio heeft een Universitair Medisch Centrum (UMC), waar ook het transplantatiecentrum deel van uitmaakt, een coördinerende rol. Vijf UMC’s hebben daarnaast een zelfstandig uitnameteam, waarvan er steeds twee dienst hebben. Deze teams verzorgen in bijna ieder ziekenhuis in Nederland de uitname van de organen bij een donor.
Ontstaan er wel eens problemen door gebrek aan communicatie, logistieke problemen of procedurele onduidelijkheden, waardoor een transplantatie geen doorgang kan vinden? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat, en om welke reden precies?
Het gaat in dit geval om orgaandonatie en niet om orgaantransplantatie. Doel van het Masterplan Orgaandonatie was het verder verbeteren van het proces rond orgaandonatie in ziekenhuizen. Ik heb begrepen dat bij eerdere orgaandonaties na euthanasie zich geen problemen hebben voorgedaan.
Het bericht ‘Halaleten voor elke scholier’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Halaleten voor elke scholier»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dwingend opleggen van halalvoedsel door een christelijke school, ook aan niet-moslims, onaanvaardbaar is? Zo neen, waarom niet?
Scholen zijn vrij om, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving, hun eigen keuzes te maken. Dit geldt ook voor de keuzes bij de samenstelling van maaltijden tijdens een schoolkamp. Ouders kunnen met vragen over keuzes van de school terecht bij de schoolleiding en hebben op grond van de Wet medezeggenschap op scholen de mogelijkheid om mee te praten over het beleid van de school. Overigens heeft de school inmiddels op haar website nader toegelicht hoe zij omgaat met maaltijden tijdens het kamp.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit onzinnige voorstel wordt ingetrokken? Zo neen, waarom niet?
Nee. De keuzes ten aanzien van de samenstelling van de maaltijden tijdens een schoolkamp vallen onder de verantwoordelijkheid van de school. De rijksoverheid heeft daarin geen rol.
Dieronvriendelijke muizenbestrijding |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het inzetten van een zogenoemde «verzuipmachine» waarmee boeren van plan zijn duizenden muizen te verdrinken?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer dieronvriendelijke techniek is en dat dit daarnaast ook niet effectief is? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 27 januari (Kamerstuk 27 858, nr. 295) heb ik aangegeven dat de bestrijding van de veldmuis mag plaatsvinden ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Ter voorkoming van schade mag een grondgebruiker de veldmuis doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, opzettelijk verontrusten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren.
Het is primair aan de grondgebruiker om in het geval van schade aan de gewassen die door de muizen is veroorzaakt, een manier te kiezen om de muizen te doden. Daarbij wijs ik er op dat het ook onder natuurlijke omstandigheden regelmatig gebeurt, bijvoorbeeld bij het onderlopen van uiterwaarden bij hoogwater, dat muizenholen onderlopen en muizen verdrinken.
Heeft u de inzet van deze zeer dieronvriendelijke methode al ontmoedigd, zoals u in antwoord op eerdere vragen heeft beloofd te zullen doen?2 Zo nee, waarom niet? Wanneer en op welke wijze bent u voornemens om de inzet van deze machine te ontmoedigen?
De provincie Fryslân voert met LTO-Noord en het Wetterskip Fryslân de regie over een gezamenlijk onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te beperken. Het Ministerie van EZ zal dit onderzoek mede financieren. Ik heb de betrokken partijen gevraagd om hierin aandacht te hebben voor de ontwikkeling van een early warning systeem, voor preventieve maatregelen en voor biologische bestrijding.
De resultaten van het onderzoek zullen duidelijkheid geven over de manier waarop de bestrijding van muizen het beste ingevuld kan worden. Ik zie geen aanleiding om vooruitlopend daarop de betreffende methode te ontmoedigen.
Welke voortgang heeft u in samenwerking met het waterschap en de provincie al geboekt in het komen tot het wegnemen van de oorzaken van de muizenoverlast, zoals de lage waterstanden, het gebrek aan weidegang, roofvogelvervolging en de jacht op predatoren zoals vossen?
