De inzet van clusterbommen in Oekraïne |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Clusterbommen op grote schaal ingezet in Oekraïne»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er bij het conflict in Oekraïne gebruik wordt gemaakt van clusterbommen?
Deelt u het oordeel van Human Rights Watch dat alles erop wijst dat het Oekraïense leger verantwoordelijk is voor een aantal aanvallen met clusterbommen op het rebellenbolwerk Donetsk begin oktober?
Kunt u bevestigen dat het Oekraïense leger begin oktober vijf Oeragan-raketten op Donetsk heeft afgevuurd?
Beschikt u over aanwijzingen dat ook de rebellen clustermunitie hebben ingezet?
Is het waar dat er bij recente beschietingen een medewerker van het Rode Kruis om het leven is gekomen? Indien ja, wie was verantwoordelijk voor die beschietingen?
Deelt u de opvatting dat de inzet van clustermunitie in bevolkt gebied onder alle omstandigheden onaanvaardbaar is, zelfs voor landen die geen partij zijn bij het verdrag dat het gebruik van clusterwapens verbiedt?
Bent u bereid op korte termijn bij strijdende partijen in Oekraïne aan te dringen op stopzetting van het gebruik van clustermunitie? Indien neen, waarom niet?
Bent u bereid het gebruik van clustermunitie in Oekraïne in de NAVO aan de orde te stellen, aangezien de NAVO militair samenwerkt met Oekraïne? Indien neen, waarom niet?
Het bericht dat de EU ervan afziet om teerzandolie te labelen |
|
Jasper van Dijk (SP), Eric Smaling (SP), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Unie (EU) in een recent voorstel afziet van de labeling van teerzandolie, een grondstof die meer broeikasuitstoot veroorzaakt dat gewone olie?1 2
Het klopt dat er geen aparte categorie onconventionele olie meer in het voorstel staat. De constatering dat er ook onconventionele oliën in de EU brandstofmix zitten, heeft er echter wel toe geleid dat de gemiddelde waarde van de keten fossiele transportbrandstoffen naar boven toe is bijgesteld. Bovendien is in het voorstel helder gemaakt welke brandstofsoorten zijn meegewogen bij de berekening van de standaardwaarde voor benzine en diesel. Hierbij wordt teerzandolie expliciet genoemd en is ook de broeikasgasintensiteit gedurende de levenscyclus weergegeven. Deze bedraagt 107 gram CO2 equivalent per megajoule. Overigens is ook olieschalie opgenomen in het voorstel met een waarde van 131 gram CO2 equivalent per megajoule. Het is dus niet zo dat het effect van onconventionele oliën op de gemiddelde CO2-waarde van de keten transportbrandstoffen in de EU geheel onzichtbaar is. Het voorstel zorgt echter niet voor een stimulans om oliën in te kopen met een lagere CO2-emissie in de keten.
Ik begrijp dat dit teleurstellend is gezien de zorgen in de Tweede Kamer over de negatieve milieueffecten van de winning van onconventionele oliën, zoals teerzandolie.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking de uitspraken over de inzet inzake de Nederlandse en Europese doelstellingen om te streven naar minder CO2-uitstoot en een volledige duurzame energievoorziening op de langere termijn? In hoeverre ondermijnt de huidige beslissing van de EU inzake teerzand deze ambities?3
Ja. In de beantwoording op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven bereid te zijn om versterking van het EU-emissiehandelssysteem aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken Handel om tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen.
Recent zijn de EU-ambities op het gebied van klimaat en hernieuwbare energie vastgelegd in de Raadsconclusies die tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober jl. zijn vastgesteld. Dit Europese ambitieniveau wordt niet naar beneden bijgesteld vanwege de import van teerzandolie. Mocht het zo zijn dat na 2020 de CO2-intensiteit van de keten transportbrandstoffen in de EU stijgt door grotere importen van teerzandolie, dan betekent dit dat er elders grotere inspanningen geleverd zullen moeten worden om de afgesproken klimaatdoelen in de EU te bereiken.
Is onder het handelsverdrag genaamd Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) de import van teerzandolie uit Canada naar de Europese Unie, en daarmee naar Nederland, thans een voldongen feit? Geldt dit ook op voor Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)? Erkent u dat door het vastleggen van de import van teerzandolie uit de Verenigde Staten en Canada in deze verdragen de teerling geworpen is? Baart dat u zorgen?
Teerzandolie is, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving, een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU. Hierdoor is het op dit moment mogelijk dat teerzandolie naar de EU en naar Nederland komt. Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada heeft geen invloed op de eventuele import van of een verbod op het verschepen van teerzandolie naar de Europese Unie.
Tevens staat CETA los van eventuele aanpassingen in de Europese Richtlijn Brandstofkwaliteit. De in CETA vastgelegde waarborgen ter behoud van beleidsvrijheid op het gebied van milieu zorgen ervoor dat de EU te allen tijde de mogelijkheid behoudt om hier veranderingen in aan te brengen. De basis EU-wetgeving op het gebied van milieu staat hierin niet ter discussie. Ook in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (het TTIP-verdrag) wordt gestreefd naar opname van deze waarborgen.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn van de door de EU gewenste toevoeging van een energiehoofdstuk aan TTIP?4
De EU zet zich in voor de opname van een energiehoofdstuk in TTIP. Afspraken in TTIP in dit kader zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen. De onderhandelingen zijn nog gaande.
Kunt u een overzicht geven van de totale milieukosten die gepaard gaan met winning, transport en gebruik van teerzandolie in vergelijking met de winning van andere fossiele brandstoffen?
Er is geen overzicht hiervan beschikbaar. Er zou een individuele vergelijking plaats moeten vinden met alle soorten fossiele brandstoffen die verhandeld worden, aangezien er grote verschillen zijn in de milieuimpact van winning van verschillende soorten fossiele brandstoffen. Ook zonder een uitgebreide vergelijking is het helder dat de milieuimpact in Canada van de winning van teerzandolie aanzienlijk is. Het is echter van belang te bedenken dat er ook conventionele olie is waarvan de winning een grote impact op het milieu heeft.
Wat zijn de mogelijkheden om teerzandolie te labelen, waardoor de consument kan afzien van het gebruik ervan?
Voor de consument is teerzandolie in pure vorm niet beschikbaar. Consumenten tanken alleen benzine en diesel waar mogelijk teerzandolie in verwerkt is. Teerzandolie komt Nederland binnen in verwerkte producten, met name uit de VS. Om te weten wat daarvan de oorsprong is, zouden raffinaderijen in andere landen informatie moeten laten meereizen over de door hen verwerkte oliesoorten in de diesel. Op dit moment gebeurt dit niet. Bovendien wordt brandstof veelvuldig vermengd voordat het in Nederland geïmporteerd wordt. Ook in Nederland kan er nog vermenging plaatsvinden. Het is ook goed mogelijk dat er diesel uit andere delen van de wereld in de mix zit. Bij invoer in Nederland is dus niet meer duidelijk wat exact de herkomst is van de ruwe olie die verwerkt is in de brandstof.
Mocht teerzandolie wel in ruwe vorm in Nederland geïmporteerd worden, dan wordt deze vervolgens verwerkt in een raffinaderij tot brandstoffen en andere producten. Hierbij zullen ook andere ruwe oliën als input worden gebruikt. Er is op dit moment geen systeem dat er voor zorgt dat voor de bewerkte producten bekend is wat precies de gebruikte ruwe olie is. Zelfs als er een systeem zou worden opgezet waarbij dit wel bekend was, dan gaat deze informatie verloren doordat brandstoffen uit verschillende raffinaderijen samen met geïmporteerde brandstoffen worden vermengd en verhandeld voordat deze uiteindelijk bij een tankstation voor de consument beschikbaar zijn. Ik zie daardoor geen mogelijkheid teerzandolie te labelen, waardoor de consument af zou kunnen zien van het gebruik ervan.
U ontvangt binnenkort een rapport dat is opgesteld door Ecorys naar aanleiding van de motie Jan Vos (Kamerstuk 33 834, nr. 17) met daarin een beschrijving van de juridische en economische obstakels voor het realiseren van meer transparantie in de brandstofketen.
Verwacht u onder het TTIP een soortgelijke influx van schaliegas en -olie uit de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388)) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP, kan olie en gas niet zonder expliciete toestemming van het Bureau of Industry and Security (BIS) uit de VS geëxporteerd worden. Hiervoor gelden zeer strenge eisen, namelijk het aanleveren van onweerlegbaar bewijs dat de verkoopprijs in de VS niet haalbaar is, uitvoer ten bate van de VS is en dat de leveringen op elk moment stopgezet kunnen worden indien er sprake is van een nationaal tekort. In TTIP streeft de EU naar het creëren van een gelijk speelveld op de energiemarkt. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de import vanuit de VS met betrekking tot schaliegas en -olie. Als er gas uit de VS zou worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Wat zijn de te verwachten prijseffecten van teerzandolie en wat zijn de consequenties voor het marktaandeel van duurzaam opgewekte energie?
Aangezien het aandeel teerzandolie in de Nederlandse energiemix op dit moment klein is, is er geen prijseffect te verwachten. Het aandeel duurzame energie in transport wordt bovendien bepaald door de huidige EU doelstellingen voor duurzame energie in transport uit de EU Richtlijn hernieuwbare energie en de CO2-reductiedoelstelling uit de Richtlijn Brandstofkwaliteit, en niet zozeer door de prijs van de hernieuwbare energie.
Wat voor invloed heeft de import van teerzandolie op de Nederlandse en de Europese ambities om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te brengen?
De import van teerzandolie door private oliehandelaren heeft geen invloed op de ambities van het Nederlandse kabinet ten aanzien van het terugdringen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In het SER-Energieakkoord zijn de
Nederlandse ambities vastgelegd met betrekking tot energiebesparing en het stimuleren van hernieuwbare energie. Beide zaken dragen bij aan het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In de EU zijn, zoals u weet, tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. de Europese ambities vastgelegd ten aanzien van energiebesparing en hernieuwbare energie in de raadsconclusies over het Klimaat- en Energiepakket 2020–2030. Tijdens het bepalen van het ambitieniveau heeft teerzandolie geen rol gespeeld.
Heeft u plannen om teerzandolie uit Nederland te weren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om teerzandolie te weren uit Nederland. Ik deel de zorgen over de negatieve impact die teerzandolie heeft op het milieu in Canada en op het klimaat. Dat betekent echter niet dat het zonder meer mogelijk is de Nederlandse grenzen voor teerzandolie te sluiten. Een importverbod voor teerzandolie zou een grote handelsverstorende werking hebben. Dat effect wordt nog versterkt omdat het aandeel teerzandolie in geïmporteerde producten niet te traceren is. Daardoor zou een Nederlands importverbod niet alleen de import van ruwe olie raken, maar alle producten waarvan het vermoeden bestaat dat deze teerzandolie zouden kunnen bevatten.
Bent u bereid de vriendschappelijke relatie met Canada te benutten om via bilateraal overleg in te zetten op een versterking van de handel in met name producten en diensten die het milieu niet belasten? Zo nee, waarom niet?
De eventuele versterking van de handel in goederen en diensten, waaronder goederen en diensten die het milieu niet belasten, loopt niet op bilateraal niveau, maar in EU-verband. Binnen de EU zet Nederland in op de opname van speciale bepalingen ter bevordering van duurzame handel, zo ook in het vrijhandelsverdrag met Canada.
Specifiek is in het vrijhandelsverdrag met Canada een uitgebreid hoofdstuk opgenomen ter bevordering van duurzame handel en ontwikkeling. Beide partijen benadrukken de wederzijdse inachtneming van onder andere ILO-conventies, de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling en de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling. Specifiek wordt ingegaan op de wederzijdse inzet op de bevordering van duurzame handel door middel van de verbeterde coördinatie en integratie van arbeids-, milieu en handelsbeleid. Om toezicht te houden op de implementatie, coördinatie en monitoring van deze bepalingen zal een aparte instantie worden opgericht.
Wanneer u zegt dat het handelsverdrag met Canada bindend is en Nederland zich daar, onder het juk van de Europese Unie, aan gecommitteerd heeft, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat we naar een toekomst moeten die grotendeels, zo niet louter drijft op duurzaam opgewekte energie, wie van u is dan Dr. Jekyll en wie Mr. Hyde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de beantwoording van deze vragen blijkt dat het akkoord met Canada geen bedreiging vormt voor een toekomst gebaseerd op duurzaam opgewekte energie.
Huisartsenorganisaties die tegen het verplicht stellen van een screeningsinstrument voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zijn |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Huisartsenorganisaties tegen verplicht stellen screeningsinstrument GGZ»?1
Het is mogelijk dat zorgverzekeraars in de contractering randvoorwaarden stellen voordat zij tot contractering of financiering overgaan. In dit concrete geval gaat het om gebruik van screeningsinstrumenten, die doorgaans door de huisarts (of zijn praktijkondersteuner GGZ (POH-GGZ)) gebruikt worden bij het bepalen van de mate van ernst en aard van de psychische klachten die zich in de huisartsenpraktijk aandienen. Met een dergelijk screeningsinstrument wordt de huisartsenpraktijk gefaciliteerd om beter te kunnen inspelen op problemen die er zijn op het gebied van psychische problematiek. Er zijn verschillende screeningsinstrumenten ontwikkeld en in gebruik.
