Kamervraag 2015Z12293

De kritiek op de Verklaring Omtrent Gedrag

Ingediend 24 juni 2015
Beantwoord 9 juli 2015 (na 15 dagen)
Indiener Nine Kooiman (SP)
Beantwoord door Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen recht strafrecht
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z12293.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-2850.html
  • Vraag 1
    Wat is uw reactie op het bericht dat het huidige gebruik van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te streng is?1

    Ik kan mij niet vinden in de berichtgeving dat het gebruik van de VOG te streng zou zijn. Zoals ik ook in het Algemeen Overleg van 9 april 2014 heb toegelicht, is van rigiditeit bij een VOG-aanvraag geen sprake. De aanvraag voor een VOG wordt zeer zorgvuldig beoordeeld. Aan de hand van een vastgesteld beoordelingskader weegt Justis, die voor mijn ministerie de screening uitvoert, per geval het belang van de aanvrager af tegen het belang dat de samenleving heeft bij bescherming tegen de risico’s die zijn verbonden aan die specifieke functie. In geval van weigering van de VOG is de ernst van de gepleegde strafbare feiten zodanig dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de beoogde baan. Hieraan wil ik geen afbreuk doen. Zo ga ik op goede wijze om met de conflicterende belangen van de aanvrager en de samenleving.

  • Vraag 2
    Kan over de afgelopen jaren een overzicht worden gegeven van het aantal goedgekeurde aanvragen van een VOG en het aantal afwijzingen? Kan daarbij tevens worden aangeven hoe vaak daar bezwaar tegen is aangetekend en of dat bezwaar succesvol was of niet?

    De afgelopen jaren is het percentage geweigerde VOG-aanvragen gedaald van 0,81 procent in 2010 naar 0,35 procent in 2014. In absolute aantallen betreft dit respectievelijk 3979 en 2479 geweigerde aanvragen. Het aantal VOG-aanvragen is de laatste jaren gestegen. In 2010 werden bijna 500.000 VOG’s aangevraagd; in 2014 waren dat er ruim 700.000. Het overgrote deel van deze aanvragen (ruim 99 procent) werd aldus ingewilligd. Voor een compleet overzicht verwijs ik u naar bijgevoegde bijlage.2 Van de mogelijkheid tot het maken van bezwaar wordt beperkt gebruik gemaakt. In de jaren 2010 tot en met 2014 werd respectievelijk 839, 704, 746, 867 en 516 keer bezwaar aangetekend tegen een afwijzing van een VOG aanvraag. De geuite bezwaren zijn daarbij in respectievelijk 252, 144, 106, 251 en 131 keer gegrond verklaard. In 2014 komt dat neer op 25,3% gegronde bezwaren. Nieuwe informatie die tijdens de bezwaarfase naar voren gebracht mag worden (zoals aanvullende informatie van de aanvrager of een recente rechterlijke uitspraak in een openstaande zaak) kan aanleiding zijn het bezwaar gegrond te verklaren.

  • Vraag 3
    Klopt het dat de bezwaarprocedure een jaar duurt? Zo nee, hoe lang dan wel? Zo ja, wat is daar de reden van?

    De aanvraag van een VOG is een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij afwijzing van de VOG-aanvraag kan dientengevolge bezwaar worden gemaakt bij het verantwoordelijke bestuursorgaan, Justis. Voor het behandelen van het bezwaar is Justis gebonden aan de termijnen zoals in de Awb zijn voorgeschreven; hiervoor geldt een termijn van 6 weken, na het verstrijken van de bezwaartermijn van de aanvrager (tevens 6 weken). Dat komt neer op een totale periode van 12 weken waarbinnen op het bezwaar wordt beslist. Deze termijn kan indien noodzakelijk nog met 6 weken worden verlengd. De uiterlijke behandeltermijn van een bezwaarschrift bedraagt dus 18 weken.
    In 2014 is 80% van de bezwaarschriften binnen 12 weken afgehandeld en 98% binnen 18 weken.3 Hieruit blijkt dat de bezwaarschriften in het overgrote deel van de gevallen binnen de wettelijke termijn worden afgehandeld. In slechts enkele gevallen wordt deze termijn helaas niet gehaald, dit kan te maken hebben met de complexiteit of gevoeligheid van een aanvraag, een ingewikkeld informatieverzoek, of omdat de aanvraag aan mij persoonlijk wordt voorgelegd.

