Het artikel ‘Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld’ |
|
Martin Oostenbrink (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Foort van Oosten (VVD), Becking |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld»?1 Herkent u in de recente gebeurtenissen in Beverwijk en Heemskerk een bredere maatschappelijke dreiging, waarbij jongerengeweld, sociale media en digitale intimidatie elkaar versterken?
Dit bericht is mij bekend. Rivaliserende jeugdgroepen in Nederland zijn een fenomeen dat al langer bestaat. De rivaliteit wordt versterkt door uitingen op sociale media over en weer, die om de zoveel tijd leiden tot daadwerkelijk gewelddadige incidenten. Dergelijke incidenten, waarbij er sprake is van daadwerkelijk geweld met een online component, noemen we hybride straatgeweld. Sinds het begin van deze eeuw zijn er verschillende momenten geweest waarop spanningen tussen jeugdgroepen, vaak met een etnische, territoriale of subculturele achtergrond, vanwege geweldsincidenten het nieuws haalden. Vanaf ongeveer 2018 laten cijfers en meldingen bij politie en gemeenten een (lichte) toename te zien van conflicten tussen jeugdgroepen in stedelijke gebieden.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen hun deuren moeten sluiten vanwege dreiging en onveiligheidsgevoelens onder jongeren? Acht u dit een incident of een symptoom van een structureel probleem?
Het is dieptriest dat scholen hiertoe hebben moeten besluiten. Door de lokale autoriteiten is aangegeven dat de reden van de sluiting lag in de gevoelens van angst en onrust onder leerlingen en ouders/verzorgers.
De kern van dit probleem lag niet bij de scholen. Het is dan ook niet aan de orde om te spreken van een structureel probleem. Wel onderstrepen geweldsincidenten als deze hoe belangrijk preventief handelen is bij signalen van grensoverschrijdend gedrag onder jeugdigen.
Welke rol speelt de georganiseerde jongerencriminaliteit in deze incidenten? Wordt dit actief gemonitord en aangepakt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en Veiligheidshuizen?
De (politie)onderzoeken zijn nog in volle gang, waardoor het te vroeg is om een duidelijke conclusie te kunnen trekken over de eventuele rol van georganiseerde criminaliteit bij deze incidenten.
In geval van lokale veiligheidsincidenten, zoals in Beverwijk en Heemskerk, is het aan de veiligheidsdriehoek om op basis van de beschikbare feiten passend op te treden. Specifiek voor problematiek rond jeugdgroepen kan gekozen worden voor een zogenaamde groepsaanpak, waarbij ook opgeschaald kan worden naar een persoonsgerichte aanpak in het Zorg- en Veiligheidshuis (ZVH). Wanneer, in navolging van deze incidenten, jongeren worden aangemeld, dan zal de persoon, het systeem en de omgeving worden meegenomen in een (persoonsgerichte) aanpak.
Hoe beoordeelt u het gebruik van AI en deepfakes bij het verspreiden van dreigende beelden van geweld en explosies op scholen? Wordt dit gezien als een vorm van digitale ondermijning?
Het is kwalijk dat AI en deepfakes worden gebruikt voor het maken van dreigende beelden. Het is goed voorstelbaar dat het verspreiden van beelden van explosies op scholen een grote impact heeft op het veiligheidsgevoel van leerlingen, ouders, het personeel van de school en de omgeving. Het gebruik van AI of deepfakes is niet automatisch een vorm van digitale ondermijning, hiervoor moet AI als middel worden gebruikt door criminelen om de samenleving te ontwrichten om criminele handelingen uit te voeren. Om met zekerheid te kunnen stellen of er in deze situatie gebruik wordt gemaakt van AI om te ondermijnen zou er eerst meer duidelijkheid moeten zijn over het incident.
Welke rol spelen sociale media zoals TikTok en Snapchat in het aanwakkeren of verspreiden van geweld tussen jongeren en welke mogelijkheden ziet u om hier snel en effectief op in te grijpen?
Jongeren zijn veelvuldig online en actief op verschillende sociale media platformen, waaronder TikTok en Snapchat. Deze platformen worden helaas ook gebruikt voor negatieve doeleinden, waarbij online uitingen kunnen leiden tot (verdere) escalatie naar daadwerkelijke fysieke confrontaties. In eerste instantie zijn de online platformen aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De Digital Service Act (DSA) legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platformen om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. Met de platformen ben ik in dialoog over de uitdagingen die daarmee samenhangen.
In het voorjaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat ik door het Verwey-Jonker Instituut laat doen naar de aanpak van online geweld, als onderdeel van de aanpak van geweld in het publieke- en semipublieke domein.2 In dit onderzoek is er ook aandacht voor de invloed van online uitingen op het ontstaan en de escalatie van daadwerkelijk geweld. Later dit jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsvoornemens die ik hieraan verbind.
Vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) wordt via de Versterkte Aanpak Online ook gewerkt aan een gecoördineerde aanpak van onlineterrorisme en extremisme. Over de voortgang van deze aanpak heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd, met daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van online radicalisering onder jongeren.3 Daartoe wordt onder meer in samenwerking met gemeenten ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van jongeren.
Hoe wordt de samenwerking tussen politie, OM en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid versterkt om sneller te reageren op digitale dreiging die leidt tot paniek en schoolsluiting?
In beginsel is de veiligheid van personen, objecten en diensten decentraal georganiseerd. Op basis van dreiging en risico kunnen er maatregelen worden getroffen door het lokaal bevoegd gezag. Bijvoorbeeld via samenwerking binnen de driehoek. Daarnaast hebben de lokaal adviseurs van de NCTV doorlopend contact met politie, gemeenten en het Openbaar Ministerie over het lokale dreigingsbeeld op grond van terrorisme en extremisme.
Wordt overwogen om geweldsverheerlijking via sociale media strafbaar te stellen als digitale opruiing?
Er kan op dit moment al strafrechtelijk worden opgetreden. Bijvoorbeeld wanneer de online uitingen kunnen worden gekwalificeerd als opruiing (zoals het oproepen tot geweld), voorbereiding van openlijke geweldpleging, smaad, laster of uitlokking tot een strafbaar feit.
Hoe wordt de aanpak van jongerengeweld afgestemd op de bredere strategie tegen High Impact Crimes en ondermijning?
Geweldsdelicten behoren tot de High Impact Crimes. In de strategische aanpak van High Impact Crimes gaat het in de kern om het treffen van dadergerichte, slachtoffergerichte en situationele preventieve maatregelen, waar nodig in combinatie met een repressief optreden. Randvoorwaarden in deze strategie zijn onder meer het opstellen van een beleidsanalyse naar de aard, omvang, oorzaken en risicofactoren, het inzetten van wetenschappelijk onderbouwde effectieve maatregelen en de (door)ontwikkeling van innovatieve en veelbelovende maatregelen, inclusief de evaluatie van deze inzet, alsmede de samenwerking tussen publieke en private partijen bij de uitvoering van de preventieve maatregelen. Ook communicatie, waar nodig wetgeving en de borging van de maatregelen vormen belangrijke elementen in de HIC-aanpak. In het geval van geweld gepleegd door jongeren krijgt deze strategie onder meer gestalte door de inzet van effectieve of veelbelovende interventies zoals Alleen jij bepaalt wie je bent, de Integrale Persoonsgerichte Toeleiding naar Arbeid, de Re-integratieofficier en het – ook voor de aanpak van ondermijning relevante – traject Veilig In en Om School (VIOS).4 In bredere zin worden verder algemene preventieve maatregelen getroffen, zoals tegen geweld op school, in het uitgaansleven, openbaar vervoer, de sport en online, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar informeerde.5 Ten slotte is het in dit kader relevant te wijzen op het voornemen van dit kabinet om te komen tot een verhoging van de strafmaxima voor openlijke geweldpleging met een derde. Dit wetsvoorstel is inmiddels in voorbereiding. Ook daarvan gaat een belangrijk signaal naar de samenleving dat geweld onacceptabel is.
Hoe beoordeelt u het instellen van een noodbevel, inclusief samenscholingsverbod en preventief fouilleren, in deze context?
De burgemeester is op grond van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. Afhankelijk van de omstandigheden kan hij verschillende bevelen geven waaronder het instellen van een samenscholingsverbod en de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. Of en wanneer hij dat doet, is ter beoordeling aan de burgemeester. Desgevraagd is hij hierover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Specifiek voor het preventief fouilleren geldt dat hiervoor toestemming van de officier van justitie nodig is.
Welke structurele maatregelen worden genomen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van escalatie, bijvoorbeeld via extra inzet van wijkagenten, digitale recherche en jongerenwerk?
Elke gemeente is verantwoordelijk voor de eigen preventieve aanpak van (jeugd)criminaliteit en maakt op basis van de lokale problematiek eigen afwegingen, zoals over de inzet van professionals die zich richten op jongeren en jongvolwassenen. Zo kan (online) jongerenwerk, door het laagdrempelige contact met jongeren, een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van spanningen en daarmee mogelijk escalatie voorkomen. Ook kunnen straatcoaches en/of jeugdboa’s door gemeenten worden ingezet om vroegtijdig te signaleren en in te grijpen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid stimuleert, onder andere door het delen van best practices, de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Dit gebeurt onder meer via het programma Preventie met Gezag (PmG). Dit is een lerende aanpak. Binnen PmG zijn er lerende netwerken ingericht met de gemeenten, justitiepartners en wetenschappers. School en veiligheid is één van de onderwerpen waar vanaf de start van deze netwerken aandacht voor is en waar kennis en ervaringen worden gedeeld. Hier worden onder andere ervaringen uitgewisseld over de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken zoals VIOS. In dit soort aanpakken werken scholen onder andere samen met jongerenwerk, agenten in de wijk, straatcoaches en wijkteams aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilige omgeving, het voorkomen van escalatie en het bieden van perspectief aan jongeren. Een ander voorbeeld dat binnen het lerende netwerk wordt opgepakt betreft de ervaringen met het online jongerenwerk. De geleerde lessen vanuit zowel de aanpak als de lerende netwerken van PmG worden gedeeld met de rest van Nederland via onder andere de digitale vindplaats. Gemeenten die geen onderdeel zijn van PmG kunnen deze lessen overnemen, en toepassen in de lokale context. Naar aanleiding van de onregelmatigheden met jongeren in Beverwijk en Heemskerk is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact met de regio IJmond, waar deze gemeenten toe behoren, deze gemeenten zijn gewezen op de mogelijkheid om in contact te treden met gemeenten die te maken hebben met vergelijkbare problematiek om onderling ervaringen uit te wisselen.
De inzet van agenten wordt lokaal bepaald door het bevoegde gezag (burgemeester en officier van justitie) en besproken in de lokale driehoek. Signalen over (dreigende) onrusten tussen jongeren worden daar met elkaar gedeeld. Als het gezag extra inzet nodig acht om escalatie te voorkomen, dan zal het die keuze in overleg met de politie maken. Naar verwachting zal de driehoek ook rekening houden met de rol die andere professionals, zoals jongerenwerkers, kunnen spelen, zodat preventie wordt ingezet waar mogelijk en repressie waar noodzakelijk. De eventuele extra politie-inzet moet gevonden worden binnen de beschikbare capaciteit van de betreffende eenheid. Gezien de druk op de politiecapaciteit vraagt dit om scherpe keuzes door de lokale driehoek.
Welke impact heeft deze situatie op de scholieren, het onderwijs en de continuïteit van het leerproces? Welke ondersteuning wordt de komende periode aan deze school geboden?
Het gevoel van dreiging onder leerlingen, ouders en medewerkers was groot. Op alle betrokken scholen is er na afloop van de gebeurtenissen een bijeenkomst geweest met personeel om de gebeurtenissen een plek te geven en te bespreken hoe de docententeams dit met de leerlingen konden bespreken. Daarnaast is er op ouderavonden die al gepland stonden, uitvoerig gesproken hierover en op twee scholen zijn er nog extra ouderavonden georganiseerd met specifieke informatie over de online wereld, waarbij experts langskomen om erover te vertellen en vragen te beantwoorden. Ouders hebben positief gereageerd op hoe de school de situatie afgehandeld heeft: de zorgvuldigheid, de ouderavonden en de extra aandacht die gegeven werd aan kinderen die het moeilijker hebben. Daarnaast zijn de scholen door het Ministerie van OCW gewezen op het aanbod van Stichting School & Veiligheid. Scholen kunnen hier altijd terecht voor advies over en ondersteuning bij het creëren van een veilig schoolklimaat.
Welke rol ziet u voor scholen in het vroegtijdig signaleren van spanningen en het bieden van preventieve ondersteuning?
Scholen zijn op dit moment al verplicht om veiligheidsbeleid te voeren. Dat betekent concreet dat zij antipestbeleid maken, een antipestcoördinator hebben en zicht hebben op de veiligheidsbeleving van leerlingen.
Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht. Zo zorgen we ervoor dat er meer leerlingen worden bevraagd op hun veiligheidsbeleving, moeten scholen verplicht een interne en externe vertrouwenspersoon aanstellen en moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks evalueren. Ook komt er een incidentenregistratie en een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten bij de Inspectie van het Onderwijs. De beoogde inwerkingtreding is 1 augustus 2026. Met deze wet beoogt de regering dat scholen eventuele spanningen sneller in beeld krijgen, en dus ook sneller ondersteuning kunnen bieden. Scholen kunnen hiervoor terecht bij Stichting School & Veiligheid.
Bent u bereid om scholen in risicogebieden structureel te ondersteunen met preventiemedewerkers, schoolmaatschappelijk werk en samenwerking met jongerenhubs?
De overheid ondersteunt scholen en gemeenten op dit moment bij het werken aan een veilig schoolklimaat. Gemeenten die deelnemen aan het programma Preventie met Gezag worden structureel ondersteund vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Veel van de deelnemende gemeenten werken samen met onder andere scholen, politie en jongerenwerk om te zorgen voor veilige scholen. Verder heeft het kabinet met het programma Brugfunctionaris meerjarig geld beschikbaar gesteld waarmee scholen een brugfunctionaris kunnen aanstellen. Ook stelt het kabinet met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs een interne en externe vertrouwenspersoon verplicht. Tot slot ondersteunt Stichting School & Veiligheid scholen bij het werken aan een veilig schoolklimaat.
Hoe wordt de rol van leraren versterkt in het signaleren van spanningen en het begeleiden van leerlingen die betrokken zijn bij of slachtoffer zijn van online geweld?
Alhoewel leraren niet alle maatschappelijke problemen in hun eentje kunnen én hoeven oplossen, hebben leraren wel een belangrijke rol in het signaleren van afwijkend gedrag. Stichting School & Veiligheid biedt hiervoor ondersteuning, bijvoorbeeld middels het «niet-pluisinstrument». Daarnaast heeft ook de vertrouwenspersoon een belangrijke rol in het ondersteunen van leerlingen die slachtoffer zijn geworden van online geweld. Daarnaast adviseert het kabinet scholen om altijd aangifte te doen als er strafbare feiten zijn gepleegd. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Zoals benoemd onder vraag 10 stimuleert het Ministerie van Justitie en Veiligheid de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Het creëren van een sterk netwerk rondom de school kan ook positief bijdragen aan het versterken van de positie van zowel leraren als het onderwijs ondersteund personeel in het tijdig signaleren en de opvolging van dergelijke signalen en incidenten.
Hoe wordt de veiligheid van onderwijspersoneel geborgd in situaties van dreiging en geweld? Wordt dit meegenomen in het lerarenbeleid?
Onderwijspersoneel moet altijd veilig kunnen werken. Immers, geen goed onderwijs zonder onderwijspersoneel dat daartoe in staat wordt gesteld. Werkgevers hebben vanuit de arbo-regelgeving al de plicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht voor de veiligheid op scholen. Dat is ook van toepassing op onderwijspersoneel. Daarnaast adviseert het kabinet om bij strafbare situaties altijd aangifte te doen. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Het bericht 'Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat woensdagavond 8 oktober toch meerdere activisten van Extinction Rebellion het spoor bij Amsterdam centraal zijn opgelopen waarna al het treinverkeer werd stilgelegd?
Ik vind het onacceptabel dat demonstranten het spoor betreden. De veiligheid van eenieder – reizigers, medewerkers en demonstranten zelf – wordt ermee in gevaar gebracht en het zorgt voor ernstige verstoringen van het treinverkeer. Het betreden van het spoor is ook strafbaar. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht, maar men moet zich daarbij wel aan de wet houden.
Wat is ondernomen na de aankondiging van Pro-Palestijnse demonstranten van Extinction Rebellion (XR) om delen van het spoor te bezetten bij «een cruciaal station» als het kabinet niet voor woensdagmiddag een volledig economisch embargo tegen Israël zou instellen?
Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) zijn intensieve contacten geweest met de landelijke eenheid van de politie, met het lokaal gezag, ProRail en NS. Inschatting van de aard van de demonstratie en de inzet van mensen en middelen is in dat contact besproken. Daarbij is de burgemeester verantwoordelijk voor het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. In de lokale driehoek van Amsterdam, waar de demonstratie uiteindelijk plaatsvond, is in het kader van de aangekondigde actie een aantal maal overleg gevoerd. Dat de locatie niet bekend was, maakt de voorbereiding op een demonstratie moeilijk.
Hoe is het mogelijk geweest dat ondanks de ruime aanwezigheid van politie op Amsterdam Centraal en de vele uren eerdere aankondiging niet is voorkomen dat activisten op het spoor terechtkwamen?
Hoewel de actie vooraf was aangekondigd en er veel politie aanwezig was, blijft het gedrag van demonstranten deels onvoorspelbaar. Het volledig voorkomen dat demonstranten het spoor betreden blijkt in de praktijk uiterst complex. De eerdergenoemde partijen hadden zich voorbereid op meerdere scenario’s waarbij NS en ProRail ook waren aangesloten bij de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (hierna: SGBO). Dankzij deze voorbereiding kon op 8 oktober op Amsterdam Centraal snel en effectief worden ingegrepen, waardoor de demonstranten snel van het spoor konden worden verwijderd. De hinder voor reizigers bleef daardoor beperkt en het treinverkeer kon snel worden hervat.
