Vertegenwoordiging van Taiwan bij internationale organisaties |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de relatief hoge CO2 uitstoot van Taiwan en een mogelijk waarnemerschap van Taiwan bij de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC)?1
Ja.
Het is positief dat Taiwan zich betrokken toont bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en hier aan wil bijdragen, ook in multilateraal verband.
Deelt u de opvatting dat Taiwan een betere bijdrage kan leveren aan de Conference of the Parties (COP) en andere onderdelen van de UNFCCC indien het er meer toegang toe krijgt?
Taiwan kan vanwege zijn status geen partij worden bij verdragen/internationale organisaties, zoals de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC). Het kan echter in sommige gevallen in het belang zijn van de Internationale gemeenschap als Taiwan op enigerlei wijze betrokken wordt bij en hiermee meer toegang krijgt tot internationale organisaties of internationale afspraken.
Kunt u bevestigen dat Taiwan de laatste jaren door internationale organisaties steeds meer als waarnemer of anderszins wordt uitgenodigd om deel te nemen aan bijeenkomsten, waaronder bij de World Health Assembly (WHA) en de International Civil Aviation Organization (ICAO)?
Taiwan is voor het eerst in 2009 uitgenodigd om de 62ste Wereldgezondheidsvergadering bij te wonen als waarnemer. In combinatie met de deelname van Taiwan aan Internationale Gezondheidsregelingen, werd het hiermee in staat gesteld om, in samenwerking met onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO), bij te dragen aan een goed functionerend mondiaal gezondheidsstelsel. Een voorbeeld vormt de bestrijding van potentiele pandemische ziekten, zoals de AH1N1-griep destijds.
De Raad van de International Civil Aviation Organization (ICAO) heeft op verzoek van China Taiwan uitgenodigd om als speciale gast deel te nemen aan de 38ste vergadering van de ICAO die plaatsvond begin oktober van dit jaar in Montreal. Deelname van Taiwan draagt bij aan de internationale vliegveiligheid.
Deelt u de opvatting dat het goed is om deelname van Taiwan aan internationale organisaties die zich bezighouden met collectieve kwesties te stimuleren? Indien neen, waarom niet?
Het kan in sommige gevallen in het belang zijn van de internationale gemeenschap als Taiwan op enigerlei wijze betrokken wordt bij internationale organisaties of internationale afspraken. Hier is sprake van wanneer de afwezigheid van Taiwan een vacuüm creëert in internationaal bindende afspraken (bv visserij), een beschermend netwerk verzwakt (bv SARS) of de economische en handelsbelangen van de EU/NL schaadt (bv Government Procurement Agreement).
Deelname van Taiwan kan tevens van belang zijn op terreinen waar Taiwan een dermate grote speler is dat mondiale coördinatie zonder Taiwan niet effectief kan zijn (bv wetenschappelijke samenwerking).
Op grond van het één-China beleid erkent Nederland (en de Europese Unie) de regering in Peking als enige wettige regering van China. Daarom zal Nederland Taiwanese lidmaatschap van internationale organisaties niet steunen. Taiwan kan namelijk vanwege zijn status geen partij worden bij verdragen/internationale organisaties. Dit sluit echter enigerlei vorm van praktische samenwerking niet uit.
De verplichte verklaring omtrent gedrag voor mensen die met kinderen werken |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pedo aan de slag op basisschool»?1
Ja.
Komt het bij uw weten vaker voor dat personen die in een beroep gaan werken waarvoor een verklaring omtrent gedrag (VOG) verplicht is gesteld, al dan niet tijdelijk zonder die VOG toch dat beroep gaan uitoefenen? Zo ja, over welke informatie beschikt u hieromtrent?
Het komt voor dat personen (tijdelijk) zonder VOG werkzaam zijn in een functie of beroep waarvoor een VOG verplicht is gesteld. Zo kunnen instellingen niet altijd aantonen dat een medewerker bij het begin van de aanstelling een VOG had. Binnen het onderwijs geldt dat iedere werknemer voor aanvang van de werkzaamheden een geldige VOG moet overleggen. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur om hierop toe te zien en zorg te dragen voor goede documentatie van de VOG’s die bij de aanstelling zijn overlegd.
Deelt u de mening dat voor beroepen waarbij een VOG verplicht is, iemand niet in dat beroep werkzaam mag zijn voordat die VOG daadwerkelijk is afgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, gelet op integriteitsrisico’s binnen bepaalde kwetsbare sectoren heeft de overheid in regelgeving vastgelegd voor welke beroepen een VOG verplicht is gesteld. Zo geldt in de kinderopvang, jeugdzorg en taxibranche een VOG verplichting. Daarnaast zijn onderwijsinstellingen verplicht vast te stellen dat medewerkers die met leerlingen in aanraking komen, beschikken over een VOG. Met het verplicht stellen van de VOG beoogt de overheid te voorkomen dat personen met relevante antecedenten actief zijn binnen bepaalde kwetsbare sectoren of in specifieke functies. Uitgangspunt daarbij is dat met de werkzaamheden pas wordt begonnen nadat een VOG is overlegd.
Wat zijn de gevolgen of sancties voor een organisatie die iemand zonder VOG laat werken terwijl die VOG verplicht is?
Dit verschilt per sector. Taxiondernemers hebben een VOG nodig om een chauffeurskaart en een ondernemersvergunning te kunnen aanvragen. In de kinderopvang inspecteert de GGD of de wettelijk verplichte VOG aanwezig is. Wordt niet aan de kwaliteitseisen voldaan, dan treedt de gemeente op met bijvoorbeeld een waarschuwing of een boete. Voor onderwijsinstellingen ziet de Inspectie van het Onderwijs nauwlettend toe of aan de VOG-verplichting wordt voldaan. Als bij de controle over de jaarrekening blijkt dat een instelling niet beschikt over alle vereiste VOG's, dan kan de uitbetaling van de rijksbijdrage gedeeltelijk worden opgeschort. De opschorting kan worden omgezet in een inhouding, wanneer de tekortkomingen niet hersteld worden.
Acht u het noodzakelijk organisaties waarvoor de verplichte VOG geldt er op aan te spreken dat zij die verplichting nakomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat organisaties waarvoor de VOG-verplichting geldt, deze verplichting ook daadwerkelijk nakomen. Het is aan de bevoegde toezichthouders om desbetreffende organisaties hier op aan te spreken.
De realisatie van de doelstelling om te komen tot 5000 politievrijwilligers in 2015 |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraken over het aantal politievrijwilligers in het algemeen overleg over de vermeende opleidingsstop bij de politie op 21 maart 2013 en uw doelstelling om 5.000 politievrijwilligers te hebben in 2015?1
Ja.
Kunt u in aanvulling op de cijfers in het jaarverslag van de Nationale Politie 2012 (tabel 2.18) aangeven wat de in- en uitstroomcijfers zijn van executieve politievrijwilligers (vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), niet-executieve politievrijwilligers (vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken) en volontairs in de jaren 2009–2012 en in de eerste helft van 2013?
In- en uitstroomcijfers voor vrijwilligers worden door de politie niet bijgehouden. De politie beschikt wel over cijfers van het totaal aantal executieve politievrijwilligers en niet- executieve politievrijwilligers.
Per 1 november 2013 heeft de politie 1.685 executieve politievrijwilligers (177 meer dan op 31 december 2012) en 1.575 niet executieve politievrijwilligers (143 meer dan op 31 december 2012).
Kunt u tevens aangeven hoeveel executieve politievrijwilligers, niet-executieve politievrijwilligers en volontairs er momenteel in de aanmeldings- en selectieprocedure zitten en naar verwachting nog in 2013 en 2014 in dienst zullen treden? Hoeveel executieve politievrijwilligers zitten op dit moment in de initiële opleiding? Is dit voldoende om de tussendoelen voor 2013 en 2014 te halen?
Samen met de politie richt ik mij op het einddoel van 5.000 eind 2015. De politie heeft momenteel 517 executieve vrijwilligers in de initiële opleiding (per 8 november 2013) en dit jaar starten in ieder geval nog 70 studenten. Voor 2014 wordt volop geworven voor executieve vrijwilligers. Per 11 november 2013 zaten er 366 personen in de selectieprocedure. Rekening houdend met het huidige selectieratio zullen er ongeveer 124 personen daadwerkelijk aangesteld worden.
Daarnaast zijn 84 sollicitaties binnengekomen van mensen die als niet-executieve vrijwilliger aan de slag willen. Tot hoeveel aanstellingen dit leidt, is moeilijk in te schatten omdat hierover geen landelijke, historische data zijn. Met de politievakorganisaties ben ik in overleg over de werving voor niet-executieve vrijwilligers.
De uitgewerkte visie van de politie op verdringing van betaalde arbeid door vrijwilligers bij de politie wordt begin volgend jaar in het overleg tussen de vakbonden, de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie besproken. Belangrijk daarin is vast te stellen voor welke functies en taken vrijwilligers worden ingezet.
Welke wervingsactiviteiten zijn inmiddels in gang gezet en welke wervingsactiviteiten worden er voorbereid om tot 5.000 executieve en niet-executieve politievrijwilligers te komen? Zijn deze activiteiten voldoende?
De wervingsactiviteiten voor de werving van beide categorieën vrijwilligers bestaan uit onder andere een speciale wervingssite voor vrijwilligers (www.wordpolitievrijwilliger.nl ), landelijke oriëntatievoorlichtingen en media-inzet (zoals bannering), adverteren in landelijke printmedia en outdoor advertising. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van freepublicity en politie-eigen kanalen en middelen.
Het voortzetten van de wervingsactiviteiten zoals hierboven beschreven zal leiden tot de realisatie van de doelstelling in 2015.
Waarom is het aantal executieve politievrijwilligers de laatste jaren stabiel rond de 1.500, terwijl het aantal volontairs wel is gegroeid van 961 op 31 december 2009 tot 1.432 op 31 december 2012?2
Met de toegenomen aandacht voor de waarde van burgerparticipatie is de laatste jaren zowel vanuit de politie als vanuit de samenleving meer belangstelling ontstaan voor een andere inzet van burgers als vrijwilliger. Naast de inzet op executieve taken kunnen en willen burgers vanuit een eigen betrokkenheid, deskundigheid en beroepsvaardigheden een prima ondersteunende bijdrage leveren aan de politietaak. Deze, meer vernieuwende kijk op burgerparticipatie, verklaart de groei van het aantal volontairs4.
Wat is de stand van zaken in het overleg tussen de vakbonden, de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie inzake de verdringing van niet-operationele sterkte door politievrijwilligers? Is de vacaturestop voor politievrijwilligers inmiddels opgeheven?3
Zie antwoord vraag 3.
Wat ziet u als een bruikbare toets om verdringende werkzaamheden door politievrijwilligers in het algemeen en door niet-executieve vrijwilligers en volontairs in het bijzonder mee te definiëren?
Het inzetten van politievrijwilligers mag niet leiden tot verdringing van arbeid. Dit is iets waar zowel ik als de politieorganisatie zich sterk voor maken. De politie organiseert de inzet van vrijwilligers zodanig dat waar de inzet van vrijwilligers zou wegvallen, de kritische bedrijfsprocessen van de politie doorgang kunnen vinden.
Er is altijd meer vraag naar politiezorg dan aanbod. Iedere vrijwilliger die wordt ingezet, betekent een hoger aanbod aan politiezorg. Ook specifieke expertise van vrijwilligers kan zeer welkom zijn. Vandaar dat vrijwilligers goed ingezet kunnen worden zonder dat dit ten koste van de betaalde banen gaat.
Klopt het dat de korpsdirectie recent heeft besloten het richtsnoer4 voor de getalsmatige verhouding tussen executieve politievrijwilligers versus niet-executieve politievrijwilligers en volontairs van 3:2 om te draaien tot 2:3? Wat is de achtergrond van dit besluit? Vindt u dit wenselijk mede in het licht van de discussie over verdringing en de behoefte aan meer blauw op straat en wat gaat u hiertegen doen?
Het is wenselijk dat die verhoudingen zijn afgestemd op de taken die vrijwilligers bij de politie kunnen en willen vervullen. De politie heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Ik richt mij op het behalen van de doelstelling: 5.000 politievrijwilligers in 2015.
Zijn alle volontairs inmiddels overgegaan op een ambtelijke aanstelling (niet-executieve politievrijwilliger), nu met dat doel een voorziening is gecreëerd in de Politiewet 2012?5 Zo nee, wat is de reden dat dit proces nog niet is voltooid? Wanneer verwacht u dat dit alsnog het geval zal zijn?
