De ANBI-status van Stichting Rohamaa |
|
Sadet Karabulut , Farshad Bashir |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Stichting Rohamaa1 een ANBI-status heeft gekregen? Sinds wanneer is dit het geval? Kunt u uitleggen op basis van welke criteria Stichting Rohamaa een ANBI-status heeft gekregen?
Ja. Zoals te zien is op de openbare ANBI-lijst op de website van de Belastingdienst2 heeft Stichting Rohamaa sinds 1 januari 2011 de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI).
In algemene zin kan ik aangeven dat instellingen die de ANBI-status willen krijgen hiervoor een aanvraag moeten indienen bij het ANBI-team van de Belastingdienst in ’s-Hertogenbosch. Bij die aanvraag moet de instelling onder meer aangeven welk algemeen nuttig doel3 zij nastreeft en op welke wijze zij dat doel wil dienen. Daarnaast moet de instelling een aantal vragen beantwoorden teneinde te kunnen bepalen of de instelling voldoet aan de regelgeving voor ANBI’s.
Op basis van die informatie wordt beoordeeld of de instelling een algemeen belang beoogt en met haar werkzaamheden ook uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen belang dient of zal gaan dienen.
Het is mogelijk dat reeds op basis van de gegevens die een instelling bij de aanvraag heeft verstrekt een positieve ANBI-beschikking kan worden afgegeven. In andere gevallen wordt nadere informatie bij de instelling opgevraagd alvorens een beschikking wordt afgegeven. Over de specifieke aspecten van het verlenen van de ANBI-status aan Stichting Rohomaa kan ik geen mededelingen doen op grond van de wettelijke geheimhoudingsplicht.
Waarom kan op de website van de stichting niet achterhaald worden waar het geld naar toe gaat, wie de bestuursleden zijn en welke vergoeding zij ontvangen? Zijn dit niet de voorwaarden voor een ANBI-instelling?
Een van de voorwaarden voor de ANBI-status is met ingang van 1 januari 2014 inderdaad dat de instelling verplicht is om via internet informatie met betrekking tot haar functioneren openbaar te maken.4 Het betreft naast meer algemene informatie over de ANBI, informatie over de doelstelling, de bestuurssamenstelling met de namen van de bestuurders, het beloningsbeleid, de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten, de balans en de staat van baten en lasten met toelichting.
ANBI’s die (blijven) weigeren deze informatie op internet openbaar te maken verliezen de ANBI-status.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat Stichting Rohamaa nauwe contacten onderhoudt met zeer extremistische islamitische geestelijken?
Het is mij bekend dat de stichting Rohamaa op 8 maart 2015 een liefdadigheidsgala in Rijswijk zou organiseren. Van een aantal van de beoogde predikers op dit evenement is bekend dat zij behoren tot de stroming van de politieke salafisten. Het gaat hier niet om jihadisten, maar wel om (in beperkte kring) invloedrijke geestelijken. Van sommigen van hen is bekend dat zij in contact staan met radicaal-islamitische personen of organisaties. Van Stichting Rohamaa is al langere tijd bekend dat zij predikers van diverse achtergronden uitnodigt om fondsen te werven.
Handelt de stichting volgens u in strijd met het internationaal recht? Zo ja, hoe rijmt de ANBI-status van Stichting Rohamaa met uw toezegging2 naar aanleiding van het ingediende en vervolgens ingetrokken amendement Bashir en Van Bommel3 dat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, en dat bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI-status reeds worden ingetrokken?
Indien de feitelijke activiteiten van een instelling strijdig zijn met internationaal recht waardoor de instelling niet meer geheel of nagenoeg geheel het algemeen belang dient, kan de ANBI-status van een dergelijke instelling worden ingetrokken. Ik kan verder niet ingaan op dit specifieke geval in verband met de reeds genoemde wettelijke geheimhoudingsplicht.
Vindt u dat bijeenkomsten waar vrouwen en mannen gescheiden zijn, passen bij algemeen nuttig handelen en daarom belastingvoordeel rechtvaardigen? Vindt u dat deze activiteiten bijdragen aan de integratie? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo niet, waarom kan zo’n stichting een ANBI-status krijgen?
In de ANBI-regelgeving is omschreven wat als algemeen nuttig doel wordt beschouwd.7 Het begrip «algemeen nut» is neutraal vormgegeven en wordt ook blijkens de jurisprudentie neutraal getoetst. In beginsel treedt de Belastingdienst niet in de interne aangelegenheden van binnen een instelling geldende regels. De Belastingdienst heeft echter een discretionaire bevoegdheid om bijvoorbeeld indien er een wettelijke norm is geschonden de ANBI-status in te trekken.
Bent u gezien het bovenstaande bereid om de ANBI-status van Stichting Rohamaa met terugwerkende kracht in te trekken? Welke gevolgen heeft dit?
In algemene zin kan worden gezegd dat als een ANBI wordt onderzocht, de Belastingdienst daarbij kijkt welk doel een instelling feitelijk nastreeft en of de feitelijke doelstelling en de feitelijke activiteiten aan een ANBI-status in de weg staan. Als uit het onderzoek blijkt dat een instelling een niet-algemeen nuttig doel nastreeft of de andere voorwaarden van de regelgeving niet naleeft, kan de ANBI-status worden ingetrokken. Onder omstandigheden kan dat met terugwerkende kracht.
Als een instelling de ANBI-status verliest, zijn de fiscale voordelen verbonden aan de ANBI-status niet meer van toepassing. Zo zijn giften aan zo’n instelling vanaf het moment van intrekking niet meer aftrekbaar, tenzij de schenker er op het moment van de schenking op mocht vertrouwen dat de ANBI terecht op de ANBI-lijst stond.
Bent u bereid om de lijst van ANBI-instellingen nogmaals grondig na te lopen en deze op te schonen door instellingen die niet aan de voorwaarden voldoen van de lijst te schrappen?
De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op ANBI’s. Dit toezicht ziet op ca 65.000 instellingen. Bij het risicogerichte toezicht kunnen, naast gegevens die de Belastingdienst zelf heeft, onder andere de website van een instelling en signalen of aanwijzingen die de Belastingdienst bereiken aanleiding vormen om een ANBI te onderzoeken. De voor het toezicht op ANBI’s geldende aanpak heeft er mede aan ten grondslag gelegen dat sinds september 2008 al van zo'n 8700 ANBI's hun ANBI-status is komen te vervallen.
Het verbeteren van de mogelijkheden voor zzp'ers om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat slechts 36 procent van de zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid1, dat de mogelijkheid tot een vrijwillige verzekering bij het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) slechts bij 12 procent van de zzp'ers bekend is2, en dat in totaal slechts ruim 18.000 mensen gebruik maken van de mogelijkheid tot vrijwillig verzekeren bij het UWV?3
Ja.
Op welke wijze brengt het UWV de mogelijkheid tot een vrijwillige Ziektewet- en WIA-verzekering onder de aandacht van zzp'ers? Welke maatregelen wilt u nemen om de bekendheid van de vrijwillige verzekering te vergroten?
Het UWV heeft langs verschillende lijnen de informatievoorziening over de vrijwillige verzekering verbeterd.
Allereerst brengt het UWV de vrijwillige verzekering prominenter onder de aandacht in de gesprekken die het WERKbedrijf voert met personen die als zelfstandige starten vanuit een uitkering die zij ontvangen van het UWV, bijvoorbeeld een WW-uitkering. Voorts is de vindplaats van de vrijwillige verzekering op de internetsites van het UWV verbeterd. De verbetering van de vindbaarheid is een continu lopend proces, dat het UWV continu monitort.
Tot slot zijn er bij het KCC (klant contact centrum) van het UWV verbeteringen doorgevoerd, waardoor de medewerker, bij binnenkomende vragen die direct of indirect gerelateerd (kunnen) zijn aan de vrijwillige verzekering, een signaal krijgt om de vrijwillige verzekering onder de aandacht te brengen.
Deze verbeteringen heeft het UWV recent doorgevoerd. Daarom ben ik niet van plan om nu aanvullende maatregelen te nemen om de bekendheid van de vrijwillige verzekering verder te vergroten.
Waarom is de vrijwillige verzekering bij het UWV alleen toegankelijk voor mensen die eerder in loondienst hebben gewerkt en verplicht verzekerd waren?
De vrijwillige verzekeringen tegen het ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico, op grond van de Ziektewet (ZW) respectievelijk de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), zijn in het leven geroepen om werknemers, die verplicht verzekerd zijn geweest, de gelegenheid te bieden hun verzekering op vrijwillige basis voort te zetten, wanneer hun verplichte verzekering (tijdelijk) eindigt. Omdat er sprake is van het voortzetten van een eerder geëindigde verzekering, wordt deze gelegenheid alleen geboden aan ex-werknemers (zoals mensen die in loondienst hebben gewerkt of die een uitkering van het UWV hebben ontvangen), die voorheen verzekerd waren.
Vrijwillige verzekering is mogelijk als de ex-werknemer als zelfstandige een onderneming start, als hij zijn werk in loondienst voor korte tijd onderbreekt (bijvoorbeeld omdat hij onbetaald verlof opneemt) of als hij in het buitenland gaat werken.
Waarom moeten zzp'ers zich aanmelden voor een vrijwillige verzekering binnen 13 weken nadat de verplichte werknemersverzekering is gestopt?
Als de ex-werknemer zijn verplichte verzekering op vrijwillige basis wil voortzetten, dan moet hij zich hiervoor aanmelden bij het UWV binnen 13 weken nadat zijn verplichte verzekering is geëindigd. Reden voor deze termijn is dat er – zoals hiervoor toegelicht – geen sprake is van een nieuwe verzekering, maar dat sprake is van voortzetting van een al bestaande verzekering.
Voorheen bedroeg de aanmeldtermijn vier weken. Omdat deze termijn destijds als te krap werd ervaren, is deze termijn in 2008 verruimd naar 13 weken. Dat is geregeld in de Wet Zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen, die per 4 juni 2008 in werking is getreden. De gedachte is dat bij een termijn van 13 weken aan potentiële deelnemers aan de vrijwillige verzekering een redelijke termijn wordt geboden om na het starten van hun onderneming een afweging te maken of zij gebruik willen maken van de mogelijkheid om hun verzekering voort te zetten.
Bij verdere verlenging van de aanmeldtermijn en bij het openstellen van deze verzekering voor personen die niet in loondienst hebben gewerkt, bestaat het risico van negatieve selectie, doordat vooral ook zzp’ers die dreigen ziek of arbeidsongeschikt te worden, zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering.
Bij de vrijwillige ZW-verzekering kan risicoselectie leiden tot een stijging van de premie. Dit zet de toegankelijkheid van de verzekering onder druk. Bij de vrijwillige WIA-verzekering kan risicoselectie ertoe leiden dat de bijdrage door werknemers aan deze verzekering voor zelfstandigen stijgt. Bij een uitbreiding van de doelgroep en het verlengen van de aanmeldtermijn wordt bovendien het karakter van de vrijwillige verzekering aangetast. Immers, hoe langer de onderbreking, des te minder valt deze verzekering als een «voortzetting» van de verplichte verzekering te beschouwen. De regels die gelden voor de vrijwillige verzekering, waaronder de aanmeldtermijn en de doelgroep, zijn geregeld in de ZW (in de artikelen 64 en volgende, in hoofdstuk IV, van de ZW) en in de Wet WIA (in de artikelen 18 en volgende, in hoofdstuk 2, van de Wet WIA).
In het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) ZZP laat het kabinet onderzoek5 doen naar de oorzaken van de opkomst van zzp’ers, de gevolgen ervan en de mogelijke beleidsopties. Daarbij wordt ook de positie van zelfstandigen binnen de sociale zekerheid en hun verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico meegenomen. Het ligt voor de hand dat daarbij verschillende relevante beleidsopties met betrekking tot het arbeidsongeschiktheidsrisico aan bod zullen komen. Het kabinet zal het IBO naar verwachting voor de zomer aanbieden aan de Tweede Kamer.
In welke regelgeving zijn deze beperkingen vastgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zzp'ers die zich willen verzekeren bij UWV hiervan afzien, omdat zij de aanmeldtermijn overschrijden of niet eerder in loondienst hebben gewerkt?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de aanmeldtermijn voor de vrijwillige Ziektewet- en WIA-verzekering te verlengen en om deze verzekeringen ook open te stellen voor mensen die niet in loondienst hebben gewerkt?
Zie antwoord vraag 4.
De bereikbaarheid van reisinformatiediensten |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «9292 machteloos tegen cyberaanvallen»1 en herinnert u zich de motie-Dik-Faber over het beschikbaar stellen van de brondata van reisinformatie, vervoerprestaties en tarieven als open data?2
Ja.
Klopt het dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) geen actie heeft ondernomen na een verzoek hiertoe van 9292 in verband met de zware distributed denial of service (DDoS)-aanvallen? Is er door REISinformatiegroep B.V. aangifte gedaan van deze aanvallen?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) richt zich bij het uitvoeren van haar taken, conform de Kamerbrief d.d. 23 december 2011, op de doelgroep van rijksoverheid en de vitale sectoren en hanteert hierbij de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2009 vastgestelde lijst van vitale sectoren. Aanbieders van reisinformatie zijn geen onderdeel van de vastgestelde lijst van vitale sectoren. Ongeacht of een private partij al dan niet tot de vitale sectoren behoort, betreft informatiebeveiliging een eigen verantwoordelijkheid. Ook in het geval waarbij het NCSC geen rechtstreekse ondersteuning verleent, zoals dat wel gebeurt ten behoeve van de vitale sectoren, wordt de kennis van het NCSC via de website www.ncsc.nl ontsloten. Op deze website kunnen ook aanbieders van niet vitale producten of diensten gericht handelingsperspectief vinden over de wijze waarop binnen de eigen verantwoordelijkheid de digitale weerbaarheid, waaronder tegen DDoS-aanvallen, kan worden vergroot. OV9292 heeft in haar schrijven aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangegeven aangifte te hebben gedaan van deze aanvallen.
Heeft u ooit een exploitant van een reisinformatiesysteem aangewezen (conform artikel 14 van de Wet personenvervoer 2000)? Zo nee, waarom stelt 9292 dat zij hiertoe een wettelijke plicht heeft?
OV9292 heeft geen wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger. De Staatssecretaris heeft (nog) geen gebruik gemaakt van een aanwijzing als bedoeld in artikel 14, tweede lid, Bp 2000. Omdat een landelijk dekkend systeem in werking is, ontbreekt de noodzaak daarvoor.
Deelt u de mening dat er situaties kunnen zijn waarin het wel wenselijk is dat door NCSC actieve hulp wordt verleend op het gebied van cyber security aan niet-overheidsinstanties, omdat er sprake is van vitale diensten zoals bijvoorbeeld banken, ziekenhuizen en reisinformatie? Kunt u onderbouwen waarom er in dit geval geen noodzaak is voor deze hulp?