Een screeningsinstrument is een hulpmiddel om tot verwijzing te komen. Het treedt niet in de plaats van de verwijzing, evenmin bepaalt het de verwijzing. Het is dus geen vereiste dat het advies op basis van dit instrument, over de best passende zorg, per definitie wordt gevolgd. Het instrument ondersteunt de klinische blik van de zorgprofessional en stelt ook specifiek een aantal vragen over het beeld dat de professional van de patiënt heeft. Die informatie leidt samen met de informatie over klachten en relevante persoonlijke omstandigheden tot een advies. Het is altijd aan de zorgprofessional om, op basis van de eigen klinische blik, te besluiten het advies van het screeningsinstrument wel of niet op te volgen. Door aanlevering van de al dan niet gevolgde screeningsuitkomst bij de declaratie werken zorginstellingen transparant en kan inzicht in praktijkvariatie gepast gebruik bevorderen. Deze ontwikkeling wordt door het stelsel mijns inziens ook beoogd.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars in de contracten voor 2015, het gebruik van een door de zorgverzekeraars aangedragen screeningselement voor patiënten met psychische problematiek, verplicht stellen? Wat is hierop uw reactie?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u ook van mening dat de beroepsgroep handelt op basis van professionele autonomie die gefundeerd is op wetenschappelijke richtlijnen en dat dit gerespecteerd dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend vormen NHG-richtlijnen de bron voor de verschillende screeningsinstrumenten. Screeningsinstrumenten bevorderen in die zin juist het gebruik van NHG-richtlijnen. De screeningsinstrumenten combineren elementen uit gevalideerde vragenlijsten die reeds gebruikt worden door zowel huisartsen als GGZ-aanbieders, zoals de Vierdimensionale klachtenlijst (4DKL) of de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT). Ik sta om die reden positief tegenover deze ontwikkeling. Het is niet het instrument van de verzekeraar, het is een instrument dat is ontwikkeld voor en door het veld zelf.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat er zorgaanbieders zijn die de kwaliteit van het instrument betwijfelen, hebben steeds meer GGZ instellingen en huisartsenvoorzieningen inmiddels ervoor gekozen om het screeningsinstrument te gebruiken en samen door te ontwikkelen. Ondanks dat de applicaties op dit moment inderdaad nog in een validatiefase verkeren hebben de zorgpartijen en verzekeraars naar verwachting binnen afzienbare tijd de mogelijkheid om te kiezen voor het instrumenten met de hoogste gevalideerde voorspellende waarde. Naarmate meer instrumenten gevalideerd zijn, vermindert de noodzaak om voor een specifiek instrument te willen opteren.
ZN en NHG zijn daarom in gezamenlijk overleg om te bewerkstelligen dat alle in de praktijk gehanteerde screeningsinstrumenten aan dezelfde uitgangspunten en randvoorwaarden voldoen. De verwijsinformatie die met behulp van het instrument gegenereerd wordt, is dan vergelijkbaar. Partijen hebben onlangs in een werkconferentie hun bereidheid uitgesproken om afspraken te maken over uniforme verwijscriteria die ten grondslag liggen aan de screeningsinstrumenten.
Bent u van mening dat de reeds gehanteerde standaarden en multidisciplinaire richtlijnen, die de basis vormen voor het goed kunnen uitoefenen van de poortwachtersrol, onvoldoende zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze zijn zeker niet onvoldoende. De ontwikkelde screeningsinstrumenten zijn ook niet ontworpen ter vervanging van deze standaarden. In mijn vorige antwoorden heb ik aangegeven dat de instrumenten op deze richtlijnen zijn gebaseerd. De screeningsinstrumenten bieden de professional vooral extra ondersteuning bij de triage en verwijzing van patiënten. Het gebruik van dergelijke instrumenten leveren voor de huisartsenpraktijk veel extra informatie op (ook over de omgevingsfactoren van de patiënt) die binnen de reguliere huisartsenzorg in het algemeen van grote waarde kunnen zijn. Soms komt deze informatie in een regulier huisartsenconsult niet altijd boven tafel.
Uit onderzoek van Telepsy in samenwerking met Stichting Robuust en de Universiteit van Maastricht onder circa 1.700 patiënten blijkt bijvoorbeeld dat mensen geneigd zijn meer informatie prijs te geven aan een computer dan aan een persoon. Maar liefst 61% van de verslavingsproblematiek, gesignaleerd door het systeem, wordt niet opgemerkt door de huisarts of praktijkondersteuner GGZ. Voor een groot deel komt dit doordat dergelijke onderwerpen schaamte beladen zijn. Hetzelfde geldt voor gedachten over zelfmoord. Dagelijks registreert het systeem hoge en acute suïciderisico's, waarvan de betreffende zorgverlener geen weet heeft. Om die reden zijn binnen het systeem suïcide-alerts ingesteld, waarmee zorgverleners direct op de hoogte worden gesteld van dreigend gevaar. Door klachten gestructureerd uit te vragen wordt voorkomen dat belangrijke informatie wordt gemist.
Bent u het met de huisartsenorganisaties eens dat het door zorgverzekeraars verplicht stellen van een niet gevalideerd screeningsinstrument voor de GGZ ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vorige vragen.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars met het verplicht stellen van een door hen zelf aangereikt screeningsinstrument veel te veel op de stoel van de huisarts gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het instrument geeft een advies aan de huisarts, de POH GGZ en GGZ professionals om patiënten de zorg te laten krijgen die men nodig heeft. Zorgverzekeraars bepalen daarmee niet welke behandeling een patiënt krijgt. Het stimuleren van het gebruik van beslissingsondersteunende instrumenten en kwalitatief goede zorg past bij de rol van de verzekeraar in ons stelsel en is derhalve juist wenselijk. Daarbij is het niet verplicht het advies van het screeningsinstrument op te volgen als professional. De professionele autonomie blijft te allen tijde gehandhaafd, ondanks het gebruik van de ondersteuning van het screeningsinstrument. Het screeningsinstrument is daarbij voor en door het veld zelf ontwikkeld.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op dit ongewenste gedrag en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat hier sprake is van gewenst gedrag.
Het invriezen van een deel van de eierstokken zonder medische noodzaak |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een nadere toelichting geven op uw uitspraak dat u geen principiële bezwaren heeft tegen het invriezen van een deel van een eierstok voor later gebruik, ook als je gezond bent en er zelf voor kiest?1
Deze uitspraak heb ik gedaan naar analogie met het invriezen van eicellen. Deze techniek is experimenteel en in onderzoeksverband begonnen; hetzelfde stadium waarin het invriezen van eierstokweefsel zich momenteel bevindt. De medisch specialisten hebben uiteindelijk bepaald dat de techniek voor het invriezen van eicellen veilig genoeg was. Hierdoor kon de toepassing worden uitgebreid naar het invriezen van eicellen om niet medische redenen. Voor eierstokweefsel kan op termijn hetzelfde gelden.
Bent u van mening dat alles wat technisch mogelijk is, ook wenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat dan voor uw stellingname in deze kwestie?
Of alles wat technisch mogelijk is, ook wenselijk is, zal afhangen van de techniek die wordt aangeboden en welk doel hiermee wordt nagestreefd. Tegen het invriezen van eierstokweefsel heb ik, zoals eerder aangegeven, geen principiële bezwaren. De wenselijkheid is wat mij betreft een individuele kwestie, ter beoordeling aan de betreffende vrouw.
Is de overweging dat vrouwen op een latere leeftijd zwanger willen worden voor u voldoende reden om het invriezen van een deel van een eierstok toe te staan? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat dan voor uw stellingname in deze kwestie?
Nee dat is niet voldoende reden. Het is bij een medische ingreep allereerst van belang of de toegepaste techniek bewezen veilig en effectief is. Dit is een taak van de artsen. Zij bepalen onder welke voorwaarden een behandeling aan deze criteria voldoet. Om die reden hebben we ondermeer een leeftijdsgrens voor IVF. Als op termijn het invriezen van eierstokweefsel een verantwoorde medische ingreep is en vrouwen uitgebreid worden voorgelicht over de voor- en nadelen en zij de kosten zelf dragen, dan zie ik geen aanleiding om dit van overheidswege te verbieden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat een aantal Amerikaanse bedrijven hun werknemers betalen voor het invriezen van hun eicellen, zodat zij zich volop zullen blijven inzetten voor hun carrière?2 Bent u van mening dat dit in Nederland ook zou moeten kunnen? Zo nee, wat betekent dat dan voor uw stellingname?
In eerste aanleg ga ik niet over afspraken die individuele werkgevers en werknemers maken. Ik vind echter wel dat als dit «volop inzetten voor hun carrière» geen vrije keus is van de vrouw, maar meer een dwangmiddel vanuit de werkgever, dit een zeer onwenselijke ontwikkeling is. Deze zeer persoonlijke afweging moet de vrouw in alle vrijheid kunnen maken.
Klopt het dat voor het invriezen van eierstokken net als bij in-vitrofertilisatie (ivf) een maximumleeftijd van 45 jaar wordt gehanteerd? Op basis van welke medisch-wetenschappelijke onderzoeken en inzichten baseert u deze leeftijdsgrens? Draait het bij deze onderzoeken en inzichten om de gezondheid van moeder en kind?
Op dit moment gebeurt het invriezen van eierstokweefsel alleen in medisch wetenschappelijke setting bij vrouwen die een kankerbehandeling moeten ondergaan. Tot nu toe is het bij slechts enkele vrouwen gelukt om succesvol eierstokweefsel terug te plaatsen. Deze vrouwen waren onder de 45 jaar. Aan welke condities de vrouw moet voldoen om een behandeling succesvol te laten zijn, is aan de artsen om te bepalen en nog onderdeel van het wetenschappelijk onderzoek dat op dit moment plaatsvindt. Het is dan ook nog veel te vroeg om te praten over de medische en financiële condities waaronder deze behandeling in Nederland kan worden toegepast, maar een behandeling zonder medische indicatie zal de vrouw zelf moeten betalen.
Hoe zit het met de vergoeding van het invriezen van een deel van de eierstokken, zonder dat daar een medische noodzaak voor is?
Zie antwoord vraag 5.
Onderwijs voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen, kinderen met forse gedragsproblematiek en kinderen met een (zware) verstandelijke beperking |
|
Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel ernstig meervoudig gehandicapte kinderen, kinderen met forse gedragsproblematiek en kinderen met een (zware) verstandelijk beperking maken op dit moment gebruik maken van (gespecialiseerd) onderwijs?
Op 1 oktober 2013 zaten 71.233 kinderen op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so). Hiervan waren 15.714 leerlingen zeer moeilijk lerend, 6.334 leerlingen meervoudig gehandicapt en zaten 34.916 leerlingen op scholen voor kinderen met psychiatrische stoornissen of ernstige gedragsproblemen.
Kunt u uiteenzetten hoe de bekostiging van onderwijs voor deze groepen kinderen vanaf 1 januari 2015 is geregeld? Vindt dit plaats op grond van WLZ1, de Jeugdwet2, de Wet passend onderwijs3 of anderszins?
De bekostiging van het onderwijs voor deze groepen leerlingen is geregeld met de wetgeving passend onderwijs. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen hiervoor de middelen. Zij zetten deze middelen in voor de extra ondersteuning van leerlingen in het regulier onderwijs en voor de verwijzingen naar het speciaal basisonderwijs en het (v)so. Verder hebben (v)so-scholen binnen de lumpsum beperkt middelen beschikbaar voor zorg en zijn er bijvoorbeeld vergoedingen mogelijk voor brancardliften of speciale schoolbaden. De invulling van de (v)so-bekostiging met ingang van 1 augustus 2014 is toegelicht op: http://passendonderwijs.nl/nieuws/toelichting-bekostiging-vso-na-invoering-passend-onderwijs/. De invoering van de Wlz en de nieuwe Jeugdwet hebben geen effect op deze bekostiging.
Als leerlingen naast extra onderwijsondersteuning ook zorg op school nodig hebben, wordt deze op dit moment gefinancierd uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Per 1 januari 2015 gaat dit over naar de Jeugdwet, Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). In antwoord op de vragen van lid Siderius (SP) over de bekostiging van medische zorg voor leerlingen in het speciaal onderwijs d.d. 30 september jl., heb ik met mijn brief van 28 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 357) onderstaande toelichting op deze veranderingen in de zorg gegeven.
De onderdelen begeleiding en persoonlijke verzorging worden overgeheveld naar de Jeugdwet. In de Jeugdwet is voorzien in continuïteit van zorg: in 2015 krijgt een leerling, afhankelijk van de looptijd van zijn «oude» indicatie, nog 1 jaar de huidige geïndiceerde zorg via de gemeente. Voor de jaren daaropvolgend en voor nieuwe zorgvragen zijn de nieuwe financieringsvormen van toepassing. Voor leerlingen ouder dan 18 jaar geldt de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De AWBZ-verpleging wordt overgeheveld naar de Zvw. De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw betekent dat per 2015 verpleging voor kinderen in de klas mede kan worden bekostigd door de zorgverzekeraar.
In het geval van blijvende zeer ernstige beperkingen bij leerlingen, is niet de Jeugdwet of Zvw van toepassing, maar de Wlz. Dit is een landelijke regeling. Nu de voorgenomen Wlz zich beperkt tot een integraal zorgaanbod voor mensen die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, wordt onderwijs niet meer als een voorliggende voorziening gerekend. Dit betekent dat voor kinderen die onder de Wlz gaan vallen, er geen aftrek van de zorg meer plaatsvindt als zij ook onderwijs gaan volgen.
Bovenstaande is samengevat in onderstaand schema:
Leerling op een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs
leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Basisbekostiging
Basisbekostiging
Bekostiging extra ondersteuning, op basis van afspraken in het samenwerkingsverband
Ondersteuningsbekostiging op basis van aantal ingeschreven leerlingen in het (v)so op de teldatum
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Wlz
Wlz
Deelt u de mening dat ook deze kinderen recht hebben op (passend) onderwijs? Zo ja, hoe is dit recht vanaf 1 januari 2015 gewaarborgd?
Ik deel de mening dat zo veel mogelijk kinderen gebruik moeten kunnen maken van het onderwijs. Voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen is de verwachting dat de combinatie onderwijs en zorg met ingang van 1 januari 2015 wordt vereenvoudigd. Op dat moment vervalt, zoals hierboven aangegeven, de voorliggendheid van onderwijs op AWBZ. Daarmee wordt een knelpunt van het huidige systeem opgelost en wordt de combinatie van dagbesteding en onderwijs eenvoudiger. Wel blijven de samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en scholen van belang. Het gaat dan om het zorgplan en het ontwikkelingsperspectief van het kind. De aanbieders die zorg vanuit de Wlz leveren, kunnen rechtstreeks met de betrokken (v)so-school afspraken maken over de inzet van zorg.