Kan feitelijk worden aangegeven welke overleggen hebben plaatsgevonden na de aankondiging tussen het kabinet, het lokale gezag en de activisten, wat daarin is besproken en hoe NS en ProRail daarbij zijn betrokken?
Er is vrijwel dagelijks contact geweest tussen de Staatssecretaris van IenW, het lokaal gezag, NS en ProRail. Lokaal in Amsterdam is de driehoek meermaals bij elkaar gekomen en waren NS en ProRail aangesloten bij de SGBO. Deze overleggen richtten zich op het waarborgen van de veiligheid, maar ook op het laten continueren van de operatie met in achtneming van het demonstratierecht. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burgemeester en het Openbaar Ministerie om – binnen hun respectievelijke bevoegdheden op grond van de Wet openbare manifestaties en het strafrecht – waar nodig in te grijpen. Hoe in een concrete situatie een afweging gemaakt wordt, is aan het lokaal gezag.
Welke mogelijkheden zijn er om preventief activisten aan te houden als zij tevoren kenbaar maken strafbare feiten te willen plegen en is dat in deze situatie overwogen?
Een aanhouding kan enkel worden verricht in het geval er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Het enkel kenbaar maken een strafbaar feit te willen plegen, volstaat hiertoe niet, omdat een intentie of gedachte op zichzelf geen (verdenking van een) strafbaar feit oplevert. Overigens kan er wel in de voorfase van een strafbaar feit worden gehandeld, bijvoorbeeld als er sprake is van een verdenking van strafbare voorbereidingshandelingen.
Wat gaat u ondernemen om in de toekomst het ontregelen door activisten van cruciale transportaders zoals spoorstations te voorkomen?
Zoals nu al het geval is, blijft het Ministerie van IenW nauw in overleg met NS en ProRail over de diverse preventieve maatregelen die er zijn en die NS en ProRail nu ook al toepassen. Denk hierbij aan operationele en communicatieve maatregelen, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van dit soort situaties in de toekomst.
Zoals ook gedeeld in de Kamerbrief van 5 november jl.2 is een handelingskader (en escalatieladder) opgesteld door ProRail en NS in samenwerking met JenV, BZK en IenW dat ziet op de verbetering van handhaving bij stationsdemonstraties. Het handelingskader kan gezien worden als richtlijn, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend in het faciliteren van een demonstratie en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. NS/ProRail en gemeenten voeren op basis van dit stuk gesprekken over preventieve maatregelen.
Hoe voert u de aangenomen motie Michon-Derksen (34 324, nr. 25) uit om wetgeving voor te bereiden met een aparte strafbaarstelling op het blokkeren van vitale infrastructuur?
Via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum is in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek uitgezet naar in hoeverre het wettelijk kader en het handelingsperspectief toereikend zijn voor het lokaal bevoegd gezag om de balans te vinden tussen het demonstratierecht en een eventuele begrenzing daarvan. Als het onderzoek aanleiding geeft tot aanpassing van de wet- en regelgeving, zullen hiervoor de benodigde stappen worden gezet. Daar zal ook deze motie bij worden betrokken. Het onderzoek wordt nog dit jaar naar de Kamer gestuurd. Overigens is het blokkeren van een spoor of snelweg reeds strafbaar.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie Grinwis c.s. (29 984, nr. 1198) om samen met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken van gemeenten waar stationsdemonstraties hebben plaatsgevonden, te komen tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren?
De Kamer is hierover reeds op 5 november jl. geïnformeerd.3 Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen voor woensdag 29 oktober beantwoorden?
Nee, de beantwoording van de vragen heeft helaas langer geduurd.
De berichtgeving over de onterechte aanhouding en de gevolgen voor een Marokkaans-Nederlands gezin in Urk |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over hoe op Urk een Marokkaans-Nederlands gezin werd opgeofferd om de rust in het dorp te bewaren, waarbij een veertienjarige jongen onterecht werd aangehouden en vervolgens een zogenoemd sepot 01 ontving?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidsdriehoek in Urk op 11 oktober 2023 heeft besloten «voor het weekend een aanhouding te verrichten» om de rust in het dorp te bewaren? Hoe beoordeelt u deze handelwijze, mede gelet op het ontbreken van bewijs tegen de betrokken minderjarige?
De besluitvorming over aanhoudingen valt onder het gezag van het Openbaar Ministerie. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in de besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. Wel merk ik in algemene zin op dat aanhoudingen alleen kunnen worden verricht wanneer er een concrete verdenking is van een strafbaar feit. Van een aanhouding enkel om een signaal af te geven mag dan ook nooit sprake zijn.
Welke concrete juridische en operationele afwegingen zijn gemaakt bij het besluit tot aanhouding van deze minderjarige? Hoe is rekening gehouden met proportionaliteit, subsidiariteit, kinderrechten en de onschuldpresumptie?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven past het mij niet om in te gaan op een individuele zaak. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben in hun optreden vanzelfsprekend altijd rekening te houden met geldende rechtsbeginselen, waaronder de beginselen genoemd in de vraagstelling.
Waarom is, ondanks het snelle besluit tot seponeren, niet onmiddellijk en publiekelijk gecommuniceerd dat de jongen onschuldig was? Bestaan er richtlijnen die het Openbaar Ministerie (OM) verplichten om in dit soort gevallen actief te rectificeren? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was, wordt de zaak geseponeerd. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie besluiten hierover een persbericht uit te brengen, maar in de regel gebeurt dit niet. Hiervoor bestaan geen richtlijnen.
Wie nam het besluit tot het verspreiden van een politiebericht waarin werd gesteld dat «de verdachte op het spoor was gekomen», terwijl de jongen kort daarvoor was vrijgelaten en later volledig onschuldig bleek? Waarom is dit bericht niet onmiddellijk ingetrokken of gecorrigeerd?
Deze beslissing is onder het gezag van het Openbaar Ministerie genomen. Bij incidenten die leiden tot maatschappelijke onrust of grote publieke belangstelling is het gebruikelijk dat de politie, in afstemming met de betrokken partners, zo snel mogelijk communiceert over ontwikkelingen in een onderzoek, zoals een aanhouding van een verdachte. Als na de aanhouding van de verdachte uit onderzoek blijkt dat de eerder als verdachte aangemerkte persoon toch niet de persoon is die de strafbare feiten heeft gepleegd, dan wordt deze persoon daarover geïnformeerd. Natuurlijk is dit vervelend voor de betrokkene en de inzet is vanzelfsprekend dat dit niet gebeurt. Tegelijkertijd is het nooit helemaal te voorkomen dat ten aanzien van een persoon die op enig moment als verdachte wordt gezien op basis van nader onderzoek geen verdenking meer bestaat. Het is in deze situatie niet gebruikelijk en ook niet verplicht voor politie en het Openbaar Ministerie om hierover een persbericht naar buiten te brengen.
Welke beschermingsmaatregelen zijn aan het gezin aangeboden toen bekend werd dat zij bedreigd werden door dorpsgenoten? Waarom is er niet gekozen voor directe bescherming of een veiligheidsplan ter plaatse, in plaats van hen feitelijk te dwingen tot vluchten?
Over concrete beschermingsmaatregelen worden, uit veiligheidsoverwegingen, nooit mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt u de keuze om de aanhouding zichtbaar uit te voeren met dienstauto’s bij de woning, in een kleine gemeenschap waar bekend was dat dit onmiddellijk tot stigmatisering zou leiden? Past dit binnen de richtlijnen voor het omgaan met minderjarigen?
Het past mij, zoals ik ook aangaf in antwoord op vraag 2, niet om te treden in de besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. In het algemeen merk ik op dat het Openbaar Ministerie en de politie bij het voorbereiden en uitvoeren van aanhoudingen rekening hebben te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder ook de mogelijke aanwezigheid van minderjarigen.
Klopt het dat het gezin herhaaldelijk processtukken heeft opgevraagd, maar deze tot op heden niet heeft ontvangen? Op welke wettelijke grond is dit geweigerd? Hoe verhoudt dit zich tot hun recht op inzage en herstel?
Het verzoek om processtukken te ontvangen is door het Openbaar Ministerie beoordeeld op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Als er sprake is van een afgesloten strafzaak, zoals in de onderhavige casus het geval is, biedt de wet geen grondslag voor verstrekking. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat een verzoek om inzage niet is ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten, na intern overleg en nadere informatie-inwinning, bij wijze van uitzondering en uit coulance tot verstrekking van het dossier over te zijn gegaan.
Herkent u het patroon dat lokale overheden in situaties met sterke politieke of maatschappelijke emoties sneller geneigd zijn minderheden als «bliksemafleider» te gebruiken? Welke landelijke waarborgen bestaan er om dit te voorkomen?
Nee, dit patroon herken ik niet. Wel herken ik, en begrijp ik, dat het lokaal bestuur in zijn maag kan zitten met situaties van onrust in de samenleving. Om die reden ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van SZW, BZK en de VNG gemeenten bij de omgang met zulke situaties. Deze ondersteuning kan worden geboden in de vorm van een advies, dat eventueel kan uitmonden in een handelingsperspectief.
Hoe verklaart u dat de gemeente, politie en het OM in hun interne communicatie vooral spraken over de «beeldvorming» en reputatie van de instituties, terwijl de veiligheid van het gezin nauwelijks aandacht kreeg? Hoe verhoudt dit zich tot de plicht van de overheid om burgers te beschermen?
Ik heb mij laten informeren dat er van de zijde van het Openbaar Ministerie, de politie en de gemeente wel degelijk aandacht is geweest voor de veiligheid van betrokkenen. De suggestie dat de beeldvorming prevaleerde boven de veiligheid van het gezin wordt door hen niet herkend.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van politie, OM en gemeente Urk in deze zaak, zodat duidelijk wordt welke fouten zijn gemaakt en welke lessen daaruit moeten worden getrokken?
Op basis van de informatie waarover ik op dit moment beschik zie ik geen aanleiding tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek.
Welke routes van compensatie en herstel staan dit gezin nu daadwerkelijk open, zowel juridisch (schadevergoeding) als praktisch (psychosociale hulp, onderwijs voor de kinderen, bescherming)? Wordt dit gezin proactief hierin begeleid?
Wanneer sprake is van een, naar achteraf blijkt, onterechte verdenking die heeft geleid tot schade, materieel of immaterieel, staat het de familie vrij te proberen de vermeende schade vergoed te krijgen. Een advocaat kan de familie hierin behulpzaam zijn. Deze kosten voor rechtsbijstand kunnen, mits redelijk, ook voor vergoeding in aanmerking komen. Ook kunnen burgers klachten indienen bij de verschillende betrokken organisaties zoals het Openbaar Ministerie. Eventueel kan de burger vervolgens deze klachten voorleggen aan de Nationale ombudsman.
Daarnaast kan het gezin zich met praktische hulpvragen in de nieuwe gemeente wenden tot de betreffende instanties die verantwoordelijk zijn voor deze onderwerpen. Bijvoorbeeld hulp bij het zoeken van passend onderwijs voor de kinderen in het gezin.
Bent u bereid te komen tot landelijke richtlijnen die borgen dat minderjarigen nooit louter om «signaalwerking» worden aangehouden, dat bij een onterechte verdenking binnen 48 uur publiekelijk wordt gerectificeerd en dat gezinnen in dergelijke situaties recht hebben op directe bescherming en nazorg?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 ook heb aangegeven mag van een aanhouding enkel omwille van «signaalwerking», en zonder concrete verdenking van een strafbaar feit, nooit sprake zijn. Niet bij minderjarigen en ook niet bij meerderjarigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 ook heb aangegeven wordt een zaak geseponeerd wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie besluiten hierover een persbericht uit te brengen. Over eventuele beschermingsmaatregelen worden nooit uitspraken gedaan.
Het artikel 'Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: ’Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: «Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden»»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Kunt u aangeven of de verblijfsstatus van Walid K. uit Algerije inmiddels is ingetrokken? Zo niet, is er een procedure gestart om de verblijfsstatus van K. in te trekken? Zo niet, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, doe ik geen mededeling over individuele zaken. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning.
Hoe kan het zo zijn dat een veroordeelde verkrachter na het uitzitten van nog niet de helft van zijn straf alweer aanspraak maakt op verlof?
De regels omtrent verlof zijn vastgelegd in de «Regeling tijdelijk verlaten inrichting» (Rtvi). In de regelgeving zijn vaste momenten opgenomen waarop een justitiabele in aanmerking kan komen voor verlof. Dat betekent echter niet dat het verlof ook automatisch wordt verleend. Indien een verlofaanvraag wordt gedaan wordt niet alleen gekeken naar de weigerings- en uitsluitingsgronden maar ook naar de veiligheidsrisico’s, het slachtofferbelang en het gedrag van de justitiabele tijdens detentie. Re-integratieverlof is echter ook van belang om gedetineerden op een verantwoorde en geleidelijke manier voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, om te voorkomen dat de justitiabele nog een keer de fout in gaat. Naar aanleiding van de invoeringstoets van de Wet Straffen en Beschermen3 zijn de regels hoe vaak een justitiabele met verlof kan en op welk moment aangescherpt.
Hoeveel van deze verlofbrieven zijn er afgelopen jaar verstuurd?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel brieven over het eerste verlof naar slachtoffers worden gestuurd. Maar als het slachtoffer dat wenst informeert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) altijd over een eerste verlof zodat een rauwelijkse confrontatie wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in Nederland in detentie zitten en hoeveel vreemdelingen in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Onder vreemdeling wordt bij de beantwoording van deze vraag en vraag 6 verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op peildatum 9 september 2025 verbleven er circa 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden in het gevangeniswezen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op peildatum 31 augustus 2025 waren circa 160 plekken in de tbs bezet met niet-Nederlandse tbs-gestelden (dit betreft tbs-gestelden in de intra- en transmurale bezetting).
Kunt u aangeven hoeveel personen er met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in detentie zitten en hoeveel personen met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Op basis van de bronbestanden betreffende het gevangeniswezen kan DJI een uitsplitsing maken van niet-Nederlandse gedetineerden met en zonder rechtmatig verblijf. Van de bovengenoemde 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden hebben circa 1.460 personen rechtmatig verblijf.4 Op basis van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst hadden van de bovengenoemde circa 160 niet-Nederlandse tbs-gestelden er circa 110 rechtmatig verblijf op 30 september 2025.5, 6, 7
Waarom worden slachtoffers nog altijd niet actief en volledig geïnformeerd over de vervroegde vrijlating van hun dader?
Slachtoffers die hebben aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden, worden vooraf geïnformeerd over het eerste re-integratieverlof vanuit detentie om een rauwelijkse confrontatie met de dader te voorkomen. Ook worden slachtoffers indien gewenst geïnformeerd over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.
Welke maatregelen gaat u treffen zodat slachtoffers alsnog proactief worden geïnformeerd over de (vervroegde) vrijlating van hun dader?
Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorafgaand aan dat besluit van het OM worden slachtoffers, door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB gevraagd naar hun beschermingsbehoeften. Het OM kan rekening houden met deze behoeften en bijzondere voorwaarden ten behoeve van het slachtoffer door het verbinden van bijvoorbeeld een contact-of locatieverbod, aan de invrijheidsstelling. Het slachtoffer wordt door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de beschermende maatregelen die zijn opgelegd.
Op basis van de Rtvi beslist de directeur van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) over (re-integratie)verlof vanuit detentie. Ook bij verlof vanuit de P.I. geldt dat beschermende maatregelen opgelegd kunnen worden ten behoeve van het slachtoffer. Door het CJIB wordt voorafgaand aan een eerste onbegeleid verlof gevraagd naar beschermingsbehoeften van slachtoffers. De directeur van de P.I. kan bij een verlofbesluit hier rekening mee houden en eventueel bijzondere voorwaarden aan het verlof verbinden. Het CJIB informeert het slachtoffer over het eerste onbegeleid verlof en beschermende maatregelen die zijn opgelegd. Ook bij wijzigingen in het verlof wordt het slachtoffer geïnformeerd. Met de implementatie van de laatste tranche van de Wet Straffen en Beschermen die per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, worden slachtoffers niet alleen voorafgaand aan het eerste verlof, maar ook bij volgende verloven gevraagd naar hun beschermingsbehoeften als deze niet meer actueel zijn. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen nu slachtoffers in de huidige situatie al adequaat worden geïnformeerd over (vervroegde) invrijheidsstelling of (re-integratie) verlof.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreft de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 984) om slachtoffers en nabestaanden van zware gewelds- en zedenmisdrijven inzage geven in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun zaak?
In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–20288 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat er naar aanleiding van deze motie een verkenning heeft plaatsgevonden. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat slachtoffers vooral informatie willen over een (mogelijke) psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte omdat dit een (gedeeltelijke) verklaring kan geven voor de gebeurtenissen en kan bijdragen aan herstel van het slachtoffer. Ook is het voor slachtoffers relevant deze informatie voorafgaand aan de zitting te ontvangen, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en in verband met het uitoefenen van het spreekrecht. Inzage in dergelijke rapportages vormt evenwel een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen van de verdachte, maar ook van derden die bijvoorbeeld meewerken aan een zogenaamde milieurapportage. Op dit moment zijn de gesprekken met een aantal betrokken ketenorganisaties nog gaande. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken in het vierde kwartaal van 2025.
Ouderenmishandeling |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aflevering van Max Meldpunt «Ouderenmishandeling veel te weinig gemeld» en wat is daarop uw reactie?1
Hoe kijkt u tegen het feit aan dat de gangbare schatting van mishandeling bij 1 op de 20 ouderen waarschijnlijk veel te laag is door ondersignalering en dat dit slechts het topje van de ijsberg is?
Kunt u een reële schatting geven van hoe groot het probleem van ouderenmishandeling daadwerkelijk is? Zo nee, wilt u dit dan in kaart brengen?
Hoe gaat u bijdragen aan het bespreekbaar maken van ouderenmishandeling, zodat het taboe wordt doorbroken?
Hoe denkt u te kunnen voorkomen dat de dubbele vergrijzing en dus een toenemend aantal ouderen dat afhankelijk wordt van zorg niet tot nog meer ouderenmishandeling leidt?
Hoe kijkt u tegen de veronderstelde relatie aan tussen het beleid om ouderen langer thuis te laten wonen en het toenemende aantal slachtoffers van ouderenmishandeling?