Op dit moment worden landelijk beleid en een eenduidige rechtspositie ontwikkeld voor alle vrijwilligers bij de politie. Zodra dit gereed en afgestemd is met de politievakorganisaties, zullen vrijwilligers de aanstelling volgen die voor hen van toepassing is. Dit zal naar verwachting in de loop van 2014 gebeuren.
Deelt u de mening dat niet-executieve vrijwillige politieambtenaren die met een gedeeltelijke politietaak zijn belast zo nodig over buitengewone opsporingsbevoegdheid moeten kunnen beschikken? Zo nee, waarom wijkt uw standpunt af van die van uw ambtsvoorganger?6
Ja, ik deel de mening dat vrijwillige politieambtenaren die met een gedeeltelijke politietaak zijn belast zo nodig over opsporingsbevoegdheid moeten kunnen beschikken nadat de bijbehorende opleiding is gevolgd.
Het standpunt van mijn ambtsvoorganger had betrekking op de volontair. Dit type vrijwilliger is geen ambtenaar en kan daarom op grond van de regelgeving niet bekleed worden met buitengewone opsporingsbevoegdheden. De vrijwillige ambtenaar aangesteld voor technische en administratieve taken is de vrijwillige evenknie van de ambtenaar aangesteld voor technische en administratieve taken. Voor deze categorie geldt dat zij bekleed kunnen worden met buitengewone opsporingsbevoegdheid. In principe zou dit voor de vrijwilliger ook mogelijk moeten zijn indien de behoefte hiertoe is aangetoond
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de cao-afspraken betreffende de politievrijwilligers?7 Wanneer verwacht u dat de doorgroeimogelijkheden in het politievak voor vrijwilligers, met name de aanpassing van de procedure Erkenning verworden competenties (EVC) en de ontwikkeling van verkorte opleidingen naar hogere niveaus, gerealiseerd is? Worden gewezen politiemedewerkers al standaard voorgelicht over de mogelijkheden om executief of niet-executief politievrijwilliger te worden?
Samen met de politie ontwikkelen we uniform beleid met betrekking tot rechtspositie en de inzet van vrijwilligers. Naar verwachting zullen in 2014 de eerste stappen genomen worden om de CAO afspraken te implementeren.
Ik heb aan de Politieonderwijsraad gevraagd om mij te adviseren over doorstroomonderwijs voor politievrijwilligers, dit advies komt naar verwachting in het voorjaarsadvies 2014. De politie en Politieacademie spannen zich in om doorstroomonderwijs, als aanvulling op de bestaande basisopleiding in 2014 te realiseren inclusief aanpassing van de EVC-procedure.
De mogelijkheid voor gewezen politiemedewerkers om als politievrijwilligers te worden ingezet is in alle eenheden aanwezig. Er is nog geen standaard voorlichtingsactiviteit ontwikkeld voor gewezen politiemedewerkers. Dit zal echter wel worden gerealiseerd in 2014.
Bent u er ermee bekend dat mensen die een WW-uitkering ontvangen zich van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) niet een aantal uren per week in mogen zetten als politievrijwilliger?8
Mensen die naast hun reguliere baan reeds politievrijwilliger waren en vervolgens werkloos worden, kunnen zonder consequenties voor de WW-uitkering politievrijwilliger blijven als de omvang (het aantal uren) gelijk blijft. Pas op het moment dat zij zich voor meer uren als politievrijwilliger in willen zetten dan vóór hun werkloosheid het geval was, kan dit gevolgen hebben voor de WW-uitkering. Dit geldt ook voor mensen die willen starten als politievrijwilliger op het moment zij al een WW-uitkering ontvangen. Ik ben ermee bekend dat het UWV in die gevallen aan de hand van de wet, geldende jurisprudentie en haar richtlijnen afweegt of werkzaamheden als politievrijwilliger gevolgen hebben voor de WW-uitkering. UWV verbiedt hiermee niet het uitvoeren van activiteiten als politievrijwilliger, maar de uitkomst kan zijn dat de WW-uitkering wordt gekort met het aantal extra uren dat iemand als politievrijwilliger actief is.
Bent u bekend met de uitzonderingen op de begrippen «dienstbetrekking» of «werknemer» die in diverse sociale zekerheidswetten worden gemaakt voor de dienstbetrekking van de vrijwillige ambtenaren van politie en brandweervrijwilligers (o.a. artikel 6 Werkloosheidswet, artikel 6 Ziektewet, artikel 8 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)? Zo ja, hoe kan het dat deze vrijwilligers in de praktijk alsnog worden beperkt in hun mogelijkheden om een paar uur per week vrijwilligerswerk te verrichten? Vindt u deze beperkingen bevorderlijk voor de veiligheid? Wat gaat u doen om deze beperkingen weg te nemen?
Ja, ik ben bekend met de uitzonderingen op deze begrippen.
Artikel 6 WW ziet op de beperking van het begrip dienstbetrekking als gevolg waarvan de politievrijwilliger of brandweervrijwilliger niet verzekerd is voor de WW. Uit dit werk kan dus geen recht op WW ontstaan. Dat zegt verder niets over de gevolgen die dit vrijwilligerswerk als politiebeambte of bij de brandweer heeft voor een recht op WW uit een verzekerde dienstbetrekking. Dat volgt uit artikel 8 WW, waarin is bepaald dat een lopende uitkering eindigt voor het aantal uur waarin iemand niet-verzekerde arbeid verricht.
Een WW-gerechtigde mag traditioneel vrijwilligerswerk verrichten. Dit kan met behoud van een WW-uitkering. Het is echter niet mogelijk dat WW-gerechtigden met behoud van uitkering productieve arbeid – waarvoor in het normaal economisch verkeer een beloning wordt gegeven dan wel daarvoor mag worden verwacht – gaan verrichten onder het label van vrijwilligerswerk. Dit kan een snelle terugkeer naar een reguliere baan belemmeren. Als een WW-gerechtigde regulier betaalde arbeid gaat verrichten, dan worden de gewerkte uren in mindering gebracht op zijn uitkering. Dat geldt ook als iemand niet-betaalde uren gaat werken die normaal gesproken wel betaald behoren te worden. Die uren worden dan in mindering gebracht op de uitkering.
Anders ligt dit als het gaat om het zogenoemde «traditionele vrijwilligerswerk». Dit zijn onverplichte activiteiten binnen een organisatie die een ideële doelstelling heeft of een maatschappelijk nut nastreeft, welke activiteiten doorgaans een aanvullend karakter hebben op bestaande maatschappelijke voorzieningen. Deze organisatie is overwegend afhankelijk van de inzet van onbetaalde medewerkers. De te verrichten activiteiten worden niet beloond en worden normaal gesproken niet door betaalde werknemers verricht. De niet-betaalde werkzaamheden gelden in het maatschappelijk verkeer niet als activiteiten waarvoor beloning mag worden verwacht.
Aangezien mijn uitgangspunt, alsook van de politie, is dat het inzetten van politievrijwilligers niet mag leiden tot verdringing van arbeid, zie ik bovenstaande regelingen niet als beperkend.
Bent u van mening dat de uurvergoeding van executieve politievrijwilligers een «zuivere onkostenvergoeding» is?9 Zo ja, waarom behandelt de Belastingdienst deze zuivere onkostenvergoeding dan als loon waarover inkomstenbelasting moet worden betaald?
Ja, ik ben van mening dat dit een zuivere onkostenvergoeding is. De hoogte van de uurvergoeding van politievrijwilligers is het resultaat van overleg met vakbonden en is vastgelegd in de regeling vergoeding vrijwillige politie. De fiscus beoordeelt deze vergoeding als bovenmatig, omdat de hoogte van de vergoeding boven € 4,50 per uur uitkomt, wat als maximum voor onbelaste onkostenvergoeding in 2013 geldt. Derhalve komt de uurvergoeding onder het regime van de inkomstenbelasting terecht.
Klopt het dat executieve politievrijwilligers die over een geldig certificaat en over voldoende ervaring beschikken desondanks niet kunnen optreden als hulpofficier van justitie of «aangewezen ambtenaar» in de zin van artikel 163, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zij niet benoemd zijn in een loonschaal zoals vereist volgens de Regeling hulpofficieren van justitie 2008? Zijn er desondanks momenteel executieve politievrijwilligers die optreden als hulpofficier van justitie of «aangewezen ambtenaar»?
Ja, dat klopt. Uit inventarisatie blijkt dat één vrijwilliger als hulpofficier van justitie taken uitvoert. Deze politievrijwilliger en tevens ex-politiemedewerker is in 2011 op grond van het toenmalige Besluit Taken Vrijwillig Ambtenaren van Politie en met instemming van het bevoegd gezag, aangesteld als hulpofficier van justitie.
Deelt u de mening dat executieve en niet-executieve politievrijwilligers, wanneer zij dezelfde of een gelijkwaardige opleiding of ervaring hebben, in dezelfde situaties over dezelfde bevoegdheden moeten kunnen beschikken en met dezelfde taken belast moeten kunnen worden als hun beroepscollega's? Zo ja, gaat u regelgeving die hieraan in de weg staat aanpassen?
Ik deel deze mening voor zover deze betrekking heeft op niet-executieve politievrijwilligers en executieve politievrijwilligers tot en met de rang van commissaris. Uiteraard moet er sprake zijn van een behoefte voor inzet op taken en blijven de uitgangspunten met betrekking tot verdringing van arbeid van toepassing.
Het rapport van Amnesty International over etnisch profileren door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport: «Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten: Etnisch profileren onderkennen en aanpakken» van Amnesty International?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp inzake de aanhouding van Marokkaanse jongens in Amersfoort en over het geweld dat de Haagse politie zou gebruiken tegen buitenlanders?2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. Zoals ik inmiddels in mijn brief van 14 november jl. heb aangegeven (Kamerstuk 29 628, nr. 423), heeft Amnesty International een belangrijk rapport uitgebracht en een grote bijdrage geleverd aan de discussie over etnisch profileren bij proactief politiewerk.
Met de politie neem ik dit rapport uiterst serieus. Het rapport vormt een literatuurstudie van eerder onderzoek op dit terrein. Dit rapport en de onderliggende onderzoeksrapporten op dit thema wijzen erop dat etnisch profileren door de politie voorkomt. Dat is ernstig en we moeten voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze.
Stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland is niet aangetoond. Ik noem de onderzoeksrapporten van ECRI (Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie), FRA (EU Grondrechtenagentschap), Justice Initiative, het onderzoek in de eenheid Amsterdam, onderzoek van Politie en Wetenschap en de universiteit Twente (2011) en onderzoek naar de beoordelingsruimte van en grenzen aan identiteitscontrole en preventief fouilleren.
Momenteel voert de universiteit van Leiden met medewerking van het gezag onderzoek uit in Den Haag. In het voorjaar van 2014 zullen de uitkomsten beschikbaar zijn.
Ik treed in overleg met de lokale driehoeken van Amsterdam en Den Haag en zal de onderzoeksresultaten alsmede de (genomen) maatregelen betrekken in een vervolgbrief over etnisch profileren die ik in het voorjaar zend om de Kamer nader te informeren. In deze brief zal ik ook aangeven of ik aanvullend onderzoek nodig acht.
Deelt u de mening dat Amnesty International de bestaande onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen in het politiewerk goed geanalyseerd heeft? Zo nee, op welke punten deelt u deze analyse niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u meer onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen door de politie en welk beeld laten deze onderzoeken zien? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Amnesty International dat er behoefte is aan meer onderzoek naar het bestaan van etnische voorkeuren en discriminerend gedrag bij de politie? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er bij de politie geen ruimte is voor discriminatie? Zo ja, wat gebeurt er om discriminatie te voorkomen en hoe wordt er gereageerd op geconstateerd discriminerend gedrag?
Ja die mening deel ik. Binnen de politie is voortdurend aandacht voor optreden op basis van objectieve criteria. Om discriminatie bij proactief politiewerk te voorkomen is een aantal maatregelen genomen. Zo is in de basisopleiding van de politie de module Multicultureel Vakmanschap voor iedereen verplicht. Daarnaast zijn er specifieke trainingen en themabijeenkomsten, zoals een studiemiddag van de politie in samenwerking met de Anne Frankstichting. Ook in het dagelijks werk wordt er uitvoerig aandacht aan besteed.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze. Ik zal samen met de politie onder andere in gesprek gaan met Amnesty International over hun ideeën daarvoor.
Wanneer strafrechtelijk verwijtbare discriminatie wordt vastgesteld kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan. Daarnaast kunnen door het bevoegd gezag tegen betrokkene disciplinaire straffen of maatregelen genomen worden. In het uiterste geval kan het tot ontslag leiden.