Voor de invulling van onderwijszorgarrangementen voor leerlingen met lichtere zorgvragen maken samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken in overleg met de betrokken reguliere en speciale scholen. Het samenwerkingsverband is (ook voor alle overige zaken rond onderwijsondersteuning) hèt loket voor de aangesloten scholen.
Herkent u het beeld dat bij zowel zorgaanbieders, onderwijsinstellingen als gemeenten sprake is van handelingsverlegenheid ten aanzien van het aanbieden c.q. inkopen van passend onderwijs voor deze kinderen bij (gespecialiseerde) onderwijsinstellingen? Zo ja, welke acties onderneemt u hiertegen? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te verrichten?
Per 1 augustus jl. is passend onderwijs ingevoerd. Vanaf dat moment zijn scholen verplicht om ervoor te zorgen dat elke leerling een passende plek heeft. Samenwerkingsverbanden zorgen voor de toelating tot het (v)so. Kinderen die voor de invoering van passend onderwijs op het (v)so zaten, konden daar met de invoering van passend onderwijs blijven. En inmiddels zijn er ook voor nieuwe leerlingen toelaatbaarheidsverklaringen voor het (v)so afgegeven. Er is dan ook sprake van een geleidelijke overgang en passend onderwijs zal de komende jaren worden doorontwikkeld. De middelen voor extra ondersteuning in het onderwijs (op reguliere of speciale scholen) blijven daarbij beschikbaar. Wel zal er lokaal worden gekeken wat de individuele leerling precies nodig heeft en of dat het best op een reguliere school of op het (v)so kan worden geboden. Ik herken de handelingsverlegenheid ten aanzien van het doorverwijzen naar scholen voor het (v)so dan ook niet, maar ik zal de ontwikkelingen blijven volgen.
Ten aanzien van de inkoop van eventuele zorg voor deze kinderen geldt dat
ook na 1 januari 2015 zorgcontinuïteit geborgd is. Voor de meeste ernstig meervoudig beperkte kinderen geldt dat zij aangewezen zullen zijn op de Wlz. Dit betekent dat voor een groot deel van deze kinderen de medisch specialistische zorg niet vanuit gemeenten maar vanuit de Wlz gefinancierd zal worden.
Voor de kinderen die van de AWBZ overgaan naar de Jeugdwet, is er een overgangsperiode. Zij houden tijdens de overgangsperiode recht op de zorg uit de AWBZ-indicatie. Die zorg kan in een instelling of thuis geleverd worden. Dit overgangsrecht duurt tot de einddatum op de indicatie, maar uiterlijk tot 1-1-2016. Na afloop van het overgangsrecht kan bij de gemeente nieuwe ondersteuning worden aangevraagd.
Momenteel zijn gemeenten volop bezig met het afronden van hun beleidsplannen Jeugd en met de inkoop van jeugdhulp voor 2015. Door het verplichte karakter van de op overeenstemming gerichte overleggen (oogo) tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden is het gewaarborgd dat gemeenten hun plannen ook afstemmen met de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Op basis van de nieuwe Jeugdwet wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken.
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg van 24 september jl. (Kamerstuk 31 419, nr. 419) heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer bij brief van 20 oktober 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 415) nader geïnformeerd over de stand van zaken van de inkoopafspraken die gemeenten momenteel maken.
Om erachter te komen hoe de verbinding tussen passend onderwijs en zorg in de praktijk uitpakt, worden de ontwikkelingen in samenwerking met VWS nauwgezet gevolgd. Ook stellen de ministeries in samenwerking met de VNG en de sectororganisaties instrumenten beschikbaar om samenwerkingsverbanden en gemeenten te ondersteunen bij de verbinding tussen onderwijs en zorg.
Deelt u de mening dat de invoering van de Wet passend onderwijs niet ten koste dient te gaan van het specialistische (onderwijs) aanbod voor de genoemde groepen kinderen? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. De middelen voor extra ondersteuning in het onderwijs zijn met de invoering van de wetgeving passend onderwijs beschikbaar gebleven. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat er voor elke leerling een passende plek wordt gevonden, ofwel op een reguliere school of in het (v)so.
Bent u bereid binnen twee weken (voor 4 november 2014) de bovenstaande vragen te beantwoorden?
De vragen worden beantwoord voor de begrotingsbehandeling OCW.
Het flitsfaillissement van Triodus Kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er opnieuw dit jaar een grote kinderopvangorganisatie failliet is gegaan en via een zogeheten pre-pack-constructie een doorstart heeft gemaakt?1
Voor de ouders en de kinderen die gebruik maakten van kinderopvang van Triodus is van belang dat de doorstart – die met gebruikmaking van de «pre-pack» methode voorafgaand aan de faillietverklaring is voorbereid onder het toeziend oog van de persoon die nu in het faillissement als curator is aangesteld – er in ieder geval toe heeft geleid dat het faillissement niet tot gevolg heeft gehad dat ouders en kinderen geconfronteerd werden met een plotselinge sluiting van kinderopvang-locaties. Bij andere faillissementen is het wel voorgekomen dat ouders van de ene op de andere dag voor een dichte deur stonden. Dat is hier niet gebeurd. Dat de opvang kon worden gecontinueerd met zo min mogelijk veranderingen voor ouders en kinderen vind ik een wenselijke uitkomst van de doorstart.
Ik realiseer me tegelijkertijd dat er bij het faillissement meer betrokkenen zijn. Zo geldt voor de getroffen werknemers dat hun situatie na de faillietverklaring, zoals altijd, onzeker is. Dit gegeven is een van de redenen waarom ik dan ook graag de positie van werknemers in faillissement nader wil onderzoeken. Ik heb dit onderzoek al toegezegd in het AO van 24 september. Ik zal u in het voorjaar verder informeren over dit onderzoek.
Welke concrete gevolgen heeft dit flitsfaillissement voor de 2400 kinderen, de 350 werknemers en de 49 kinderopvanglocaties van Triodus Kinderopvang?
De SWKGroep heeft alle open zijnde locaties, 40 in totaal, overgenomen. Daarbij was het de bedoeling om continuïteit te bieden voor ouders, kinderen en zoveel mogelijk medewerkers. De SWKgroep heeft direct nadat zij met de curator een akkoord had bereikt over de doorstart de vakbonden geïnformeerd over de verwachte stappen met betrekking tot het personeel. Het uitgangspunt daarbij was om zoveel mogelijk uitvoerende medewerkers mee te nemen en daarbij aan te sluiten bij de regels van de Cao kinderopvang. De SWKgroep heeft mij gemeld dat 85% van de medewerkers uit het primaire proces een contract voor onbepaalde tijd aangeboden heeft gekregen. Alle ouders zijn direct geïnformeerd en er zijn aan hen nieuwe overeenkomsten aangeboden, waarbij prijs en product hetzelfde blijven.
Kunt u aangeven onder welke condities deze pre-pack-overname heeft plaatsgevonden en welke vijf andere partijen interesse hebben getoond in de overname van Triodus Kinderopvang?
De curator zal binnenkort middels het eerste openbare verslag verantwoording afleggen over de prepack periode. Daarin zal nadere informatie worden gegeven over de aanloop naar de doorstart met de SWKGroep die plaatsvond kort na de faillietverklaring en de daarbij geldende condities.
Welke rechtsvorm hanteerde Triodus Kinderopvang en heeft hierin een wijziging plaatsgevonden na overname door de SWKGroep? Kunt u toelichten of er sprake is of was van een winstoogmerk?
Triodus is een stichting zonder winstoogmerk. De transactie met de SWKGroep betrof, zoals bij een doorstart uit een faillissement gebruikelijk is, een zogenaamde activatransactie. De rendabele bedrijfsonderdelen van Triodus (dit zijn activa) zijn door de curator verkocht aan de SWKGroep. De SWKGroep is net als Triodus een stichting zonder winstoogmerk. De opbrengst van de verkoop is ten goede gekomen aan de boedel van de failliet verklaarde stichting Triodus en zal door de curator worden verdeeld onder de schuldeisers in het faillissement. De stichting Triodus zal na afwikkeling van het faillissement ophouden te bestaan.
Kunt u toelichten of de vakbonden bij dit flitsfaillissement – anders dan bij het flitsfaillissement van Estro – op de hoogte zijn geweest van deze doorstart? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de vakbonden direct nadat de SWKGroep overeenstemming had bereikt met de curator van Triodus over de doorstart, geïnformeerd zijn over de verwachte stappen met betrekking tot het personeel.
Wanneer is er in uw ogen sprake van een «langetermijninvestering» in de kinderopvang?2 Kunt u toelichten of hiervan bij Triodus Kinderopvang en de SWKGroep sprake is/was?
In mijn ogen is het belangrijk voor de stabiliteit in de sector dat ondernemers oog hebben voor de continuïteit van hun onderneming. Tegelijkertijd begrijp ik dat dit niet altijd haalbaar is. Dat in tijden van economische tegenwind de kinderopvangsector – net als de rest van de economie – met tegenslag te maken krijgt vind ik spijtig, maar onvermijdelijk. Mijn beeld is dat ouders, meer nog dan vroeger, verschillende keuzemogelijkheden hebben als zij zich beraden op de beste oplossing voor hun kinderen. Dat is voor mij het belangrijkst.
Hoe verhoudt het flitsfaillissement van Triodus Kinderopvang zich tot uw uitspraak dat er in het belastingplan 2012 maatregelen zijn getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken en uw verwachting dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen? Acht u het wenselijk dat er alsnog aanvullende wettelijke maatregelen worden genomen om dergelijke overnames te voorkomen?3
Bij Triodus Kinderopvang was geen sprake van een zogenaamde overname-holdingconstructie. Zoals ik ook in mijn beantwoording op vragen over het faillissement van kinderopvangorganisatie Estro heb aangegeven, zijn in het belastingplan 2012 maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zal voorkomen en zie nu geen aanleiding voor aanvullende wettelijke maatregelen.
Zijn er bij u meer kinderdagverblijven bekend die op het punt van faillissement staan? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen?
De kinderopvangsector is een marktsector. Ik heb geen inzicht in de boekhouding van kinderopvangorganisaties en eventuele op handen zijnde faillissementen.
Wat betekenen de steeds vaker voorkomende fusies van kinderopvangorganisaties voor de gewenste kleinschaligheid in de kinderopvang?4 Kunt u uw visie over dit vraagstuk uiteenzetten?
Zoals u weet is de kinderopvangsector een conjunctuurgevoelige sector. Ik vind het niet vreemd dat in deze tijden van economische tegenwind de sector consolideert en naar nieuwe oplossingen en organisatievormen zoekt, om zo de continuïteit van de dienstverlening aan ouders en kinderen te kunnen borgen. Dat alles moet natuurlijk wel binnen de wettelijke kaders voor kwaliteit. Daarnaast stel ik vast dat grote kinderopvangorganisaties of op winst gerichte organisaties gemiddeld geen lagere kwaliteit leveren. Dat vind ik ook logisch: ouders zijn in staat om een goede keuze te maken als het gaat om zoiets belangrijks als kwalitatief goede opvang voor hun kinderen.
Uitzettingen naar landen waar ebola heerst |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voorlopige repatriëringsstop naar de «ebola-landen» Guinee, Liberia en Sierra Leone», waaruit blijkt dat België voorlopig geen gedwongen uitzettingen uitvoert naar landen waar ebola veel slachtoffers maakt?1
Ja.
Kunt u aangeven op grond waarvan België wel heeft besloten tijdelijk geen vreemdelingen meer uit te zetten naar landen die kampen met de uitbraak van ebola?
Navraag heeft geleerd dat de federale politie aldaar ter bescherming van de veiligheid van het eigen personeel heeft besloten tijdelijk geen gedwongen uitzettingen te organiseren naar Liberia, Sierra Leone en Guinee. Zelfstandige terugkeer wordt wel mogelijk geacht. Vreemdelingen die België moeten verlaten, krijgen dan ook geen uitstel van vertrek.
Waarom is er voor deze landen wel een negatief reisadvies afgegeven, vanwege de risicovolle veiligheidssituatie, maar kunnen vreemdelingen toch zonder problemen uitgezet worden naar deze landen?2 Kunt u aangeven of de verslechterde veiligheidssituatie ook voor deze vreemdelingen risico’s kan opleveren? Op welke wijze heeft u deze veiligheidssituatie in uw besluitvorming laten meewegen?
Een reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een advies aan Nederlandse burgers. Nederlandse burgers kunnen in een ander land kwetsbaarder zijn dan de eigen inwoners van dat land, bijvoorbeeld alleen al omdat zij de taal niet machtig zijn. Ook zouden zij eerder slachtoffer kunnen worden van onderlinge spanningen tussen bevolkingsgroepen, omdat zij minder bekend zijn met de lokale factoren. Vanwege de ebola-uitbraak is er in de drie genoemde landen sprake van dergelijke onderlinge spanningen tussen bevolkingsgroepen.
Voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, is het belangrijk te beseffen dat in het kader van hun asielaanvraag is beoordeeld of zij bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) lopen. Hierbij wordt uiteraard ook rekening gehouden met de veiligheidssituatie in het land van herkomst. Indien aannemelijk is dat een vreemdeling zich bij terugkeer niet kan onttrekken aan de bedreigende situatie en dat er gevaar is voor lijf en leden, komt hij op deze grond in aanmerking voor verblijf in Nederland.
Hoe zorgwekkend de situatie in de getroffen landen ook is, ben ik van oordeel dat op dit moment niet bij voorbaat alle vreemdelingen die naar de getroffen landen moeten terugkeren, risico op schending van artikel 3 EVRM lopen. Dit zal steeds in het individuele geval worden beoordeeld.
Klopt het dat de medische diensten in de bovengenoemde landen zodanig worstelen met de aanpak van ebola dat zorgverlening op andere gebieden tekortschiet? Deelt u de mening dat uitzettingen naar dergelijke landen, in het bijzonder voor vreemdelingen die gezondheidszorg nodig hebben, risicovol is?