Het NCSC verleent zowel ondersteuning aan publieke als private partijen. Daarbij dient een onderscheid gemaakt te worden naar vitale partijen, zoals bijvoorbeeld banken en andere als vitaal aangewezen sectoren, en niet vitale partijen. Voor deze partijen die niet als vitaal aan te merken vallen, is desalniettemin handelingsperspectief beschikbaar via de website www.ncsc.nl. Binnen de thans uitgevoerde herijking van de vitale sectoren wordt gekeken naar de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat op het moment dat producten en diensten niet beschikbaar zijn. In het geval van het niet beschikbaar hebben van reisinformatie is weliswaar sprake van ongewenste overlast, het leidt echter niet tot uitval van het openbaar vervoer. Overigens laat dit onverlet dat aanbieders van reisinformatie een eigen verantwoordelijkheid kennen voor informatiebeveiliging.
Kunt u aangeven welke vervoerders momenteel hun informatie exclusief aanleveren via het Nationale Databank Openbaar Vervoer (NDOV)-loket van 9292 (uitgevoerd door REISinformatiegroep B.V.) en dus niet rechtstreeks aan het NDOV-loket van OpenGeo? Deelt u de mening dat hierdoor het NDOV-loket van OpenGeo voor de levering van data afhankelijk is gemaakt van het NDOV-loket van 9292 waardoor een enkele DDoS-aanval op REISinformatiegroep B.V. alle reisinformatiediensten – inclusief concurrenten van 9292 – kan platleggen?
Overheden en vervoerders hebben afspraken gemaakt om reisinformatie aan twee loketten (reisinformatiegroep BV en Stichting OpenGeo) te leveren. Connexxion, Arriva, GVB en EBS leveren de data rechtstreeks aan de beide loketten. De andere vervoerders laten de gegevens leveren door het servicecenter van OV9292. Een DdoS-aanval kan tot gevolg hebben dat reisinformatie in een beperktere mate aan marktpartijen geleverd wordt. Zoals ook eerder aangegeven in reactie op vragen van het lid Dik-Faber3 staat voorop dat de reizigers kunnen beschikken over goede reisinformatie. Daarom spreken de overheden hun vervoerder erop aan als data niet worden geleverd aan een loket. Het is vervolgens zaak dat vervoerders dit snel oplossen.
Bent u bereid in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) afspraken te maken waardoor zo spoedig mogelijk alle vervoerders hun data rechtstreeks leveren aan beide NDOV-loketten zodat de reisinformatiediensten minder kwetsbaar zijn voor DDoS-aanvallen of andere storingen bij REISinformatiegroep B.V. omdat ze ook terecht kunnen bij het NDOV-loket van OpenGeo?
Dit onderwerp zal overeenkomstig het werkplan 2015 van het NDOV worden besproken met vervoerders, overheden en loketten.
Vanaf wanneer leveren alle vervoerders aan beide NDOV’s alle brondata van reisinformatie, vervoerprestaties en tarieven als open data zoals gevraagd in de motie-Dik-Faber?
Alle vervoerders leveren op dit moment de gevraagde reisinformatie op basis van de afspraken die in het kader van NDOV gemaakt zijn. Er is een ontwikkeling in gang gezet om de reisinformatie beschikbaar te stellen als «open data». Dit is in lijn met de wensen van de motie van het lid Dik-Faber. Om «open data» mogelijk te maken is een gezamenlijke aanpak nodig met alle vervoerders en alle overheden. Hierover vindt overleg plaats in het kader van het NDOV waar vervoerders / overheden / loketten met elkaar aan tafel zitten.
De gaswinningsplannen op en rond Terschelling |
|
Jan Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Tulip Oil naar aardgas wil gaan boren op en rond Terschelling?1
Ja.
Klopt het dat er grote hoeveelheden CO2 zullen vrijkomen in het begin van het project omdat ze nog niet teruggepompt kunnen worden? Zo ja, kunt u een indicatie van de hoeveelheid en de mogelijkheid om hier iets aan te doen?
Het gas in het voorkomen Terschelling-Noord bestaat voor circa 14% uit CO2.
Dit geldt niet alleen in het begin van het project, maar gedurende de gehele winningsperiode. De hoeveelheid CO2 hangt samen met de hoeveelheid gas die gewonnen kan worden; deze wordt op basis van de winningsvergunningaanvraag van Tulip Oil thans geverifieerd door mijn adviseurs TNO en Energiebeheer Nederland. Ik wacht eerst deze adviezen af, alvorens ik kan ingaan op concrete hoeveelheden gas (of CO2).
Of het meegeproduceerde CO2 kan worden teruggepompt in de ondergrond, is op dit moment ook nog onduidelijk. Na verlening van de winningsvergunning zullen in de milieueffectrapportage meerdere varianten worden onderzocht voor de ontwikkeling van het veld, inclusief de gasbehandeling en de eindbestemming van het afgescheiden CO2. Dan zal ook worden beoordeeld of het CO2 aanvullende risico’s met zich meebrengt en welke maatregelen genomen zullen worden om die eventuele risico’s te beperken.
Welke risico’s brengt het terugpompen van CO2 met zich mee, zowel op milieuvlak als op veiligheidsgebied?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er risico’s zijn voor de zoetwatervoorraad die Terschelling herbergt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Na verlening van de winningsvergunning zullen in het MER-traject meerdere varianten worden onderzocht. Daarbij zal er ook nadrukkelijk aandacht zijn voor een eventueel effect van de gaswinning op de zoetwatervoorraad van Terschelling. Er zal worden beoordeeld of de gaswinning risico’s met zich meebrengt voor deze zoetwatervoorraad, en zo ja, welke maatregelen genomen kunnen worden om die risico’s te beperken. Ook eventuele bij de winning gebruikte stoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zullen in dit MER-traject – ook in relatie tot de eerdergenoemde zoetwatervoorraad – worden beoordeeld.
Wordt er bij de mogelijke winning gebruikt gemaakt van stoffen die schadelijk zijn voor het milieu? Zo ja welke en hebben deze ook risico’s voor de zoetwatervoorraad?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt bij projecten zoals deze het nationale belang van gaswinning afgewogen tegen bescherming van bijzondere natuur en zoetwatervoorraden?
In de milieueffectrapportage die onderdeel uitmaakt van de besluitvormingsprocedure voor deze gaswinningsprojecten, wordt beoordeeld of de effecten van het gaswinningsproject verenigbaar zijn met onder andere de te beschermen natuurwaarden en de zoetwatervoorraden. Diverse wetten en regels bieden hiervoor het beoordelingskader. Een gaswinningsproject vindt, eventueel onder het stellen van voorschriften en beperkingen, slechts doorgang als de hiervoor noodzakelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden. Mocht Tulip Oil de aangevraagde winningsvergunning verkrijgen, dan dient daarna nog besluitvorming plaats te vinden over alle voor het project noodzakelijke besluiten (inclusief een inpassingsplan en een vergunning op basis van de
Natuurbeschermingswet 1998). Dit zal dan gebeuren onder toepassing van de rijkscoördinatieregeling. Ik vervul daarbij – naast de rol van bevoegd gezag die ik tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de locatie-alternatieven op het eiland – de rol van coördinerend bevoegd gezag en zie er daarbij op toe dat in de besluitvorming zorgvuldig wordt omgegaan met de diverse te beschermen belangen.
De ICT-problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het (niet) uitbetalen van Persoons Gebonden Budgetten (PGB's) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op welk moment was duidelijk c.q. gespecificeerd wat er van de partijen in de PGB-keten werd verwacht? Welke afspraken, mijlpalen en escalatiemomenten zijn daarbij overeengekomen?
In juli 2014 zijn in een bestuurlijk overleg tussen mij en de ketenpartners (SVB, VNG en ZN) finale afspraken gemaakt over ieders rol bij het trekkingsrecht. Daarbij zijn tevens afspraken gemaakt over de scope van de ICT-werkzaamheden van de SVB. Op basis van deze afspraken zijn de ICT-werkzaamheden voor 2014 vastgesteld, evenals de ICT-werkzaamheden die na 1 januari 2015 zouden moeten worden uitgevoerd. Tevens is gezamenlijk een planning gemaakt wanneer de functionaliteiten van het uitvoeringsproces (inclusief het ICT-systeem) in de periode vanaf juli tot en met 1 januari 2015 beschikbaar zouden moeten komen. Genoemde afspraken werden gevolgd in de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Deze stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het CAK, Zorginstituut Nederland, ZN, VNG, de G4, Per Saldo, SVB en VWS.
Wie heeft er doorzettingsmacht ten aanzien van alle partijen in de PGB-keten (bijvoorbeeld gemeenten, zorgkantoren), of is er slechts regie? Zo ja, wat houdt deze dan in?
Het Ministerie van VWS heeft de regierol in de pgb-keten. Dit houdt in dat zij de regie voert over de te maken afspraken en de uitvoering van gemaakte afspraken in het bestuurlijk overleg en de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Indien nodig wordt van stuurgroep opgeschaald naar bestuurlijk overleg.
Is het ICT-systeem met betrekking tot het PGB verbonden met de gemeentelijke basisadministratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat mensen bericht krijgen dat de budgethouder overleden is, terwijl dat niet het geval is?
Het pgb-systeem van de SVB is aangesloten op de gemeentelijke basisregistraties (GBA). De SVB ontvangt vrijwel direct meldingen van wijzigingen (zoals overlijden) en verwerkt deze periodiek in het pgb-systeem. De SVB vult de ontvangen persoonsgegevens (BSN) aan met de adresgegevens uit de GBA. De SVB stuurt geen berichten aan de budgethouder dat hij of zij is overleden. Het kan bij uitzondering voorkomen dat het aanmaken van een bericht en het verversen van de GBA-data elkaar kruisen. De SVB probeert dergelijke pijnlijke berichten te allen tijde te voorkomen.
Is besloten een bestaand ICT-systeem te verbouwen? Klopt het dat dit het Nestorsysteem is? Wordt daarnaast gewerkt met een ander systeem? Klopt het dat dit het zogenaamd Treks-systeem is?
In eerste instantie was inderdaad afgesproken het bestaand ICT-systeem, genaamd Nestor, uit te bouwen. Met Nestor is van 2003 tot en met 2014 de salarisadministratie uitgevoerd om de (in 2014 circa 28.000) budgethouders op vrijwillige basis te ondersteunen. Medio 2014 werd duidelijk dat het noodzakelijk was om over te gaan op nieuwe softwareversies, waarvoor het nodig was om delen van Nestor opnieuw te programmeren. Dit is het zogeheten Trekssysteem. Voor een beheerste overgang en een betrouwbare ICT-ondersteuning heeft de SVB er voor gekozen om pas met Nestor te stoppen als alle functies in Treks aanwezig zijn en aantoonbaar goed functioneren. Momenteel biedt Nestor nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn derhalve complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks. Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Het systeem waarmee trekkingrecht wordt uitgevoerd bevat naast Treks ook onderdelen als portals bij de zorgkantoren, gemeenten en budgethouders. De bestaande portals voor gemeenten en budgethouders zijn beperkt aangepast. De portal voor zorgkantoren is nieuw ontwikkeld en was operationeel in december 2014. In de begroting en de kostenoverzichten zijn deze kosten inderdaad opgenomen.
Was het de bedoeling om met 2 systemen (Nestor en Treks) te gaan werken? Zo nee, waarom niet? Wanneer is daartoe besloten? Wanneer houdt deze situatie op te bestaan? Zijn er nog andere systemen aangepast ten behoeve van dit project? Zo ja, wat hielden die aanpassingen in, en zijn deze in de begroting en kostenoverzichten opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de doelstelling van het project, namelijk fraudebestrijding, uit beeld indien er uitbetaald wordt zonder dat alles per se op orde is (bijv. toekenningsbeschikking en zorgovereenkomst), en er daarnaast gewerkt lijkt te worden met (minstens) 2 systemen? Wat zijn dan de consequenties voor de fraudebestrijding?
Een belangrijke doelstelling van het trekkingsrecht is dat – behalve dat de budgetten niet meer direct op de rekening van de budgethouder staan – controles op uitbetalingen vooraf plaatsvinden. Daarmee wordt fraude vooraf tegengegaan. In overleg met uw Kamer is besloten om de prioriteit te leggen bij een tijdige uitbetaling aan zorgverleners.1 Dit heeft tot gevolg dat controles voor die dossiers waarop het terugvalscenario is toegepast tijdelijk achteraf plaatsvinden. Zo gaat dit dus niet ten koste van fraudebestrijding. Het naast elkaar functioneren (van Nestor en Treks) heeft als zodanig geen consequenties voor de fraudebestrijding.
Welke stappen dienen er door welke partijen te worden gezet om deze doelstelling van de operatie, namelijk fraudebestrijding, weer in beeld te krijgen?
In mijn brief over de voortgang trekkingsrecht pgb van 24 februari jl. heb ik toegezegd er naar te streven om half maart – in overleg met partijen – een herstelplan vast te kunnen stellen. Op basis van dit plan wordt duidelijk wat er nodig is om – conform de oorspronkelijke doelstelling – bij alle uitbetalingen de controles vooraf te laten plaatsvinden.
Is het nu werkende ICT-systeem geschikt om te werken op basis van een andere proceslogica: eerst betalen en pas later de onderliggende stukken?
De SVB geeft aan dat het ICT-systeem voor deze andere proceslogica geen belemmering vormt.
Zijn alle kosten van de SVB, de kosten voor de programmatische aansturing, alsmede de kosten van intern en extern personeel toegerekend aan het project? Zijn in deze bedragen ook de extra inhuur van de afgelopen weken daarbij betrokken? Worden de extra kosten van ATOS hier ook bij betrokken? Worden de kosten van het handmatig invoeren van gegevens ook toegerekend aan het project? Wanneer is de eerste begroting opgesteld? Hoe groot was deze? Is de raming van € 15 mln. invoeringskosten en € 29 mln. uitvoeringskosten nog reëel?
Volgens de laatste integrale raming van november 2014 zijn de invoeringskosten van het trekkingsrecht tot en met 31 december 2014 € 15 mln. en de uitvoeringskosten van de SVB in 2015 € 28,9 mln. In beide bedragen zijn alle kosten van de SVB en de VWS-programma-organisatie meegenomen, inclusief externe inhuur en de dienstverlening van ATOS. Alleen de kosten van het interne VWS personeel zijn niet toegerekend aan het project. Er worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en wordt precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Wanneer verwacht u een definitieve afrekening? Is dit ook het moment waarop de reconciliatie achter de rug is, teveel uitbetaalde bedragen zijn teruggevorderd of kwijtgescholden, en de initieel voorziene fraudecontroles vooraf en achteraf op orde zijn?