Hoeveel klachten worden er ingediend bij de politie en antidiscriminatiebureaus over discriminatie bij het uitoefenen van politietaken? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid de registratie van deze klachten te veranderen zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
In 2012 zijn door de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen in totaal 260 klachten en meldingen over discriminatie door politie/OM/vreemdelingendienst geregistreerd. Dat is 4,6% van het totaal aantal klachten en meldingen bij deze voorzieningen. In 2012 zijn er bij de eenheden 54 klachten afgehandeld met discriminatie als klachtelement.
Deelt u de mening dat, als burgers vinden dat de politie klachten over discriminatie niet serieus neemt, daardoor de meldingsbereidheid van deze klachten te laag blijft en er daardoor een verkeerd beeld ontstaat over de aard en omvang van dit probleem? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze meldingsbereidheid wordt vergroot? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie burgers actief laat merken dat klachten serieus genomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat burgers klachten over discriminatie door de politie melden bij de politie. Er is geen campagne die zich richt op verhogen meldingen over discriminatie door politie. Discriminatie is het delict waarop de politie optreedt; of het nu burgers onderling, rechts-extremistische organisaties of door politiemensen is.
Acht u het denkbaar dat, als burgers bij een andere instantie dan de (lokale) politie aangifte kunnen doen van discriminatie door de politie, de aangiftebereidheid omhoog gaat? Zo ja, aan welke instantie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Een situatie of klacht waarbij sprake is van discriminatie kan worden voorgelegd aan verschillende instanties. Zo kan een melding mondeling dan wel schriftelijk en ook anoniem worden gedaan bij het regionale antidiscriminatiebureau.
Aangifte doen kan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie. Zonder aangifte kan de politie geen opsporing starten. Alleen dan kan het leiden tot strafvervolging van degene die discrimineert.
Deelt u de mening dat het voor de effectiviteit van en het vertrouwen in de politie van essentieel belang is dat er zo gericht mogelijk op signalen van strafbare feiten in plaats van op uiterlijke kenmerken gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat goedwillende burgers niet op basis van vooroordelen door de politie lastig gevallen worden? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van controleren op uitsluitend uiterlijke kenmerken is van essentieel belang voor de effectiviteit en legitimiteit van een ieders vertrouwen in de politie.
Naast gericht optreden naar aanleiding van een strafbaar feit, vraagt de veiligheid in Nederland ook om proactief politieoptreden. Van de politie wordt – ook door de samenleving – verwacht dat zij door proactief en informatie gestuurd optreden, probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen.
Proactief politieoptreden op basis van een daderprofiel en/of objectieve criteria is toegestaan. Dan wordt opgetreden aan de hand van een combinatie van bepaalde selectiecriteria, zoals eigenschappen, gedragingen of kenmerken van personen (zoals onder meer leeftijd, kledingstijl, werkwijze). Goedwillende burgers kunnen hierbij – ook zonder gebruik van vooroordelen – geconfronteerd worden met controles.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp zijn op een zorgvuldige werkwijze en open staan maatregelen voor verbeteringen, zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 5.
Deelt u de overtuiging dat politiemensen die hun wijk kennen, het gedrag van de bewoners kunnen duiden en de taal van die bewoners spreken, effectiever zijn in het aanpakken van overlast en criminaliteit in die wijk? Zo ja, wat doet u er aan om, mede in het kader van de reorganisatie, aan alle basisteams politiemensen met deze capaciteiten toe te voegen of waar ze al zijn ten minste te laten houden? Zo nee, waarom deelt u deze overtuiging niet?
De politie hanteert in het HRM-beleid kwalitatieve doelstellingen waarbij diversiteit in de teams van groot belang is. Diversiteit is een structureel onderdeel van het politievakmanschap. Bewustzijn van verschillen en ervoor zorgen dat diversiteit binnen de politieorganisatie aanwezig is vraagt permanente aandacht.
De politie investeert in opleiding en toerusting van politiemensen om goed om te kunnen gaan met de steeds veranderende samenleving. En daar waar deskundigheid wat betreft culturen, leefstijlen en talen nodig is kan bovendien beroep worden gedaan op verschillende politienetwerken die over de kennis en de kunde beschikken.
Het bericht dat een computervirus kinderpornografie verspreidt |
|
Marith Volp (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Computervirus toont kinderpornografie»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat personen van wie de computer door het genoemde «politievirus» wordt geblokkeerd, vanwege angst voor strafvervolging in verband met kinderporno zullen afzien van het doen van melding of aangifte tegen de verspreiders van deze ransomware? Zo ja, betekent dit dat dit «politievirus» meer dan de genoemde honderden mensen kan hebben getroffen? Zo nee, waarom niet?
Net zoals bij slachtofferschap van andere misdrijven kunnen er tal van redenen zijn waarom mensen afzien van het doen van aangifte. De angst om te maken te krijgen met strafvervolging in verband met kinderporno zou ook zo’n reden kunnen zijn. Ik kan mede daarom niet uitsluiten dat het aantal mensen dat aangifte heeft gedaan lager is dan het aantal mensen dat daadwerkelijk door dit virus getroffen is.
Hoe kan de politie onderscheiden of kinderporno die op een computer wordt aangetroffen afkomstig is van een «politievirus» of door de gebruiker zelf is gedownload?
Er zijn allerlei onderzoeksmethodes om te achterhalen wat de herkomst is van kinderporno die op een computer wordt aangetroffen. Over de vraag welke methode(s) in het geval van een dergelijk virus aangewezen zijn kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan, want dit hangt af van de specifieke situatie en kan ook veranderen in de tijd. Van belang voor betrokkenen is dat de politie heeft aangegeven dat zij onderscheid kan maken tussen de gevallen waarin kinderporno door middel van een virus op de computer is geplaatst en de gevallen waarin kinderporno op andere wijze op de computer terecht is gekomen.
Acht u het mogelijk dat computerbezitters op wiens computer kinderporno wordt aangetroffen zich zullen trachten te verschuilen achter de bewering dat die kinderporno door ransomware is achtergelaten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het mogelijk dat mensen het argument van de ransomware, waar of onwaar, gebruiken als verklaring voor kinderporno die op hun computer wordt aangetroffen. Dit zal altijd worden onderzocht door de politie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Zijn de genoemde vouchers enkel voor het doel van het vermeend deblokkeren van computers bedoeld of zijn die breder aan te wenden? Kunnen de verkopers van de vouchers weten dat de vouchers bedoeld zijn voor het deblokkeren van een computer die getroffen is door malafide ransomware? Zo ja, maakt dat die verkopers in aanleg vatbaar voor strafrechtelijke vervolging? Zo nee, waarom weten die verkopers dat niet?
Deze vouchers worden gebruikt voor betalingen via het internet en zijn breed verkrijgbaar en te gebruiken. Normaal gesproken is het niet zo dat verkopers en producenten de motieven voor de aanschaf van deze vouchers door hun klanten weten. Ik dicht verkopers en producenten van deze breed toepasbare betalingsmethode dus geen betrokkenheid bij malafide ransomewarepraktijken toe. Gezien de actualiteit van ransomewarevirussen heeft de politie wel het initiatief genomen om posters te ontwikkelen en te verspreiden waarop gewaarschuwd wordt niet te betalen als de computer is besmet met ransomeware.2 Daarnaast adviseert de politie winkeliers om hun eigen personeel goed voor te lichten. Als er een indicatie is dat zij te maken hebben met een slachtoffer van ransomware, kan winkelpersoneel het slachtoffer inlichten over de opties.
Kan het bedrijf dat de vouchers uitgeeft en via winkels distribueert, op enig moment weten dat vouchers gebruikt worden voor strafbare doeleinden? Zo ja, hoe oordeelt u over de rol en de betrokkenheid van een dergelijk bedrijf bij deze malafide praktijken van ransomware? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunnen computergebruikers zich beschermen tegen het zogenaamde «politievirus» of andere ransomware die strafbare content op computers kan achterlaten? Voldoet een standaard en up-to-date virusscanner hiertegen?
Computergebruikers moeten er in ieder geval voor zorgen dat zij voldoende maatregelen op hun computer treffen, zoals het gebruik van een up-to-date virusscanner. Maar ook dan is een infectie niet helemaal uit te sluiten. Mocht een computer geïnfecteerd raken met ransomeware dan bieden bijvoorbeeld de websites waarschuwingsdienst.nl of fraudehelpdesk.nl soelaas. Op deze sites staan instructies en stappenplannen over voor het verwijderen van ransomware.
Het ontslag van de klokkenluider moskee-internaten |
|
Gert-Jan Segers (CU), Ronald van Raak |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluider moskee-internaten ontslagen»?1
Ja.
Waarom is deze werknemer ontslagen?
Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen die daarbij door het betreffende bevoegd gezag zijn gemaakt kunnen geen mededelingen worden gedaan. De uiteindelijke beoordeling van de in deze zaak door de gemeente Rotterdam genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter. Het past mij als minister niet om commentaar te geven op het feitencomplex in deze zaak. Het is de gemeente Rotterdam die het ontslagbesluit heeft genomen en het is nu aan de rechter om dat ontslag te beoordelen. Het is niet nodig om daarnaast een gesprek aan te gaan met de gemeente Rotterdam.
Heeft deze werknemer te goeder trouw en naar behoren een melding gemaakt van de misstanden in de moskee-internaten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dit ontslag in de lijn van het voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Schouw, Voortman, Segers, Ouwehand en Klein houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders?2 Had deze werknemer bij het nog op te richten Huis voor klokkenluiders een melding kunnen maken van de misstanden en daardoor rechtsbescherming kunnen krijgen en niet ontslagen hoeven worden?
Het voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Schouw, Voortman, Segers, Ouwehand en Klein houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders wordt momenteel behandeld door de Tweede Kamer. De voortgezette plenaire behandeling staat vooralsnog geagendeerd in week 50 (10-12 december 2013). Op grond van het voorstel, het ingediende amendement Bisschop (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 258, nr. 12) en de reactie van de indieners daarop (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 258, nr. 14) kan een werknemer, in casu deze ambtenaar bij het Huis het vermoeden van een misstand melden, nadat hij dit vermoeden binnen zijn organisatie aan de orde heeft gesteld en er geen oplossing is gevonden voor de misstand. De werknemer houdt volgens de indieners altijd de mogelijkheid om direct met zijn melding naar het Huis te gaan, als daartoe aanleiding bestaat wegens een «dringende reden». Het is aan het Huis om te oordelen of betrokkene zich terecht tot het Huis heeft gewend of dat de melder de kwestie eerst intern aanhangig dient te maken. De melder kan het Huis verzoeken een onderzoek in te stellen naar het vermoeden van een misstand voor zover het maatschappelijk belang ernstig in het geding is. Of de gang naar het Huis voor klokkenluiders ertoe zou leiden dat de ambtenaar rechtsbescherming zou krijgen en niet ontslagen had hoeven worden, is een hypothetische vraag. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de waardering van het totale feitencomplex in deze zaak.
Ik wijs u er in dit verband op dat het huidige artikel 125quinquies, derde lid van de Ambtenarenwet een rechtsbeschermingsbepaling bevat krachtens welke de ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden meldt volgens de vigerende klokkenluidersregeling (in dit geval van de gemeente Rotterdam) als gevolg van het melden van die vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie zal ondervinden tijdens en na het volgen van die procedure (benadelingsverbod). Het initiatiefvoorstel voegt hieraan toe dat het benadelingsverbod ook betrekking heeft op de situatie waarin een melding is gedaan bij het Huis voor Klokkenluiders.
Heeft de gemeente conform de huidige regeling voor klokkenluiders gehandeld?
Zie hierboven onder vraag 2 en 3.
Bent u bereid hierover een gesprek aan te gaan met gemeente Rotterdam?
Zie hierboven onder vraag 2 en 3.
Ontoelaatbare kindermarketing via het Nationaal Schoolontbijt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat op de ontbijten van het nationaal schoolontbijt voor een groot deel te zoete, te zoute of te vette producten staan?1
Het Nationaal Schoolontbijt is een initiatief van het Voorlichtingsbureau Brood, in samenwerking met bakkers, supermarkten en industriepartners om aandacht te geven aan het belang van een gezond ontbijt. Dit is nodig, want een belangrijk deel van de kinderen in Nederland ontbijt niet of niet altijd.2
Om een ontbijt te realiseren waarin de gezonde keuze ruim vertegenwoordigd is, wordt het productaanbod van het Nationaal Schoolontbijt voorgelegd aan het Voedingscentrum voor advies. Ik vind deze adviesfunctie passend bij de rol van het Voedingscentrum. Mede op basis hiervan is bijvoorbeeld dit jaar het zoutgehalte van de smeerkaas lager dan vorig jaar.