De medische instellingen in Guinee, Liberia en Sierra Leone richten zich primair op het behandelen van mensen die besmet zijn met het ebola-virus en staan zwaar onder druk. Gezien de bijzondere situatie in de drie getroffen landen en de druk op de medische instellingen aldaar heb ik de uitvoering aangegeven terughoudend te zijn met de terugkeer van vreemdelingen die bij terugkeer medische behandeling nodig hebben en bij het uitblijven daarvan in een medische noodsituatie terecht zouden komen. Dat wil niet zeggen dat alle vreemdelingen met medische indicaties uit de drie genoemde landen bij voorbaat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet krijgen. Dit zal steeds individueel worden beoordeeld.
Het bericht dat België niet langer cellen van de Penitentiaire Inrichting Tilburg wil huren |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht «België wil niet langer cellen Willem II gevangenis Tilburg huren»? Klopt het wat in dit bericht vermeld wordt?1
Het bericht «België wil niet langer cellen Willem II gevangenis Tilburg huren» is mij bekend. Het verdrag tussen Nederland en België over het gebruik van de PI Tilburg heeft een geldigheid tot 31 december 2016, waarbij België telkens uiterlijk 1 juli van het lopende kalenderjaar dient aan te geven of ook het volgende kalenderjaar gebruik gemaakt zal gaan worden van de PI Tilburg. Ook na 2016 is verlenging mogelijk. Hiervoor is wel een nieuw verdrag vereist. Op dit moment vindt overleg plaats met België, zowel ten aanzien van het gebruik van de PI Tilburg in 2016, alsook na 2016. Mede gelet op de gesprekken die nu gevoerd worden over een mogelijke verlenging van de verhuur van de PI Tilburg, deel ik de mening niet dat ik de medewerkers van de PI Tilburg valse hoop heb gegeven dat de PI Tilburg voorlopig nog wel open zou blijven.
Indien bovenstaand bericht klopt, bent u dan bereid het personeel van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg per direct het van-werk-naar-werktraject in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van de plannen van de Belgische regering om het huurcontract niet te verlengen? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer en de PI Tilburg niet medegedeeld zodat tijdig maatregelen genomen konden worden? Zo nee, waarom was u niet op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat u de medewerkers van de PI Tilburg valse hoop heeft gegeven dat de PI Tilburg voorlopig nog wel open zou blijven, aangezien u bij het laatste algemeen overleg over het gevangeniswezen op 27 maart 20142 heeft gezegd dat u geen nadere signalen heeft ontvangen dat de Belgen Tilburg helemaal niet meer nodig zouden hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een gevangenis die het beste scoort op het gebied van budgetbeheersing en waarmee het dus de goedkoopste penitentiaire inrichting van Nederland is, open dient te blijven? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Masterplan DJI is besloten een aantal penitentiaire inrichtingen te sluiten, waaronder de PI Tilburg. Er heeft een zorgvuldig besluitvormingsproces plaatsgehad aan de hand van met uw Kamer besproken toetsingscriteria. Aangezien er geen sprake is van groei in de behoefte aan detentiecapaciteit, zie ik op dit moment geen aanleiding het eerder genomen besluit over de te sluiten inrichtingen te heroverwegen.
Bent u bereid er alles aan te doen om de PI Tilburg alsnog open te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015?
Ja
Het bericht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Utrecht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget (pgb) aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat Agis Zorgkantoor hierop aangesproken moet worden?
Allereerst wil ik aangeven dat ik de hele gang van zaken betreur.
Ik vind het belangrijk dat het zorgkantoor in alle zaken goed onderzoekt waarom de budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Pyxis moeite hebben om hun bestedingen te verantwoorden. Daarbij zal ook de rol van de budgethouder onderzocht moeten worden. Vanwege het lopende onderzoek kan ik niet inhoudelijk op de situatie reageren. Wel kan ik u melden dat ik met Agis heb afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort. Daarnaast ben ik met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Los van de uitkomsten van bovenstaand onderzoek wil ik erop wijzen dat de invoering van het trekkingsrecht het voor de budgethouder makkelijker maakt om goed zicht te houden op de facturen van zijn zorgaanbieder. Daarop moet vermeld staan welke zorg is verleend en hoe vaak. In het verleden lag deze toets bij de budgethouder. Vanaf nu toetst ook de SVB, op het moment dat de declaratie binnenkomt, of deze klopt ten opzichte van het afgesproken contract. Het trekkingsrecht creëert ook de mogelijkheid voor gemeenten en zorgkantoren om tussentijds de uitnutting van het budget te monitoren.
Vindt u het eerlijk dat oud-cliënten nu moeten opdraaien voor de misstanden bij Pyxis in Zeist, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2012 besloten heeft dat deze zorginstelling per direct moet stoppen met alle zorgactiviteiten en woonbegeleiding, omdat allerlei misstanden bij de instelling waren geconstateerd en er sterke aanwijzingen waren voor fraude?2 3 Wat vindt u ervan dat deze oud-cliënten eerst slechte zorg van Pyxis ontvingen («hun pgb slecht werd besteed») en dat deze oud-cliënten nu zelf voor de kosten moeten opdraaien, terwijl ze dat geld niet hebben?
Zie mijn antwoord bij vraag 2. De IGZ heeft in 2012 een bevel tot sluiting gegeven aan stichting Pyxis. Inspectiebezoek wees uit dat er veiligheidsrisico’s waren voor cliënten en dat er sprake was van onverantwoorde zorg. In overleg met twee zorgaanbieders en het zorgkantoor heeft de IGZ er voor gezorgd dat cliënten van Pyxis direct na sluiting zorg en woonbegeleiding kregen.
Bent u van mening dat de misstanden en onduidelijke administratie van Pyxis goed kunnen samenhangen met het feit dat de oud-cliënten niet in het bezit zijn van de juiste bonnetjes? In hoeverre is het niet hebben van de juiste bonnetjes de schuld van de oud-cliënten, bij wie zorgverzekeraar Agis het bedrag claimt, omdat zij niet de juiste bonnetjes zouden kunnen overleggen? Vindt u dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten hier de schuld van kan geven?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Is het niet meer in lijn met uw gedachtegoed, namelijk dat bij de opsporing van fraude de fraudeurs moeten worden aangepakt en de kwetsbare patiënten moeten worden ontzien, om in het geval van Pyxis ook de kwetsbare (psychiatrische) patiënten te ontzien en het zorgkantoor opdracht te geven te stoppen met het terugvorderen van pgb-gelden?4
Zie antwoord 2. Tegen Pyxis loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek bij het arrondissementsparket Midden-Nederland. Op dit moment ligt het onderzoek ter beoordeling bij de officier van justitie. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik hier geen uitspraken over doen.
Inmiddels heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu (Terugblik en vervolg pgb-fraude aanpak, 29 januari 2015, Kamerstuk 25 657, nr. 113). De aanpak van pgb-fraude werpt zijn vruchten af, maar hierin zijn nog stappen te zetten en mijn beleid is erop gericht het pgb minder fraudegevoelig te maken.
Bent u op de hoogte van (de inhoud van) de e-mail, waaraan in het bericht van RTV-Utrecht wordt gerefereerd, die een van de oud-cliënten heeft ontvangen van de IGZ dat de gang van zaken betreurt en hoopt op een «acceptabele oplossing»?5 Bent u dezelfde mening toegedaan als de IGZ? Zo ja, wat zijn uw vervolgstappen hierbij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit bericht van de IGZ voor alle oud-cliënten geldt? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een e-mail van de IGZ aan een privépersoon. Mijn ministerie is hierover achteraf door de IGZ geïnformeerd. De inspectie heeft geen inhoudelijke betrokkenheid bij de afwikkeling van deze zaak en heeft dit ook aangegeven aan de oud-cliënt. Dat betekent dat de IGZ geen uitspraak doet over hoe een acceptabele oplossing eruit zou moeten zien. De IGZ heeft haar medeleven betuigd aan de cliënt voor de situatie waarin deze nu verkeert.
Kent u het onderzoek naar zorginstelling Pyxis dat Agis Zorgkantoor bijna drie jaar geleden startte?6 Weet u wat in dit onderzoek is of wordt onderzocht? Kun u aangeven of er al resultaten bekend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten doen toekomen en kunt u deze resultaten duiden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit onderzoek zo lang duurt en wanneer de resultaten dan wel bekend zijn? Mochten de resultaten nog niet bekend zijn, deelt u dan de mening dat het vreemd is dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten verzoekt vele euro’s terug te betalen vóórdat duidelijk is wat er eigenlijk precies heeft plaatsgevonden bij zorginstelling Pyxis?
Agis zorgkantoor onderzoekt de verantwoording van de afzonderlijke budgethouders en heeft nog niet alle onderzoeken afgerond. Deze verantwoordingsonderzoeken naar afzonderlijke budgethouders zijn complex en vergen tijd. Met het oog op bescherming van de privacy kunnen deze onderzoeken niet worden verspreid. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Heeft er strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, gaat dit alsnog plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van plan actie in deze casus te ondernemen? Hoe en hoe snel gaat u de oud-cliënten ondersteunen, c.q. informeren? Gaat u contact opnemen met Agis Zorgkantoor? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet? Gaat u contact opnemen met zorginstelling Pyxis? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is bij u het signaal bekend dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor het uitkeren van het pgb, er nog niet klaar voor is om fraude met het pgb op te sporen?7 Heeft de SVB toegang tot de zwarte lijsten van de zorgkantoren met frauderende pgb-bureaus? Zo nee, krijgt zij deze toegang op korte termijn wel?
Het systeem van trekkingsrechten richt zich op het transparanter maken van de besteding van pgb-gelden. Het werpt een drempel op ten aanzien van oneigenlijk gebruik doordat alle transacties worden vastgelegd in het systeem. Trekkingsrecht zorgt bovendien voor een controle vooraf, door zowel de zorgkantoren (zorginhoudelijke toets) als de SVB (arbeidsrechtelijk, fiscaal en administratief). Zorgkantoren hebben inzage in de bestedingen van het budget en kunnen tijdens het kalenderjaar bestedingen volgen en daar waar nodig actie ondernemen. Doordat de SVB nu op een centraal punt de pgb-bestanden beheert nemen de mogelijkheden toe voor analyse en controle van deze bestanden op fraude over de pgb-domeinen heen. Naarmate er meer declaraties worden verwerkt is het steeds beter mogelijk om verdachte transacties te onderkennen en zo fraude op te sporen. De resultaten moeten worden gedeeld tussen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars.
Erkent u dat, hoewel u heeft aangegeven fraudepraktijken aan te pakken en dat het computersysteem van de SVB dergelijke fraudepraktijken zou opsporen, het een urgent probleem is dat dit nog niet is geregeld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu en wat er in de Wet langdurige zorg is geregeld om het WLZ-pgb fraudebestendiger te malen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de implementatie van het systeem van trekkingsrechten8.
Vindt u het reëel aan te nemen dat, in het licht van het bericht bij vraag 10, er nog meer zaken zullen volgen zoals de Pyxis-zaak en dat meer cliënten de dupe worden van fraude? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Inmiddels heb ik meerdere signalen ontvangen over vermoedens van fraude bij andere zorgaanbieders en gedupeerde budgethouders. Ook voor deze signalen geldt dat er grondig onderzoek moet worden gedaan naar de feiten. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en zal dat naar de andere zorgkantoren verbreden.
Ik heb u inmiddels per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu. Daarnaast werken de Minister en ik aan een samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg. Dit programma richt zich op alle domeinen van de zorg en omvat dus zowel de Zvw, de Wlz, Wmo 2015 en de Jeugdwet. In dit programma zal ook het voor komen en aanpakken van pgb-fraude in vier domeinen worden meegenomen, mede op basis van kennis die reeds is opgedaan met de pgb-fraude aanpak in de AWBZ. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2015 het samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg aan de Tweede Kamer aangeboden.
Het bericht dat over de hele wereld onderwijsinstellingen voorzorgsmaatregelen nemen tegen ebola, in tegenstelling tot Nederland |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderwijsinstellingen alert op studenten met ebola»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de zorgen die er heersen op de Nederlandse onderwijsinstellingen over de verspreiding van ebola, vooral op instellingen met een ISK-afdeling?2
Ik ben bekend met de zorgen die in de maatschappij bestaan met betrekking tot ebola.
Erkent u dat u in dit kader een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft voor het welzijn van studenten en leerlingen?
Ik ben zeer begaan ben met het welzijn van leerlingen en studenten en sta hierover in nauw contact met mijn collega's binnen het kabinet.
Bent u bereid er bij de premier en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op aan te dringen dat alle Europese vluchten vanuit met ebola besmette gebieden naar Nederland gestaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In haar kamerbrief betreffende Ebola van 21 oktober 2014 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport haar beleid met betrekking tot ebola uiteengezet. Naar mijn mening zijn de daarin vermelde maatregelen adequaat en afdoende.
Deelt u de mening dat reeds aanwezige leerlingen in een drieweekse quarantaine geplaatst zouden moeten worden, voordat ze worden toegelaten op een onderwijsinstelling?
Zie antwoord vraag 4.
De voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ruim 14.500 ingezamelde handtekeningen tegen de voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein?1
Dat het belangrijk is dat bestuurders van ziekenhuizen bij het voornemen tot een fusie in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurders van de genoemde ziekenhuizen dat een fusie tussen beide ziekenhuizen onvermijdelijk is? Welke gestelde kwaliteitseisen dwingen de ziekenhuizen te fuseren?
Op de website van de betreffende ziekenhuizen is te lezen wat de motivatie is van de bestuurders om te kiezen voor een fusie. Het is mij niet bekend dat er dwingende kwaliteitseisen zijn die tot fusies dwingen. Samenwerking tussen ziekenhuizen is mijn inziens altijd een mogelijkheid om de zorg dichtbij te organiseren en te houden.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van de voorgenomen fusieplannen zijn van beide ziekenhuizen? Is de vrees dat er in Woerden slechts nog een polikliniek overblijft naar uw mening gegrond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Is het voortbestaan van de klinische functies zoals verloskunde gewaarborgd? Blijft in het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat het voornemen om de spoedeisende hulp van één van beide ziekenhuizen als gevolg van de voorgenomen fusie te sluiten of te versoberen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze voorgenomen fusie de voorbode van het wederom verdwijnen of uitkleden van kleinschalige ziekenhuiszorg in Nederland?