De definitieve afrekening heeft betrekking op twee soorten kosten, namelijk de uitvoeringskosten van trekkingsrecht en de pgb-uitbetalingen. Deze verantwoording loopt volgens de daarvoor afgesproken planning & control cyclus. In mei 2015 verschaft de SVB mij inzicht in de invoeringskosten 2014 en de uitvoeringskosten 2015. De SVB zal worden gecompenseerd voor de meerkosten. Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Voor de zorgkosten loopt de verantwoording via het Wlz-fonds dan wel via de gemeentelijke jaarrekeningen. Over effecten van herstelacties voor budgethouders (zoals terugvordering en kwijtschelding) worden in het eerder genoemde bestuurlijk overleg van medio maart afspraken gemaakt.
Heeft u zicht op de extra kosten bij de ketenpartners? Zo ja, hoeveel zijn die? Hoeveel fraude moet er globaal worden bespaard voor dit gunstig uitvalt in vergelijking met de kosten van fraudebestrijding?
Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de extra uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 9 worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en worden precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Is het opportuun op enig moment de afweging te maken om deze systeemwijziging stop te zetten, en gebruik te maken van los van de processen staande ICT-voorzieningen, zoals het systeem SyRi dat nu wordt ontwikkeld?
Het systeem Syri is bedoeld om overheidsinstanties effectiever te laten zoeken naar mensen die fraude plegen, door bijvoorbeeld datamining. Dit is wat anders dan de essentie van het systeem van trekkingsrechten, waarbij de budgetten niet meer op rekening van de budgethouder komen te staan en controle vooraf (in plaats van achteraf) plaatsvindt. Ik heb geen aanleiding om dit systeem van trekkingsrechten te heroverwegen.
Waarom is ervoor gekozen een programmaplan te schrijven in plaats van een projectplan? Bent u bereid alle versies van dit programmaplan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende partijen moeten bijdragen aan het trekkingsrecht, is er in juni 2014 een programmaplan geschreven als overkoepelend plan voor de verschillende projectplannen. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Wanneer zijn er pilots geweest met budgethouders en gemeenten, en wat hielden die pilots concreet in? Van hoeveel budgethouders en van hoeveel gemeenten zijn data ge-upload, dan wel handmatig ingevoerd in het systeem? Wat was de uitkomst van die pilots? Bent u bereid de verslagen van deze pilots naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De SVB is in 2012 gestart met de pilot «Betalen en Verantwoorden». In eerste instantie met een drietal gemeenten (Asten, Diemen en Alkmaar) om daar trekkingsrechten in de Wmo vorm te geven voor ca. 50 budgethouders. In 2014 is dit uitgebreid naar 45 gemeenten en ca. 800 budgethouders. Ervaringen van budgethouders zijn gemeten met behulp van klanttevredenheidsonderzoeken. Op basis van de ervaringen uit de pilot zijn functionaliteiten toegevoegd aan de portals.
In 2013 is tevens een pilot in de AWBZ uitgevoerd met 36 leden van Per Saldo. Per Saldo en de SVB hebben samen het ideale trekkingsrechtenproces vanuit het perspectief van de budgethouder vorm gegeven. Meerdere perspectieven zijn van belang bij de vormgeving van het systeem trekkingsrecht, zoals gebruikersvriendelijkheid, uitvoeringskosten, fraudebestrijding en gemeentelijke beleidsvrijheid. Op basis van dit vertrekpunt zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van het trekkingsrecht, zoals dat per 1 januari 2015 operationeel is. Dit is nog niet het eindbeeld. Met het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar moet komen, wordt hier naar toe gewerkt.
Vanaf januari 2014 is een pilot gestart met de Zorgkantoren Eno, DSW en Zorg en Zekerheid in de AWBZ. Hierbij konden budgethouders vrijwillig in de pilot Trekkingsrechten instromen. Hieraan hebben circa 300 budgethouders deelgenomen.
De SVB voerde tot en met 2014 voor circa 28.000 budgethouders op verzoek de salarisadministratie en andere werkgeverservices uit. Hiermee is ervaring opgedaan in interactie met de budgethouders.
Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er een gebruikerstest met het huidige ICT-systeem gedaan? Zo nee, waarom niet? Is het niet onzorgvuldig te noemen dat, wanneer er minimaal 7 x zoveel klanten in een nieuw project worden ingevoerd, er geen gebruikerstest is gedaan? Zo nee, waarom niet?
De SVB geeft aan dat voor alle gewijzigde en nieuwe onderdelen van de ICT systemen en software-ontwikkeling afzonderlijke systeemintegratie tests, functionele en gebruikerstests zijn uitgevoerd. De portalen voor budgethouders en gemeenten waren grotendeels al in gebruik. Daarom was het voor invoering van het terugvalscenario niet nodig om deze portals opnieuw te testen.
Is het correct dat er zeer zware tot geen verdere autorisatievereisten zijn voor medewerkers die gebruik mogen maken van Nestor/Treks, en daarmee iedereen dus bij de gevoelige cliëntgegevens kan, waaronder medische diagnoses, zijnde onderdeel van de zorgomschrijvingen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?1
In de Privacy Impact Assessment (PIA) van mei 2014 is geadviseerd dat de SVB geen zorginhoudelijke informatie zoals een medische diagnose ontvangt. Dit advies is opgevolgd.
Herkent u dat ten tijde van de review van 27 maart 2014 het voornemen was de trekkingsrechten per 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe cliënten, en per 1 januari 2015 voor bestaande budgethouders? Deelt u de mening dat het Review Team, op basis van de bevindingen in de review, tot het oordeel is gekomen dat zonder ingrijpende wijzigingen de invoering van de trekkingsrechten PGB op 1 juli 2014 respectievelijk 1 januari 2015 niet of nauwelijks haalbaar was? Waarom heeft u dan toch doorgezet, en zelfs op zo'n manier dat er een big bang ontstond op 1 januari voor alle cliënten? Was het realistisch te denken dat in drie maanden tijd nog een compleet systeem, plus gerelateerde processen, werkend was te krijgen?
Het oorspronkelijke invoeringsplan uit 2013 was om het trekkingsrecht pgb op 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe budgethouders en op 1 januari 2015 voor alle budgethouders. Op basis van het signaal van de zorgkantoren dat het niet mogelijk was om lopende het jaar twee werkwijzen te hanteren, is in het bestuurlijk overleg van juli 2014 besloten het trekkingsrecht integraal op 1 januari 2015 in te voeren. Het werd haalbaar geacht om in de resterende maanden van 2014 het trekkingrecht in te voeren.
Wanneer is besloten de datum van 1 juli 2014 te laten vallen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u van mening dat het, gezien de conclusie van de review van maart 2014, bijzonder is dat een verzoek van het Ministerie van VWS nodig was om een ICT-Audit (door Deloitte) te houden? Waarom was het Ministerie van VWS, of dat van SZW, hier niet medeverantwoordelijk voor? Had het bij de noodzakelijke geachte regie, zoals geadviseerd in de Gateway Review 1, niet meer gepast dat het Ministerie van VWS medeverantwoordelijk was?
Om zeker te weten of het SVB-systeem op 1 januari 2015 operationeel zou zijn voor het verwachte aantal gebruikers en zou voldoen aan de veiligheidseisen, heb ik medio 2014 besloten om de SVB dit te laten aantonen. De onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn door VWS opgesteld. De eindverantwoordelijke auditor dient te voldoen aan de gedragscode van de beroepsvereniging Norea. Daarmee acht ik de onafhankelijkheid van deze audit voldoende gewaarborgd.
Wanneer bent u geïnformeerd over het rapport van Deloitte? Welke acties heeft de Raad van Bestuur van de SVB ondernomen na het rapport van Deloitte?2
VWS is september 2014 geïnformeerd over de eerste voorlopige bevindingen van het onderzoek. De Raad van Bestuur van de SVB heeft per brief op 18 november 2014 VWS op de hoogte gebracht van de definitieve uitkomsten van het IT-onderzoek van Deloitte. Alle aanbevelingen uit dit rapport heeft de SVB overgenomen. Op basis van dit rapport heeft de SVB aanvullende maatregelen voorgesteld, zoals het vaker herhalen van beveilingtests en het verbeteren van de bestaande managementrapportages. Deze zijn besproken met VWS. De uitvoering van de maatregelen heeft de SVB ter hand genomen.
Wat heeft het Ministerie van VWS gedaan om de zeer noodzakelijk geachte gegevensuitwisseling soepel te laten verlopen? Waarom zat de gegevensuitwisseling niet in het programma (zie pagina 7)?
Voor de gegevensoverdracht van het CIZ en de zorgkantoren (AWBZ) naar gemeenten is een separaat project (het GO-project) gestart. Daarnaast is voor het inrichten van de infrastructuur voor gegevensuitwisseling, inclusief berichtenstandaarden het iWmo project ingesteld. Vanuit het programma is intensief contact onderhouden met deze projecten. De digitale gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgkantoren aan de SVB loopt via toekenningberichten. De specificaties hiervoor zijn in het programma vastgesteld.
Welke zijn de genoemde belangrijke juridische aspecten van een terugvalscenario?
De rechtmatigheid van de betalingen is het belangrijkste juridische aspect. In het terugvalscenario kan niet in alle gevallen vooraf vastgesteld worden of aan alle rechtmatigheidvereisten (bijvoorbeeld of de betaling binnen het maximumtarief valt) is vooraf voldaan. Deze controle op rechtmatigheid vindt nu voor de desbetreffende dossiers tijdelijk achteraf plaats, zoals in 2014 onder de AWBZ ook het geval was. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd
Wanneer wisten de zorgkantoren en de gemeenten precies hoe de gegevens moesten worden aangeleverd? Kunnen specificaties worden verschaft?
Zorgkantoren en gemeenten leveren gegevens aan bij de SVB via het toekenningbericht. De specificaties voor dit toekenningbericht zijn vastgesteld in de stuurgroepvergadering van mei 2014, zodat deze in de systemen van de gemeenten en zorgkantoren konden worden ingebouwd en getest. De specificaties van dit toekenningbericht zijn beschikbaar op de website van de VNG (via link: https://www.visd.nl/sites/visd/files/Berichtdefinitie-Toekenningsbeschikking-PGB-SVB%20%281%29.pdf).
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de aanbeveling op pagina 5, namelijk dat de verschillende ketenpartners hun complete terugvalscenario's, gericht op continuïteit van zorg beschikbaar moesten hebben, niet is uitgevoerd? Zo nee, welke afspraken zijn daar dan over gemaakt?
Onder regie van VWS is samen met de ketenpartners een overall continuïteitsplan gemaakt met als uitgangspunt het waarborgen van de continuïteit van zorg. In de stuurgroep Trekkingsrecht pgb van 10 november 2014 is dit plan, met daarin de uitgewerkte terugvalscenario’s, vastgesteld. In het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 is dat bestuurlijk vastgesteld. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd. Op basis van dit plan hebben de ketenpartners voorbereidingen getroffen en zijn bijbehorende acties uitgevoerd. Deze dienen nu te borgen dat zorgverleners zo snel mogelijk betaald krijgen.
Welke correspondentie is er precies gevoerd met partijen: SVB-VWS, SVB/VWS-leverende partijen, en ICT-afdelingen onderling?
Binnen het programma trekkingsrechten is de stuurgroep Trekkingsrecht pgb ingesteld die ten minste maandelijks bijeenkomt. Daarvan wordt verslaglegging gedaan. Correspondentie tussen VWS en SVB over uitvoeringsopdrachten vindt schriftelijk plaats.
Op welke wijze werden/worden gemeenten en zorgkantoren geïnformeerd over de resultaten van de gegevensverwerking: aantallen, controlegetallen, uitval, etc.?
Via de portals van gemeenten en zorgkantoren hebben betrokken partijen online inzicht in hun dossiers bij de SVB. Aanvullend verstrekt de SVB periodiek aan betrokken partijen overzichten van de verrichte betalingen.
Wat is er sinds september 2014 gebeurd, naar aanleiding van het op pagina 8 van de Gateway Review geconstateerde gebrek aan de benodigde competenties bij het Ministerie van VWS om regie te voeren op een dergelijk complex ICT-project, om dit wel in huis te hebben? Waar blijken deze investeringen uit?
De aanbeveling uit het Gateway-rapport had betrekking op 2015 en daarna. Op basis van deze aanbeveling is besloten om de programmatische aansturing van het pgb-trekkingsrecht in 2015 voort te zetten. In dit programma zijn de benodigde competenties om regie te voeren opgenomen.
Hoe is toegewerkt naar op pagina 7 gemelde moment dat er een helder go/no-go moment moest zijn waarop duidelijk was hoeveel PGB-houders door welke implementatieproblemen getroffen zouden kunnen worden? Wanneer is dat laatste go/no-go moment geweest, en op basis van welke criteria is toen besloten door te zetten? Bent u bereid de schriftelijke verslaglegging van dat moment, inclusief bijlagen, naar de Kamer te sturen?
In het bestuurlijk overleg tussen de VNG, ZN, de SVB en VWS op 27 november 2014 is op basis van de voortgangsrapportage van de SVB en de voorliggende Gateway-rapportage besloten om het trekkingsrecht op 1 januari 2015 in te voeren en een gezamenlijk terugvalscenario uit te voeren, mocht de situatie hiervoor aanleiding geven. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is de afweging op pagina 9 van de Gateway Review van september 2014 reeds gemaakt, namelijk dat voor een verdere doorontwikkeling het nodig is te onderzoeken of de nieuwe basis voldoende is om plateau 2 en 3 ook in te richten, of dat een verdere vernieuwing nodig is, of zelfs een volledig nieuw systeem te bouwen? Is deze afweging ook gemaakt met in gedachten het kostenbeeld en beeld van de beoogde fraudebestrijding? Zo nee, wanneer wel? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?3
In de Gateway Review wordt de aanbeveling gedaan om de contra-expertise op de plannen voor doorontwikkeling van het ICT-systeem uit te voeren. Dit onderzoek is op 16 februari jl. gestart. Hiervoor is M&I partners als onderzoeksbureau geselecteerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, die naar verwachting in april beschikbaar komen, vindt verdere besluitvorming plaats door de betrokken partijen.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise conclusies te trekken? Is er communicatie (side letters, gespreksverslagen, e-mails) waarin dergelijke conclusies wel terug te vinden zijn?
Het doel van het onderzoek was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid om op 1 januari 2015 een werkend systeem te realiseren dat qua performance en veiligheid voldoet. Om dit te kunnen vaststellen voldoet een bevindingenrapportage. De SVB geeft aan dat Deloitte volledig vrij was in de uitvoering van de gegeven opdracht.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise zaken op te diepen over de benodigde tijd om het gerealiseerde systeem operationeel te krijgen?