Ik ondersteun het wanneer private partijen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen om in te zetten op een gezonde leefstijl voor de jeugd. Het Nationaal Schoolontbijt is hier een voorbeeld van. Hierbij wordt niet alleen aangemoedigd om te ontbijten, maar wordt ook aangegeven waarom dit belangrijk is. Tevens wordt een assortiment aangeboden waarbij de gezonde keuze de makkelijke keuze is.
Deelt u de mening dat de marketingstrategie van de sponsorende bedrijven de door de sector zelf afgesproken grens van geen gerichte reclame tot 12 jaar overschrijdt?
Duidelijk is dat de bedrijven die meewerken aan het Nationaal Schoolontbijt zich committeren aan het belang van een gezond ontbijt en zich hier op willen profileren door middel van hun producten. De verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met deze vorm van profilering richting kinderen ligt zowel bij ouders in de opvoeding, bij de scholen, als ook bij de industrie en mediapartijen, door middel van zelfregulering via de Nederlandse Reclame Code. Momenteel voorziet de zelfregulering van reclame overigens niet in een afspraak van de industrie om geen reclame te maken voor kinderen tot en met 12 jaar. Dus van overschrijding hiervan is geen sprake. In het kader van zelfregulering heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) de afgelopen jaren een aantal maatregelen op het terrein van reclame gericht op kinderen genomen, hetgeen in 2010 heeft geleid tot verscherping van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen met de leeftijdsgrens van 7 jaar. Tevens heeft de FNLI haar leden opgeroepen om geen reclame te richten op kinderen van 7 tot en met 12 jaar, tenzij zij hun reclamebeleid toelichten op www.zorgvuldigereclame.nl. In antwoord op uw vragen van 26 februari jl. (2013Z03663), heb ik aangegeven over het beleid ten aanzien van deze doelgroep in overleg met de FNLI te treden en te verwachten dat zij hierin haar verantwoordelijkheid pakt. Inmiddels heeft de FNLI aangegeven dat alle adverterende levensmiddelen bedrijven in 2014 gaan afspreken om geen reclame meer te richten op kinderen tot en met 12 jaar tenzij het gaat om producten die aan voedingskundige criteria (vergelijkbaar met die van de EU Pledge3) voldoen.
Voor wat betreft de verantwoordelijkheid van de scholen zelf, is het belangrijk op te merken dat als het gaat om sponsoring (materieel of financieel), er draagvlak moet zijn binnen de school. De medezeggenschapsraad (met een oudergeleding) moet altijd vooraf instemmen met het aanvaarden van materiële of geldelijke bijdragen (waaronder sponsoring en donaties). Scholen zijn tevens wettelijk verplicht in zowel de schoolgids (of op de website van hun school) als het schoolplan beleid van de school ten aanzien van sponsoring te vermelden, ongeacht of men daadwerkelijk sponsorgelden wil aanvaarden of niet. Op deze manier worden directe belanghebbenden op de school door het bevoegd gezag betrokken.
Hoe kan het gebeuren dat de sponsorende bedrijven hun eigen producten, zoals de te zoete chocoladehagelslag en de veel te zoute kindersmeerkaas, onder goedkeuring van het Voedingscentrum de scholen kunnen binnenbrengen? Is dit de gedroomde publiek / private samenwerking in het tegengaan van welvaartsziekten, zoals u in het Nationaal Preventieplan hebt aangegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze slordige manier van werken de goede intentie van het aanleren van gezond (ontbijt)gedrag niet vooruit helpt? Bent u niet bang dat de kinderen in plaats van gezond (ontbijt)gedrag wordt geleerd dat het echt niet uitmaakt wat je ontbijt, als je maar ontbijt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat zelfregulering door de sector hier niet functioneert, en dat dit moet verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de staatssecretaris van OCW hier niet ook een taak? Bent u bereid samen ervoor te zorgen dat het nationaal Schoolontbijt vanaf 2014 echt gaat helpen in de strijd tegen ongezond eetgedrag en kinderobesitas?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, 3 en 4 is het Nationaal Schoolontbijt geen initiatief van de Rijksoverheid, maar een initiatief van private partijen. Dit is passend bij de maatschappelijke rol en verantwoordelijkheid van deze partijen. Wel juich ik dit soort initiatieven toe die bijdragen aan een gezonde leefstijl van de jeugd, zoals aangegeven in voorgaande beantwoording.
Daarnaast is het aan de scholen zelf of zij mee willen doen aan het Nationaal Schoolontbijt of niet.
De rechtmatigheid van Amerikaanse targeted killings in Pakistan en Jemen |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de recent verschenen rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch over een aantal specifieke Amerikaanse targeted killings, voornamelijk met onbemande vliegtuigen (drones), in respectievelijk Pakistan en Jemen?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat de negen onderzochte drone aanvallen «raise serious concerns that the USA has unlawfully killed people in drone strikes, and that such killings may amount in some cases to extrajudicial executions or war crimes and other violations of international humanitarian law»? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet deelt deze zorgen maar kan niet vooruitlopen op een juridische kwalificatie hiervan. Voor een gefundeerd oordeel over de rechtmatigheid van aanvallen is specifieke feitelijke informatie nodig over de betreffende operaties. Bovengenoemde rapporten onderstrepen evenwel het belang van transparantie over de inzet van drones. Het kabinet is van mening dat waar er aanwijzingen zijn voor onrechtmatig handelen, betrokken autoriteiten verantwoordelijk zijn voor gedegen nader onderzoek naar de specifieke feiten en omstandigheden en, afhankelijk van de uitkomst, voor het nemen van gepaste maatregelen.
Deelt u de conclusie van Human Rights Watch dat van de zes onderzochte targeted killings «two (…) were in clear violation of international humanitarian law – the laws of war – because they struck only civilians or used indiscriminate weapons» en dat de andere aanvallen «may have violated the laws of war because the individual attacked was not a lawful military target or the attack caused disproportionate civilian harm»? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat tenminste één van de honderden Amerikaanse drone aanvallen – die soms waren gericht op begrafenisstoeten, op reddingswerkers of op mensen waarvan men de identiteit niet kende en waarbij geregeld veel burgers zijn omgekomen – het internationaal recht heeft geschonden?2 Indien neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3. In algemene zin geldt dat directe aanvallen op door het humanitair oorlogsrecht beschermde personen verboden zijn. Daarnaast bevatten mensenrechtenverdragen een verbod op buitengerechtelijke executies.
Bent u het eens met de aanbeveling in het rapport van Amnesty International dat andere staten, waaronder Nederland, de Verenigde Staten geen medewerking moeten verlenen bij drone aanvallen die in strijd zijn met het internationaal recht? Hoe wordt in de praktijk voorkomen dat Nederland een bijdrage levert aan illegale Amerikaanse targeted killings?
Het kabinet zal een eventueel verzoek van de VS om informatie of een bijdrage in andere zin niet inwilligen, als er aanwijzingen zijn dat medewerking zou leiden tot een handeling in strijd met het internationaal recht.
Het bericht ‘Rabo ongekend hard veroordeeld voor fraude’ |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabo ongekend hard veroordeeld voor fraude»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat alleen de voorzitter van de Raad van Bestuur is opgestapt en dat de rest van de Raad van Bestuur aanblijft, terwijl Rabobank «interne en externe signalen over mogelijke manipulatie van de Libor-rente» volgens DNB heeft «genegeerd» en naar verluidt zes jaar lang nalatig is geweest?
Voorop staat dat het hier gaat om zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw schaadt. Ik reken dat de Rabobank zwaar aan. De hoge transactie die Rabobank moet betalen vind ik dan ook terecht. Met de beslissing om op te stappen als bestuursvoorzitter van Rabobank verbindt de heer Moerland duidelijke consequenties aan hetgeen bij Rabobank is gebeurd.
Het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Tegelijkertijd vind ik het gepast dat de heer Moerland is opgestapt.
Wat was de rol van de toezichthouders DNB en AFM gedurende deze periode en waarom is door hen niet eerder ingegrepen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 8 november jl. met het kenmerk FM 2013/1972 M, waarin ik uitgebreid inga op de rol van de Nederlandse toezichthouders.
Volgens het persbericht van de Rabobank is over de periode 2009–2012 voor € 4,2 miljoen aan bonussen teruggevorderd van de betrokken medewerkers; daarnaast zien de leden van de Raad van Bestuur af van een deel van hun beloning (€ 2 miljoen); vindt u dit niet veel te beperkt? Hoeveel bonussen zijn er vanaf 2005 uitgekeerd aan handelaren en bestuurders en welke mogelijkheden (claw back) staan u ter beschikking om deze terug te eisen?
De toekenning en uitkering van variabele beloningen vindt plaats op basis van afspraken die gemaakt zijn tussen een onderneming en haar medewerkers. Het aanpassen of terugvorderen van variabele beloningen is vanuit die contractuele relatie voorbehouden aan de onderneming. Zoals het lid van Dijck al aangeeft in zijn vraagstelling, heeft Rabobank op aandringen van DNB variabele beloningen van veertien medewerkers geheel of gedeeltelijk ingehouden (hold back). Het gaat hier in totaal om € 4,2 mln. over de periode 2009–2012. Daarnaast ziet de raad van bestuur gezamenlijk af van al haar nog niet uitbetaalde variabele beloningen van de afgelopen jaren; het gaat hier om € 2 mln.
Rabobank heeft richting mij aangegeven ook onderzocht te hebben of het mogelijk was om uitgekeerde variabele beloningen terug te vorderen (clawback). Daarbij heeft Rabobank zich laten bijstaan door een gerenommeerd advocatenkantoor. Rabobank heeft aangegeven dat alle (juridische) mogelijkheden zijn onderzocht, zowel mogelijkheden voortvloeiend uit (interne) regels over beloningsbeleid als overige privaatrechtelijke mogelijkheden die het Burgerlijk Wetboek kent. Rabobank is op basis van dit onderzoek echter tot de conclusie gekomen dat, hoewel de wens hiertoe wel aanwezig was, de kans op een succesvolle vordering tot terugbetaling van de uitgekeerde variabele beloningen zeer gering was. Op grond van deze conclusie heeft Rabobank vervolgens besloten om geen vorderingen in te stellen.
Op dit moment is in de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat de expliciete bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen introduceert. Dit wetsvoorstel expliciteert de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering maar gaat, naar de mening van het kabinet, nog niet ver genoeg voor de financiële sector. Binnenkort start ik de consultatie van het wetsvoorstel Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. In dit wetsvoorstel worden verschillende regels over beloningen in de financiële sector opgenomen, waaronder aanscherping van de aanpassing en terugvordering van variabele beloningen. De belangrijkste aanscherpingen zijn een bredere reikwijdte qua werknemers en het aanpassen van een bevoegdheid voor ondernemingen naar een verplichting. De reikwijdte in het oorspronkelijke wetsvoorstel was beperkt tot dagelijks beleidsbepalers van de financiële onderneming, dat wordt uitgebreid naar alle personen die werkzaam zijn bij de onderneming (dus ook handelaren). Verder bevat het oorspronkelijke wetsvoorstel alleen bevoegdheden waar de onderneming naar keuze gebruik van kan maken, daarnaast wordt in bepaalde situaties voor financiële ondernemingen de plicht opgenomen om een variabele beloning aan te passen of terug te vorderen. Onder die situaties valt een medewerker die normen ten aanzien van bekwaamheid of correct gedrag heeft geschonden. Ik informeer uw Kamer verder over de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen zodra de consultatie start.
Welke disciplinaire maatregelen zijn opgelegd aan de bij deze fraude betrokken dertig handelaren en is inmiddels aangifte tegen hen gedaan, zodat zij kunnen worden vervolgd?
Rabobank heeft verschillende disciplinaire maatregelen getroffen jegens medewerkers die betrokken waren bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Van medewerkers die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige ontoelaatbare gedragingen is het arbeidscontract beëindigd. Andere disciplinaire maatregelen betroffen formele waarschuwingen, financiële sancties (zoals het inhouden van nog niet uitgekeerde bonussen) en het afnemen van leidinggevende verantwoordelijkheden of een combinatie hiervan. Rabobank heeft van geval tot geval bekeken of de genomen maatregel proportioneel is in het licht van de mate van betrokkenheid van de persoon en de ernst en verwijtbaarheid van het gedrag.