Het is voor mij niet mogelijk om de toekomst te voorspellen. Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente betrokken gemeente. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Hebben bij deze voorgenomen fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Deze fusie is al eerder op grond van de Mededingingswet door de ACM goedgekeurd. Echter, omdat de fusie in de praktijk nog niet heeft plaatsgevonden moet deze alsnog door partijen worden gemeld bij de NZa. De NZa zal dan ondermeer toetsen of de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft. De NZa maakt haar besluiten openbaar op haar website.
Welk advies geven de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze fusieplannen? Is de financiële huishouding en de zorg binnen beide zorginstellingen voldoende «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Toezichthouders geven geen advies over fusieplannen. Wel heeft de NZa op 20 november 2013 een zienswijze aan de ACM gegeven over de concentratie, waarin ze ingaat op mogelijke effecten voor de betaalbaarheid en het selectief inkopen. De zienswijze is te raadplegen op de website van de NZa. De IGZ heeft geen zienswijze afgegeven.
Op welk onderzoek is de stelling gebaseerd dat grotere zorginstellingen efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden. Wat betreft de kwaliteit van zorg en de relaties met het aantal operaties hebben zorgverzekeraars met ziekenhuizen gesproken naar aanleiding van het uitbrengen van normen van de verschillende wetenschappelijke verenigingen. Een overzicht van deze normen is te raadplegen op: http://www.minimumkwaliteitsnormen.nl/Welkom.htm
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen een betere kwaliteit van zorg leveren of dat het vaker uitvoeren van een operatie de kwaliteit ervan verbetert? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Liggen er aan de voorgenomen fusie regioplannen of een andere strategische agenda ten grondslag? Indien ja, kunt u die de Kamer doen toekomen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
De voorgenomen sluiting van de St. Suitbertusschool in de gemeente Montferland (Stokkum) |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorgenomen sluiting van de St. Suitbertusschool in Stokkum (gemeente Montferland)? Wat vindt u van de mogelijke sluiting van deze school en de fusieplannen met de Mariaschool in ’s-Heerenberg?
Ja.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over een besluit tot sluiting of fusie van een school. De bestuurlijke eindverantwoordelijkheid en de autonomie van schoolbesturen maakt dat een dergelijk besluit in de eerste plaats bij het bevoegd gezag ligt.
Maar als ik kijk naar de informatie die ik van uw Kamer over deze fusie heb ontvangen, lijkt mij dit een zorgvuldig voorbereide fusie. Het schoolbestuur heeft op basis van de leerlingenprognoses gekeken naar de toekomst van zijn scholen. Daarbij staat het garanderen van de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen in de nabije toekomst centraal. Vanwege de snelle daling van het aantal leerlingen op de St. Suitbertusschool heeft het schoolbestuur geoordeeld dat de kwaliteit van het onderwijs dusdanig onder druk komt te staan, dat een fusie met één van de andere scholen noodzakelijk is. De school in Stokkum had in 2012 nog 87 leerlingen, in 2015 naar verwachting nog 48.
Het schoolbestuur heeft daarop gekozen voor een fusie tussen de St. Suitbertusschool in Stokkum en de twee kilometer verderop gelegen Mariabasisschool in ’s Heerensberg. Ouders en leraren in de medezeggenschapsraden van de twee bij de fusie betrokken scholen zijn in een vroeg stadium, in mei 2013, gevraagd om in te stemmen met de beoogde fusie per 1 augustus 2015. De ouders zijn in juni 2013 ingelicht over de plannen voor de fusie. De plannen voor de fusie zijn in lijn met de visie en afspraken die de gemeente Montferland en de schoolbesturen in de gemeente hebben vastgelegd in de «Bestuurlijke onderwijsvisie op demografische krimp». De keuze voor de fusie is mede gebaseerd op afstand en verkeersveiligheid voor de kinderen en hun ouders. Het schoolbestuur heeft met de gemeente overleg gevoerd om te zorgen voor een veilige route van Stokkum naar ’s Heerensberg.
Deelt u de mening dat de overgrote meerderheid van dorpsbewoners en ouders, dat de fusie en daarmee de sluiting van de Suitbertusschool grote gevolgen heeft voor de leefbaarheid van Stokkum? Zo nee, op grond waarvan komt u tot deze uitspraak? Zo ja, wilt u zich inspannen om deze kleine school te behouden? Wat zijn daarbij uw mogelijkheden?
Het is een ingrijpende gebeurtenis als een school in een dorp of een wijk verdwijnt, zeker als het om de laatste school gaat. De school speelt vaak een belangrijke rol in een dorpsgemeenschap. Toch blijkt uit verschillende onderzoeken dat de leefbaarheid van een dorp niet in de eerste plaats wordt bepaald door de aanwezigheid van een school. Inwoners van een dorp zonder school blijken even tevreden over hun woonsituatie als inwoners in vergelijkbare dorpen mét een school, mits er in de buurt nog wel goed onderwijs bereikbaar blijft.1
Ik heb geen mogelijkheden om de school in Stokkum open te houden. De keuze voor het openhouden of sluiten van een school is de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur, uiteraard in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Ik kan en wil een schoolbestuur niet dwingen om een school open te houden.
Hoe beoordeelt u de resultaten uit het onderzoek van de IJsselgroep van 8 juli 2014 (en addendum), waarin wordt gesteld dat er technisch en inhoudelijk geen belemmeringen zijn om alle scholen in de gemeente Montferland tenminste tot 2018 en mogelijk zelfs tot 2023 open te kunnen houden?1
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal leerlingen in de gemeente Montferland tot 2020 met 28 procent daalt. Het is onvermijdelijk dat er bij zo’n forse leerlingendaling scholen zullen moeten sluiten. De onderzoekers stellen dat het volgens hen tot 2016 mogelijk is om alle scholen open te houden, maar ook zij bevestigen dat er op de langere termijn scholen dicht moeten. Daarbij adviseren zij schoolbestuurders om een vroegtijdige en beleidsrijke afweging te maken over een te sluiten school.
Op basis van de informatie die ik over dit voornemen tot fusie heb, kan ik alleen maar concluderen dat dit schoolbestuur precies doet wat de onderzoekers adviseren. Het schoolbestuur maakt vroegtijdig samen met ouders, personeel en gemeente een afweging over het sluiten van een school. Daarbij zijn de kwaliteit, financiën en bereikbaarheid van het onderwijs in acht genomen.
Wat is uw oordeel over het voornemen van het bestuur om de school in Stokkum te sluiten, terwijl de schoolgrootte hoger is dan «10/6 maal het gewogen gemiddelde van de opheffingsnorm van de gemeenten waarin het bestuur scholen heeft»?2
De wetgeving rondom de gemiddelde schoolgrootte biedt schoolbesturen de mogelijkheid om scholen onder de opheffingsnorm open te houden. Dit kan schoolbesturen helpen om ook bij dalende leerlingenaantallen een goed en toegankelijk onderwijsaanbod overeind te houden. Maar er kunnen zich omstandigheden voordoen, waardoor het voor schoolbesturen noodzakelijk is om een school te sluiten, ook als de school op basis van de gemiddelde schoolgrootte wel mag openblijven. Bijvoorbeeld omdat zij de kwaliteit van het onderwijs op de school niet meer kunnen garanderen of omdat anders een andere school moet sluiten. Het is aan het schoolbestuur om keuzes te maken over de afzonderlijke scholen en het geheel aan scholen onder zijn gezag. Het schoolbestuur beoordeelt of ook bij leerlingendaling de onderwijskwaliteit gegarandeerd kan worden en moet maatregelen nemen als dit niet langer het geval is.
Vindt u de argumentatie van het schoolbestuur dat de «kwaliteit van het onderwijs onder druk komt te staan» voldoende specifiek en overtuigend als reden om de school in Stokkum te sluiten?3
Ik vind dat bij schoolbesturen de onderwijskwaliteit altijd op de eerste plaats moet staan. Zij zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op hun scholen. Het is aan hen om te beoordelen of zij de onderwijskwaliteit ook bij dalende leerlingenaantallen op orde kunnen houden en om de nodige maatregelen te nemen als dat niet meer lukt.
In hoeverre acht u het wenselijk dat deze school wordt overgedragen aan een ander bestuur, als de school daarmee open gehouden kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als schoolbesturen samen besluiten dat het de beste oplossing voor het onderwijs is dat een school wordt overgedragen aan een ander schoolbestuur, dan kan dat.
Zijn er vergelijkbare situaties in andere regio’s in Nederland, waarbij scholen die behouden kúnnen blijven toch dreigen te verdwijnen? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om die scholen voor kleine dorpen te behouden, waar instandhouding draagvlak heeft onder bewoners, ouders en leraren en er technisch, financieel, inhoudelijk en kwalitatief weinig of geen belemmeringen zijn om deze (tijdelijk) in stand te houden?
Uit cijfers van DUO blijkt dat afgelopen jaar 108 scholen zijn gesloten of zijn gefuseerd. Daar zijn ook scholen in kleine dorpen bij die nu nog boven de opheffingsnorm zitten en waarvan de dorpsbewoners, ouders en leerlingen graag willen dat zij openblijven. Maar door de leerlingendaling is het onvermijdelijk dat er op termijn scholen dicht gaan.
In de brief «Uitwerking maatregelen leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs» heb ik aangegeven dat schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor het onderwijsaanbod.5 Zij zijn aan zet om samen met ouders, personeel en gemeenten te bekijken hoe zij het onderwijsaanbod bij dalende leerlingenaantallen het beste vorm kunnen geven. Dat betekent soms dat de beste oplossing het behoud van een kleine school is, maar soms dat het verstandig is om vroegtijdig kleine scholen samen te voegen om zo de kwaliteit en het onderwijsaanbod te kunnen garanderen. Die keuzes kan ik niet maken, maar moeten op regionaal niveau worden gemaakt. Want gezien de grote verschillen tussen gemeenten en regio’s bestaat er niet één oplossing voor dit ingewikkelde vraagstuk, maar is maatwerk op zijn plaats. Het Rijk zorgt voor de randvoorwaarden om schoolbesturen, gemeenten, ouders en personeel in de positie te brengen om bij dalende aantallen leerlingen te blijven zorgen voor goed en toegankelijk onderwijs met voldoende diversiteit. Dat gebeurt door belemmeringen weg te nemen, door ondersteuning te geven en door te zorgen voor een passende bekostiging.
In hoeverre zorgen de huidige wetten en regels ervoor dat scholen in krimpregio's pas een samenwerkingsschool mogen starten totdat er één onder de opheffingsnorm valt en daarmee dat deze scholen elkaar tot die tijd blijven beconcurreren? Vindt u dat wenselijk?
Op dit moment is het inderdaad zo dat het vormen van een samenwerkingsschool alleen mogelijk is als één van de betrokken scholen binnen zes jaar onder de opheffingsnorm zakt. Ik vind dat niet wenselijk. Daarom kom ik met een wetsvoorstel om de regels rondom de samenwerkingsschool te versoepelen. Op dit moment is de openbare internetconsultatie voor dit wetsvoorstel geopend. Ik verwacht het wetsvoorstel snel na de zomer van 2015 aan uw Kamer te kunnen zenden.
Vindt u het wenselijk dat coöperaties van leraren, ouders en dorpsbewoners gezamenlijk scholen proberen te behouden of te heropenen (en dus niet onder een groter schoolbestuur vallen)? Wat zijn naar uw mening daarvan de voor- en nadelen?
Ik heb het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht gevraagd om advies uit te brengen over de juridische mogelijkheden voor een coöperatie van kleine scholen. Ik heb dit advies op 27 oktober aan de Tweede Kamer gestuurd.6 Uit dit advies blijkt dat een coöperatie minder geschikt is om het bevoegd gezag van scholen te zijn dan de vereniging of stichting. Wel kunnen leraren, ouders en dorpsbewoners samen met het schoolbestuur overeenkomen dat zij de school onder het bevoegd gezag van een ander schoolbestuur of bijvoorbeeld een vereniging van leraren, ouders en dorpsbewoners brengen. Voor mij is van belang dat het bestuur alles doet wat het bevoegd gezag van een school behoort te doen, zoals de kwaliteit van het onderwijs goed borgen en een goed werkgever zijn.
Hoeveel coöperaties zijn er in het onderwijs? Vindt u het wenselijk dat deze schoolcoöperaties worden gefinancierd door het ministerie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat schoolbesturen vrij om een rechtspersoon te kiezen die zij het beste vinden passen. Er zijn mij echter geen voorbeelden bekend van coöperaties in het onderwijs. Ook blijkt uit het advies van het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht dat een coöperatie minder geschikt is als rechtsvorm voor het onderwijs.
Het gebruik van PX-10 door Defensie |
|
John Kerstens (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 20 oktober?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de (mogelijk) schadelijke effecten voor de gezondheid door het gebruik van PX-10?
De documentatie die binnen Defensie is teruggevonden over mogelijke gezondheidseffecten van het werken met PX-10, gaat terug tot 1980. Vanaf 1981 zijn maatregelen getroffen om het gebruik van PX-10 te verminderen. Tevens zijn er vanaf dat moment voorzorgsmaatregelen (waaronder beschermende middelen) getroffen om mogelijke gezondheidsrisico’s te verkleinen. PX-10 is in de periode 1981–1996 stapsgewijs uitgefaseerd.
Kunt u aangeven waarom de Kamer destijds niet geïnformeerd is over de (mogelijke) schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10?
De Kamer is in de periode 2008–2011 over het gebruik van PX-10 en de gevolgen ervan geïnformeerd (zie het overzicht in de bijlage bij Kamerstuk 34 000 X, nr. 13).
Bent u bereid de interne documenten van uw ministerie over het gebruik en de (mogelijke) schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10 met de Kamer te delen?
Ja, daartoe ben ik bereid. De desbetreffende documenten zijn na een Wob-verzoek van Letselschade Haaglanden ClaimZorg in 2013 al openbaar gemaakt en zijn onder meer terug te vinden op de website van EenVandaag2.