Zoals is aangegeven in mijn brief van 27 januari 2015 over het plan van aanpak muizenproblematiek Friesland, moet onderscheid worden gemaakt in preventieve maatregelen en maatregelen voor de acute bestrijding van muizen op perceelniveau. Ik heb betrokken partijen gevraagd om in het genoemde onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden genomen om de schade van muizen nu en in de toekomst te voorkomen, aandacht te hebben voor preventieve maatregelen.
De verkoop van sociaal bezit door het Woninginvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven in welke fase de besluitvorming rond de verkoop van 3.784 sociale huurwoningen van het Woninginvesteringsfonds (WIF) zich momenteel bevindt? 1
De aanvraag van het Wooninvesteringsfonds (hierna: WIF) om toestemming voor de verkoop van 3.817 woningen aan Round Hill Dutch Residential Investement SCS is op grond van de bepalingen van de Woningwet, het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) en de Circulaire verkoop corporatiewoningen (MG 2013–02) beoordeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Gezien de omvang van de verkoop en het feit dat het gaat om een corporatie die onder verscherpt toezicht staat van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) heeft de ILT advies gevraagd aan de financiële toezichthouder. De ILT heeft de verkoop op 5 februari 2015 goedgekeurd. Het positieve advies van het CFV heeft daarbij zwaar meegewogen.
Kunt u aangeven hoe de verkoopprocedure tot nu toe is verlopen, welke partijen de kans hebben gehad te bieden, welke biedingsvoorwaarden door het WIF zijn gehanteerd en waarom uiteindelijk de keus is gevallen op Round Hill?
Voorafgaand aan de start van het verkoopproces is alle corporaties in februari 2014 gevraagd of zij belangstelling hadden om woningen uit de portefeuille van het WIF over te nemen. Hieruit is één transactie voortgekomen, waarmee 103 woningen werden overgenomen. Vervolgens zijn de woningen op 4 juni openbaar aangeboden in een advertentie in het Financieele Dagblad. Daarin is aangegeven dat biedingen op de gehele portefeuille de voorkeur genoten, maar dat ook biedingen op een deel van de portefeuille tot de mogelijkheden behoorden. Ook is aangegeven dat het WIF haar gewone verkoopstrategie van verkoop van individuele woningen zou doorzetten. Zo hebben huurders voortdurend de mogelijkheid gehad om hun woning te kopen. De deadline om een bieding uit te brengen liep af op 3 september 2014. In deze eerste fase hebben zeven partijen geboden op de gehele portefeuille en acht partijen (waarvan drie corporaties) op delen van de portefeuille. Vanwege de voorkeur om de portefeuille in zijn geheel te verkopen is besloten met de drie partijen die een bieding gedaan hebben op de gehele portefeuille door te gaan in de tweede fase van het verkoopproces. De biedingen op delen van de portefeuille gaven geen sluitende oplossing voor een totale verkoop en een hogere opbrengst was niet verzekerd bij partiële verkoop. In de tweede fase werd aan partijen de gelegenheid gegeven een due diligence onderzoek uit te voeren, financiering aan te trekken en een definitief bod uit te brengen. De deadline van deze tweede fase liep af op 4 november 2014. De onderhandelingen die volgden op deze biedingen hebben uiteindelijk geleid tot de koopovereenkomst voor de gehele woningportefeuille met Round Hill, die de hoogste prijs had geboden.
Bent u ervan op de hoogte dat de certificaathouders van het WIF tegen verkoop en voor herfinanciering zijn?
Bij de toezichthouder ILT zijn signalen bekend dat een deel van de certificaathouders bezwaar heeft tegen verkoop.
Bent u ervan op de hoogte dat de betrokken gemeenten tegen verkoop en voor herfinanciering zijn?
Bij de toezichthouder ILT hebben 5 van de 30 betrokken gemeenten in hun zienswijze over de voorgenomen verkoop kenbaar gemaakt bezwaren te hebben.