  • Vraag 4
    Is er een manier om de bezwaarprocedure dusdanig te versnellen dat ook de zorgvuldigheid gewaarborgd blijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en bent u bereid daar uitvoering aan te geven?

    Zie allereerst de beantwoording van vraag 3. Zoals daaruit blijkt, wordt het overgrote deel van de gevallen binnen de wettelijke termijnen afgehandeld. Hierbij is nog van belang dat de snelheid van een procedure ook afhangt van de vraag hoe snel de betrokkene een bezwaarschrift indient en of aanvullende gegevens moeten worden opgevraagd om tot een rechtmatige beslissing te komen. Daarnaast wordt een aanvrager tijdens de bezwaarprocedure, conform de Awb, altijd uitgenodigd voor een hoorzitting. Dit is een belangrijk en waardevol onderdeel van de bezwaarprocedure, juist in verband met de noodzakelijke zorgvuldigheid. Dit neemt echter, in verband met het plannen en uitnodigen, wel enige tijd in beslag. Het geheel overziend, zie ik geen noodzaak de bezwaarprocedure aan te passen.

  • Vraag 5
    Kunt u de kosten op een rij zetten van de aanvraag van een VOG en het bezwaar tegen een afwijzing? Kunnen deze kosten bovendien worden onderbouwd?

    De VOG kost € 24,55. Deze kosten zijn opgebouwd uit een personele component (circa 50%) een materiële component (huisvesting, circa 20%) en een ICT-component (circa 30%). Tevens zijn in deze kosten, de kosten voor de behandeling van bezwaar en beroep opgenomen. Deze bedragen circa € 3.000 per procedure.

  • Vraag 6
    Bent u bereid de terugkijktermijn voor volwassenen terug te brengen van vier naar twee jaar, net als voor jongeren met een strafblad is geregeld?2 Zo nee, waarom niet? Bent u dan in ieder geval bereid de terugkijktermijn voor kleinere delicten te verkorten? Zo nee, waarom niet?

    Met een terugkijktermijn van vier jaar is naar mijn mening een goede balans gevonden tussen enerzijds het beperken van de risico’s voor de samenleving en anderzijds de belangen van de aanvrager. De terugkijktermijn speelt een belangrijke rol bij de weging van het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s die zijn verbonden aan een specifieke functie. Indien iemand gedurende vier jaar geen (voor de beoogde functie) relevante feiten heeft gepleegd wordt de kans dat iemand opnieuw strafbare feiten pleegt gering geacht en daarmee het risico voor de samenleving aanvaardbaar. Door de termijn terug te brengen naar twee jaar, kan met minder zekerheid worden gesteld dat iemand opnieuw de fout ingaat. Het risico voor de samenleving wordt dan groter, hetgeen ik onaanvaardbaar acht. Kleinere delicten die licht zijn afgedaan met een lage geldboete of een lage werkstraf worden reeds minder zwaar meegewogen in de beoordeling. In de beleidsregels heeft dit gestalte gekregen door de afdoening van een strafzaak mee te wegen. Als een betrokkene een klein delict heeft gepleegd zal dat niet snel leiden tot weigering van een VOG. Desalniettemin ben ik van mening dat ook bij het plegen van kleinere delicten er een risico voor de samenleving bestaat. Indien een betrokkene een waslijst aan voor de functie relevante kleinere delicten heeft gepleegd, ligt het niet voor de hand om dan alsnog een VOG te verlenen. Het mag dan van een betrokkene worden verlangd dat hij over een langere periode laat zien niet met politie en justitie in aanraking te komen, om zo risico’s te beperken. Gelet hierop is het niet nodig om ook voor kleinere delicten een kortere terugkijktermijn te hanteren.
    In het beoordelingskader voor VOG-afgifte speelt ook de leeftijd van de aanvrager een rol. De terugkijktermijn voor jongeren tot 23 jaar bedraagt, anders dan de gebruikelijke vier jaar, twee jaar. Hiermee wordt invulling gegeven aan de gedachte dat zij bij het opstarten van hun professionele loopbaan, niet te lang last zouden moeten hebben van strafbare feiten die zij op jongere leeftijd hebben begaan. Deze grens van 23 jaar is met opzet gekozen om, in aansluiting op het adolescentenstrafrecht, rekening te houden met de ontwikkelingsfase van jongvolwassenen.

  • Vraag 7
    Wat is uw reactie op de stelling dat een onterecht geweigerde VOG een negatieve invloed kan hebben op de resocialisatie van delinquenten?