De SVB geeft aan dat een dergelijke beperking niet is opgelegd. Het aspect haalbaarheid was het centrale vertrekpunt van het onderzoek.
Is het vermoeden juist dat de SVB er op heeft gegokt dat zij de problemen met het systeem in januari zou kunnen oplossen, dat wil zeggen vóór de massale uitbetalingsprocessen zouden aanvangen?
De SVB geeft aan dat dit niet het geval is.
Wat is de rol van het Ministerie van SZW? Heeft niemand zich daar gerealiseerd dat het onvoldoende open zijn over de vertraging in 2007 geleid heeft tot een ICT-ramp (met de loonaangifte/toeslagen)?
SZW beziet als «eigenaar» of de SVB voldoende is staat is c.q. wordt gesteld om haar rol als opdrachtnemer te vervullen en of de goede uitvoering van haar bestaande taken niet in het geding komt. SZW is in haar periodieke gesprekken met de SVB geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van het trekkingsrecht.
Wijst het expliciet uitsluiten van vragen naar de business case, kosten en opbrengsten er niet op dat de SVB al wist dat deze in geen verhouding zouden staan tot de te verwachten opbrengsten?
In het onderzoek stond de haalbaarheid van de planning, de informatieveiligheid en de prestaties van het systeem centraal. Dit waren de relevante aspecten om verantwoord een go of no go-beslissing te kunnen nemen.
Waarom is er niet terug gekoppeld aan de geïnterviewde, en wie waren de «primaire stakeholders binnen de SVB» tegen wie de primaire conclusies van het concept-rapport met bevinding zijn aangehouden? (pagina 5)
De geïnterviewden hebben volgens de SVB tussentijds van Deloitte een mondelinge terugkoppeling gehad. De Raad van Bestuur van de SVB was als opdrachtgever de primaire stakeholder binnen de SVB.
Wat betekent het lopende debacle voor de uitvoeringskosten en de formatie van de SVB in de komende jaren? Kunnen zowel de cijfers conform de begroting als een schatting op basis van de kennis van nu worden geleverd? Wie fourneert de extra budgetten, het Ministerie van VWS of van SZW?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Is het nog steeds zo dat het Document Management Systeem geen problemen oplevert?
Er zijn de SVB geen signalen bekend van problemen ten aanzien van DMS en de werking hiervan.
Is de diversiteit en complexiteit van alle verschillende PGB-gebruikers niet gigantisch onderschat, door deze te vergelijken met AOW en Kinderbijslag? Is daarmee de gedachte dat de bestaande portals dit aan kunnen niet te rooskleurig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verhelpen?
Bij ingebruikname van de portals voor het trekkingsrecht zijn problemen opgetreden voor gebruikers, doordat wijzigingen in de gegevens van de gebruikers niet altijd snel genoeg zichtbaar zijn. Momenteel werkt de SVB aan verbetering. Daarnaast geldt dat de portals niet zijn ontwikkeld om het terugvalscenario volledig te ondersteunen, daardoor bevatten de portals niet altijd de gewenste informatie. Deze situatie wordt volgens de SVB opgelost als alle onderliggende stukken (zorgovereenkomst, toekenningbeschikking en budget) correct zijn ingevoerd. De bedoeling is de portal voor budgethouders voorts gebruikersvriendelijker te maken. Dit is onderdeel van het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar zal komen.
Waarom is het niet gelukt het oude Nestorsysteem te vervangen door een nieuw systeem, en wanneer gebeurt dit wel?
Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 4 en 5 biedt Nestor momenteel volgens de SVB nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks.
Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Is het, omdat het ICT-deel van het programma de grootste kostenpost en het grootste knelpunt is, achteraf gezien niet een grote fout om de projectleider ICT los te zetten van het ICT-programma?
De ICT-projectleider is onderdeel van het ICT-programma. Het ICT-deel is overigens niet de grootste kostenpost en geen initieel knelpunt.
Was u op de hoogte van de passage op pagina 23 waar te lezen staat dat men op het moment van het rapport er al van uit ging dat 1 januari 2015 niet haalbaar was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u dan toch doorgezet?4
De passage is mij bekend. De tekst op pagina 23 kan niet los worden gezien van de voorgaande tekst op pagina 22, waaruit namelijk blijkt dat enkele voor de invoering niet cruciale functionaliteiten zijn doorgeschoven naar 2015 om daarmee de invoering van het systeem op 1 januari 2015 veilig te stellen.
Is het voor te stellen dat, conform het rapport van de onderzoekscommissie-Elias de huidige problemen bij de SVB (vergelijkbaar met de problemen bij SVB Tien) tevens het gevolg zijn geweest van een bestuurder, die vanwege zijn grote betrokkenheid, onvoldoende distantie en onafhankelijkheid, geen eigen afweging heeft kunnen maken? Wat is de regie vanuit het Ministerie van VWS geweest om deze benodigde distantie en onafhankelijkheid bij het huidige project wel te bewerkstelligen? Waren de ambities te rooskleurig, aangezien in het jaarverslag 2013 de SVB schreef dat het uitbetalen van de PGB's door de SVB een manier was om bij te dragen aan het vertrouwen van de burger in de overheid?5
Ik heb in augustus 2013, na overleg met betrokken partijen (waaronder SZW), een afgewogen keuze gemaakt om het trekkingsrecht pgb bij de SVB onder te brengen. Daarbij speelden eventuele ambities van deze organisatie geen rol. Verder heb ik bij de inrichting van het programma trekkingsrecht pgb rekening gehouden met mogelijke valkuilen, zoals door de Commissie Elias genoemd. Zo zijn in 2014 twee Gateway-reviews gehouden en wordt nauw samengewerkt met de CIO-office van mijn ministerie. De uitvoering van de trekkingsrechten draait op een eigen systeem, los van de overige ICT-systemen van de SVB, en heeft het geen relatie met het (inmiddels stopgezette) Multi Regelingen Systeem.
Is conform Kamerstuk 26 643 nr. 172, een departementale CIO betrokken geweest? Zo ja, van welk ministerie? Bent u bereid een afschrift van het desbetreffende oordeel aan de Kamer te sturen, alsmede mee te delen wat er vervolgens mee gebeurd is?
De departementale CIO van mijn ministerie is, conform de geldende richtlijn, betrokken geweest en heeft in maart 2014 een oordeel uitgebracht over het programma trekkingsrecht pgb. Bij de verdere inrichting van het progamma is met dit oordeel rekening gehouden. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er, aangezien budgethouders ook eigen bijdragen gaan betalen over hun PGB, voldoende afstemming geweest in de voorbereiding met het Centraal Administratie Kantoor (CAK) om te voorkomen dat er onterecht of onterecht hoge eigen bijdragen worden opgelegd? Is het mogelijk dat iemand zijn budget nog niet gestort heeft gekregen door de SVB, maar al wel een eigen bijdrage moet overmaken naar het CAK? Wat gaat u dan doen om eventuele problemen in deze te voorkomen?
De toegekende pgb’s worden door de gemeenten en zorgkantoren aan het CAK doorgegeven. Het CAK berekent vervolgens, met behulp van onder meer inkomensgegevens, de verschuldigde eigen bijdrage. Het terugvalscenario heeft geen invloed op dit proces. Het CAK is lid van de stuurgroep Trekkingsrecht pgb, waar afstemming heeft plaatsgevonden over de inrichting van het trekkingsrecht systeem. De budgethouder krijgt zelf geen pgb gestort, dat is een onderdeel van het trekkingsrecht. De eigen bijdrage wordt niet uit het pgb betaald. De budgethouder kan na ontvangst van de factuur bij het CAK een verzoek indienen om de eigen bijdrage in termijnen te betalen mocht betaling lastig zijn. De eerste facturen voor de eigen bijdrage zouden in maart verstuurd worden en voor een kleine groep al in februari. Voor de mensen die de factuur in februari zouden krijgen wil ik voorkomen dat zij een bijdrage moeten betalen, terwijl mogelijk hun ontvangen zorg nog niet is vergoed. Met het CAK is afgesproken deze factuur in maart te verzenden.
Het eigen vermogen van Air France – KLM |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u zich het debat op 28 januari 2015 herinneren over de situatie bij KLM, waarin u aangaf niet meteen op cijfers over de ontwikkeling van het eigen vermogen van KLM te kunnen reageren maar dat u hier in overleg met de Minister van Financiën op terug zou komen?
Ja.
Bent u inmiddels in staat om te reageren op het verloop van het eigen vermogen van de holding Air France–KLM vanaf 2011 tot heden? Zo ja, wat is uw reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, de onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het eigen vermogen van Air France KLM weer. De daling van het eigen vermogen wordt verklaard door drie factoren: aanhoudende verliezen van Air France KLM, verliezen op de pensioenverplichting als gevolg van dalende rente, en een eenmalige afwaardering als gevolg van verandering in de boekhoudregels (aanpassing aan de zgn. IAS 19 standaard).
Eigen vermogen Air France KLM in mln. euro’s
2011
2012
2012*
2013
2014
6.040
4.980
3.637
2.293
-632
* Door een verandering in de boekhoudregels moest Air France KLM € 1.335 mln. afschrijven op het eigen vermogen. Daarom is voor 2012 het eigen vermogen volgens zowel de oude als de nieuwe (2012*) methode weergegeven.
Het negatieve vermogen is voor een aanzienlijk deel ontstaan door boekhoudkundige correcties. Waar het om gaat is of het bedrijf op de (middel-) lange termijn aan zijn verplichtingen kan voldoen. Daarom kijken financiers naar de kasstromen van het bedrijf. Hier kijken financiers naar om te bepalen of een partij in staat is om leningen terug te betalen. De cash flows van Air France KLM verbeterden juist, van € 353 mln. in 2011 naar € 879 mln. in 2014. Air France KLM geeft dan ook aan geen problemen te hebben met het aantrekken van financiering. In het jaarverslag rapporteert Air France KLM dat het voldoet aan de met de banken afgesproken criteria. Dit laat onverlet dat Air France KLM voor de uitdaging staat om tot structurele verbetering van de resultaten te komen en daartoe voortvarend aan de slag dient te gaan met de implementatie van het strategisch plan Perform 2020, zoals ook in mijn brief aan de Kamer van 19 februari jl. (met kenmerk IENM/BSK/2015/38958) is aangegeven.
Wat is uw reactie op de meest recente jaarcijfers van KLM en van de holding Air France–KLM?
Voor mijn reactie op deze jaarcijfers verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 19 februari.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fransen willen KLM nu slopen»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik heb kennisgenomen van het genoemd artikel uit de Telegraaf, dat is gebaseerd op anonieme bronnen. De directie van Air France KLM heeft op 15 februari jl. afstand genomen van dit bericht.
Zoals in mijn eerdere brieven is vermeld, is het van belang dat Air France en KLM in goed samenwerking binnen de groep Air France KLM de verdere noodzakelijke stappen naar structureel herstel zetten. Daarbij is het zaak dat KLM binnen de groep een voldoende autonome positie houdt.
Wat betreft een mogelijke rol van de premier kan worden opgemerkt dat ik, als bewindspersoon verantwoordelijk voor het luchtvaartdossier, contact onderhoud met KLM, Air France KLM en de Franse overheid en daarbij spreek namens het kabinet. Waar relevant wordt nauw samengewerkt met andere bewindspersonen.
Zoals eerder gemeld worden de ontwikkelingen op de voet gevolgd en is er veelvuldig contact met de besturen van Air France KLM, KLM en de Franse overheid. Zo spreek ik binnenkort samen met de Franse Staatssecretaris van Transport, de heer Vidalies, met de heer De Juniac, de CEO van Air France KLM en de heer Elbers, de CEO van KLM. De Kamer ontvangt daarvan verslag, zoals in het ordedebat van 24 februari 2015 is gevraagd.
In hoeverre acht u de kans reëel dat de Fransen binnenkort een «coup» plegen op de zelfstandigheid van KLM? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden (al dan niet juridisch) zijn er om een dergelijke actie te voorkomen? Zie u hier ook een rol weggelegd voor de premier? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen we hier actie verwachten van de premier?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen wat u nog allemaal (al dan niet juridisch) kunt doen? Wat gaat u concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat driekwart van de scholen in het voortgezet onderwijs minder leraren in dienst heeft dan waarvoor ze geld ontvangen |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «School beknibbelt bewust op leraren»?1
Ja.
Onderschrijft u de uitkomsten van het BON-onderzoek2 dat er sprake is van een daling van het aantal lesgevende docenten (1.217 docenten minder aan de slag dan bekostigd) en een sterke stijging van niet-onderwijzend personeel (10.430 niet-onderwijzend personeel meer aan de slag dan bekostigd)?
Het klopt dat er sinds 1999 een toename is van onderwijsondersteunend personeel ten opzichte van het onderwijsgevend personeel.
Deelt u de mening dat de toegenomen werkdruk van docenten sinds 1995 wordt veroorzaakt door de onderbesteding van gelden die bestemd zijn voor aanstellen van leraren (het primaire proces) en overbesteding van gelden voor zaken die niet tot het primaire proces behoren?
Nee. De oorzaken van ervaren werkdruk van docenten zijn divers. Dit blijkt uit verschillende onderzoeken. Zaken die bijvoorbeeld meespelen zijn de ongelijke belasting over het jaar, de eisen en verwachtingen vanuit de maatschappij, taken die van de docent worden verwacht náást het geven van les etc. Het leggen van een eenduidige relatie tussen de inzet van de beschikbare middelen en werkdruk doet hieraan geen recht. Daarnaast is voor sommige schoolbesturen de werkdruk van docenten juist een overweging om onderwijsondersteunend personeel aan te stellen zodat het niet-lesgevende deel van het takenpakket van de docent kan worden ontlast. De bekostigingssystematiek geeft schoolbesturen al jarenlang de ruimte om, in overleg met de (personeelsgeleding van de) medezeggenschapsraad, hier zelf keuzes in te maken.
Deelt u de mening dat minimaal 80% van de bekostiging besteed zou moeten worden aan lesgevende docenten in het voorgezet onderwijs en maximaal 20% aan ondersteuning?
Nee. De verhouding binnen de bekostiging functioneert als rekenmodel en niet als blauwdruk voor de besteding van de middelen. Het is aan de scholen om de bij hen passende verhouding in dezen te bepalen. Daarbij kunnen ze rekening houden met de specifieke situatie van de school. Bijvoorbeeld de opbouw van het totale personeelsbestand, de wijze waarop de onderwijstijd en het taakbeleid wordt ingevuld en de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. Daarbij is het goed mogelijk dat dit niet alleen tussen scholen onderling wisselt, maar dat hier ook bij scholen zelf fluctuaties plaatsvinden over de jaren.