Hoe staat u tegenover de voorgenomen verkoop door het WIF? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er maatschappelijk kapitaal van Nederland naar het buitenland weglekt? Kunt u toelichten in welke mate dit argument voor u een rol speelt bij de toestemmingverlening van de verkoop aan Round Hill en welke andere argumenten voor u van doorslaggevend belang zijn?
Klopt het dat er sprake is van weglekken van maatschappelijk kapitaal als de verkoopprijs lager is dan de WOZ-waarde? Klopt het dat er in dit geval sprake is van weglekken van 120 miljoen euro? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat herfinanciering de voorkeur heeft boven verkoop? Kunt u dit toelichten?
De ILT heeft vastgesteld dat de voorgenomen verkoop voortvloeit uit een ernstig en urgent probleem inzake de herfinanciering van het WIF. Aangezien het WIF er niet in is geslaagd tot herfinanciering van de leningenportefeuille over te gaan, heeft de corporatie er voor gekozen over te gaan tot verkoop van het woningbezit teneinde een sanering te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe de algemene ledenvergadering van het WIF aankijkt tegen de voorgenomen verkoop? Klopt het dat zij met grote meerderheid heeft uitgesproken dat het WIF de optie van herfinanciering voortvarend dient op te pakken?
Ja. Uit informatie van het WIF is mij gebleken dat de algemene ledenvergadering tijdens de vergadering van 8 januari 2015 een dergelijk voorstel van enkele leden (de Kerngroep) heeft omarmd. In dat voorstel worden bestuur en Raad van Toezicht verzocht om – naast het lopende traject van verkoop van de portefeuille – de door de Kerngroep uitgewerkte optie van geborgde herfinanciering met voortvarendheid op te pakken. In de ogen van het bestuur is er daarmee echter geen rechtsgeldig besluit genomen. Evenmin kan de algemene ledenvergadering opdrachten geven aan de Raad van Toezicht.
Klopt het dat de algemene ledenvergadering van het WIF zich misleid voelt door het bestuur omdat ten onrechte wordt gesuggereerd dat een meerderheid van de leden voor verkoop was en dat er een onomkeerbaar verkoopbesluit zou zijn genomen? Wat vindt u hiervan en in welke mate is dit voor u van doorslaggevende betekenis voor uw eindoordeel over de voorgenomen verkoop?
Gevoelens van de algemene ledenvergadering beschouw ik als een interne verenigingsaangelegenheid en dienen gevolgen te hebben binnen de verenging zelf. Uit informatie van het WIF is mij gebleken dat sprake was van een consultatie van de leden en niet van een formele stemming. Dat neemt niet weg dat de ILT steeds gehoor heeft gegeven aan inbreng van de leden, aangezien het om toegelaten instellingen gaat. Het onthouden van instemming ten aanzien van de voorgenomen verkoop is uiteindelijk niet in het volkshuisvestelijk belang.
Kunt u toelichten op welke manier u waarborgt dat het stallen van sociale huurwoningen op buitenlandse balansen geen sluiproute wordt om de verhuurderheffing of lokale prestatieafspraken te ontlopen?
Voor de heffingsplicht in de verhuurderheffing is het niet relevant of de woning op een buitenlandse balans staat. De verhuurderheffing moet worden betaald door degene die de WOZ-beschikking van de gemeente heeft ontvangen, dit kan ook een buitenlandse verhuurder zijn.
Particuliere (buitenlandse) verhuurders zijn niet verplicht prestatieafspraken te maken met de gemeente.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamer kennis heeft kunnen nemen van en heeft kunnen reageren op de antwoorden op deze vragen?
Nee. De ILT heeft als onafhankelijk toezichthouder op basis van de geldende regelgeving namens de Minister reeds toestemming verleend aan het WIF voor de voorgenomen verkoop. Tegen het besluit van de ILT van 5 februari 2015 staat binnen de gebruikelijke termijnen bezwaar en beroep open voor belanghebbenden.
Langdurige onbereikbaarheid van overheidswebsites |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat op 10 februari 2015 de website www.rijksoverheid.nl meerdere uren onbereikbaar was? Zo ja, welke overheidssites zijn nog meer door deze storing getroffen?