Voor wat betreft betrokken personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank, heeft Rabobank binnenlandse en buitenlandse strafrechtelijke autoriteiten voorzien van alle verzochte informatie. Het OM is op dit moment niet bekend met een aangifte tegen deze handelaren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 8 november jl. met het kenmerk FM 2013/1972 M, zal het OM over de mogelijke vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij de Rabobank nog een beslissing nemen. In gevallen waarin een autoriteit een persoonsgericht strafrechtelijk onderzoek instelt, heeft Rabobank aangegeven volledige medewerking te verlenen.
De schikking kan in mindering worden gebracht op de winst van de Rabobank; hoeveel vennootschapsbelasting loopt de Nederlandse schatkist hierdoor mis? Welke mogelijkheden ziet u om deze gederfde winstbelasting alsnog te verhalen?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Wel kan ik uw Kamer nader informeren over de huidige wet- en regelgeving omtrent de fiscale behandeling van zowel Nederlandse als buitenlandse boetes. Met uw goedvinden zal ik deze informatie dan ook vestrekken in de beantwoording van de vragen van de leden Nijboer en Groot (beiden PvdA) die ik op 4 november jl. heb ontvangen; ook deze leden hebben vragen gesteld over deze kwestie, waarbij zij ook naar de huidige wet- en regelgeving hebben gevraagd.
Het verbod op de intocht van Zwarte Piet |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Raad Amsterdam Zuidoost «verbiedt» intocht Zwarte Piet?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie van de linkse anti-Zwarte Piet-coalitie van PvdA, D66 en zelfs de Christen Unie, dat Nederlandse tradities ondergeschikt zijn aan multicul-geneuzel?
Sinterklaas is een kinderfeest waar in dit jaargetijde veel kinderen van genieten en waar velen van ons dierbare jeugdherinneringen aan hebben. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd. De discussie verliep niet altijd respectvol. Het is aan de samenleving om invulling te geven aan dit traditionele kinderfeest. Tradities kunnen hierbij mee ontwikkelen met nieuwe tijden. Zo blijven ze levend.
Zie voor de antwoorden op de vragen 2,3 en 4 ook de beantwoording van eerdere vragen van het lid Van Klaveren over bezwaren tegen het Sinterklaasfeest, u toegestuurd op 18-10-2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 288).
Deelt u de mening dat Zwarte Piet een onderdeel is van de Nederlandse cultuur en dat ook dient te blijven?
Het is aan de samenleving, aan de Sinterklaascomités en aan alle mensen die het Sinterklaasfeest vieren, om te bepalen of en hoe het feest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Lokaal zijn in de viering verschillen te zien. Het is een feest dat door de jaren heen evolueert – zo werden kinderen vroeger wel gedreigd dat ze in de zak mee naar Spanje moesten. Nu hebben we Pieten in soorten en maten, zoals de Hoofdpiet, de Vergeetpiet en tegenwoordig ook de Regenboogpiet. Het kabinet waardeert het dat er op lokaal niveau naar gestreefd wordt het Sinterklaasfeest daadwerkelijk een feest te laten zijn voor iedereen.
Wat bent u van plan te doen nu linkse politici zowel de intocht van Zwarte Piet willen verbieden, als zijn aanwezigheid op scholen willen schrappen?
De intocht is een lokale aangelegenheid. Schoolbesturen zijn vrij om naar eigen inzicht feesten te vieren en deze vorm te geven.
Het bericht 'Afspraken over intercity snel maken' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Afspraken over intercity snel maken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Heerlense burgemeester over de voortgang van het tot stand komen van de benodigde intercityverbinding Eindhoven – Heerlen – Aachen? Zo nee, waarom niet?
Alle inspanningen zijn erop gericht om uiteindelijk een verbetering van de verbinding Eindhoven-Aken met de eventueel daarbij behorende aanpassingen aan de infrastructuur te realiseren, die zoveel mogelijk baten oplevert voor de reizigers en de investering. Hiervoor wordt een IC-verbinding Eindhoven-Heerlen-Aken in het te hanteren afwegingskader vergeleken met een aantal alternatieve treindiensten, waarmee de grensoverschrijdende spoorverbinding naar Aken wordt verbeterd en zoveel mogelijk belemmeringen worden weggenomen. Ik heb wel enige zorg over de tijdige afronding en beschikbaarstelling van de benodigde informatie ten behoeve van de besluitvorming (zie het antwoord op vraag 3.). Hiervoor wordt door alle betrokken partijen een maximale inspanning geleverd de besluitvorming in november 2013 af te ronden.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden gezet en welke stappen bent u voornemens te gaan zetten voor een spoedige realisatie van de genoemde intercityverbinding?
Het afgelopen jaar zijn in nauw overleg en samenwerking met o.a. de provincie Limburg de volgende stappen gezet: Aangaande de 1e fase heeft de provincie Limburg het ministerie geïnformeerd dat het mogelijk is om de huidige treindienst tussen Heerlen en Aken, de Euregiobahn, ook in 2014 en 2015 voort te zetten. De provincie zal hiertoe een overeenkomst sluiten met NVR. De provincie en IenM zorgen gezamenlijk voor de dekking van de exploitatiekosten aan Nederlandse zijde. Voor de 2e fase zijn in het voorjaar 2013 duidelijke afspraken gemaakt tussen de betrokken partijen over de noodzakelijke beslisinformatie om een besluit te kunnen nemen over de beoogde verdere verbetering van de verbinding tussen Heerlen en Aken. Sinds het voorjaar wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie Limburg hard gewerkt aan het rapport met de beslisinformatie en vindt er zeer regelmatig overleg plaats tussen de betrokken partijen inclusief de verantwoordelijke partijen in Duitsland. Afgesproken is dat eind november 2013 de provincie Limburg dit rapport presenteert. De daarop volgende besluitvorming is afhankelijk van de kwaliteit en volledigheid van dit rapport en van de opstelling van de verschillende partijen, incl. de Duitse overlegpartners.
Zijn er, gezien de al jaren gereserveerde middelen in de begroting van uw ministerie, inmiddels definitieve afspraken gemaakt over de benodigde infrastructuuraanpassingen tussen Heerlen en de Duitse grens? Zo nee, waarom niet?
De inzet is om nog in november 2013 afspraken te maken met o.a. de provincie Limburg over kosteneffectieve maatregelen op de grensoverschrijdende spoorverbinding naar Aachen. Zodra die afspraken zijn gemaakt, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Kunt u uitleggen hoe de huidige stand van zaken, inclusief de bijbehorende infrastructurele uitbreidingen, aansluit bij de tussen u en de provincie Limburg overeengekomen decentralisatie van het regionaal treinvervoer in Limburg?
Er is geen directe samenhang tussen het onderzoek naar de verbeteringen op de grensoverschrijdende spoorverbinding naar Aken en de voorgenomen decentralisatie van twee treindiensten aan de provincie Limburg. Als de decentralisatie wordt gerealiseerd, worden de treindiensten waarschijnlijk wel in dezelfde aanbesteding van de provincie Limburg meegenomen.
De prijs van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»1 en het artikel «De prijs van windenergie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat windenergie op land en zee als onderdeel van het energieakkoord tussen 2018 en 2033 een extra last voor de bevolking zal meebrengen van € 70 mrd? Van welk bedrag gaat u uit?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord» (Kamerstuk 30 196, nr. 219). Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6).
In hoeverre klopt de uitspraak dat de ambitie uit het Energieakkoord om 10,5 Gigawatt windvermogen op te stellen in 2023 (4450 Mw op zee in 2023 en 6000 Mw op land in 2020) hoger is dan het totale stroomverbruik in Nederland gedurende de daluren? Wat gebeurt er als in 2023 alle windmolens in Nederland draaien tijdens een daluur?
Een volledig draaiend opgesteld windvermogen van 10,5 gigawatt zou in theorie aan de Nederlandse vraag tijdens daluren kunnen voldoen aangezien de maximale belasting van het hoogspanningsnet tijdens daluren ongeveer 6 tot 8 gigawatt bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat in Nederland voor elektriciteitsproducenten en verbruikers een systeem van programmaverantwoordelijkheid geldt. Dat betekent dat producenten verplicht zijn om voor alle elektriciteit die zij invoeden een afnemer te contracteren. Een producent die elektriciteit invoedt zonder dat daar een afnemer voor is, krijgt een boete. Producenten van windenergie zullen zichzelf dus niet aanschakelen, tenzij zij daarvoor een afnemende partij hebben gecontracteerd, ook als het toevallig waait. Een scenario waarin alle windmolens in 2023 tijdens daluren draaien zou dus alleen voorkomen wanneer hier ook daadwerkelijk vraag naar is en contracten met afnemers tegenover staan. Deze vraag zou ook van buiten Nederland kunnen komen. Afnemers in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen kunnen immers via interconnectoren in Nederland elektriciteit kopen. Hier komt bij dat in de komende jaren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling naar meer elektrisch vervoer, de vraag naar elektriciteit in daluren kan toenemen.
Wat is uw opvatting over de bewering van de auteurs van het artikel «De prijs van windenergie» dat het profieleffect van windenergie als gevolg van de dump van windstroom door Duitsland eerder optreedt dan verwacht?3 Volgens het CPB leidt het profieleffect er toe dat de komende jaren de gemiddelde opbrengst van een kWh wind ten opzichte van de prijs voor basislast steeds verder daalt van gemiddeld 83% van de basislastprijs in 2015 tot 59% in 2040; hoe beoordeelt u deze cijfers van het CPB? Met welke cijfers is gerekend in het Energieakkoord? Valt hieruit de conclusie te rechtvaardigen dat naar mate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt, windenergie steeds minder rendabel wordt?
Voor de doorrekening van het Energieakkoord is door ECN en PBL een update gemaakt van de elektriciteitsprijsramingen. Daarin zijn effecten zoals het profieleffect van windenergie en de invloed van de Duitse markt meegenomen. Voor de elektriciteitsprijzen waarmee gerekend is, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 268 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6). De profieleffecten waar het CPB aan refereert zijn omgeven door grote onzekerheden. In het Energieakkoord is echter erkend dat dit een aandachtspunt is en daarom is er onder meer aandacht voor slimme netten en opslag van energie.
Van belang voor de rentabiliteit van windenergie is dat de hoogte van elektriciteitsprijzen ook onder invloed staat van andere ontwikkelingen dan het profieleffect, zoals veranderingen in brandstofprijzen die op een wereldmarkt tot stand komen.
De rentabiliteit van windenergie is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoogte van de elektriciteitsprijs, maar wordt ook beïnvloed door technologische ontwikkelingen die verbetering van de kostenefficiëntie mogelijk maken. De sector heeft aangegeven een verbetering van de kostenefficiëntie van windparken van 40% te kunnen realiseren binnen de periode 2011- 2020. Windenergie wordt dus niet noodzakelijkerwijs minder rendabel naarmate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt.
Klopt de berekening dat het Gemini-project € 509 miljoen per jaar kost voor haar afnemers, terwijl de economische waarde hiervan € 66 miljoen per jaar is? Zo ja, vindt u deze kosten met elkaar in verhouding? Zo nee, van welke berekening gaat u uit?
Deze berekening klopt niet. Wat betreft de kosten: het maximale subsidiebedrag dat kan worden uitgekeerd is € 4,5 miljard over 15 jaar. Dat is dus niet € 509 miljoen, maar € 300 miljoen per jaar. De subsidie wordt lager bij een hogere elektriciteitsprijs. De maximumsubsidie treedt alleen op bij een laag niveau van de energieprijzen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit over de gehele subsidieperiode het geval zal zijn. De daadwerkelijke subsidie-uitgaven kunnen daardoor lager uitvallen.
Wat betreft de opbrengsten: de geschatte jaarproductie van het Gemini project is 2,4 terawattuur (600 megawatt maal 4.000 vollasturen). Wanneer deze productie tegen de huidige elektriciteitsprijs prijs van circa € 55 per megawattuur wordt verkocht, dan levert dat € 132 miljoen per jaar op aan inkomsten uit elektriciteitverkoop.
Is de uitspraak correct dat de stroomvoorziening in Nederland met een leveringszekerheid van 99,99% een van de betrouwbaarste ter wereld is? Wat was de leveringszekerheid van de stroomvoorziening in Nederland op jaarbasis de afgelopen jaren? In hoeverre halen we eenzelfde leveringszekerheid de komende jaren? Blijft dat zo na 2023?