Welke rol ziet u voor de huisarts weggelegd in de vroeg signalering van ouderenmishandeling?
Bent u bereid te kijken naar een uitbreiding van het mantelzorgverlof, gezien het feit dat overbelasting bij mantelzorgers kan leiden tot ontsporing van zorg en wordt genoemd als een van de oorzaken is van mishandeling van ouderen?
Hoe kijkt u tegen het idee van Kees Blankman aan om meer slagkracht te geven aan Veilig Thuis en er de taak te beleggen van primaire verzoeker van maatregelen bij de rechter voor ouderen in de knel?
Seksueel misbruik in de Gehandicaptenzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item van Pointer van 1 november jl. over een veroordeelde zedendelinquent die toch zijn beroep als verpleegkundige kon blijven uitoefenen?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat iemand die tijdens zijn opleiding tot verpleegkundige een persoon met een beperking seksueel heeft misbruikt, waarna door de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) is geconstateerd dat er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen, toch het beroep kan blijven uitoefenen?
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat er wettelijke mogelijkheden bestaan voor personen die zedendelicten hebben gepleegd, in het bijzonder zedendelicten waarbij personen in een kwetsbare positie zijn betrokken, om vervolgens aan de slag te gaan in sectoren zoals de gehandicaptenzorg, waarbij zij verantwoordelijk zijn voor de zorg van vaak kwetsbare mensen?
Hoe reflecteert u op het feit dat het tuchtcollege geen mogelijkheden heeft voor het opleggen van een beroepsverbod indien het zedendelict heeft plaatsgevonden voor de BIG-registratie?
Bent u bereid om dit gat in de huidige wet- en regelgeving te dichten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Hoe reflecteert u op de oproep van meerdere zorgopleidingen om de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verplichten in de hele zorgsector?
Herkent u het beeld dat iedere opleiding anders omgaat met verdenkingen en veroordelingen van studenten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hierbij heldere richtlijnen te creëren? Wie is daar volgens u voor verantwoordelijk?
Welke waarborgen bestaan er momenteel om erop toe te zien dat er tijdig wordt ingegrepen bij (vermoedens van) misbruik binnen de gehandicaptenzorg?
Kunt u een recent overzicht geven van de meldingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan bij de IGJ over (seksueel) misbruik binnen de verschillende zorgsectoren?
Wat is er sinds 2023 gedaan om de motie Westerveld uit te voeren waarin wordt gevraagd om gespecialiseerde vertrouwenspersonen vaker langs te laten gaan bij mensen met een beperking?2 Hoeveel extra personen zijn er opgeleid?
Bent u bereid om eindelijk de motie Westerveld c.s.3 uit 2023 uit te voeren waarin de regering wordt verzocht om het aantal inspecteurs voor de gehandicaptenzorg uit te breiden, eventueel door een herprioritering binnen de IGJ, zodat er proactief toezicht gehouden kan worden op alle intramurale gehandicaptenzorg en pgb-wooninitiatieven?
Ernstig dierenleed bij transporten van honderdduizenden zieke en kwetsbare biggetjes naar Zuid-Europa |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending van Nieuwsuur gezien en de beelden die zijn gemaakt door Stichting Eyes on Animals, waarin transporten van zieke en kwetsbare biggetjes van Nederland naar Zuid-Europa zijn gevolgd – een lot dat jaarlijks honderdduizenden biggetjes moeten ondergaan alleen maar omdat het goedkoper is om de dieren daar te slachten?1
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Wat vindt u ervan dat kwetsbare biggetjes met afwijkingen, zoals breuken, groeiproblemen, aangebeten oren of abcessen, vanwege economische belangen op jonge leeftijd op transport worden gezet naar slachthuizen in Kroatië, Italië en Spanje?
Bent u ermee bekend dat deze transporten 18 tot 24 uur duren, de zieke en kwetsbare biggetjes gedurende de hele reis in overvolle vrachtwagens verblijven en geen toegang hebben tot voedsel en geen of zeer beperkte toegang tot water?
Heeft u ervan kennisgenomen dat de onderzoekers van Eyes on Animals hebben waargenomen dat biggetjes in de vrachtwagens wanhopig naar water zoeken, zoveel honger hebben dat ze het zaagsel eten en over elkaar heen lopen? Wat vindt u hiervan?
Bent u ermee bekend dat de voorzitter van de Productenorganisatie Varkenshouderij (POV) in reactie op de beelden liet weten «niets schokkends» te hebben gezien?
Heeft u kennisgenomen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) juist stelt dat op de beelden overtredingen te zien zijn, zoals dat varkens met grote abcessen in overvolle transportwagens worden getransporteerd, met het risico dat andere varkens op deze abcessen trappen of liggen, wat voor het dier zelf zeer pijnlijk is?
Hoe verklaart u dat de varkenssector zelf zegt niets schokkends op de beelden te zien en daarmee aangeeft dat de praktijken op deze beelden normaal zijn, terwijl de NVWA juist aangeeft dat er sprake is van overtredingen van de transportwetgeving?
Bent u bereid om de varkenssector te corrigeren en erop te wijzen dat er wel degelijk schokkende en onacceptabele praktijken te zien zijn op de beelden? Zo nee, waarom niet?
Heeft u gezien dat de NVWA, vanwege gebrek aan capaciteit, de varkenssector zelf heeft gevraagd om een goede voorselectie te doen van de biggen die op transport worden gezet?
Vindt u dit een verstandig besluit, aangezien de sector zelf aangeeft van mening te zijn dat dit dierenleed niet schokkend is, en dit weinig vertrouwen schept dat zij zelf streng zullen toezien op dierenwelzijn?
Kunt u aangeven welke sancties of maatregelen de NVWA heeft opgelegd aan de transportbedrijven en varkenshouderijen naar aanleiding van de overtredingen die in beeld zijn gebracht door Eyes on Animals?
Hoe verklaart u dat ondanks het toezicht en de regelmatige berichtgeving over het structurele dierenleed bij diertransporten, ernstige overtredingen blijven plaatsvinden?
Bent u bereid om de omvang van de varkenssector aan te passen op de toezichtcapaciteit van de NVWA, zodat de NVWA wel ordentelijk toezicht kan houden op het welzijn van dieren en daarmee kan voorkomen dat dit ernstige lijden blijft plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat Nederland actief een systeem in stand houdt waarin jonge dieren die ziek en kwetsbaar zijn honderden of zelfs duizenden kilometers worden vervoerd om te worden geslacht in andere landen omdat dit daar iets goedkoper is, met grote gevolgen voor het welzijn van de dieren zelf?
Kunt u bevestigen dat de Kamer de regering al jarenlang oproept om diertransporten drastisch in te perken, waaronder een verbod op transporten die langer dan zes uur duren, een forse daling van het aantal diertransporten, geen diertransporten naar landen buiten Europa, een verlaging van de maximumtemperatuur en een einde aan transporten op zee (Kamerstuk 36 755, nr. 31, Kamerstuk 28 286, nr. 1348, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507)?
Klopt het dat het hoogst onzeker is dat de herziening van de Europese Transportverordening gaat voldoen aan de kaders die zijn gesteld door de Kamer, zoals verwoord in deze verschillende aangenomen moties, en dieren op transport naar verwachting ernstig zullen blijven lijden?
Bent u bereid om deze beelden persoonlijk aan de Europese Commissie en de landbouwministers van andere lidstaten te laten zien met daarbij de klemmende oproep om dergelijke transporten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het de taak is van de Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn om maatregelen te treffen als blijkt dat dieren in de veehouderij structureel lijden en de huidige wetgeving en handhaving onvoldoende is om hier een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u zelf op de korte termijn doen om een einde te maken aan het lijden van deze biggetjes, aangezien we weten dat wachten op wetgeving vanuit de Europese Unie naar alle waarschijnlijkheid niet gaat leiden tot een fatsoenlijke bescherming van dieren en een einde aan dit structurele leed?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het Grevio rapport 'Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het GREVIO-rapport «Building trust by delivering support, protection and justice Netherlands First thematic evaluation report»?1
Hoe ziet u de aanbeveling dat de definities en maatregelen die in Nederland worden gehanteerd om de problematiek te duiden en op te lossen zich volgens GREVIO te weinig toespitsen op vrouwen, aangezien deze groep onevenredig vaker wordt getroffen? Op welke manier gaat u deze aanbeveling concreet oppakken?
Deelt u de mening dat het gebrek aan proactieve screening op geschiedenis van huiselijk geweld in scheidingsprocedures, dat wordt aangehaald in het rapport, beter moet? Hoe wordt er op dit moment gescreend op huiselijk geweld bij een scheidingsprocedure? Wordt er al gebruik gemaakt van voorbeelden uit andere landen die wel screenen op huiselijk geweld?
Hoe staat het met de uitvoering van Clare’s Law, naar aanleiding van de motie van het lid Van der Werf c.s. over onderzoek naar een Nederlandse variant van Clare’s Law? Hoe staat het met het onderzoek? Heeft u een tijdspad voor ogen van dit onderzoek en de invoering van de wet in Nederland? Deelt u de mening dat Clare’s Law een deel van de problemen die worden aangehaald in het rapport ook helpt oplossen?2
Kunt u reflecteren op de conclusie uit het rapport dat het in Nederland nog te vaak gezien als wederzijds conflict wordt gezien waarbij er onvoldoende aandacht is voor gendergerelateerde machtsverhoudingen in intiem partnergeweld? Welke maatregelen bent u van plan te ondernemen om dit aan te pakken?
Wat is het huidige aantal opvangplekken in Nederland voor slachtoffers die vluchten voor huiselijk geweld?
Hoe wilt u de aanbeveling uit het rapport oppakken dat er te weinig gebruikt wordt gemaakt van noodverboden zoals het contactverbod?
Deelt u de mening over de noodzaak van het aanstellen van een nationaal coördinator, zoals ook wordt aanbevolen in het rapport? Hoe staat het met de gesprekken hierover? Denkt u dat het gaat lukken om voor het einde van dit jaar een nationaal coördinator te hebben aangesteld die het beleid gaat aanjagen rondom de vier ministeries?
Hoe staat het met de uitvoering van het 24/7 meldpunt, zoals ook gevraagd in de motie-Van der Werf/Becker en wordt aanbevolen in het rapport? Wordt er nog meer ondernomen om dit 24/7 meldpunt te realiseren dan de 24/7 chatfunctie van Veilig Thuis?3
Bent u van plan om aan de slag te gaan met de aanbeveling om meer gegevens bij te houden van zowel het slachtoffer als de dader, zoals hun relatie, de geografische locatie van het delict, het type geweld dat is gebruikt tijdens het delict?
Deelt u de mening dat in gevallen van huiselijk geweld het belang van kinderen voorop moet staan in tegenstelling tot het recht van ouders om zich te beroepen op hun ouder zijn voor bijvoorbeeld het aanvragen van visitatie, omgangsregelingen etc.
Hoe bent u van plan om de aanbeveling om data beter te beschermen en te delen onder instanties concreet uit te voeren? Welke tools heeft u concreet tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat slachtofferverklaringen en andere data beter kan worden gedeeld onderling tussen hulpinstanties zodat slachtoffers niet meerdere malen hun verhaal hoeven te doen?
Bent u, gelet op de urgentie, bereid de vragen inhoudelijk te beantwoorden binnen een maand en niet te verwijzen naar een latere kabinetsreactie?
Het bericht 'Racisme en geweld na duel tussen Spakenburg en Kozakken Boys: El Azzouti en familie belaagd door fans' |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Racisme en geweld na duel tussen Spakenburg en Kozakken Boys: El Azzouti en familie belaagd door fans»?1
Hoe beoordeelt u het dat een speler en zijn familie op en rond een sportterrein zijn geconfronteerd met racistische beledigingen en fysiek geweld?
Acht u dit een incident of een symptoom van een breder probleem van racisme in het amateurvoetbal?
Heeft de politie opgetreden na de belaging van de familie El Azzouti? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek?
Hoeveel meldingen van racisme of discriminatie in de sport (voetbal) zijn er de afgelopen drie jaar geregistreerd, en wat is ermee gebeurd?
Deelt u de mening dat racistische daders in het amateurvoetbal veel te vaak wegkomen met waarschuwingen of milde straffen? Bent u bereid om, in overleg met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), een richtlijn op te stellen voor minimumsancties bij racistische uitingen binnen bijvoorbeeld het amateurvoetbal?
Hoe wordt er binnen het nationaal actieplan tegen racisme en discriminatie aandacht besteed aan racisme in de sport, en acht u dat voldoende?
Wat doet u eraan om jonge sporters met een migratieachtergrond te beschermen tegen racistische bejegening?
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit incident, met de KNVB te spreken over extra maatregelen zoals cameratoezicht, stadionverboden of educatieve trajecten?
Wat zegt dit incident volgens u over het maatschappelijk klimaat in Nederland, waarin mensen met een migratieachtergrond zelfs op sportvelden doelwit worden van racisme?
Bent u bereid om publiekelijk uit te spreken dat racisme in welke vorm dan ook onacceptabel is, ook op de amateurvelden?
Erkent u dat het gebrek aan harde maatregelen tegen racisme in de sport bijdraagt aan een klimaat waarin daders van dergelijke racistische uitingen zich onaantastbaar wanen en slachtoffers zich in de steek gelaten voelen?
Bent u bereid om vanuit het kabinet structureel geld vrij te maken voor racisme-bestrijding binnen sportclubs en dit niet langer afhankelijk te laten zijn van incidentele subsidies?
Bent u bereid met de KNVB te overleggen over een meldpunt dat onafhankelijk functioneert, zodat slachtoffers van racisme niet afhankelijk zijn van de bereidheid van een clubbestuur om actie te ondernemen?
Het bericht 'Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Foort van Oosten (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris wil demonstraties op spoor tegenhouden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat woensdagavond 8 oktober toch meerdere activisten van Extinction Rebellion het spoor bij Amsterdam centraal zijn opgelopen waarna al het treinverkeer werd stilgelegd?
Ik vind het onacceptabel dat demonstranten het spoor betreden. De veiligheid van eenieder – reizigers, medewerkers en demonstranten zelf – wordt ermee in gevaar gebracht en het zorgt voor ernstige verstoringen van het treinverkeer. Het betreden van het spoor is ook strafbaar. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht, maar men moet zich daarbij wel aan de wet houden.
Wat is ondernomen na de aankondiging van Pro-Palestijnse demonstranten van Extinction Rebellion (XR) om delen van het spoor te bezetten bij «een cruciaal station» als het kabinet niet voor woensdagmiddag een volledig economisch embargo tegen Israël zou instellen?
Door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) zijn intensieve contacten geweest met de landelijke eenheid van de politie, met het lokaal gezag, ProRail en NS. Inschatting van de aard van de demonstratie en de inzet van mensen en middelen is in dat contact besproken. Daarbij is de burgemeester verantwoordelijk voor het waar mogelijk faciliteren van een demonstratie en de beoordeling wat wel en niet nodig en mogelijk is aan (preventieve) maatregelen. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek. In de lokale driehoek van Amsterdam, waar de demonstratie uiteindelijk plaatsvond, is in het kader van de aangekondigde actie een aantal maal overleg gevoerd. Dat de locatie niet bekend was, maakt de voorbereiding op een demonstratie moeilijk.
Hoe is het mogelijk geweest dat ondanks de ruime aanwezigheid van politie op Amsterdam Centraal en de vele uren eerdere aankondiging niet is voorkomen dat activisten op het spoor terechtkwamen?
Hoewel de actie vooraf was aangekondigd en er veel politie aanwezig was, blijft het gedrag van demonstranten deels onvoorspelbaar. Het volledig voorkomen dat demonstranten het spoor betreden blijkt in de praktijk uiterst complex. De eerdergenoemde partijen hadden zich voorbereid op meerdere scenario’s waarbij NS en ProRail ook waren aangesloten bij de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden (hierna: SGBO). Dankzij deze voorbereiding kon op 8 oktober op Amsterdam Centraal snel en effectief worden ingegrepen, waardoor de demonstranten snel van het spoor konden worden verwijderd. De hinder voor reizigers bleef daardoor beperkt en het treinverkeer kon snel worden hervat.
Kan feitelijk worden aangegeven welke overleggen hebben plaatsgevonden na de aankondiging tussen het kabinet, het lokale gezag en de activisten, wat daarin is besproken en hoe NS en ProRail daarbij zijn betrokken?
Er is vrijwel dagelijks contact geweest tussen de Staatssecretaris van IenW, het lokaal gezag, NS en ProRail. Lokaal in Amsterdam is de driehoek meermaals bij elkaar gekomen en waren NS en ProRail aangesloten bij de SGBO. Deze overleggen richtten zich op het waarborgen van de veiligheid, maar ook op het laten continueren van de operatie met in achtneming van het demonstratierecht. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burgemeester en het Openbaar Ministerie om – binnen hun respectievelijke bevoegdheden op grond van de Wet openbare manifestaties en het strafrecht – waar nodig in te grijpen. Hoe in een concrete situatie een afweging gemaakt wordt, is aan het lokaal gezag.
Welke mogelijkheden zijn er om preventief activisten aan te houden als zij tevoren kenbaar maken strafbare feiten te willen plegen en is dat in deze situatie overwogen?
Een aanhouding kan enkel worden verricht in het geval er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Het enkel kenbaar maken een strafbaar feit te willen plegen, volstaat hiertoe niet, omdat een intentie of gedachte op zichzelf geen (verdenking van een) strafbaar feit oplevert. Overigens kan er wel in de voorfase van een strafbaar feit worden gehandeld, bijvoorbeeld als er sprake is van een verdenking van strafbare voorbereidingshandelingen.
Wat gaat u ondernemen om in de toekomst het ontregelen door activisten van cruciale transportaders zoals spoorstations te voorkomen?
Zoals nu al het geval is, blijft het Ministerie van IenW nauw in overleg met NS en ProRail over de diverse preventieve maatregelen die er zijn en die NS en ProRail nu ook al toepassen. Denk hierbij aan operationele en communicatieve maatregelen, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van dit soort situaties in de toekomst.