Ja. De storing betrof in ieder geval de twee grote websites rijksoverheid.nl en Defensie.nl, die een belangrijke functie hebben in het communiceren van informatie van de rijksoverheid naar het algemeen publiek. Daarnaast zijn diverse kleine websites geraakt, die zijn gericht op de communicatie met specifieke groepen. De websites van Geenstijl en Telfort zijn ook getroffen.
Waardoor werd deze storing veroorzaakt en waarom duurde deze zolang?
De storing werd veroorzaakt door een DDoS aanval. De storing duurde zo lang, omdat deze vanwege de complexiteit door de leverancier in eerste instantie als een technische storing en niet als een DDoS aanval werd beoordeeld. Toen de conclusie was, dat het een DDoS aanval betrof, was deze binnen enkele uren afgeslagen.
Welke impact heeft deze storing gehad op het werk van de rijksoverheid en op mensen die overheidsinformatie zochten?
De impact op medewerkers van de rijksoverheid is beperkt tot medewerkers die voor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites werken. Redacteuren konden gedurende de storing geen informatie op de websites plaatsen. De publieksvoorlichters van het loket «Informatie rijksoverheid» konden gedurende de storing de website niet als bron gebruiken voor het beantwoorden van vragen per telefoon of e-mail
Mensen die tijdens de storing informatie van de rijksoverheid zochten, hebben hiervoor rijksoverheid.nl of de andere getroffen websites niet kunnen gebruiken. De vragen van mensen die de publieksvoorlichting «Informatie rijksoverheid» hebben gebeld zijn genoteerd. Na het oplossen van de storing zijn alle vragen, afhankelijk van de voorkeur van de vragensteller, per e-mail of telefoon alsnog beantwoord.
Voor informatie, zoals brieven van de ministers aan de Staten-Generaal, is rijksoverheid.nl niet de enige bron. Deze zijn als Kamerstukken bijvoorbeeld ook op de website van de Tweede Kamer te vinden.
Welke technische maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de centrale informatiesite van de rijksoverheid langdurig onbereikbaar is? Waardoor hebben deze maatregelen niet gewerkt?
Voor de site rijksoverheid.nl en de andere getroffen sites van de rijksoverheid is een set aan beveiligingsmaatregelen (inclusief back-up) genomen, die normaliter afdoende is om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte tijd op te lossen. Regelmatig vinden DDoS aanvallen plaats. In vrijwel alle gevallen worden deze met succes afgeslagen en blijft de aanval onopgemerkt voor het publiek. Heel 2014 had rijksoverheid.nl een uitval van 0%. Echter, in dit geval is dit niet afdoende gebleken omdat de leverancier eerst aan een andere oorzaak van de storing dacht (zoals in vraag 2 is vermeld).
Wat voor acties overweegt u om een urenlange onbereikbaarheid van de website van de rijksoverheid in de toekomst te voorkomen?
De leverancier zal een verbeterplan opstellen, waarbij het Ministerie van Algemene Zaken en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nauw betrokken zijn. De analysemethode zal daarvan onderdeel zijn.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat ondanks alle inspanningen er altijd een kans blijft op incidenten. Kwaadwillende personen vinden steeds weer mogelijkheden om nieuwe en aanvullende beveiligingsmaatregelen te doorbreken. Deze terugkerende aanvallen vragen om een continue inspanning en toenemende investeringen in tooling en maatregelen Het gaat erom om tegen aanvaardbare kosten de risico’s zo minimaal mogelijk te maken.
Worden voor dienstverlenende overheidswebsites waarbij onbereikbaarheid een zeer grote impact heeft, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) of de Belastingdienst, extra technische maatregelen genomen om de bereikbaarheid te waarborgen? Zo ja, welke? Hadden die deze storing kunnen voorkomen of verkorten? Zo nee, waarom niet?
Zowel de RDW als de Belastingsdienst hebben beveiligingsmaatregelen genomen om DDoS aanvallen te weerstaan of binnen korte te tijd af te slaan, een zg. anti-DDoS wasstraat, die verschillende technieken omvat. Zij hebben geen last van deze DDoS aanval gehad. De DDoS aanvallen zijn de laatste tijd tot nu toe zonder al te veel problemen voor de bereikbaarheid afgeweerd.