Waarom is er, ondanks bekendheid sinds 1976 met de (mogelijke) gezondheidsrisico verbonden aan het gebruik van PX-10, toch voor gekozen het gebruik te handhaven?
In de brief van 1984 staat ook vermeld welke voorzorgsmaatregelen er bij gebruik moeten worden getroffen en dat er actie is genomen om het gebruik van PX-10 te verminderen. De in 1981 getroffen maatregelen zijn aan uw Kamer gemeld bij de beantwoording van Kamervragen in 20083.
Hoe oordeelt u over de inhoud van de brief van 26 juni 1984 van de toenmalig directeur Materieel, waarin hij, ondanks de bekendheid met de (mogelijke) schadelijke gevolgen van PX-10, aangeeft: «Het produkt PX-10 blijft bij de KM (evenals KL en KLU) gehandhaafd.»?
Zie antwoord vraag 5.
Overweegt u een contra-expertise over het gebruik en de blootstelling aan PX-10 uit te laten voeren?
Het RIVM is onafhankelijk en organiseert zelf haar contra-expertise. Dit is in het onderzoek naar de gevolgen van PX-10 ook gebeurd. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 oktober jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) heb laten weten, heeft het RIVM twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten bij het onderzoek betrokken. Ook zijn de onderzoeksresultaten onderworpen aan een externe review door twee internationale experts.
Het RIVM bepaalt hoe het onderzoek wordt uitgevoerd, welke wetenschappelijke methoden daarvoor geschikt zijn en stelt het wetenschappelijke rapport op. Het RIVM hanteert daarbij de principes van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
De Wet op het RIVM, waarin is vastgelegd welke taken het RIVM zelfstandig uitvoert, borgt haar onafhankelijkheid. In de wet is bepaald dat de Minister geen aanwijzingen geeft voor de wijze van uitvoering en rapportage van de resultaten. Daarnaast schrijft de wet een Commissie van Toezicht voor met als taak het wetenschappelijk niveau van het RIVM te bewaken. Deze commissie ziet er tevens op toe dat de kritiek van wetenschappelijke aard op correcte wijze wordt afgehandeld.
Verder onderschrijft het RIVM de code van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Dit houdt onder andere in dat geen invalshoeken worden uitgesloten en actief overleg wordt gepleegd met partijen die kritiek hebben op haar onderzoek.
Het RIVM heeft inmiddels laten weten – in lijn met de door het RIVM gehanteerde zorgvuldigheidseisen – de toxicoloog die in genoemde uitzending van Dossier EenVandaag het woord voert, uit te nodigen voor een gesprek samen met andere deskundigen. Het RIVM zal mij informeren over de uitkomsten en zal deze ook op haar eigen website plaatsen. De uitkomsten worden vanzelfsprekend tevens met uw Kamer gedeeld.
Bent u van plan de rapporten van het RIVM als gevolg van de informatie in deze uitzending opnieuw tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen naar aanleiding van deze uitzending? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Vormt de uitzending van EenVandaag voor u aanleiding om zo spoedig mogelijk actie te ondernemen richting de oud-werknemers en hun nabestaanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het betrokken personeel is destijds over het onderzoek en de resultaten hiervan geïnformeerd. Ik betreur in hoge mate de onrust die nu opnieuw dreigt te ontstaan onder het (voormalige) defensiepersoneel. Medewerkers die zich zorgen maken, kunnen zich wenden tot het ABP Zorgloket (voormalig personeel) of de verantwoordelijk militair arts dan wel de bedrijfsarts (actief dienend personeel). Ook is informatie over PX-10 terug te vinden op de daarvoor ingerichte internetpagina van Defensie.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen één week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Conflicten over kinderalimentatie als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor een aftrekpost voor betaalde alimentatie per 1 januari 2015 vervalt |
|
Enneüs Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over conflicten over kinderalimentatie als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor een aftrekpost, LOK1, voor betaalde alimentatie per 1 januari 2015 vervalt?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat over de hervorming van de kindregelingen heeft aangegeven:
Ja.
Op welke wijze komt u de toezegging na over de standaardisering van de aanvraag van wijziging?
De Wet hervorming kindregelingen kan gevolgen hebben voor de hoogte van kinderalimentatie. De Kamervragen zijn gericht op de gevolgen van het afschaffen van de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (LOK). Dit is één van de wijzigingen die voortvloeit uit de Wet hervorming kindregelingen. Naast het afschaffen van de LOK zijn er ook belangrijke wijzigingen in het kindgebonden budget (met name de invoering van een alleenstaande ouderkop) en de kinderbijslag. Daarnaast worden de alleenstaande-ouderkorting en de ouderschapsverlofkorting afgeschaft. Deze maatregelen kunnen stuk voor stuk effect hebben op de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Draagkracht en behoefte zijn de wettelijke maatstaven voor de bepaling van het voor levensonderhoud verschuldigde bedrag. In het Rapport Alimentatienormen (te vinden op www.rechtspraak.nl)3 zijn aanbevelingen opgenomen voor een uniforme, praktische invulling van deze maatstaven. Dit rapport wordt regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in regelgeving en jurisprudentie. Naar ik heb vernomen, heeft de expertgroep alimentatienormen bekeken hoe de Wet hervorming kindregelingen tot wijziging van het rapport Alimentatienormen leidt en is conform hieraan het rapport aan het wijzigen. Het rapport zal naar verwachting in de tweede helft van december 2014 worden gepubliceerd.
Over de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen is uitgebreid gecommuniceerd. Zo is er bijvoorbeeld een tool Veranderingen kindregelingen opgenomen op www.rijksoverheid.nl. De gevolgen van de hervorming van de kindregelingen voor de hoogte van kinderalimentatie zijn hierin niet meegenomen. De hoogte van de kinderalimentatiebedragen en de eventuele wijziging daarvan ten gevolge van de Wet hervorming kindregelingen zijn immers afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Ouders kunnen hierover advies inwinnen bij het Juridisch Loket of bij een mediator of advocaat.
Het is belangrijk dat ouders op de hoogte zijn van de mogelijke consequenties van de Wet hervorming kindregelingen. Ouders zullen er daarom via publieksvoorlichting op gewezen worden dat de Wet hervorming kindregelingen van invloed kan zijn op de kinderalimentatie en gewezen worden waar verdere informatie te vinden is.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Pieter Heerma van 6 maart 20143, waarin de regering wordt verzocht om de Raad voor de Rechtspraak te vragen te komen met een standaardrekenregel voor de herziening van de alimentatieverplichtingen, ten einde pijnlijke rechtszaken te voorkomen? Deelt u de mening dat de oude alimentatieverplichtingen nog uitgingen van het bestaan van de LOK en dus dikwijls te hoog zijn vastgesteld?
Ja. Bij lopende alimentatieverplichtingen is uitgegaan van de op het moment van vaststelling geldende regelgeving en de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden van het betreffende geval, zoals het toenmalige inkomen. Dit in aanmerking nemend kan niet gesteld worden dat de alimentatieverplichtingen toentertijd te hoog zijn vastgesteld. Het bestaan van de LOK is toen ook meegewogen in de alimentatiebepaling. Echter zijn er ook andere factoren meegewogen in de bepaling die de andere kant op kunnen werken, zoals dat de arbeidskorting op dit moment hoger is dan enkele jaren geleden. Dit verhoogt juist de draagkracht van de alimentatieplichtige en zou doen vermoeden dat de alimentatieverplichting op dit moment te laag is vastgesteld.
Dit laat onverlet dat als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen wijzigingen in de behoefte of draagkracht kunnen optreden, die vervolgens kunnen leiden tot aanpassing van het kinderalimentatiebedrag.
Welke stappen heeft de regering sinds die aangenomen motie ondernomen om die rekenregel te (laten) vaststellen? Kunt u een tijdlijn geven?
Het verzoek in de motie om te komen tot een standaardrekenregel voor wijziging van het kinderalimentatiebedrag als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen is neergelegd bij de Raad voor de rechtspraak. De Raad komt begin volgend jaar met een advies.
Wanneer en waar zal de rekenregel gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat raadt u een alimentatie betalende ouder aan, die fors koopkrachtverlies leidt door de wijziging in de belastingwetgeving en er niet in slaagt om via een minnelijke weg tot een herziening van de kinderalimentatie te komen met de alimentatie ontvangende ouder? Moet hij of zij een rechtszaak starten, of kan hij of zij wachten op de rekenregel van dit kabinet en van de Raad voor de Rechtspraak?
De Wet hervorming kindregelingen heeft, zoals aangegeven, mogelijk effect op reeds vastgestelde kinderalimentatie. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 3, zal hierop worden gewezen in de publieksvoorlichting. Het maken van afspraken over kinderalimentatie en het eventueel wijzigen daarvan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen daarvoor het Juridisch Loket, een mediator of advocaat inschakelen. Komen de ouders niet tot overeenstemming over wijziging van het alimentatiebedrag, dan kan de rechter verzocht worden de alimentatie aan te passen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien grote groepen ouders acuut met dit probleem worden geconfronteerd?
Het is helaas niet gelukt om – zoals is verzocht – de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Dit omdat interdepartementale afstemming meer tijd heeft gevergd.
Het bericht dat het ministerie het lek in asbestregels erkent |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Foekens Asbestsaneringen, ondanks intrekking van het certificaat, zijn werkzaamheden voortzet onder de BV van een familielid?1
Ik kan niet ingaan op een individuele casus, zolang er nog procedures lopen. In het algemeen kan gesteld worden dat, wanneer een bedrijf een sanctie heeft opgelegd gekregen die leidt tot intrekking van het procescertificaat, regelgeving erin zou moeten voorzien dat ontwijkgedrag kan worden voorkómen. Het is nu echter niet verboden om bijvoorbeeld een nieuwe rechtspersoon op te richten en dus is het mogelijk dat bestuurders hun werkzaamheden onderbrengen bij een ander gecertificeerd bedrijf of binnen een andere rechtspersoon. Ik acht een dergelijk gedrag – dat in de praktijk kan neerkomen op voorzetting van het bedrijf onder een andere vlag – zeer onwenselijk.
Wanneer en waarom is het certificaat van Foekens Asbestsanering ingetrokken? Wanneer is het certificaat aan de voortzetting verleend? Heeft de Arbeidsinspectie (nu: Inspectie SZW) inspecties uitgevoerd bij de BV die de werkzaamheden voortzet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
Zoals gemeld onder vraag 1, kan niet worden ingegaan op een individuele casus.
Voor een overzicht van geldige of ingetrokken certificaten kan gebruik worden gemaakt van het register op de website van beheersstichting Ascert.
In het algemeen kan worden gesteld dat een certificaat wordt ingetrokken als gevolg van de opeenstapeling van afwijkingen. Het aantal en de ernst van de door de cki (Certificerings- en Keuringsinstelling) geconstateerde afwijkingen kunnen leiden tot een onvoorwaardelijke intrekking van het procescertificaat.
Is bij die certificering gecontroleerd of er sprake was van voortzetting van werkzaamheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is een certificaat verleend?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welk certificeringsbedrijf heeft aan deze BV het certificaat verleend?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is dat hetzelfde certificeringsbedrijf dat eerder voortzetting van werkzaamheden van PK Sloopwerken op het certificaat van een ander bedrijf toestond? Zo ja, wat gaat u tegen dit certificeringsbedrijf ondernemen?
Zoals gemeld, kan ik niet ingaan op individuele casussen, zolang er nog procedures lopen.
Ik acht het evenwel van belang dat cki’s eenzelfde methode en protocol hanteren bij het in behandeling nemen van aanvragen tot certificatie. Als basis hiervoor dienen de certificatieschema’s. Deze moeten ondubbelzinnig zijn voor wat betreft de eisen. Het gesignaleerde probleem maakt duidelijk dat aanpassing nodig is van de certificatieschema’s. Ook is versterking van afstemming en informatie-uitwisseling wenselijk tussen de beheersstichting Ascert, cki’s en SZW om een ongewenste aanvraag van een nieuw certificaat te detecteren.
Momenteel wordt in samenwerking met de beheersstichting en het college van deskundigen bepaald welke maatregelen verder getroffen worden in gevallen waarin de huidige regelgeving nog niet voldoende voorziet. Inzet is om de bestaande schema’s aan te scherpen en om concrete afspraken te maken over de uitwisseling van informatie wanneer er een vermoeden bestaat van oneigenlijk gebruik en/of er aanwijzingen zijn van «ontwijkgedrag» bij een aanvraag van een certificaat.
De Inspectie SZW inspecteert daarnaast onverminderd en intensief. Met name op bedrijven die structureel de wet niet naleven: notoire overtreders en niet-nalevers.
Wanneer was op het ministerie bekend dat het om een voortzetting van werkzaamheden ging? Is het waar dat certificering van de voortzetting op 26 mei 2014 is verleend?2 Welke maatregelen heeft u genomen om voortzetting te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Waaruit bestaan de mazen in de regels waardoor voortzetting van werkzaamheden onder een andere bedrijfsnaam niet te voorkomen zou zijn? Welke andere mazen zijn er? Welke onwenselijke gevolgen heeft dat?3
Bij de controle van kandidaat-certificaathouders (bedrijven) wordt door de cki gecontroleerd of het bedrijf in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag van een certificaat geen certificaat had dat is geweigerd of ingetrokken (vrijwillig of als gevolg van sancties). Wanneer sprake is van een nieuwe BV met nieuwe aandeelhouders, kan via de bestaande regels niet bepaald worden of er sprake is van een voortzetting van de werkzaamheden van het bedrijf wiens certificaat is ingetrokken. Wanneer er sprake is van overgang van onderneming kan – indien het een ingetrokken certificaat betreft – de aanvraag worden geweigerd. De schema’s bevatten nog geen expliciete eisen voor de cki’s op dit punt.
Handelen alle certificeringsbedrijven op dezelfde wijze bij voortzetting na intrekking van het certificaat? Zo nee, wat zijn de verschillen? Waaruit komen die verschillen voort? Wat zijn de voorschriften van Ascert in dit verband? Houden certificeringsbedrijven zich daar op dezelfde manier aan? Zo nee, waarom niet en wat zijn de verschillen?