Het bericht “Meld Misdaad Anoniem vaker getipt over drugslabs” |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meld Misdaad Anoniem vaker getipt over drugslabs»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat een aanzienlijk deel van de misdaden die anoniem gemeld kunnen worden een internationaal aspect hebben, zoals drugs- en mensenhandel, kindersekstoerisme en grootschalige belastingfraude?
Ja.
Klopt het dat het telefoonnummer van Meld Misdaad Anoniem (0800–7000) niet bereikbaar is vanuit het buitenland?
Dat klopt deels. De bereikbaarheid van het telefoonnummer van Meld Misdaad Anoniem vanuit het buitenland is afhankelijk van de service provider in de betrokken landen. Niet iedere provider ondersteunt de mogelijkheid om 0800 nummers in Nederland te bellen.
Meld Misdaad Anoniem maakt onderdeel uit van de internationale koepelorganisatie «Crime Stoppers International» (CSI). Dit houdt onder meer in dat anonieme online meldingen over internationale thema’s die zijn gedaan via de website van CSI bij Meld Misdaad Anoniem binnenkomen.
Bovendien werkt Meld Misdaad Anoniem op dit moment aan het realiseren van de mogelijkheid om ook online anoniem te kunnen melden. Deze mogelijkheid is in april/mei van dit jaar beschikbaar.
Daarnaast bestaat sinds kort de mogelijkheid om bij KPN een apart nummer aan te vragen dat wél via alle providers internationaal gebeld kan worden. Deze optie wordt momenteel verkend. Hieraan zijn echter wel (extra) kosten verbonden.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om anoniem melding te maken van misdaad vanuit het buitenland? Klopt het dat het alternatief dat wordt geboden, te weten het telefoonnummer 0031 800 7000, door veel providers niet wordt ondersteund?
Zie antwoord vraag 3.
Welke oplossing ziet u om de bereikbaarheid van Meld Misdaad Anoniem vanuit het buitenland snel te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat thuiszorgmedewerkers moeten bloeden voor falend ICT-beleid |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat thuiszorgorganisatie Laurens niet kan vaststellen op welk loon medewerkers recht hebben, omdat de «Planapp» niet werkt?1
Met het oog op de door uw Kamer gestelde vragen heb ik contact opgenomen met thuiszorgorganisatie Laurens. Laurens heeft aangegeven dat er inderdaad een probleem is met betrekking tot de uitbetaling van salarissen aan de medewerkers. Dat is zeer vervelend voor betrokken medewerkers. Dit is volgens de zorgaanbieder echter niet te wijten aan de Planapp waar naar wordt verwezen, maar aan de integratie van diverse ICT-systemen. Het bestuur van thuiszorgorganisatie Laurens zegt het ontstane probleem opgelost te hebben door alle medewerkers te voorzien van een voorschot op het loon, dat bij benadering overeenkomt met het reguliere salaris dat medewerkers normaal gesproken ontvangen. Daarnaast heeft thuiszorgorganisatie Laurens naar eigen zeggen haar medewerkers de mogelijkheid geboden, als zij een tekort constateerden op het salaris, een aanvulling te krijgen op het berekende salaris. Het betreft hier de interne bedrijfsvoering van een individuele zorgorganisatie, waaronder de afweging of een aanpassing van een ICT-systeem aan de orde is. Op basis van de mij ter beschikking gestelde informatie constateer ik dat het bestuur haar verantwoordelijkheid heeft genomen voor de salarisbetaling van het personeel.
Vindt u het netjes van een werkgever om een systeem in te voeren om uren te registreren dat niet blijkt te werken, met als gevolg dat personeel niet het salaris krijgt waarvoor het gewerkt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel heeft thuiszorgorganisatie Laurens geïnvesteerd in verschillende systemen als «Planapp», «mijnCaress» en «Monaco»?
Daar heb ik geen inzicht in. De Raad van Bestuur van Laurens legt, ondermeer via de jaarrekening, als onderdeel van het Jaardocument maatschappelijke verantwoording, verantwoording af over de inzet en besteding van middelen. De accountant van Laurens controleert de jaarrekening. De jaarrekening treft u aan op www.jaarverslagenzorg.nl.
Maken meer thuiszorgorganisaties gebruik van deze minutenregistratiesystemen? Zo ja, welke?
In mijn brief van 29 augustus 2013 aan o.a. zorgaanbieders, zorgkantoren, zorgbranches en cliëntenorganisaties heb ik geconcludeerd dat er geen verplichtingen zijn opgenomen in de vigerende wet- en regelgeving om met een minutenregistratiesysteem in de extramurale zorg te werken. Ik heb partijen in deze brief voorts gewezen op de mogelijkheid om te gaan werken aan de hand van het model «planning = realisatie», gezien de positieve ervaringen met deze systematiek. Het is echter de keuze van zorgaanbieder zelf om al dan niet een minutenregistratiete voeren, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 29 augustus 2013. Ik heb geen beeld welke thuiszorgorganisaties wel of niet een minutenregistratie voeren. Laurens heeft bij mij aangegeven dat zij niet werken met een minutenregistratie, maar met een zorgplan en van daaruit de afgesproken zorg leveren aan de patiënt/cliënt.
Hoe beoordeelt u de minutenregistratiesystemen, terwijl u eerder heeft aangegeven af te willen van de stopwatch zorg?2
Zie antwoord vraag 4.
Een nieuwe bijeenkomst van islamitische geweldspredikers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw benefietgala met radicale imams»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de extremistische sjeik Assim al-Hakeem een visum heeft gekregen en aanwezig zal zijn op het «benefietgala»?
Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
In hoeverre is bij u bekend dat sjeik Assim al-Hakeem predikt dat afvalligen en critici van Mohammed moeten worden gedood?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
Bent u bereid, indien sjeik Assim al-Hakeem (en eventuele andere geweldspredikers) een visum heeft gekregen, ook in dat geval te zorgen dat het visum wordt ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Mocht de fout gemaakt zijn dat de betreffende geweldsprediker reeds een visum heeft gekregen en deze niet wordt ingetrokken, bent u dan bereid bij de burgemeester aan te dringen dat hij de bijeenkomst zal verbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat geen enkele buitenlandse geweldsprediker meer toegang krijgt tot ons land?
In de brief van 3 maart 2015 heb ik reeds gemeld dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Afwijkende gedachten en ideeën zijn op zich geen reden om iemand de toegang te weigeren. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Wie in Nederland aanzet tot haat of geweld, zal strafrechtelijk worden aangepakt.
Zoals in de brief gemeld wordt om nadere invulling te geven aan maatregel 20f van het Actieprogramma in het visumverleningsproces indringender gekeken naar de invulling van het openbare orde en nationale veiligheidsaspect. Hiertoe worden door de betrokken ketenpartners allereerst de behandel(risico) profielen aangevuld met extra criteria en een alerteringslijst van sprekers en/of referenten die extra aandacht vragen in de beoordeling. Het behandelprofiel wordt inhoudelijk opgebouwd met informatie van de voor openbare orde en veiligheid verantwoordelijke instanties en aangevuld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met de IND. De alerteringslijst wordt opgesteld en bijgehouden door de NCTV. Deze behandel(risico) profielen (inclusief alerteringslijst) worden bij het binnenkomen van een visumaanvraag gebruikt om de aanvragen waar eventueel een verhoogd risico speelt te signaleren bij bovengenoemde ketenpartners. Voor de beslismedewerkers die werkzaam zijn bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland zal in het verlengde hiervan een training ter beschikking worden gesteld.
Deelt u de visie dat ook organisaties die geweldspredikers (blijven) uitnodigen aangepakt dienen te worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is zoals gesteld in antwoord op vraag 6 niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
Het ondersteunen van Jiddisj |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Financieel Jaarverslag 2012 van de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider te Amsterdam?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Cheider geen financiële ondersteuning krijgt van het rijk, de provincie of de gemeente Amsterdam voor het geven van Jiddisj in het onderwijs?
Ik kan bevestigen dat Cheider vanuit het Rijk geen specifieke financiële ondersteuning krijgt voor het geven van Jiddisch in het onderwijs. In de bekostigde «vrije ruimte» kan elke school zelf bepalen welk onderwijs wordt aangeboden. Cheider is overigens wel aangemerkt als zogenaamde uitzonderingsschool en ontvangt daarom structureel aanvullende bekostiging. In het antwoord op de vragen 5 en 6 licht ik dit nader toe.
Op de uitgaven van de provincie en de gemeente heb ik geen zicht, maar bij mijn weten ontvangt Cheider ook van hen geen financiële ondersteuning voor het geven van Jiddisch. Uit het financieel jaarverslag 2012 komt geen ander beeld naar voren.
Kunt u bevestigen dat een Commissie van Deskundigen inzake de toepassing van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden zowel in juli 2008 als in september 2012 Nederland heeft aangespoord de mogelijkheden van uitbreiding van onderwijs in het Jiddisj te onderzoeken en het grote belang van Jiddisj heeft benadrukt?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat zowel de gemeente als de provincie aangeven geen financiële steun te willen verlenen omdat zij het niet als hun taak zien om minderheidstalen te bevorderen?
Ik treed niet in de beweegredenen van de gemeente en de provincie. Wel merk ik op dat het Europees Handvest voor regionale talen of talen voor minderheden geen financiële verplichtingen oplegt aan de gemeente en de provincie, noch aan de rijksoverheid.
In hoeverre verhoudt het niet verlenen van steun aan het Jiddisj zich tot de aangegane verplichtingen en verantwoordelijkheden op basis van het Europees Handvest?
Het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden legt geen financiële verplichtingen op aan lidstaten. Lidstaten die het handvest hebben geratificeerd, committeren zich aan de doelstellingen van het handvest; het ondersteunen van minderheidstalen, zoals in Nederland het Jiddisch. De Nederlandse overheid biedt Cheider de mogelijkheid om het Jiddisch aan de leerlingen aan te bieden in de vrije ruimte van het onderwijsprogramma. De uren die worden gespendeerd aan Jiddisch tellen mee als onderwijstijd en Cheider heeft de ruimte om het Jiddisch ook af te sluiten met een schoolexamen. Het cijfer voor Jiddisch komt op de cijferlijst. Er bestaan dus geen belemmeringen om het Jiddisch aan te bieden en de taal te bevorderen.
Cheider is bovendien erkend als uitzonderingsschool in de zin van de Beleidsregel uitzonderingsscholen vo 2013 (Stcrt. 2012, 22626). Deze beleidsregel bestaat voor scholen die een leerlingaantal hebben dat structureel onder de opheffingsnorm zit, maar die in stand worden gehouden omdat met het onderwijs dat ze bieden een belang wordt gediend. Er zijn twee gronden waarop een school een uitzonderingsschool kan zijn:
Vier scholen zijn aangewezen als uitzonderingsscholen vanwege hun geografische ligging. Het gaat om de scholen voor voortgezet onderwijs op de eilanden Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog. De twee joodse scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam – Cheider en Maimonides – zijn erkend als uitzonderingsschool, omdat zij met het verzorgen van onderwijs een Nederlands belang van cultuurhistorische aard dienen. Dat betekent dat zij ontheven zijn van toepassing van de opheffingsnorm en dat zij bijzondere aanvullende bekostiging ontvangen. Cheider, dat voortgezet onderwijs biedt aan 37 leerlingen, krijgt jaarlijks 4,2 fte voor onderwijspersoneel extra aan bekostiging. Als dit terug wordt gerekend naar de personele bekostiging per leerling, bedraagt deze voor een leerling van Cheider VO € 26.500. De gemiddelde personele bekostiging van een leerling in het voortgezet onderwijs is € 6.500. Cheider heeft ook een school voor primair onderwijs. Per po-leerling ontvangt Cheider 60 procent aan extra bekostiging.
Gezien de uitzonderlijke status en bekostiging van Cheider en de ruimte die er bestaat om het Jiddisch aan te bieden, mee te laten tellen als onderwijstijd en af te sluiten met het schoolexamen, ben ik van mening dat Nederland aan de verplichtingen van het Handvest voldoet en dat Cheider de ruimte en de financiële middelen heeft om onderwijs in het Jiddisch te verzorgen, indien de school dat wenst.
Zou het niet voor de hand liggen om het Cheider in Amsterdam, de enige school in Nederland die het Jiddisj actief bevordert en daarmee een minderheidstaal actief bevordert, daarvoor financieel te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate geven overheden in Nederland andere (streek)talen, die in het kader van het Europees Handvest door Nederland zijn erkend, financiële ondersteuning?
De enige streek- of minderheidstaal die financiële ondersteuning van het Rijk krijgt is het Fries. Voor de instandhouding van het vak Fries in het voortgezet onderwijs ontvangt de provincie € 65.000 per jaar voor de leerlingen in het eerste jaar, dit is een uitvloeisel van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2013–2018. Voor het primair onderwijs gaat het om een bedrag van € 370.000 per jaar. Deze middelen gaan naar de provincie en niet rechtstreeks naar de scholen. Omgerekend gaat het in het primair onderwijs om een bedrag van ruim € 6 per leerling en in het voortgezet onderwijs om een bedrag van ruim € 7 per brugklasser.
Naast de genoemde bedragen krijgt de provincie Fryslân circa € 1 miljoen – bovenop de reguliere provincieuitkering van het Rijk – voor «het in stand houden van de Friese taal». Dit geld is bestemd voor cultuur, media, juridische zaken, bestuurszaken en onderwijs. De provincie Fryslân zet financiële ondersteuning in het onderwijs onder meer in voor de ontwikkeling van goed lesmateriaal en de stimulering van het drietalig voortgezet onderwijs in Fryslân. Het Orgaan voor de Friese Taal wordt gefinancierd door het Ministerie van BZK en de provincie Fryslân, hiervoor wordt jaarlijks in totaal een bedrag van € 150.000 gereserveerd.
Naast het Rijk voeren diverse decentrale overheden een streektaalbeleid, ik beschik echter niet over een overzicht van de hoeveelheid financiële middelen die hiermee gemoeid zijn.
Bange agenten die terreurverdachten met een meldplicht weren uit politiebureaus uit angst voor aanslagen. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Bange agenten houden politiebureau op slot»?1
Ja.
Klopt het dat terreurverdachten met een meldplicht zich via de intercom moeten melden omdat de politie na de aanslagen in Parijs ook bang is doelwit te worden?
Voor zover kon worden nagegaan is een dergelijke afspraak, om zich via de intercom te melden, slechts op één politiebureau gemaakt ten aanzien van één persoon met een meldplicht. Er is geen sprake van een algemeen beleid bij de politie om tot een categorisering te komen van personen met een meldplicht met daaraan gekoppelde nadere regels. Personen die zich moeten melden doen dat gewoon in het bureau.
Klopt het dat de politie de verdachten heeft ingedeeld in categorieën? Klopt het voorts dat degene die als gevaarlijk wordt beschouwd het bureau niet meer in komt en dat verdachten in een tussencategorie eerst gefouilleerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Als de politie bepaalde personen dusdanig gevaarlijk acht, wat doen deze verdachten dan überhaupt buiten de gevangenis?