Het NCSC ondersteunt de overheid en de vitale sectoren onder andere door nieuwe beschikbare informatie over cyberaanvallen te delen met de overheidsorganisaties om er lering uit te trekken en te bezien of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Gezien de rapportage van de leverancier zelf (zie vraag 2) heeft de duur van de storing niet gelegen aan de beveiligingsmaatregelen, maar aan de analyse van de storing.
Het winnen van de aanbesteding in Limburg door Abellio |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Limburg kiest Abellio als nieuwe openbaar vervoerder»?1
Ja.
Op welke punten heeft Abellio het gewonnen van de andere aanbieders en waarom is de aanbieding van Veolia ongeldig verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
De provincie Limburg is de aanbestedende partij en daarmee verantwoordelijk voor het gunnen van deze concessie; hierbij is iedere aanbieding volgens de provincie apart beoordeeld tegen de in het bestek uitgevraagde onderdelen.
De provincie Limburg heeft laten weten dat Abellio gewonnen heeft omdat deze partij de economisch meest voordelige aanbieding heeft gedaan, onder meer dankzij een beter vervoerplan voor de bussen en treinen en meer ritten. De aanbieding van Veolia is ongeldig verklaard omdat zij een hogere extra exploitatiebijdrage vroeg dan op grond van het bestek was toegestaan.
Klopt de aanname dat NS met haar dochterbedrijf Abellio heeft ingeschreven op de aanbesteding van de openbaarvervoersconcessie in Limburg omdat het met dat bedrijf een goedkopere bieding kan doen? Zo ja, wat maakt dat bedrijven als Abellio dit soort biedingen goedkoper kunnen doen dan een bedrijf als NS? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aanname dat het voor Abellio Limburg B.V. als dochter van NV Nederlandse Spoorwegen mogelijk is om een goedkopere bieding te doen kan ik niet bevestigen of ontkennen. De overwegingen van Abellio en NS zijn mij niet bekend. Overigens is Abellio Limburg B.V. een zelfstandige B.V. en heeft Abellio als zodanig ingeschreven op de Concessie Limburg.
Is er sprake van kruissubsidiëring van de activiteiten van Abellio door andere activiteiten van moederconcern NS? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Financiën heeft, als aandeelhouder van NS, onderzoek gedaan naar kruissubsidiëring bij NS. Het resultaat daarvan is op 9 juli 2014 aan uw Kamer gestuurd2. Het onderzoek richtte zich onder andere op concessies van Abellio. Hieruit is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat er bij de NS Groep en de dochters van NS sprake is van kruissubsidiëring. Dit betekent dat NS geen producten, diensten of middelen aan Abellio levert voor een vergoeding die onder de prijs ligt die gerekend zou worden aan derden; de zogenaamde arm’s length price.3
Hebben de stations of de activiteiten op de stations ook op enigerlei wijze deel uitgemaakt van de inschrijving door de vervoerders op de aanbesteding van de concessie? Zo ja, op welke wijze worden deze genoemd en meegewogen in de aanbesteding?
Inschrijvingen van partijen bij een aanbesteding bevatten concurrentiegevoelige informatie en zijn vanuit de aanbestedingsregelgeving alleen bij de inschrijvende partij zelf en de aanbestedende dienst bekend. Voor deze aanbesteding is de provincie Limburg de aanbestedende dienst. In het programma van eisen dat de provincie Limburg voor deze aanbesteding heeft opgesteld en heeft gepubliceerd4, zijn geen eisen aan stations of activiteiten op de stations opgenomen, maar wel over diensten en voorzieningen op stations. Dit gaat om servicepunten voor reizigers, OV-chipkaartvoorzieningen, kaartverkoopautomaten, noodknopvoorzieningen, assistentieverlening aan gehandicapten en reizigersinformatie (omroepberichten en informatieborden). Van de aanbestedende partij provincie Limburg heb ik begrepen dat deze punten niet onderscheidend zijn geweest bij de aanbesteding.