Deze uitspraak is correct. In 2012 is bij een gemiddelde klant de elektriciteitslevering voor 27 minuten onderbroken geweest. Dit betekent een beschikbaarheidspercentage van 99,99486%. In de jaren 2007–2011 is gemiddeld de elektriciteitslevering 1 minuut langer onderbroken geweest, wat leidt tot een beschikbaarheid van 99,99467%. Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid.
In landen als Engeland en Frankrijk worden klanten meer dan 80 minuten getroffen. In Duitsland ligt het aantal storingsminuten op 22.4
Netbeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht en moeten netbeheerders over voldoende transportcapaciteit beschikken nu en in de toekomst. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Hiermee is de leveringszekerheid in de toekomst gewaarborgd.
In hoeverre is de uitspraak correct dat windstroom voor 20% niet wordt opgenomen in het distributienet? Klopt het dat voor de energiedoelstellingen die onder andere aan Brussel worden doorgegeven er wordt uitgegaan van bruto productiecijfers?
Eenmaal ingevoed, heeft elektriciteit opgewekt uit windvermogen dezelfde fysieke kenmerken als elektriciteit opgewekt uit andere opwekkingsbronnen.
De netverliezen van het transport over het Nederlandse elektriciteitsnet bedragen ongeveer 5%.5
De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is uitgedrukt als een percentage van het bruto eindverbruik. Dat wil zeggen: het percentage hernieuwbare energie is de bruto productie van hernieuwbare energie gedeeld door het bruto eindverbruik van energie.
Bruto eindverbruik van energie is in de Richtlijn Hernieuwbare energie uitgedrukt als: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.
Welke netto brandstofbesparing levert de productie van 1 kWh windenergie op? In antwoord op eerdere vragen gaf u aan dat u geen rekening houdt met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten beperkt zijn4; is dit effect nog steeds beperkt na de in het energieakkoord voorziene opschaling van windenergie?
Voor de netto brandstofbesparing verwijs ik u naar de publicatie «Hernieuwbare energie in Nederland» van het CBS. Daarin staan de diverse methoden om de opbrengst van windenergie te berekenen en tevens de relevante statistieken.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is alleen de methode relevant die de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 voorschrijft.
In deze Richtlijn hebben Europese regeringen en het Europees Parlement gezamenlijk afgesproken om 20 procent van het energetisch eindverbruik van energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Het gaat er dus om hoeveel procent van het energetisch eindverbruik wordt opgebracht door windenergie en andere hernieuwbare energetische bronnen.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is de substitutiemethode waar u op doelt, niet relevant. Bij deze methode wordt bekeken hoeveel fossiele energie wordt uitgespaard door de productie van hernieuwbare energie. Er is echter wel onderzoek naar windenergie gedaan, uitgaande van de substitutiemethode, waarbij het efficiencyverlies is uitgedrukt in termen van CO2-reductie.
Elektriciteitscentrales werken het meest efficiënt als zij een vaste hoeveelheid stroom produceren. Het aanbod van elektriciteit volgt echter de vraag en de hoogte van de vraag fluctueert afhankelijk van het jaargetijde, de dag van de week en het tijdstip van de dag. Sommige centrales reageren op deze vraag door op relatief korte termijn op- en af te schakelen. In 2009 heeft de TU Delft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar de regelbaarheid van elektriciteitscentrales. De onderzoekers hebben geconstateerd dat dit snelle op- en afregelen leidt tot meer slijtage, een grotere faalkans en verhoogd brandstofgebruik.
De vraag is nu of elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en af regelen (of aan- of afschakelen) door het fluctuerende aanbod aan windenergie. Dat is inderdaad het geval. Weliswaar stemt de elektriciteitscentrale, ook zonder windenergie, het aanbod af op de vraag, met efficiëntieverlies tot gevolg, maar door de inpassing van windenergie neemt het efficiëntieverlies toe. Onderzoek van de Munich University of Technology7 laat zien dat in de Duitse situatie – met veel meer windenergie dan in Nederland – emissiereductie tussen de 7 en 9 procent minder is dan verwacht zou kunnen worden.
Deze 7 tot 9 procent valt binnen de marge van andere onzekerheden die samenhangen met de gekozen referentie, zoals het niet meenemen van de broeikasgasemissies gerelateerd aan de bouw van windmolens en conventionele energiecentrales, het niet meenemen van de broeikasgasemissies bij de winning en transport van kolen en gas en de effecten van windenergie op beslissingen over de bouw van nieuwe centrales en het uit gebruik nemen van oude centrales.
Volgens «the Office of Gas and Electricity Markets» van de Britse overheid is de gemiddelde energierekening in het Verenigd Koninkrijk op jaarbasis £ 531 voor elektriciteit en £ 811 voor gas (respectievelijk € 620 en € 947, op jaarbasis is dit samen € 1.567); wat is volgens u de gemiddelde energierekening in Nederland? In het Verenigd Koninkrijk wordt er in dit verband vaak gesproken van «energy poverty»; in hoeverre leidt de energierekening in Nederland momenteel tot «energiearmoede»? In hoeverre gaat de energierekening stijgen de komende jaren als gevolg van het energieakkoord? Wat is wat u betreft een maximum acceptabele stijging
De totale energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden bedroeg op 1 juli 2013 € 1.829 (bij een gemiddeld jaarlijks verbruik van 3312 kWh elektriciteit en 1.484 m3 gas)8. Een half jaar eerder was deze rekening € 6 duurder, en op 1 juli 2012 nog € 143 duurder.9
In Nederland wordt gekeken naar het aantal afsluitingen om te beoordelen in hoeverre huishoudens in staat zijn hun energierekening te betalen. De afsluitcijfers laten sinds 2010 een stabiele, licht dalende trend zien als gevolg van een effectief afsluitbeleid en verbeterde samenwerking tussen energiebedrijven en schuldhulpverlening.
Als gevolg van het Energieakkoord zal de energierekening dalen ten opzichte van de prognoses uit het Regeerakkoord. Dat komt vooral door de besparing van € 2,3 miljard in de SDE+ en de afgesproken maatregelen op het gebied van energiebesparing die ertoe leiden dat huishoudens minder zullen uitgeven aan energie dan berekend in het Regeerakkoord. Voor een gemiddeld huishouden met een koopwoning dat gebruik maakt van de afgesproken energiebesparingsmaatregelen valt de energierekening in het jaar 2020 € 141 lager uit ten opzichte van de ramingen bij het Regeerakkoord. Een gemiddeld huishouden dat geen besparingsmaatregelen neemt is in 2020 € 58 goedkoper uit.
Dit laat onverlet dat de betaalbaarheid van de energierekening een van de pijlers van het energiebeleid is en ik bij de uitvoering van mijn beleid ook steeds dit belang in ogenschouw neem.
De mogelijkheid van legalisatie van cannabis |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Reguleer ook de inkoop van wiet»1 en het bericht «Verandert wietwet Uruguay de mondiale drugsaanpak?»2
Ja.
Deelt u de in het NRC-bericht geuite mening dat het Nederlands beleid ten aanzien van het criminaliseren van de teelt en inkoop van cannabis (de achterdeur) hypocriet is? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet en erkent u dan wel dat er tenminste een spanning bestaat tussen het verbieden van de inkoop van cannabis door coffeeshops en het onder strikte voorwaarden gedogen van de verkoop van cannabis door coffeeshops?
Ik erken dat er een spanning bestaat tussen het gedoogbeleid en het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is. Deze spanning bestaat al zo lang als het gedoogbeleid voor coffeeshops en is van meet af aan onderkend.
Ziet u net als de auteurs van het NRC-bericht dat er wereldwijd steeds meer initiatieven zijn van decriminalisering en zelfs legalisering van gereguleerde wietteelt en inkoop door cannabisverstrekkers? Zo nee, waarom niet en in welke van de in het artikel genoemde landen is er geen sprake van decriminalisering?
Ik heb ook kennis genomen van de ontwikkelingen die zich in het buitenland voordoen. Dit was de reden dat ik heb toegezegd uw Kamer te zullen informeren over de resultaten van een onderzoek naar (kleinschalige) hennepteelt in Europa en de Verenigde Staten. Ik zal op korte termijn deze toezegging gestand doen en kan bevestigen dat ik hierbij, gezien de recente ontwikkelingen, ook zal ingegaan op de situatie in Uruguay.
Deelt u de mening van de medewerker van het Trimbos-instituut in het Volkskrant-artikel dat je over het algemeen kunt zeggen dat landen met een repressief beleid grotere problematiek ervaren dan landen met een liberaal beleid? Zo ja, wat betekent dat voor het softdrugsbeleid dat Nederland voert? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet is van mening dat een succesvol drugsbeleid noch louter liberaal, noch louter repressief dient te zijn. Vertaald naar de specifieke omstandigheden van ons land zetten wij daarom in op een beleid dat steunt op twee pijlers: de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds.
Kunt u in uw aan de Kamer toegezegde rapportage over de verhouding van legalisering van wietteelt tot internationale verdragen expliciet ingaan op de verhouding van de bepalingen in het Uruguayaanse wetsvoorstel ten aanzien van de teelt voor persoonlijk gebruik of in clubverband tot de relevante internationale verdragen?
Zie antwoord vraag 3.
De externe en interne veiligheid van windturbines |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is er een overzicht van de schade aan windturbines ten gevolge van de storm van 28 oktober jl.?1
Er is geen landelijk overzicht van schade aan windturbines beschikbaar.
Welke veiligheids- en ARBO-eisen worden gesteld ten behoeve van personen die onderhoud verrichten aan windturbines?
De arbowetgeving is volledig van toepassing op het werken aan en in windturbines. Daarnaast zijn voorschriften van de Warenwet voor machines van toepassing. Alle, in dat verband relevante Nederlandse normen voor windturbines zijn overgenomen van Europese en mondiale normen.
Voldeden de turbines op de Mariadijk in Ooltengensplaat aan deze eisen? Zo nee, op welke punten werd niet aan de eisen voldaan? Zo ja, is er naar aanleiding van het dodelijk ongeluk bij deze windturbine reden om de eisen aan te scherpen?2 Op welke punten?
De Inspectie SZW is in opdracht van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar het ongeval in Ooltgensplaat. Het onderzoek van de Inspectie SZW zal uitwijzen of de van toepassing zijnde voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet adequaat zijn nageleefd. Dit onderzoek loopt en zal naar verwachting enkele maanden in beslag nemen.
De algemene voorschriften van de arbowetgeving zijn door de sector uitgewerkt onder meer in een arbocatalogus «Windenergiebedrijven». Deze arbocatalogus bevat de afspraken die werknemers en werkgevers hebben gemaakt om de risico’s voor de veiligheid en gezondheid, die zich bij werkzaamheden aan en in windturbines kunnen voordoen, tot een minimum te beperken. Het onderzoek van de Inspectie SZW kan aanleiding geven de voorschriften en/of de uitwerking daarvan aan te passen.
Wordt de naleving van veiligheids- en ARBO-eisen bij windparken systematisch gecontroleerd en, zo ja, door wie? Hoeveel controles zijn er over 2013 tot dusver uitgevoerd?
In het kader van, in de sector gangbare, certificaten voor veiligheidsmanagement, zien partijen zelf toe op naleving van de voorschriften.
De Inspectie SZW ziet namens de overheid toe op naleving van wettelijke voorschriften met betrekking tot onder meer de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van machines. De Inspectie SZW werkt risicogestuurd. De risico-analyse en signalen geven geen aanleiding om een inspectieproject te starten voor windparken. Op het werken aan en in windturbines worden alleen inspecties verricht naar aanleiding van signalen (ongevallen, meldingen en klachten over gevaarlijke werkomstandigheden). Het ongeval in Ooltgensplaat wordt door de Inspectie SZW onderzocht. Er zijn in 2013 geen andere ongevallen, meldingen of klachten over windturbines bekend waar de Inspectie SZW een onderzoek heeft uitgevoerd.
Een dreigend tekort aan vakmensen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat de afgelopen jaren minder jongeren kozen voor een ambachtelijke opleiding tot bijvoorbeeld meubelmaker, stratenmaker, tegelzetter of tandtechnicus?1
Ik vind het van belang dat voor de Nederlandse economie ambachtelijke opleidingen en dan meer specifiek kleinschalige, unieke opleidingen zo veel mogelijk behouden blijven. Het spreekt voor zich dat er dan wel voldoende vraag vanuit de arbeidsmarkt moet zijn.