Zoals ook gedeeld in de Kamerbrief van 5 november jl.2 is een handelingskader (en escalatieladder) opgesteld door ProRail en NS in samenwerking met JenV, BZK en IenW dat ziet op de verbetering van handhaving bij stationsdemonstraties. Het handelingskader kan gezien worden als richtlijn, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend in het faciliteren van een demonstratie en het handhaven van de openbare orde en veiligheid. NS/ProRail en gemeenten voeren op basis van dit stuk gesprekken over preventieve maatregelen.
Hoe voert u de aangenomen motie Michon-Derksen (34 324, nr. 25) uit om wetgeving voor te bereiden met een aparte strafbaarstelling op het blokkeren van vitale infrastructuur?
Via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum is in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek uitgezet naar in hoeverre het wettelijk kader en het handelingsperspectief toereikend zijn voor het lokaal bevoegd gezag om de balans te vinden tussen het demonstratierecht en een eventuele begrenzing daarvan. Als het onderzoek aanleiding geeft tot aanpassing van de wet- en regelgeving, zullen hiervoor de benodigde stappen worden gezet. Daar zal ook deze motie bij worden betrokken. Het onderzoek wordt nog dit jaar naar de Kamer gestuurd. Overigens is het blokkeren van een spoor of snelweg reeds strafbaar.
Hoe geeft u uitvoering aan de aangenomen motie Grinwis c.s. (29 984, nr. 1198) om samen met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken van gemeenten waar stationsdemonstraties hebben plaatsgevonden, te komen tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren?
De Kamer is hierover reeds op 5 november jl. geïnformeerd.3 Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen voor woensdag 29 oktober beantwoorden?
Nee, de beantwoording van de vragen heeft helaas langer geduurd.
De effectiviteit en handhaafbaarheid van contact- en locatieverboden, met name in digitale context |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen dat slachtoffers, ondanks een opgelegd contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarde of beschermingsmaatregel (artikel 38v Wetboek van Strafrecht), toch digitaal worden belaagd via bijvoorbeeld sociale media dan wel whatsapp?
Beschikt u over cijfers over de mate waarin contact- en locatieverboden digitaal worden overtreden, en welke gevolgen dit heeft voor de veiligheid en gemoedsrust van slachtoffers?
Klopt het dat de politie in dergelijke gevallen vaak geen bevoegdheid heeft om te onderzoeken wie achter een anoniem of vals nummer of social media account zit, ook als het aannemelijk is dat dit nummer dan wel account wordt gebruikt om het contactverbod te omzeilen?
Zo ja, deelt u de mening dat dit de werking en bescherming van contact- en locatieverboden ernstig ondermijnt, omdat digitale communicatie een steeds groter aandeel heeft in belaging en intimidatie? Zo nee, welke bevoegdheid heeft de politie dan wel om dit te onderzoeken?
Hoe beoordeelt u het risico op secundaire victimisatie wanneer een slachtoffer keer op keer opnieuw aangifte moet doen, zonder dat duidelijk is of de overtreding van het verbod effectief kan worden onderzocht en gehandhaafd?
Welke mogelijkheden bestaan er voor slachtoffers om bij overtreding van een contact- of locatieverbod via digitale kanalen effectieve bescherming af te dwingen?
Acht u het nodig dat wetgeving of de uitvoering daarvan moet worden aangepast, zodat opsporingsinstanties wanneer er sprake is van een opgelegd verbod door de strafrechter, wel de mogelijkheid krijgen om in dit soort zaken de herkomst van digitale accounts te achterhalen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Wat kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) nog meer doen om digitale contact- en locatieverboden beter te handhaven? Bent u bereid hierover met de politie en het OM in overleg te treden?
Welke verantwoordelijkheid hebben de sociale mediaplatforms om dit probleem te adresseren en slachtoffers daadwerkelijk te beschermen? Nemen de social mediaplatforms deze verantwoordelijkheid serieus genoeg? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u er voor zorgen dat zij die verantwoordelijkheid serieuzer gaan nemen?
Wat is uw reactie op de passage op pagina 98 van het boek Mij krijgen ze niet klein van voormalig Minister Marjolein Faber, waarin zij in detail een gesprek beschrijft dat tijdens de ministerraad zou hebben plaatsgevonden?1
De beraadslagingen van de ministerraad zijn geheim. Dat is belangrijk. Schending van een geheimhoudingsplicht, ook wanneer dit wordt gedaan door een oud-bewindspersoon, is een misdrijf. Bij een vermoeden van een strafbaar feit kan aangifte worden gedaan. Het boek bevat persoonlijke belevingen en herinneringen. Het bevat geen citaten uit de notulen van de ministerraad of conclusies van onderraden. Ik heb ook niet vastgesteld dat daaruit direct is geput. Daarbij bevat het boek informatie over standpunten over het concept-regeerprogramma van de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die eerder openbaar werd toen vorig jaar bij de Algemene Politieke Beschouwingen de adviezen over het regeerprogramma op dit onderdeel openbaar werden. Desgevraagd heeft ook de Landsadvocaat geconcludeerd dat weliswaar de suggestie wordt gewekt dat de beschreven onderwerpen zijn besproken in de (onder)ministerraad, maar dat geen bevestiging is in de vertrouwelijk ter beschikbaar gestelde stukken dat deze passages als zodanig in de (onder)ministerraad zijn besproken. Volledigheidshalve stuur ik het advies mee bij de beantwoording van deze vragen. Dat bij elkaar maakt dat ik nu niet kom tot een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het kabinet doet dan ook geen aangifte.
Deelt u de mening dat het schenden van de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in artikel 26 van het Reglement van orde voor de ministerraad niet ongestraft dient te blijven?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke sancties heeft u tot uw beschikking?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid aangifte te doen voor het schenden van de geheimhoudingsplicht op basis van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom er in eerdere gevallen van lekken uit de ministerraad, zoals in de casus Bomhoff en Van Thijn, geen vervolging heeft plaatsgevonden? Klopt het dat het bij deze overweging van belang is of de gelekte informatie in de notulen is opgenomen?
Het antwoord op deze vraag vergt inzicht in afwegingen die in een ver verleden hebben plaatsgevonden. Met de door de vragensteller gevraagde spoed bij deze beantwoording is dit niet mogelijk dit inzicht te verkrijgen. Dit inzicht zou overigens geen gevolgen hebben voor de uitkomst van mijn afweging. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen danwel ontkennen dat de gelekte informatie is opgenomen in de notulen van de betreffende vergadering?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het antwoord op de voorgaande vraag negatief is, bent u dan van mening dat dit het belang van geheimhouding en handhaving daarvan juist onderschrijft?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 1 oktober 17:00 uur?
Hiervoor heb ik mijn best gedaan.
De uitspraak van het Gerechtshof over het overplaatsen van de heer Singh |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het krantenbericht «Familie van Nederlander die al 41 jaar in Amerikaanse cel zit woest op ministerie: «Ze laten hem wegrotten daar»»? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik betreur dat de familie de indruk heeft gekregen dat de Staat de strafoverdracht van de heer Singh zou tegenwerken. Meteen nadat het Hof het arrest heeft gewezen, is met prioriteit gewerkt aan het opstellen van het verzoek tot strafoverdracht. De tekst is, bij hoge uitzondering, voor verzending voorgelegd aan de advocaat van de heer Singh. Het verzoek tot strafoverdracht is uitgestuurd naar de Amerikaanse autoriteiten binnen de door het Gerechtshof gestelde termijn.
Op welke wijze heeft het kabinet uitvoering gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof d.d. 26-08-2025? Is het kabinet van mening dat alle onderdelen van de uitspraak van het Gerechtshof uitgevoerd dienen te worden?
Het Gerechtshof gelast de Staat om binnen vier weken na de datum van het arrest (26 augustus 2025) een verzoek tot strafoverdracht op grond van art. 2 lid 3 van het Verdrag Overbrenging Gevonniste Personen (VOGP) bij de autoriteiten van de Verenigde Staten in te dienen en daarnaast al datgene te doen wat redelijkerwijs nodig is om de feitelijke strafoverdracht van de heer Singh vanuit de Verenigde Staten naar Nederland te bewerkstelligen.2
Het kabinet zal beide onderdelen van de uitspraak uitvoeren. Het verzoek aan de VS om mee te werken aan strafoverdracht is binnen de hiervoor door het Gerechtshof gestelde termijn ingediend bij de Amerikaanse autoriteiten. Ook legt de Nederlandse ambassade in Washington contacten met de autoriteiten aldaar om het verzoek onder de aandacht te brengen.
Op welke wijze heeft het kabinet invulling gegeven aan de motie-Ceder d.d. 24 november 2024 (36 600 VI, nr. 105) voordat het gerechtshof een uitspraak heeft gedaan? Is er voor de uitspraak een verzoek op basis van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) opgestart en op welke wijze is maatwerk binnen de beleidskaders toegepast om de heer Singh zo op korte termijn naar Nederland over te laten brengen?
Voorafgaand aan de uitspraak van het Hof is niet ingezet op strafoverdracht middels de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots), maar is consulaire bijstand verleend en zijn parole-verzoeken van de heer Singh door de toenmalige Minister voor Buitenlandse Zaken en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming ondersteund, op voorwaarde dat er geen gevaar meer zou zijn voor de samenleving.
De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat in de zaak van de heer Singh niet aan alle criteria uit het beleidskader van de Wots is voldaan. Er is namelijk onvoldoende sprake van binding met Nederland.3 Strafoverdracht op grond van de Wots werd daarom niet de geëigende weg bevonden. De rechter heeft de beslissing van de Minister in deze zaak in een kort geding en in eerste aanleg in een bodemprocedure in stand gelaten, waarbij is overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid.4 Het Hof onderschrijft dat de Minister in redelijkheid tot zijn standpunt heeft kunnen komen dat een dergelijke binding er niet is, maar komt echter tot het oordeel dat de Staat in deze zaak op grond van bijzondere omstandigheden een uitzondering moet maken op zijn beleid (art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht). Het Hof weegt daarbij de hoge leeftijd en broze gezondheid van de heer Singh mee, alsmede het feit dat hij in de VS verstoken is van familiebezoek en dat er een gerede kans bestaat dat hij in de VS in gevangenschap zal overlijden.
De Staat voert dit arrest, zoals ook aangegeven bij vraag 2, uit.
Klopt het dat een WOTS-verzoek maar één keer per twee jaar ingediend kan worden en het daarom cruciaal is dat deze zo zorgvuldig wordt ingediend?
Er is in de Wots geen wettelijke beperking opgenomen aan hoe vaak iemand een verzoek tot strafoverdracht kenbaar kan maken.
Klopt het dat uw ministerie in een conceptbrief aan de Amerikaanse autoriteiten de suggestie wekt dat de heer Singh in Nederland op vrije voeten zou kunnen komen? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op en hoe groot acht het kabinet deze kans?
In een conceptbrief, die gedeeld is met de advocaat van de heer Singh, is niet gesuggereerd dat de heer Singh op vrije voeten zou kunnen komen. Wel is aangegeven dat over de aard en duur van de straf op voorhand niets gezegd kan worden omdat het aan de rechter is om dat te bepalen. Bij het volgen van de omzettingsprocedure, wat bij overdracht vanuit de VS gebruikelijk is vanwege het afwijkende strafklimaat, zal de Nederlandse rechter beslissen over de aard en lengte van de in Nederland uit te zitten straf. Het is onwenselijk en niet mogelijk om daarop vooruit te lopen.
Bent u het ermee eens dat vanwege de gezondheidssituatie en de leeftijd van betrokkene en vanwege de uitspraak deze zaak grote prioriteit verdient? Hoe kan het dan dat de brief nog niet is uitgestuurd?
De brief met het verzoek mee te werken aan strafoverdracht is binnen de door het gerechtshof gestelde termijn verzonden aan de Amerikaanse autoriteiten. Zoals aangegeven, heb ik dit met prioriteit opgepakt.
Kunt u deze spoedvragen binnen drie werkdagen beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: ’Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: «Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden»»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Kunt u aangeven of de verblijfsstatus van Walid K. uit Algerije inmiddels is ingetrokken? Zo niet, is er een procedure gestart om de verblijfsstatus van K. in te trekken? Zo niet, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, doe ik geen mededeling over individuele zaken. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning.
Hoe kan het zo zijn dat een veroordeelde verkrachter na het uitzitten van nog niet de helft van zijn straf alweer aanspraak maakt op verlof?
De regels omtrent verlof zijn vastgelegd in de «Regeling tijdelijk verlaten inrichting» (Rtvi). In de regelgeving zijn vaste momenten opgenomen waarop een justitiabele in aanmerking kan komen voor verlof. Dat betekent echter niet dat het verlof ook automatisch wordt verleend. Indien een verlofaanvraag wordt gedaan wordt niet alleen gekeken naar de weigerings- en uitsluitingsgronden maar ook naar de veiligheidsrisico’s, het slachtofferbelang en het gedrag van de justitiabele tijdens detentie. Re-integratieverlof is echter ook van belang om gedetineerden op een verantwoorde en geleidelijke manier voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, om te voorkomen dat de justitiabele nog een keer de fout in gaat. Naar aanleiding van de invoeringstoets van de Wet Straffen en Beschermen3 zijn de regels hoe vaak een justitiabele met verlof kan en op welk moment aangescherpt.
Hoeveel van deze verlofbrieven zijn er afgelopen jaar verstuurd?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel brieven over het eerste verlof naar slachtoffers worden gestuurd. Maar als het slachtoffer dat wenst informeert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) altijd over een eerste verlof zodat een rauwelijkse confrontatie wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in Nederland in detentie zitten en hoeveel vreemdelingen in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Onder vreemdeling wordt bij de beantwoording van deze vraag en vraag 6 verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op peildatum 9 september 2025 verbleven er circa 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden in het gevangeniswezen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op peildatum 31 augustus 2025 waren circa 160 plekken in de tbs bezet met niet-Nederlandse tbs-gestelden (dit betreft tbs-gestelden in de intra- en transmurale bezetting).
Kunt u aangeven hoeveel personen er met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in detentie zitten en hoeveel personen met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Op basis van de bronbestanden betreffende het gevangeniswezen kan DJI een uitsplitsing maken van niet-Nederlandse gedetineerden met en zonder rechtmatig verblijf. Van de bovengenoemde 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden hebben circa 1.460 personen rechtmatig verblijf.4 Op basis van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst hadden van de bovengenoemde circa 160 niet-Nederlandse tbs-gestelden er circa 110 rechtmatig verblijf op 30 september 2025.5, 6, 7
Waarom worden slachtoffers nog altijd niet actief en volledig geïnformeerd over de vervroegde vrijlating van hun dader?
Slachtoffers die hebben aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden, worden vooraf geïnformeerd over het eerste re-integratieverlof vanuit detentie om een rauwelijkse confrontatie met de dader te voorkomen. Ook worden slachtoffers indien gewenst geïnformeerd over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.
Welke maatregelen gaat u treffen zodat slachtoffers alsnog proactief worden geïnformeerd over de (vervroegde) vrijlating van hun dader?
Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorafgaand aan dat besluit van het OM worden slachtoffers, door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB gevraagd naar hun beschermingsbehoeften. Het OM kan rekening houden met deze behoeften en bijzondere voorwaarden ten behoeve van het slachtoffer door het verbinden van bijvoorbeeld een contact-of locatieverbod, aan de invrijheidsstelling. Het slachtoffer wordt door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de beschermende maatregelen die zijn opgelegd.
Op basis van de Rtvi beslist de directeur van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) over (re-integratie)verlof vanuit detentie. Ook bij verlof vanuit de P.I. geldt dat beschermende maatregelen opgelegd kunnen worden ten behoeve van het slachtoffer. Door het CJIB wordt voorafgaand aan een eerste onbegeleid verlof gevraagd naar beschermingsbehoeften van slachtoffers. De directeur van de P.I. kan bij een verlofbesluit hier rekening mee houden en eventueel bijzondere voorwaarden aan het verlof verbinden. Het CJIB informeert het slachtoffer over het eerste onbegeleid verlof en beschermende maatregelen die zijn opgelegd. Ook bij wijzigingen in het verlof wordt het slachtoffer geïnformeerd. Met de implementatie van de laatste tranche van de Wet Straffen en Beschermen die per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, worden slachtoffers niet alleen voorafgaand aan het eerste verlof, maar ook bij volgende verloven gevraagd naar hun beschermingsbehoeften als deze niet meer actueel zijn. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen nu slachtoffers in de huidige situatie al adequaat worden geïnformeerd over (vervroegde) invrijheidsstelling of (re-integratie) verlof.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreft de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 984) om slachtoffers en nabestaanden van zware gewelds- en zedenmisdrijven inzage geven in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun zaak?
In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–20288 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat er naar aanleiding van deze motie een verkenning heeft plaatsgevonden. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat slachtoffers vooral informatie willen over een (mogelijke) psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte omdat dit een (gedeeltelijke) verklaring kan geven voor de gebeurtenissen en kan bijdragen aan herstel van het slachtoffer. Ook is het voor slachtoffers relevant deze informatie voorafgaand aan de zitting te ontvangen, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en in verband met het uitoefenen van het spreekrecht. Inzage in dergelijke rapportages vormt evenwel een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen van de verdachte, maar ook van derden die bijvoorbeeld meewerken aan een zogenaamde milieurapportage. Op dit moment zijn de gesprekken met een aantal betrokken ketenorganisaties nog gaande. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken in het vierde kwartaal van 2025.
Optredens van de haatprediker Bob Vylan in Nederland |
|
Claudia van Zanten (BBB), Martin Oostenbrink (BBB), Caroline van der Plas (BBB), Agnes Joseph (BBB), Henk Vermeer (BBB), Mariska Rikkers (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB), Cor Pierik (BBB) |
|
Moes , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van De Telegraaf waarin wordt beschreven dat de artiest Bob Vylan tijdens een uitverkocht concert in Paradiso de moord op Charlie Kirk heeft verheerlijkt en heeft opgeroepen tot geweld tegen zionisten, het Israelisch Defensieleger (IDF) en personen met een ander gedachtengoed, waarbij hij expliciet uitsprak: «Ga ze vinden op straat»?
Ja, we zijn bekend met het artikel.