Heeft het moederconcern NS andere financieringsarrangementen, garanties en dergelijke gesteld voor Abellio met betrekking tot deze aanbesteding?
De inschrijvingen waaruit zou kunnen blijken of NS garanties en dergelijke heeft gesteld, zijn mij niet bekend.
Hoe zou de concessie voor het hoofdrailnet veranderen in termen van kosten, opbrengsten, service en prestatie voor de reizigers als niet NS maar Abellio de uitvoering op zich zou nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bekend wat er aan de concessie zou veranderen als Abellio deze na een aanbesteding zou hebben gekregen. Over de nieuwe concessie is de afgelopen jaren vaak met uw Kamer gesproken. In dat proces is in overeenstemming met uw Kamer besloten de Hoofrailnetconcessie onderhands te gunnen aan NS en bestond dus geen reden om informatie uit te vragen bij andere vervoerders.
Hoe luiden de investeringscriteria die NS stelt aan Abellio en wat zijn de afspraken over het dividend dat Abellio betaalt aan NS?
NS bespreekt haar investeringscriteria en het dividendbeleid met haar aandeelhouder, het Ministerie van Financiën. De aandeelhouder toetst investeringen op het publiek belang en op het te behalen rendement, waarbij continuïteit en financieel waardebehoud moeten zijn gewaarborgd. Ook moet sprake zijn van een acceptabel risicoprofiel. Bij het dividendbeleid is van belang dat de reserves van de deelneming niet te laag zijn, maar tegelijkertijd ook niet te hoog. De single A credit rating en de daarvoor noodzakelijk financiële ratio’s worden hiervoor gebruikt als indicator. Deze afspraken worden door de aandeelhouder op het niveau van de NS-groep gemaakt, zodat maximalisatie van economische waarde en maatschappelijk belang voor NS Groep kan worden beoordeeld en niet per bedrijfsonderdeel. Het is aan de directie van NS om de investeringscriteria en het dividendbeleid per bedrijfsonderdeel vast te stellen.
Wat denkt Abellio in Schotland te leren van het winterweer wat NS in Nederland nog niet weet?2
Abellio heeft laten weten dat ervaring met extreme weersomstandigheden in meerdere landen kan leiden tot uitwisseling van best practices over de omgang met verstoringen waardoor in ieder land verbeteringen kunnen optreden.
Het bericht ‘Zonder hulp belanden we in een doos bij CS’ |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
|
|
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zonder hulp belanden we in een doos bij CS»?1
Klopt het dat rondom de grootscheepse fraude met kinderopvang De Parel in Capelle, Gouda en Zoetermeer voor miljoenen wordt teruggevorderd bij gedupeerde ouders?
Klopt het bericht dat «gratis kinderopvang» werd aangeboden onder voorwaarde dat de kinderopvangtoeslag niet via de ouders zou lopen, maar direct zou worden overgemaakt aan De Parel? Zo nee, hoe werkte de constructie dan? Zo ja, klopt het dat scholen in de buurt deze «gratis kinderopvang» aan ouders aanbevolen?
Bent u bekend met soortgelijke omvangrijke fraudezaken met kinderopvangtoeslag door kinderopvangorganisaties? Zo ja, om wat voor aantallen gaat het? Zo nee, bent u van mening dat het hier een unieke op zichzelf staande vorm van fraude betreft?
Bent u bekend met het feit dat door een medewerker van De Parel bekend is gemaakt dat tot medio 2011 er gebruik gemaakt kon worden van algemene DigiD codes waarmee Kinderopvangtoeslag opnieuw werd aangevraagd, nadat deze door betrokken ouders was stopgezet?2
Klopt het dat in die jaren gebruik gemaakt kon worden van algemene DigiD-codes waarmee kinderopvangtoeslag aangevraagd kon worden zonder medeweten van betrokken ouders? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dan tot de uitspraken van betreffende oud medewerkers en BOink? Zo ja, is hiermee fraude zonder medeweten van betreffende ouders wel erg makkelijk gemaakt?