Bij de beoordeling of verdachten van (terroristische) misdrijven hun berechting in vrijheid, al dan niet met beperkende voorwaarden zoals een meldplicht, of in hechtenis moeten afwachten betrekt de rechter onder andere de dreiging die betrokkene vormt voor zijn omgeving. Zoals uiteengezet in antwoord op vragen 2 en 3 is het geen beleid dat de politie in het kader van de uitvoering van de meldplicht nog een eigen beoordeling maakt van de dreiging die verdachten vormen.
Deelt u de mening dat de bange politie deze terreurverdachten kan weren, maar de bange samenleving dat niet kan en dat de rechter dat niet doet namens hen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, nu nota bene de politie bang is en deze verdachten als een gevaar beschouwt, eindelijk bereid administratieve detentie in te voeren en het belang van een veilige samenleving boven dat van terreurverdachten te stellen? Zo nee, waarom niet?
In de voorgaande antwoorden heb ik toegelicht dat het slechts om één geval gaat. Dit vormt voor mij dan ook geen aanleiding om het standpunt van mijn ambtsvoorganger over administratieve detentie en het beleid ten aanzien van jihadgangers te herzien.
Deelt u de mening dat Nederland deze gasten vooral moet laten gaan om er vervolgens voor te zorgen dat zij nooit meer een voet op Nederlandse bodem zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De langetermijneffecten van Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom bij elke dierziekte-uitbraak die schade op kan leveren voor ondernemers in de vee-industrie, waaronder bijvoorbeeld de recente uitbraak van de vogelgriep, ondernemers wel een claim kunnen indienen tot schadevergoeding of financiële compensatie, terwijl burgers die ziek worden als gevolg van een dierziekte-uitbraak dit niet kunnen?1 Deelt u de mening dat bij het uitbreken van dierziekten, als sprake is van huisvesting waarbij een groot aantal dieren in een stal leven, er sprake is van een ondernemersrisico? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse systeem is het uitgangspunt dat een ieder zijn eigen schade draagt, tenzij iemand anders aansprakelijk is voor de schade of er sprake is van een – al dan niet verplichte – verzekering. Een ieder draagt zijn eigen verantwoordelijkheid om zich al dan niet tegen zulke schade (aanvullend) te verzekeren.
In Nederland zijn goede regelingen voor de vergoeding van medische kosten die op basis van solidariteit worden gefinancierd en waar iedereen een beroep op kan doen. Deze regelingen zorgen ervoor dat iedereen met medische kosten aanspraak kan maken op de zorg die hij nodig heeft. Daarnaast is voor mensen die dat nodig hebben een sociaal vangnet als zij als gevolg van ziekte of arbeidsongeschiktheid niet langer in staat zijn om hun werkzaamheden te verrichten en daardoor inkomensverlies lijden.
Bij dierziekte-uitbraken kan sprake zijn van tegemoetkoming aan ondernemers die dieren houden, bijvoorbeeld bij het ruimen van dieren. Dergelijke tegemoetkomingen worden betaald uit het Diergezondheidsfonds (DGF). De directe kosten voor de bestrijding, zoals ruiming, worden overigens, tot een vooraf overeengekomen plafond, vanuit het DGF 100% gefinancierd met middelen verkregen van de sector. Tot de bestrijdingskosten zoals hiervoor bedoeld, behoort overigens uitdrukkelijk niet de gevolgschade (zoals leegstand) van betrokken ondernemers. Dit behoort inderdaad tot het ondernemersrisico.
Erkent u dat Q-koortsslachtoffers de tol betalen met hun gezondheid voor de les die de overheid destijds met de bestrijding van de Q-koorts heeft moeten leren? Bent u bereid over te gaan tot een passende schadevergoeding voor Q-koortsslachtoffers, zodat zij zich niet gedwongen voelen lange en kostbare juridische procedures aan te spannen?
Zoals gemeld in mijn antwoorden op de vragen van de PvdA staat voorop dat wij ons terdege bewust zijn van de gevolgen van chronische Q-koorts en het Q-koorts vermoeidheidssyndroom (QVS) voor individuele patiënten. Volgens de Staat is evenwel geen sprake van onrechtmatig handelen als gevolg waarvan Q-koortspatiënten schade hebben geleden. Wij zien dan ook geen reden voor een schadevergoeding.
We hebben de Stichting Q-support opgericht en gefinancierd om mensen te helpen om op allerlei gebieden hun leven weer op de rails te krijgen.
Het bericht “NS wil af van winkelvastgoed” |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS wil af van winkelvastgoed»?1 Wat vindt u van de inhoud van het bericht?
Ja. Wij staan positief tegenover de geschetste ontwikkelingen in het artikel. Zie bij vraag 2 een nadere toelichting.
In hoeverre was de aandeelhouder op de hoogte van de in het artikel geschetste ontwikkelingen en plannen met betrekking tot vastgoed en activiteiten? Wat vindt de aandeelhouder van de geschetste ontwikkelingen en plannen? In hoeverre was de Staatssecretaris op de hoogte van de in het artikel geschetste ontwikkelingen en plannen met betrekking tot vastgoed en activiteiten? Wat vindt de Staatssecretaris van de geschetste ontwikkelingen en plannen?
De kop van het FD artikel waar naar wordt verwezen is inmiddels aangepast van «NS wil af van winkelvastgoed» naar «NS wil delen vastgoed afstoten». De eerste kop sloot niet aan bij de door NS geschetste ontwikkelingen in het artikel.
De aandeelhouder was ervan op de hoogte dat NS onderdelen van haar vastgoed afstoot en wil afstoten. De Staatssecretaris was in algemene zin op de hoogte dat NS nadenkt over de strategie voor stations(omgevingen) in de toekomst en dat NS er aan denkt om meer te focussen op de kernactiviteit, de reiziger. Het is met name aan de aandeelhouder om te beoordelen of de strategie van het gehele NS-concern in lijn is met de publieke belangen van het spoor.
Wij staan positief tegenover de geschetste ontwikkelingen in het artikel omdat de geschetste plannen van NS in lijn zijn met de opgaven en ambities uit de Lange Termijn Spooragenda (LTSA 2). Bijvoorbeeld de opgave dat stations functionele en uitnodigende verblijfplaatsen moeten zijn. Wel vindt de aandeelhouder het van belang dat het uitbesteden of afstoten geleidelijk en daardoor zonder waardeverlies gebeurt. Bij vraag 3, 5 en 8 zullen wij hier uitgebreider op in gaan.
Welke deel van het vastgoed en welk deel van de activiteiten wil de NS afstoten? In welk tempo gaat dit gebeuren?
We hebben NS Stations gevraagd om de geschetste ontwikkelingen in het artikel verder toe te lichten. De afgelopen jaren is NS Stations zich steeds meer op het station en de directe stationsomgeving gaan richten, omdat zij het als haar rol ziet om stations en stationsgebieden te optimaliseren ter ondersteuning van het openbaar vervoer in Nederland. NS heeft vastgoed buiten stations(omgevingen) waarvan NS zich afvraagt hoezeer dit bijdraagt aan de strategische focus en het reizigersbelang. De ontwikkeling om niet-strategische onderdelen te verkopen is een aantal jaren geleden in gang gezet en wordt de komende jaren voortgezet. Zo worden bijvoorbeeld gronden buiten de stationsomgeving stap voor stap verkocht. Het tempo waarin dit gebeurt is afhankelijk van de marktsituatie. Op deze manier worden maximale opbrengsten gecreëerd.
Voor wat betreft de retailactiviteiten geldt dat het retailbedrijf van NS Stations zelf retail is gaan ontwikkelen om in te kunnen spelen op de wensen van de reiziger. Dit omdat er 10 jaar geleden geen marktpartij voor was. Hierin is de afgelopen jaren verandering gekomen. NS Stations laat dit nu steeds meer aan andere partijen over. Marktpartijen voeren op dit moment al 60% van de retailactiviteiten uit. Deze ontwikkeling wordt de komende jaren stap voor stap voortgezet.
ProRail en NS Stations willen een regiefunctie behouden omdat de reizigerstevredenheid bepaald wordt door de balans tussen transfer en commerciële functies en om de synergievoordelen tussen stations en het reisproduct te behouden. Voor een reiziger zijn een gemakkelijke en snelle overstap en keuzes in het aanbod van retail van belang. Dat betekent bijvoorbeeld kaartverkoopautomaten op logische plaatsen, snelle loopstromen richting de treinen en bussen, duidelijk bewegwijzering in het gehele station en verschillende retailformules met een divers aanbod.
NS Stations wil een gedeelte van de retail zelf blijven doen omdat dit voordelen kan opleveren voor de reiziger. Dit geldt bijvoorbeeld voor de kiosk op kleinere stations, waar meer dan de helft van de werkzaamheden van het personeel bestaat uit het beantwoorden van reizigersvragen. Ook zijn combinaties denkbaar van publieke en private functies die niet zonder meer uit te besteden zijn. Op bepaalde stations kunnen als gevolg van het kleinere aantal in- en uitstappers niet altijd commerciële functies gerealiseerd worden terwijl dit bijvoorbeeld in het kader van sociale veiligheid bijdraagt aan de reizigerstevredenheid. Daarom onderzoekt NS Stations naar combinaties tussen onder andere beheer, retail en verblijven. Zo worden op dit moment proeven gedaan met betrekking tot gastheerschap op kleinere stations.
In het artikel wordt genoemd dat NS van stations in Nederland economische broedplaatsen wil maken. Dit is vanuit de gedachte dat stations steeds meer een bestemming in de stad worden waar wonen, werken en recreëren mogelijk is. Daar komt bij dat de steden groter worden en het economisch belang van deze steden toeneemt. Stations bevinden zich vaak in de stadskern en zijn onlosmakelijk met deze kern verbonden. Het stationsgebied als economische broedplaats dient gelezen te worden als een streven naar levendige en uitnodigende stationsgebieden die het leven van de reiziger gemakkelijker maken, die goede verbindingen met de stad vormen en de concurrentiekracht van de omgeving versterken. NS Stations wil daaraan bijdragen met kennis en ervaring met het exploiteren van stations en met kennis over bouwen en ontwikkelen in stationsgebieden.
Wat betekent dat NS van de stations in Nederland economische broedplaatsen wil maken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt bedoeld als de NS zegt «minder zelf te willen doen», «meer aan de markt overlaten» en «regisseur willen blijven»?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van stationsknooppunten voor wat betreft de commerciële invulling en exploitatie heel goed aan de markt kan worden overgelaten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ecorys heeft in het onderzoek naar de posities van partijen op stations het model «Commercieel stationsbedrijf» onderzocht, waarbij de rol van NS Stations volledig door een private partij wordt overgenomen. In het onderzoek is ook een variant op dit model meegenomen waarbij het eigendom in handen blijft van NS maar alle commerciële rechten worden over gedragen aan een commerciële partij.
Voor beide modellen constateert Ecorys dat een commerciële exploitant sterker zal inzetten op de benutting van de commerciële mogelijkheden en hiermee de LTSA-doelen deels onder druk komen te staan. Met name op kleine, minder drukke stations kan het aanbod van onrendabele activiteiten (wachtruimtes, toiletten, de kiosk op kleinere stations) verschralen. Voor het bereiken van publieke belangen biedt het voordelen om de stations in eigendom van NS en ProRail te houden.
Wij herkennen de potentiële nadelen die Ecorys schetst en hebben daarom niet voor dit model gekozen. NS Stations en ProRail moeten er voor zorgen dat het belang van de reiziger gediend blijft. NS Stations hoeft hiervoor niet alles zelf te doen. Wij vinden het een goede ontwikkeling dat NS Stations meer een regierol gaat spelen op het station.
Klopt het dat NS als staatsbedrijf na McDonald’s en Van der Valk (qua omzet) het grootste horecabedrijf van Nederland is?
Wij hebben geen inzicht in de omzetcijfers van Van der Valk, Mc Donalds en andere Nederlandse horecabedrijven en kunnen niet beoordelen of dit klopt.
Deelt u de mening dat NS zich moet concentreren op het rijden van treinen in plaats van broodjes smeren en hamburgers bakken? Zo nee, waarom niet?
De ambitie om de deur-tot-deur reis te verbeteren heeft een belangrijke plaats in de LTSA gekregen omdat de aantrekkelijkheid van het vervoer niet alleen afhankelijk is van de treinreis. Stations bepalen voor 25% de tevredenheid van reizigers over de deur-tot-deur reis. Stations moeten daarom toegankelijke, comfortabele en veilige knooppunten zijn. Wij zijn dus van mening dat NS zich ook op de stations moet concentreren. Dit kan echter ook vanuit een regierol. NS hoeft niet bij alle activiteiten op stations zelf exploitant te zijn en kan marktpartijen meer de ruimte geven.
Hoe is het bericht in het Financieele Dagblad te rijmen met de inhoud van de brief van 21 januari 2015 van de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer over de positie van partijen op stations?2
Onze inzet blijft om nu niet over te gaan tot een wijziging van de positie van partijen op stations. De nadere uitleg hiervan staat in de brief van 21 januari 2015.
Welke gevolgen hebben de plannen voor de NS vanuit de rol als aandeelhouder en vanuit de concessiehouder bekeken? Graag een toelichting, met name ook op de punten die genoemd worden in de brief van 21 januari 2015, zoals de financiële gevolgen, de financieringskosten, rendement, etc., maar ook de opbrengsten van het af te stoten vastgoed en onderdelen.
Vanuit de rol als aandeelhouder leidt uitbesteden of afstoten van niet-strategische activiteiten er toe dat NS uiteindelijk minder kapitaalintensief zal worden. Omdat dit stap voor stap gebeurt zal dit geleidelijk zichtbaar worden op de balans van NS.
Vanuit de rol als concessieverlener van NS heeft het uitbesteden of afstoten van niet-strategische activiteiten geen gevolgen. De vervoerconcessie regelt niet het eigendom en de rechten op stations maar stelt wel kwaliteitseisen aan stations, bijvoorbeeld voor de reinheid van stations en sociale veiligheid. NS blijft verantwoordelijk voor het behalen van deze kwaliteitseisen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Staatsdeelnemingen dat is gepland op op 19 maart 2015?
Ja.
Het bericht ‘Haatimams naar Utrecht'' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de omstandigheid dat op 1 maart 2015 in Utrecht een islamitisch evenement wordt georganiseerd waar een omstreden prediker, Assim Al-Hakeem, zal spreken?1
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Bent u bekend met de radicale standpunten van de spreker ten aanzien van homoseksualiteit, vrouwenslavernij en het jihadisme? Zo ja, wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat dit potentieel een risico voor de openbare orde vormt?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet aanwezig geweest. Er is geen sprake geweest van een risico voor de openbare orde.