Onder regie van beheersstichting Ascert worden met cki’s afspraken gemaakt opdat cki’s een gelijke handelwijze hanteren bij het uitvoeren van de regels uit de certificatieschema’s. Hiertoe wordt periodiek overleg gevoerd met de cki’s. Desalniettemin kan in de praktijk toch sprake zijn van interpretatieverschillen. Aanscherping van de bepalingen in de schema’s en het maken van concrete afspraken over afstemming en uitwisseling van informatie is daarom nodig; zie verder het antwoord op vraag 5.
Waarom reageert u wel op de publicatie in Trouw en waarom heeft u niet uit eigener beweging de Kamer geïnformeerd?4
Op het moment van publicatie werd overleg gevoerd en onderzocht welke maatregelen getroffen konden worden. Gezien de ontstane publiciteit naar aanleiding van de publicatie achtte ik een korte publieke reactie op de publicatie in Trouw wenselijk.
Welke maatregelen gaat u nu precies treffen en op welke termijn?
De te treffen maatregelen die momenteel voorliggen en die worden besproken met belanghebbenden (waaronder Ascert) spitsen zich toe op het aanscherpen van eisen voor aanvragers in de certificatieschema’s. Dit wordt momenteel in gang gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over arbeidsomstandigheden op 30 oktober 2014?
Ja.
Patiënten die fors voor een donornier betalen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Patiënten betalen fors voor donornier»?1
Ja.
Is het waar dat verboden orgaanhandel ook in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe vaak reizen Nederlandse patiënten naar het buitenland voor commerciële orgaantransplantaties? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Op basis van de resultaten van het onderzoek waarnaar in het artikel van de Volkskrant wordt verwezen, kan ik niet beoordelen of orgaanhandel ook daadwerkelijk in Nederland plaatsvindt. Het onderzoek is een inventarisatie geweest van ervaringen en interpretaties van transplantatie-professionals in Nederland en concludeert dat er bij een deel van de ondervraagde professionals het vermoeden bestaat dat Nederlandse patiënten betaald hebben voor hun donororgaan. Het doel van het onderzoek was niet om concrete aantallen transplantaties in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat personen die zich verrijken met illegale orgaanhandel, zoals artsen, ronselaars, verzekeraars en tussenpersonen aangepakt moeten worden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om een halt toe te roepen aan de illegale praktijken van deze personen? Zo nee waarom niet?
Orgaanhandel is in de Wet op de orgaandonatie strafbaar gesteld. In geval van onvrijwillige orgaandonatie kan sprake zijn van een vorm van mensenhandel en dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Signalen van orgaanhandel en mensenhandel in deze vorm, bijvoorbeeld naar aanleiding van een aangifte, zullen via de gebruikelijke weg gewogen worden, waarbij opsporing en vervolging ingezet kunnen worden als onderdeel van de strafrechtelijke aanpak.
Deelt u de mening dat er voor zorgverleners richtlijnen moeten komen voor de omgang met patiënten en donoren van wie wordt vermoed dat ze een orgaan willen (ver)kopen? Zo ja, kan de Kamer dergelijke richtlijnen op korte termijn tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het om niet beschikbaar stellen van organen is een belangrijk uitgangspunt van de Wet op de orgaandonatie (WOD) en van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmaterialen (Wvkl). Beide wetten zijn hierin duidelijk. Iedere toestemming tot het verwijderen van een orgaan verleend met het oogmerk daarvoor een vergoeding te ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, daaronder begrepen gederfde inkomsten, die een rechtstreeks gevolg zijn van het verwijderen van het orgaan, is nietig. Het afstaan van organen moet dus altijd plaatsvinden zonder winstoogmerk. Een donor die met winstoogmerk een orgaan aanbiedt, begaat een misdrijf (artikel 32 van de WOD). De wet biedt daarmee voldoende ruimte aan zorgverleners om te handelen bij kennis of een vermoeden van orgaanhandel. Een zorgverlener die weet of het vermoeden heeft dat iemand betaald heeft of betaald heeft gekregen voor een orgaan kan hiervan aangifte doen. Ik zie daarom geen reden om hiervoor aparte richtlijnen te laten opstellen.
Hoe verhoudt het beroepsgeheim van artsen zich tot het melden van vermoedens van illegale orgaanhandel?
Uit de richtlijn «Beroepsgeheim en politie/justitie» van de KNMG blijkt dat de arts ook in contacten met politie/justitie als hoofdregel het beroepsgeheim bewaart. Het medisch beroepsgeheim is echter niet absoluut. In bepaalde gevallen kan doorbreking van het beroepsgeheim aan de orde zijn, ook jegens politie of justitie. Doorbreking is met name geoorloofd in situaties waarin ernstige schade voor de patiënt of voor anderen als gevolg van strafbaar handelen, kan worden afgewend door ingrijpen van de arts. De dreiging voor de patiënt of voor een ander moet reëel zijn en niet op een andere, minder ingrijpende wijze, afgewend kunnen worden. Een arts moet daarbij niet meer gegevens verstrekken dan noodzakelijk is voor het doel. Als strafrechtelijke waarheidsvinding en medische geheimhouding om voorrang strijden, prevaleert in de rechtspraak als regel het medisch beroepsgeheim. Dat kan anders zijn als sprake is van «zeer uitzonderlijke omstandigheden». In dat geval kan het belang van waarheidsvinding prevaleren boven de belangen die het beroepsgeheim beschermt. Het is aan de arts zelf of hij zich beroept op het beroepsgeheim of niet. Hij maakt daartoe bovenbeschreven belangenafweging.
Deelt u de mening dat er weinig tot geen zicht is op gedwongen orgaandonatie omdat er simpelweg niet naar gekeken wordt? Bent u bereid om een meldpunt in te stellen zodat zorgverleners vermoedens van illegale orgaanhandel en misstanden in dat verband kunnen melden?
In verschillende rapporten van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wordt geconstateerd dat illegale handel in organen behoort tot de opkomende trends op internationaal niveau die aanleiding kunnen zijn tot oplettendheid in Nederland.2 Het is bekend dat Nederlandse patiënten die wachten op een orgaan, soms naar het buitenland gaan voor een transplantatie. Of in die gevallen sprake is van orgaanhandel is lastig te beoordelen. Er zijn in Nederland nauwelijks concrete gevallen van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering bekend. Het is daarom goed dat er onderzoek wordt gedaan om meer zicht te krijgen op de aard en omvang van dit fenomeen, zoals in het kader van het onderzoek van Erasmus MC, waarbij ook zorgverleners worden bevraagd.
Ik zie geen aanleiding om op dit moment over te gaan tot het instellen van een meldpunt voor zorgverleners. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, kan een zorgverlener de afweging maken om het beroepsgeheim te doorbreken en aangifte te doen van vermoedens van illegale orgaanhandel en misstanden. Dit biedt op dit moment voldoende ruimte aan zorgverleners om misstanden te melden.
Wat vindt u van het voorstel om donoren levenslang vrij te stellen van ziektekostenpremies teneinde het orgaantekort en commerciële orgaanverwijdering terug te dringen?
In 2008 heeft de Universiteit van Tilburg een onderzoek uitgevoerd naar verschillende beslissystemen en mogelijke beloningen bij orgaandonatie.3
Dit is een van de onderzoeken die ten grondslag lag aan het Masterplan Orgaandonatie. Een belangrijke conclusie was dat het onwaarschijnlijk is dat het invoeren van een prikkel of beloning een positief effect zou hebben op het aantal orgaandonaties per jaar. Prikkels of beloningen ondervonden weinig steun en leverden geen extra registraties op. Bovendien was er zelfs een negatief effect geconstateerd op het aantal toestemmingen dat werd gegeven door de nabestaanden op het moment dat zij benaderd werden met een donatieverzoek. Als middel om het tekort aan donororganen terug te dringen is het dus niet effectief. Uit ander onderzoek gedaan in voorbereiding op het Masterplan Orgaandonatie is bovendien gebleken dat voor het geven van prikkels de juridische ruimte ontbreekt, zowel op nationaal als op Europees niveau.4
Fouten van banken bij het omzetten van adresboeken van klanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van 18 oktober 2014?1
Ja.
Klopt het dat banken fouten hebben gemaakt bij het omzetten van adresboeken van klanten naar IBAN-nummers?
Per 1 augustus 2014 is Nederland in het kader van de migratie naar één uniforme betaalmarkt voor de euro, de Single Euro Payments Area – SEPA, over op IBAN. Om de overgang op IBAN voor de Nederlandse consument te vergemakkelijken, hebben de banken de rekeningnummers die klanten vóór de SEPA-migratie in hun adresboek hadden staan, in 2013 omgezet naar de corresponderende IBAN rekeningnummers.
De Nederlandsche Bank heeft geen onregelmatigheden gesignaleerd bij de omzetting van de adresboeken door de banken. Indien er door de banken fouten worden gemaakt bij de omzetting, dan resulteert dit vrijwel altijd in onjuiste IBAN’s. Het IBAN kent namelijk een controlegetal en dat ondervangt type- of schrijffouten. zodat er geen geld overgemaakt kan worden naar een (verkeerde) persoon.2 Het is wel mogelijk dat klanten verkeerde rekeningnummers in de adresboeken hadden staan en dat deze rekeningnummers zijn omgezet naar bestaande IBAN’s.
Wie is ervoor verantwoordelijk als er in dergelijke gevallen geld naar een verkeerde rekening wordt overgeboekt; de bank of de klant?
Rekeninghouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de invoering van de juiste rekeningnummers in het adresboek en de invoering van de correcte gegevens bij een betaalopdracht. Banken zijn er voor verantwoordelijk dat opdrachten conform de ingevoerde gegevens verwerkt worden.
In de aanloop naar de SEPA-migratie en in het kader van hun zorgplicht hebben de banken het publiek tevens regelmatig gevraagd om hun adresboek up-to-date te houden en bij het geven van een betaalopdracht te controleren of de correcte gegevens zijn ingevuld.
Banken zijn er wel toe verplicht redelijke inspanningen te verrichten om bij consumenten te helpen het geld terug te krijgen bij incorrecte overboekingen. Banken bemiddelen daarom tussen klanten en verkeerde begunstigden, wanneer hun klanten daarom vragen. Om het terugvorderen van onjuiste overboekingen voor klanten te faciliteren hebben banken bijvoorbeeld het (interbancaire) proces «onverschuldigde betalingen» ingericht.3
Als betalingen echter door toedoen van de bank foutief worden uitgevoerd, is deze mede aansprakelijk richting haar klanten en verantwoordelijk voor terugboeking van het bedrag van de foutief uitgevoerde betaling.4
Deelt u de mening dat als het adresboek door toedoen van de bank onjuist blijkt te zijn, de bank verantwoordelijk is voor het terugboeken van de overgemaakte gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de omvang van het aantal verkeerde overboekingen door het abusievelijk gebruik van een verkeerd IBAN-nummer? Om hoeveel gevallen gaat het en welke bedragen zijn ermee gemoeid? Weet u hoeveel procent van de mensen het geld uiteindelijk terugkrijgt?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Nijboer heb ik een voorzichtige inschatting gegeven van de omvang (ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand) van het aantal verkeerde overboekingen tijdens de «duale periode» – de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN.5 Per 1 augustus 2014 is Nederland volledig over op IBAN en sindsdien worden oude korte Nederlandse bankrekeningnummers niet langer in de internetbankieromgeving automatisch naar IBAN rekeningnummers geconverteerd.
De verwachting is dat met de overstap op IBAN het aantal door consumenten gedane verkeerde overboekingen op een aanzienlijk lager niveau dan het niveau van tijdens de duale periode zal komen te liggen.
Pleegkinderen die na hun 18de verjaardag in een zwart gat vallen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat jongvolwassenen in een zwart gat vallen als de jeugdhulpverlening op de 18de verjaardag stopt en op het feit dat de jeugdhulpverlening niet goed aansluit op de zorg voor volwassenen?1
Het is onwenselijk dat jongvolwassenen niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Met de invoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugdigen zowel voor hun 18e als na hun 18e. Gemeenten zijn op basis van art 2.1.2. van de Wmo 2015 verplicht om in het beleidsplan aandacht te geven aan de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen. Daarmee is wettelijk geborgd dat gemeenten aandacht hebben rond deze overgang. Dat betreft niet alleen pleegkinderen, maar alle jeugdigen die jeugdhulp ontvangen.
In mijn brief van 23 september 2014 (Kamerstuk 24 170, nr. 149) ben ik ingegaan op het voorstel van de Kinderombudsman om een veiligheidscheck in te voeren voor (lvb-)jeugd. Ik heb daarbij gewezen op de mogelijkheden die er zijn om zorg te bieden vanaf het 18e jaar, evenals op de informatiekaart die vanuit het transitiebureau is opgesteld ten behoeve van gemeenten.
Daarnaast wil ik wijzen op de mogelijkheid van verlengde jeugdzorg tot 23 jaar. Daar waar jongvolwassenen in een instelling verblijven, behoort een instelling te zorgen dat de overgang naar hulp na het 18e jaar tijdig wordt voorbereid en zorgvuldig gebeurt.
Via de regionale cliëntenmonitors, die thans worden opgezet en de daaraan gekoppelde rapportages volg ik deze groep nauwlettend.
Ziet u mogelijkheden om aan de oproep van orthopedagogen, de Universiteit Leiden en Jeugdzorg Nederland gehoor te geven om één loket te organiseren voor vragen waarbij pleegkinderen die niet kunnen terugvallen op familie, vrienden of een ander netwerk kunnen aankloppen?2 3
Jeugdigen kunnen tot hun 18e levensjaar pleegzorg krijgen. Sommige pleegkinderen hebben na hun 18e nog behoefte aan ondersteuning en begeleiding. De gemeente kan in dat geval een voorziening treffen. In dat geval kan de pleegzorginstelling de pleegouders en de jeugdige blijven begeleiden. Voor pleegkinderen die niet in aanmerking komen voor de voorzetting van de pleegzorg, is het van belang dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe de overgang naar zelfstandigheid en eventuele aansluiting op zorg, werk en opleiding verloopt. Het is op basis van de Wmo wettelijk verplicht voor gemeenten om hier aandacht aan te geven. Voor pleegkinderen die het 18e levensjaar bereiken bestaat de mogelijk om afhankelijk van hun behoefte aan hulp het Wmo-loket of het jongerenloket te benaderen.