Acht u het in licht van deze onthullingen opportuun om terugvorderingen van toeslagen stop te zetten tot dat het FIOD-onderzoek is afgerond en meer duidelijk is over de toedracht? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat hier mogelijk sprake is van een specifiek geval, waardoor betrokken ouders in aanmerking zouden kunnen komen voor de slachtofferregeling? Zo nee, waarom niet?3
De afschaffing van de opbrengsten van de proces verbaal-vergoeding voor gemeenten |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is de onderzoeksopzet van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de gevolgen van de afschaffing van de proces verbaal-vergoeding? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?1
De Tweede Kamer heeft mij bij motie2 verzocht om voor 1 juli 2015 te rapporteren wat de gevolgen zijn van het stopzetten van de proces-verbaal-vergoeding (hierna: pv-vergoeding), voor onder meer de afbreuk van de leefbaarheid in gemeenten. Ik heb daarop het WODC verzocht een onderzoek uit te voeren naar de omgang met de pv-vergoedingen door gemeenten. De korte tijd die is verstreken sinds de afschaffing van de vergoedingsregeling, alsmede de voor het onderzoek beschikbaar gestelde periode, maken het op dit moment niet mogelijk de effecten van de afschaffing in kaart te brengen. Het onderzoek is daarom gericht op de wijze van registratie en besteding van de pv-vergoedingen en brengt niet direct de mogelijke gevolgen van de afschaffing in beeld voor de afbreuk van de leefbaarheid, het veiligheidsbeleid in gemeenten en de werklast van de politie.
De keuze voor deze opzet is gelegen in het feit dat het verkrijgen van inzicht in de registratie en besteding van de pv-vergoedingen een noodzakelijke stap is om een mogelijk verband tussen het beëindigen van de vergoedingsregeling en de genoemde gevolgen te verklaren. Dit geldt ook voor de onveiligheidsgevoelens in wijken, een aspect dat overigens geen deel uitmaakt van de motie.
De startnotitie die aan de basis ligt van het onderzoek treft u aan als bijlage.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding ontslagen van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) tot gevolg heeft (gehad)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen de kosten en de baten van de bestuurlijke strafbeschikking waar mogelijk afgezet worden tegen de kosten en baten die gemeenten in zijn totaliteit hebben op het terrein van handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Het onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre inzicht verkregen wordt in eventuele trends en/of wijzigingen in de gemeentebegrotingen.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de wijze waarop gemeenten de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen financieren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de leefbaarheid in wijken en mogelijke verloedering in het openbaar vervoer en openbare ruimtes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de werklast van de politie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de onveiligheidsgevoelens in wijken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding tot gevolg heeft dat niet op boa's maar op andere onderdelen van gemeentebegrotingen wordt bezuinigd? Zo ja, op welke wijze en wordt in het onderzoek ook aangegeven op welke onderdelen dit is en wat hier de gevolgen van zijn in gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de door de Kamer verzochte termijn voor de uitvoering van het onderzoek, zijn de onderzoeksvragen beperkt tot vragen over de registratie en bestedingen in de context van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Het is daarom niet te verwachten dat het onderzoek bezuinigingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting inzichtelijk maakt.
De invloed die afschaffing van de pv-vergoedingen op andere onderdelen van de gemeentebegroting zou hebben, dient bovendien in samenhang met andere ontwikkelingen te worden beoordeeld, die het bereik van het onderzoek te buiten gaan.
Wordt in het onderzoek onderzocht of de afschaffing van de vergoeding gevolgen heeft voor de mate waarin gemeenten gebruik maken van de inzet van bestuurlijke strafbeschikking? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan te allen tijde worden ingezet door gemeenten. Deze is niet afhankelijk van een vergoeding. Tijdens de gesprekken met gemeenten in het kader van het onderzoek zal het daadwerkelijk gebruiken van het instrument aan bod komen.
Op welke wijze wordt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken in het onderzoek dat het WODC uitvoert?