Kunt u een feitelijke omschrijving geven van wat «zionisten» zijn?
Er is geen standaard overheidsdefinitie van zionisme en dus ook niet van zionisten. Het woord verwijst naar een hele diverse groep van mensen met een streven, ideologie of beweging die door henzelf maar ook door anderen op hele verschillende manier wordt geladen variërend van scheld- tot geuzennaam. De grootst gemene deler van de verschillende definities en appreciaties van zionisme is het streven naar of behoud van de Joodse staat.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen kwalificeren als opruiing en haatzaaien in de zin van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat er precies is gezegd. Het politieonderzoek hiernaar loopt nog. De aangiften worden momenteel behandeld door de politie en het Openbaar Ministerie, en het Openbaar Ministerie zal beoordelen of de uitspraken strafbaar zijn en, zo ja, op welke strafgrond. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover te beslissen.
Kunt u aangeven onder welk artikel van het Wetboek van Strafrecht de uitspraken van Bobby Vylan strafbaar zijn en wat de maximum straf daarvoor is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, noch op welk artikel dit zou kunnen en wat dan de maximale straf zou zijn.
Hoe beoordeelt u de vergelijking met eerdere oproepen van Amsterdamse taxichauffeurs tot een «Jodenjacht» op 8 november 2024, die breed veroordeeld werden als antisemitisch en gevaarlijk?
Ik kan deze uitspraken niet vergelijken. De feiten en omstandigheden/context waarbinnen de uitspraken zijn gedaan verschillen. Daarnaast is het niet aan mij om te oordelen over individuele zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat een artiest die openlijk geweld verheerlijkt en aanzet tot haat en straatterreur een podium krijgt in Nederland?
In zijn algemeenheid sluit ik mij aan bij eerdere uitspraken van de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema dat artistieke vrijheid nooit kan betekenen dat er wordt opgeroepen tot bedreiging, haat of geweld. Of sprake was van strafbare feiten is aan het OM en uiteindelijk de rechter, ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af.
Bent u bereid om geen nieuwe optredens van Bob Vylan in Nederland meer toe te staan en desnoods gebruik te maken van uw bevoegdheid om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Ministers van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Op individuele zaken kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd kan worden door de Minister van Asiel en Migratie. Dit is mogelijk middels onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het feit dat Paradiso zich in eerdere verklaringen zelfs positief heeft uitgelaten over de bijdrage van deze artiest aan het publieke debat, terwijl er feitelijk sprake is van het verspreiden van haat en oproepen tot geweld?
Ik ga niet in op individuele zaken.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van geweld tegen Joden, Israëliërs of zionisten op gespannen voet staat met het kabinetsbeleid om antisemitisme krachtig te bestrijden? Welke concrete stappen gaat u zetten om dit soort optredens te voorkomen?
Het verheerlijken van geweld tegen groepen staat op gespannen voet met het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor antisemitisme. De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de rol van gemeenten zoals Amsterdam, Nijmegen en Tilburg, die dergelijke optredens mogelijk maken? Bent u bereid in overleg te treden met burgemeesters om optreden tegen deze vorm van haatprediking hoog op de agenda te zetten?
Ik verwijs u naar de eerder genoemde antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) waarin staat dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en daarin een eigen afweging maakt. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid in kaart te brengen welke andere artiesten of sprekers in de nabije toekomst in Nederland staan geprogrammeerd die bekendstaan om vergelijkbare haatdragende of antisemitische uitingen, zodat tijdig maatregelen kunnen worden genomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een inschatting geven van wat zo’n oproep tot geweld tegen Joden, Israëliërs en – wat Vylan zionisten – noemt, betekent voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. In het algemeen onderken ik dat haatzaaiende uitingen tegen bepaalde groepen kunnen bijdragen aan gevoelens van onveiligheid en uitsluiting. Dat is verwerpelijk.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, gezien het feit dat Bob Vylan komende week opnieuw in Nederland optreedt?
Er staan inmiddels geen nieuwe optredens meer gepland.
De berichtgeving over de onterechte aanhouding en de gevolgen voor een Marokkaans-Nederlands gezin in Urk |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over hoe op Urk een Marokkaans-Nederlands gezin werd opgeofferd om de rust in het dorp te bewaren, waarbij een veertienjarige jongen onterecht werd aangehouden en vervolgens een zogenoemd sepot 01 ontving?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidsdriehoek in Urk op 11 oktober 2023 heeft besloten «voor het weekend een aanhouding te verrichten» om de rust in het dorp te bewaren? Hoe beoordeelt u deze handelwijze, mede gelet op het ontbreken van bewijs tegen de betrokken minderjarige?
De besluitvorming over aanhoudingen valt onder het gezag van het Openbaar Ministerie. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in de besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. Wel merk ik in algemene zin op dat aanhoudingen alleen kunnen worden verricht wanneer er een concrete verdenking is van een strafbaar feit. Van een aanhouding enkel om een signaal af te geven mag dan ook nooit sprake zijn.
Welke concrete juridische en operationele afwegingen zijn gemaakt bij het besluit tot aanhouding van deze minderjarige? Hoe is rekening gehouden met proportionaliteit, subsidiariteit, kinderrechten en de onschuldpresumptie?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven past het mij niet om in te gaan op een individuele zaak. Het Openbaar Ministerie en de politie hebben in hun optreden vanzelfsprekend altijd rekening te houden met geldende rechtsbeginselen, waaronder de beginselen genoemd in de vraagstelling.
Waarom is, ondanks het snelle besluit tot seponeren, niet onmiddellijk en publiekelijk gecommuniceerd dat de jongen onschuldig was? Bestaan er richtlijnen die het Openbaar Ministerie (OM) verplichten om in dit soort gevallen actief te rectificeren? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was, wordt de zaak geseponeerd. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie besluiten hierover een persbericht uit te brengen, maar in de regel gebeurt dit niet. Hiervoor bestaan geen richtlijnen.
Wie nam het besluit tot het verspreiden van een politiebericht waarin werd gesteld dat «de verdachte op het spoor was gekomen», terwijl de jongen kort daarvoor was vrijgelaten en later volledig onschuldig bleek? Waarom is dit bericht niet onmiddellijk ingetrokken of gecorrigeerd?
Deze beslissing is onder het gezag van het Openbaar Ministerie genomen. Bij incidenten die leiden tot maatschappelijke onrust of grote publieke belangstelling is het gebruikelijk dat de politie, in afstemming met de betrokken partners, zo snel mogelijk communiceert over ontwikkelingen in een onderzoek, zoals een aanhouding van een verdachte. Als na de aanhouding van de verdachte uit onderzoek blijkt dat de eerder als verdachte aangemerkte persoon toch niet de persoon is die de strafbare feiten heeft gepleegd, dan wordt deze persoon daarover geïnformeerd. Natuurlijk is dit vervelend voor de betrokkene en de inzet is vanzelfsprekend dat dit niet gebeurt. Tegelijkertijd is het nooit helemaal te voorkomen dat ten aanzien van een persoon die op enig moment als verdachte wordt gezien op basis van nader onderzoek geen verdenking meer bestaat. Het is in deze situatie niet gebruikelijk en ook niet verplicht voor politie en het Openbaar Ministerie om hierover een persbericht naar buiten te brengen.
Welke beschermingsmaatregelen zijn aan het gezin aangeboden toen bekend werd dat zij bedreigd werden door dorpsgenoten? Waarom is er niet gekozen voor directe bescherming of een veiligheidsplan ter plaatse, in plaats van hen feitelijk te dwingen tot vluchten?
Over concrete beschermingsmaatregelen worden, uit veiligheidsoverwegingen, nooit mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt u de keuze om de aanhouding zichtbaar uit te voeren met dienstauto’s bij de woning, in een kleine gemeenschap waar bekend was dat dit onmiddellijk tot stigmatisering zou leiden? Past dit binnen de richtlijnen voor het omgaan met minderjarigen?
Het past mij, zoals ik ook aangaf in antwoord op vraag 2, niet om te treden in de besluitvorming van het Openbaar Ministerie in individuele zaken. In het algemeen merk ik op dat het Openbaar Ministerie en de politie bij het voorbereiden en uitvoeren van aanhoudingen rekening hebben te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder ook de mogelijke aanwezigheid van minderjarigen.
Klopt het dat het gezin herhaaldelijk processtukken heeft opgevraagd, maar deze tot op heden niet heeft ontvangen? Op welke wettelijke grond is dit geweigerd? Hoe verhoudt dit zich tot hun recht op inzage en herstel?
Het verzoek om processtukken te ontvangen is door het Openbaar Ministerie beoordeeld op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Als er sprake is van een afgesloten strafzaak, zoals in de onderhavige casus het geval is, biedt de wet geen grondslag voor verstrekking. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat een verzoek om inzage niet is ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten, na intern overleg en nadere informatie-inwinning, bij wijze van uitzondering en uit coulance tot verstrekking van het dossier over te zijn gegaan.
Herkent u het patroon dat lokale overheden in situaties met sterke politieke of maatschappelijke emoties sneller geneigd zijn minderheden als «bliksemafleider» te gebruiken? Welke landelijke waarborgen bestaan er om dit te voorkomen?
Nee, dit patroon herken ik niet. Wel herken ik, en begrijp ik, dat het lokaal bestuur in zijn maag kan zitten met situaties van onrust in de samenleving. Om die reden ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van SZW, BZK en de VNG gemeenten bij de omgang met zulke situaties. Deze ondersteuning kan worden geboden in de vorm van een advies, dat eventueel kan uitmonden in een handelingsperspectief.
Hoe verklaart u dat de gemeente, politie en het OM in hun interne communicatie vooral spraken over de «beeldvorming» en reputatie van de instituties, terwijl de veiligheid van het gezin nauwelijks aandacht kreeg? Hoe verhoudt dit zich tot de plicht van de overheid om burgers te beschermen?
Ik heb mij laten informeren dat er van de zijde van het Openbaar Ministerie, de politie en de gemeente wel degelijk aandacht is geweest voor de veiligheid van betrokkenen. De suggestie dat de beeldvorming prevaleerde boven de veiligheid van het gezin wordt door hen niet herkend.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de handelwijze van politie, OM en gemeente Urk in deze zaak, zodat duidelijk wordt welke fouten zijn gemaakt en welke lessen daaruit moeten worden getrokken?
Op basis van de informatie waarover ik op dit moment beschik zie ik geen aanleiding tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek.
Welke routes van compensatie en herstel staan dit gezin nu daadwerkelijk open, zowel juridisch (schadevergoeding) als praktisch (psychosociale hulp, onderwijs voor de kinderen, bescherming)? Wordt dit gezin proactief hierin begeleid?
Wanneer sprake is van een, naar achteraf blijkt, onterechte verdenking die heeft geleid tot schade, materieel of immaterieel, staat het de familie vrij te proberen de vermeende schade vergoed te krijgen. Een advocaat kan de familie hierin behulpzaam zijn. Deze kosten voor rechtsbijstand kunnen, mits redelijk, ook voor vergoeding in aanmerking komen. Ook kunnen burgers klachten indienen bij de verschillende betrokken organisaties zoals het Openbaar Ministerie. Eventueel kan de burger vervolgens deze klachten voorleggen aan de Nationale ombudsman.
Daarnaast kan het gezin zich met praktische hulpvragen in de nieuwe gemeente wenden tot de betreffende instanties die verantwoordelijk zijn voor deze onderwerpen. Bijvoorbeeld hulp bij het zoeken van passend onderwijs voor de kinderen in het gezin.
Bent u bereid te komen tot landelijke richtlijnen die borgen dat minderjarigen nooit louter om «signaalwerking» worden aangehouden, dat bij een onterechte verdenking binnen 48 uur publiekelijk wordt gerectificeerd en dat gezinnen in dergelijke situaties recht hebben op directe bescherming en nazorg?
Zoals ik mijn antwoord op vraag 2 ook heb aangegeven mag van een aanhouding enkel omwille van «signaalwerking», en zonder concrete verdenking van een strafbaar feit, nooit sprake zijn. Niet bij minderjarigen en ook niet bij meerderjarigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 ook heb aangegeven wordt een zaak geseponeerd wanneer het strafrechtelijk onderzoek uitwijst dat de verdenking niet juist was. De gewezen verdachte en de belanghebbende(n) worden, conform de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden, door de officier van justitie van het sepot in kennis gesteld met vermelding van de sepotgronden met een motivering. In zeer bijzondere gevallen kan het Openbaar Ministerie besluiten hierover een persbericht uit te brengen. Over eventuele beschermingsmaatregelen worden nooit uitspraken gedaan.
Het artikel ‘Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld’ |
|
Martin Oostenbrink (BBB), Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Foort van Oosten (VVD), Becking |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Middelbare scholen in Beverwijk en Heemskerk dicht vanwege jongerengeweld»?1 Herkent u in de recente gebeurtenissen in Beverwijk en Heemskerk een bredere maatschappelijke dreiging, waarbij jongerengeweld, sociale media en digitale intimidatie elkaar versterken?
Dit bericht is mij bekend. Rivaliserende jeugdgroepen in Nederland zijn een fenomeen dat al langer bestaat. De rivaliteit wordt versterkt door uitingen op sociale media over en weer, die om de zoveel tijd leiden tot daadwerkelijk gewelddadige incidenten. Dergelijke incidenten, waarbij er sprake is van daadwerkelijk geweld met een online component, noemen we hybride straatgeweld. Sinds het begin van deze eeuw zijn er verschillende momenten geweest waarop spanningen tussen jeugdgroepen, vaak met een etnische, territoriale of subculturele achtergrond, vanwege geweldsincidenten het nieuws haalden. Vanaf ongeveer 2018 laten cijfers en meldingen bij politie en gemeenten een (lichte) toename te zien van conflicten tussen jeugdgroepen in stedelijke gebieden.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen hun deuren moeten sluiten vanwege dreiging en onveiligheidsgevoelens onder jongeren? Acht u dit een incident of een symptoom van een structureel probleem?
Het is dieptriest dat scholen hiertoe hebben moeten besluiten. Door de lokale autoriteiten is aangegeven dat de reden van de sluiting lag in de gevoelens van angst en onrust onder leerlingen en ouders/verzorgers.
De kern van dit probleem lag niet bij de scholen. Het is dan ook niet aan de orde om te spreken van een structureel probleem. Wel onderstrepen geweldsincidenten als deze hoe belangrijk preventief handelen is bij signalen van grensoverschrijdend gedrag onder jeugdigen.
Welke rol speelt de georganiseerde jongerencriminaliteit in deze incidenten? Wordt dit actief gemonitord en aangepakt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en Veiligheidshuizen?
De (politie)onderzoeken zijn nog in volle gang, waardoor het te vroeg is om een duidelijke conclusie te kunnen trekken over de eventuele rol van georganiseerde criminaliteit bij deze incidenten.
In geval van lokale veiligheidsincidenten, zoals in Beverwijk en Heemskerk, is het aan de veiligheidsdriehoek om op basis van de beschikbare feiten passend op te treden. Specifiek voor problematiek rond jeugdgroepen kan gekozen worden voor een zogenaamde groepsaanpak, waarbij ook opgeschaald kan worden naar een persoonsgerichte aanpak in het Zorg- en Veiligheidshuis (ZVH). Wanneer, in navolging van deze incidenten, jongeren worden aangemeld, dan zal de persoon, het systeem en de omgeving worden meegenomen in een (persoonsgerichte) aanpak.
Hoe beoordeelt u het gebruik van AI en deepfakes bij het verspreiden van dreigende beelden van geweld en explosies op scholen? Wordt dit gezien als een vorm van digitale ondermijning?
Het is kwalijk dat AI en deepfakes worden gebruikt voor het maken van dreigende beelden. Het is goed voorstelbaar dat het verspreiden van beelden van explosies op scholen een grote impact heeft op het veiligheidsgevoel van leerlingen, ouders, het personeel van de school en de omgeving. Het gebruik van AI of deepfakes is niet automatisch een vorm van digitale ondermijning, hiervoor moet AI als middel worden gebruikt door criminelen om de samenleving te ontwrichten om criminele handelingen uit te voeren. Om met zekerheid te kunnen stellen of er in deze situatie gebruik wordt gemaakt van AI om te ondermijnen zou er eerst meer duidelijkheid moeten zijn over het incident.
Welke rol spelen sociale media zoals TikTok en Snapchat in het aanwakkeren of verspreiden van geweld tussen jongeren en welke mogelijkheden ziet u om hier snel en effectief op in te grijpen?
Jongeren zijn veelvuldig online en actief op verschillende sociale media platformen, waaronder TikTok en Snapchat. Deze platformen worden helaas ook gebruikt voor negatieve doeleinden, waarbij online uitingen kunnen leiden tot (verdere) escalatie naar daadwerkelijke fysieke confrontaties. In eerste instantie zijn de online platformen aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De Digital Service Act (DSA) legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platformen om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. Met de platformen ben ik in dialoog over de uitdagingen die daarmee samenhangen.
In het voorjaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat ik door het Verwey-Jonker Instituut laat doen naar de aanpak van online geweld, als onderdeel van de aanpak van geweld in het publieke- en semipublieke domein.2 In dit onderzoek is er ook aandacht voor de invloed van online uitingen op het ontstaan en de escalatie van daadwerkelijk geweld. Later dit jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek en de beleidsvoornemens die ik hieraan verbind.
Vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) wordt via de Versterkte Aanpak Online ook gewerkt aan een gecoördineerde aanpak van onlineterrorisme en extremisme. Over de voortgang van deze aanpak heb ik uw Kamer recentelijk geïnformeerd, met daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van online radicalisering onder jongeren.3 Daartoe wordt onder meer in samenwerking met gemeenten ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van jongeren.
Hoe wordt de samenwerking tussen politie, OM en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid versterkt om sneller te reageren op digitale dreiging die leidt tot paniek en schoolsluiting?
In beginsel is de veiligheid van personen, objecten en diensten decentraal georganiseerd. Op basis van dreiging en risico kunnen er maatregelen worden getroffen door het lokaal bevoegd gezag. Bijvoorbeeld via samenwerking binnen de driehoek. Daarnaast hebben de lokaal adviseurs van de NCTV doorlopend contact met politie, gemeenten en het Openbaar Ministerie over het lokale dreigingsbeeld op grond van terrorisme en extremisme.