Het is aan jongeren om, mede in het licht van de arbeidsmarktvraag, een keuze voor een beroepsopleiding te maken. Van onderwijsinstellingen verwacht ik dat zij jongeren zo goed mogelijk over het arbeidsmarktperspectief voorlichten. Daartoe is onder meer dit najaar de pilot met de studiebijsluiter op zes mbo-scholen gestart. Van het bedrijfsleven mag worden verwacht dat het zorgt voor het neerzetten van een zo aantrekkelijk mogelijk carrièreperspectief voor jongeren, zodat zij na diplomering ook aan de slag gaan in de ambachtseconomie.
In tabel 1 geef ik de ontwikkeling weer van de instroom van meubelmaker/incl. scheepsinterieurbouwer, stratenmaker, technicus en tandtechnicus. De totale instroom per 2012 laat een stijgende lijn zien t.o.v. 2006. De opleidingen voor meubelmaker/incl. scheepsinterieurbouwer, stratenmaker, tegelzetter en tandtechnicus behoren overigens niet tot de 33 kleinschalige opleidingen, zoals vastgesteld door SOS Vakmanschap. De totale instroom hiervan in de periode 2006–2012 is toegenomen van 814 naar 849 studenten.
Meubelmaker/Scheeps-interieurbouwer
Niveau 4
Niveau 3
Niveau 2
BBL/BOL
BBL/BOL
BBL/BOL
0
29
558
0
36
584
44
50
588
235
92
566
264
87
498
254
101
550
214
142
361
Stratenmaker
Niveau 3
BBL/BOL
8
11
15
8
11
13
19
Tegelzetter
Niveau 2
BBL/BOL
-
-
75
87
42
71
54
Tandtechnicus
Niveau 4
Niveau 2
BBL
BBL/BOL
54
-
90
-
86
-
15
-
2
18
60
14
49
10
Totaal
649
721
858
1.003
922
1.063
849
Klopt de constatering van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) dat het aantal studenten voor specialistische mbo-opleidingen soms zo klein is dat een school de opleiding niet meer kan exploiteren?
Deze situatie kan zich inderdaad voordoen.
Het middelbaar beroepsonderwijs kenmerkt zich op dit moment door veel kleine opleidingen: ongeveer 40% van de 8.100 opleidingen telt minder dan 18 studenten. Kleine opleidingen zijn relatief kostbaar in de bedrijfsvoering en ze kunnen kwetsbaar zijn als het gaat om het waarborgen van de kwaliteit.
Het uitgangspunt bij de lumpsumbekostiging is echter dat mbo-scholen de vrijheid hebben de middelen zo in te zetten dat het gekozen opleidingsaanbod in stand kan worden gehouden. In de bekostigingssystematiek wordt aan de hand van prijsfactoren zo goed mogelijk rekening gehouden met kostenverschillen tussen opleidingen. Daar waar sprake is van een ondoelmatige schaal mag van onderwijsinstellingen worden verwacht dat zij met elkaar en met het bedrijfsleven in overleg treden over de vraag hoe het aanbod in stand kan worden gehouden. Het gezamenlijk aanbieden van een opleiding op één locatie, het onderling uitruilen of het aanbieden van een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg zijn mogelijke oplossingen om dat te bereiken. Bovendien vinden dit en volgend jaar pilots voor kleinschalige, unieke opleidingen plaats om inzicht te verkrijgen in wat nodig is om dit aanbod in stand te kunnen houden. Het kabinet heeft hiertoe besloten op advies van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Naar aanleiding van de motie van het lid Van Meenen (D66) (31 524, nr. 172) zal ook het aspect van extra bekostiging in de pilots worden betrokken. Op mijn verzoek is de motie uitgebreid tot extra publieke en private bekostiging. Deze voorwaarde zal worden meegenomen bij de uitvoering van de pilots.
Is de vrees van het UWV gegrond dat er straks een tekort aan vakmensen dreigt als de economie weer aantrekt?
Ik heb geen reden om het onderzoek, waarnaar het UWV verwijst in de arbeidsmarktrapportage, in twijfel te trekken.2 Het UWV beschrijft onder meer de uitkomst van onderzoek van het EIM. Het EIM verwacht tot en met 2012 voor sommige functiegroepen een overschot en voor andere een tekort. Per saldo verwacht het EIM een tekort van 35.000 personen.
Wel merk ik op dat bij het bepalen van een tekort voor de toekomst onderzoekers over het algemeen gedragseffecten niet (of zeer beperkt) meenemen.3 Het berekende tekort geeft dan een indicatie van een spanning op de arbeidsmarkt die zich op termijn zou kunnen voordoen. Verschillende aanpassingsmechanismen (waaronder meer instroom in opleidingen vanwege het te verwachten tekort) kunnen zich in de tussenliggende periode voordoen, zodat het voorspelde tekort uiteindelijk niet zal optreden. In die zin hebben voorspellingen vooral een signalerende functie.
Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat meer jongeren gaan kiezen voor de ambachtelijke opleidingen, waarin straks een tekort dreigt te ontstaan?
Het zorgen voor een zo goed mogelijke aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderwijsveld en bedrijfsleven. Van het bedrijfsleven verwacht ik dat het zorgt voor een aantrekkelijk carrièreperspectief en voor voldoende stageplaatsen, zeker voor sectoren waarin op termijn tekorten worden verwacht. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid is ook goed terug te vinden in het Techniekpact. Dit pact bestaat uit veel acties die erop zijn gericht om jongeren meer te interesseren voor technische opleidingen en om werknemers te behouden voor de technische sector. Tot slot streef ik met de implementatie van het Actieplan Focus op Vakmanschap en de voorgenomen kwaliteitsafspraken naar nog uitdagender beroepsonderwijs. De beroepsroute moet immers meer concurrerend worden met het algemeen voortgezet onderwijs. De beroepsroute lijkt nu nog teveel een negatieve keuze en dat doet geen recht aan de waarde van het Nederlandse beroepsonderwijs. Sinds de zomer ben ik door middel van een zogenoemde MBO-tour in gesprek met het middelbaar beroepsonderwijsveld en alle betrokken partners over de vraag of het beroepsonderwijs voldoende is uitgerust voor de uitdagingen van de toekomst. Het zorgen voor een zo goed mogelijke aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, waaronder een zo concurrerend mogelijke beroepsroute, zijn daarbij belangrijke thema’s (geweest). Uw Kamer zal in het voorjaar over de uitkomsten van deze tour worden geïnformeerd.
Het ontslag na melding misstanden moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klokkenluider moskee-internaten ontslagen»?1
ja.
Hoe duidt u het gegeven dat een medewerker die ernstige misstanden heeft gemeld bij een moskee-internaat, vervolgens gehinderd werd bij de uitvoering van zijn wettelijke taak, uiteindelijk ontslagen is?
Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen die daarbij door het betreffende bevoegd gezag zijn gemaakt kunnen geen mededelingen worden gedaan. De uiteindelijke beoordeling van de in deze zaak door de gemeente Rotterdam genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter. Het past mij als minister niet om commentaar te geven op het feitencomplex in deze zaak. Het is de gemeente Rotterdam die het ontslagbesluit heeft genomen en het is nu aan de rechter om dat ontslag te beoordelen.
Als het rapport van Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) naar mogelijke misstanden in de deelgemeente Feijenoord door de rechter in dit verband relevant wordt geacht, zal hij dat bij zijn beoordeling van het ontslag betrekken.
Ik verwijs u verder naar de eerdere beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Klaveren (ingezonden 2 juli 2013), Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel nr. 2954
Hoe verhoudt het ontslag van deze dappere medewerker zich tot de bevindingen in het rapport van het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten dat er sprake was van PvdA-cliëntelisme, machtsbederf en intimidatie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het inzicht dat deze medewerker geen ontslag, maar juist extra waardering verdient voor het aan de kaak stellen van zowel veiligheidsproblemen bij de illegale poldermadrassa als bestuurlijke misstanden in het stadsdeel? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de betreffende ambtenaar zijn baan terug te geven en de verantwoordelijke bestuurder aan te pakken voor de misstanden?
Ik ben niet voornemens te interfereren in een zaak die tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam moet worden gerekend.
Het bericht dat de politie een verkrachtingszaak een jaar laat liggen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat de politie een verkrachtingszaak een jaar laat liggen?1 2 Kloppen deze berichten?
Ik ben bekend met deze berichten. Het klopt dat de verdachte pas negen maanden na de aangifte door de politie is verhoord. De veroordeling betreft ontucht met een minderjarige.
Deelt u het uitgangspunt meten is weten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, bent u bereid voortaan alle fouten die bij politie en het Openbaar Ministerie gemaakt worden te registreren? Zo nee, waarom niet en bent u dan wel bereid de fouten van politie en het Openbaar Ministerie die hebben geleid tot strafvermindering te registreren? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Politie en Openbaar Ministerie behandelen jaarlijks honderdduizenden strafzaken. Dat daarbij soms fouten worden gemaakt is menselijk en helaas onvermijdelijk. Een registratie hiervan lijkt mij om praktische redenen evenwel ondoenlijk. Naast de aanzienlijke administratieve last die dit voor politie en Openbaar Ministerie met zich mee zou brengen staat daaraan vooral in de weg dat het begrip «fout» niet eenduidig te definiëren is, ook niet als de registratie zou worden beperkt tot fouten die leiden tot strafvermindering. Zo komt het in de praktijk voor (zoals in de casus die de aanleiding vormt voor uw vragen) dat een verdachte strafkorting krijgt indien een lange tijd is verstreken tussen het plegen van het feit en de uitspraak door de rechter. Hieraan kunnen verschillende (en soms ook meerdere) oorzaken ten grondslag liggen, zoals prioriteitstelling bij de politie en het OM of de inplanning van zaken bij de rechtbank. Dergelijke omstandigheden zijn niet zonder meer aan te merken als «fout».
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat de praktijk van draagmoederschap een ethische grens bereikt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de praktijk van draagmoederschap een ethische grens bereikt? Herinnert u zich voorts eerdere vragen over commercieel draagmoederschap in Nederland en over commercieel draagmoederschap in India?1 2 3
Het antwoord op beide vragen is ja.
Is het waar dat een 47-jarige Nederlandse draagmoeder vorig jaar is bevallen van een kind uit twee anonieme Spaanse donoren? Zo ja, wat is uw oordeel over het feit dat er een kind is «gecreëerd» waarvan de afstamming onbekend is, hetgeen in strijd met het Nederlandse afstammingsrecht?
Zoals te lezen is in het artikel in Medisch Contact, is in 2012 een Nederlandse draagmoeder bevallen van een kind dat ontstaan is met behulp van twee anonieme donoren uit Spanje.
Nederland hecht zeer aan het recht van het kind om zijn of haar afkomst te weten. De Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (WDKB) voorziet hierin. In andere landen gelden andere regels voor gebruik van geslachtsmateriaal van anonieme donoren en voor draagmoederschap. Soms wijken in Nederland wonende wensouders om die reden uit naar het buitenland. Dit achten wij, met het oog op eerdergenoemd recht van het kind, onwenselijk maar toch niet volledig te voorkomen.
De Raad voor de Kinderbescherming weegt in elke casus zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het feit dat het kind geen informatie over de afkomst zou kunnen krijgen, was in deze casus een vaststaand gegeven.
Is het waar dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft besloten dat het kind, ondanks de overtreding van de Nederlandse regelgeving, toch met de wensouders mee naar huis mocht omdat dit in het belang van het kind werd geacht? Zo ja, waaruit bestaat het belang van het kind in deze precies? Hoe verhoudt dit belang zich tot het recht van het kind op zijn identiteit en op kennis over zijn biologische ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de toename van het aantal wensouders die voor hun kinderwens uitwijken naar landen als Spanje, de VS en India zorgelijk is? Zo ja, bent u zich bewust van de precedentwerking die uitgaat van de toevlucht naar het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is er tot nu toe een voorlopige voorziening-procedure gestart om bij commercieel draagmoederschap en illegale opneming van kinderen een kind toch een Nederlands paspoort dan wel een nooddocument te verlenen, teneinde het kind Nederland in te laten reizen?
Voor zover mij bekend is dit tot nu toe drie keer gebeurd.
Bent u bereid om een doorzichtige meldingsstructuur te ontwikkelen voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen, om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het vermoeden bestaat dat niet alle gevallen van draagmoederschap bij instanties aan het licht komen. Dit werd geconcludeerd in het rapport Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) dat in 2011 is verschenen en bij brief van 1 maart 2011 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr.83). Ook kan uit het rapport worden opgemaakt dat draagmoederschap in omvang beperkt is. Mede om die redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur door instanties.
Deelt u de mening dat er betere voorlichting beschikbaar moet komen voor wensouders die zich na een mislukte behandeling voor kinderloosheid ten einde raad tot klinieken in het buitenland wenden? Zo ja, welke voorlichtende maatregelen gaat u in het kader van preventie nemen om commercieel draagmoederschap tegen te gaan en illegale opneming van een buitenlands kind te voorkomen?