    De beslissing in het kader van de VOG-aanvraag is gestoeld op een zorgvuldige afweging tussen het belang van de maatschappij en het belang van de aanvrager. Hoewel de behandeling van een VOG-aanvraag mensenwerk is en daarom fouten nooit zijn uitgesloten, is de procedure zodanig ingericht dat onterechte weigeringen kunnen worden voorkomen. Immers, staat er tegen een afwijzing van een VOG-aanvraag ingevolge de Awb respectievelijk bezwaar en beroep open. De mogelijkheid tot resocialisatie is een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die plaatsvindt ten behoeve van de VOG-aanvraag. De daarin vereiste relatie tussen het eerder gepleegde delict en de beoogde functie, maakt dat resocialisatie in bepaalde sectoren niet en in andere sectoren wel aanvaardbaar is.

  • Vraag 8
    Klopt het dat het voorkomt dat een VOG wordt geweigerd ondanks dat een verband ontbreekt tussen het strafbare feit en het werk waarvoor een VOG wordt aangevraagd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?

    Nee, dat klopt niet. Bij een VOG-aanvraag controleert Justis primair op aanwezigheid van justitiële documentatie in de terugkijkperiode (bij circa 85 procent van de aanvragers is die niet aanwezig en wordt de VOG afgegeven). Indien justitiële documentatie aanwezig is, beoordeelt Justis of de die belemmerend is voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Met andere woorden, de relatie tussen het feit en de beoogde functie. Wordt geconcludeerd dat de strafbare feiten belemmerend zijn, dan wordt bekeken of de omstandigheden van het geval ertoe nopen toch een VOG af te geven. Hierbij wordt gekeken naar het belang van de aanvrager en het belang van de maatschappij. De aanvrager wordt hierbij in de gelegenheid gesteld om relevante informatie naar voren te brengen.

  • Vraag 9
    Kunt u, voor zover mogelijk, ingaan op de voorbeelden genoemd door Radio1?3

    Ik vind het niet passend om in het openbaar in te gaan op individuele zaken, dus ook niet op de voorbeelden zoals die naar voren zijn gekomen in het programma van Radio1. In algemene zin kan ik over het beleid met betrekking tot de VOG-aanvraag aangeven dat zedendelicten daarbinnen een bijzondere plek innemen. Zo geldt de terugkijktermijn van 4 jaar (en 2 jaar voor jongeren tot 23 jaar) in het geval van zedendelicten niet. Indien de aanvrager van een VOG voor een zedendelict is veroordeeld, zal dit altijd bij de afweging worden meegenomen. Hierbij is het wel relevant dat er een relatie moet zijn tussen het feit (ic het zedendelict) en de beoogde uit te voeren functie. Slechts in het geval dat weigering van de VOG evident disproportioneel is, wordt overgegaan tot afgifte. Deze aanscherping van het zedenbeleid is onder toenmalig Minister Hirsch Ballin in 2007 tot stand gekomen. Een Kamermeerderheid heeft zich achter dit beleid geschaard en zich op het standpunt gesteld dat zedenmisdrijven scherp moeten worden gecontroleerd.

  • Vraag 10
    Wat is de precieze rol en werkwijze van de Dienst Justis bij het afgeven van de VOG? Kan daarbij worden toegelicht op welke manier maatwerk wordt toegepast en hoe een belangenafweging tot stand komt?

    Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik allereerst naar de beantwoording van vraag 8. Daarnaast is al deze informatie terug te vinden op de website van Justis: www.justis.nl

  • Vraag 11
    Met welke aspecten houdt de Dienst Justis rekening bij de toewijzing van een VOG? Betreft dat ook de relatie tussen de aard van het strafbare feit en de inhoud van het (vrijwilligers)werk waarvoor een VOG wordt gevraagd?

    Ik verwijs hier naar de beantwoording van vraag 8. Daarnaast is al deze informatie ook terug te vinden op de website van Justis: www.justis.nl

  • Vraag 12
    Klopt het dat de Dienst Justis een adviesrapportage kan opvragen bij de reclassering? Hoe vaak gebeurt dit jaarlijks? Wat zijn redenen te besluiten om wel of geen adviesrapportage op te vragen bij de reclassering? Bent u bereid het advies van de reclassering vaker te laten meewegen bij het toekennen van een VOG of hen een meer prominente rol te geven? Zo nee, waarom niet?