Om de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op de hoogte te houden en inzicht te bieden in het onderzoek, is de vastgestelde onderzoeksopzet ter kennisneming met de VNG gedeeld. Op deze wijze is het voor de VNG ook mogelijk om, indien gewenst, activiteiten die zij zelf ontplooit te laten aansluiten op het onderzoek.
Bent u ermee bekend dat een aantal gemeenten al heeft aangegeven niet te willen bezuinigen op het aantal boa's in 2015 en dus noodgedwongen op andere onderdelen van de gemeentebegroting bezuinigingen zal doorvoeren?2 Zo ja, kun u een overzicht geven van de betreffende gemeenten, gekoppeld aan de onderdelen waarop deze gemeenten dientengevolge voornemens zijn te bezuinigen in 2015?
Nee, die aanwijzingen zijn er niet. Er is vooralsnog geen reden grote gevolgen voor gemeentebegrotingen te verwachten, gezien het feit dat de vergoedingsregeling nooit heeft beoogd kostendekkend te zijn. Verder is de vergoeding over 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aan de deelnemende gemeenten recent nog uitgekeerd.
Het is over 2015 niet bekend welke gemeenten welk bedrag mislopen als gevolg van de afschaffing van de pv-vergoeding. Het uitvoeringsjaar 2014 geeft het meest recente beeld. Toen maakten 357 van de 403 gemeenten gebruik van de bestuurlijke strafbeschikking overlast en parkeren. Een uitsplitsing naar aantallen pv-vergoeding per gemeente over dat jaar treft u aan in de bijlage.
Het WODC-onderzoek zal meer inzicht geven in die gevolgen die samenhangen met de kosten en baten van de bestuurlijke strafbeschikking en de vergoedingsregeling. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de VNG tot een inventarisatie te verzoeken.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten boa's noodgedwongen hebben moeten ontslaan? Kunt u een overzicht geven van de betreffende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u nu al aanwijzingen dat gemeenten bezuinigingen hebben moeten doorvoeren met betrekking tot de financiering van de opleiding van boa's en aanschaf van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u als bijlage bij deze antwoorden een overzicht verstrekken van alle gemeenten waarvan (thans) bekend is dat zij inkomsten mislopen als gevolg van de afschaffing, gekoppeld aan het (thans bekende) bedrag dat per gemeente wordt misgelopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, indien daar aanleiding toe bestaat, de VNG vragen een inventarisatie te maken teneinde een volledig antwoord te kunnen geven op de vragen 9 t/m 13?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel boa’s in totaal actief waren op 31 december 2014? Wat is het concrete streven voor het einde van 2015 ten aanzien van het aantal actieve boa’s? Kunt u hierbij een splitsing maken ten aanzien van de verschillende domeinen waarin boa’s actief zijn?
Op 31 december 2014 waren er in totaal 23.063 boa’s werkzaam. Dit totaal aantal laat zich als volgt onder verdelen: Domein I Openbare Ruimte 3.183, Domein II Milieu, welzijn en infrastructuur 2.756, Domein III Onderwijs 758, Domein IV Openbaar vervoer 4.291, Domein V Werk, inkomen en zorg 691 en in Domein VI Generieke opsporing waren 11.384 boa’s actief.
Ten aanzien van Domein I Openbare Ruimte geldt dat in de lokale driehoek op strategisch niveau (politiek bestuurlijk) wordt bepaald welke leefbaarheids- en veiligheidsproblemen worden aangepakt en welke inzet van onder andere boa’s daaraan bijdraagt. Wat de andere domeinen betreft, zijn geen signalen bekend dat in 2015 naar wezenlijk andere aantallen wordt gestreefd voor de uitoefening van de betreffende opsporingstaken dan de aantallen voornoemd.
Hoe verhoudt zich volgens u de afschaffing van de proces-verbaal-vergoeding tot de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein naar gemeenten dit jaar en de gevolgen die dit heeft voor de financiële tekorten van gemeenten?
De invoering van de decentralisaties staat los van de afschaffing van de pv-vergoeding. Een eventuele verhouding tussen beide zie ik dan ook niet.