Welke mogelijkheden hebben de lokale overheid en de rijksoverheid om omstreden predikers te weren?
De rijksoverheid kan in het geval van omstreden predikers die visumplichtig zijn en een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid visa niet uitvaardigen of intrekken. Op lokaal niveau heeft de burgemeester mogelijkheden om voorafgaand aan een evenement of ter plaatse maatregelen te nemen met het oog op het handhaven van de openbare orde.
In hoeverre heeft de overheid voldoende kennis om in te schatten of er sprake is van predikers die haat prediken of anderszins de openbare orde verstoren? In hoeverre vindt u het ook een verantwoordelijkheid van moskeeorganisaties in Nederland om samen met de overheid op te trekken om te voorkomen dat aan dergelijke predikers een podium wordt geboden?
Het bewaken van de openbare orde is een kerntaak van de overheid. In het geval dat een bijeenkomst waar één of meerdere predikers het woord zullen voeren, leidt tot maatschappelijke onrust, zoals het geval is in de casus Rijswijk, komt de openbare orde in het geding. Het is de rol van de overheid om in dat geval maatregelen te nemen om de openbare orde te handhaven. In breder perspectief toont het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) hierin ook al verantwoordelijkheid. Zij zijn voornemens hun organisaties en moskeeën te informeren en adviseren.
Ziet u mogelijkheden deze predikers te weren uit het Schengengebied? Is het bijvoorbeeld mogelijk geen visa te verstrekken aan deze predikers die omstreden worden geacht vanwege hun uitlatingen en gedragingen en daarmee een gevaar zijn voor de openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Hierbij is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de in een rechtsstaat vereiste proportionaliteit en subsidiariteit. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft en als een bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid wordt aangemerkt, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum worden ingetrokken of geweigerd.
Welke mogelijkheden heeft u wanneer predikers reeds een visum hebben van een ander land uit het Schengengebied? Ziet u mogelijkheden hierin met de andere lidstaten gezamenlijk op te treken?
Nederland kan het afgevende land verzoeken een visum in te trekken. Hierbij zullen die landen vragen aan welke van de voorwaarden voor afgifte van het visum niet, of niet meer, wordt voldaan. Dit kan bijvoorbeeld zijn als de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van Nederland danwel van een andere Schengenlidstaat. Het is onder meer aan de lokale driehoek en de AIVD om te bepalen of van een dergelijke situatie sprake is en dat goed te motiveren. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft af gegeven om te beslissen al dan niet gehoor te geven aan een dergelijk verzoek.
Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen.
Om te voorkomen dat ongewenste vreemdelingen naar Nederland danwel een andere Schengenlidstaat afreizen, kan de IND namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een vreemdeling laten signaleren. Omdat de signalering tot doel heeft bepaalde vreemdelingen uit Nederland te weren, wordt deze opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) voor toegangswering. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Wanneer de betreffende vreemdeling reeds een visum heeft ontvangen van een andere lidstaat zal voor de signalering wel contact moeten worden gezocht met de betreffende lidstaat.
Welke verantwoordelijkheid kent de organisator van dit evenement? Welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen jegens organisatoren van evenementen die een podium bieden aan predikers die haat prediken ofwel standpunten innemen die indruisen tegen de waarden van de Nederlandse samenleving?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Voor visumplichtige predikers uit het buitenland die onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen uitdragen en daarmee de openbare orde bedreigen is in Nederland daarom geen plek.
Voor de verantwoordelijkheid van de overheid en van moskeeorganisaties geldt dat het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) hierin al verantwoordelijkheid toont. Zij zijn voornemens hun organisaties en moskeeën te informeren en adviseren. Wat betreft eventuele maatregelen tegen de verschaffers van een locatie geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
Ziet u eveneens een verantwoordelijkheid voor eigenaren van locaties waar dergelijke evenementen plaats vinden? Welke maatregelen zouden kunnen worden getroffen ten aanzien van hen die hier locaties voor beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid deze vragen dinsdag 24 februari a.s. voor 12:00 te beantwoorden?
U ontvangt de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk.
Automatische uitwisseling van tax rulings |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel dat 2 februari 2015 op de website van de Financial Times verscheen «Deja Vu: Have Junckers tax reforms already been debated»?1
Ja.
Bent u bekend met het document «ROOM DOCUMENT # 6 Code of Conduct Group (Business Taxation)» van 4 juni 2012 waarin de leden van de code of conduct group overeengekomen zijn dat zij automatisch gegevens uitwisselen over tax rulings?
Ja. In dit room document komen de leden van de EU-Gedragscodegroep (Code of Conductgroep) niet overeen dat zij automatisch gegevens uitwisselen over belastingrulings, maar geven zij aan hoe zij met de spontane uitwisseling van informatie omgaan.
Hoeveel van de 669 door de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurde rulings in 20132 zijn automatisch uitgewisseld met andere lidstaten?
Er is in 2013 geen informatie over Advance Pricing Agreements (APA’s) en Advance Tax Rulings (ATRs) automatisch uitgewisseld met andere lidstaten, omdat er nog geen afspraken zijn gemaakt over automatische uitwisseling. Wel zijn er afspraken gemaakt over de spontane uitwisseling van informatie over rulings.
Hoeveel rulings heeft de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurd in 2014? Hoeveel van deze rulings zijn automatisch uitgewisseld met andere lidstaten?
In 2014 zijn 632 APA’s en ATRs afgegeven door de Belastingdienst. Over deze APA’s en ATRs is geen informatie automatisch uitgewisseld in 2014. In een beperkt aantal gevallen is in 2014 spontaan informatie over APA’s en ATRs uitgewisseld.
Klopt het dat alle EU-lidstaten via de «Directive on Mutual Assistance» en bijbehorende guidance uit de code of conduct group wettelijk verplicht zijn om tax rulings automatisch uit te wisselen?
Binnen Europa zijn er nog geen afspraken gemaakt over de automatische uitwisseling van informatie over rulings. De Europese Commissie heeft in haar Werkprogramma 2015 aangekondigd spoedig met een richtlijnvoorstel te zullen komen, waarin automatische informatie-uitwisseling tussen de belastingautoriteiten over grensoverschrijdende rulings naar verwachting verplichtend zal worden voorgeschreven. Ik sta positief tegenover het initiatief van de Commissie. Zoals gebruikelijk zal het kabinet door middel van een BNC-fiche zijn appreciatie geven van het voorstel, wanneer dat is gepubliceerd. Omdat Nederland op dit terrein een voortrekkersrol wil vervullen, zijn met Duitsland inmiddels concrete afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie over rulings.
In het kader van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn3 (hierna: de richtlijn) hebben EU-lidstaten wel afgesproken om op verzoek of spontaan belastingrulings uit te wisselen. De afspraak om spontaan inlichtingen over rulings uit te wisselen geldt voor de in artikel 9, lid 1, van de richtlijn genoemde gevallen. Bovendien kunnen EU-lidstaten op grond van artikel 9, lid 2, van de richtlijn spontaan alle inlichtingen uitwisselen waarvan zij kennis hebben en die de bevoegde overheden van de andere lidstaten van nut kunnen zijn.
Artikel 9, lid 2, van de richtlijn is verder ingevuld door de in de Gedragscodegroep overeengekomen guidance. Op grond van deze guidance wisselt een lidstaat spontaan informatie over een ruling uit, indien die lidstaat die ruling relevant acht voor de andere lidstaat («likely to be relevant»). Het blijft aan de lidstaten zelf om te beoordelen of een ruling relevant is voor het buitenland. Het doel van de guidance van de Gedragscodegroep is derhalve de spontane uitwisseling van rulings nader in te vullen.
Zo ja, wat is er nieuw of anders aan het door het kabinet gesteunde voornemen van de Europese Commissie om wetgeving voor te stellen die lidstaten verplicht om tax rulings automatisch uit te wisselen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, wat is dan precies het doel/nut van het document van de code of conduct group van 4 juni 2012?
Zie antwoord vraag 5.
Welke actie gaat u ondernemen, gezien het belang van transparantie op het gebied van coördinatie van bedrijvenbelasting in de Europese Unie, om ervoor te zorgen dat het werk van de code of conduct group openbaar wordt en beter democratisch gecontroleerd kan worden door nationale parlementen en het Europees parlement?
De Raad van de Europese Unie heeft bij de instelling van de Gedragscodegroep bepaald dat de besprekingen van de Groep vertrouwelijk zijn.4 In de praktijk betekent dit dat discussiedocumenten en verslagen van de Groep niet openbaar zijn.
Aan het eind van ieder EU-Voorzitterschap wordt voor de Ecofinraad het verslag van de Gedragscodegroep aan de Raad geagendeerd. In de geannoteerde agenda van het AO Ecofin dat vooraf gaat aan die Ecofinraad, wordt de inhoud van het verslag van de Gedragscodegroep verkort weergegeven, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van het verslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat over het Algemene Rekenkamer rapport «Belastingontwijking»?
Ja.
Het bericht “Fout bij 1 op 12 EU-subsidies” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in de Boerderij «Fout bij 1 op 12 EU-subsidies»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht in de Boerderij. De Europese Rekenkamer heeft een foutenpercentage van 8,2 procent geconstateerd bij de uitvoering van subsidiemaatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Het foutenpercentage is gebaseerd op een steekproef genomen uit de gehele begroting van de Europese Commissie op het gebied van het ELFPO. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de lidstaten is besteed en het zegt iets over de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Het rapport is niet gebaseerd op controles door de Europese Rekenkamer in alle 28 lidstaten. Zoals is aangegeven in de Raadsconclusies van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2014 (EU-doc 16229/14) vreesde de Raad reeds of het halen van de 2 procent norm realistisch is voor het plattelandsbeleid. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501-32, nr. 818). Het risico op fouten bij het plattelandsbeleid is hoger, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen, die zijn afgestemd op de regio’s, en omdat het zeer diverse, relatief kleine maatregelen betreft.
Echter, zoals ook erkend door de Raad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds. Er moet oog zijn voor het evenwicht tussen evenredigheid van kosten voor de lidstaten en de verwachte voordelen van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Ik heb dan ook unaniem met mijn Europese collega’s voor de Raadconclusies conform de tekst van EU-doc 16229/14 gestemd.
Daarmee geef ik tevens uitvoering aan motie Schouw, (Kamerstuk 28 625 nr. 193), die de regering verzoekt om zich in Europees verband hard te blijven maken voor een nuttige besteding van plattelandsontwikkelingsbudgetten.
Overigens, zoals ook aangegeven in de Raadsconclusies, geeft een foutenpercentage van de Europese Rekenkamer geen informatie over de feitelijke omvang van fraude, onrechtmatigheid of schade voor het fonds.
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Errors in rural development spending: what are the causes, and how are they being addressed»?2
Ja.
Kunt u aangeven bij welk percentage van de uitgekeerde subsidies in Nederland fouten zijn gemaakt? Ligt dit boven of onder het Europese gemiddelde?
Binnen de Europese subsidiestromen worden diverse methoden voor het berekenen van foutenpercentages gebruikt, die allen een ander doel dienen.
Het foutenpercentage in dit rapport van de Europese Rekenkamer komt mede tot stand omdat niet in alle gevallen aan te tonen is of door het betaalorgaan de juiste procedure is gevolgd om te komen tot de betaling van de plattelandsontwikkelingssubsidies. Bovendien is het foutenpercentage van de Europese Rekenkamer gebaseerd op drie jaren (2011, 2012 en 2013) door middel van een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO. In 2011 en 2012 zaten er geen Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed. In 2013 zaten 5 Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed.
Het gemiddelde foutenpercentage over de jaren 2011–2013 in het kader van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2), ontleend aan de rapportages van de Algemene Rekenkamer bij de Nationale Verklaring
(Kamerstuk 33 942, nr. 1), bedraagt, uitgedrukt in financiële termen, 4,59 procent.
Dit betreft de door RVO.nl geconstateerde fouten gemaakt door de begunstigden bij de voor aselecte controle ter plaatse van geselecteerde dossiers. Het zegt niets over de juistheid van de door het betaalorgaan gevolgde procedures. Het percentage is daarmee dus niet vergelijkbaar met het percentage zoals opgenomen in het rapport van de Europese Rekenkamer.
Ik hecht eraan aan te geven dat het foutenpercentage zoals opgenomen in het ERK-rapport niet per definitie weergeeft dat plattelandsontwikkelingssubsidies onrechtmatig zijn besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. In het geval bijvoorbeeld de voorgeschreven administratieve procedures niet aantoonbaar zijn gevolgd, kan de uitkering van de plattelandsontwikkelingssubsidie nog steeds doelmatig en rechtmatig zijn.
Indien uit controles en audits door de autoriteiten echter blijkt er sprake is van onrechtmatig uitgekeerde steun of fraude, dan zal ik overgaan tot terugvordering van subsidie. Uiteraard is het mijn streven om de uitvoering van de toekenning van subsidies zo optimaal te laten zijn, waardoor het aantal fouten afneemt.
Ik heb geen overzicht beschikbaar van de kosten die gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden. Zoals aangegeven betreft het rapport van de Europese Rekenkamer een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO en niet aan Nederland toe te rekenen kosten.
Kunt u aangeven welke kosten er gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van de Europese Rekenkamer dat boeren zich niet gestimuleerd voelen aan de regels te voldoen, er te weinig gecontroleerd wordt en de sancties (te) laag zijn?
Ik herken mij niet in de constateringen van de Europese Rekenkamer. Ik zie dat de landbouwer zich hard inzet voor het agrarisch natuurbeheer en voor het naleven van de regels daaromtrent. Ik erken echter wel dat het agrarisch natuurbeheer ingewikkeld en op punten complex van aard is en dat dit eenvoudiger kan. Zoals aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 28 625, nr. 220), heb ik samen met de provincies besloten om per 2016 het agrarisch natuurbeheer op collectieve leest te schoeien. De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden.
Zoals ook in het rapport van de Europese Rekenkamer staat aangegeven zal, in de context van het adresseren van de oorzaken van de fouten, een gepaste balans gezocht moeten worden tussen onder meer de complexiteit van regelgeving en de rechtmatigheid van de uitgaven. Ik verwacht niet dat het invoeren van meer controles en hogere sancties effectief zal zijn. Ik zal in Europees verband blijven pleiten voor minder complexe en duidelijker regelgeving, dat vormt de oplossing.
Deelt u de mening dat bovengenoemde constatering van de Europese Rekenkamer ook op de Nederlandse situatie van toepassing is? Zo ja, bent u voornemens stappen te ondernemen naar aanleiding van deze uitkomsten van het onderzoek van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen bent u, conform de aanbevelingen om preventieve maatregelen te nemen op zeker drie gebieden: de openbare aanbesteding, de doelbewuste omzeiling van regels en de betalingen voor milieuvriendelijke landbouw, voornemens te nemen?