Nee, ik ben van mening dat de voorlichting adequaat is.
Wensouders krijgen gedurende hun behandeling in een vruchtbaarheidskliniek uitgebreide counseling. Het accepteren van mogelijke kinderloosheid kan daar onderdeel van zijn, evenals de mogelijkheid om over te gaan tot adoptie.
Daarnaast kan een arts op grond van medische of psychische redenen (morele contra-indicatie) besluiten een vruchtbaarheidsbehandeling te staken of niet te starten. Dit hele proces is gebaseerd op zowel goede voorlichting aan de wensouders, als het beschermen van de rechten van het toekomstig kind.
Ook heb ik, zoals aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, nr. 69), eind 2012 informatie over draagmoederschap, waaronder ook over de mogelijke risico’s van draagmoederschap in het buitenland, op Rijksoverheid.nl geplaatst.
Bent u bereid om een ethische commissie in te stellen die zich over de problematiek van commercieel draagmoederschap en illegale opneming van kinderen kan gaan buigen en voorstellen kan doen om de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de praktijk? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke commissie ingesteld worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Eerste Kamerlid Quik-Schuijt (SP) heeft, in de behandeling van wetsvoorstel 33032 (juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie) op 19 november jl. een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht een multidisciplinaire Staatscommissie te installeren over de verhouding tussen juridische, biologische en sociale ouders en de kinderen die door hen worden verzorgd en opgevoed. Zoals desgevraagd door mij aangegeven in de behandeling van dit wetsvoorstel op 12 november jl. ben ik voornemens een dergelijke Staatscommissie in te stellen op het terrein van draagmoederschap en meeroudergezinnen. De voorbereidingen tot instelling van deze commissie worden getroffen.
Wat zijn de internationale ontwikkelingen met betrekking tot commercieel draagmoederschap en illegale opneming van kinderen?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht onderzoekt de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap. In de loop van 2014 komt de Haagse conferentie met een eindrapport.
Wat vindt u van de mogelijkheid om de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht in de toekomst onder de reikwijdte van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht te laten vallen?
Op grond van het bestaande artikel 5, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet reeds toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht. Wel is vereist dat op deze feiten door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. Mij komt het voor dat het handhaven van dit vereiste van dubbele strafbaarheid redelijk is.
Een strafvervolging van een misdrijf dat in het buitenland begaan is, heeft in de regel alleen reële kans van slagen als in het land waar het feit begaan is opsporingsactiviteiten kunnen worden ontplooid. Het desbetreffende land zal daartoe gewoonlijk pas bereid zijn of mogelijkheden zien als het gaat om een feit dat in eigen land ook strafbaar is.
De staatsrechtelijke problemen met betrekking tot het kort na elkaar houden van Provinciale Statenverkiezingen in Noord-Holland, Utrecht en Flevoland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw brief van 3 juli 2013 waarin u ingaat op de alternatieven voor de tussentijdse herindelingsverkiezingen bij de provincies?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in de artikelen 52 en 55 van de Grondwet is voorzien in een harde koppeling tussen de verkiezing van de leden van de Provinciale Staten en van de Eerste Kamer, in die zin dat na elke verkiezing van de leden van de Provinciale Staten binnen drie maanden de leden van de Eerste Kamer dienen te worden gekozen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 3 juli j.l. heb ik uiteengezet dat het grondwettelijke stelsel van de artikelen 52 en 55 van de Grondwet voorziet in een koppeling van verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van provinciale staten. In het geval van ontbinding van de Eerste Kamer is de verkiezing van dit orgaan echter niet gekoppeld aan de verkiezing van de leden van provinciale staten. Bij de laatste algehele grondwetsherziening is in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1979/80, 14 223, nr.9, blz.9) met betrekking tot het huidige artikel 55 van de Grondwet ook stilgestaan bij de gevolgen voor de zittingsduur en de verkiezing van de Eerste Kamer in het geval dat de zittingsduur van enkele en niet alle provinciale staten wordt verlengd of verkort. Daarbij werd in het bijzonder gedacht aan het geval dat sommige provincies wel bij een provinciale herindeling betrokken zouden zijn en andere niet. In dat geval vinden alleen in de bij een herindeling betrokken provincies tussentijdse statenverkiezingen plaats, zonder dat dit verdere gevolgen heeft voor de zittingsduur van de Eerste Kamer en een tussentijdse Eerste-Kamerverkiezing tot gevolg zou hebben.
In «De Grondwetsherzieningen 1983 en 1987» stelt prof. mr. C.A.J.M. Kortmann dat artikel 52, tweede lid, van de Grondwet de wetgever verplicht de zittingsduur van de Eerste Kamer aan te passen, indien de wetgever de grondwettelijke zittingsduur van de provinciale staten bij wijze van uitzondering verlengt of verkort, bijvoorbeeld in het geval van een samenvoeging van provincies. Een dergelijke verlenging moet dan betrekking hebben op de zittingsduur van alle colleges van provinciale staten. Wordt niet voor alle colleges de zittingsduur vastgesteld, dan leidt dit niet tot een aanpassing van de zittingsduur van de Eerste Kamer (blz. 201). Ook in «Grondwet, Tekst & Commentaar» gaat prof. mr. P.P.T. Bovend’Eert ervan uit dat de wetgever alleen verplicht is tot overeenkomstige verlenging van de zittingsduur van de Eerste Kamer, indien de zittingsduur van de – i.c. alle – provinciale staten wordt verlengd of verkort (blz.2.
Is uw stelling: «Artikel 52 Grondwet dient niet zodanig gelezen te worden dat indien de zittingsduur van provinciale staten in slechts enkele provincies wegens een provinciale herindeling wordt gewijzigd, ook de zittingsduur van de Eerste Kamer moet worden aangepast» de vaste staatsrechtelijke uitleg van dit artikel? Op welke rechtsgeleerde literatuur beroept u zich hierbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van strijdigheid met uw uitspraak in genoemde brief: «Naar vaste uitleg is het de bedoeling dat de samenstelling van de Eerste Kamer, behoudens in geval van ontbinding, wordt bepaald door de nieuw gekozen staten in alle provincies en niet deels door nieuw gevormde staten en deels door staten in oude samenstelling», indien vanaf 2016 de samenstelling van de Eerste Kamer louter gebaseerd zou zijn op de verkiezing van de leden van Provinciale Staten van 2015, met voorbijgaan aan de recentere verkiezing van een deel van de leden van Provinciale Staten in een nieuwe provincie?
In de passage uit mijn brief van 3 juli waaraan u refereert verkende ik de – theoretische – mogelijkheid om tussentijds de zittingsduur van alleen de colleges van de provinciale staten van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht te verlengen en van de overige provincies niet. In die situatie zouden de zittende leden van de bij de provinciale herindeling betrokken provincies samen met de nieuw gekozen staten leden van de overige provincies de leden van de Eerste Kamer kiezen. Een dergelijke mogelijkheid stuit af op de grondwettelijke koppeling tussen de verkiezingen van de provinciale staten en de leden van de Eerste Kamer.
Zoals aan de orde is gekomen in de beantwoording van vraag 2 en 3, is de vraag of een provinciale herindeling waarbij alleen de zittingsduur van de provinciale staten die daarbij betrokken zijn wordt verlengd of verkort gevolgen moet hebben voor de zittingsduur van de Eerste Kamer en een tussentijdse verkiezing van de Eerste Kamer met zich mee moet brengen bij de grondwetsherziening ontkennend beantwoord.
Is niet de eenvoudigste manier om grondwettelijke complicaties te voorkomen het uitstellen van de verkiezing van alle leden van Provinciale Staten èn de daarop volgende verkiezing van de leden van de Eerste Kamer tot 2016? Waarom zou, mede gelet op het voordeel van het voorkomen van grondwettelijke complicaties, een herindeling van drie provincies waarin ca. 25% van de Nederlandse bevolking woonachtig is onvoldoende rechtvaardiging opleveren voor dit beperkte uitstel?
Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2013 aan de orde heb gesteld, vind ik het onwenselijk om vooruitlopend op de besluitvorming over de samenvoeging van de drie provincies de wetgever reeds een besluit te laten nemen over de verlenging van de zittingsduur van de staten in alle twaalf provincies en van de Eerste Kamer. Daar komt bij dat daarmee de besluitvorming over de provinciale herindeling onder (extra) tijdsdruk wordt geplaatst. Vanwege de voorbereidingen die politieke partijen moeten treffen in aanloop naar de reguliere statenverkiezingen, dient het tussentijds verlengen van de zittingsduur tijdig voor de kandidaatstelling voor die verkiezing te zijn afgerond. Dat betekent dat het wetsvoorstel waarin de verlenging wordt geregeld uiterlijk 1 december 2014 in werking zou moeten treden.
Waarom zou een verlenging van de zittingsduur van Provinciale Staten en de Eerste Kamer niet in hetzelfde wetsvoorstel geregeld kunnen worden als de samenvoeging van de drie provincies?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Verkiezingsaangelegenheden van 5 november a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Rabobank schikt in Libor-affaire voor €774 miljoen’ |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabobank schikt in Libor-affaire voor € 774 miljoen»?1
Ja.
Waarom gaat hiervan ruim 70% naar de Amerikaanse en 20% naar de Britse toezichthouder en slechts 10% naar het Nederlands Openbaar Ministerie? Waarop is deze verdeling gebaseerd?
De Rabobank valt vanwege haar internationale activiteiten onder toezicht van verschillende (buitenlandse) toezichthouders en is derhalve onderworpen aan verschillende jurisdicties. Hoewel de schikkingen die Rabobank overeen is gekomen met de verschillende toezichthouders en autoriteiten internationaal zijn gecoördineerd – als onderdeel van een zogenaamde «Global Settlement» – is iedere autoriteit een afzonderlijke schikking overeengekomen met Rabobank. Daarbij hebben de verschillende toezichthouders en autoriteiten, binnen de per jurisdictie verschillende kaders van het eigen (wettelijk) instrumentarium, zelfstandig de hoogte van het te betalen bedrag bepaald. Voor het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) geldt dat zij met de Rabobank een transactie is aangegaan waarbij de Rabobank een betaling doet van € 70 mln. Het totaalbedrag van de Global Settlement is het resultaat van een optelsom van de door de verschillende toezichthouders en strafrechtelijke autoriteiten opgelegde boetes of transacties; het gaat hier dus niet om één gezamenlijke schikking met alle betrokken partijen.
Kunt u aangeven hoe en waaraan dit geld wordt besteed en hoe deze uitgaven worden verantwoord?
Het transactiebedrag van € 70 mln. zal verantwoord worden op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) onder de post «Boeten & Transacties». Bij een volgend begrotingsmoment worden de middelen meegenomen in het totaal van mee- en tegenvallers van het ministerie van VenJ.
Waarom komt de schikking niet volledig ten goede aan de Nederlandse toezichthouder?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of Nederlandse autoriteiten en toezichthouders ook boetes van buitenlandse banken hebben ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse autoriteiten en toezichthouders hebben geen boetes opgelegd en zijn geen schikkingen aangegaan met andere banken of bijkantoren van buitenlandse banken in Nederland voor wat betreft manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Het optreden van de Nederlandse toezichthouder is gebaseerd op overtreding van de regels omtrent de beheerste en integere bedrijfsvoering. De reikwijdte van deze regels is ingevolge de Wet op het financieel toezicht echter beperkt tot banken met een Nederlandse bankvergunning en bijkantoren in Nederland van banken buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Dit betekent dat een bank uit een andere EU-lidstaat die betrokken is bij manipulatie van LIBOR of EURIBOR slechts door de Nederlandse toezichthouders kan worden aangepakt voor zover een Nederlandse dochter van deze bank betrokken is bij de manipulatie en deze dochter in Nederland zelfstandig een bankvergunning heeft. Wat betreft banken buiten de EU, moet er betrokkenheid zijn van een Nederlands bijkantoor van de desbetreffende bank.
Voor wat betreft strafrechtelijke vervolging geldt dat vervolging van een buitenlandse bank mogelijk is indien een buitenlandse bank in of vanuit Nederland strafbare feiten heeft gepleegd, of als deze feiten in het buitenland worden begaan door een Nederlandse entiteit van een buitenlandse bank. Zoals aangegeven, is het Openbaar Ministerie geen transacties overeengekomen met buitenlandse banken voor manipulaties van de LIBOR of EURIBOR.