Wordt overwogen om geweldsverheerlijking via sociale media strafbaar te stellen als digitale opruiing?
Er kan op dit moment al strafrechtelijk worden opgetreden. Bijvoorbeeld wanneer de online uitingen kunnen worden gekwalificeerd als opruiing (zoals het oproepen tot geweld), voorbereiding van openlijke geweldpleging, smaad, laster of uitlokking tot een strafbaar feit.
Hoe wordt de aanpak van jongerengeweld afgestemd op de bredere strategie tegen High Impact Crimes en ondermijning?
Geweldsdelicten behoren tot de High Impact Crimes. In de strategische aanpak van High Impact Crimes gaat het in de kern om het treffen van dadergerichte, slachtoffergerichte en situationele preventieve maatregelen, waar nodig in combinatie met een repressief optreden. Randvoorwaarden in deze strategie zijn onder meer het opstellen van een beleidsanalyse naar de aard, omvang, oorzaken en risicofactoren, het inzetten van wetenschappelijk onderbouwde effectieve maatregelen en de (door)ontwikkeling van innovatieve en veelbelovende maatregelen, inclusief de evaluatie van deze inzet, alsmede de samenwerking tussen publieke en private partijen bij de uitvoering van de preventieve maatregelen. Ook communicatie, waar nodig wetgeving en de borging van de maatregelen vormen belangrijke elementen in de HIC-aanpak. In het geval van geweld gepleegd door jongeren krijgt deze strategie onder meer gestalte door de inzet van effectieve of veelbelovende interventies zoals Alleen jij bepaalt wie je bent, de Integrale Persoonsgerichte Toeleiding naar Arbeid, de Re-integratieofficier en het – ook voor de aanpak van ondermijning relevante – traject Veilig In en Om School (VIOS).4 In bredere zin worden verder algemene preventieve maatregelen getroffen, zoals tegen geweld op school, in het uitgaansleven, openbaar vervoer, de sport en online, waarover ik uw Kamer eerder dit jaar informeerde.5 Ten slotte is het in dit kader relevant te wijzen op het voornemen van dit kabinet om te komen tot een verhoging van de strafmaxima voor openlijke geweldpleging met een derde. Dit wetsvoorstel is inmiddels in voorbereiding. Ook daarvan gaat een belangrijk signaal naar de samenleving dat geweld onacceptabel is.
Hoe beoordeelt u het instellen van een noodbevel, inclusief samenscholingsverbod en preventief fouilleren, in deze context?
De burgemeester is op grond van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. Afhankelijk van de omstandigheden kan hij verschillende bevelen geven waaronder het instellen van een samenscholingsverbod en de aanwijzing van een veiligheidsrisicogebied. Of en wanneer hij dat doet, is ter beoordeling aan de burgemeester. Desgevraagd is hij hierover verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Specifiek voor het preventief fouilleren geldt dat hiervoor toestemming van de officier van justitie nodig is.
Welke structurele maatregelen worden genomen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van escalatie, bijvoorbeeld via extra inzet van wijkagenten, digitale recherche en jongerenwerk?
Elke gemeente is verantwoordelijk voor de eigen preventieve aanpak van (jeugd)criminaliteit en maakt op basis van de lokale problematiek eigen afwegingen, zoals over de inzet van professionals die zich richten op jongeren en jongvolwassenen. Zo kan (online) jongerenwerk, door het laagdrempelige contact met jongeren, een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van spanningen en daarmee mogelijk escalatie voorkomen. Ook kunnen straatcoaches en/of jeugdboa’s door gemeenten worden ingezet om vroegtijdig te signaleren en in te grijpen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid stimuleert, onder andere door het delen van best practices, de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Dit gebeurt onder meer via het programma Preventie met Gezag (PmG). Dit is een lerende aanpak. Binnen PmG zijn er lerende netwerken ingericht met de gemeenten, justitiepartners en wetenschappers. School en veiligheid is één van de onderwerpen waar vanaf de start van deze netwerken aandacht voor is en waar kennis en ervaringen worden gedeeld. Hier worden onder andere ervaringen uitgewisseld over de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken zoals VIOS. In dit soort aanpakken werken scholen onder andere samen met jongerenwerk, agenten in de wijk, straatcoaches en wijkteams aan een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilige omgeving, het voorkomen van escalatie en het bieden van perspectief aan jongeren. Een ander voorbeeld dat binnen het lerende netwerk wordt opgepakt betreft de ervaringen met het online jongerenwerk. De geleerde lessen vanuit zowel de aanpak als de lerende netwerken van PmG worden gedeeld met de rest van Nederland via onder andere de digitale vindplaats. Gemeenten die geen onderdeel zijn van PmG kunnen deze lessen overnemen, en toepassen in de lokale context. Naar aanleiding van de onregelmatigheden met jongeren in Beverwijk en Heemskerk is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact met de regio IJmond, waar deze gemeenten toe behoren, deze gemeenten zijn gewezen op de mogelijkheid om in contact te treden met gemeenten die te maken hebben met vergelijkbare problematiek om onderling ervaringen uit te wisselen.
De inzet van agenten wordt lokaal bepaald door het bevoegde gezag (burgemeester en officier van justitie) en besproken in de lokale driehoek. Signalen over (dreigende) onrusten tussen jongeren worden daar met elkaar gedeeld. Als het gezag extra inzet nodig acht om escalatie te voorkomen, dan zal het die keuze in overleg met de politie maken. Naar verwachting zal de driehoek ook rekening houden met de rol die andere professionals, zoals jongerenwerkers, kunnen spelen, zodat preventie wordt ingezet waar mogelijk en repressie waar noodzakelijk. De eventuele extra politie-inzet moet gevonden worden binnen de beschikbare capaciteit van de betreffende eenheid. Gezien de druk op de politiecapaciteit vraagt dit om scherpe keuzes door de lokale driehoek.
Welke impact heeft deze situatie op de scholieren, het onderwijs en de continuïteit van het leerproces? Welke ondersteuning wordt de komende periode aan deze school geboden?
Het gevoel van dreiging onder leerlingen, ouders en medewerkers was groot. Op alle betrokken scholen is er na afloop van de gebeurtenissen een bijeenkomst geweest met personeel om de gebeurtenissen een plek te geven en te bespreken hoe de docententeams dit met de leerlingen konden bespreken. Daarnaast is er op ouderavonden die al gepland stonden, uitvoerig gesproken hierover en op twee scholen zijn er nog extra ouderavonden georganiseerd met specifieke informatie over de online wereld, waarbij experts langskomen om erover te vertellen en vragen te beantwoorden. Ouders hebben positief gereageerd op hoe de school de situatie afgehandeld heeft: de zorgvuldigheid, de ouderavonden en de extra aandacht die gegeven werd aan kinderen die het moeilijker hebben. Daarnaast zijn de scholen door het Ministerie van OCW gewezen op het aanbod van Stichting School & Veiligheid. Scholen kunnen hier altijd terecht voor advies over en ondersteuning bij het creëren van een veilig schoolklimaat.
Welke rol ziet u voor scholen in het vroegtijdig signaleren van spanningen en het bieden van preventieve ondersteuning?
Scholen zijn op dit moment al verplicht om veiligheidsbeleid te voeren. Dat betekent concreet dat zij antipestbeleid maken, een antipestcoördinator hebben en zicht hebben op de veiligheidsbeleving van leerlingen.
Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht. Zo zorgen we ervoor dat er meer leerlingen worden bevraagd op hun veiligheidsbeleving, moeten scholen verplicht een interne en externe vertrouwenspersoon aanstellen en moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks evalueren. Ook komt er een incidentenregistratie en een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten bij de Inspectie van het Onderwijs. De beoogde inwerkingtreding is 1 augustus 2026. Met deze wet beoogt de regering dat scholen eventuele spanningen sneller in beeld krijgen, en dus ook sneller ondersteuning kunnen bieden. Scholen kunnen hiervoor terecht bij Stichting School & Veiligheid.
Bent u bereid om scholen in risicogebieden structureel te ondersteunen met preventiemedewerkers, schoolmaatschappelijk werk en samenwerking met jongerenhubs?
De overheid ondersteunt scholen en gemeenten op dit moment bij het werken aan een veilig schoolklimaat. Gemeenten die deelnemen aan het programma Preventie met Gezag worden structureel ondersteund vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Veel van de deelnemende gemeenten werken samen met onder andere scholen, politie en jongerenwerk om te zorgen voor veilige scholen. Verder heeft het kabinet met het programma Brugfunctionaris meerjarig geld beschikbaar gesteld waarmee scholen een brugfunctionaris kunnen aanstellen. Ook stelt het kabinet met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs een interne en externe vertrouwenspersoon verplicht. Tot slot ondersteunt Stichting School & Veiligheid scholen bij het werken aan een veilig schoolklimaat.
Hoe wordt de rol van leraren versterkt in het signaleren van spanningen en het begeleiden van leerlingen die betrokken zijn bij of slachtoffer zijn van online geweld?
Alhoewel leraren niet alle maatschappelijke problemen in hun eentje kunnen én hoeven oplossen, hebben leraren wel een belangrijke rol in het signaleren van afwijkend gedrag. Stichting School & Veiligheid biedt hiervoor ondersteuning, bijvoorbeeld middels het «niet-pluisinstrument». Daarnaast heeft ook de vertrouwenspersoon een belangrijke rol in het ondersteunen van leerlingen die slachtoffer zijn geworden van online geweld. Daarnaast adviseert het kabinet scholen om altijd aangifte te doen als er strafbare feiten zijn gepleegd. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Zoals benoemd onder vraag 10 stimuleert het Ministerie van Justitie en Veiligheid de inzet van integrale schoolveiligheidsaanpakken. Het creëren van een sterk netwerk rondom de school kan ook positief bijdragen aan het versterken van de positie van zowel leraren als het onderwijs ondersteund personeel in het tijdig signaleren en de opvolging van dergelijke signalen en incidenten.
Hoe wordt de veiligheid van onderwijspersoneel geborgd in situaties van dreiging en geweld? Wordt dit meegenomen in het lerarenbeleid?
Onderwijspersoneel moet altijd veilig kunnen werken. Immers, geen goed onderwijs zonder onderwijspersoneel dat daartoe in staat wordt gesteld. Werkgevers hebben vanuit de arbo-regelgeving al de plicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs geeft het kabinet nadere inkleuring aan de zorgplicht voor de veiligheid op scholen. Dat is ook van toepassing op onderwijspersoneel. Daarnaast adviseert het kabinet om bij strafbare situaties altijd aangifte te doen. Dit kunnen scholen ook namens een leerling of personeelslid doen.
Oproepen tot geweld tijdens het concert van Bob Vylan in Paradiso Amsterdam |
|
Eric van der Burg (VVD), Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Moes , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uitspraken van Bob Vylan tijdens zijn concert waarbij geweld tegen de vermoorde Charlie Kirk en zionisten werd toegejuicht en werd opgeroepen mensen op straat te gaan vinden?
Welke uitingen zijn gedaan door Bob Vylan zal uit het onderzoek van politie en het Openbaar Ministerie moeten blijken.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting belangrijk is en kritiek op de Israëlische regering geuit moet kunnen worden, maar dat dit totaal iets anders is dan het verheerlijken van geweld en het tijdens een concert oproepen tot het «op straat gaan vinden van mensen?»
Voor haatzaaien en antisemitisme is in Nederland geen plaats. Dat mag niet vergoelijkt worden als vrijheid van meningsuiting, net zoals dat kritiek op de Israëlische regering niet automatisch mag worden weggezet als haatzaaien en antisemitisme. Of er sprake is van strafbare uitingen door Bob Vylan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie onderzocht.
Hoe is de afweging tot stand gekomen om dit optreden toe te staan en is hierover contact geweest met de burgemeester van Amsterdam?
De afweging voor het laten plaatsvinden van een evenement ligt bij de organisatie van het evenement en de burgemeester. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur).
Hoe beoordeelt u de beslissing van de Britse regering om de leden van de band strafrechtelijk te vervolgen voor haatzaaien vanwege soortgelijke uitspraken en welke mogelijkheden daartoe hebben wij daartoe in Nederland?
Ik ga geen oordeel vellen over het lopende Britse strafrechtelijke onderzoek.
Hebben de bandleden voor het optreden visa gekregen en hoe vindt deze afweging plaats? Wat hebben de uitspraken voor gevolgen voor een eventuele volgende beslissing?
Ik verwijs u naar de antwoorden van 4 september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Over individuele gevallen of besluiten kan de Minister van Asiel en Migratie geen uitspraken doen.
In algemene zin geldt dat onderdanen van het Verenigd Koninkrijk voor kort verblijf visumvrij naar Nederland kunnen reizen. Voor toelating en verblijf gelden de reguliere regels van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet.
Voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, kan de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd worden door de Minister van Asiel en Migratie. Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van duidingen van de NCTV, ambtsberichten van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Eventuele rechterlijke uitspraken worden vanzelfsprekend betrokken bij besluitvorming, binnen het geldende wettelijke kader. Op individuele casuïstiek kan de Minister van Asiel en Migratie niet ingaan.
Is er een mogelijkheid tot het opleggen van een inreisverbod en of ongewenstverklaring en wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat voor gevolgen hebben deze uitspraken, waarvoor in het Verenigd Koninkrijk dus inmiddels strafrechtelijke vervolging is gestart, voor de volgende optredens van de band in Nederland op 16 en 17 september? Welke mogelijkheden heeft de overheid om te voorkomen dat hier opnieuw wordt opgeroepen tot geweld?
Ik verwijs u naar de antwoorden van september jl. op vragen van het lid Vondeling (PVV) aan de Minister van Asiel en Migratie en de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid over het toen nog aanstaande optreden van het punkduo Bob Vylan in Amsterdam en Tilburg. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Het vooraf verbieden van een optreden is alleen mogelijk als er aantoonbare sprake is van ernstige wanordelijkheden of een concrete en ernstige vrees voor het ontstaan daarvan en, gelet op de ernst van de (te vrezen) wanordelijkheden, in redelijkheid gemeend kan worden dat de situatie met feitelijke (bijvoorbeeld de inzet van politie) of juridische minder verstrekkende middelen niet meer beheerst kan worden. De Gemeentewet biedt geen grondslag om preventief de vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Wel kan de inhoud van uitingen het startpunt zijn van een keten van aanleidingen die leidt tot ingrijpen zoals het verbieden van een optreden. Daarbij heeft de burgemeester dan niet de uitlatingen zelf in gedachten, maar de objectiveerbare vrees voor wanordelijkheden waar die toe kunnen leiden.
Bent u bereid contact te hebben met het gemeentebestuur van de andere gemeenten over de reeks volgende concerten waarbij het zeer waarschijnlijk is dat opnieuw zal worden opgeroepen tot geweld?
Zie antwoord vraag 7.
De Kamerbrief ‘Gezamenlijke reactie IenW en JenV op rapport Handhaven in het OV’ d.d. 9 juli 2025 |
|
Ingrid Michon (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat identiteitsvaststellingen door OV-boa’s in de praktijk geregeld 30 tot 45 minuten of langer duren, of soms helemaal niet plaatsvinden, met oplopende agressie en grote veiligheidsrisico’s voor reizigers en personeel tot gevolg?1
Klopt het dat OV-boa’s in de praktijk bij de inschatting dat de politie pas laat of helemaal niet ter plaatse kan komen, vaak besluiten een overlastgever te laten lopen?
Kan worden aangegeven hoe groot het zogenoemde «dark number» is van zwaardere overtredingen en incidenten in het OV die hierdoor niet kunnen worden afgehandeld, en hoe beoordeelt u dat in de praktijk juist lichtere overtredingen vaker worden beboet, terwijl zwaardere overtredingen vaak onbestraft blijven?
Deelt u de zorg dat reizigers door onveiligheid in het OV bepaalde lijnen of tijdstippen mijden, en dat dit in het bijzonder voor meisjes en vrouwen kan leiden tot een onveilig reisgevoel, waardoor zij het openbaar vervoer minder vaak gebruiken?
Hoe beoordeelt u dat de RET in Rotterdam via het Real Time Intelligence Centre (RITC) sinds 2021 aantoonbaar betere resultaten boekt – met fors minder wachttijd, minder agressie, meer veiligheid en een betere inzet van politie en boa’s – terwijl landelijk nog geen vergelijkbare aanpak wordt toegepast?
Hoe beoordeelt u dat de Rotterdamse aanpak in nog geen jaar tijd (2019) 13.820 politie-uren én 8.544 RET-uren heeft bespaard, terwijl elders in het land dagelijks politie en boa’s kostbare capaciteit verliezen aan tijdrovende identiteitschecks?
Kunt u toelichten waarom er nog geen landelijke richtlijnen of protocollen zijn opgesteld voor de samenwerking tussen politie en OV-boa’s bij identiteitsvaststellingen (behalve bij een check via het Rijbewijsregister), terwijl de brancheorganisatie OV-NL hier al jaren expliciet om vraagt?
Kunt u bevestigen dat de NS in 2023 circa 15.000 keer assistentie van de politie moest vragen, waarvan ongeveer 5.000 keer specifiek voor identiteitsvaststelling, en hoe beoordeelt u dat een aanpak zoals in Rotterdam deze inzet grotendeels had kunnen voorkomen?
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat u de juridische basis van de Rotterdamse samenwerking «niet solide genoeg» achten, en welke mogelijkheden ziet u om deze werkwijze zo snel mogelijk te borgen?
Kunt u aangeven hoe u voorkomt dat de toegang van OV-boa’s tot het rijbewijzenregister (voorzien 1 januari 2026) en andere registers nog verder vertraagt, terwijl de knelpunten al jaren bekend zijn en de noodzaak in de praktijk dagelijks zichtbaar is?
Welke reden ligt eraan ten grondslag dat u opnieuw teruggrijpt op het onderzoeken van de «wenselijkheid en noodzaak» van toegang tot de strafrechtsketendatabank en de Basisvoorziening vreemdelingen, en ziet u mogelijkheden om sneller richting uitvoering te gaan?