De insteek van mijn diensten is om ervoor te zorgen dat de uitgekeerde subsidies doelmatig en rechtmatig zijn. De aanbevelingen die de Europese Rekenkamer in dit speciale rapport geeft, neem ik dan ook uiterst serieus. Ik ben dan ook regelmatig in gesprek met de diensten van de Europese Commissie en Europese Rekenkamer om te bevorderen dat de plattelandsontwikkelingssubsidies doelmatig en rechtmatig worden uitgekeerd.
Voor de nieuwe programmaperiode (2014–2020) geldt overigens dat de Europese regelgeving verbeterd is door onder andere de invoering van de zogeheten «ex ante toets», waarbij lidstaten vooraf nagaan of de maatregelen binnen het ELFPO controleerbaar zijn. Dit zou er aan bij moeten dragen dat binnen de Europese Unie de doelmatigheid en rechtmatigheid van de subsidies verder verbetert.
Daarnaast werk ik aan vereenvoudigingsvoorstellen, onder meer op het vlak van plattelandsbeleid, zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 221) heb bericht.
Het bericht ‘Opnieuw kinderen zonder belangenafweging in bewaring’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Opnieuw kinderen zonder belangenafweging in bewaring»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving in strijd lijkt te zijn met uw eerdere toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen overleg d.d. 4 februari 2015 om in lijn met twee eerdere gerechtelijke uitspraken geen kinderen meer in bewaring te stellen zonder voorafgaande kenbare belangenafweging van de kinderen?
Bij de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen is altijd aandacht voor de situatie en de gevolgen van de bewaring voor met name de minderjarige kinderen. Deze aandacht dient natuurlijk eerst en vooral vorm te krijgen in de voorbereiding van de inbewaringstelling, waarbij overleg plaatsheeft tussen DT&V, COA, de politie en de IND. Ook in het besluit hoort een kenbare belangenafweging terug te komen. Dit betekent overigens niet dat als een dergelijke belangenafweging niet in het besluit staat, er onzorgvuldig is gehandeld in de voorbereiding van het besluit of dat de bewaring geen goede grond heeft. Op 11 maart 2015 verklaarde de rechter een beroep in deze zaak ongegrond. De rechter bevestigde dat de bewaring rechtmatig kon worden opgelegd.
Hoe verklaart u dat er wederom, in strijd met de eerdere gerechtelijke uitspraken, een zaak is waar een concrete belangenafweging lijkt te ontbreken ten aanzien van kinderen die bovendien kwetsbaar waren gezien hun behandeling bij een psychiater?
Laat ik voorop stellen dat er geen sprake is van het in strijd handelen met gerechtelijke uitspraken. Een belangenafweging is naar de aard van de zaak steeds op een individuele zaak gericht. Daarom kan niet worden gezegd dat een negatieve uitspraak in het ene dossier ook een ander dossier betreft. De rechter kan in voorkomende gevallen oordelen dat mijn afweging in een specifiek dossier niet toereikend is geweest en dat betreft dan een oordeel over de afweging in die zaak. Een in rechte onaantastbaar oordeel respecteer ik altijd.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het formulier dat de maatregel van bewaring «ondanks de beleidsafspraken»aan dit gezin wordt opgelegd? Welke functie hebben beleidsafspraken als daaraan op deze wijze voorbij kan worden gegaan?
Ik ben terughoudend met het ingaan op details uit een individueel dossier, maar uit deze zin blijkt dat de ambtenaar in kwestie zich terdege rekenschap heeft gegeven van het beleid en eventuele restricties die uit dat beleid voortvloeien. De ambtenaar heeft vervolgens geoordeeld dat ondanks dat het beleid restricties kent, deze hier niet van toepassing zijn en dat dit specifieke gezin wel in bewaring kon worden gesteld. Inzet is dat altijd conform het beleid wordt gehandeld. Uw suggestie dat – bewust – in strijd met het beleid zou zijn gehandeld is dan ook onjuist. Dit zie ik ook bevestigd door het hiervoor genoemde oordeel van de rechter in deze zaak. De bewaring kon rechtmatig opgelegd worden en het beroep is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is ook afgewezen.
Wat gaat u doen om zeker te stellen dat er in de toekomst in alle gevallen een concrete en kenbare belangenafweging van de kinderen zal plaatsvinden voordat een bewaringsmaatregel aan die kinderen wordt opgelegd?
De hulpofficier van de politie of de daartoe aangewezen ambtenaar van de DT&V zijn verantwoordelijk voor de inbewaringstelling van een vreemdeling en hebben daarin een eigenstandige bevoegdheid. Ik heb bij deze partijen expliciet aandacht gevraagd voor een kenbare belangenafweging in het bijzonder bij gezinnen met minderjarige kinderen.
Hoe gaat u zeker stellen dat het belang van de kinderen de eerste overweging vormt en dat recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het in bewaring stellen van kinderen een ultimum remedium is?
Daar wordt recht aan gedaan. Bewaring is het ultimum remedium bij terugkeer. Dat wordt voldoende geborgd door het beleid. De gevallen waarin de rechter tot opheffing van de bewaring heeft bevolen, zien met name op situaties waarin de rechter van mening was dat de belangenafweging zoals deze in het dossier was vermeld niet voldoende was. Dat oordeel aanvaard ik, maar daarmee is niet vast komen te staan dat de bewaring als zodanig onrechtmatig zou zijn geweest als er een betere motivering aan het besluit was toegevoegd.
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst inbewaringstellingen worden opgelegd aan kinderen zonder dat gemaakte beleidsafspraken in acht worden genomen?
Uitgangspunt is uiteraard dat het beleid onverkort wordt uitgevoerd. In het beleid is vastgelegd dat de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen mogelijk is indien gronden daartoe aanwezig zijn en het daadwerkelijke vertrek in beginsel binnen twee weken kan plaatsvinden. Ik heb gemerkt dat in sommige zaken met name het schriftelijk vastleggen van de afwegingen meer aandacht behoeft. Daar wordt op toegezien.
Het bericht dat bijna twee op de drie docenten in het voortgezet onderwijs getuige zijn van moslimdiscriminatie in de klas |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat bijna tweederde van de docenten in 2014 getuige zijn geweest van moslimdiscriminatie?1
Wij hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport Moslimdiscriminatie in het voortgezet onderwijs,dat onderzoeksbureau Panteia heeft uitgevoerd in opdracht van de Anne Frank Stichting en FORUM. Uit het onderzoek blijkt dat 61% van de deelnemende docenten heeft aangegeven het afgelopen jaar getuige te zijn geweest van discriminatie van moslims in de klas. In het merendeel van de voorvallen ging het om grievende opmerkingen, schelden en bedreigingen. Docenten waren ook getuige van discriminatie van homoseksuelen (77%), antisemitisme (36%) en discriminatie van christenen (30%).
Wij nemen deze uitkomsten serieus. Ieder geval van discriminatie is er één teveel. Ieder kind moet zich veilig en gerespecteerd voelen op school, ongeacht afkomst, seksuele voorkeur of religie. De bevindingen van het onderzoek onderstrepen daarom eens te meer het belang van aanhoudende aandacht voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van burgerschapsvorming en sociale veiligheid. Docenten hebben daarbij een cruciale rol. Het komt er daarbij ook op aan dat docenten onderscheid weten te maken tussen «functioneel pubergedrag» en bewuste discriminatie of ander risicovol grensoverschrijdend gedrag.2 Het rapport laat gelukkig eveneens zien dat bijna alle leraren adequaat lijken in te grijpen bij voorvallen van moslimdiscriminatie (94%).
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie op scholen te bestrijden en tegen te gaan?
Scholen hebben de belangrijke taak om burgerschap te bevorderen, discriminatie binnen de school tegen te gaan en een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. De overheid ondersteunt hen hierbij, zoals eerder toegelicht in een brief over burgerschap.3 Wij zien een taak voor de overheid om de juiste randvoorwaarden te scheppen, materialen te ontsluiten en expertise beschikbaar te stellen. Zo heeft het Wetsvoorstel sociale veiligheid op school tot doel dat scholen zich inspannen voor een sociaal veilig schoolklimaat.4
SLO ontwikkelt in opdracht van het Ministerie van OCW handreikingen voor scholen om burgerschapsonderwijs te verzorgen en Centrum School en Veiligheid ondersteunt scholen om discriminatie tegen te gaan en sociale veiligheid te bevorderen. Scholen kunnen hier ook terecht voor informatie over de vele beschikbare methodes. Dit voorjaar informeren wij uw Kamer daarover nader in een voortgangsbrief over burgerschap in het onderwijs.
Vanuit de bredere aanpak van discriminatie zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2015 onder meer diverse lokale bijeenkomsten organiseren over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten extra kunnen doen om onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. De bijeenkomsten gaan over alle vormen van discriminatie; moslimhaat en antisemitisme zijn daarin aandachtspunten. We verwelkomen ook de inzet van de Anne Frank Stichting; deze zet zich actief in voor het bestrijden van discriminatie en racisme.
Het is niet aan ons om een oordeel te vellen over de positie die media innemen. Het kabinet staat pal voor journalistieke onafhankelijkheid en vrijheid van meningsuiting; dat geldt ook voor de media. De journalistieke sector neemt zelf verantwoordelijkheid voor kwaliteitsstandaarden en regulering, die onder andere belegd is bij de Raad voor de Journalistiek.
Wat vindt u van de conclusie dat docenten op het platteland vaker getuige zijn van discriminatie dan docenten in stedelijke gebieden? Hoe duidt u dit?
Van docenten in een zeer sterk stedelijk gebied heeft 45% aangegeven getuige te zijn geweest van discriminatie van moslims. Van docenten in een sterk stedelijk gebied is dat 61%, in matig stedelijk gebied 69%, in weinig stedelijk gebied 73% en in niet-stedelijk gebied 57%. In de resultaten van het onderzoek zien wij dat discriminatie niet plaatsgebonden is, en helaas overal kan voorkomen.
Deelt u de mening met ruim de helft van de docenten dat er meer voorlichting nodig is over specifieke thema’s zoals homoseksualiteit en de islam? Bent u bereid om aan deze wens gehoor te geven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek werd de docenten gevraagd naar de behoefte aan ondersteuning voor zichzelf en voor hun leerlingen. Een deel van de docenten gaf aan inderdaad deze behoefte te hebben. Volgens de resultaten van het onderzoek bestaat er met name vraag naar voorlichting en scholing over algemene, overkoepelende onderwerpen zoals vooroordelen, stereotypering en beeldvorming en het tegengaan van discriminatie. Daarnaast gaf een deel van de docenten aan behoefte te hebben aan voorlichting over specifiekere onderwerpen zoals de islam.
De pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen versterken momenteel de aandacht voor sociale veiligheid, om docenten betere vaardigheden mee te geven op dit terrein. «Bildung» van aanstaande leraren is daarbij ook van belang. Een groep lerarenopleidingen wisselt hierover kennis en ervaringen uit.
Ook voor leraren die nu voor de klas staan, is veel materiaal en deskundigheid beschikbaar op het gebied van discriminatie en racisme, veiligheidsbeleid, burgerschap en pedagogisch klimaat op scholen. In opdracht van het Ministerie van OCW biedt Centrum voor School en Veiligheid informatie en advies aan scholen op het gebied van schoolveiligheid. Op de website van School en Veiligheid zijn informatie, lesmaterialen en scholingsaanbod te vinden over discriminatie en racisme. Wij roepen scholen op om het bestaande ondersteuningsaanbod optimaal te benutten.
Om beter in beeld te krijgen waar docenten tegenaan lopen in de klas bij het bespreken van mogelijk gevoelige maatschappelijke onderwerpen, voert onderzoeksinstituut ITS, onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek uit naar de ervaringen van docenten en hun ondersteuningsbehoefte. De resultaten van dit onderzoek zullen voor de zomer bekend zijn.
Het innen van boetes door de Kansspelautoriteit |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Boete online gokbedrijf Come On», het achterliggende sanctiebesluit van de Kansspelautoriteit (KSA), en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?1 Kent u voorts het bericht: «Boete van 150.000 euro voor illegaal aanbieden online kansspel», het achterliggende sanctiebesluit en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?2
Ja.
Bestaat er tegen de oplegging van boetes door de KSA de mogelijkheid om bezwaar dan wel beroep aan te tekenen? Heeft één van de beboete ondernemingen dat gedaan? Zo ja, met welk gevolg?
Ja, op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen opgelegde boetes. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat in alle zaken waarin de kansspelautoriteit boetes heeft opgelegd één of meer betrokken aanbieders bezwaar aan hebben getekend. In één van die gevallen is de boete inmiddels onherroepelijk geworden. In alle andere zaken loopt nog een bezwaar- of beroepsprocedure.
Zijn de door de KSA opgelegde boetes al geïnd? Zo nee, waarom niet en op welke wijze zal de KSA de boete alsnog innen?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zowel de gezamenlijke boete aan Onisac Limited en Mansion Online Casino Limited als de boete aan Come On Europe Limited (nu Co-Gaming Limited) inmiddels betaald zijn. In totaal zijn op dit moment drie van de vijf opgelegde boetes voldaan. Het totale bedrag van de geïnde boetes is € 530.000.
Welke middelen heeft de KSA ter beschikking om betaling af te dwingen van ondernemingen die een onherroepelijk vastgestelde boete opgelegd hebben gekregen?
Wanneer een onderneming een boete niet uit eigen beweging betaalt, kan de kansspelautoriteit deze invorderen bij dwangbevel. Een dwangbevel levert een executoriale titel op. Daarmee kan verlof worden gekregen om in het desbetreffende land de titel ten uitvoer te leggen, via de aldaar geldende exequaturprocedure bij de rechter. In hoeverre dat daadwerkelijk mogelijk is verschilt per land en zal de praktijk uit moeten wijzen.
In hoeveel gevallen is een eerder door de KSA opgelegde boete aan een buitenlandse aanbieder van online kansspelen op de Nederlandse markt daadwerkelijk door de KSA geïnd? Wat is het totale bedrag van die geïnde boetes?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt het voor de kans dat een boete daadwerkelijk geïnd wordt uit of de overtreder in een EU-lidstaat is gevestigd? Zo ja, op welke wijze?
Nee, dat maakt niet uit. De exequaturprocedure verschilt per land. Dat is niet op Europees niveau geregeld of geharmoniseerd.
Mag worden aangenomen dat de twee beboete ondernemingen op grond van de uitvoering van de motie-Bouwmeester c.s.niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor online kansspelen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag en in de antwoorden op eerdere Kamervragen heb aangegeven zullen aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester een boete opgelegd hebben gekregen, bij opening van de markt niet in aanmerking komen voor een vergunning.