Welke maatregelen gaat u nemen om uw belofte – dat bij uitstroom uit de jeugdhulpverlening waarbij er niet direct een volwassenequivalent beschikbaar is gemeenten een voorziening moeten treffen – gestand te doen? Op welke wijze is de continuïteit van zorg gewaarborgd bij de overgang van de minderjarige naar de meerderjarige leeftijd?4
Ik heb tijdens het debat van 8 oktober 2014 aangegeven dat als er in 2015 vanaf het 18e jaar zorg nodig is die valt onder de voorgenomen Wlz of Zvw, dat die beschikbaar is. De gemeente kan daarnaar doorverwijzen.
Als de benodigde hulp niet beschikbaar is of niet valt onder de termen van de voorgenomen Wlz of Zvw zal de gemeente op basis van Wmo 2015 een passend ondersteuningsaanbod moeten doen of in overleg met zorgverzekeraars een oplossing moeten zoeken.
Indien jeugdhulp moet doorlopen na het 18e jaar en de hulp wordt niet vanuit een ander wettelijk kader zoals de AWBZ (Wlz), Zvw of Wmo2015 geboden, dan heeft de gemeente op basis van de doorloopregeling in de Jeugdwet de verplichting deze hulp tot maximaal het 23e levensjaar te financieren.
Is het leunen op de bereidwilligheid van gemeenten voor het treffen van een voorziening bij de overgang van jeugdhulpverlening naar hierop aansluitende zorg voor volwassenen niet wat naïef? Ziet u mogelijkheden om deze overgang wettelijk te borgen, zodat er geen pleegkinderen of andere jongeren uit de jeugdhulpverlening na hun 18de tussen wal en schip vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gemeenten hebben concrete afspraken in hun beleidsplan c.q. verordening opgenomen om het hiaat dat ontstaat bij de overgang van jeugdhulpverlening naar volwassenenzorg te dichten?
Op basis van art. 2.1.2. van de Wmo 2015 zijn alle gemeenten verplicht om in hun beleidsplan aandacht te besteden aan de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet meer kan ontvangen.
Wat is er terechtgekomen van de belofte die u heeft gedaan aan de Eerste Kamer met betrekking tot het anticiperen op de overgang van 18-min naar 18-plus zorg (naar aanleiding van aanbevelingen van de Kinderombudsman)?5
In zowel de Jeugdwet als de Zorgverzekeringswet is een passage opgenomen die voorschrijft dat gemeenten en verzekeraars zorgen voor de aansluiting tussen hun domeinen. Als de verzekeraar de betreffende behandeling bij dezelfde zorgaanbieder heeft ingekocht als de gemeente, dan kan de jeugdige in principe bij deze behandelaar blijven en zal de factuur vanaf het 18e jaar naar de verzekeraar gaan in plaats van de gemeente. Als de verzekeraar dezelfde zorg bij een andere aanbieder heeft ingekocht, dan bestaat de mogelijkheid dat deze jeugdige moet overstappen naar deze aanbieders. Dan zal een zorginhoudelijke (gegevens)overdracht tussen behandelaren moeten plaatsvinden.
Echter, het is onwenselijk dat de behandeling onderbroken zou worden of dat naar een andere behandelaar zou worden overgestapt omdat dan bijvoorbeeld het risico aanwezig is dat de vervolgbehandeling vanaf de 18e jaar leeftijd langer duurt. Daarom hebben zowel gemeenten als zorgverzekeraars er belang bij om invulling te geven aan de hiervoor genoemde eis te zorgen voor aansluiting tussen hun domeinen. Ik blijf er bij gemeenten en zorgverzekeraars op aandringen hier invulling aan te geven.
Als de gemeente zorgaanbod heeft gecontracteerd dat niet in het basispakket zit, is er sprake van «zorg die niet onder een ander wettelijk kader valt». Dan kan de gemeente gehouden zijn deze zorg tot het 23e jaar te continueren. In alle gevallen heeft de verzekeraar, om zijn zorgplicht te kunnen vervullen, bepaalde informatie over lopende zorgtrajecten nodig van de gemeente. ZN en de VNG zijn momenteel in gesprek over de inhoud en de praktische uitwerking van deze informatieoverdracht.
Het bericht dat 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat volgens het rapport van Platform31 en het European Urban Knowledge Network (EUKN) 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven?
Ja.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot de onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau (CPB), die aangeven dat er 1,2 miljoen mensen in Nederland in armoede leven, onder wie 400.000 kinderen?
Het rapport van het European Urban Knowledge Network (EUKN) beschrijft de ontwikkeling en aanpak van armoede in Europa. Om armoede tussen landen binnen de Europese Unie vergelijkbaar te maken heeft het EUKN gebruik gemaakt van een Europees meetinstrument voor de kans op armoede en sociale uitsluiting: de AROPE-indicator. Deze indicator houdt verband met de Europa 2020-strategie waarin o.a. de doelstelling is geformuleerd over het terugdringen van die kans.
De AROPE-indicator is gebaseerd op een combinatie van drie indicatoren, namelijk inkomen, werkintensiteit, en een meting van de mate waarin men financieel in staat is bepaalde gangbare goederen/diensten aan te schaffen. Men loopt in deze definitie een (verhoogd) risico op armoede en sociale uitsluiting als men een inkomen heeft lager dan 60% van het mediane inkomen en/of ernstig achtergesteld is in gangbare goederen en diensten en/of tot een huishouden behoort met een lage werkintensiteit.
Wanneer iemand onder in ieder geval één van deze indicatoren valt, wordt hij/zij tot de groep gerekend van mensen met kans op armoede en sociale uitsluiting.
In 2012 ging het in Nederland om 15,0% (tov 15,7% in 2011) van de bevolking. Overigens kent Nederland hiermee het laagste armoedecijfer van Europa; Tsjechië (15,4%) en Zweden (15,6%) staan respectievelijk op de tweede en derde plaats.
Jaarlijks presenteren het SCP en het CBS in het Armoedesignalement de meest actuele gegevens over (de kans op) armoede in Nederland. Dit aan de hand van twee centrale indicatoren: de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP en de lage inkomensgrens van het CBS.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikend criterium. Dit betreft een normbedrag dat is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. De standaard door de regering gehanteerde armoedegrens is de lage-inkomensgrens van het CBS. Deze grens is gebaseerd op de hoogte van de bijstand in 1979. Deze grens wordt veelvuldig gebruikt omdat deze alleen wordt aangepast met de inflatie en daarmee een gelijkblijvend koopkrachtniveau in de tijd aangeeft.
Op 2 december 2013 is het meest recente Armoedesignalement 2013 gepresenteerd, met cijfers over het jaar 2012. Hieruit bleek dat in 2012, 9,4% van de Nederlandse huishoudens moest rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit zijn circa 664.000 huishoudens oftewel ca. 1,3 miljoen mensen, waarvan 391.000 kinderen.
Het begrip armoede is geen vastomlijnd concept dat het beste door middel van één kerncijfer gemeten zou kunnen worden, er zijn meerdere invalshoeken en definities om inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van de problematiek.
Welke definitie ook wordt gebruikt: Nederland heeft de laatste jaren economisch zware tijden doorgemaakt en daarmee is er voor de regering alle reden om zich in te zetten voor het aanpakken van armoede en schulden. Dit onder andere door extra middelen beschikbaar te stellen voor de intensivering van het armoedebeleid (2013: € 20 mln, 2014: € 80 mln en vanaf 2015 € 100 mln structureel per jaar).
Herkent u zich in de aanbevelingen van Platform31 over een integrale aanpak en op welke wijze kunnen gemeenten hier op dit moment invulling aangeven? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inspannen om de integrale werkwijze aan te moedigen en/of te stimuleren bij de gemeentelijke overheid?
Ja, ik ondersteun de aanbevelingen voor een integrale aanpak volledig. Door de decentralisaties in het sociale domein krijgen gemeenten nog meer mogelijkheden om beter maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen in de samenleving.
Waar het gaat om schuldhulpverlening wordt al veel geïnvesteerd in een integrale aanpak. In 2012 is bijvoorbeeld een studie van het Verwey-Jonker Instituut verschenen over de resultaten van 24 lokale projecten om integrale schuldhulpverlening op te zetten en schuldpreventie te bevorderen. Gemeenten treffen in deze studie veel aanknopingspunten aan om hun eigen beleid mee vorm te geven. En dit jaar zijn in mijn opdracht businesscases preventie en vroegsignalering van schulden ontwikkeld; vanaf 23 mei jl. zijn deze openbaar via een website2. Deze businesscases moeten er toe leiden, dat gemeenten en andere betrokken (keten)partijen nog meer gaan investeren in een brede, integrale aanpak ten behoeve van preventie en vroegsignalering van schulden.
Ook bij het tegengaan van de armoedeproblematiek is een integrale aanpak van groot belang. Het gaat niet alleen om het directe geldgebrek van mensen, er is altijd een oorzaak en een context die bij de aanpak van het probleem betrokken moet worden. In de Nationaal Strategische Rapportage Sociale Bescherming (NSR), die in het voorjaar aan Uw Kamer is aangeboden3 wordt de aanpak van het armoedebeleid in een breder kader gezet. De NSR kan door gemeenten benut worden als brede contextinformatie bij het vormgeven van het lokale armoedebeleid. Ook de EUKN studie waaruit de aanbevelingen komen, kan naar mijn mening hierbij goed benut worden.
Ik werk nauw samen met VNG en Divosa bij het ondersteunen van gemeenten, bijvoorbeeld in het programma Vakmanschap.
Naast de hiervoor reeds genoemde organisaties zijn er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Inzet op preventie van groot belang. Onderzoek laat zien dat preventie loont. Door middel van handreikingen en business cases worden knelpunten, succesfactoren en kosten-batenanalyses inzichtelijk gemaakt en worden gemeenten samen met vrijwilligers gestimuleerd en geïnspireerd om een aanpak preventie en vroegsignalering te ontwikkelen.
De mogelijk abusievelijke verdubbeling van de vergoeding van de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cadeautjes voor Uri Rosenthal van zijn vrienden in het kabinet»?1
Ja.
Klopt het dat de vergoeding voor de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT) kort na zijn benoeming, in april 2013, met 33 procent is verhoogd?
Op 1 juli 2011 is de aanstelling voor de toenmalige voorzitter verlaagd van 0,8 naar 0,3 FTE. De huidige voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. De verhoging van de vergoeding komt hiermee overeen.
Klopt het dat deze vergoeding in september 2014 wederom is verhoogd, met 50 procent?
Nee, in oktober 2014 is de deeltijdfactor met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verlaagd van 0,4 naar 0,3 FTE en is de vergoeding weer verlaagd.
Klopt het dat de vergoeding nu ruim 78.000 euro per jaar is, terwijl deze onder de vorige voorzitter 35.000 euro per jaar was?
Nee, de huidige vergoeding bedraagt iets meer dan 30.000 euro per jaar (voor 0,3 FTE). Deze vergoeding komt overeen met de vergoeding die de vorige voorzitter kreeg voor dezelfde deeltijdfactor (0,3 FTE).
Wat is de reden van deze verhogingen van de vergoeding voor deze functie?
De voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. Inmiddels is de deeltijdfactor en de daarbij behorende vergoeding weer verlaagd. Een andere verhoging van de vergoeding heeft niet plaatsgevonden.
Klopt de in dit bericht gegeven verklaring dat «een ambtenaar een verkeerde deelsom heeft gemaakt»? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan een salarisaanpassing in de conversie van een Word- naar PDF-document veranderen van een verlaging in een verhoging?
Ja, er is een verkeerde deelsom gemaakt die was gecorrigeerd voordat het besluit werd getekend.
Bij de aanbieding voor publicatie in de Staatscourant wordt intern het ondertekende PDF-document aangeleverd samen met de Word-versie. De Word-versie wordt vervolgens doorgestuurd naar de SDU. Daarbij is in dit geval een oude versie van het Word-document doorgestuurd waarin de foute berekening nog niet was gecorrigeerd. De interne procedures zijn nu aangepast zodat strikter wordt gecontroleerd of het getekende besluit overeenstemt met het Word-document dat naar de SDU gaat.
De gang van zaken is ook duidelijk aan de journalist gemeld.
Betrof de fout de verhoging net na de benoeming, de verhoging in september 2014 of beide verhogingen? Zou de vergoeding worden verlaagd met hetzelfde bedrag als het nu wordt verhoogd?
De fout betrof uitsluitend het besluit dat op 8 oktober 2014 in de Staatscourant is geplaatst. De tijdelijke verhoging uit 2013 moest juist worden beëindigd.
Is er daadwerkelijk meer vergoeding uitgekeerd, zowel na de benoeming als vanaf september 2014?
De voorzitter heeft het foutief berekende bedrag niet ontvangen. In oktober 2014 wordt de vergoeding uitbetaald die hoort bij 0,3 FTE en wordt de verlaging van 0,4 naar 0,3 FTE met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verrekend.
Hoe en wanneer gaat u deze fout herstellen?
De fout is reeds hersteld. Op 16 oktober 2014 is het Vergoedingenbesluit in de Staatscourant herplaatst, nu met de juiste deeltijdfactor.
Komt het vaker voor dat er abusievelijk vergoedingen worden verhoogd, al dan niet alleen in de Staatscourant? Zo ja, hoe vaak? Wordt dit gecontroleerd? Kan het voorkomen dat een dergelijke fout niet wordt ontdekt?
Sinds 1 januari 2010 heeft één keer eerder in een vergelijkbaar geval een rectificatie plaatsgevonden. Daarbij ging het overigens niet om een rectificatie van de vergoeding zelf, maar van de datum van inwerkingtreding. De interne controles op besluiten die naar de Staatscourant gaan, zijn inmiddels verscherpt.