Ben u bereid om uiterlijk binnen zes maanden concrete voorstellen aan de Kamer voor te leggen om de Rotterdamse aanpak in meerdere regio’s te starten en te borgen, zodat reizigers en OV-personeel niet langer hoeven te wachten op oplossingen?
Het bericht ‘Verdachte aangehouden voor ernstig zedenmisdrijf op Amsterdamse Weesperzijde’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verdachte aangehouden voor ernstig zedenmisdrijf op Amsterdamse Weesperzijde»?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving. Inmiddels is bekend dat de politie een 22-jarige verdachte heeft aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij een ernstig seksueel misdrijf aan de Weesperzijde, die ook wordt verdacht van betrokkenheid bij de moord danwel doodslag op een 17-jarige jonge vrouw uit Abcoude en tevens in een derde zaak verdachte is.
Op dit moment vindt het opsporingsonderzoek plaats onder leiding van een officier van justitie. Zonder op de individuele omstandigheden van de zaak in te kunnen gaan, onderstreept deze strafrechtelijke opvolging dat de wet wordt toegepast.
Bent u het eens met de stelling dat de wet voor iedereen geldt en dus ook voor asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zorgt u ervoor dat dit in de praktijk ook het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat er altijd consequenties moeten zijn voor asielzoekers die de wet overtreden, zoals het leefgeld inhouden, vastzetten, asielaanvraag intrekken en uitzetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeveel gevallen wordt er na een veroordeling daadwerkelijk één van deze straffen opgelegd? Waarom niet in alle gevallen?
Ja, uitgangspunt is dat lik-op-stuk wordt toegepast ten aanzien van asielzoekers die verdacht worden van een misdrijf. Voor politie en justitie geldt dat strafrecht voor iedereen gelijk is, ongeacht verblijfsstatus en dat voor vreemdelingen aanvullende wet- en regelgeving geldt.
Wanneer een asielzoeker bij (onherroepelijk) rechtelijk vonnis is veroordeeld voor een misdrijf wordt er altijd onderzocht of de asielvergunning ingetrokken kan worden of dat de verblijfsaanvraag asiel afgewezen kan worden op grond van openbare orde. Bij brief van 18 december 2024 bent u geïnformeerd over het beleid hierover. Zoals in die brief aangegeven, worden op grond van de Kwalificatierichtlijn en jurisprudentie hoge eisen gesteld aan het weigeren en intrekken van internationale bescherming. In voornoemde brief zijn de genomen maatregelen en het beleid ten aanzien hiervan uiteengezet. Dit is nog altijd van toepassing.
Het aantal ingetrokken asielvergunningen en afgewezen asielaanvragen op grond van de openbare orde, wordt jaarlijks gepubliceerd in de Staat van Migratie. In 2024 ging het om 20 intrekkingen en 70 afwijzingen.
Op welke manier zorgt u ervoor dat wanneer een asielzoeker verdacht wordt van een overtreding of misdrijf of ander strafbaar gedrag, tussen vrijspraak of veroordeling niet wederom de fout in gaat?
Voor een asielzoeker die wordt verdacht van een strafbaar feit, moet duidelijk worden gemaakt dat het plegen van misdrijven direct strafrechtelijke gevolgen heeft (lik-op-stuk). Onder lik-op-stuk beleid wordt verstaan een snelle interventie na aanhouding van de verdachte tot en met de succesvolle tenuitvoerlegging van de straf. Dat zijn bij voorkeur de supersnelrechtzitting bij de politierechter, waarbij de verdachte binnen 72 uur na aanhouding vanuit de inverzekeringstelling wordt berecht en de snelrechtzitting bij de politierechter waarbij de verdachte binnen 17 dagen na aanhouding vanuit de bewaring wordt berecht. In beide situaties wordt een verdachte berecht vanuit de voorlopige hechtenis en kan de rechter bevelen dat de resterende straf direct aansluitend wordt uitgezeten. Zo wordt voorkomen dat veroordeelde vreemdelingen zich aan de tenuitvoerlegging onttrekken. Indien sprake is van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, gaat de Dienst Terugkeer en Vertrek al tijdens de detentieperiode aan de slag met de voorbereiding van de uitzetting. Streven daarbij is om zoveel als mogelijk de vreemdeling direct aansluitend aan de strafdetentie uit te zetten, maar indien nodig kan vreemdelingenbewaring worden ingezet. Van al het vertrek van vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS) uit de caseload van DTenV betrof in 2024 79% aantoonbaar vertrek.2 Het lik-op-stuk-beleid is van toepassing op veelvoorkomende criminaliteit en lichte high-impact-crimes.
Bent u het eens met de stelling dat het daarom extra belangrijk is dat het amendement over het sneller kunnen opleggen van een ongewenstverklaring kan helpen bij het straffen van asielzoekers die (ernstige) misdrijven plegen (Kamerstuk 36 704, nr. 52)? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat de uitbreiding van de ongewenstverklaring, in combinatie met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, een extra middel vormt om niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen tot vertrek te bewegen. Ik kan hier – in algemene zin – aan toevoegen dat vreemdelingen die onder de Terugkeerrichtlijn vallen en veroordeeld worden voor zware misdrijven in de regel thans een zwaar inreisverbod opgelegd krijgen en strafbaar zijn op grond van art. 197 Sr als vertrek wel aan de orde is, maar hun uitzetting niet kan worden gerealiseerd.
Bent u bereid om experts in het vreemdelingenrecht en het strafrecht te consulteren over hoe we ervoor kunnen zorgen dat vreemdelingen vaker de consequenties van hun gedrag ervaren en wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds uitgangspunt dat lik-op-stuk wordt toegepast bij asielzoekers die verdacht worden van een misdrijf. Dat betekent dat doorlopend wordt bezien of zowel de beschikbare strafrechtelijke maatregelen als de vreemdelingrechtelijke maatregelen optimaal worden toegepast. In het licht van de snelle strafrechtelijke opvolging van voornoemde casus zie ik voor nu geen aanleiding om aanvullend experts te consulteren.
Informatie over strafrechtelijke veroordelingen wordt per individuele casus vanuit de strafrechtsketen doorgegeven aan de IND. Vervolgens vindt er bij de IND altijd een beoordeling plaats of de veroordeling, binnen het beleid zoals beschreven in antwoord 3, aanleiding is om verblijfsrecht te weigeren of in te trekken.
Hoe verloopt het proces van het opleggen van boetes vanwege zwartrijden en ander illegaal gedrag in het openbaar vervoer? Bent u het eens met de stelling dat zulke boetes voor 100% moeten worden doorbelast (desnoods door het inhouden van leefgeld)? Zo ja, in hoeveel gevallen waarin het bekend is voor wie de boete is, wordt de boete ook daadwerkelijk doorbelast? Waarom niet in alle gevallen? Bent u bereid om met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in gesprek te gaan hierover en de Kamer hierover te informeren voor het commissiedebat vreemdelingen en asielbeleid van 2 oktober?
De boetes en het proces van het opleggen hiervan wordt gedaan door de vervoerdersbedrijven. Het is onwenselijk dat mensen die zwartrijden geen boete krijgen, geen boete betalen of bij herhaaldelijke overtreding geen reisverbod krijgen. Ik ben hierop tegen en vind dat alle vormen van zwartrijden, ongeacht wie hiervoor verantwoordelijk is, aangepakt moeten worden. In 2023 zijn er door NS in totaal 283.450 uitstel van betalingen (UvB’s) uitgeschreven. In 2024 waren dit er 352.969. In 2023 zijn er door Arriva in totaal 35908 UvB’s uitgeschreven. In 2024 waren dit er 53.542. De uitstel van betalingen betreft zwartrijders brede zin, niet enkel asielzoekers. Het inningspercentage is bedrijfsvertrouwelijke informatie en kan voor beide bedrijven niet worden gedeeld. Ik ben en blijf dan ook samen met vervoerders, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en het COA in gesprek om te bezien welke stappen mogelijk zijn om dat te verbeteren.
De artikelen 'Kantoor CIDI in Den Haag beklad: ’De waanzin dendert door’, 'Gebouw CIDI beklad met ketchup en bloem, gebeurde tijdens Gazadebat' en 'Zijn deze kunstenaars al gepakt?' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaande artikelen?1 2 3
Ja.
In welke fase bevindt zich het lopende politieonderzoek naar de bekladding van het CIDI-gebouw tijdens het Gaza-debat in Den Haag op 7 augustus 2025?
Ik begrijp dat dit een ingrijpende situatie is, maar zoals gebruikelijk kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Het Openbaar Ministerie gaat over de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Zijn de personen waarvan duidelijke beelden van bestaan van dat zij het CIDI-gebouw bekladden, waarvan hun namen circuleren op internet en waarvan hun namen bekend zouden zijn bij de politie reeds aangehouden, of tenminste verhoord? Zo ja, worden zij vervolgd en waarvoor precies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt ook expliciet gekeken naar degenen die de privéwoning van een CIDI-bestuurslid in Amsterdam hebben beklad met pro-Palestijnse stickers? Zo ja, welke prioriteit krijgt dit aspect van intimidatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen worden genomen om medewerkers van maatschappelijke organisaties te beschermen en specifiek wanneer hun privéwoningen doelwit worden?
Een deel van de verantwoordelijkheid voor het treffen van veiligheidsmaatregelen ligt bij de werkgever. Deze kunnen zich uitstrekken tot de privéwoning van medewerkers. Op het moment dat er sprake is van een (hoog) risico en/of een dreiging ligt het in de rede om aanvullende veiligheidsmaatregelen te treffen. Pas wanneer een medewerker en een organisatie/bedrijf op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen de dreiging, komt de overheid in beeld. Wel wordt het raadzaam geacht in alle gevallen dreigingen te melden bij de politie.
Is er afstemming met lokale autoriteiten (gemeente, politie) om de veiligheid van deze medewerkers te waarborgen?
De aanpak van veiligheidssituaties op lokaal niveau is primair de verantwoordelijkheid van de burgemeester als lokaal gezag. Ik heb er alle vertrouwen in dat de betrokken instanties – politie, gemeente en mogelijke andere partners – in gezamenlijkheid en met de benodigde zorgvuldigheid handelen.
Hoe positioneert u de beide vormen van bekladding met ogenschijnlijk antisemitisch dan wel anti-Israëlisch motief?
Ik vind het verwerpelijk als kantoren worden beklad met iets wat er uit zou moeten zien als bloed. Het is echter niet aan mij om een juridisch oordeel te vellen.
Overweegt u wet- of beleidsaanpassingen om escalatie naar de privésfeer te voorkomen en worden er maatregelen genomen zoals cameratoezicht, specifieke meldpunten en bescherming voor bedreigde medewerkers?
Nee, deze voornemens zijn er niet noch overweeg ik die. Ik acht het bestaande instrumentarium dat organisaties dan wel de overheid ter beschikking staat om escalatie naar de privésfeer te voorkomen, waaronder begrepen cameratoezicht, specifieke meldpunten en het ter beschikking stellen van verdere beschermingsmiddelen, afdoende.
In hoeverre is de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 en het Werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), die maatregelen omvatten zoals bescherming, preventie en monitoring, direct ingezet na de bekladdingen van het CIDI-gebouw en de woning van een medewerker?
De Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 noch het Werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding zijn geëigend om direct in concrete situaties, zoals de bekladding van gebouwen, in te zetten. Wel is de inrichting van het Veiligheidsfonds één van de maatregelen uit de Strategie. Het Veiligheidsfonds is een subsidieregeling die een financiële tegemoetkoming kan bieden aan Joodse scholen, instellingen en evenementen in het treffen van veiligheidsmaatregelen. Subsidieaanvragen kunnen sinds 15 september jl. ingediend worden.
Kan concreet worden aangegeven of en hoe het veiligheidsfonds van € 1,3 miljoen wordt ingezet voor beveiligingsmaatregelen rond maatschappelijke organisaties zoals CIDI, of specifiek voor medewerkers die persoonlijk zijn bedreigd?
Maatschappelijke organisaties kunnen voor dit jaar een aanvraag doen om de veiligheid van de deelnemers aan een activiteit van een Joodse instelling of van de bezoekers van een Joods evenement te bevorderen en/of ter voorkoming van vernieling, beschadiging, of onbruikbaarmaking van een roerende of onroerende zaak waarvan een Joodse instelling of een organisator van een Joods evenement eigenaar, huurder of gebruiker is. Het gaat hier om te plannen inzet, niet als oplossing voor een calamiteit. Voor de regeling 2026 en verder wordt op dit moment bezien of een deel van dit fonds wel meer voor calamiteiten moet worden ingezet. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6.
In hoeverre kan de dit jaar ingerichte taskforce hierin een rol spelen?
Het is niet voorzien dat de taskforce hierin een rol kan spelen. De opdracht aan de taskforce is om gerichte voorstellen te doen, die passen binnen het kader van de bestaande wet- en regelgeving, voor maatregelen ten behoeve van a) de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten; b) het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten en; c) maatregelen die een handelingsperspectief bieden ten aanzien van de veiligheidsconsequenties van sit-ins op OV-stations.
Worden instrumenten met betrekking tot verhoging van de pakkans, repressieve instrumenten zoals snelrecht en intrekken van Nederlanderschap bij ernstig antisemitisch geweld ook geactiveerd in gevallen zoals bekladdingen als voorbeeld van strafbare antisemitische intimidatie?
Vernieling en beschadiging zijn strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Zo daar aanknopingspunten voor zijn zal bekladding in de regel echter eerder op grond van een bepaling in de lokale Algemene Plaatselijke Verordening worden aangepakt.
Wanneer snelrecht mogelijk is, wordt daarvoor gekozen. Randvoorwaarde is dat het moet gaan om «bewijstechnisch» eenvoudige zaken, bijvoorbeeld waarbij een verdachte op heterdaad is betrapt of het strafbare feit bekent en waar de maximale strafeis niet hoger is dan 1 jaar gevangenisstraf.
Intrekking van het Nederlanderschap is niet aan de orde noch bestaat hier een wettelijke grondslag voor, bij een verdenking van bekladding.
Zijn er concrete beleidsplannen voor prioriteit in strafrechtelijke vervolging bij antisemitische intimidatie die zich richt op individuele medewerkers of hun privéomgeving?
Nee, die zijn er niet. In voorkomende gevallen zal door het Openbaar Ministerie terug worden gegrepen op richtlijnen voor vervolging.
Worden maatschappelijke organisaties zoals CIDI actief betrokken bij preventiecampagnes of veiligheidstrainingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het onderwijs?
Afhankelijk van het onderwerp en de behoefte maakt de overheid gebruik van de inhoudelijke expertise van relevante maatschappelijke organisaties bij de ontwikkeling van instrumenten ten behoeve van preventie of veiligheid. Zo ontwikkelt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) momenteel samen de NCAB en diverse maatschappelijke organisaties waaronder het CIDI handreikingen voor het herkennen van en omgaan met antisemitisme in het hbo en wo. Voor het po en vo is in mei 2024 al de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten» gepubliceerd. Deze handreiking heeft het Ministerie van OCW in samenwerking met het CIDI en de NCAB ontwikkeld.
Bestaat er voor dergelijke organisaties onder de post «onderwijs en preventie» een gerichte ondersteuning, bijvoorbeeld voor medewerkers die onderwerp zijn van intimidatie?
Vanuit het Ministerie van OCW wordt breed ingezet op versterking en ondersteuning van veiligheid binnen de onderwijssector. In het funderend onderwijs wordt Stichting School en Veiligheid structureel gefinancierd, om scholen hulp te bieden bij het realiseren van een goed en veilig schoolklimaat.
Welke stappen zijn de afgelopen maanden genomen om te komen tot verduidelijking of aanscherping van wetten rondom haatzaaien en discriminatie, zodat criteria transparanter en consistenter worden toegepast?
Op 1 juli jl. is artikel 44bis van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden, waarmee een juridische grondslag is gecreëerd om bij delicten waarbij sprake is van een commuun feit met een discriminatoir aspect, de op dat feit gestelde tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis met een derde te verhogen.
Kunt u de vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen, met inachtneming van zorgvuldigheid, zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat Douwe Bob een kortgeding aanspant tegen VVD-leider Dilan Yesilgöz om Jodenhaat-tweet |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat zanger Douwe Bob een kort geding heeft aangespannen tegen VVD-leider Dilan Yeşilgöz vanwege een uitlating op X, waarin zij hem beschuldigt van antisemitisme?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een voormalig Minister van Justitie en Veiligheid en huidig politiek leider van een regeringspartij iemand publiekelijk beschuldigt van Jodenhaat, zonder dat daar een rechterlijk oordeel of feitelijke onderbouwing aan ten grondslag ligt?
Als Minister spreek ik mij niet uit over individuele casussen.
Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken kunnen worden gekwalificeerd als smaad en laster, gelet op artikel 261 en 262 van het Wetboek van Strafrecht?
Of uitspraken gekwalificeerd kunnen worden als smaad en laster is niet aan mij maar aan het Openbaar Ministerie en – uiteindelijk – aan de rechter.
Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) aan te sporen tot een toetsing of zelfs strafrechtelijk onderzoek, mede gelet op de precedentwerking die dit kan hebben op het maatschappelijk en politiek debat?
Nee, het OM opereert zelfstandig. Bovendien is smaad een klachtdelict, dus het OM komt pas in actie als er ook daadwerkelijk om vervolging wordt gevraagd door het slachtoffer.2
Deelt u de mening dat het ondermijnt aan het vertrouwen in de rechtsstaat wanneer politici zonder bewijs individuen publiekelijk beschuldigen van antisemitisme, met alle gevolgen van dien voor hun reputatie en veiligheid?
Wanneer mensen menen slachtoffer te zijn van het al dan niet met opzet beschuldigd worden van iets dat men niet kan bewijzen, zijn er mogelijkheden tot aangifte, mocht men er onderling niet uit (willen) komen. Alhoewel politici een voorbeeldfunctie hebben, wil dit nog niet per se zeggen dat dit de rechtsstaat ondermijnt.
Welke waarborgen bestaan er momenteel om ervoor te zorgen dat ook politieke ambtsdragers zich aan de juridische en ethische grenzen houden van hun publieke uitlatingen, zeker wanneer zij spreken over antisemitisme of andere vormen van discriminatie?