    Op korte termijn zal ik uw Kamer inlichten over de wijze waarop ik de toezegging van mijn ambtsvoorganger, inzake het betrekken van reclasseringsinformatie bij de VOG-screening, gestand doe. In lijn daarmee reageer ik op bovenstaande vragen. De aanvrager van een VOG is zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van de relevante informatie. Staat de aanvrager echter onder toezicht van de reclassering, dan zal die op verzoek de aanvrager daarbij ondersteunen, indien dat in positieve zin kan bijdragen aan een eventuele afgifte van een VOG. Ik heb met de Reclassering gesproken en zij kunnen Justis waardevolle informatie aanleveren ten aanzien van deze cliënten. Met de Reclassering is besproken welke informatie relevant is voor de aanvraag van een VOG en op welke wijze deze informatie na verzoek van de betrokkene aan Justis kan worden geleverd. Om te zorgen voor nog meer maatwerk kan de reclasseringswerker een onderbouwde inschatting geven van de recidivekans van de cliënt, onder andere door een inschatting van de aanwezigheid van criminogene factoren. Met name zal moeten blijken dat de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, wezenlijk verschillen van de actuele omstandigheden. Zodoende kan blijken dat de recidivekans zodanig (laag) is dat het risico voor de samenleving aanvaardbaar is. Justis zal de informatie van de reclassering betrekken bij de tweede stap van het beoordelingsproces, waarbij de belangen van de aanvrager worden afgewogen tegen de belangen van de samenleving, en kan op die manier meer maatwerk leveren. Hiermee is aldus niet gezegd dat de informatie van de Reclassering tot afgifte van de VOG leidt; dat blijft uiteraard afhankelijk van elke individuele zaak. Ik blijf de komende tijd met de Reclassering in gesprek om zorg te dragen voor verdere borging van onze samenwerking.
    In de visie die ik voornemens ben dit najaar naar uw Kamer te sturen (zie vraag 16), zullen de bronnen die relevant zijn voor het door Justis nog gerichter kunnen maken van de belangenafweging bij de VOG-screening, nader aan de orde komen.

  • Vraag 13
    Aan welke instanties kan de Dienst Justis advies vragen? Hoe vaak gebeurt dit jaarlijks? Wat kunnen redenen zijn om wel of geen advies aan een derde te vragen?

    Ik verwijs allereerst graag naar de beantwoording van vraag 12. Zoals daar aan de orde komt, is de aanvrager zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van de relevante informatie. Indien het voornemen tot het afwijzen van de VOG-aanvraag bestaat, wordt de aanvrager daarover geïnformeerd. Vervolgens wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld alle relevante informatie over zijn persoonlijke situatie naar voren te brengen. Deze informatie wordt betrokken bij de belangenafweging die leidt tot het besluit over al dan niet afgifte van de VOG.

  • Vraag 14
    Hoe worden adviezen van derden, maar in ieder geval van de reclassering, meegewogen bij het besluit om wel of geen VOG af te geven?

    Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vragen 12 en 13.

  • Vraag 15
    Bent u bereid onderzoek te doen naar het effect en daarmee de preventieve werking van de VOG? Zijn er bijvoorbeeld minder incidenten na een VOG-verplichting in specifieke kwetsbare sectoren?

    Ik verwijs hier naar de beantwoording van vraag 16.

  • Vraag 16
    Waarom is er nog steeds geen visie aan de Tweede Kamer gezonden over onder andere het strenger screenen, zoals toegezegd in het Algemeen overleg over de VOG op 9 april 2014? Wanneer kan de Kamer deze visie alsnog verwachten?

    Het opstellen van de visie neemt langer in beslag dan van tevoren was ingeschat. Daarnaast was ik (evenals mijn ambtsvoorganger) genoodzaakt door prioriteitstelling de beschikbare tijd aan andere onderwerpen te besteden. Inmiddels is met de verschillende betrokken stakeholders, waaronder verschillende vakdepartementen overleg gevoerd over de visie. Het nut en de noodzaak van screening (bijvoorbeeld door middel van de VOG) en eventuele verdere stappen zullen in de visie aan bod komen. Ik ben voornemens deze visie dit najaar naar uw Kamer te sturen.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2015Z12293
Volledige titel: De kritiek op de Verklaring Omtrent Gedrag
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20142015-2850
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Kooiman over de kritiek op de Verklaring Omtrent het Gedrag