De vrijheid van meningsuiting geldt voor alle burgers en dus ook voor politiek ambtsdragers. Voor leden van de Staten-Generaal geldt bovendien parlementaire onschendbaarheid waardoor de rechter hen niet kan vervolgen voor uitspraken tijdens een parlementaire vergadering (artikel 71 Grondwet). Indien er geen sprake is van de parlementaire setting, dan geldt dus het algemene recht van vrijheid van meningsuiting. Voor politici geldt dat zij een ruime uitingsvrijheid hebben omdat zij standpunten over de inrichting van de samenleving moeten kunnen uitdragen. Dit recht is niet oneindig. Uit jurisprudentie van het EHRM volgt evenwel ook dat politici vanwege hun belangrijke maatschappelijke functie moeten vermijden dat hun publieke uitingen intolerantie tegen bepaalde groepen voeden.
Mensen die menen slachtoffer te zijn van smaad, laster, discriminatie enzovoorts kunnen hiervan aangifte doen en vervolging is mogelijk. De uiteindelijke beoordeling of er sprake is van een strafbaar feit is aan het OM en uiteindelijk aan de rechter. De juridische waarborgen zijn dus voorhanden. Daarnaast kan er melding worden gemaakt van vermeende (online) discriminatie bij de daarvoor bedoelde meldinstanties, zoals de Antidiscriminatievoorzieningen of Meld.Online Discriminatie. Het kabinet heeft in de afgelopen jaren actie ondernomen om de meldings- en aangiftebereidheid voor sommige vormen van grensoverschrijdende meningsuiting (bijvoorbeeld discriminatie) te verhogen door de drempels hiertoe te verlagen.
De AI-explosie van kinderporno |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat het aantal meldingen van kinderporno schrikbarend is gestegen, onder meer door Artificiële Intelligentie (AI) en de opkomst van versleutelde chatapplicaties?1
Ja.
Herkent u de in het artikel gedane waarschuwende waarnemingen, onder meer met betrekking tot het feit dat voor het trainen van AI-modellen daadwerkelijk materiaal van echte kinderen wordt gebruikt, maar ook de glijdende schaal in de ernstigheid van het gebruik? Wat is uw reflectie hierop?
Ik herken de waarnemingen in het artikel waarin wordt aangegeven dat AI-modellen mogelijk worden getraind met materiaal van echte kinderen. Specifiek baart het mogelijke gebruik van echt kindermisbruikmateriaal voor het trainen van AI-modellen grote zorgen, omdat dit niet alleen het leed van de slachtoffers ontkent, maar ook ethische en juridische grenzen overschrijdt.
Uit onderzoek blijkt dat het kijken naar materiaal van seksueel kindermisbruik niet alleen bijdraagt aan het in stand houden en verspreiden van seksueel misbruik, maar ook kan leiden tot een glijdende schaal naar ernstiger vormen van (online) seksueel misbruik. Zo laat het rapport Maak het bespreekbaar van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen en Stop it Now uit 2023 zien dat onder jonge (potentiële) daders regelmatig sprake is van escalatie in pornogebruik.2 Dit kan ertoe leiden dat steeds extremere beelden worden opgezocht om dezelfde mate van opwinding en spanning te ervaren. Daarnaast blijkt dat een groot deel van de (potentiële) daders lijkt te kampen met psychische problematiek en dat seksuele grenzen hierdoor kunnen verschuiven. Het rapport waarschuwt dat dit kan bijdragen aan het vergroten van het risico op grensoverschrijdend gedrag en het opzoeken of vervaardigen van extremer materiaal. Deze ontwikkeling is zeer zorgwekkend.
Dit afglijden wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli: afstomping. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid acht preventie en hulpverlening daartoe de meest geschikte instrumenten. Daarom heeft mijn ministerie in het verleden een aanvullende subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now. Online aanbieders zoals pornowebsites of zoekmachines zouden hier ook een eigen verantwoordelijkheid in moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
Welke extra inzet staat u voor ogen om genoemde verschrikkelijke praktijken, die blijkbaar in omvang en ernst toenemen, in te dammen? Is hier sprake van een groeiende inzet (opsporing etc.) die recht doet aan ernst en omvang van kinderporno, mede in relatie tot AI?
De aanpak van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik bij de politie wordt uitgevoerd door de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK). De afgelopen jaren is er geïnvesteerd in de aanpak waardoor de capaciteit van de TBKK’s met 26 fte is uitgebreid. Ook dit kabinet investeert in de aanpak van online seksueel kindermisbruik door de politie en reageert daarmee op de toename van meldingen, en daarmee van data, en het steeds complexer worden van opsporingsonderzoeken (bijvoorbeeld door de toename van het gebruik van Artificial Intelligence en end-to-end encryptie). Het streven is de capaciteit van de TBKK’s vanaf dit jaar verder uit te breiden met specialistische zij-instromers. Met behulp van deze extra capaciteit wordt het opsporingsvermogen versterkt via onder andere de ontwikkeling van specifieke tooling en de inzet van artificiële intelligentie. Dit neemt niet weg dat de hoeveelheid beeldmateriaal nog altijd de politiecapaciteit overstijgt en prioritering noodzakelijk is. Ook is het nodig om naast de strafrechtelijke aanpak te blijven inzetten op alternatieve interventies of verstoringsacties, zoals het voeren van stopgesprekken, gerichte acties op het darkweb, het ontoegankelijk maken van fora waar beeldmateriaal gedownload kan worden of het doorgeleiden naar hulpverlening.
Daarnaast is het belangrijk te blijven inzetten op internationale samenwerking. De Nederlandse politie werkt samen met Europol en opsporingsdiensten van over de hele wereld. Via de Virtual Global Taskforce is er bovendien een goede samenwerking met de grootste AI-bedrijven. De samenwerking richt zich op gezamenlijke opsporingsactiviteiten, maar bijvoorbeeld ook op de ontwikkeling van tools om AI-gegenereerd beeldmateriaal te detecteren.
Het voorgaande laat onverlet dat er primair een verantwoordelijkheid bij bedrijven ligt om safety by design te doordenken voordat een product op de markt wordt gebracht.
Wat zijn de voornaamste knelpunten om dit fenomeen daadwerkelijk aan te pakken? Hoe staat het met personele capaciteit, benodigde expertise, hoogwaardige opsporingstechniek, toereikende financiën en prioritering? Op welke vlakken is intensivering geboden?
De voornaamste knelpunten in de aanpak van dit fenomeen liggen in de snelle technologische ontwikkelingen, de moeilijkheid om AI-gegenereerde beelden van echte beelden te onderscheiden en de beperkte capaciteit en middelen bij handhavende instanties afgezet tegen de massale omvang van deze misdrijven.
Met betrekking tot de opsporingscapaciteit is er een voortdurende behoefte aan specialisten, vooral vanwege de snelheid waarmee AI-technologie zich ontwikkelt. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, investeert dit kabinet in de aanpak van online seksueel kindermisbruik door de politie. Dit neemt niet weg dat zowel het toenemende gebruik van AI en technologieën als end-to-end encryptie extra druk op de opsporing zal blijven zetten. Hierdoor moeten er, zoals nu ook al gebeurt, scherpe keuzes gemaakt worden in de prioritering van zaken en zullen extra investeringen in de Informatievoorziening (tooling) nodig blijven.
Naast politie en OM zijn ook andere handhavende instanties en toezichthouders bij de aanpak betrokken, zodat verschillende betrokken partijen hun inspanningen op elkaar kunnen afstemmen.
Hoe verloopt de samenwerking met uw partners op EU-niveau om deze praktijken doeltreffend aan te pakken? Wat zijn hier de belangrijkste obstakels en hoe wordt daarop geacteerd? Met welke resultaten?
Nederland werkt nauw samen met diverse Europese partners om online seksueel kindermisbruik effectief te bestrijden. Zo heeft Europol begin dit jaar voor het eerst een grootschalige operatie gecoördineerd die specifiek gericht was op AI-gegenereerde kindermisbruikbeelden (operatie Cumberland). Hierbij werden 25 verdachten in 19 landen opgepakt, waaronder enkele Nederlanders. De Nederlandse politie was bij deze operatie betrokken. Verder ondersteunt Eurojust lidstaten door grensoverschrijdende juridische samenwerking te faciliteren en de afstemming tussen nationale autoriteiten te verbeteren. Het Nederlandse Meldpunt Kinderporno maakt deel uit van het internationale INHOPE-netwerk, waardoor meldingen snel worden doorgestuurd naar de landen waar de autoriteiten bevoegd zijn om actie te ondernemen, zodat illegaal materiaal sneller kan worden verwijderd.
Belangrijke obstakels zijn de enorme hoeveelheid meldingen en de moeilijkheid om vast te stellen of beelden echt of AI-gegenereerd zijn, zoals het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme meldt. Voor deze complexe zaken is gecoördineerde internationale actie noodzakelijk om de verspreiding van materiaal tegen te gaan.
Nederland zet zich ten slotte op Europees niveau actief in voor wetgeving tegen seksueel kindermisbruik door deel te nemen aan de onderhandelingen over de herziening van de EU-richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (de CSA-richtlijn) en de totstandkoming van de nieuwe EU-verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik (de CSAM-verordening).
Wat kunt u zeggen over pakkans en effectiviteit van opsporing door politie en justitie? Hoe vaak worden er concreet straffen opgelegd in dit soort zaken?
Er wordt gewerkt, zoals hierboven al genoemd, aan steeds verbeterde technologieën om verdachte online platformen sneller te detecteren en de verspreiding van illegale inhoud tegen te gaan. Dit betekent helaas niet automatisch dat de pakkans evenredig toeneemt.
De toestroom van zaken van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik komt uit verschillende instanties dan wel bronnen. Een deel van de meldingen komt vanuit het Amerikaanse NCMEC (National Center for Missing and Exploited Children), een deel via de zedenafdelingen of andere afdelingen van de Nederlandse en/of buitenlandse politie, via eigen onderzoek van de politie op bijvoorbeeld darkweb omgevingen en een deel vanuit Offlimits. De meldingenstroom wordt door specialisten bezien en beoordeeld op prioriteit naar ernst en bekendheid van het materiaal, waarbij niet elke melding vraagt om ingrijpen door de politie. Zo vragen sommige meldingen bijvoorbeeld om doorzenden aan buitenlandse autoriteiten of enkel om het verwijderen van materiaal gezien het reeds bekend materiaal betreft (en dus geen slachtoffer in een acute misbruiksituatie betreft). Er wordt niet bijgehouden per melding wat de achterliggende reden is om wel of niet tot vervolging over te gaan en daarom is het lastig om exacte cijfers te geven over het concreet opleggen van straffen.
Welke samenwerking heeft u met bedrijven die actief zijn in het genereren van AI om dit misbruik ervan tegen te gaan? Werken bedrijven voldoende mee en wat levert dit op?
Het is van belang dat grote technologiebedrijven zich houden aan geldende wet- en regelgeving. In eerste instantie zijn toezichthouders aan zet om bedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen en eventueel te handhaven wanneer zij handelen in strijd met geldende wet- en regelgeving.
Daarnaast geldt dat veel techbedrijven reeds hun verantwoordelijkheid nemen om mensen te beschermen tegen online grensoverschrijdend gedrag. Er wordt op verschillende manieren samengewerkt met techbedrijven om ervoor te zorgen dat schadelijk of illegaal materiaal zo snel mogelijk wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt. Zo is er sprake van een constructieve relatie met techbedrijven waarbij regelmatig overleg plaatsvindt wanneer er zorgen zijn of voorstellen worden gedaan om de aanpak te verbeteren. Om de bredere dialoog over online content te ondersteunen, is in 2023 – onder neutraal voorzitterschap van ECP3 – een overlegplatform opgericht waarin publieke en private partijen uitdagingen en ontwikkelingen op het gebied online content moderatie uitwisselen. Verder ondersteunt het Ministerie van Justitie en Veiligheid het meldpunt Helpwanted van stichting Offlimits, om het voor burgers eenvoudiger te maken om hulp te zoeken en melding te doen van illegale content met als doel om dit verwijderd te krijgen. Offlimits onderhoudt goede contacten met platformen en heeft op 15 juli jl. de status van betrouwbare flagger toegewezen gekregen door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Hiermee is haar rol in het signaleren en melden van illegale inhoud geformaliseerd onder de DSA.
Wat is bekend omtrent de bewustwording van burgers omtrent ernst en consequenties – drempelverlagend voor werkelijk misbruik, normalisatie onder jonge kinderen e.d., zoals benoemd in het betreffende artikel – van het kijken naar kinderporno, al dan niet met gebruikmaking van AI? Hoe kan die bewustwording worden vergroot onder jong en oud? Bent u bereid hierover advies in te winnen bij op dit terrein deskundige (communicatie)experts?
Er zijn verschillende initiatieven die gericht zijn op concrete gedragsverandering, zoals het kijken van beeldmateriaal van seksueel misbruik van kinderen, al dan niet met gebruikmaking van AI. Uit gedragswetenschappelijk onderzoek, waaronder de zogenoemde intention-behavior gap en het WRR-rapport Weten is nog geen doen (2017),4 blijkt dat bewustwording slechts één aspect is voor gedragsverandering. Alleen bewustwording is daarmee vaak onvoldoende om daadwerkelijk gedrag te veranderen. Daarom is inzicht in de achterliggende drijfveren en motieven van de doelgroep cruciaal voor het ontwikkelen van effectieve interventies.
De verschillende initiatieven die al lopen richten zich daarom op meer dan bewustwording. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de hulplijn Stop it Now van Stichting Offlimits, die ondersteuning biedt aan mensen die worstelen met dergelijk gedrag, of mensen in hun omgeving en zo bijdraagt aan het voorkomen van seksueel misbruik.
Eén manier om bewustwording te creëren is door publiekscampagnes. Het is daarbij belangrijk dat deze campagnes aansluiten bij gedragsinzichten, ze zijn immers uiteindelijk gericht op gedragsverandering. Het gedragsteam van het Ministerie van Algemene Zaken, Dienst Publiek en Communicatie (DPC) ondersteunt, de ontwikkeling van publiekscampagnes met de zogenoemde CASI-methodiek. Deze standaardaanpak helpt om campagnes te ontwikkelen en te toetsen vanuit gedragswetenschappelijk perspectief.
Bewustwording creëren middels publiekscampagnes moet met grote zorgvuldigheid worden bekeken, omdat publiekscampagnes mogelijke onbedoelde effecten teweeg kunnen brengen, zoals normalisering of zogenoemde «boemerangeffecten».5, 6, 7 In dit geval zou het mensen die niet eerder een interesse hebben gehad in seksuele beelden van kinderen, AI-gegeneerd dan wel echt materiaal, mogelijk juist aanzetten om er na een campagne naar op zoek te gaan.
Daarom kan bewustwording het meest effectief worden vergroot via gerichtere communicatiekanalen die aansluiten bij specifieke doelgroepen waarvan de gedragsverandering verwacht wordt, zoals onderwijs en online platforms voor jongeren, en via gespecialiseerde hulpverlening voor volwassenen. Deskundige communicatie-experts worden hierbij al betrokken, zodat bestaande initiatieven verder kunnen worden versterkt en beter kunnen aansluiten bij de doelgroep.
Welke mogelijkheden ziet u om via publiekscampagnes mensen ervan te doordringen dat ook achter het bekijken van namaakbeelden écht misbruikmateriaal van échte kinderen schuilt? Ziet u hierin meerwaarde om deze campagnes uit te breiden en zo ja, hoe?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag wordt in bestaande initiatieven al nadrukkelijk meegenomen dat ook achter namaakbeelden daadwerkelijk misbruik van kinderen kan schuilgaan. Gezien de risico’s van onbedoelde negatieve effecten, zoals de hierboven genoemde normalisering en «boemerang-effecten», zie ik op dit moment geen meerwaarde in het uitbreiden van publiekscampagnes over dit onderwerp.
Mogelijke consequenties van strafbaarstelling illegaliteit |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bereid spoedadvies te vragen aan de Raad van State over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit medemenselijkheid of humanitaire hulp strafbaar zullen zijn in samenhang met artikel 108a van de Asielnoodmaatregelenwet?
Ik heb vandaag in uw Kamer aangegeven dat het kabinet als de asielnoodmaatregelenwet wordt aangenomen aan de slag zal gaan met strafbaarstelling illegaliteit en daarbij de handhavingspraktijk zal vragen prioriteit te geven aan criminele en overlastgevende asielzoekers. Daarmee ligt niet voor de hand dat zaken als hulp via kerken en het leger des Heils door dit artikel geraakt worden.
Wat ik als Minister echter niet kan, in het kader van de trias politica, is definitief uitsluitsel geven over de vraag hoe het OM en de rechtspraak het artikel zullen interpreteren.
U vraagt mij, omdat u op dit punt juridisch advies wil van de Raad van State, om het artikel over de strafbaarstelling van illegaliteit van de Asielnoodmaatregelenwet (108a) niet in werking te laten treden voordat advies verkregen is en daarmee op dit punt gebruik te maken van de bestaande mogelijkheid die deze wet biedt voor een artikelsgewijze inwerkingtreding.
Ik ben daartoe bereid zodat uw Kamer vandaag in meerderheid voor het wetsvoorstel kan stemmen en we geen tijd verliezen om het asielbeleid strenger te maken.
Ik zal zodra het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangenomen de Raad van State vragen te adviseren over de vraag of een aanmerkelijke kans bestaat dat ook individuele gedragingen uit menselijkheid of humanitaire hulp onder dit artikel vallen. Dit mede naar aanleiding van berichtgeving vandaag dat dit in landen als België, Italië en Duitsland zou zijn uitgesloten van vervolging.
Na ommekomst van het advies van de Raad van State wil ik met uw Kamers beraadslagen over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State, alvorens dit artikel in werking te laten treden.
Bent u bereid het desbetreffende artikel niet in werking te laten treden totdat u met de Tweede Kamer heeft beraadslaagd over de consequenties van het zwaarwegende advies van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden nog voor de aanvang van eindstemmingen in de Tweede Kamer op 3 juli 2025?
Ja.